De handelswijze van Facilicom/Axxicom in de thuiszorg |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat de bestuursvoorzitter (CEO) van Facilicom, het moederbedrijf van Axxicom, zijn thuiszorgmedewerkers via een videoboodschap verzoekt om vakantiedagen op te nemen, zodat zij zich minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen als zij door minder werk thuis op de bank zitten?1
Ik heb kennis genomen van de videoboodschap van de bestuursvoorzitter van Facilicom. In de boodschap schetst de bestuursvoorzitter de mogelijkheid om verlof op te nemen, waardoor medewerkers die nu noodgedwongen thuis zitten zich wellicht minder bezwaard voelen om salaris te ontvangen. De bestuurder noemde daarbij dat Facilicom geen beroep kon doen op subsidies. De toon van de boodschap daargelaten, een werkgever kan werknemers verzoeken om verlof op te nemen. Een werknemer is hiertoe echter niet verplicht. Daarvan is in dit geval ook geen sprake. Een dergelijk verzoek is overigens best begrijpelijk met het oog op voldoende beschikbaarheid van personeel als de dienstverlening in een vervolgfase weer aantrekt en er bovendien deels sprake zal zijn van een vorm van inhaal van de dienstverlening die eerder geen doorgang kon vinden.
Waarom worden thuiszorgmedewerkers verzocht om vrije dagen op te nemen, terwijl de werkgever een beroep kan doen op financiële compensatieregelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oproep van de bestuurder was gericht aan alle medewerkers van Facilicom. Facilicom levert diensten in uiteenlopende branches. Naast de zorg zijn dit horeca en recreatie, industrie, onderwijs, overheid, retail, transport & logistiek, wonen en zakelijke dienstverlening. Deze branches zijn allemaal in meer of mindere mate geraakt door COVID-19. Het gebruik van compensatieregelingen sluit overigens niet uit dat medewerkers gewezen kunnen worden op de mogelijkheden om verlof op te nemen.
Kan Facilicom zijn personeel verplichten om vrije dagen op te nemen? Zo ja, bent u bereid Facilicom hier op aan te spreken, aangezien er al zoveel gevraagd wordt van onze zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de wet volgt dat vakantiedagen worden vastgesteld bij schriftelijke overeenkomst of cao. Als dit niet gebeurt, dan stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. In de cao voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT), waaronder ook de medewerkers van Axxicom vallen, zijn geen afspraken gemaakt over de tijdstippen van het verlof. Dat betekent dat een werkgever een werknemer niet kan verplichten vakantiedagen op te nemen, maar daartoe wel een verzoek mag doen. De werknemer hoeft hiermee niet in te stemmen. Wanneer een werknemer van mening is dat de werkgever ten onrechte verplicht tot het opnemen van vakantie, kan de werknemer zich tot de vakbond of een rechtshulpverlener wenden om zich over zijn rechtspositie te laten adviseren en in het uiterste geval tot de rechter. In de videoboodschap heeft de bestuurder van Facilicom een oproep gedaan aan medewerkers om vakantie op te nemen. Er was geen sprake van een verplichting.
Vindt u het acceptabel dat thuiszorgmedewerkers (van Facilicom) in de huishoudelijke verzorging geen beschermingsmiddelen krijgen en ook niet vallen onder het testbeleid? Bent u bereid dit te wijzigen? Zo nee, waarom niet?4
Ik vind het heel belangrijk dat alle mensen die werken in de zorg – binnen en buiten het ziekenhuis – erop kunnen rekenen dat zij hun werk veilig kunnen doen. Daarom is het van belang dat zorgprofessionals, indien nodig, gebruik kunnen maken van persoonlijke beschermingsmiddelen en zich kunnen laten testen indien zij zelf symptomen van COVID-19 hebben. Sinds 6 april kunnen alle zorgmedewerkers binnen en buiten de ziekenhuizen, inclusief professionals werkzaam in de huishoudelijke verzorging, getest worden.
Op 5 mei jl. is besloten dat professionals die huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding of maaltijdondersteuning verzorgen bij mensen thuis, voortaan in specifieke gevallen ook in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gaat dan om situaties waarbij zorg aan iemand met COVID-19 – of verdenking daarop – niet uitgesteld kan worden.
Voor ondersteuning thuis die verleend wordt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – zoals huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding en maaltijdondersteuning, in een maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen instelling – kan veelal worden volstaan met begeleiding op 1,5 meter afstand. Hier zijn geen beschermingsmiddelen nodig.
Ook mogen Wmo-medewerkers alleen werken als ze klachtenvrij zijn en er zeker van zijn dat de gezondheid van de patiënt of cliënt het toelaat om zorg te verlenen. Als COVID-19 bij een cliënt is vastgesteld dan wordt ondersteuning uitgesteld. Maar soms kan ondersteuning niet worden uitgesteld of heeft een medewerker gerede twijfel of de situatie veilig is. In die gevallen kan de medewerker beschikken over een «reservepakket» aan persoonlijke beschermingsmiddelen.
Het RIVM heeft samen met partijen uit het veld uitgangspunten opgesteld voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij zorg en ondersteuning buiten het ziekenhuis. De richtlijnen zijn gemaakt op basis van besmettingsrisico’s voor medewerkers en cliënten/patiënten in geval van (verdenking op) COVID-19. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Tegelijkertijd geldt dat het algemeen preventief gebruik niet nodig is en de schaarste vergroot.
Medewerkers die ervaren dat ze onvoldoende bescherming hebben in hun werk, kunnen hierover in gesprek gaan met hun werkgever. Werkgevers moeten zich namelijk maximaal inspannen om de besmettingsrisico’s – volgens de richtlijnen – te beperken. Dat betekent dat ze ook voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar moeten stellen, via reguliere kanalen of via een aanvraag bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Wanneer medewerkers ervaren dat deze inspanning niet voldoende plaats vindt, kunnen ze dit melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Klopt het dat thuiszorgmedewerkers geen beschermingsmiddelen kunnen declareren om zichzelf te beschermen? Kunt u dit uitzoeken?
Het is belangrijk dat thuiszorgmedewerkers, daar waar de aard van hun taken hier om vraagt, de beschikking hebben over persoonlijke beschermingsmiddelen. Aanbieders zijn er voor verantwoordelijk zorg te dragen voor het borgen van de bescherming van hun medewerkers en daarmee van hun beschikbaarheid. In mijn brief van 5 mei aan de koepelorganisaties Actiz, VGN en Zorgthuisnl heb ik werkgevers ook gewezen op het belang van voldoende beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers en mensen die worden ingehuurd. Als ze daarin niet via reguliere kanalen kunnen voorzien, dan kunnen ze deze aanvragen bij het LCH. Afgesproken is dat organisaties de meerkosten van beschermingsmiddelen kunnen declareren bij zorgverzekeraars, zorgkantoren dan wel gemeenten.
Hoeveel cliënten van Facilicom hebben de zorg tijdelijk stopgezet in verband met besmettingsgevaar? Kunt u dit uitzoeken?
Volgens de informatie die is verstrekt door Axxicom thuishulp (onderdeel van Facilicom) heeft het bedrijf te maken gehad met maximaal 10–11% corona-gerelateerde uitval van cliënten. Inmiddels is dit teruggelopen naar 4–5%. Dit betekent dat ongeveer 95–96% van de reguliere dienstverlening op dit moment doorgaat.
Deelt u de mening dat tijdelijke stopzetting van zorg door cliënten in verband met corona en het gebrek aan beschermingsmiddelen een werkgeversrisico is dat niet mag worden afgewenteld op thuiszorgmedewerkers? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Als er door omstandigheden minder werk is dan volgt uit het Burgerlijk Wetboek dat dit voor risico komt van de werkgever. Deze dient de werknemer voor de vaste urenomvang door te betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 4 en 9.
Vindt u het wenselijk dat mensen met behoud van uitkering werken in de thuiszorg bij Facilicom? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De afspraken tussen Axxicom en de gemeente zijn bedoeld om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nieuwe kansen te bieden. Er zijn bovendien veel extra mensen nodig voor de zorg. Vanuit deze beide perspectieven kan ik me heel goed vinden in dit initiatief.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat thuiszorgmedewerkers met voldoende beschermingsmiddelen aan het werk kunnen en ook getest kunnen worden als dat nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat Facilicom haar personeel goed behandelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 kan een werkgever medewerkers niet verplichten verlof op te nemen. Dat van een verplichting sprake is, blijkt niet uit de videoboodschap van de bestuurder van Facilicom. Ik zie daarom geen noodzaak tot aanvullende maatregelen of acties mijnerzijds.
Het bericht ‘Parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand», «Noodverordening blijkt illegaal en moet worden aangepast» en «Noodkreet raadsleden: lokale democratie buitenspel door coronacrisis»?1 2 3
Ja.
Kunt u heel precies, met verwijzingen naar relevante wetsbepalingen, schematisch het proces beschrijven van het tot stand komen van een besluit inhoudende maatregelen om het coronavirus te bestrijden en het omzetten van zo’n besluit in een noodverordening?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg), de voorzitters van de veiligheidsregio’s opdrachten gegeven om de bevoegdheden die zij op grond van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) hebben, in te zetten. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben op basis van deze opdracht een modelnoodverordening COVID-19 opgesteld, die vervolgens is omgezet in noodverordeningen in de 25 veiligheidsregio’s (artikel 176 Gemeentewet in samenhang met artikel 39 van de Wet Veiligheidsregio’s).
Wat is uw reactie op de analyse van hoogleraar Voermans dat de Wet publieke gezondheid niet bedoeld is om voor langere tijd beperkende maatregelen af te kondigen omdat daar het stelsel van de grondwettelijk gereguleerde uitzonderingstoestand van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden voor is bedoeld?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 kan de Minister van VWS opdrachten geven op grond van artikel 7 Wpg. De tekst noch de historie van de Wpg beperkt de Minister in de te geven opdrachten. Om te voldoen aan een opdracht zet de voorzitter van de veiligheidsregio zijn bestaande bevoegdheden in. In een rechtsstaat kunnen noodverordeningen naar mijn mening inderdaad niet al te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Dat betekent evenwel niet dat het enige alternatief is om de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in te zetten, en dus een noodtoestand af te kondigen. Dat is in deze situatie niet aan de orde. Wel acht het kabinet het gewenst dat de maatregelen die moeten worden getroffen na de fase van acute crisisbeheersing in samenspraak met het parlement tot stand worden gebracht. Juist om die reden bestaat het voornemen om tijdelijke, specifieke wetgeving te maken voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Ik verwijs u hiervoor verder naar de brief die ik, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van VWS en voor Medische Zorg en Sport, 1 mei 2020 aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 124).
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar Voermans dat de nu gebruikte modelverordeningen die worden omgezet in een door de voorzitters van de veiligheidsregio’s uitgevaardigde noodverordening een democratisch tekort kunnen opleveren omdat deze niet worden bekrachtigd door of na overleg met een democratisch gekozen orgaan en er ook lastig controle uit te oefenen is?
Allereerst merk ik op dat de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s is gebaseerd op de aanwijzingen die de Minister van VWS aan de voorzitters geeft op grond van zijn bevoegdheid in artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister is democratische controle door uw Kamer mogelijk. De aanwijzingen zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl. Uw Kamer is met brieven geïnformeerd over alle maatregelen die het kabinet heeft getroffen en heeft daarover regelmatig plenaire debatten met de Minister van VWS gevoerd.
In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Daarbij moet in dit geval wel in ogenschouw worden genomen dat de voorzitters in deze situatie handelen naar de opdracht van de Minister van VWS. Deze democratische controle zal naar zijn aard dus anders zijn dan bij een bovenplaatselijke ramp of crisis waarin de voorzitter zelfstandig besluiten heeft moeten nemen. Ik moge u ook verwijzen naar de antwoorden op vragen 8 en 9 en naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden van uw Kamer Den Boer en Sneller (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2307).
Wat is uw reactie op de analyse van hoogleraren Brouwer en Schilder dat het beperken van bepaalde rechten die in de Grondwet verankerd zijn via een noodverordening illegaal is? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar relevante wetsbepalingen en/of jurisprudentie?
De noodverordeningen vormen een voor de beheersing van de ontstane crisissituatie belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Noodverordeningen kunnen in een rechtsstaat niet te lang duren, mede het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 reeds vermeld, is momenteel een wetsvoorstel in voorbereiding met daarin onder andere bepalingen over maatregelen voor zover die vrijheden en grondrechten van burgers beperken. In mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 5 van de leden Groothuizen en Sneller van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2626) ben ik uitgebreid ingegaan op de vraag hoe het verbod op samenkomsten buiten de publieke ruimte zich verhoudt tot onder meer de artikelen 10 en 12 van de Grondwet en tot artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Kortheidshalve moge ik u verwijzen naar de bedoelde antwoorden.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar Brouwer dat de noodverordening om het coronavirus te bestrijden geen grondslag biedt voor het verbieden van demonstraties zolang daar 1,5 meter afstand wordt gehouden? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar relevante wetsbepalingen en/of jurisprudentie?
Op demonstraties is het wettelijk kader van de Wet openbare manifestaties van toepassing gebleven, dat de mogelijkheid biedt om het recht tot vergadering en betoging te beperken en in het uiterste geval te verbieden ter bescherming van de gezondheid. Welke maatregelen nodig zijn, moet per afzonderlijke demonstratie worden beoordeeld. Ook bij demonstraties dient de door de corona-maatregelen voorgeschreven gepaste afstand van 1,5 meter te worden aangehouden. Voor demonstraties geldt dus de normale procedure op grond van de Wet openbare manifestaties, deze zijn dus niet verboden op grond van de noodverordening. Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2126).
Hoe verhouden de genomen maatregelen via een noodverordening en de duur van deze maatregelen zich tot elkaar? Kunt u dit antwoord juridisch onderbouwen?
Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het kabinet van mening dat in een rechtsstaat noodverordeningen niet al te lang kunnen duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Waar dat kan moet zo snel mogelijk weer plaats zijn voor democratische sturing en verantwoording. Het kabinet heeft dan ook tijdelijke, specifieke wetgeving in voorbereiding voor de volgende fase van de crisisbeheersing met daarin bepalingen over bevoegdheidsverdeling, maatregelen voor zover die vrijheden en grondrechten van burgers beperken, toezicht en handhaving, rechtsbescherming en procedurele waarborgen.
Wat is uw reactie op de zorgen van raadsleden, zoals onder andere verwoordt door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, over de democratische controle van lokale besluitvorming?
Zoals in het antwoord bij vraag 4 al aangegeven, is er democratische controle mogelijk door uw Kamer op de uitoefening door de Minister van VWS van zijn aanwijzingsbevoegdheid op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid. In dat kader is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd door middel van brieven en zijn debatten gevoerd. Om te voldoen aan deze aanwijzing zet de voorzitter van de veiligheidsregio zijn bestaande bevoegdheden op het terrein van openbare orde en ter beperking van gevaar in. Dit betreft onder meer de bevoegdheid om noodverordeningen op stellen op grond van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s in combinatie met artikel 176 Gemeentewet. Zie antwoord 4 en ook mijn antwoord op de volgende vraag.
Op welke wijze kunnen de besluiten die de voorzitters van veiligheidsregio’s (middels noodverordeningen) nemen democratisch worden gecontroleerd? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de controle achteraf en de controle gedurende de periode dat de maatregelen van kracht zijn?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden van uw Kamer Den Boer en Sneller (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2307) heb aangegeven, is in artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een (dreigende) ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam4, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s kent geen bijzondere bepalingen voor het geval de voorzitter in opdracht van de Minister van VWS heeft gehandeld. Wel is in die situatie de opdracht leidend, en is democratische controle door Uw Kamer op de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid door de Minister mogelijk.
Deelt u de mening dat de democratische controle, zeker nu de maatregelen in de tijd langer gaan duren, een punt van zorg is waarover – onder andere met veiligheidsregio’s, gemeenten, vertegenwoordigers van raadsleden en burgemeesters – moet worden gesproken hoe dit in de toekomst beter kan worden georganiseerd?
Zoals ik hierboven bij vraag 3 en vraag 7 heb aangegeven, is tijdelijke, specifieke wetgeving in voorbereiding voor de volgende fase van de crisisbestrijding. Aansluiting bij de normale bestuurlijke verhoudingen met bijbehorende democratische controle is nadrukkelijk onderwerp van deze wetgeving. Het wetsvoorstel zal in consultatie worden voorgelegd aan onder meer het Veiligheidsberaad, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en zo mogelijk binnen twee weken?
Het was niet mogelijk deze vragen te beantwoorden binnen deze termijn.
Het bericht dat de VN waarschuwt voor een hongerpandemie |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN: er dreigt een hongerpandemie»?1
Ja
Deelt u de analyse van het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de VN dat het aantal mensen met levensbedreigende honger kan verdubbelen zonder additioneel ingrijpen?
Het kabinet deelt de zorgen van het WFP over de mogelijke impact van COVID19- maatregelen op de wereldwijde voedselsituatie. Kwantitatieve schattingen lopen uiteen, maar alles wijst er op dat inkomensverlies en economische krimp zullen leiden tot een toename van wereldwijde honger en ondervoeding. De analyse van het WFP stelt dat er in 2020, bovenop de 135 miljoen mensen die reeds geraakt worden door ernstige voedselonzekerheid, nog eens 130 miljoen mensen extra bij kunnen komen, voornamelijk in urbane gebieden. Deze analyse is gebaseerd op gegevens van de International Labour Organisation over het verlies van banen, in combinatie met gegevens op landenniveau over het geschatte verlies van remittances, en projectie van de gevolgen hiervan op de voedselsituatie van de armste groepen. Daarbij moet wel in acht worden genomen dat het een indirecte inschatting betreft en dat er geen rekening wordt gehouden met eventuele mogelijkheden om aan ernstige honger en voedselonzekerheid te ontsnappen, bijvoorbeeld door trek naar het platteland of informele sociale vangnetten.
Deelt u de mening dat hulp bieden in een vroeg stadium veel menselijk en financieel leed kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid aan het verzoek van het WFP tegemoet te komen om toegezegd geld vervroegd over te maken? Om hoeveel geld zou dit gaan in het geval van Nederland?
Ja, ik deel die mening. Daarom is een kernelement van het Nederlandse noodhulpbeleid om het werk van humanitaire partners, waarvan het WFP er éen is, meerjarig en ongeoormerkt te financieren. De ratio hiervoor is dat deze noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. In lijn hiermee heeft Nederland aan het WFP de noodhulpbijdrage voor 2020 van EUR 36 miljoen direct aan het begin van het jaar overgemaakt.
Hoe groot acht u het risico dat de voedselzekerheid van landen die sterk afhankelijk zijn van geïmporteerd voedsel, maar hun exportinkomsten nu zien instorten als gevolg van de COVID-19 pandemie, in gevaar komt? Op welke manier kunt u eraan bijdragen om dit te voorkomen?
Dit is een reëel risico. Zolang de corona-crisis voortduurt mogen COVID19-gerelateerde maatregelen van landen niet leiden tot beperkingen in (internationale) handel, logistiek en landbouwproductie. Daarom heeft de Europese Unie, met steun van Nederland, samen o.m. met de VS, China en Canada een verklaring in WTO-verband ondertekend om landen op te roepen af te zien van exportbeperkingen naar aanleiding van COVID-19. Deze groep landen is goed voor meer dan 60% van de wereldwijde landbouwexport.
Op dit moment zijn de strategische graanreserves van de meeste landen op peil, dankzij nog beschikbare voorraden. De FAO houdt ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in de gaten. Voor landen die zelf niet in hun voedselbehoefte kunnen voorzien worden soft loans van internationale financiële organisaties zoals de Wereld Bank of externe voedselhulp een reële dan wel noodzakelijke optie. Als het gaat om het verlenen van voedsel(nood)hulp is het WFP de voornaamste VN-organisatie. Nederland steunt het WFP onder meer met een jaarlijkse bijdrage vanuit het budget voor humanitaire hulp en diplomatie.
Kunt u een update geven van de situatie in Oost-Afrika met betrekking tot de sprinkhanenplaag? Hoeveel families in welke landen zijn hier direct door getroffen? Heeft er een verdere verslechtering plaatsgevonden. Zo ja, bent u bereid om opnieuw af te wegen of een additionele bijdrage opportuun is?
De sprinkhanen bevinden zich momenteel vooral in Somalië, het noorden en midden van Kenia en het zuiden van Ethiopië. Er wordt een verdere verspreiding verwacht richting Soedan en een herinvasie van het midden en noorden van Ethiopië. De komst van de tweede generatie sprinkhanen valt samen met de start van het groeiseizoen van belangrijke gewassen in deze landen. De komst van de derde generatie vormt straks een serieuze bedreiging voor de oogst, waardoor de voedselzekerheid in de regio zal verslechteren. De schattingen van het aantal getroffen huishoudens lopen uiteen. Een eerste analyse van de FAO over de situatie in Ethiopië schat dat ruim 800.000 huishoudens geraakt zullen worden. Voor de andere landen zijn deze schattingen nog niet beschikbaar. Er is USD 117,3 miljoen beschikbaar gemaakt aan FAO voor de bestrijding van de sprinkhanen, voor monitoring van de situatie en voor herstel van livelihoods. Vooralsnog lijkt dit voldoende om de nu urgent benodigde acties te ondernemen. Nederland heeft aan het appeal EUR 1 miljoen bijgedragen.
Bent u bereid om de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) te verzoeken om ten aanzien van de adviesaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding, specifiek aandacht te besteden aan het verbeteren en garanderen van de voedselzekerheid, met name in Afrikaanse landen, voor iedereen, inclusief de meest kwetsbaren?
De spoedaanvraag over de wijze waarop Nederland via internationale hulp kan bijdragen aan de mondiale coronabestrijding is op 20 april jl. bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken ingediend (Kamerstuk 34 952, nr. 111). De vraagstelling betreft mitigatie van de impact van de crisis op kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika, en de door de internationale gemeenschap – en daarbinnen Nederland – te nemen maatregelen op korte en middellange termijn, inclusief met het oog op sociaaleconomisch herstel. Voedselzekerheid, met name in Afrika en voor de meest kwetsbaren, zal daarbij uiteraard een van de aandachtspunten zijn. Het kabinet laat het aan de AIV om dat in het advies de plek te geven die het toekomt.
Onderzoek met apen voor de ontwikkeling van een vaccin tegen COVID-19 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierproef rammelt aan alle kanten», waarin onderzoekers van Radboudumc Nijmegen, UMC Utrecht en Netherlands Heart Institute concluderen dat 85% van de dierproeven voor nieuwe medicijnen en behandelingen geen effect oplevert bij mensen, terwijl eerder bij dieren wel resultaat werd geboekt?1
Ja, in dit artikel staat dat het grootste bezwaar van de onderzoekers destijds was dat onderzoeksresultaten van dierproeven meer gedeeld moeten worden. De Nederlandse overheid is juist een groot voorstander van het delen van onderzoeksgegevens. Open Acces en Open Science zorgen ervoor dat onderzoeksresultaten vrij toegankelijk worden, met gebruik van de FAIR-principes.2 Daarmee kan onnodige herhaling van onderzoek voorkomen worden. In het onderzoeksprogramma voor COVID-19, dat ZonMw en NWO uitzetten, wordt pre-registreren op preclinicaltrials.eu en het gebruik maken van publicatierichtlijnen dan ook als voorwaarde gesteld. Open Access en FAIR-data wordt vereist of aangemoedigd.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat de ontwikkeling van een vaccin tegen het SARS-COV-2-virus (COVID-19) vertraging op kan lopen doordat de meeste dierproeven uiteindelijk geen of weinig relevantie hebben voor de mens?
De ontwikkeling van vaccins en medicijnen tegen COVID-19 is op dit moment een van de belangrijkste uitdagingen in de wereld. Ook al willen we snel resultaat, voorop staat dat de ontwikkelde producten veilig én werkzaam moeten zijn. Daar worden terecht hoge eisen aan gesteld, óók in deze crisissituatie. Om de veiligheid en werkzaamheid te kunnen waarborgen, zijn er internationale standaarden voor medicijnontwikkeling en -registratie, waar ook dierproeven onderdeel van uitmaken.
Deelt u de mening dat voor het vinden van een vaccin tegen COVID-19 innovatieve onderzoeksmethoden zonder proefdieren optimaal moeten worden ingezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Ja, ook in crisistijd moeten we kritisch blijven kijken of dierproeven strikt noodzakelijk zijn en of er geen gebruik gemaakt kan worden van proefdiervrije alternatieven. Daarom blijft een vergunning van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), die daarop toetst, ook onmisbaar voor onderzoek naar COVID-19. Daarnaast ontwikkelen NWO en ZonMw met een bijdrage van Stichting Proefdiervrij een onderzoekscall voor proefdiervrij onderzoek specifiek voor COVID-19. Deze call wil gericht proefdiervrije modellen, zoals 3D longmodellen of organoïden, voor COVID-19 onderzoek inzetten.
Bent u bereid om financiële of wettelijke belemmeringen voor het versneld ontwikkelen van een vaccin zonder gebruik van proefdieren zo veel mogelijk weg te nemen?
Het RIVM concludeerde in 2015 dat niet wettelijke barrières de inzet van alternatieven voor dierproeven belemmeren, maar het gebrek aan geschikte en gevalideerde proefdiervrije methoden (Kamerstuk 32 336, nr. 42). Voor de ontwikkeling en de acceptatie van onderzoeksmethoden zonder proefdieren zetten de partners in het versnellingsprogramma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) zich gezamenlijk in (Kamerstuk 32 336, nr. 90). Daarnaast ontvangt het onderzoeksinstituut Intravacc jaarlijks een overheidssubsidie van 1,6 miljoen euro voor de ontwikkeling en validatie van onderzoeksmethoden om zonder dierproeven de veiligheid en de werkzaamheid van vaccins te kunnen waarborgen.
Deelt u de mening dat het gebruik van Java-apen door het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) in het COVID-19-onderzoek niet mag leiden tot verwatering van de afspraken over de reductie van de fokkolonie van het BPRC en de afname van het aantal dierproeven op apen door het BPRC?
Het BPRC, net als vele andere Nederlandse en internationale onderzoeksinstellingen, werkt op het moment hard aan de ontwikkeling van een medicijn of vaccin tegen COVID-19. In 2019 is besloten dat het aantal proeven met apen in het BPRC met veertig procent wordt verminderd en dat de fokkolonie wordt verkleind (Kamerstuk 32 336, nr. 88). Dit besluit staat nog onveranderd. Volgens de motie Tielen (Kamerstuk 32 336, nr. 83) mag de vermindering echter geen gevolgen hebben voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Om die reden is destijds de volgende clausule opgenomen: «In een situatie van een pandemie, waarbij de beperking van het aantal proeven met apen de ontwikkeling van een noodzakelijk medicijn in de weg staat, zal ik op dat moment met mijn collega’s van VWS en LNV, en met het BPRC, in overleg treden zodat we gezamenlijk kunnen bezien of een uitzondering opportuun is.» Het BPRC geeft aan dat een beroep op deze clausule op basis van de COVID-19-pandemie vooralsnog niet nodig is.
De Kamerbrief 'Uitbreiding doelgroep Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat zelfstandigen die in Nederland wonen maar hun bedrijf in een ander lidstaat van de Europese Unie (EU) hebben gevestigd, in aanmerking komen voor levensonderhoud uit de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)? Klopt het dat Nederlandse zelfstandigen die in een andere EU-lidstaat wonen maar hun bedrijf in Nederland hebben gevestigd, alleen in aanmerking komen voor Tozo-bedrijfskapitaal (en voor levensonderhoud zijn aangewezen op de sociale bijstand in het woonland)?1
Ja. De kring van rechthebbenden voor de Tozo is met terugwerkende kracht tot en met 1 maart 2020 uitgebreid met grensoverschrijdende zelfstandigen met de Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandigen van 29 april jl. (Stcrt. 2020, nr. 24833).
Met welke reden is dit onderscheid gemaakt? Is rekening gehouden met verschillen in regelingen in Nederland en die in andere EU-lidstaten, met name in buurlanden België en Duitsland, en hoe deze in grensoverschrijdende situaties kunnen uitpakken?
Eén van de basisprincipes uit de Participatiewet is het territorialiteitsbeginsel. Dit beginsel geldt ook voor de Tozo. De Tozo is geen sociale voorziening voor werkloosheid (waar premies voor zijn betaald), maar een tijdelijke vereenvoudiging van de reeds bestaande bijstandsregeling voor zelfstandigen en vindt zijn grondslag in de Participatiewet. De Tozo-uitkering is dus bijstand voor levensonderhoud. Dit betekent dat het recht op bijstand voor levensonderhoud beperkt is tot in Nederland woonachtige zelfstandigen en dat zelfstandigen die in het buitenland wonen geen recht hebben op bijstand voor levensonderhoud. Anderzijds wordt deze uitkering toegekend aan alle behoeftigen die legaal in Nederland verblijven. Andere EU-lidstaten hanteren in beginsel ook het territorialiteitsbeginsel voor de reguliere bijstand voor levensonderhoud, hetgeen betekent dat iedere EU-lidstaat verantwoordelijk is voor de bijstand voor levensonderhoud voor haar eigen inwoners. In die zin is er sprake van een sluitend systeem.
Voor wat betreft het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo is het uitgangspunt geweest dat een in Nederland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in een ander EU- of EER-land of Zwitserland hetzelfde recht heeft als een in Nederland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in Nederland. Met andere woorden, iedere zelfstandige die woonachtig is in Nederland kan in aanmerking komen voor bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, mits het eigen bedrijf of zelfstandig beroep gevestigd is in een EU- of EER-land of Zwitserland. Op deze wijze is er in alle gevallen een territoriale band met Nederland.
Voor wat betreft het recht op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Tozo is het uitgangspunt geweest dat een in een ander EU- of EER-land of Zwitserland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in Nederland hetzelfde recht heeft als een in Nederland woonachtige zelfstandige met een bedrijf gevestigd in Nederland. Met andere woorden, iedere zelfstandige met een bedrijf in Nederland kan in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Tozo, mits deze zelfstandige rechtmatig verblijft in een ander EU- of EER-land of Zwitserland. Op deze wijze is er in alle gevallen een economische band met Nederland.
Aan de beschikbaar gestelde crisisvoorzieningen en de daaraan gestelde voorwaarden ligt – ook in het geval van grensoverschrijdende zelfstandig ondernemers – een legitieme, beleidsmatige afweging door de regeringen van de betreffende landen ten grondslag, waarbij deze afweging ook gezien moet worden in het licht van de nationale situatie en in samenhang met de overige getroffen crisismaatregelen.
Kunt u bevestigen dat inwoners van Nederland met een bedrijf in België gebruik kunnen maken van het Belgische overbruggingsrecht voor zelfstandigen en het Nederlandse Tozo-levensonderhoud? Kunt u bevestigen dat inwoners van België (met een Nederlands paspoort) met een bedrijf in Nederland gebruik kunnen maken van het Belgische leefloon van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) en het Nederlandse Tozo-bedrijfskapitaal?
Het antwoord op de eerste vraag luidt ja, met een kanttekening.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Vlaanderen, België, kunnen bij een op last van de Belgische overheid opgelegde bedrijfssluiting of bij een vanwege de coronacrisis noodgedwongen, volledige bedrijfssluiting recht hebben op het Belgische, tijdelijk verruimde «overbruggingsrecht voor zelfstandigen». Zij moeten dan wel staan ingeschreven bij een Belgisch sociaal verzekeringsfonds en voldoen aan de overige voorwaarden. Het betreft een inkomensvervangende uitkering vanwege het wegvallen van het inkomen uit het bedrijf en dus geen bijstand.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in België, kunnen, als zij aan de voorwaarden voldoen, recht hebben op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, een inkomensaanvulling tot het Nederlandse sociaal minimum, waarbij het inkomen van de partner en het vermogen buiten beschouwing blijft.
Het kan voorkomen dat een zelfstandige tegelijkertijd recht heeft op uitkering op grond van het Belgische «overbruggingsrecht voor zelfstandigen» en op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Nederlandse Tozo. Uit het bijstandskarakter van de Tozo volgt echter dat er geen of verminderd recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 van de Participatiewet). Het Belgische «overbruggingsrecht voor zelfstandigen» kan worden aangemerkt als passende voorziening. Dit betekent dat eerst een beroep op het Belgische «overbruggingsrecht voor zelfstandigen» moet worden gedaan alvorens tot bijstandsverlening op grond van de Tozo kan worden overgegaan. Dit kan vervolgens betekenen dat er geen of verminderd recht bestaat op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, omdat de Belgische uitkering als inkomen wordt meegeteld bij het bepalen van het recht op en de hoogte van het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Het antwoord op de tweede vraag luidt ja.
In België woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Belgische sociaal minimum alsmede een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het Belgische «leefloon». Dit is de reguliere (niet verruimde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in België, die beperkt is tot inwoners van België. Zij kunnen dus geen beroep doen op de Tozo voor inkomensondersteuning aangezien ze woonachtig zijn in België en de Tozo bijstandsuitkering is. In België woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, mits zij premieplichtig zijn voor de Nederlandse volksverzekeringen, recht hebben op bedrijfskapitaal op grond van de Tozo, een lening van maximaal € 10.157,–.
Als zij een bedrijf in Nederland met personeel hebben kunnen zij ook in aanmerking komen voor de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) voor zover het personeel in Nederland verzekerd is en uiteraard aan alle voorwaarden van de NOW is voldaan.
Als de onderneming behoort tot een van de sectoren die het meest zijn geraakt door de Nederlandse overheidsmaatregelen rond het coronavirus, kunnen deze in België woonachtige zelfstandigen, mits zij in Nederland belastingplichtig zijn en voldoen aan de overige voorwaarden, in aanmerking komen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19, een gift van € 4.000,–. Verder kunnen zij als zij aan de voorwaarden voldoen beroep doen op de regeling Tegemoetkoming Vaste lasten MKB die eraan komt en deel uitmaakt van het nieuwe pakket steunmaatregelen waarbij bedrijven in bepaalde sectoren afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten, en de mate van omzetderving aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 20.000,– voor drie maanden.
Kunt u bevestigen dat inwoners van Nederland met een bedrijf in Duitsland, die hun «Hauptsitz» in Duitsland hebben, gebruik kunnen maken van de Duitse «Soforthilfe» en het Nederlandse Tozo-levensonderhoud? Kunt u bevestigen dat inwoners van Duitsland (met een Nederlands paspoort) met een bedrijf in Nederland gebruik kunnen maken van het Duitse Hartz IV (bijstand) en het Nederlandse Tozo-bedrijfskapitaal?
Het antwoord op de eerste vraag luidt ja.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf met hoofdvestiging in Duitsland kunnen, mits zij zijn geregistreerd bij een Duits belastingkantoor, recht hebben op de Duitse «Soforthilfe». De «Soforthilfe» vanuit de Duitse Bondsregering betreft een gift tot € 9.000,– voor bedrijven met maximaal 5 werknemers en een gift tot € 15.000,– voor bedrijven met maximaal 10 werknemers. Daarnaast stellen regeringen van de diverse deelstaten aanvullende «Soforthilfe» als gift beschikbaar.
In Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Duitsland kunnen recht hebben op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo, een inkomensaanvulling tot het Nederlandse sociaal minimum, waarbij het inkomen van de partner en het vermogen buiten beschouwing blijft.
Het antwoord op de tweede vraag luidt ja.
In Duitsland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Duitse sociaal minimum, beschikken over een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het versoepelde Duitse «Arbeitslosengeld II» (in de volksmond ook Hartz IV genoemd). Dit is de reguliere (niet verruimde, wel qua toetsing tijdelijk versoepelde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in Duitsland, waarop alleen inwoners van Duitsland een beroep kunnen doen. In Duitsland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, mits zij premieplichtig zijn voor de Nederlandse volksverzekeringen, recht hebben op bedrijfskapitaal op grond van de Tozo, een lening van maximaal € 10.157,–.
Als zij een bedrijf in Nederland met personeel hebben kunnen zij ook in aanmerking komen voor de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) voor zover het personeel in Nederland verzekerd is en uiteraard aan alle voorwaarden van de NOW is voldaan.
Als de onderneming behoort tot een van de sectoren die het meest zijn geraakt door de Nederlandse overheidsmaatregelen rond het coronavirus, kunnen deze in Duitsland woonachtige zelfstandigen, mits zij in Nederland belastingplichtig zijn en voldoen aan de overige voorwaarden, in aanmerking komen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19, een gift van € 4.000,–. Verder kunnen zij als zij aan de voorwaarden voldoen beroep doen op de regeling Tegemoetkoming Vaste lasten MKB die eraan komt en deel uitmaakt van het nieuwe pakket steunmaatregelen waarbij bedrijven in bepaalde sectoren afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten, en de mate van omzetderving aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 20.000,– voor drie maanden.
Welke voorwaarden, zoals partner- en vermogenstoetsing, gelden er voor leefloon van OCMW in België en Hartz IV in Duitsland? Is uw indruk dat deze voorwaarden van dien aard zijn dat Nederlandse zelfstandigen, die respectievelijk in België en Duitsland wonen maar hun bedrijf in Nederland hebben gevestigd, ervoor in aanmerking kunnen komen? Is de hoogte van beide uitkeringen vergelijkbaar met die van het Nederlandse Tozo-levensonderhoud?
In België woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Belgische sociaal minimum (inclusief het inkomen van een partner), beschikken over een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het Belgische «leefloon». Het «leefloon» is de reguliere (niet verruimde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in België, waarop alleen inwoners van België een beroep kunnen doen. Er bestaat geen wettelijke vereiste dat de zelfstandige zijn beroepsactiviteit moet beëindigen. De zelfstandige moet echter wel beschikbaar zijn voor arbeid in dienstbetrekking.
In de praktijk kan het vermogen van de zelfstandige bijstandsverlening in de weg staan. Een percentage van het vermogen wordt gerekend als inkomen en kan leiden tot geen of een verminderd recht.
Vanuit het «leefloon» wordt het maandinkomen aangevuld tot de volgende bijstandsnormen:
€ 1.270,51 voor samenwonenden met minimaal een kind, € 940,11 voor een alleenstaande
en € 626,74 voor een samenwonende.
In Duitsland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen, als zij een inkomen hebben onder het Duitse sociaal minimum (inclusief het inkomen van een partner), beschikken over een beperkt vermogen en voldoen aan de overige voorwaarden, recht hebben op het Duitse «Arbeitslosengeld II». Het «Arbeitslosengeld II» is de reguliere (niet verruimde) vorm van bijstand voor levensonderhoud in Duitsland, waarop alleen inwoners van Duitsland een beroep kunnen doen. De zelfstandige kan zijn beroepsactiviteit voortzetten en behoeft zich niet beschikbaar te stellen voor arbeid in dienstbetrekking. In de praktijk kan het vermogen van de zelfstandige bijstandsverlening in de weg staan. Echter, in verband met de coronacrisis is «Arbeitslosengeld II» verruimd, waardoor bijstand kan worden verleend als er geen «substantieel» vermogen aanwezig is (€ 60.000,– voor het eerste in aanmerking komende gezinslid; € 30.000,– voor elk extra in aanmerking komend gezinslid).
Vanuit het «Arbeitslosengeld II» wordt het maandinkomen aangevuld tot de volgende bijstandsnormen:
€ 821,– voor gehuwden (exclusief kinderen) en € 432,– voor een alleenstaande (exclusief kinderen). De betreffende bedragen worden verhoogd met, afhankelijk van de leeftijd van het kind, een bedrag van € 250,– tot € 328,–. Als onderdeel van de bijstand betaalt de overheid de woonkosten en verwarmingskosten. Het inkomen van de partner en het vermogen worden in aanmerking genomen.
De bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo is een inkomensaanvulling tot het Nederlandse sociaal minimum. Het maandinkomen wordt aangevuld tot € 1.503,31 voor gehuwden en tot € 1.052,32 voor alleenstaanden. Hierbij wordt – afwijkend van de reguliere bijstandssystematiek – het inkomen van de partner en het vermogen buiten beschouwing gelaten. Anders dan in Duitsland en ook België gelden in Nederland geen hogere bijstandsnormen voor gezinnen met kinderen.
Bent u bereid te monitoren in hoeverre aanvragen van Nederlandse zelfstandigen met een bedrijf gevestigd in Nederland, maar woonachtig in België of Duitsland, voor respectievelijk leefloon van OCMW en Hartz IV worden toegekend dan wel worden afgewezen (en met welke reden), om te voorkomen dat ondernemers tussen wal en schip vallen? Vindt hierover overleg plaats tussen Nederland, België en Duitsland, op nationaal dan wel regionaal niveau? Zo nee, bent u bereid dit te initiëren?
België en Duitsland hanteren net als Nederland het territorialiteitsbeginsel voor de reguliere bijstand voor levensonderhoud. In die zin is er sprake van een sluitend systeem.
Een monitor van toewijzingen en afwijzingen kan geen inzicht geven in hoeverre ondernemers in individuele gevallen «tussen wal en schip» vallen. Immers, indien er geen recht bestaat op financiële ondersteuning, zal in veel gevallen een bijstandsaanvraag achterwege blijven. Bovendien kan van een afwijzing slechts worden afgeleid dat de aanvrager niet aan de bijstandsvoorwaarden van het woonland voldoet. Aan de gestelde bijstandsvoorwaarden ligt een legitieme, beleidsmatige afweging door de regering van het betreffende land ten grondslag, waarbij deze afweging ook gezien moet worden in het licht van de nationale situatie en in samenhang met de overige getroffen crisismaatregelen, waaronder extra mogelijkheden tot kapitaalverstrekking.
Hoe vindt communicatie richting (zelfstandig) ondernemers over de (uitgebreide) Tozo en de diverse regelingen in België en Duitsland plaats? Waar kunnen zij terecht met vragen? Welke rol spelen de grensinformatiepunten hierbij?
De in Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in een ander EU- of EER-land of Zwitserland worden in ieder geval via dezelfde kanalen voorgelicht als de in Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland. Dit betekent dat deze zelfstandigen zich voor informatie en een aanvraag voor bijstand voor levensonderhoud kunnen wenden tot hun woongemeente. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd. In verband met de uitbreiding van de doelgroep van de Tozo met in Nederland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf over de grens zijn of worden de reguliere informatiekanalen aangepast en aangevuld. Het betreft onder andere de websites www.rijksoverheid.nl en www.krijgiktozo.nl.
De in een ander EU- of EER-land of Zwitserland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland kunnen zich in ieder geval voor informatie en een aanvraag voor bijstand voor bedrijfskapitaal wenden tot de gemeente Maastricht. Er dient gebruik te worden gemaakt van een apart aanvraagformulier. In verband met de uitbreiding van de doelgroep van de Tozo met over de grens woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland worden eveneens de reguliere informatiekanalen aangepast en aangevuld. Het betreft onder andere de websites www.rijksoverheid.nl en www.krijgiktozo.nl.
Het Ministerie van SZW informeert gemeenten, Bureau Belgische en Duitse zaken van de Sociale verzekeringsbank, euregio’s, GrensInfoPunten en de autoriteiten van onze buurlanden over deze uitbreiding van de doelgroep van de Tozo met grensoverschrijdende zelfstandig ondernemers.
Op de websites van de Kamer van Koophandel en de Sociale verzekeringsbank is daarnaast informatie beschikbaar over de diverse steunmaatregelen voor ondernemers, ook die in België en Duitsland. De GrensInfoPunten spelen een belangrijke rol in het informeren en adviseren van zelfstandig ondernemers in de Duits-Nederlands-Belgische grensregio’s.
Heeft u een indicatie van het huidige aantal zelfstandigen in grenssituaties als hierboven omschreven, aan de Nederlands-Belgische grens en aan de Nederlands-Duitse grens?
Op basis van cijfers van de Belastingdienst is een inschatting gemaakt van het aantal actieve grensoverschrijdende zelfstandigen. De inschatting is dat er langs de Nederland-Belgische grens circa 2.500 ondernemers zijn die in België wonen en winst uit onderneming genieten met een bedrijf gevestigd in Nederland. Langs de Nederland-Duitse grens betreft het ruim 1.000 ondernemers die in Duitsland wonen en winst uit onderneming genieten met een bedrijf gevestigd in Nederland. Voor de omgekeerde situatie is de inschatting dat er langs de Nederland-Belgische grens circa 500 ondernemers in Nederland wonen, die met hun bedrijf gevestigd zijn in België en dat er langs de Nederland-Duitse grens ruim 1.000 ondernemers in Nederland wonen, die met hun bedrijf gevestigd zijn in Duitsland. Niet al deze zelfstandigen zullen voldoen aan de voorwaarden voor de Tozo. Genoemde cijfers zien niet op het aantal actieve DGA’s.
Het beleid voor testen en beschermingsmiddelen bij mensen die werken in de huishoudelijke verzorging |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de richtlijnen van het RIVM niet voorzien in testbeleid voor mensen die werken in de huishoudelijke verzorging?1
Deelt u de mening dat mensen die werken in de huishoudelijke zorg bij de meest kwetsbare mensen over de vloer komen en dat zij derhalve altijd getest moeten worden als zij klachten hebben?
Bent u van mening dat het in de huishoudelijke zorg altijd mogelijk is om anderhalve meter afstand te houden en dat er geen risico bestaat op besmetting met het coronavirus? Bent u, en de adviseurs van het RIVM, zich er voldoende van bewust dat veel huishoudelijke zorg verleend wordt aan mensen met dementie, bij wie de regel om afstand te houden niet altijd werkbaar is?
Wat gaat u doen om de gezondheid van mensen die werkzaam zijn in de huishoudelijke verzorging en hun cliënten te beschermen door ze bijtijds te testen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat in de richtlijn voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners – bij hoestende of niezende patiënten verdacht van COVID-19 – de term «vluchtig contact» is aangepast in «snel iets aangeven aan een patiënt» of «iemand te hulp schieten»?2
Denkt u dat deze aanpassing meer duidelijkheid en zekerheid verschaft aan mensen die werken in de zorg en die zich zorgen maken om hun eigen gezondheid?
Waarom krijgen mensen die werken in de huishoudelijke verzorging niet de persoonlijke beschermingsmiddelen en een test, zodat zij met maximale zekerheid zich kunnen inzetten voor de zorg voor een erg kwetsbare groep in onze samenleving?
Waarom past u de richtlijn niet dusdanig aan dat in ieder geval alle zorgverleners die met patiënten met klachten in aanraking komen (ook al is dat kortstondig) in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen?
Het voortdurende tekort aan mondkapjes |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Voor welke problemen zou de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) een oplossing moeten bieden?
In de mondiale markt voor persoonlijke beschermingsmiddelen die behoorlijk gespannen is brengt het LCH reguliere leveranciers bij elkaar om gezamenlijk zonder winstoogmerk schaarse persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen voor de Nederlandse gezondheidszorg. Hiermee wordt voorzien in de extra behoefte naar deze middelen als gevolg van het Coronavirus.
In welke mate zijn zorginstellingen vrij om zonder tussenkomst van het LCH mondkapjes aan te schaffen?
Zorginstellingen kunnen zelf beschermingsmiddelen blijven inkopen via hun reguliere inkoopkanalen. Hier ben ik in de brieven van 15 en 21 april nader op ingegaan. Dit past binnen de huidige afspraken, mits zorginstellingen de inkoop via hun eigen kanalen ook betrekken bij wat zij daarenboven nog aanvragen bij het LCH en niet meer aanvragen dan ze nodig hebben. De schaarse hulpmiddelen moeten immers zo zorgvuldig mogelijk worden verdeeld.
Hoeveel klachten heeft u ontvangen over de werkwijze van het LCH? Wat is de aard van die klachten? Hoe verloopt de behandeling van deze klachten?
Hoe is de werkwijze van het LCH tot stand gekomen?
Wie beoordeelt of het LCH het werk goed doet? Is de noodzaak geconstateerd om bij te sturen? Zo ja, wat zijn de handelingen geweest om het LCH bij te sturen?
Hoe zou de werkwijze van het LCH naar uw oordeel verbeterd kunnen worden? Wanneer bent u voornemens die verbeteringen door te voeren?
Hoe beoordeelt u achteraf, met de wijsheid van nu, de beslissing om de inkoop en beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanbiedende partij en de kwaliteit van de hulpmiddelen te centraliseren?
Welke certificaten vereist het LCH van leveranciers voor levering van de verschillende typen mondmaskers? Overlegt het LCH met leveranciers welke certificaten benodigd zijn? Krijgen leveranciers de kans om alsnog de juiste certificaten aan te leveren?
Als een leverancier mondmaskers mag leveren aan tenminste één van de volgende landen, Frankrijk, Italië, de Scandinavische landen, Duitsland, de VS, mag deze leverancier dan ook leveren aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de werkwijze van Nederland in vergelijking met de wijze waarop andere landen voorzien in voldoende mondkapjes?
Welke eisen worden er door het LCH gesteld aan de leveranciers die mondkapjes aanbieden en aan de mondkapjes die worden aangeboden? Zijn deze eisen in de gehele EU hetzelfde?
Bent u van mening dat het zinvol is om chirurgische mondmaskers in te zetten voor mensen die werkzaam zijn in de thuiszorg? Zo ja, welke handelingen onderneemt u om die mondmaskers te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Op 13 april heeft de Minister voor MZS in overleg met partijen uit de zorg een nieuw verdeelmodel vastgesteld voor mondmaskers. In het nieuwe model gaat het niet om een verdeling over de zorgsectoren, maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s voor zorgverleners. Afgesproken is dat waar dezelfde risico’s zijn ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn. Ook de thuiszorg maakt onderdeel uit van dit verdeelmodel en kan op basis van de RIVM-richtlijnen voor gepast gebruik van mondmaskers, aanspraak maken op passende beschermingsmiddelen. Indien zij behoefte hebben aan beschermingsmiddelen, kunnen zij deze aanvragen bij het LCH.
Wat zijn de administratieve lasten voor ondernemers die mondkapjes aan het LCH aanbieden? Ziet u mogelijkheden de administratieve lasten te verminderen?
Het LCH hanteert de gebruikelijke inkoopprocedure, met de daarbij behorende administratieve lasten zoals offertes, correcte certificaten en testrapportages.
Klopt het dat mondkapjes met geldige certificaten, alsnog door het LCH zelf getest worden? Zo ja, waarom wordt nog getwijfeld aan de kwaliteit van gecertificeerde mondkapjes?
Bij de inkoop en het beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen staat de veiligheid voorop. De maskers die het LCH op dit moment inkoopt zijn allemaal bestemd voor de zorg en moeten daarom van voldoende kwaliteit zijn. Of de maskers met gelijkwaardige normen van buiten de EU ook daadwerkelijk van voldoende kwaliteit zijn, beoordeelt, in opdracht van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), het RIVM in samenwerking met de inspectie SZW. Met betrekking tot de kwaliteit wordt op drie momenten in het proces gecontroleerd, namelijk bij de fabrikant, in het magazijn in Azië en bij binnenkomst bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) via een onafhankelijke teststraat van het RIVM in samenwerking met de inspectie SZW. Dit is opgezet nadat bij sommige leveringen bleek dat de geleverde mondmaskers niet altijd overeen kwamen met de geclaimde kwaliteitseisen en daardoor voor zorgverleners onvoldoende bescherming boden.
Het RIVM heeft van een aantal adembeschermingsmaskers geconstateerd dat deze met een aanvullende gebruikersinstructie om het masker passend te maken op het gezicht wel te gebruiken zijn. Daarnaast zijn bepaalde mondneusmaskers niet te gebruiken in de setting met de hoogste bescherming omdat het filtermateriaal niet aan deze hoge eisen voldoet waar ze normaal voor bedoeld zijn, maar wel in een setting waar met een lager beschermingsniveau gewerkt kan worden omdat het blootstellingsrisico daar lager is.
Indien mondkapjes voor een bepaald gebruik worden afgekeurd, wordt dan altijd beoordeeld of die mondkapjes voor ander gebruik wellicht wel geschikt zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat het voorkomt dat mondkapjes die door het LCH ongeschikt worden geacht, door andere EU-landen wel geschikt worden geacht? Hoe verklaart u dit?
Via de speciaal opgezette luchtbrug met Azië komt nu vrijwel dagelijks een vliegtuig binnen met daarin persoonlijke beschermingsmiddelen voor de Nederlandse zorg. LCH werkt samen met o.a. KLM, Skyteam en PostNL. Andere logistieke mogelijkheden zoals vervoer met boot of trein worden nu onderzocht.
Hoe wordt het transport van mondkapjes vanuit het buitenland naar Nederland georganiseerd? Welke partijen zijn hierbij betrokken? Hoe verloopt de samenwerking met die partijen?
Zie antwoord vraag 16.
Wanneer verwacht u dat alle tekorten aan mondkapjes opgelost zijn?
Het LCH heeft mij laten weten dat er op dit moment voldoende voorraad met de juiste kwaliteit aanwezig is in het opslagcentrum om te voldoen aan de huidige vraag vanuit de zorg. Het LCH laat mij daarnaast weten inmiddels een stabiele relatie te hebben opgebouwd met meerdere leveranciers van beschermingsmiddelen, waardoor een continue leveringsketen van de juiste kwaliteit zo goed mogelijk is geborgd.
Het LCH gaat in haar inkoopbeleid uit van de maximale behoefte vanuit de zorg. Deze ligt hoger dan de huidige vraag vanuit de zorg. De ervaringen van de afgelopen weken leert dat een deel van de bestelde mondkapjes later aankomt dan gepland, ook blijkt een deel van de geleverde mondkapjes niet te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Hier wordt rekening mee gehouden bij de inkoopprognose.
Daarnaast is het voor de vraag wanneer het tekort opgelost is, van belang de RIVM richtlijnen over gepast gebruik in acht te nemen, zodat niet meer mondmaskers worden gebruikt dan noodzakelijk is. Bovendien is de ontwikkeling van de vraag ook afhankelijk van de ontwikkeling van het virus. Dit alles maakt dat een eventwicht tussen vraag en aanbod voorlopig nog broos blijft.
Het feit dat vermogensbeheerder BlackRock de Europese Commissie gaat voorzien van advies over duurzaamheidsbeleid bij bankenbeleid op Europees niveau |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie recent Blackrock heeft aangewezen als een belangrijke adviseur als het aankomt op duurzaamheidsadvies en governance in relatie met het reguleren van de bankensector, waarbij ook vergroening een grote rol speelt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat BlackRock voor de Europese Commissie een onderzoek gaat uitvoeren naar methoden voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken en de strategie van banken zelf. Duurzaamheid is één van de ESG-factoren waarnaar in deze context gekeken wordt.
Deelt u de mening dat dit een bizarre keuze is, gezien het feit dat BlackRock gigantische hoeveelheden geld heeft zitten in de meest vervuilende bedrijven op aarde, zoals oliemaatschappijen?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgezet via een openbare aanbestedingsprocedure. Het voorstel van BlackRock moet daardoor voldoen aan strikte aanbestedingseisen van de Europese Commissie. Het moet daarmee ook voldoen aan de strenge regels die betrekkingen hebben op het voorkomen van belangenverstrengelingen.
In de aanbestedingsprocedure zelf worden onderzoeksvoorstellen zorgvuldig gerangschikt op basis van prijs- en kwaliteitsindicatoren. In totaal zijn er negen offertes ingediend en op basis van de rangschikking kwam de offerte van BlackRock voor de Europese Commissie uiteindelijk als beste uit de bus. De Europese Commissie geeft aan dat deze keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Bent u het met ons en Finance Watch eens dat dit een overduidelijk voorbeeld is van belangenverstrengeling, zoals een slager die zijn eigen vlees mag keuren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie bij het voorbereiden van beleidsvoorstellen gebruik maakt van de kennis van experts, bijvoorbeeld waar het onderwerpen betreft met een sterk technisch karakter. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Dit onderzoek dient ook in dat licht bezien te worden. BlackRock levert middels haar onderzoek technische informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan op haar beurt deze informatie gebruiken voor haar actieplan voor duurzame financiering. Ze heeft daarbij te kennen gegeven dat er, naast dit onderzoek, ook uit vele andere bronnen geput zal worden bij het bepalen van dit beleid.
Bovendien zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement die het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten bepalen. Zij bepalen dus ook het beleid ten aanzien van de integratie van ESG-factoren in het bankentoezicht. De Raad van Ministers, waar ook Nederland deel van uitmaakt, is medewetgever bij elk wetsvoorstel van de Europese Commissie.
Ziet u ook de absurditeit van het feit dat de grootste criticaster van de gehele Europese duurzaamheidsaanpak, nu adviseur wordt van deze zelfde aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Ziet u ook een fundamenteel verschil in denkwijzen, waarbij BlackRock voorstander is van een enkele materialiteitsaanpak wat inhoudt dat er alleen wordt gekeken naar de financiële impact van klimaatveranderingen op bedrijven, waar de Europese Commissie een tweeledige materialiteitsaanpak heeft; de impact op de bedrijven maar ook de impact van bedrijven op het klimaat?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgeschreven in het kader van haar duurzame financieringsstrategie. In de opdracht geeft zij ook expliciet aan dat het onderzoek moet worden uitgevoerd binnen de context van deze strategie. BlackRock dient daarmee dus ook de denkwijze van de Europese Commissie centraal te stellen in het onderzoek.
Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, oog voor de impact van bedrijven op het klimaat. Het kabinet vindt het van belang dat financiële instellingen klimaateffecten meewegen in hun beleid. De middelen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere vermogensbeheerders beheren, zijn immers een belangrijke bouwsteen in de vergroening van de economie.
Mijn beeld is dat financiële instellingen in algemene zin in toenemende mate de maatschappelijke effecten van hun financieringen en beleggingen meenemen in hun investeringsafwegingen, mede onder druk van aandeelhouders en klanten. Waar dit vroeger vaak plaatsvond via een uitsluitingsbeleid, vindt dit tegenwoordig in toenemende mate plaats via een insluitingsbeleid, bijvoorbeeld het investeren in groene energie. Hierbij speelt mee dat vergroening en een duurzaam verdienmodel steeds meer in het verlengde van elkaar komen te liggen. De transitie naar een groene economie biedt in toenemende mate commerciële kansen aan financiële instellingen. Zij zien dat hun klanten steeds meer behoefte hebben aan groene financiële producten en spelen daar op in.
De uitdagingen zijn evenwel nog steeds groot. Gezien het grensoverschrijdende karakter van financiële markten, alsmede van klimaatverandering, is een Europese aanpak van groot belang. Ik kijk daarom uit naar de verdere uitwerking van de European Green Deal, bijvoorbeeld naar de beleidsvoorstellen voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk.
Kunt u de verbijstering van veel organisaties zoals Finance Watch, Urgewald en andere milieuorganisaties begrijpen over het feit dat een van de meest foute bedrijven op wereld wat betreft milieuwetgeving nu de Europese Commissie op dit onderwerp gaat adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat BlackRock tegen 82 procent van de klimaatgerelateerde resoluties heeft gestemd omdat het tegen de financiële voordelen voor klimaatvervuilende bedrijven ging?3
Ik ben op de hoogte van een onderzoek van de krant The Guardian naar het stemgedrag van BlackRock bij aandeelhoudersvergaderingen van fossiele brandstofbedrijven uit de FTSE100 en de S&P500 tussen 2015 en 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat BlackRock bij 82% van de klimaatgerelateerde resoluties tegen heeft gestemd of zich onthouden heeft van stemming. Waarom BlackRock dit heeft gedaan blijkt niet uit dit of andere gerelateerde onderzoeken.
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om ervoor te zorgen dat deze beslissing wordt teruggedraaid en BlackRock niet als adviseur wordt aangenomen op dit belangrijke onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het nut van het consulteren van experts bij de voorbereiding van wetgeving en zie geen aanleiding te treden in deze gunningsprocedure. De Europese Commissie geeft aan dat de keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Ik kijk uit naar de voorstellen van de Europese Commissie waar dit onderzoek input voor levert. Het is namelijk van groot belang dat ESG-factoren, zoals klimaatrisico’s, beter meegenomen worden in de strategie van banken en in het raamwerk van toezichthouders. Het verbeteren van inzicht in klimaatrisico’s speelt daarom bijvoorbeeld ook een grote rol in de duurzame financiering strategie van het kabinet zoals deze uiteengezet is in de Kamerbrief verkenning markt voor groene financiering4.
De bonus voor de topman van Air France-KLM |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Steun speelt mee bij bonus topman AirFrance-KLM», «Bonus topman Air France-KLM afhankelijk van loskrijgen steun» en «Minister Hoekstra tegen bonus voor topman Air France-KLM»?1
Ja.
Klopt het dat Air France-KLM een bonus voor haar CEO afhankelijk wil maken van het binnenhalen van financiële steun van de Franse en/of Nederlandse overheid?
Air France-KLM heeft aan de aandeelhoudersvergadering voorgesteld om de financiële prestaties en de kaspositie van de onderneming als beoordelingscriterium te gebruiken voor een deel van de jaarlijkse korte termijn variabele beloning van de CEO. Onder de financiële prestaties wordt verstaan: aanpassing van de operationele activiteiten, kostenverlaging, controle over en annulering van investeringskosten, het verkrijgen van steun en financiering en een herstelplan.
Wat zegt het over het besef van Air France-KLM voor wat er op dit moment in de maatschappij leeft, dat zij in een periode van grote nationale crisis en terwijl zij publieke steun ontvangen, duizenden flexwerkers op straat zetten en tegelijkertijd tweemaal een voorstel doen om bonussen voor de top te verhogen? Wat zegt het over dit bedrijf, als zij kennelijk geen onderscheid maken tussen geld verdienen met een succesvolle commerciële operatie en gemeenschapsgeld binnenhalen met lobbywerk?
Ik betreur de ontstane onrust. Een verhoging van de bonus past niet in deze zware crisis waarin iedereen om offers wordt gevraagd. Als we steun geven aan bedrijven, die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen, zullen we ook offers vragen van het management en personeel. Dat heb ik ook steeds kenbaar gemaakt.
Impliceert uw uitspraak dat een bonus voor de CEO van Air France-KLM «niet te verenigen [is] met steun van de belastingbetaler», dat u garandeert dat u steun vanuit de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk zal maken van de norm dat geen enkel lid van de Raad van Bestuur van Air France-KLM noch de Raad van Bestuur van KLM zelf een bonus ontvangt in de tijd dat van publieke steun eventueel sprake is?
Op 24 april 2020 heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijke steun aan KLM. Hierin zijn wij ook ingegaan op de voorwaarden die het kabinet aan de steun wil verbinden.
Het kabinet verwacht van het management en het personeel van KLM dat ook zij bijdragen aan het herstel en de efficiëntieverbetering van het bedrijf.
De komende tijd zullen de precieze voorwaarden met de onderneming worden afgesproken, waaronder op het terrein van winstbestemming, arbeidsvoorwaarden, hinderbeperking, duurzaamheid en netwerkkwaliteit. Zo wil het kabinet indien de onderneming steun ontvangt dat er geen bonussen en dividenden worden uitgekeerd zolang de steun aan de onderneming nog niet is terugbetaald. Hetzelfde geldt voor de winstdelingsregeling. Ook op het gebied van hinderbeperking en duurzaamheid vraagt het kabinet een bijdrage van KLM, bijvoorbeeld door het aantal nachtvluchten terug te brengen en in te zetten op CO2-reductie.
In lijn met het afwegingskader bij steunverzoeken van individuele ondernemingen dat de Minister van EZK en ik op 1 mei 2020 naar de Kamer stuurden, wordt bij overheidssteun wederkerigheid verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur.
Bovendien zal van bedrijven expliciet verwacht worden zich te houden aan het kabinetsbeleid en te voegen naar het in Nederland gangbare Rijnlandse model, waarin langetermijnwaardecreatie centraal staat en belangen van betrokkenen bij de onderneming worden meegewogen.
Bent u bereid aan deze afhankelijkheid van steun met terugwerkende kracht invulling te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat u steun van de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk maakt van de eis dat zolang van publieke steun sprake is, Air France-KLM afziet van het uitbetalen van dividenden richting private aandeelhouders en geen eigen aandelen opkoopt? Bent u bereid hier met terugwerkende kracht invulling aan te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Stelt u als harde eis dat Air France-KLM of onderdelen van Air France-KLM de publieke steun die ze krijgen uiteindelijk tot de laatste cent terugbetalen? Welke waarborgen wilt u inbouwen om hier invulling aan te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u waarborgen dat Air France-KLM zich ook na afloop van eventuele publieke steun bewust toont van haar maatschappelijke rol en niet dan alsnog bonussen en dividenduitkeringen richting private aandeelhouders fors verhoogt?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gerechtvaardigd om bij eventuele publieke steun van Air France-KLM dan wel onderdelen van Air France-KLM te eisen dat zij sneller verduurzamen en hier invulling aangeven door verschillende ambitieuze CO2-reductiedoelstellingen over verschillende jaren heen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ook met terugwerkende kracht het geheel van de publieke steun afhankelijk te maken van de mate waarin Air France-KLM deze duurzaamheidsdoelstellingen haalt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u over bovenstaande vraagstukken in gesprek met uw Franse ambtgenoot? Gaat u proberen om samen met Frankrijk een gemeenschappelijke lijn te trekken?
Over de mogelijke steun en de voorwaarden aan deze steun vinden voortdurend gesprekken plaats met de Franse staat. Waar mogelijk trekken wij hierbij samen op.
Kunt u garanderen dat publieke steun voor grote, beursgenoteerde bedrijven voorwaardelijk wordt aan eisen op het gebied van bonussen, dividenden, het opkopen van eigen aandelen en verduurzamingsdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u invulling geven aan de in vraag 12 genoemde eisen? Bent u bereid ook met terugwerkende kracht publieke steun afhankelijk te maken van deze eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Is dit besluit tot aanpassing van het bonusbeleid volgens u een «belangrijk besluit»? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere uitspraak dat u (voortaan) gekend wordt in «belangrijke beslissingen»?
Het beloningsbeleid van het bestuur van staatsdeelnemingen is een belangrijk aandachtspunt voor mij als aandeelhouder. Dit is ook het geval bij Air France-KLM. Het beloningsvoorstel werd bekend bij het kabinet op het moment dat de documenten voor de Annual General Meeting openbaar werden. Vooraf zijn wij op dit specifieke punt niet door het bedrijf op de hoogte gesteld. Dat de informatiepositie van de Nederlandse staat verbeterd is staat onverminderd vast; sinds de aankoop is het contact met de holding intensief geweest en heeft de Nederlandse staat veel meer informatie ontvangen dan voor de aankoop van de aandelen.
Wanneer hoorde u van dit voorstel? Is Nederland vooraf gekend? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de verbeterde Nederlandse informatie die Nederland zou hebben als gevolg van de aandelenaankoop?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de aandeelhoudersvergadering?
Ja.
Digitaal beraadslagen |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat sinds de inwerkingtreding van de spoedwet digitaal beraadslagen bij diverse volksvertegenwoordigende organen vergaderingen niet of slechts beperkt te volgen waren vanwege de storing bij leverancier «Notibiz»?
Ja.
Heeft u een (globaal) beeld bij hoeveel volksvertegenwoordigende organen er sprake was van een storing? Kunt aangeven wat de oorzaak van de storingen was?
Veel decentrale overheden maken gebruik van de mogelijkheid die de Tijdelijke wet digitale besluitvorming biedt om in een digitale omgeving te vergaderen en besluiten te nemen. Daarbij maken zij gebruik van diverse systemen van verschillende leveranciers. Het gaat om een tijdelijke, nieuwe manier van werken waarbij door alle betrokkenen ook nog dingen moeten worden geleerd. In een korte tijd is desalniettemin door alle partijen al veel bereikt.
Op dinsdagavond 21 april jl. stonden 48 gemeenteraadsvergaderingen – zowel besluitvormend als informerend en meningsvormend – op de planning via het systeem van leverancier NotuBiz. Het bedrijf had hiervoor extra capaciteit ingepland en had vooraf getest met klanten, in de verwachting dat de uitzendingen goed zouden verlopen. Ondanks de extra beschikbare capaciteit bleek dat het grote aantal vergaderingen zorgde voor een grote (totale) toestroom van kijkers, waardoor onverwacht veel aanvragen tegelijkertijd op de server van NotuBiz binnenkwamen. De beschikbare capaciteit bleek helaas niet voldoende waardoor een technische storing ontstond. Dit leidde bij circa 25 digitale vergaderingen tot haperingen in de livestream. Deze vergaderingen werden voor zover bekend geschorst. Na 45 minuten wist NotuBiz het achterliggende probleem van deze storing te achterhalen waardoor er ook snel extra capaciteit bijgezet kon worden en de streams weer goed konden verlopen. Uiteindelijk zijn drie raadsvergaderingen die avond niet meer hervat.
Ondanks dat de live-uitzendingen met haperingen te maken hadden, zijn alle opnamen van de vergaderingen succesvol verlopen en terug te kijken. De technische storing had alleen betrekking op de livestream van de digitale vergaderingen. De digitale vergaderingen zelf hadden niet te maken met haperingen, omdat overheden daarvoor gebruik maken van een andere applicatie en stream zoals Microsoft Teams, Zoom, Jitisi of Cisco Webex.
NotuBiz geeft aan dat de technische helpdesk hard heeft gewerkt aan een oplossing om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Zo is de capaciteit van de server uitgebreid om grote aantallen vergaderingen en de grotere aantallen aanvragen op de server te kunnen ondersteunen. Bij de eerstvolgende drukke vergaderavond op donderdag 23 april jl., waar bijna 60 digitale vergaderingen op de planning stonden, deden zich geen haperingen voor in de livestream.
Deelt u de mening dat vergaderingen van provinciale staten, gemeenteraden, algemene besturen van waterschappen en van Staten-, raads-, en waterschapscommissies volgens de Wet digitale besluitvorming altijd openbaar te volgen moeten zijn, tenzij expliciet een besluit is genomen besloten te vergaderen? Deelt u de mening dat het voor het vertrouwen in de besluitvorming belangrijk is dat ook digitale vergaderingen openbaar moeten zijn?
De vergaderingen van decentrale volksvertegenwoordigende organen op grond van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming zijn per definitie openbaar. Onder openbaar wordt in dit geval verstaan een vergadering in een digitale omgeving die door de bevolking op afstand middels een live-verbinding gevolgd kan worden. Besloten vergaderingen kunnen niet plaatsvinden in voornoemde digitale omgeving; wenst men besloten te vergaderen, dan dient in een fysieke vergadering te worden voorzien, waarop de regels uit de Provinciewet, de Gemeentewet respectievelijk de Waterschapswet van toepassing zijn en waarbij voorts de richtlijnen van het RIVM in acht worden genomen. Wat de genoemde voorbereidende commissies van de decentrale volksvertegenwoordigende organen betreft; daarop is de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming niet van toepassing, nu die wet beperkt is tot besluitvormende organen en genoemde commissies geen besluiten kunnen nemen.
Kunt u aangeven of vergaderingen waarbij storingen optreden direct moeten worden geschorst? Zo nee, hoe wordt de openbaarheid van besluitvorming dan gewaarborgd? Kunt u provinciale staten, gemeenteraden en algemene besturen (via de koepels) informeren over hoe zij moeten omgaan met storingen?
Het verdient aanbeveling in geval van een storing in het vergadersysteem de vergadering te schorsen, zodat de storing hersteld kan worden. De vergadering moet immers ingevolge de wet middels een live-verbinding door de bevolking op afstand gevolgd kunnen worden, anders is deze niet openbaar. Dit is reeds gemeld aan de koepels in het kader van de voortdurende informatieverschaffing rondom het digitaal vergaderen, onder andere via de website www.lokale-democratie.nl
Op welke wijze kunnen (grootschalige) storingen in de komende weken en maanden zoveel mogelijk worden voorkomen? Is er overleg tussen de koepels, providers en leveranciers om de kwaliteit van de verbindingen te waarborgen? Wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Vanuit het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie werken het Ministerie van BZK, de VNG, de Vereniging van Griffiers en alle andere beroeps- en belangenverenigingen nauw samen om overheden waar mogelijk te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van de tijdelijke wet. In dit kader vindt er vanuit deze samenwerking indien nodig ook overleg plaats met leveranciers. Het zorgen voor adequate ICT-voorzieningen blijft echter primair een verantwoordelijkheid van overheden zelf, in overleg met hun leveranciers. Zoals het voorbeeld van NotuBiz illustreert, worden problemen snel opgepakt zodat uitzendingen snel succesvol kunnen verlopen.
Het bericht dat Achterhoekse burgemeesters boos zijn om het sluiten van cellen |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom worden er politiecellen gesloten in de Achterhoek?1
Door het sluiten van cellencomplexen wordt voorkomen dat 60 fte politiecapaciteit onttrokken moet worden aan onder meer de basisteams in de eenheid Oost-Nederland voor in essentie te veel arrestantencomplexen. Zelfs als er ten gevolge van de overcapaciteit aan cellen niet of nauwelijks van het betreffende complex gebruik wordt gemaakt, moet er toch een minimumcapaciteit aan politie-inzet gegarandeerd worden. Zo’n inzet is niet efficiënt; zeker in tijden dat de capaciteit beter elders kan worden ingezet.
De huidige situatie van negen cellencomplexen dateert van ruim voor de start van de eenheid Oost-Nederland. Volgens de politie kampt het team Arrestantentaken vanaf de vorming van de eenheid met het feit dat de beschikbare formatie onvoldoende is om op alle negen locaties het werk professioneel uit te voeren. Daar bovenop is er ook in de eenheid Oost-Nederland structureel te veel celcapaciteit.
Het openhouden van de cellencomplexen is tot op heden alleen mogelijk geweest door overbezetting in de beginperiode, het continu werken met extra inhuur, het inzetten van politiemedewerkers uit basisteams, het beperkt openstellen van de locatie Deventer en het inperken van onder andere de arbeidsmodaliteiten van medewerkers. Daarom heeft de leiding van de politie-eenheid Oost-Nederland in afstemming met het lokale gezag realistische toekomstvarianten extern laten onderzoeken en deze bestuurlijk uitgebreid en veelvuldig besproken. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het besluit om de cellencomplexen in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te sluiten en de complexen Arnhem/Nijmegen, Apeldoorn, Borne en Zwolle open te houden. Met dit besluit wordt vooral voorkomen dat er personele capaciteit vanuit de basisteams ingezet moet worden om negen cellencomplexen open te houden, terwijl qua benodigde celcapaciteit met minder cellencomplexen kan worden volstaan. Het ingezette proces wordt door de politie nauwgezet gevolgd. Tot op heden gaat dit naar tevredenheid van alle (bestuurlijke) partners. Al eerder is besloten om het proces over een jaar te evalueren.
Tevens zal ik, nu het proces van beoordeling en besluitvorming binnen de politie-eenheid Oost-Nederland recentelijk is afgesloten, alsnog, conform eerder verzoek van uw Kamer, de gevraagde AEF-analyse vertrouwelijk aan uw Kamer doen toekomen. Dit rapport maakt deel uit van de analyse en de beraadslagingen in de verschillende bestuurlijke gremia van de politie-eenheid Oost-Nederland. Mede op basis van dit rapport kon het bestuurlijke proces met uiteindelijk de instemming van alle burgemeesters, ook die in de Achterhoek, worden afgesloten. Bepalend was daarbij de mogelijkheden om via flankerende maatregelen de nadelen van dit besluit voor de betreffende basisteams zo klein mogelijk te houden. Denk daarbij aan georganiseerd vervoer en de nieuwe mogelijkheid om over de eenheidsgrenzen heen arrestanten te kunnen insluiten. Met deze en andere maatregelen is de politieleiding in de eenheid Oost-Nederland erin geslaagd een goede balans te vinden tussen de beheersmatige en operationele verantwoordelijkheden.
Waarom worden agenten nu gedwongen verder te reizen met arrestanten terwijl er al een groot tekort aan politiecapaciteit is?
Juist het oplossen van het capaciteitsvraagstuk voor de basisteams is de belangrijkste motivator achter dit besluit. Daarmee was ook een belangrijke overweging dat het ene besluit (tot sluiten of verplaatsing van arrestantencomplexen) niet teniet gedaan zou worden door operationeel onverantwoorde extra reisbewegingen. Dat was en is scherp in beeld gebracht. De eenheidsleiding treft met het oog hierop verschillende maatregelen, zodat extra vervoersbewegingen door de eerstelijns politiezorg zo veel als mogelijk worden beperkt. Zo zal in de hele politie-eenheid op bepaalde dagen en tijdstippen een vervoersondersteuning beschikbaar zijn. Daar is met zorg naar gekeken en dekt het gros van de vervoersbehoefte af. Er komt ook een nieuwe inrichting op een strategisch gekozen plaats. De cellencomplexen in Arnhem en Nijmegen worden in de toekomst samengevoegd in een nieuw te bouwen pand in (het tussen beide plaatsen gelegen) Elst. Waar detentielocaties van andere eenheden voor het betreffende basisteams gunstiger liggen, is voorts mogelijk gemaakt dat ze daar terecht kunnen. De sluiting van de cellencomplexen in combinatie met de maatregelen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, zorgen voor een positief effect op de inzetbare politiecapaciteit. Het uitblijven van dit besluit zou juist (blijvend) negatief uitpakken voor de beschikbare politiecapaciteit. De maatregelen die zijn genomen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, hebben ertoe geleid dat inmiddels alle burgemeesters binnen de politie-eenheid Oost-Nederland het besluit om cellencomplexen te sluiten ondersteunen. Hierover is op 15 mei jl. ook gecommuniceerd door diverse burgemeesters uit de Achterhoek.2
Hoe verhoudt zich dit tot de maatregelen in Amsterdam om het arrestantenvervoer uit te besteden zodat politiecapaciteit vrijgespeeld wordt?
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft, samen met betrokken partners, de voornoemde keuze gemaakt aan de hand van de wensen, mogelijkheden en regionale omstandigheden binnen de eenheid. Dit staat op zich los van de situatie binnen de politie-eenheid Amsterdam en het besluit dat hierover is genomen3.
Al enkele jaren is er op het gebied van het arrestantenvervoer een nauwe samenwerking tussen de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de politie. Daar waar politiecapaciteit vrij gemaakt kan worden, en waar dat mogelijk is, wordt door het hele land gebruikgemaakt van de vervoersmogelijkheden van de DJI.
Bent u bereid te kijken hoe het arrestantenvervoer zo kan worden ingericht dat het geen extra politiecapaciteit kost? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe bent u van plan de verschraling van de sociale advocatuur in deze regio tegen te gaan als deze maatregelen doorgaan?
De politie in Oost-Nederland heeft met de advocatuur (Orde van Advocaten van Overijssel en Gelderland) gesproken over de consequenties van sluiting van cellencomplexen. De advocatuur heeft aangegeven ook in die nieuwe situatie te kunnen werken. Daarnaast zijn de leden van het Strafrechtelijk Ketenberaad door de politie meegenomen in dit besluit. De Raad voor Rechtsbijstand is via de Orde van Advocaten geïnformeerd over de nieuwe situatie.
Krijgen sociaal advocaten een extra tegemoetkoming als zij verder moeten reizen om verdachten bij te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand heeft een component reiskostenvergoeding. De advocaten die verder moeten reizen kunnen daar gebruik van maken. Afhankelijk van de vestigingsplaats van een advocaat, kan een advocaat in voorkomende gevallen minder en meer behoeven te reizen. Ook kan de Raad indien het nodig blijkt de regio-indeling voor de (sociale) advocatuur aanpassen. Voorgaande is aan de Raad voor Rechtsbijstand.
Het bericht ‘150 doden door corona in gehandicaptenzorg: ‘Deze groep wordt vergeten’' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «150 doden door corona in gehandicaptenzorg: «Deze groep wordt vergeten»»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers in de sector, maar ook familieleden van mensen met een handicap, het gevoel hebben dat die laatsten worden «vergeten»?
Hoewel ik mij dat kan voorstellen, kan ik u verzekeren dat ik mensen met een beperking, hun naasten en zorgverleners goed op het netvlies heb. Juist daarom is er bijvoorbeeld ook voor de gehandicaptenzorg een routekaart gemaakt, is de routekaart omgezet in een versie in begrijpelijke taal met pictogrammen en heb ik met de betrokken cliëntenorganisaties een Covid-strategie opgesteld (zie ook het antwoord op vraag 3 en 5).
Bent u bereid net als dat met betrekking tot verpleeghuizen het geval is ook gehandicapteninstellingen perspectief te bieden op een verantwoorde aanpassing van de bezoekregeling?
In tegenstelling tot bij de verpleeghuizen is er in de gehandicaptenzorg geen door de overheid opgelegde bezoekregeling, maar een regeling van de sector zelf. Omdat ik het gevoel van ouders en naasten, die hun kind of verwant al te lang niet hebben kunnen zien, erg goed begrijp, heb ik op 20 mei 2020 afspraken met de sector gemaakt over een routekaart. Deze routekaart moet ook in de gehandicaptenzorg perspectief bieden. Vanaf 25 mei maken de zorgorganisaties afspraken over het kunnen ontvangen van bezoek. Uiterlijk 15 juni 2020 is er voor iedereen op een goede manier invulling gegeven aan het ontvangen van bezoek.
Bent u bereid om met het oog op zo’n verantwoorde aanpassing eenzelfde zorgvuldige procedure te doorlopen als bij verpleeghuizen het geval is, dat wil zeggen inclusief onderzoek en pilots?
Omdat er in de gehandicaptenzorg geen sprake is van een door de overheid opgelegde bezoekregeling, is het primair aan de sector zelf om de monitoring van de versoepeling van de regeling ter hand te nemen. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen rond het versoepelen van de bezoekregeling wel nauwlettend, bijvoorbeeld in de voortgangsoverleggen die ik voer met de partijen waarmee ik afspraken over de routekaart heb gemaakt. Vanuit de Academische werkplaats Sterker op eigen benen van het Radboudumc wordt de verspreiding van het virus in de gehandicaptenzorg cijfermatig gevolgd, net als bij het RIVM.
Bent u bereid om, zoals de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) voorstelt, het VN-Verdrag Handicap integraal mee te nemen bij het opstellen van plannen voor het realiseren van een inclusieve corona-bestendige samenleving om te voorkomen dat mensen met een handicap in de «anderhalvemetersamenleving» worden «buitengesloten»?
Ja. Het zorgen dat mensen met beperking of chronische ziekte in gelijke mate mee kunnen delen in de geleidelijke versoepeling van maatregelen en daarmee naar een terugkeer naar het «gewone» leven, is één van de ambities COVID-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte die in samenspraak met vertegenwoordigende cliëntorganisaties is opgesteld. De strategie biedt hiervoor een richtinggevend kader. Deze heeft uw Kamer met mijn brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 386) ontvangen.
Bent u bereid om, zoals de VGN eveneens voorstelt, ervoor zorg te dragen dat mensen met een beperking bij mogelijk corona-gerelateerde klachten getest kunnen worden zodat zij meer vrijheid krijgen om zich te bewegen in de samenleving?
Ja. Vanaf 1 juni kan iedereen met klachten zich laten testen. Dat geldt uiteraard ook voor mensen met een beperking.
Bent u bereid om ervaringsdeskundigen met een beperking te betrekken bij het ontwikkelen en testen van de apps die in het kader van de aanpak van de corona-crisis (mogelijk) worden ontwikkeld?
Aan de digitale middelen die worden ontwikkeld ter ondersteuning van de bestrijding van COVID-19, zoals de apps, stel ik hoge eisen, ook op het terrein van gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid voor mensen met een (functie)beperking. Voor de anonieme app voor contactonderzoek die nu wordt ontwikkeld, wordt de WCAG 2.1 als basis gebruikt, aangevuld met criteria die experts op het gebied van usability hebben gesteld. Zowel in het bouwteam als in de begeleidingscommissie heb ik experts opgenomen die hier specifiek aandacht voor hebben. Vanaf half juni wordt gestart met praktijktesten. Naast de praktijktest in één regio, zal voor mensen met een functiebeperking en voor mensen met een verstandelijke beperking ook een landelijke test plaatsvinden. Hierbij worden verschillende functiebeperkingen meegenomen.
Wilt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb deze vragen beantwoord zodra er op de onderdelen waarop de vragen betrekking hadden heldere afspraken zijn gemaakt dan wel resultaat was geboekt.
Problemen voor sociale ondernemingen met de Tijdelijke Noodmaatregel voor Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat uw overleg met Cedris is vastgelopen en er geen specifieke compensatieregeling komt voor sociale werkbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met € 90 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten. Zie de brief van BZK inzake Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Klopt het daarnaast dat u de problemen bij de sociale werkbedrijven nu gaat betrekken bij een meer algemeen overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en gemeenten over de kosten van de coronacrisis? Zo ja, op wat voor termijn zal dat tot meer duidelijkheid voor sociale werkbedrijven leiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom laat u sociale werkbedrijven die vanwege de coronacrisis ook te maken hebben met grote omzetverliezen, zolang in onzekerheid over hoe zij de tekorten op moeten vangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de NOW alsnog open te stellen voor sociale werkbedrijven nu een specifieke compensatieregeling van de baan is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden in de regeling niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers moeten net als andere bedrijven en instellingen, rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Dat geldt voor alle instellingen die in aanmerking willen komen voor de NOW. Dit voorkomt dubbele financiering. De NOW sluit de sociale werkvoorziening en sociaal ondernemers niet uit.
Bent u bereid om gemeenten de toezegging te doen dat u hen tegemoet komt voor de tekorten bij sociale werkbedrijven, zodat zij geen verregaande maatregelen hoeven te treffen om te snijden in de kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De continuïteit van jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wordt door het Outbreak Management Team (OMT) en het kabinet ook nagedacht over nieuwe richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ als het gaat om behandelingen en bezoekregelingen? Bent u van mening dat het uitblijven van een behandeling voor mensen met psychische problemen, zeer schadelijk kan zijn? Wordt dit meegenomen in de overleggen over het geleidelijk loslaten van de coronamaatregelen?
De richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ met betrekking tot behandelingen en bezoekregelingen worden door het OMT en kabinet afgewogen tegen de corona ontwikkelingen.
De maatregelen tegen het coronavirus hebben grote invloed op de jeugdzorg, inclusief jeugd-ggz en zorg voor jongeren met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Nabijheid en fysiek contact zijn vaak belangrijk om deze kinderen te begeleiden of zich veilig te laten voelen. Een algehele bezoekersstop is daarom niet wenselijk. Wel moeten professionals, bezoekers en kinderen de actuele richtlijnen van het RIVM in acht nemen.
De Staatssecretaris van VWS heeft u reeds eerder geïnformeerd over de richtlijn «ggz en corona», die door de veldpartijen is opgesteld en is onderschreven door het RIVM. Partijen zijn voortdurend bezig om deze richtlijn te actualiseren, zodat zorgverleners in de ggz beschikken over de meest actuele handvatten voor het veilig verlenen van zorg. Onder regie van kwaliteitsorganisatie Akwa GGZ hebben de ggz-partijen op 9 juni een zesde versie van de richtlijn gepubliceerd, waar verdere verruiming van de bezoekmogelijkheden wordt verwoord1. Gezien de grote mentale risico’s van isolatie is een algehele bezoekersstop in de ggz niet gewenst en zal er voorlopig sprake zijn van maatwerk. De richtlijnen van het RIVM worden uiteraard wel in acht genomen bij bezoek. Het is van belang dat de behandelingen voor mensen met psychische problemen zoveel mogelijk worden voortgezet, waar nodig op alternatieve wijze. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is door het kabinet gevraagd het proces te coördineren rond het opnieuw opstarten en draaiende krijgen van de curatieve zorg. Dit doet de NZa ook voor de volwassen-ggz, waarvoor geldt dat veel behandelingen gedurende de coronacrisis doorgang hebben gevonden, al dan niet in andere (digitale) vorm. De NZa zoekt hierin de afstemming met relevante partijen uit de sector.
Ook in de jeugdzorg is de oproep van het Rijk en gemeenten aan zorgaanbieders en professionals om de zorg zo veel mogelijk voort te zetten. Dagbesteding, dagopvang en behandeling voor kinderen en jongeren tot en met 18 jaar op locatie is per 1 juni opgestart. Daarnaast mogen kinderen en jongeren tot en met 18 jaar in een instelling, pleeggezin of gezinshuis sinds 1 juni weer bezoek ontvangen.
Heeft u sinds de aankondiging van de continuïteitsbijdrage van 5 april 2020 signalen ontvangen van zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ die in acute liquiditeitsproblemen verkeren? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan en om welke aantallen gaat het? Zo nee, kunt u garanderen dat deze maatregel de continuïteit van het zorgaanbod voldoende waarborgt?
Er zijn sinds 5 april 2020 geen signalen binnengekomen van acute liquiditeitsproblemen onder zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ. Binnen de verschillende domeinen zijn er maatregelen getroffen om zorgaanbieders te compenseren voor een lagere omzet als gevolg van de coronacrisis, zodat zij niet in financiële problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De maatregelen die vanuit de verschillende domeinen worden genomen bevatten op hoofdlijnen dezelfde elementen: er wordt voorzien in een vergoeding van meerkosten van de zorgverlening in verband met corona, een vergoeding voor gederfde omzet en maatregelen in de sfeer van bevoorschotting om de liquiditeitsproblemen van zorgaanbieders te voorkomen. Daarnaast trekken financiers binnen hun respectievelijke domeinen zo veel mogelijk met elkaar op: binnen het sociaal domein bijvoorbeeld (Wmo en Jeugdwet) hebben gemeenten, verenigd in de VNG, en het Rijk afspraken gemaakt over de uitwerking van de financiële regelingen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van zorg voor de korte en langere termijn geborgd.
Kunt u garanderen dat geen enkele jeugdzorgaanbieder of GGZ-instelling zal omvallen als gevolg van de coronacrisis?
GGZ-instellingen hebben door de continuïteitsbijdrage financiële ruimte om tijdens de coronacrisis hun doorlopende kosten te dekken. Daarnaast hebben de VNG en het Rijk op 25 maart bestuurlijke afspraken gemaakt over het bieden van financiële zekerheid en ruimte aan zorgorganisaties en professionals in het sociaal domein (waaronder jeugdzorgaanbieders). GGZ-instellingen kunnen in overleg met verzekeraars ook hun meerkosten corona declareren. Er zijn ook afspraken gemaakt om binnen de jeugdzorg de meerkosten als gevolg van de coronamaatregelen te compenseren. De compensatie van meerkosten in het sociaal domein is verlengd tot en met 31 december 2020. Ook in andere domeinen zijn mogelijkheden gecreëerd voor het declareren van meerkosten die door zorgaanbieders gemaakt moeten worden in verband met corona, voor bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze afspraken garanderen dat er, ten tijde van de coronamaatregelen, geen problemen ontstaan die continuïteit van zorg en de toekomst van de zorgstelsels in gevaar brengen. Het is echter nooit uit te sluiten dat er instellingen zijn die uiteindelijk toch failliet gaan, bijvoorbeeld omdat zij er al voor de corona-uitbraak financieel slecht voor stonden.
Waarom bent u van mening dat de continuïteitsbijdrage van 60 tot 85 procent van de normale omzet toereikend is voor zorgaanbieders die vallen binnen de Zorgverzekeringswet? Wat is het aandeel van vaste kosten versus variabele kosten in de GGZ, volgens u?
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft eind mei de continuïteitsbijdrageregeling gepubliceerd (voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln). Volgens deze regeling wordt de continuïteitsbijdrage berekend door een percentage te nemen van de gemiste omzet door de coronacrisis. Voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln. ligt het percentage waarop de continuïteitsbijdrage wordt gebaseerd op 85%. De hoogte van het percentage is gekoppeld aan de omvang de doorlopende kosten (o.a. personeel en huur bedrijfsruimte). Medio juli heeft ZN bekend gemaakt hoe de regeling voor ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. eruit ziet. Binnen deze regeling wordt gewerkt met een percentage van 94%. Bij ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. met een afwijkend grote uitval over het gehele boekjaar 2020 vindt maatwerk plaats. Welke kosten vast en welke variabel zijn is afhankelijk van de termijn waarop kosten worden bezien. In beide regelingen wordt gesproken over een vergoeding voor doorlopende kosten.
Bent u ervan op de hoogte dat er jeugdzorg en GGZ-instellingen zijn die vanwege hun specialistische landelijke aanbod, wisselende inkomsten hebben waardoor het voor hen moeilijk is om in aanmerking te komen voor continuïteitsbijdragen?
Mij zijn geen signalen bekend van ggz-instellingen die vanwege hun specialistische aanbod niet in aanmerking zouden komen voor een continuïteitsbijdrage op grond van de continuïteitsbijdrageregeling voor de ggz die Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend heeft gemaakt.
Mij zijn ook geen signalen bekend van jeugdzorginstellingen die vanwege hun specialistische aanbod geen financiële zekerheid van gemeenten ontvangen. Ik herken wel dat het ingewikkelder kan zijn voor een landelijke werkende instelling om financiële zekerheid te organiseren. Tegelijkertijd bestond de omzetgarantie die tot 1 juli aan aanbieders werd geboden uit het verschil tussen de gemiddelde maandomzet en de nog gewoon geleverde zorg (in reguliere of alternatieve vorm).
In de uitwerking van de afspraken tussen de VNG en het Rijk met betrekking tot de continuïteit van de financiering in de Jeugdwet en WMO werd het omzetniveau in eerste instantie vastgesteld aan de hand van het maandgemiddelde van de omzet van die aanbieder voor geheel 2019. Indien met een aanbieder een omzetafspraak is gemaakt voor 2020, is de hoogte van die afspraak de gegarandeerde omzet. Het kan voorkomen, zoals Fier in de brief aangeeft, dat een aanbieder contracten heeft met andere gemeenten dan in 2019. De aanbieder moet hierbij samen met de financier een representatief omzetniveau bepalen. Ik roep aanbieders die worden geconfronteerd met liquiditeits- en andere financiële problemen op om daarover in overleg te treden met hun (reguliere) financiers.
Kent u de brief van Fier van 20 april 2020 aan de VNG, GGZ-Nederland, Valente en de NZA waarin zij de noodklok luiden? Deelt u de mening dat Fier een dusdanig gespecialiseerd aanbod heeft dat voorkomen moet worden dat zij omvallen? Zo ja, wat gaat u doen om de continuïteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de vraag naar beschermingsmaterialen (mondkapjes e.d.) in de jeugdzorg en GGZ? In hoeverre wordt aan deze vraag voorzien door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen?
Zorgmedewerkers moeten beschermd hun werk kunnen uitvoeren. De beschermingsmiddelen die we ter beschikking hebben, moeten dan ook eerlijk worden verdeeld zodat de beschikbare beschermingsmiddelen daar terecht komen waar ze het hardste nodig zijn. Om die reden is per 13 april jl. een nieuw verdeelmodel van kracht, waarin ook de (jeugd)ggz is meegenomen. Het LCH kan de aanvragen uit de sector ondertussen goed accommoderen, waarbij de recente schaarste aan handschoenen momenteel wordt ingelopen.
Wat is de omvang van de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg en GGZ naar benadering?
Op 4 juni heb ik u geïnformeerd over het proces rond het opschalen van reguliere zorg in de ggz, waarin de Nederlandse Zorgautoriteit een coördinerende rol heeft (Kamerstuk 25 424, nr. 531). In het kader van deze coördinerende rol brengt de NZa de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz in beeld. In de meest recente monitor (van 16 juni jl.) schat de NZa dat als gevolg van de coronacrisis sinds half maart ongeveer 59.000 minder verwijzingen van huisarts naar ggz-aanbieder hebben plaatsgevonden. De NZa signaleert dat het aantal verwijzingen wel weer herstelt: inmiddels zitten we op ongeveer 86% van het niveau van voor de corona-maatregelen. Daarnaast blijkt onder andere uit peilingen dat een deel van de patiënten tijdens de coronacrisis minder behandelcontacten had en dat intakes, al dan niet op verzoek van de patiënt, zijn uitgesteld. De NZa stelt dat de weggevallen zorgvraag in elk geval gedeeltelijk zal moeten worden ingehaald, maar het is op dit moment niet te zeggen hoeveel en welke zorg dit betreft. De NZa actualiseert haar monitor over de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz op regelmatige basis. De uitkomsten van de monitor worden met ggz-partijen breed gedeeld en op basis daarvan wordt samen met hen bepaald welke acties nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg zo snel en goed mogelijk kan worden geleverd.
Er is nog geen precies inzicht in de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg, dit verschilt sterk per jeugdhulpvorm. Enerzijds is dit afhankelijk van de mate waarin zorg is uitgevallen (zo is het grootste deel van de jeugdhulp met verblijf is ook ten tijde van corona gecontinueerd), en anderzijds van de mate waarin de uitgevallen zorg überhaupt in te halen is (dagbesteding is vrijwel niet in te halen). Ook valt op dat de mate van zorguitval per zorgaanbieder flink kan verschillen.
Kunt u zorgverzekeraars aansporen juist in deze tijd proactief te inventariseren welke ondersteuning beschikbaar is, ook bij complexe hulpvragen vanuit de cliënt? Zo nee, waarom niet?
In het kader van eerdergenoemde acties van de NZa ten aanzien van het weer opschalen van reguliere zorg in onder meer de volwassen-ggz-sector, spreekt de NZa ook met de zorgverzekeraars. Over het verloop van dit traject onderhoud ik uiteraard contact met de NZa. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Deze houdt in dat zij ervoor moeten zorgen dat een verzekerde de zorg (natura), of vergoeding van de kosten van zorg en desgevraagd zorgbemiddeling (restitutie), krijgt waar hij behoefte aan en wettelijk aanspraak op heeft. Het gaat hierbij zowel om de inhoud en omvang van de (vergoeding van) zorg als om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal een verzekeraar zich met succes kunnen beroepen op overmacht. Hij moet dan kunnen aantonen dat hij het maximale heeft gedaan wat binnen zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden ligt. De NZa houdt toezicht op de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Kunt u deze vragen vóór maandag 27 april 2020 beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om de vragen op deze korte termijn te beantwoorden.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.
Het bericht dat arbeidsmigranten met hun baan ook hun bed kwijt raken |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Werk kwijt, slaapplaats kwijt»?1
Het kabinet doet nadrukkelijk een oproep aan bedrijven om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). De NOW-regeling stimuleert werkgevers om hun personeel in dienst te houden. De NOW is ook van toepassing op de loonkosten voor werknemers waarvoor de werkgever geen loondoorbetalingsplicht heeft. Denk bijvoorbeeld aan werknemers met een oproepcontract of een flexibel contract, mits zij in dienst blijven gedurende de aanvraagperiode. Werkgevers kunnen dus ook werknemers met flexibele contracten met behulp van de tegemoetkoming in de loonkosten in dienst houden. Ditzelfde geldt voor uitzendbureaus die uitzendkrachten in dienst hebben en houden. Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier de verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Indien iemand acute hulp nodig heeft kunnen gemeenten onder bepaalde voorwaarden tijdelijk onderdak bieden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat werknemers 400 euro per maand moeten betalen per persoon per bed, waarbij zij tevens per direct kunnen vertrekken als er even geen werk is?
Ik vind dat iedereen recht heeft op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Dit is niet anders wanneer sprake is van een tijdelijk verblijf in Nederland. Ten aanzien van de hoogte van de prijs die arbeidsmigranten betalen voor hun huisvesting mag het geen verdienmodel zijn. Om tegen te gaan dat huisvesting een verdienmodel wordt, is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden, bijvoorbeeld dat de huisvesting gecertificeerd is door de Stichting Normering Flexwonen (SNF) of als het om agrarische bedrijven gaat door het Agrarisch Keurmerk Flexwonen (AKF). In het kader van de aanpak van misstanden bij arbeidsmigranten wordt ook ingezet op het verbeteren van de mogelijkheden van het melden van mistanden, waaronder over huisvesting.
Veel arbeidsmigranten komen naar Nederland met een zogenoemde «package deal». Dit houdt in dat de werkgever, veelal een uitzendbureau, een totaalpakket van werk, woning en vervoer aanbiedt. Dit kan voordelen bieden, mede vanwege de krapte op de woningmarkt. De package deal kan echter ook het onwenselijk effect hebben dat arbeidsmigranten kwetsbaar worden voor missstanden. Dat risico is nu tijdens de coronacrisis des te groter. De afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigranten en de werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd de aandacht van het kabinet. Zoals in de beantwoording op eerdere Kamervragen is aangegeven en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden.3
Hiernaast werkt de uitzendbranche aan een kwaliteitscode om de positie van arbeidsmigranten beter te waarborgen. Tot slot is in de cao voor uitzendkrachten de verplichting voor werkgevers om bij uitzetting een redelijke termijn te hanteren opgenomen. Deze is vastgesteld op een termijn van tien dagen wanneer het gaat om een terbeschikkingstelling van 26 weken of langer.
Hoe rijmt u deze meedogenloze praktijk met uw oproep om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)?2
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oproep veel arbeidsmigranten niet heeft weten te behoeden voor ontslag? Hoeveel arbeidsmigranten zijn werkloos geworden sinds het uitbreken van de coronacrisis?
Door de coronacrisis is er veel uitval van productie en diensten en daarmee ook van werkgelegenheid. Volgens een onderzoek van de CNV4 van begin april 2020 zijn er veel uitzendkrachten die als gevolg van de crisis hun baan hebben verloren. Ook het CBS5meldt dat het aantal nieuwe WW-uitkeringen in maart gestegen is ten opzichte van februari. Er zijn echter op dit moment geen data beschikbaar op basis waarvan ik concrete uitspraken kan doen over de aantallen arbeidsmigranten die zijn getroffen door de crisis.
Wel is het belangrijk om hierbij te vermelden dat terwijl sommige sectoren een krimp ervaren, er bij andere sectoren zoals de logistiek en de glas- en tuinbouw juist een grote vraag naar personeel bestaat. Voor veel arbeidsmigranten en uitzendkrachten zou dit dus kunnen betekenen dat ze bij een andere werkgever aan de slag kunnen gaan, waar hun inzet op dit moment hard nodig is. Juist in deze onzekere tijd is het belangrijk dat vraag en aanbod elkaar eenvoudig kunnen vinden. Daarom hebben de Ministeries van SZW en OCW in samenwerking met sociale partners, gemeenten, UWV, private intermediairs, SBB en MBO-raad het platform www.NLwerktdoor.nl opgezet om de koppeling tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te bevorderen.
Tot slot, met het oog op de gevolgen van de coronacrisis voor arbeidsmigranten in Nederland, is er een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in het leven geroepen. Het aanjaagteam zal ervoor zorgen dat alle partijen die betrokken zijn bij arbeidsmigranten gezamenlijk werken aan oplossingen, zodat problemen en knelpunten op dit gebied worden weggenomen. Eén van de concrete opdrachten van het aanjaagteam is om tekorten en overschotten aan arbeidsmigranten in deelsectoren te monitoren en zo nodig arbeidsbemiddeling te stimuleren door aan te haken bij bestaande initiatieven.
Welke waarde heeft de kabinetsafspraak «geen huisuitzettingen tijdens coronacrisis» voor arbeidsmigranten die massaal op straat worden gezet?3
Mede vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten heeft het kabinet op 4 mei 2020 aan uw Kamer bekend gemaakt dat zij het hierboven genoemde «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» zal instellen.7 Het doel van het aanjaagteam is drieledig. Het aanjaagteam zal de bescherming van arbeidsmigranten agenderen bij werkgevers, gemeenten en provincies, en partijen op regionaal niveau samenbrengen. Tegelijkertijd zal er gezamenlijk met deze partijen en interdepartementaal worden gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid.
Met het instellen van het aanjaagteam kan de huisuitzetting snel worden aangepakt en worden gekeken naar (tijdelijke) directe oplossingen.
Daarnaast heeft het kabinet het met de tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten mogelijk gemaakt dat huurders en verhuurders een tijdelijk huurcontract kunnen verlengen voor een tijdelijke periode tijdens crisis.8
Hoeveel arbeidsmigranten hebben naar schatting hun onderkomen moeten verlaten sinds het uitbreken van deze crisis?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Bent u het eens dat huurprijzen van 100 euro per week/per bed schandalig zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om arbeidsmigranten te beschermen tegen dit soort middeleeuwse praktijken, waarbij werknemers een soort lijfeigenen zijn van hun baas?
De afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd onze aandacht. Zoals aangegeven in eerdere Kamervragen en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden. De diversiteit (in bijvoorbeeld land van herkomst en verblijfsduur) van de groep arbeidsmigranten aan de onderkant van de arbeidsmarkt zorgt er echter voor dat verschillende groepen arbeidsmigranten verschillende behoeftes hebben, ook met betrekking tot huisvesting. Verschillende groepen kunnen daarom niet altijd met dezelfde aanpak worden geholpen.
Het kabinet heeft inmiddels in brede werkgroepbijeenkomsten kansrijke initiatieven geïdentificeerd, gezocht naar oplossingen om misstanden tegen te gaan en besproken hoe deze initiatieven en oplossingen kunnen worden uitgewerkt. Sommige initiatieven, zoals de verbetering van voorlichting aan arbeidsmigranten, worden al gerealiseerd en zullen op betrekkelijk korte termijn nog verder worden uitgewerkt. Zo heeft het kabinet bijvoorbeeld antwoorden op veelgestelde vragen voor arbeidsmigranten in het kader van de coronacrisis in verschillende talen (waaronder Pools, Roemeens, Spaans, Engels, Duits, Turks) verspreid onder werkgever- en werknemersorganisaties, gemeenten, NGO’s en andere betrokkene partijen. Andere oplossingen, zoals de aanpak van malafide bestuurders door middel van een bestuursverbod, vragen meer zorgvuldigheid en tijd.
Tot slot, zoals eerder vermeld is er met het oog op de gevolgen van de coronacrisis voor arbeidsmigranten in Nederland, een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in het leven geroepen. Het aanjaagteam zal ervoor zorgen dat alle partijen die betrokken zijn bij arbeidsmigranten gezamenlijk werken aan oplossingen, zodat problemen en knelpunten op dit gebied worden weggenomen. Eén van de opdrachten van het aanjaagteam is om op korte termijn voorstellen te doen om de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten te verbeteren zodat ook het risico op coronabesmetting voor arbeidsmigranten afneemt.
Bent u bereid – in lijn met de initiatiefnota Actieplan arbeidsmigratie van de leden Segers en Marijnissen – te realiseren dat «bed en baas» van elkaar gescheiden worden en dat er fatsoenlijke huurprijzen worden gehanteerd? Zo nee, hoe maakt u anders een einde aan deze wantoestanden?4
Ik herken en deel veel van de zorgen die worden geuit in de initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie», ook wat betreft de mogelijke afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een werkgever die tevens huisvester is. Daarom verwijs ik u graag naar mijn reactie op de initiatiefnota10 die op 4 mei 2020 naar uw Kamer is gestuurd, waar ik uitgebreid inga op dit onderwerp.
Het uitblijven van een wet inzake de vaststelling van staatloosheid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Kamer na de zomer van 2019 zou informeren over de voortgang van het voorgenomen wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid?1
Ik heb uw Kamer op 19 juli 2019 geïnformeerd dat al enige tijd wordt gewerkt aan de totstandkoming van een wetsvoorstel over staatloosheid. Anders dan toentertijd werd verwacht, heeft dit er tot op heden nog niet toe geleid dat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. Ik zal uw Kamer zo spoedig als mogelijk informeren over de verdere stappen in dit wetgevingstraject. De huidige situatie rondom COVID-19 staat in mijn optiek los van dit wetsvoorstel en de positie van staatlozen in Nederland.
Waarom heeft u nog steeds geen wetsvoorstel aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn denkt u alsnog een wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid aan de Kamer voor te kunnen leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het binnen de context van de coronacrisis zo mogelijk nog van nadrukkelijker belang is dat staatlozen een adequate vaststellingsprocedure geboden krijgen, dit met het oog op het al dan niet zekerstellen van een duurzame toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het verhaal van Omid Daqiq, een 30-jarige arts die ondanks zijn opleiding niet mag werken, omdat zijn staatloosheid na 15 jaar in Nederland verbleven te hebben nog steeds niet is vastgesteld?2
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Wordt, in afwachting van de in te dienen wet inzake de vaststelling van staatloosheid, gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid in individuele gevallen in zaken waarin staatloosheid aannemelijk is maar niet juridisch is vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 1 mei 2019 is de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgeschaft. Sinds die datum is de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst gemandateerd om bij een eerste in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning te beoordelen of sprake is van een schrijnende situatie. In dat geval kan ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Van deze bevoegdheid wordt zeer terughoudend gebruik gemaakt. Staatloosheid is op zichzelf geen grond voor rechtmatig verblijf. Deze bevoegdheid kan niet gebruikt worden om situaties van vermeende staatloosheid op te lossen.
Klopt het dat ongedocumenteerden geen vrijwilligerswerk mogen verrichten in ziekenhuizen, ook niet wanneer zij hiervoor aantoonbaar de juiste opleiding beschikken? Zo ja, bent u van mening dat het afwijzen van deze vrijwilligers te billijken is in deze tijd van disproportionele druk op de zorg?
Ja, dat klopt. Het is voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven niet toegestaan te werken, noch om vrijwilligerswerk te doen.
Het Ministerie van VWS ontvangt overigens iedere dag berichten dat mensen willen helpen in deze tijd van de coronacrisis. Dat is hartverwarmend en fijn om te zien. Zo hebben meer dan 20.000 mensen (o.a. gepensioneerde zorgmedewerkers en studenten) zich aangemeld bij www.extrahandenvoordezorg.nl. Deze personen worden waar mogelijk gekoppeld aan zorginstellingen, die behoefte hebben aan extra zorgpersoneel. Ook zien we dat veel instellingen hun voormalige medewerkers hebben aangeschreven, die graag bereid zijn om weer in de zorg bij te springen. Hiermee is gelukkig al heel veel tijdelijke hulp voor zorginstellingen die daar behoefte aan hebben, beschikbaar gekomen.
Het bericht ‘Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toegenomen stroom bootmigranten vanuit Libië sinds begin april?2
Het kabinet volgt de zorgelijke situatie in Libië nauwgezet. Zoals aan uw Kamer gemeld is het evident dat het oplaaiend geweld in Libië en een mede vanwege het COVID-19 virus ingestelde avondklok gevolgen hebben voor de effectiviteit van de Libische kustwacht. Niettemin heeft volgens gegevens van IOM de Libische kustwacht dit jaar al bijna 4.400 personen gered/onderschept. Volgens UNHCR bevinden zich momenteel ca. 2000 personen in de officiële detentiecentra. Nederland ondersteunt het werk van IOM en UNCHR om de situatie in detentiecentra te verbeteren en de gevolgen van de huidige situatie in Libië zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Daarnaast worden er middels het EU-Trustfund for Africa (EUTF) momenteel extra middelen vrij gemaakt voor ondersteuning migranten en vluchtelingen i.h.k.v. de Coronacrisis.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie voor zowel de Libische bevolking als voor migranten, met name die in detentiekampen, sinds de uitbraak van de coronacrisis? Wat doet Nederland, al dan niet in EU-verband, om de situatie in Libië te verlichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel migranten bevinden zich momenteel aan de Libische kust en in de Libische detentiekampen? In hoeverre worden in deze kampen coronamaatregelen in acht genomen om migranten te beschermen tegen het virus?
Zie antwoord vraag 2.
Worden sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart teruggebracht naar Libië? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Deelt u de mening dat de coronacrisis geen reden mag zijn om drenkelingen die gered zijn in internationale wateren terug te brengen naar onveilige havens in Libië?3
Het kabinet heeft geen indicaties dat er sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart naar Libië worden teruggebracht. Met betrekking tot het aan wal brengen van drenkelingen als gevolg van reddingsoperaties in het Middellandse Zeegebied geldt dat het internationale recht gevolgd dient te worden. Dit juridisch kader blijft leidend, ongeacht de coronacrisis.
Is er op Europees niveau overleg geweest over waar geredde drenkelingen nu opgevangen kunnen worden sinds Malta en Italië besloten hebben hun havens onveilig te verklaren? Welke oplossingen ziet u? In hoeverre bent u hierover actief in contact met uw Europese collega’s? Hoe beoordeelt u in dit licht de oproep van de Maltese regering tot «urgent EU humanitarian intervention in Libya» vanwege de verslechterende situatie als gevolg van onder meer de coronacrisis?4
Een dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. Zoals met uw Kamer gedeeld in het verslag van de informele JBZ-Raad d.d. 28 april jl., hebben de lidstaten die het meest zijn getroffen door irreguliere migratiestromen de gelegenheid gekregen om een aanvulling te geven op de toelichtingen door het Kroatische Voorzitterschap, de Europese Commissie en de Europese Dienst voor het Externe optreden (EDEO) op de actuele ontwikkelingen langs de belangrijkste irreguliere migratieroutes. Dit betrof echter een informatiepunt. Zoals hierboven gemeld, baart de situatie in Libië het kabinet zorgen. Naast de bilaterale bijdragen pleit Nederland in EU-verband voor additionele middelen voor de (VN)-organisaties aldaar actief om de humanitaire situatie in Libië het hoofd te bieden.
Bent u bekend met de antwoorden van het kabinet op het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken, waarin het kabinet met betrekking tot de maritieme missie Irini «verwacht dat een aantal lidstaten zich bereid zal tonen op vrijwillige basis mee te zullen doen met het herverdelingsmechanisme»? Wat zal daarbij de opstelling van het Nederlandse kabinet zelf zijn, als het gaat om op vrijwillige basis meedoen met het herverdelingsmechanisme? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ja. Het besluit tot herverdeling is tot stand gekomen tijdens de onderhandelingen tussen lidstaten over de modaliteiten van de nieuwe operatie. Zoals toegelicht in het SO RBZ zijn de afspraken voor ontscheping in het kader van operatie Irini als volgt: indien drenkelingen worden gered door een schip dat meevaart met de missie, zullen zij worden ontscheept in Griekenland of een andere haven mits een land zich hiervoor openstelt. Na ontscheping zullen de geredde personen worden herverdeeld onder de landen die meevaren met de operatie en eventuele andere landen die zich daartoe bereid verklaren.
Gelet op de vrijwillige basis, zal naar verwachting een aantal Lidstaten deelnemen aan het mechanisme, maar zullen er ook lidstaten zijn die niet meedoen terwijl ze wel baat hebben bij het realiseren van de doelstelling van de missie, namelijk het implementeren van het VN wapenembargo en daarmee bijdragen aan de stabiliteit in Libië. Dit compromis is de enige weg voorwaarts gebleken om consensus te krijgen over de inzet van schepen in de nieuwe operatie, maar schept geen precedent buiten de context van de operatie.
U bent bekend met de Nederlandse inzet voor een structurele, Europese oplossing voor ontscheping6. Nederland heeft zich niet bereid getoond om deel te nemen aan het herverdelingsmechanisme aangezien het mechanisme afwijkt van het kabinetsstandpunt op dit thema.
Modeketens die de kosten van de coronacrisis afwentelen op kledingfabrieken in Azië |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «C&A laat kledingfabriek zitten met 10 miljoen dollar aan onbetaalde kleding»?1
Ja.
Kunt u het bericht van de BGMEA, de brancheorganisatie van kledingfabrikanten in Bangladesh, staven dat inmiddels voor 163 miljoen dollar aan orders voor kleding is teruggetrokken?
Volgens de BGMEA is het totaal van alle teruggetrokken orders USD 3,18 miljard (stand 2 mei jl.).
Kunt u bevestigen of het klopt dat Nederlandse kledingketen C&A voor 10,32 miljoen dollar aan bestellingen in Bangladesh heeft teruggetrokken? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen bij C&A?
Er is navraag gedaan bij C&A. Het bedrijf geeft aan dat alle reeds geproduceerde orders worden betaald en alle orders die reeds verscheept zijn worden afgenomen, ook als dit betekent dat de producten moeten worden opgeslagen tot verkoop in de toekomst. C&A geeft aan dat ongeveer 7% van de orders is uitgesteld. Het bedrijf is met haar productiepartners en de BGMEA in gesprek om deze resterende orders opnieuw te plaatsen of te vervangen.
Bent u bekend met het terugtrekken van orders door andere in Nederland gevestigde modeketens? Zo ja, kunt u een schatting maken van de financiële omvang? Welke modeketens betreft het?
Ja, het is bekend dat dit gebeurt, ook bij bedrijven die partij zijn bij het IMVO-convenant van de kleding en textielsector. Deze praktijk is wijd verspreid. Volgens recent onderzoek van McKinsey2 verwachten internationale modeketens komend half jaar dat meer dan de helft van hun leveranciers in financieel zwaar weer zal verkeren. Er is geen uitsluitsel te geven over de financiële omvang, of welke bedrijven dit betreft in Nederland. Dat vergt specifiek onderzoek dat nu niet voorhanden is. Het secretariaat van het textielconvenant monitort het toepassen van verantwoorde inkooppraktijken tijdens de COVID-19 crisis als onderdeel van de jaarlijkse due diligence beoordeling. Deze vindt plaats in de tweede helft van 2020.
Is het intrekken van orders, zoals dat momenteel gebeurt bij kledingfabrieken in Bangladesh, juridisch deugdelijk?
Dat hangt af van de contractuele bepalingen tussen leverancier en afnemer. De indruk bestaat dat er in de onderhandelingen tussen modemerken en kledingfabrieken ruimte is geweest voor contractuele bepalingen die in de huidige COVID-19 crisis nadelig uitpakken voor partijen dieper in de productieketen. Voorbeelden hiervan zijn de overmachtbepalingen in overeenkomsten waarmee inkopers hun orders kunnen annuleren indien bepaalde situaties zich voordoen.
Kunt u een analyse geven van het risico dat door het intrekken en annuleren van orders fabriekspersoneel in Azië niet langer betaald worden, en de consequenties daarvan voor deze mensen ten tijde van de coronapandemie?
Het risico dat het intrekken en annuleren van orders leidt tot het ontslag van fabriekspersoneel is aanzienlijk. De impact van ontslag kan groot zijn: het is mogelijk dat alleen al in Bangladesh honderdduizenden mensen hun baan verliezen en dat zal ook de families die zij onderhouden treffen. Het risico bestaat, dat een lokale fabriek niet in staat is om lonen uit te keren, bijvoorbeeld door liquiditeitstekort of faillissement. In bijvoorbeeld Bangladesh komen de exportopbrengsten voor 84% uit textiel. In de sector zijn zo’n 4 miljoen mensen werkzaam. De meeste textielarbeiders zijn laagopgeleid en kunnen geen aanspraak maken op een sociaal vangnet. De overheid van Bangladesh heeft diverse steunpakketten aangekondigd, onder andere gericht op het uitbetalen van uitstaande salarissen.
Het eerder genoemde onderzoek van McKinsey geeft aan dat in de komende zes maanden bij aanhouden van de corona crisis de helft van de producenten wereldwijd in de financiële problemen kan gaan komen. Dit zal grote sociale gevolgen hebben.
De meeste werknemers in deze sector worden geconfronteerd met een dubbele bedreiging, zowel voor hun inkomen als voor hun gezondheid. Fabrieken worden geconfronteerd met gedwongen sluitingen door overheden, en met gedrag van inkopende merken die zelf onder druk staan vanwege de weggevallen consumentenvraag. In veel landen ontbreken sociale vangnetten. En als er wel sociale zekerheidsrechten bestaan, ontbreken vaak de middelen om die rechten te effectueren.
Diverse organisaties die ook door de Nederlandse overheid gesteund worden hebben uitgebreide analyses van dit probleem gemaakt. Zo kan ik u verwijzen naar de analyse3 van de FairWear Foundation van de consequenties van COVID-19 en een brede analyse4 van de ILO van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis voor allerlei sectoren. De kledingfabrieken vallen onder de maakindustrie (manufacturing).
Is het intrekken van reeds geplaatste orders, met waarschijnlijk tot gevolg dat fabriekspersoneel in Bangladesh niet meer zal worden betaald, in uw ogen in lijn met de UN Guiding Principles en richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, daarbij mede in acht nemend dat deze modeketens vaak jarenlang winst hebben gemaakt door gebruik te maken van deze schandalig onderbetaalde mensen?
De COVID-19 crisis heeft de textielsector overvallen. Het is begrijpelijk dat modemerken zich in eerste instantie vooral richtten op het overleven van het eigen bedrijf. Echter, ketenverantwoordelijkheid heeft juist ook in deze tijd betekenis. Het kabinet verwacht van in Nederland gevestigde modebedrijven dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) naleven.
Met waardering heb ik kennis genomen van de Gezamenlijke Verklaring van multistakeholder-initiatieven5, waaronder Fair Wear Foundation en het Nederlandse convenant Duurzame kleding- en textiel, en de Global Call for Action van de ILO over een verantwoorde aanpak van de COVID-19 crisis in de gehele productieketen van de textielsector.6 Goede inkooppraktijken zijn een cruciaal onderdeel van beide verklaringen, die zodoende een invulling geven aan de OESO-richtlijnen ten tijde van COVID-19.
Bent u bereid om op korte termijn in Nederland gevestigde modeketens aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de gehele productieketen, dus ook de fabrieken waar hun kleding wordt gemaakt?
Het intrekken van reeds geplaatste orders is onwenselijk. Ik roep bedrijven dan ook op om de impact te beperken door zich verantwoordelijk op te stellen in hun keten. Ik heb dit reeds aan de orde gesteld in gesprek met de brancheorganisaties en tijdens een bijeenkomst van deze brancheorganisaties over verantwoord inkopen op 14 mei jl.
Bedrijven kunnen zich verantwoordelijk opstellen door zich te houden aan betalingsafspraken, bestellingen die al onderweg naar levering zijn niet te annuleren, in gesprek te blijven met toeleveranciers over wat zij nodig hebben en desnoods te kijken of bestellingen doorgeschoven kunnen worden. Ook zijn er bedrijven die verder gaan, bijvoorbeeld door vervroegde betaling en cash flow oplossingen te bieden aan de meest kwetsbare toeleveranciers in de keten. Er zijn voorbeelden van bedrijven die een fonds voor arbeiders aan het einde van de keten opzetten zodat hun salaris doorbetaald wordt ondanks het wegvallen van orders en/of quarantaine maatregelen. Verder roep ik de in Nederland gevestigde modebedrijven op in hun consumenteninformatie over COVID-19 ook de aanpak van het bedrijf ten aanzien van hun verantwoordelijkheid in de keten te vermelden.
Daarnaast pleit ik voor lange termijn oplossingen voor ketenverduurzaming en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) om ook eventuele toekomstige crises het hoofd te kunnen bieden en de sector naar een beter «normaal» te brengen. Door in te zetten op leefbaar loon en sociale zekerheid in gehele ketens wil ik toewerken naar duurzame inkooppraktijken in niet alleen de kledingindustrie, maar alle sectoren.
De Covid-19 pandemie zal op de middellange termijn mogelijk consequenties gaan hebben voor het algemene consumptiepatroon, ook voor de aanschaf van kleding en textiel. Automatisering van de productie in combinatie met minder, maar onder betere sociale en milieuvoorwaarden geproduceerde producten, kunnen de textielproductie ingrijpend beïnvloeden. Het kabinet wil zich samen met de sector blijven inzetten voor de transitie naar een duurzame textielsector, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 14 april jl. over circulair textiel (Kamerstuk 32 852, nr. 116).
Bent u bereid, indien het bericht van BGMEA klopt dat in Nederland gevestigde modeketens als H&M en Inditex juist het goede voorbeeld geven, hen daarin publiekelijk te ondersteunen als goede voorbeelden en te prijzen om hun aanpak?
In het bovenstaande geef ik mijn opvatting weer over goede inkooppraktijken en ketenverduurzaming. Ieder bedrijf dat hieraan voldoet wil ik complimenteren.
Het bericht ‘Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij»?1
Ja.
Klopt het dat asieladvocaten en Vluchtelingenwerk Nederland momenteel geen toegang hebben tot de noodopvang in de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat ook vreemdelingen die worden opgevangen in Zoutkamp, ondanks dat hun procedure nog niet is begonnen, toegang moeten kunnen krijgen tot juridische en andere hulp? Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat dit niet in strijd is met de Europese procedurerichtlijn?
Om te beginnen verwijs ik u naar de brief «Voortgang maatregelen aanpak Covid-19 op terrein JenV» van 15 mei jl. In deze brief is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het gebruik van de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp als noodonderdaklocatie voor asielzoekers. De IND neemt nieuwe asielverzoeken van vreemdelingen sinds 28 april jl. weer in behandeling en deze vreemdelingen stromen (waar van toepassing) in op een COA-locatie. Toegang tot de rechtsbijstand vormt daar ook onderdeel van.
Dat neemt niet weg dat het juist is dat in de periode dat asielzoekers verbleven in de noodonderdaklocatie rechtsbijstandverleners zeer beperkt toegang hadden tot de noodonderdaklocatie. Gezien het geheel van maatregelen met als doel de verspreiding van het coronavirus te controleren, werd deze beperking in de betreffende periode noodzakelijk geacht. Omdat voor deze asielzoekers in die periode de asielprocedure was opgeschort en daartoe geen juridische bijstand nodig was, is dit een verantwoorde en proportionele beperking, ook tegen de achtergrond van andere beperkingen die in de samenleving gelden en hebben gegolden. Nu de procedurerichtlijn in het geheel geen gefinancierde rechtsbijstand voorschrijft in deze fase van het asielproces, is van strijd met die richtlijn geen sprake.
Met het oog op gezondheidsrisico’s en de RIVM-richtlijnen koos Vluchtelingenwerk Nederland er in eerste instantie voor om telefonische spreekuren aan te bieden. In de laatste weken van de noodonderdaklocatie hebben ook enkele fysieke spreekuren plaatsgevonden.
Ngo’s konden in overleg en indien noodzakelijk een bezoek brengen aan de locatie, zoals bijvoorbeeld door de UNHCR is gedaan.
In hoeverre worden er andere stappen ondernomen om de in Zoutkamp opgevangen vreemdelingen op alternatieve wijze in contact te brengen met asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland? Zijn er middelen beschikbaar om digitale of telefonische contactafspraken te organiseren tussen asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland en vreemdelingen in Zoutkamp, indien afspraken ter plaatse niet volgens de richtlijnen van het RIVM kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe mensenrechtenorganisaties op dit moment van informatie worden voorzien over de huidige situatie in de noodopvang voor vreemdelingen in Zoutkamp?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft Nidos toegang tot de noodopvang?2 Zo nee, hoe voorziet u dat Stichting Nidos haar werk naar tevredenheid kan verrichten?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die zich in de periode van de noodonderdaklocatie in Ter Apel hebben gemeld voor een asielaanvraag, zijn in de praktijk doorgaans doorgeplaatst naar Nidos-opvang. Hierdoor kon Nidos haar werk verrichten in haar eigen opvanglocaties en was toegang tot de noodonderdaklocatie niet noodzakelijk.
Waarom is het niet mogelijk voor vreemdelingen in de opvang in Zoutkamp om een formele asielaanvraag in te dienen, terwijl alle benodigdheden daarvoor zoals vingerafdrukken en identificatie wel worden geregistreerd?
Het identificatie- en registratieproces wordt met inachtneming van de RIVM-richtlijnen weer volledig uitgevoerd, gevolgd door het ondertekenen van de asielaanvraag. In de betreffende periode is de ondertekening tijdelijk opgeschort geweest om zo het aantal contactmomenten te verminderen.
Kunt u aangeven of het technisch mogelijk is nieuwe asielaanvragen door middel van digitale middelen in behandeling te nemen, zoals nu ook wordt gedaan bij een aantal lopende asielaanvragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de toegang tot de zorg gewaarborgd voor deze vreemdelingen?
In de periode dat asielzoekers op de noodonderdaklocatie verbleven hadden zorgprofessionals steeds toegang. De organisatie GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) bood medische hulp aan de bewoners. Ook was de GGD nauw betrokken en heeft Artsen zonder Grenzen de locatie bezocht om te ondersteunen in voorlichting.
Voor welke termijn vindt u de beperkende bewegingsvrijheid voor de opgevangen vreemdelingen acceptabel?
Zoals aangegeven is het verblijf op de noodonderdaklocatie inmiddels geëindigd.
Hoe verhoudt de uitleg dat «(d)e vrijheidsbeperking (...) aan(sluit) bij het eerder genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk wordt tegengegaan»3 zich tot de verklaring dat de vrijheidsbeperking voornamelijk berust op de nabijheid van een militair oefenterrein? Kunt u aangeven of bewegingsvrijheid vergroot kan worden van vreemdelingen die enkele weken in afzondering hebben geleefd, indien de onveiligheid veroorzaakt door het militaire oefenterrein kan worden beperkt? Zo nee, kunt u reflecteren op het beeld dat hierdoor ontstaat dat het lijkt alsof er strengere Coronamaatregelen worden gehanteerd voor vreemdelingen dan voor Nederlandse burgers?
De grondslag voor de vrijheidsbeperking was gelegen in de noodzaak de verspreiding van het coronavirus zoveel als mogelijk te controleren en sloot op dat moment aan bij het genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk werd tegengegaan. De nabijheid van het militair oefenterrein vormde met het oog op de veiligheid van de daar verblijvende asielzoekers een extra reden voor voorzichtigheid.
Kunt u aangeven of er stappen worden ondernomen om de bewegingsvrijheid van opgevangen vreemdelingen te vergroten? Zijn er mogelijkheden om vreemdelingen veilig van het militaire complex te leiden of begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.