Verontrustende berichtgeving met betrekking tot de As Soennah Moskee en de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom |
|
Jasper van Dijk , Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
U geeft aan reeds in contact te staan met de gemeente Den Haag. Betreft het hier ook contact omtrent handhaving en zo ja op welke wijze?1 Zo nee waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom door de gemeente Den Haag. Het contact met de gemeente Den Haag heeft inderdaad geen betrekking op gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving in dit specifieke geval. Ik heb in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp een algemene notie gemaakt2.
Daarbij heb ik bedoeld in samenwerking met de NCTV doorlopend in contact te staan met gemeenten over de benodigde ondersteuning bij de lokale aanpak van radicalisering en extremisme. In dit verband onderhoud ik ook contact met de gemeente Den Haag.
Strafrechtelijk ligt er nu een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)3. De procedure over het handhavingsverzoek bevindt zich in de fase van beroep bij de rechtbank. Vooruitlopend op de vraag naar handhavingsmogelijkheden vanuit de Minister van Justitie en Veiligheid, is in genoemde eerdere Kamervragen (nr. 2020D09559) gereageerd op de mogelijkheden op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorisme (hierna: TWBMT). In die beantwoording is aangegeven dat in deze casus geen sprake is van terroristische activiteiten en dat daarom het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de TWBMT niet mogelijk is.
Bent u op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom waarin wordt aangegeven dat u geen contact heeft gehad over gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving? Is deze bewering juist? Zo ja, waarover gaat/ging het contact dan wel? Waarom is er over handhaving geen contact geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het van belang om de lopende procedure van het handhavingsverzoek af te wachten alvorens u respectievelijk uw ministerie of de burgemeester handhavend kan optreden?
Het is aan de burgemeester om een dergelijk handhavingsverzoek te beoordelen en daarop, na afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, een beslissing te nemen. De burgemeester van Den Haag heeft besloten dat er geen gronden zijn om handhavend op te treden jegens de As Soennah moskee. Over dergelijke beslissingen legt hij verantwoording af aan de gemeenteraad.
Tegen een beslissing van de burgemeester kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Die procedure loopt nog. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of de burgemeester zijn besluit al dan niet terecht heeft genomen. Ik treed niet in die overweging, noch in die beslissing.
Wordt de Taskforce – ondanks voldoende handelingsperspectief bij de gemeente – betrokken om te zorgen dat deze op de hoogte is van de actuele stand van zaken, om de kennis van de aanpak bij de Taskforce te vergroten en om de integraliteit van het overheidsoptreden te borgen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce is niet inhoudelijk betrokken bij de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom. Dat verzoek is gericht aan de burgemeester van Den Haag. Het is aan de burgemeester om op het verzoek te beslissen.
Wel werkt de Taskforce in algemene zin nauw samen met gemeenten, ook met de gemeente Den Haag. Daarbij staat het uitwisselen van kennis en ervaringen centraal.
Is u bekend dat de burgemeester al heeft besloten om niet handhavend jegens de As Soennah moskee op te treden en het handhavingsverzoek heeft afgewezen, en de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Den Haag de burgemeester eveneens heeft geadviseerd niet over te gaan tot handhaving? Zo ja, waarom moet u alle lopende procedures afwachten, terwijl de burgemeester reeds heeft aangegeven niet handhavend te willen optreden?
Ja, het is mij bekend dat de burgemeester van Den Haag het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom heeft afgewezen. De zaak is nog onder de rechter; zoals gezegd loopt er nu een beroepsprocedure. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Overigens wijs ik u erop dat ik al eerder heb geantwoord dat in deze zaak geen sprake is van terroristische activiteiten en dat ik daarom niet kan optreden op grond van de TWBMT4.
Er is strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dat heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)5.
Heeft een burgemeester de bevoegdheid om een gebedshuis alleen op grond van artikel 174 Gemeentewet te sluiten?
Artikel 174 Gemeentewet belast burgemeesters met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Burgemeesters mogen in verband met dat toezicht de bevelen geven die nodig zijn met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid. Ook is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover die betrekking hebben op die toezichtstaak. Het gaat hierbij om onverwijld ingrijpen ter bescherming van veiligheid en gezondheid van de burger in individuele gevallen en op bepaalde plaatsen. Bijvoorbeeld de ontruiming van een brandgevaarlijk gebouw. Of een burgemeester artikel 174 Gemeentewet in een specifiek geval aanwendt, staat ter beoordeling van die burgemeester.
In algemene zin geldt dat burgemeesters aan deze bepaling niet de bevoegdheid kunnen ontlenen om grondwettelijk beschermde grondrechten te beperken. Een gebedshuis is een religieus gebouw dat als besloten plaats voor geloofsbelijdenis wordt beschermd door artikel 6 van de Grondwet. Artikel 174 Gemeentewet biedt dan ook geen basis biedt voor sluiting van een gebedshuis.
Dient het oproepen tot haat en geweld jegens vrouwen te worden gezien als schending van de openbare orde?
Oproepen tot haat en geweld is ten alle tijden onacceptabel – en een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Of die oproep mogelijk ook een schending van de openbare orde betekent, staat ter beoordeling van de burgemeester en gebeurt op basis van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. In een juridische procedure kan die vraag ook aan de rechter worden voorgelegd. In zijn algemeenheid merk ik op dat het, in het kader van de bevoegdheden van de burgemeester, bij openbare orde gaat om het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse.
Bent u bereid nog eens de mogelijkheden te heroverwegen voor (gezamenlijk) handhavend optreden?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het is aan de burgemeester om al dan niet handhavend op te treden. Strafrechtelijke vervolging is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Desgewenst kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.
Het bericht dat Nederlandse ambassadeur in Nigeria informatie lekte naar Shell |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse oud-ambassadeur in Nigeria eind 2017 vertrouwelijke informatie over een omvangrijk corruptieonderzoek naar Shell heeft gelekt aan het oliebedrijf zelf? Zo nee, wat zijn dan de feiten?1
De antwoorden op vraag 1 t/m 7 en vraag 9 zullen uw Kamer vertrouwelijk toegaan.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat zo vertrouwelijk mogelijk om met meldingen, individuele integriteitsonderzoeken en de afdoening daarvan. Openbaarmaking van dergelijke documenten grijpt door de aard, omvang en inhoud diep in op de persoonlijke levenssfeer. Openbaarmaking zou bovendien maken dat medewerkers minder snel geneigd zijn om een vermoedelijke integriteitsschending te melden en dat zij terughoudend zijn bij het afleggen van verklaringen. Het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin juist wordt aangedrongen om dergelijke zaken naar voren te brengen, zou door openbaarmaking belemmerd worden.
Het ministerie is transparant over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het integriteitsbeleid. De jaarlijkse verantwoording is openbaar. Hiermee is het publieke belang gewaarborgd.
Welke informatie is er precies gelekt naar Shell?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit lekken strafbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er naar voren gekomen uit het integriteitsonderzoek naar de oud-ambassadeur in Nigeria? Bent u bereid dit onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat blijkt uit het andere, speciaal ingelaste onderzoek naar het werkklimaat op de ambassade? Bent u bereid dit onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen zijn genomen tegen de ambassadeur? Hoe is geacteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is de ambassadeur begin 2019 voortijdig vervangen en heeft hij een bureaufunctie op het ministerie gekregen? Waarom bent u niet in 2017 in actie gekomen over het disfunctioneren van de ambassadeur maar pas in 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Is uw opvatting dat de ambassadeur te veel op de hand van Shell was, zoals niet-gouvernementele organisaties (ngo's) stelden? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Die opvatting deel ik niet. Het is de taak van onze ambassades om de Nederlandse belangen in het buitenland te behartigen. Het gaat daarbij vaak om uiteenlopende en soms conflicterende belangen. Daarbij is het in het bijzonder in de Niger Delta, een regio waar spanningen regelmatig hoog oplopen en waar de situatie complex is, een uitdaging om zo te opereren dat alle betrokkenen zich gehoord voelen. Opeenvolgende ambassadeurs hebben zich met alle partijen verstaan, zonder daarbij een voorkeur voor een van de partijen te hebben of uit te dragen. Omgaan met percepties bij betrokken partijen over mogelijke partijdigheid hoort helaas bij bemiddeling in complexe situaties. Nederland speelt overigens al sinds 2013 een mediërende rol in de Delta. Deze inspanningen hebben bijgedragen aan het sluiten van een akkoord in 2015 over de schoonmaak van het woongebied van de Bodo gemeenschap en het akkoord is in de jaren die daarop volgden nauwlettend gemonitord door de Nederlandse ambassade in Abuja.
Wat voor gevolgen heeft dit voor de lopende strafrechtzaak over vermeende corruptie met betrekking tot de toekenning van olieveld OPL 245 aan Shell?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de belofte tot de schoonmaak van de Nigerdelta geleden onder de houding van de oud-ambassadeur?
Nee.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de beloofde schoonmaak van de Nigerdelta? Is de nieuwe Nederlandse ambassadeur in Nigeria wel in contact met de Nigeriaanse ngo-koepel Nacgond die zich bezig houdt met de schoonmaak?
De ambassade volgt twee schoonmaakprojecten in de Nigerdelta. De schoonmaak van het woongebied van de Bodo gemeenschap in de Nigerdelta is een zaak waarbij de ambassade een bemiddelende rol speelt. Daarnaast volgt de ambassade de bredere schoonmaak van Ogoniland, een resultaat van het in 2011 gepubliceerde UNEP rapport, nauwlettend.
De ambassade had en heeft met regelmaat contact met alle partijen, ook met de in het artikel als bron opgevoerde vertegenwoordiger van NACGOND.
Zowel de huidige ambassadeur als de oud-ambassadeur bezochten schoonmaakwerkzaamheden in de Delta en hebben beiden gesproken met de in het artikel als bron opgevoerde vertegenwoordiger van NACGOND.
Het bericht 'Privacywaakhond AP verhuist naar historisch hart Den Haag om uit te kunnen breiden' |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Privacywaakhond AP verhuist naar historisch hart Den Haag om uit te kunnen breiden»?1
Ja.
Op basis waarvan wordt het noodzakelijk geacht om de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een kantoorpand met een capaciteit van 400 medewerkers te laten betrekken, terwijl de scenario’s uitgaan van maximaal 270 medewerkers en de AP kampt met onderbezetting?
Uitgangspunt voor de huisvesting van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zijn de door mij vastgestelde masterplannen2. De masterplannen zijn gebaseerd op de behoeftestelling die door de rijksdiensten zelf worden aangeleverd. De behoefte die vanuit de AP is opgegeven gaat uit van 324 fte in 2021. Het uiteindelijk aantal medewerkers kan verschillen ten opzichte van het genoemde aantal fte. Op dit moment loopt er een aan uw Kamer toegezegd extern onderzoek naar het in evenwicht brengen van de taken en middelen van de AP (Kamerstuk 32 761, nr. 149). De uitkomsten worden in de zomer van 2020 verwacht. Als zou blijken dat AP niet het gehele pand nodig heeft, worden de resterende vierkante meters – conform de principes van het rijkshuisvestingsstelsel – beschikbaar gesteld aan andere rijksdiensten.
Hoeveel werkplekken zijn er in de bestaande en beoogde nieuwe kantoorpanden per werknemer beschikbaar, en hoe verhouden deze aantallen zich tot het gemiddelde aantal plekken per medewerker bij overheidsinstellingen?
Uitgangspunt voor rijkskantoorhuisvesting zijn de normen die in het kader van de Fysieke Werkomgeving Rijk zijn vastgesteld. De kantorenportefeuille van het Rijk is, afhankelijk van de bouwkundige en technische kwaliteiten van een gebouw, geschikt voor werken op een huisvestingsnorm van 0,7 of 0,9 werkplek per fte. Het gerenoveerde pand Lange Voorhout 7 zal behoren tot de tweede categorie. De AP is momenteel in het Paleis van Justitie in Den Haag en aan de Bezuidenhoutseweg 30 te Den Haag gehuisvest op een huisvestingsnorm van ongeveer 0,9 werkplek per fte.
In hoeverre is het gebruikelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) gebruikers tipt over potentiele (commerciële) locaties?
Dat is niet gebruikelijk en dat is in deze casus dan ook niet gebeurd.
Zijn er ook andere locaties, binnen de portefeuille van het RVB, voor het huisvesten van de AP overwogen, niet gelegen op een dergelijke prijzige locatie? Kunt u aangeven waarom er uiteindelijk voor dit pand is gekozen?
Ja, ook andere locaties zijn overwogen. Binnen het rijkshuisvestingsstelsel wordt binnen het totaalaanbod van kantoorlocaties van het Rijk integraal afgewogen welke rijksdienst het beste gehuisvest kan worden op welke plek. Bij de integrale afweging was het toebedelen van het pand aan de Lange Voorhout 7 aan AP het meest passend (qua omvang, beschikbaarheid, moment van ingebruikname en locatie nabij andere overheidsinstellingen in de buurt van Den Haag Centraal Station). Zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom er destijds voor gekozen is om het betreffende pand van de hand te doen, wanneer het nu wederom in gebruik genomen wordt voor een overheidsinstantie?
Vanaf 2011 is een traject ingezet van efficiënter omgaan met rijkshuisvesting, gemeenschappelijk gebruik van rijkskantoren en besparingen, waarbij de politieke opdracht was de kantorenportefeuille fors te laten krimpen. Verouderd vastgoed, kleinere objecten en matige huurpanden zijn afgestoten. Daar behoorde ook het Lange Voorhout 7 bij. Dit betrof destijds een huurpand van lage kwaliteit. Nu is het tijdsgewricht anders en blijkt een groei van de kantorenportefeuille noodzakelijk. Het pand aan de Lange Voorhout 7 is na de transformatie tot een modern kantoor nu een goed alternatief.
Hoe verhouden de in het artikel genoemde huisvestingskosten van het nieuwe pand van de AP zich tot de gemiddelde huisvestingskosten van overheidsinstanties?
Het aanhuurbedrag voor het pand aan de Lange Voorhout 7 is gevalideerd door een externe taxateur waaruit blijkt dat het huurbedrag marktconform is. De tarieven die vervolgens worden doorberekend aan rijksdiensten zoals de AP, zijn vastgelegd in een vast tarief per regio en zijn voor alle Rijkskantoren in Den Haag gelijk.
Bestaan er richtlijnen ten aanzien van de hoogte van huisvestingskosten voor overheidsinstanties, bijvoorbeeld een norm voor de vierkante meterprijs waaraan het inkopen van externe vierkante meters dient te voldoen? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen norm waaraan de prijs per vierkante meter dient te voldoen. Wel hanteert het RVB marktconformiteit als uitgangspunt voor de verwervingstransacties, zoals aanhuur. In geval van twijfel worden de verwervingskosten gevalideerd door een externe taxateur. Dit alles conform de comptabiliteitswet met de beginselen van rechtmatigheid, doelmatigheid en efficiëntie van overheidsgelden. De hoogte van de huurkosten zijn vanzelfsprekend afhankelijk van de marktsituatie, de locatie, de huurtermijn en het opleveringsniveau. Deze telkens wijzigende criteria zijn niet te vatten in een norm. Voor de huisvesting van rijksdiensten wordt het eerdergenoemde principe van regiotarieven gehanteerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De demonstratie van afgelopen maandag |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u voor het begin van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus hedenmiddag 14.00 uur de complete app-wisseling tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de burgemeester van Amsterdam inzake de demonstratie van afgelopen maandag naar de Kamer sturen?1
Het weer opschalen van de reguliere ziekenhuiszorg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziekenhuizen hervatten reguliere zorg» «stap voor stap»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de reguliere zorg slechts langzaam wordt opgeschaald? Wat zijn hiervoor volgens u de belangrijkste redenen?
Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd regie te nemen in het weer opschalen van de reguliere zorg. Aan de hand van voortgangsrapportages wordt de stand van zaken voor de verschillende sectoren betreft verwijzingen en behandelingen door hen inzichtelijk gemaakt. Op basis van die cijfers zien we dat de reguliere zorg weer toeneemt, maar dat de zorg nog niet volledig terug is op het oude niveau. Dit komt onder meer doordat de anderhalvemetersamenleving, het bieden van COVID zorg en de beschikbaarheid van personeel van invloed zijn op de zorgcapaciteit en zorgvraag.
Is de fasering van het opstarten van de reguliere zorg in elk ziekenhuis hetzelfde (bijvoorbeeld op basis van landelijke richtlijnen) of maakt elk ziekenhuis hierin eigen keuzes?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Ziekenhuizen moeten hierin dus eigen keuzes maken. Wel is een urgentielijst opgesteld die op basis van input van de betreffende wetenschappelijke verenigingen, leden van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), bijgewerkt wordt. Daarnaast wordt regionaal de opstart gemonitord door het Regionaal overleg acute zorg (ROAZ). Zorgaanbieders moeten de opschaling van de zorg in het ROAZ afstemmen als er bijvoorbeeld afhankelijkheden met andere zorgaanbieders bestaan. De NZa faciliteert vervolgens op landelijk niveau de ROAZ-en aan de hand van gesprekken en het beschikbaar stellen van cijfers over de verwijzingen en productie op regioniveau.
Hoe beoordeelt u de uitdaging van het wegwerken van forse wachtlijsten in de reguliere ziekenhuiszorg als gevolg van de coronacrisis in relatie tot de voorbereiding op een mogelijke stijging van het aantal coronapatiënten in het najaar en de noodzaak om de werkdruk voor zorgmedewerkers niet nogmaals te hoog te laten worden?
Dat het wegwerken van het stuwmeer aan zorg geen gemakkelijke opgave is, in een veld dat al een uiterste inspanning heeft geleverd tijdens de piek van de pandemie, ben ik mij terdege bewust. Daarom neemt het kabinet ook verschillende maatregelen, waarover uw kamer periodiek wordt geïnformeerd, om ervoor te zorgen dat een dergelijke piekbelasting niet nogmaals kan gebeuren. Zo heb ik het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) opdracht gegeven om tot een plan te komen voor het opschalen van de IC-capaciteit. Hierbij is ook nadrukkelijk aandacht voor de werkdruk van zorgmedewerkers.
Ziet u kansen en mogelijkheden voor landelijke coördinatie of centrale regie van (bepaalde vormen van) ziekenhuiszorg om zo de wachtlijsten versneld weg te werken? Zou het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) hierbij een rol kunnen vervullen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Het ziekenhuis zelf heeft daar het meeste zicht op wat haalbaar is voor organisatie. De NZa sluit met haar werkwijze aan bij de bestaande regionale structuren en zorgnetwerken die er al zijn. De zorgverzekeraars zijn aangesloten bij deze regionale structuren. Verder heb ik het LNAZ gevraagd om in het plan voor de opschaling van de IC-capaciteit ook aan te geven of er nadere afspraken over landelijke coördinatie nodig zijn.
Deelt u de mening dat deze crisisperiode ook kansen biedt om een slag te maken richting efficiëntere en duurzamere zorg, bijvoorbeeld door kritischer te kijken naar de verwijzing van de eerstelijns- naar de tweedelijnszorg of door het beter benutten van e-healthmogelijkheden?
Met de Juiste Zorg op de Juiste plek waren we – ook in de periode voor de COVID-19 crisis – al intensief bezig met het verplaatsen en vervangen van zorg. Ik deel de mening dat dit door deze crisisperiode nog meer aan urgentie heeft gewonnen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, vergen de maatregelen rondom de aanpak van COVID-19 dat zoveel mogelijk passende zorg buiten het ziekenhuis wordt gegeven. Het gaat dan om de inzet van digitale toepassingen, die bijvoorbeeld kunnen worden ingezet voor consulten, controle afspraken, begeleiding/coaching of voor- en nazorg op afstand. Hierbij gaat het niet alleen om het omzetten van een fysiek consult naar een consult via beeldbellen, maar ook om het anders organiseren van de zorg met inzet van ehealth toepassingen. Dus bijvoorbeeld geen (of minder) consulten als begeleiden of monitoren op afstand voldoende is. Het is aan veldpartijen gezamenlijk om te bepalen in welke gevallen digitale zorg mogelijk en wenselijk is en aan professionals en patiënten waar die wel of niet wordt ingezet. Passende zorg buiten het ziekenhuis kan ook door te kijken of de zorg niet beter in de eerstelijn kan plaatsvinden en door te kijken naar gepast gebruik van zorg.
Dit alles geldt nu voor de situatie waarin we nog te maken hebben met het virus, maar ook voor daarna. Er moet te allen tijde bekeken worden waar en hoe zorg het beste kan worden geleverd.
Hoe beoordeelt u het rapport van Gupta Strategists, waaruit blijkt dat een kwart van alle policonsulten op afstand zou kunnen worden uitgevoerd?1
Ik deel dat er zeker meer mogelijkheden zijn als het gaat om het verlenen van zorg op afstand. Dat hebben professionals en patiënten de afgelopen periode ook kunnen ervaren. Ik kan niet beoordelen of het genoemde percentage realistisch is. Het is primair aan professionals en patiënten gezamenlijk om te bepalen wat de juiste zorg op de juiste plek is. Van belang is dat dit een gezamenlijk besluit is van professional en patiënt.
Bent u bereid om digitalisering van de zorg op korte termijn extra te ondersteunen, eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving weg te nemen en in gesprek te gaan met wetenschappelijke verenigingen over het aanpassen van richtlijnen, zeker als dit bijdraagt aan het sneller wegwerken van wachtlijsten als gevolg van de coronacrisis?
De afgelopen periode ben ik al bezig om deze beweging te ondersteunen. Dit is in lijn met de ambitie in het regeerakkoord om inzet van digitale zorg te bevorderen via afspraken en akkoorden met de relevante partijen in het zorgveld. Ondersteuning is er zowel financieel als door hulp te bieden bij de transformatie. Tevens heeft de NZa de mogelijkheden voor het leveren van zorg op afstand uitgebreid door de prestaties voor de COVID-19 crisis tijdelijk aan te passen. Ik vind het in deze fase vooral van belang dat digitale zorg nu ook een regulier onderdeel van de zorg wordt en blijft. Ik ben daarom in gesprek met de inspectie, het zorginstituut en de NZa om te kijken wat nodig is om dat nu structureel te realiseren. Met het oog daarop heb ik de NZa ook de opdracht gegeven om mij te adviseren in de mogelijkheden die de bekostiging biedt om de huidige versnelde ontwikkelingen rondom digitale zorg te bestendigen en verder te stimuleren.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld via het Programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik, te inventariseren welke lessen er getrokken kunnen worden uit de coronacrisis met betrekking tot zinnige zorg?
Ja daar ben ik toe bereid. Zo heb ik bijvoorbeeld de NZa gevraagd om, in aanvulling op haar coördinerende rol, te kijken naar de lessen die getrokken kunnen worden uit de COVID-19 crisis. Ik heb de NZa gevraagd om te kijken welke instrumenten verder ingezet kunnen worden om de goede ontwikkelingen op het gebied van gepast gebruik en digitale levering van zorg te blijven stimuleren en mij hierover uiterlijk medio juli te adviseren. Het Zorginstituut is hier vanuit zijn rol met betrekking tot gepast gebruik nauw bij betrokken.
Verder wordt er vanuit het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik ingezet op het ondersteunen van medisch specialisten met concrete handvatten. Het programma heeft net voor de crisis een agenda vastgesteld van onderwerpen van gepast gebruik die sowieso geïmplementeerd moeten worden. Juist deze agenda is extra behulpzaam in de crisis en ook hier zullen lessen uit getrokken worden over de beste manieren om te implementeren.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers actief betrokken dienen te worden bij de keuzes die ziekenhuizen maken bij het opstarten van de reguliere zorg? Zo ja, bent u bereid om het belang van zeggenschap van zorgmedewerkers onder de aandacht te brengen van ziekenhuisbestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het opstarten van de reguliere zorg. Dat zorgmedewerkers bij dit proces worden betrokken lijkt mij niet meer dan logisch. Het gaat immers ook over de beschikbare capaciteit van zorgpersoneel bij het opstarten van zorg. Uit signalen die ik van de NZa voor wat betreft het opschalen van reguliere zorg krijg, begrijp ik dat ziekenhuizen de knelpunten (tekorten en benodigde recuperatie) onderkennen en hiermee rekening houden. Ook heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister voor Medische Zorg, de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) en de Chief Nursing Officer (CNO) over de verbetering van de positie van verpleegkundigen. Ik verwacht hierover van de CNO op termijn een aanvullend advies met input vanuit alle branches en zal uw Tweede Kamer daarna informeren.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat in sommige ziekenhuizen nog steeds IC-zorg wordt verleend buiten de IC-muren, terwijl er mogelijk in andere ziekenhuizen wel voldoende IC-capaciteit beschikbaar is?2
De afgelopen periode is er in de ziekenhuizen alles aan gedaan om de benodigde COVID-19 zorg te leveren. Alle zeilen zijn bijgezet in deze piekperiode. Dat betekende ook dat in bepaalde ziekenhuizen extra ruimtes werden ingericht om IC-zorg te leveren. Na deze eerste piek wordt op dit moment de reguliere zorg die tijdelijk was afgeschaald, weer opgeschaald en zien we dat het aantal COVID-19 patiënten op de IC gelukkig weer sterk gedaald is. In deze nieuwe fase bereiden we ons tevens voor op een eventuele tweede golf. Een situatie zoals tijdens de eerste piek willen we in de toekomst voorkomen. Dit is onderdeel van de opdracht die ik aan LNAZ heb gegeven. In verschillende werkgroepen wordt dit plan verder uitgewerkt. Een van deze werkgroepen richt zich op de regioverdeling en infrastructuur.
Kunt u aangeven of de afspraken die zorgverzekeraars met ziekenhuizen hebben gemaakt over de continuïteitsbijdrage (bevoorschotting) toereikend zijn? Deelt u de mening dat financiële problemen in ziekenhuizen als gevolg van de coronacrisis geen belemmering mogen vormen bij het weer opschalen van de reguliere zorg?
Zorgverzekeraars maken specifieke afspraken voor de continuïteitsbijdrage met zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet boven de 10 miljoen euro, zoals de ziekenhuizen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en NVZ zijn constructief met elkaar in gesprek, met als streven om rond 1 juli een regeling gereed te hebben. Tot dat moment kunnen ziekenhuizen een vooruitbetaling van hun zorgverzekeraar krijgen. Op deze manier zouden financiële gevolgen van de Covid-19 crisis geen belemmeringen mogen vormen bij het opschalen van de reguliere zorg.
Hoe beoordeelt u de claim van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen van vijf miljard euro vanwege wegvallende omzet en extra kosten voor het «coronaproof» maken van de zorg? Wat is volgens u hierbij de positie van de ziekenhuizen, medisch-specialistische bedrijven, zorgverzekeraars en de overheid?
Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de precieze financiële gevolgen zijn van de COVID-19 crisis voor de ziekenhuizen. De verschillende partijen die u noemt zijn op dit moment met elkaar in gesprek om hierover inzicht te krijgen. Zo zijn zorgverzekeraars en ziekenhuizen in gesprek over de vergoeding van meerkosten voor COVID-19 en over de vergoeding van weggevallen omzet voor 2020 en ik heb hen ook gevraagd om in kaart te brengen wat de financiële impact is voor 2021. Met elkaar wordt nu dus inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van de crisis zijn voor dit jaar, maar ook wat dit voor de jaren daarop betekent.
Deelt u de mening dat bij eventuele extra financiële ondersteuning het belang van het ziekenhuis als goed werkgever en het belang van patiënten die moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede zorg in hun eigen ziekenhuis, centraal moeten staan? Hoe wilt u hierbij ongewenste productieprikkels voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het is van belang dat er eerst inzicht komt in de financiële impact van de COVID-19 crisis op de ziekenhuizen en dat er passende afspraken worden gemaakt over de vergoeding van meerkosten en omzetverlies. Daarbij stel ik het belang van kwalitatief goede zorg voor patiënten altijd voorop.
Heeft u inmiddels, mede met het oog op de ervaringen bij het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen, goed zicht op de financiële positie van alle ziekenhuizen in Nederland, zodat eventuele financiële problemen tijdig gesignaleerd worden en er snel actie kan worden ondernomen?
Ja, naar aanleiding van de faillissementen van MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen is het systeem van vroegsignalering van financiële en organisatorische risico’s bij ziekenhuizen en andere belangrijke zorgaanbieders verbeterd. Zorgverzekeraars hebben hun eigen systemen uitgebreid en signalen worden sneller gedeeld met de NZa. In werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden. Daarnaast leunt het early warning system niet langer op informatie van zorgverzekeraars alleen. De NZa houdt zelf de financiële positie van zorgaanbieders scherper in de gaten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van openbare informatie uit jaarrekeningen en media-analyses. Ten slotte wordt het Ministerie van VWS in een eerder stadium geïnformeerd bij dreigende discontinuïteit van bepaalde zorgaanbieders, namelijk als het zorgaanbieders betreft waarvan de discontinuïteit een grote maatschappelijke impact zou hebben en/of wanneer partijen zelf niet tot een oplossing komen. Dit brengt mij in positie om regie te nemen wanneer partijen er onderling niet uit dreigen te komen en daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komt.
Wat vindt u van het pleidooi van de voorzitter van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding om bij een volgende piek per regio een coronaziekenhuis aan te wijzen?3
Momenteel werkt het LNAZ met diverse veldpartijen aan een plan voor opschaling van de IC-capaciteit. Hierin zal onder meer bekeken worden hoe de IC-zorg voor COVID-19 patiënten in het geval van een tweede golf het beste georganiseerd kan worden. Daarbij wordt ook de optie bezien om patiënten te concentreren in bepaalde ziekenhuizen. Het plan wordt later deze maand gepresenteerd. Hier wil ik niet op vooruit lopen.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de revalidatiezorg? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De verwachting is dat het terugschalen van electieve zorg ook een reactie heeft op vervolgzorg, zoals de revalidatiezorg. Wanneer minder zorg wordt geleverd, zijn er ook minder patiënten die doorstromen naar een revalidatietraject. Tot hoeveel vraaguitval dit precies heeft geleid, is door de NZa niet onderzocht, mede vanwege een gebrek aan toegang tot actuele data. Maar het is waarschijnlijk dat dit voor verschillende zorgvragen varieert. De (groepsactiviteiten in het kader van) hartrevalidatie bijvoorbeeld was volledig gestopt, terwijl alle acute en noodzakelijke revalidatiebehandelingen gewoon doorgang gevonden hebben. Niet alle zorg is acuut en ook in de revalidatiesector wordt bij (de opstart van) reguliere zorg gebruik gemaakt van zorg op afstand/digitale zorg (bij bepaalde onderdelen van hartrevalidatie bijvoorbeeld) om zoveel mogelijk zorg te laten plaatsvinden. Zorgverzekeraars bieden daarbij zorgaanbieders de mogelijkheid om een continuïteitsbijdrage aan te vragen voor omzetdaling vanuit de basisverzekering en/of aanvullende verzekering door COVID-195.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de wijkverpleging? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De NZa voert momenteel twee analyses uit naar het effect van de crisis op de wijkverpleging. In de eerste analyse wordt gekeken bij welke vormen van electieve zorg wijkverpleging vaak als vervolgzorg wordt ingezet. In de tweede analyse kijkt de NZa naar het effect van de crisis op de wijkverpleging en de huisartsenzorg. Deze rapportages volgen dus nog en uw Kamer wordt daarover te zijner tijd geïnformeerd.
Het bericht ‘Banken klagen over hoge kosten Geldmaat’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken klagen over hoge kosten Geldmaat»?1 Kunt u reageren op het artikel?
Ja.
Kunt u aangeven waarom de tarieven van Geldmaat geheim zijn en welk belang daarmee is gediend?
In het verleden maakten banken onderling (bilaterale) afspraken over de tarieven voor het gastgebruik van elkaars geldautomaat, net als voor andere vormen van onderlinge betalingen. Er is sprake van gastgebruik wanneer je een rekening hebt bij een bepaalde bank en geld opneemt bij een geldautomaat van een andere bank. Deze onderling overeengekomen tarieven werden niet gepubliceerd vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter hiervan.
Sinds 2019 wordt het beheer van het geldautomatennetwerk van ING, ABN AMRO en Rabobank in Nederland stapsgewijs overgedragen aan Geldmaat. Hiermee ontstaat een constructie waarbij Geldmaat een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten in Nederland aanbiedt.
Bij Geldmaat is navraag gedaan over de gehanteerde tarieven bij geldopnames door rekeninghouders bij aandeelhoudende banken en niet-aandeelhoudende banken. Geldmaat heeft aangegeven dat voor partijen die klant willen worden van Geldmaat, de klanttarieven verkrijgbaar zijn. Geldmaat geeft verder aan dat de klanttarieven niet worden gepubliceerd, vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter van deze informatie. Ik zal in overleg gaan met Geldmaat over de gehanteerde tarieven. Daarbij zal ik ook aandacht hebben voor de gevolgen van de contractuele geheimhouding voor exploitanten van niet-bancaire geldautomaten.
Betalen Van Lanschot, Bunq, Triodos en Volksbank hetzelfde bedrag per transactie als de partners in Geldmaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze vorm van horizontale samenwerking zich tot de Mededingingswet en daarbinnen de «Leidraad samenwerking concurrenten» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Is de ACM betrokken bij het in stand houden van deze situatie?
De ACM laat zich, zonder onderzoek vooraf, in individuele zaken niet uit over de verenigbaarheid van haar leidraad en specifieke gedragingen in een markt. De ACM heeft kennisgenomen van het bericht en heeft aangegeven dat de situatie de aandacht van de ACM heeft. Eerder heeft de ACM bij de oprichting van Geldmaat (destijds GSN) aangegeven geen mededingingsrechtelijke bezwaren te zien voor de horizontale samenwerking van Geldmaat als er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Voorwaarden zijn dat de afspraken leiden tot efficiëntieverbeteringen, stakeholders actief betrokken worden bij de migratie van het geldautomatennetwerk via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) en derden toegang houden tot Geldmaat onder dezelfde financiële voorwaarden als de deelnemende banken.2
Welke gevolgen heeft deze contractuele geheimhouding voor andere aanbieders van geldautomaten, zoals die bij festivals en andere evenementen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de positie van kleinere banken een negatief effect kan hebben op het doel van Geldmaat om geldautomaten kostenefficiënt in gebruik te houden? Welke gevolgen heeft dit voor de circulatie van cashgeld in Nederland?
Het doel van de oprichting van Geldmaat was om, met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de keten van contant geld te vergroten en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van contant geld in Nederland te garanderen.3 Het kabinet vindt het belangrijk dat ook kleinere banken via open, transparante en niet-discriminatoire voorwaarden toegang houden tot het netwerk van Geldmaat en dat zij niet op achterstand worden gezet door de samenwerking. Het kabinet zal hier aandacht voor blijven vragen bij Geldmaat.
In het kader van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) wordt onder andere de generieke bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten in Nederland gemonitord. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de driejaarlijkse Bereikbaarheidsmonitor. Daarnaast heeft het MOB onlangs de «Eindrapportage herziening contant geld» gepubliceerd, die ook is aangeboden aan uw Kamer4, waar uitgebreid gekeken is naar de ontwikkelingen in het chartale betalingsverkeer en de infrastructuur van contant geld. Uit deze rapportages kwam niet naar voren dat de tarieven die Geldmaat hanteert negatieve gevolgen hebben voor de circulatie van contant geld.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om dit probleem op te lossen en binnen welke termijn?
Zowel voor het kabinet als ACM geldt dat het onderwerp onze aandacht heeft.
Bovendien zal in het onderzoek dat DNB gaat uitvoeren naar de infrastructuur voor contant geld op de middellange termijn5 ook gekeken worden naar kosten, waaronder die van de geldautomaten. Mocht uit toekomstige rapportages of onderzoeken blijken dat de samenwerking van Geldmaat negatieve gevolgen heeft voor de circulatie van contant geld, dan kan er op dat moment gekeken worden of eventuele maatregelen wenselijk zijn.
Een mogelijke aanbesteding van het Centraal Administratie Kantoor |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de aanbestedingen voor haar incasso’s op dit moment via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) laat verlopen? Zo nee, hoe zit dit dan precies? Wat zegt de Rijksincassovisie hier precies over?
Een groot deel van de vorderingen van het CAK loopt via het CJIB. Het gaat hier om vorderingen op burgers die volgen uit de regelingen voor wanbetalers zorgpremie en onverzekerde verzekeringsplichtigen.
In de Rijksincassovisie is opgenomen dat zoveel mogelijk vanuit één overheid, maatschappelijk verantwoord wordt geïncasseerd. Het CAK is voornemens om alle incassoactiviteiten, behalve de buitenlandse incasso, met betrekking tot het executietraject over te dragen naar het CJIB. De buitenlandse incasso heeft betrekking op de buitenlandregeling (verdragsgerechtigden). Dit is uitdrukkelijk opgenomen in de aanbestedingsdocumenten.
Het CAK heeft op 14 mei 2020 zelfstandig een aanbesteding gepubliceerd betreffende incasso en deurwaardersdiensten met betrekking tot een aantal vorderingssoorten met een eigen karakteristiek, waarvoor de inning vooralsnog via het CAK verloopt. Deze aanbesteding verloopt niet via het CJIB, omdat de betreffende regelingen verschillende processen en systemen kennen. Deze vergen een gefaseerd overgangstraject om te borgen dat de ontmanteling bij het CAK en de implementatie bij het CJIB organisatorisch en technisch zorgvuldig plaatsvinden. Het CAK heeft deze aanbesteding gepubliceerd vanuit zijn aanbestedingsplicht.
Kan het CAK ook zelfstandig haar incasso’s aanbesteden? Zo ja, doet zij dat ook en op welke manier?
Het CAK kan zelfstandig zijn incasso’s aanbesteden en doet dit voor een deel van zijn vorderingen. Het betreft dan een openbare Europese aanbesteding.
Klopt het dat het CAK parallel aan het CJIB onlangs een aanbesteding in de markt heeft gezet voor 100.000 dwangbevelen en executietrajecten op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)»?
Het klopt dat de vorderingen op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)» nu worden aanbesteed door het CAK. Het CAK heeft op 14 mei 2020 deze aanbesteding gepubliceerd. Het gaat om minder dan 100.000 vorderingen. Bij deze aanbesteding gaat het jaarlijks om circa 46.000 minnelijke vorderingen en 15.000 gerechtelijke vorderingen.
Klopt het dat er overlap in deze aanbestedingen van het CJIB en het CAK zit? Zo ja, hoe kan dit en acht u dat wenselijk?
Ik ga bij de beantwoording er vanuit dat u met overlap bedoelt, de overlap die ontstaat als gevolg van het overdragen van de vorderingen van het CAK naar het CJIB. Er zit geen overlap in deze aanbestedingen. In de aanbesteding van het CAK is nadrukkelijk aangegeven dat de vorderingen inzake broninhouders Zvw mogelijk buiten scope gaan vallen, omdat het CAK ernaar streeft om deze vorderingen per 1 januari 2021 naar het CJIB over te dragen conform Clustering Rijks Incasso (CRI).) Om het risico af te dekken dat deze datum niet wordt behaald, heeft het CAK dit onderdeel inzake Zvw broninhouders in zijn aanbesteding meegenomen. De vorderingen inzake Wmo en Wlz komen pas later voor overdracht naar het CJIB in aanmerking, als zowel het CAK als het CJIB hier organisatorisch en technisch klaar voor zijn. Dit betreft de overdracht van de executoriale titels na het behalen van vonnis.
Klopt het dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de aanbesteding flink verschillen tussen het CJIB en CAK, en bijvoorbeeld de kwaliteitsnormen uit de Verordening Normen voor Kwaliteit van de Konink Beroepsorg Van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) voor het CJIB ruim voldoende zijn, maar voor het CAK niet? Kunt u dit verschil in voorwaarden bij de aanbesteding verklaren?
De kwaliteitsnormen inzake maatschappelijk verantwoord incasseren zijn zowel bij het CAK als het CJIB van groot belang en duidelijk opgenomen als onderdeel van de aanbesteding. De aanbesteding van het CAK biedt ook de incassobureaus- niet zijnde gerechtsdeurwaarders- de mogelijkheid om in te schrijven. Voor het CJIB geldt dat alleen gerechtsdeurwaarders kunnen inschrijven. Voor de gerechtsdeurwaarder geldt wet- en regelgeving en de genoemde verordening van de KBvG en daarmee is de kwaliteit voldoende gewaarborgd voor het CJIB. Op basis van de incasso- en deurwaardersdiensten, in zowel binnen als buitenland, die namens het CAK dienen te worden uitgevoerd heeft het CAK zijn kwaliteitsnormen geformuleerd. Deze komen overeen met de door de KBvG gehanteerde kwaliteitsnormen. Het CAK heeft een aantal aanvullende technische vereisten opgenomen in de aanbesteding met betrekking tot informatiebeveiliging en gegevensuitwisseling.
Kunt u verder verklaren waarom het CAK er voor kiest slechts enkele percelen te creëren bij de aanbesteding en daardoor de kleinere deurwaarderskantoren de facto al direct buiten spel te zetten? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zou het uitgangspunt niet moeten zijn: zo goed mogelijk maatschappelijk verantwoord incasseren? Dan zou het toch niet uit hoeven maken hoeveel zaken een kantoor op zich kan nemen?
Het CAK biedt in de aanbesteding zowel incassobureaus als gerechtsdeurwaarders de mogelijkheid zich aan te melden (al dan niet in combinatie of door middel van onderaanneming) ten behoeve van het uitvoeren van incasso- en deurwaardersdiensten. De werkzaamheden binnen de scope van de opdracht hebben immers betrekking op zowel de minnelijke incassofase welke kunnen worden uitgevoerd door zowel een incassobureau als een gerechtsdeurwaarder, als op werkzaamheden in de gerechtelijke en executie fase, welke enkel kunnen worden uitgevoerd door, of in samenwerking met een gerechtsdeurwaarder.
Bij de verdeling van de percelen is het uitgangspunt gehanteerd dat een burger niet met verschillende incassopartners in aanraking komt als er meerdere vorderingen ontstaan op een burger. Dit kan immers zorgen voor een negatieve klantbeleving. Daarnaast kan er ook niet naar de totale debiteurenpositie worden gekeken als de burger in aanraking komt met meerdere incassopartners. Het CAK acht het daarom van grote waarde dat slechts één incassopartner het aanspreekpunt is voor de burger en dat deze partij een totaaloverzicht heeft van de persoonlijke omstandigheden en de betaalmogelijkheden van de burger. Dit past in de Rijksincassovisie. Vanuit deze gedachten en op basis van de omvang van de opdracht is er een scheiding aangebracht tussen binnenlandse incasso (twee opdrachtnemers) en buitenlandse incasso (één opdrachtnemer). Gezien het relatief beperkte volume is het inefficiënt om de opdracht te verdelen over een groot aantal percelen. Het CAK zet erop in om doormiddel van intensief contractmanagement zijn visie en strategie rondom maatschappelijk verantwoord incasseren in samenwerking met de gecontracteerde partijen uit te dragen.
Het CAK hanteert binnen de aanbesteding de volgende verhouding voor prijs en kwaliteit: prijs = 30% en kwaliteit = 70%. Dit betekent dat het CAK de nadruk legt op het selecteren van partijen die de door het CAK gewenste kwaliteit kunnen leveren binnen de kaders rondom maatschappelijk verantwoord incasseren, waarbij er oog is voor de persoonlijke situatie van de burger conform de Rijksincassovisie.
Is het inzetten op grote percelen niet een verkapte manier om alsnog te selecteren op prijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 6.
De dood van George Floyd als gevolg van racistisch politiegeweld |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe beelden: drie agenten hielden George Floyd tegen de grond bij arrestatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de arrestatie en moord op George Floyd?
De kniewurging van George Floyd is een schokkende gebeurtenis die nooit had mogen gebeuren. De beelden van zijn dood zijn zeer aangrijpend. Het kabinet beschikt niet over het complete feitenrelaas.
Zoals ook blijkt uit de wereldwijde reacties, is racisme niet alleen een Amerikaans probleem. Ook in Nederland en elders in de wereld speelt deze problematiek. Het is begrijpelijk dat dit veel losmaakt.
Het kabinet vertrouwt erop dat de Amerikaanse democratische rechtstaat de dood van George Floyd zal onderzoeken en dat recht zal worden gesproken. In dit verband wijs ik erop dat alle vier de betrokken agenten inmiddels zijn ontslagen, aangeklaagd en gearresteerd.
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172).
Er is op ambtelijk niveau contact met de Amerikaanse autoriteiten over de situatie, ook met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland.
Hebt u naar aanleiding van de moord op George Floyd uw zorgen geuit over het grensoverschrijdende politiegeweld en racisme in het Amerikaanse politiekorps in de Verenigde Staten (VS) bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat journalisten zijn gearresteerd tijdens hun werk, het verslaan van de protesten naar aanleiding van de moord op George Floyd in Amerikaanse steden2?
Ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat journalisten altijd in vrijheid en zonder angst voor vervolging hun werk moeten kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en veilig kunnen doen. Vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten gelden als een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich hier wereldwijd hard voor.
Naast mijn interventie in de RBZ, heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur naar aanleiding van de situatie in de VS reeds via sociale media aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten.
De VS zijn een democratische rechtsstaat. Ik ga ervan uit, zie ook het debat binnen de eigen Amerikaanse instituties, dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, ook tot vervolging overgegaan zal worden.
Hebt u uw zorgen over de gang van zaken geuit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo nee, bent u bereid dit zo snel als mogelijk te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het geweld tegen vreedzame demonstranten? Deelt u de zorgen van Amnesty International3 over onnodig en excessief geweld?
Nederland volgt de ontwikkelingen in de VS op de voet en spreekt zich uit voor het recht op vreedzame demonstraties. Hoewel de meeste demonstraties in de VS vreedzaam zijn verlopen, zijn op meerdere plekken demonstraties uitgemond in geweld. Daarnaast is er soms sprake geweest van plunderingen. De VS heeft als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten om de situatie tot een goed einde te brengen, inclusief het al dan niet inzetten van het leger binnen de kaders van de rechtstaat en het doen van nader onderzoek.
Hoe beoordeelt u de inzet van het leger tegen demonstranten? Deelt u de opvatting dat dit uitermate onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat in plaats van repressie tegen demonstranten juist ingezet moet worden op het tegengaan van de grondoorzaken van racistisch geweld in de VS?
Racisme is geen uniek Amerikaans probleem, maar komt wereldwijd voor, ook in Nederland. Racisme is nooit acceptabel en dient altijd te worden tegengegaan. Nederland draagt dit actief uit. Het is aan de Amerikaanse samenleving en overheid om te bepalen hoe daar racisme wordt bestreden.
Bepleit u een onafhankelijk onderzoek naar het geweld tegen vreedzame demonstranten?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Straffeloosheid voor Israëlisch geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw herhaaldelijk geuite woorden over het belang van onafhankelijk onderzoek en vervolging van de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten aan de grens met Gaza waarbij twee jaar geleden zo’n tweehonderd doden vielen, waaronder de woorden in uw brief van maart vorig jaar?1
Ja.
Staat u hier nog steeds achter?
Het kabinet hecht belang aan onafhankelijk en gedegen onderzoek zoals ook is aangegeven in de kamerbrief betreffende de reactie van het kabinet op het VN Gaza rapport van 13 maart 2019 (Kamerstuk 23 432, nr. 473). Daar onderschrijft het kabinet het belang dat Israël inhoudelijk reageert op de diverse kwalificaties in het rapport van de Commission of Inquiry (CoI) van 28 februari 2019, en een eigen inhoudelijke appreciatie geeft van de gebeurtenissen, gezien de ernst van de conclusies in het VN rapport over de incidenten. Het kabinet heeft sindsdien bij verschillende gelegenheden Israël opgeroepen om alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen te onderzoeken, overeenkomstig internationale standaarden. Bij mijn recente kennismakingsgesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Ashkenazi heb ik wederom gevraagd naar de stand van zaken van de onderzoeken.
Klopt het dat ondanks allerlei onafhankelijk onderzoek naar de dood van hulpverleenster Razan al-Najjar op 1 juni 2018, waaruit het beeld naar voren komt dat een (oorlogs)misdaad is gepleegd, nog steeds niemand hiervoor is veroordeeld?2
Het kabinet doet regelmatig navraag bij het Israëlische Military Advocate General’s Office(MAG) naar de voortgang van dit onderzoek. Het MAG heeft bevestigd dat het strafrechtelijk onderzoek nog steeds gaande is en dat er derhalve nog geen uitspraak is. Lopende het onderzoek doet het MAG geen verdere uitspraken over deze zaak. Het kabinet volgt de voortgang van dit onderzoek en andere onderzoeken nauwlettend.
Kunt u aangeven in welke mate tot op heden door Israël de verantwoordelijken voor de vele misdaden zijn bestraft?
Het kabinet begrijpt de zorg dat de onderzoeken lang duren en het is te betreuren dat nabestaanden daardoor lang moeten wachten op uitsluitsel. Het kabinet volgt de voortgang van de onderzoeken nauwlettend en blijft aandringen op transparant en gedegen onderzoek. Het kabinet heeft ook in de Kamerbrief van 13 maart 2019 aangegeven dat de lange duur van de lopende onderzoeken vragen oproept over welke bescherming en preventieve werking om andere slachtoffers te voorkomen hiervan uitgaat. Dit is herhaaldelijk met de MAG besproken.
Deelt u de zorgen dat er voor de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza vooral straffeloosheid geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat u allemaal heeft gedaan om Israël aan te moedigen een einde aan straffeloosheid te maken en daders van misdaden tegen demonstranten in Gaza te vervolgen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u de opvatting dat Israël hiertoe aangemoedigd moet blijven worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Zolang de onderzoeken naar de voorgenoemde gebeurtenissen niet zijn afgerond blijft Nederland er bij Israël op aandringen gedegen en onafhankelijk onderzoek te verrichten naar incidenten en gebeurtenissen waarbij slachtoffers zijn gevallen, overeenkomstig internationale standaarden.
Het bericht dat de groep externe deskundigen zich niet serieus genomen voelt |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de externe deskundigen die het niet eens zijn met het feit dat u het standpunt van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) met betrekking tot het bestrijden van vuurwerk heeft overgenomen?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat deze groep zich niet serieus genomen voelt en wat is u mening hierover?
Ik baseer mij op het in opdracht van mij opgestelde rapport naar de bestrijding van vuurwerkbranden waaraan deskundigen van verschillende organisaties en kennisinstituten hebben meegewerkt, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO).2 De mening van de in de vraag bedoelde groep externe deskundigen is in het onderzoek betrokken. Door de onderzoekers is geconcludeerd dat die mening onvoldoende is onderbouwd. Ik zie dan ook geen reden om met deze externe deskundigen in gesprek te gaan.
Kunt u uitleggen waarom u de mening van externe deskundigen ter zijde laat liggen, terwijl zij spreken over een onjuist en levensgevaarlijk standpunt van het IFV?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nogmaals in gesprek te gaan met de externe deskundigen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar subklasse 1.4?
Nee. Er is volgens de door mij geraadpleegde deskundigen geen reden om verder aanvullend onderzoek te doen, omdat dit niet tot andere inzichten zal leiden.
Bent u bereid om de externe deskundigen te betrekken bij het aanvullende onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nog toelichten dat er in het document is aangegeven dat de Adviseur Gevaarlijke Stoffen als onderdeel van de brandweer Nederland zelf aangeeft niet deskundig te zijn op het gebied van vuurwerk? Welke consequenties moeten hieruit getrokken worden?
De Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (AGS) zijn specifiek voor die taak opgeleide functionarissen binnen de veiligheidsregio’s. Bij incidenten met vuurwerk worden die specialisten ingeschakeld. Zo nodig winnen zij advies in bij personen/organisaties met meer specifieke kennis van vuurwerk. In het kader van het IFV-onderzoek is gekeken naar de schakelfunctie van de AGS. Geconcludeerd is dat de AGS-en voldoende deskundig zijn voor die rol. Ik zie geen aanleiding om dit nader te laten bekijken.
Het bericht ‘UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het veelzeggend is dat het deze keer niet vakbonden zijn, maar nota bene werkgevers die in de aanloop naar hun cao-onderhandelingen met een «looneis» komen? Wat zegt u dat?
Werknemers in de zorg doen belangrijk en verantwoordelijk werk. Daar mag, of beter gezegd, daar moet ook een fatsoenlijke beloning tegenover staan. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling beschikbaar. Voor 2020 bedraagt deze bijdrage ongeveer € 1,1 miljard.
De beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte vertaalt zich uiteindelijk in de cao’s die in de sector worden afgesloten. De afgelopen periode zijn binnen de zorg diverse cao’s afgesloten met een mooie loonsverhoging. Bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen (loonsverhoging van 5% per januari 2020) en bij de VVT (loonverhoging van 3,5% per 1 juni 2020). In meerjarig perspectief lopen de loonstijgingen in de zorg in de pas met die in de markt, onderwijs en overheid.
Begrijpt u zorgverleners als zij zeggen dat zij alle bij herhaling uitgesproken, mooie woorden van waardering voor hun beroep en hun inzet de laatste maanden vanuit de hele politiek, omgezet willen zien in daden, bijvoorbeeld met betrekking tot hun beloning?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, ook van de voorzitter van werkgevers, dat nu het moment is om een betere (financiële) waardering van zorgverleners concreet vorm te geven door het uittrekken van extra geld daarvoor? Zo ja, bent u daartoe bereid? Wanneer en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De coronamaatregelen in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Viering niet te verkopen. Verbijstering om Suikerfeest in gevangenis»?1
Het is correct dat in deze situatie de RIVM-richtlijn die voorschrijft dat er maximaal 30 mensen bijeen mogen komen is overtreden. Dit had niet mogen gebeuren. Ik betreur dit zeer.
Het in vraag 1 bedoelde bericht heeft betrekking op de penitentiaire inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel, waar twee groepen van vijftig gedetineerden na elkaar een eredienst ter afsluiting van de ramadan op 25 mei 2020 hebben bijgewoond.
Het beoogd aantal deelnemers voor deze groepsbijeenkomst was op dertig deelnemers gesteld. In het aanmeldingsproces is dit aantal overschreden. Hierop is niet adequaat gereageerd.
De bijeenkomsten hebben plaatsgevonden in de sportzaal, waar 1,5 meter afstand is gehouden. Voorts is deze ruimte tussen beide bijeenkomsten geventileerd en schoongemaakt. Bij geen van de deelnemende gedetineerden en medewerkers was sprake van coronagerelateerde klachten. De bijeenkomsten hebben niet geleid tot besmettingen.
Hoe kan het dat in een penitentiaire inrichting het Suikerfeest is gevierd met 50 gedetineerden bij elkaar, terwijl dit buiten de penitentiaire inrichtingen niet zou zijn toegestaan? Klopt het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen de coronamaatregelen hiermee heeft overtreden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het tevens dat in een andere penitentiaire inrichting de ingebruikname van het restaurant en vergadercentrum is gevierd met een bijeenkomst van tientallen personeelsleden? Was hier ook sprake van een overtreding van de geldende RIVM-richtlijnen?
Het vergadercentrum van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is sinds 16 mei 2020 weer open voor medewerkers van DJI. Van een viering ter gelegenheid van de heropening van het vergadercentrum is geen sprake geweest. De eerste vergadering die is gehouden stond in het kader van het proefdraaien met de nieuwe werkwijze, om te bezien of vergaderen in het vergadercentrum conform de richtlijnen van het RIVM mogelijk was. Dit was het geval. De RIVM-richtlijnen zijn tijdens deze bijeenkomst niet overschreden.
Als er allerlei beperkingen gelden voor de hele samenleving en die beperkingen ook gedetineerden in het bijzonder stevig raken (bijvoorbeeld geen bezoek en verlof), hoe legt u dan uit dat de Dienst Justitiële Inrichtingen zelf deze regels kennelijk niet goed naleeft?
DJI volgt de RIVM-richtlijnen. Helaas is dit niet gebeurd bij de twee beschreven bijeenkomsten bij vraag 1.
Kunt u zich de frustratie hierover bij gedetineerden en hun familieleden voorstellen, bijvoorbeeld omdat ze maandenlang hun kinderen niet hebben kunnen zien? Waarom heeft het zo lang geduurd voordat zij geïnformeerd zijn over aanstaande versoepelingen?
Ja. Het opschorten van bezoek was een zware maar noodzakelijke maatregel om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Het is begrijpelijk dat dit gedetineerden zwaar viel. Inmiddels zijn de maatregelen rondom bezoek en verlof versoepeld. In de Kamerbrief d.d. 26 juni is aangekondigd dat per 1 augustus gedetineerden meerdere bezoekers mogen ontvangen, mits de RIVM-maatregelen gehandhaafd kunnen worden. Op dit moment is het in 24 van de 27 inrichtingen al mogelijk om één volwassen bezoeker en één kind tot en met vier jaar oud tegelijk te ontvangen.
De versoepelingen moesten steeds worden afgewogen tegen de risico’s die de dit met zich mee brengt, specifiek vanwege het gesloten karakter van de justitiële inrichtingen. De versoepeling vindt daarom stapsgewijs en verantwoord plaats om te voorkomen dat nieuwe besmettingen ontstaan en als gevolg daarvan de versoepeling weer moet worden teruggedraaid. Om deze reden is het niet mogelijk om de gedetineerden eerder te informeren dan reeds is gedaan.
Waarom gelden de aangekondigde versoepelingen van de maatregelen in de gevangenissen, met name het bezoek, slechts voor enkele penitentiaire inrichtingen? Bent u bereid om te bezien of het verantwoord is sneller dan door u aangekondigd bezoek toe te staan en dit in meer penitentiaire inrichtingen te doen?
De proef in de PI’s Alphen aan den Rijn, Veenhuizen en Arnhem was nodig om te kunnen beoordelen of bezoek veilig kan worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van het RIVM. Dit blijkt het geval. Daarom is besloten om bezoek per 16 juni 2020 toe te staan in alle inrichtingen, waar dat conform de gemaakte afspraken en de RIVM richtlijnen mogelijk is.
Het gebruik van data door middel van de Leefbaarheidseffectrapportage, bewonersparticipatie en de Omgevingswet |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deze wijk weet álles over zichzelf»1 en «Met data wordt bewonersparticipatie wél een succes»?2
Ja.
Kent u het daarin besproken instrument: de Leefbaarheidseffectrapportage (LER)?
Ja. De LER toont de cijfermatige uitkomsten en mogelijke effecten van ontwikkelingen voor een gebied. Dat deze aan de hand van open data ook op wijk- en buurtniveau inzichtelijk kan worden gemaakt, maakt het een aansprekend communicatiemiddel in de participatie rond voorgenomen activiteiten.
Bent u van mening dat bij het verdichten van wijken of grote bouwplannen het goed is om, naast het voldoen aan de normen per bouwproject, ook het effect op de leefbaarheid mee te wegen?
Het is belangrijk om bij het overwegen van activiteiten het effect op de leefbaarheid ook in ogenschouw te nemen. Dat gebeurt op veel manieren. Overheden en bureaus zetten daarvoor bijvoorbeeld 3D-modellen, risicoberekeningen, scenariostudies of impact-analyses in. Vaak met ondersteuning van bedrijven die hierin zijn gespecialiseerd. Dat vindt ook plaats in participatietrajecten met bewoners, zoals bijvoorbeeld met de Landelijke Signaleringskaart3 of met de omgevingsscan4 in Brabant. Soms doen bewoners het zelf of komen bedrijven met initiatieven, bijvoorbeeld met de Leefbaarheidseffectrapportage, maar ook met de Social Impact Assessment5of via eigen metingen6.
Hoe ziet u de plaats van de LER of een dergelijk instrument binnen de werkwijze van de omgevingswet?
Bij het maken van plannen is het belangrijk dat de omgeving in een vroeg stadium betrokken wordt. Alle initiatieven die de betrokkenheid van bewoners vergroten zijn zeer welkom. Instrumenten als de LER bieden een manier om organisaties en mensen te betrekken bij plannen die hen raken. Ze versterken de informatiepositie van burgers. De informatie die nodig is, verschilt per geval. Het is daarom goed dat er verschillende instrumenten bestaan en er vanuit de maatschappij en markt steeds nieuwe initiatieven komen om naar behoefte van gebruikers de informatie te ontsluiten.
Denkt u dat hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan het doel van de omgevingswet, namelijk het bereiken van een balans tussen een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit en het vervullen van maatschappelijke behoeften?
Instrumenten zoals de LER vergroten het inzicht in de effecten van de plannen. Meer kennis en inzicht bieden een betere basis voor de afweging van de belangen en de keuzes die worden gemaakt. In die zin kunnen ze bijdragen aan de doelen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe de LER of dergelijke instrumenten op meer plekken kunnen worden ingezet?
De uitkomsten van een LER of soortgelijke instrumenten bieden een goede basis om samen in gesprek te gaan. Verschillende locaties vragen om verschillende aanpakken. Het is aan de verantwoordelijke(n) om daarin een weloverwogen keuze te maken, maar goed voorbeeld doet volgen. Ik zal de ervaringen met de LER in het Haagse Bezuidenhout als voorbeeld opnemen in de Inspiratiegids Participatie Omgevingswet.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe de LER verbeterd kan worden en zo tegemoetkomen aan zorgen over het onvoldoende meewegen van bovenwijkse aspecten en NIMBY-gedrag?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de LER al breder ingezet en getoetst wordt, zoals ook in de gemeente Gooise Meren7. Kennelijk weet het instrument net als soortgelijke instrumenten zijn eigen weg te vinden. Ik zie geen aanleiding om dit specifieke (commerciële) instrument op mogelijke verbeteringen te onderzoeken.
Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe op andere wijze informatie, op het gebied van bijvoorbeeld parkeerplaatsen, voorzieningen, groen, luchtkwaliteit en geluid, breder en makkelijker toegankelijk kan worden gemaakt voor bewoners?
Instrumenten zoals bijvoorbeeld de LER worden mogelijk gemaakt door het stelsel van basisregistraties, afspraken over het ontsluiten van data en aanvullend beleid dat is gericht op het zo goed mogelijk ontsluiten van overheidsinformatie voor burgers en bedrijven. De wijze waarop dit gebeurt is uiteen gezet in de Data Agenda Overheid: NL DIGITAAL8. De rijksoverheid en de decentrale overheden voeren deze agenda gezamenlijk uit. Het voor burgers en bedrijven vrij ontsluiten van bijvoorbeeld informatie over de fysieke leefomgeving is onderdeel van deze agenda. Tegen die achtergrond streeft de rijksoverheid samen met de decentrale overheden naar het zoveel mogelijk voor iedereen toegankelijk maken van data en stimuleert het toepassen daarvan.
De Atlas Leefomgeving9, die tot stand komt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in samenwerking met provincies, gemeenten en diverse kennisinstituten, bevat zowel regionale als landsdekkende kaarten die continu worden aangevuld en geactualiseerd. Via het onderdeel Check je plek bekijkt men met één klik hoe zijn of haar leefomgeving scoort op onder andere luchtkwaliteit, geluidsoverlast en groen in de omgeving.
Verder is er het dataplatform Waarstaatjegemeente10 van de VNG. Het platform bundelt, bewerkt en presenteert data van en over gemeenten voor iedereen. Op de site zijn cijfers te vinden over alle 355 Nederlandse gemeenten op alle belangrijke beleidsterreinen.
Tot slot is er de Publieke dienstverlening op de Kaart (PDOK). Via PDOK worden 192 datasets over de fysieke leefomgeving vrij ontsloten. Momenteel vinden daarop meer dan 29 miljoen bevragingen per dag plaats. Bijvoorbeeld als iemand zich voor de aankoop van een woning via een grote landelijke makelaarswebsite oriënteert op de omgeving van die woning.
Op de website van PDOK11 wordt ter inspiratie ook casuïstiek getoond hoe datasets gecombineerd kunnen worden met Virtual Reality technieken om bewoners zo te tonen hoe de versterking van de dijken in hun omgeving er uit kan gaan zien. Dit draagt bij aan hun informatiepositie en het draagvlak voor dit soort ruimtelijke beslissingen.
Open data kunnen door commerciële en niet-commerciële partijen worden gebruikt om voor belanghebbenden inzichtelijk te maken wat de effecten op de leefomgeving zijn. En dat is belangrijk om goed in gesprek te kunnen gaan met bewoners en andere belanghebbenden.
Het bericht 'De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de aanpak van milieucriminaliteit meer urgentie verdient? Zo ja, gaat u de aanpak van milieucriminaliteit dan ook meer urgentie geven? Hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van milieucriminaliteit verdient meer aandacht en urgentie. Met verschillende partijen werken we aan een actieplan Milieucriminaliteit. In de brief Voortgang uitvoeringsagenda VTH, actieplan milieucriminaliteit en uitvoering van moties en toezeggingen2, die op 5 juni naar uw Kamer is verzonden, wordt toegelicht hoe de verbeterslag vorm krijgt. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken?
Tijdens het AO Externe Veiligheid op 10 juni jl. is gevraagd naar trends en cijfers met betrekking tot milieucriminaliteit. Hierop is toegezegd uw Kamer na de zomer schriftelijk hierover te informeren. In deze brief zal ook de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken worden meegenomen.
Deelt u de zorg uit het CCV-rapport dat het strafrecht in de marge belandt bij de bestrijding van milieucriminaliteit?2 Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit een evaluatie uitgevoerd door de Raad van Europa blijkt dat Nederland het goed doet, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat het CCV in deze verkenning4 een aantal knelpunten in de praktijk signaleert, waar wij mee aan de slag willen. In het actieplan Milieucriminaliteit zal worden beschreven hoe deze knelpunten worden aangepakt.
Wat is volgens u een goede verdeling tussen bestuursrecht en strafrecht voor de aanpak van milieucriminaliteit? Welk soort zaken zijn meer geschikt voor het strafrecht en welke meer voor het bestuursrecht?
Zowel bestuursrecht als strafrecht zijn mogelijk bij de aanpak van normschendingen, waarbij het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht. In concrete zaken vindt de afstemming over de inzet van bestuursrecht en strafrecht plaats tussen OM en inspecties, onder andere in beleid en handhavingsarrangementen. Om ook in concrete milieuzaken tot een passende interventie te kunnen komen hebben IPO en OM in 2014 de Landelijke Handhavingstrategie5 (LHS) aangeboden aan het Bestuurlijk Omgevingsberaad.
De combinatie van factoren ernst en (potentiële) gevolgen van het feit en opstelling van de normadressaat is volgens de LHS bepalend voor de vraag of de zaak naar het strafrecht moet, maar dat sluit daarnaast bestuursrechtelijke handhaving niet uit.
Als onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit zal de LHS worden geactualiseerd. Deze actualisering heeft onder andere te maken met de komst van de Omgevingswet. Daarnaast wordt gewerkt aan verbetering van het gebruik van de LHS en verbreding van partijen die de LHS gebruiken.
Hoeveel van de strafrechtelijk vervolgde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het openbaar ministerie (OM) om de subsidies terug te vorderen na strafrechtelijke veroordeling van een milieudelict?
Het OM verwerkt en verzamelt geen gegevens over aantallen verdachte bedrijven die mogelijk subsidie ontvangen. Het OM heeft geen mogelijkheid om zelfstandig subsidies terug te vorderen na een strafrechtelijke veroordeling. Deze taak ligt bij de subsidieverstrekker. Wel kan het OM het wederrechtelijk verkregen voordeel van milieudelicten bij een strafrechtelijke veroordeling ontnemen. Het OM werkt vanuit de eigen bevoegdheden en taakopvatting samen met bestuurlijke partners om onterecht ontvangen subsidies zo mogelijk terug te laten vorderen. Daarbij maakt het OM onder andere gebruik van de mogelijkheden uit de Wet BIBOB.
Artikel 26 van de Wet BIBOB bevat de zogenaamde tipfunctie. Dit artikel biedt het openbaar ministerie onder voorwaarden de mogelijkheid het bevoegd gezag te wijzen op de mogelijkheid het landelijk bureau BIBOB advies te vragen over vergunningen of subsidies. Het Functioneel Parket van het openbaar ministerie verstuurt jaarlijks enige tientallen van deze tips aan het bevoegd gezag. Het kan dan zowel gaan om vergunningen als subsidies.
Het Functioneel Parket neemt ook aangiften in behandeling van RVO in verband met mogelijke fraude met subsidies.
Op 2 juli jl. is er een motie aanvaard waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of er een wettelijke grond in het leven kan worden geroepen om subsidie terug te vorderen van bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit. Ook de Wet BIBOB wordt hierin meegenomen. In het najaar wordt u geïnformeerd over de uitkomst en eventuele vervolgstappen zullen worden meegenomen in het actieplan milieucriminaliteit.
Hoeveel van de bestuursrechtelijke gesanctioneerde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het bestuursorgaan om de subsidies terug te vorderen na bestuursrechtelijke sanctionering van een milieudelict?
Er worden geen gegevens bijgehouden van gesubsidieerde bedrijven die bestuursrechtelijk gesanctioneerd zijn vanwege een milieudelict. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk een subsidie terug te vorderen indien daarvoor geen grondslag meer is. En het is op grond van de Wet BIBOB tot vijf jaar na subsidievaststelling mogelijk om een subsidiebesluit in te trekken vanwege een bestuurlijke boete voor feiten die samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat het intrekken van een subsidiebesluit op grond van de Wet BIBOB zelf geen sanctie is en ook niet kan plaatsvinden enkel onder verwijzing naar de opgelegde bestuurlijke boete. Bij het intrekkingsbesluit moet zelfstandig gemotiveerd worden dat er een relatie is tussen de feiten waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd en de vrees dat de subsidie wordt misbruikt voor criminele activiteiten.
Met betrekking tot hierboven genoemde motie zullen ook de mogelijkheden bij bestuurlijk sanctioneren worden meegenomen.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in het CCV-rapport en het interview dat milieudiensten vaak te afhankelijk zijn van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat het dit bevoegd gezag vaak ontbreekt aan urgentie bij de aanpak van milieucriminaliteit? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit funest is voor het streven de pakkans te vergroten bij milieucriminaliteit?
Het beeld dat het CCV schetst, is ook mijn uitgangspunt voor het treffen van maatregelen. Daarom is in zowel de VTH-uitvoeringsagenda als in het actieplan de professionalisering van de relatie tussen het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten opgenomen, zodat de uitvoerings- en beleidscyclus goed op elkaar aansluiten. Daarbij dient ook een goede balans gevonden te worden tussen de betrokkenheid van de bestuurders, hun rol als opdrachtgever/ eigenaar en de rol van de omgevingsdiensten bij toezicht en handhaving. Door deze professionalisering en door de aanpak van milieucriminaliteit regionaal en lokaal vast onderdeel te laten worden van de bestuurlijke agenda zal toezicht en handhaving op milieu meer dan nu worden meegenomen bij de prioritering van belangrijke onderwerpen van bestuurders.
Verder heeft de Staatssecretaris IenW het onderwerp onafhankelijkheid en de positie van omgevingsdiensten expliciet onder de aandacht gebracht bij de recent opgerichte Adviescommissie vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein. In de onderzoeksopdracht van de Adviescommissie is aangegeven dat deze commissie ook kan adviseren over de mogelijkheden die zij ziet om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders te versterken.
Kunt u reageren op het voorstel om de aanpak van milieudelicten via één centraal gestuurd toegewijd team te laten plaatsvinden, net als bij de aanpak van kinderporno? Ziet u daar de voordelen van in? Zo ja, wat gaat u doen om zo’n team op te zetten? Zo nee, waarom niet?
Een van de stappen na het CCV-rapport is het inventariseren van mogelijke maatregelen die de aanpak van milieudelicten kunnen versterken. Aanpassingen in de organisatiestructuur van de politie en het openbaar ministerie behoren tot de mogelijkheden. Hoewel de aanpak van kinderporno en milieucriminaliteit overeenkomsten kent, zijn er ook verschillen te noemen. Milieudelicten zijn er in verschillende soorten en maten. Voor een deel vindt milieucriminaliteit in een nationale en internationale context plaats via internet. Voor dat deel zijn er zeker parallellen te trekken met de aanpak van kinderporno. Een ander deel van de milieudelicten is echter geografisch gebonden en ook de nationale en internationale milieucriminaliteit heeft vaak een lokale uitwerking. Voor de opsporing van die delicten is inbedding van de milieuteams binnen de regionale eenheid een voordeel bij de aanpak van de problematiek. Het bezien van mogelijke aanpassingen in de organisatiestructuren van de bij de opsporing van milieucriminaliteit betrokken partijen maakt deel uit van het actieplan dat wordt opgesteld.
Wanneer kan de Kamer het actieplan aanpak milieucriminaliteit verwachten waarvan tijdens het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen van 20 maart 2020 is toegezegd dat het voor de zomer naar de Kamer toegestuurd zou worden?
In de brief die op 5 juni jl. aan uw Kamer is verzonden is reeds aangeven dat de aard van de problematiek en de gesignaleerde knelpunten laten zien dat er weinig eenvoudige en snelle oplossingen zijn. Niet alles zal tegelijk en in hetzelfde tempo kunnen worden aangepakt. In het najaar 2020 willen we met de bestuurlijke partners en de strafrechtelijke ketenpartners inzichtelijk hebben wat nodig is aan mensen en middelen in relatie tot de beschikbaarheid van budget en capaciteit bij de diverse organisaties. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Kunt u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De uitgestelde invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de financiële problemen van bijvoorbeeld een gemeente als Goirle, waar men onder andere hoop heeft op een snelle invoering van het woonplaatsbeginsel?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusie dat sommige gemeenten onder de huidige systematiek niet of onvoldoende gecompenseerd worden en dus een stevig nadeel hebben van uitstel van het woonplaatsbeginsel? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat niet het geval zou zijn?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Het jeugdhulpbudget bij de huidige definitie van het woonplaatsbeginsel wordt op twee manieren verdeeld; objectief en op basis van werkelijk gebruik. Het grootste deel wordt objectief verdeeld. Het budget voor kinderen met een voogdijmaatregel en kinderen met verlengde jeugdhulp, ongeveer 17% van het budget, wordt op basis van werkelijk zorggebruik verdeeld. Het verdelen op basis van werkelijk zorggebruik heeft als nadeel dat het twee jaar achter loopt. Voor de verschillen in de ontvangen gelden op basis van het verleden en de daadwerkelijke gemaakte kosten is de compensatieregeling voogdij en 18+ in het leven geroepen.
In de gemeente Goirle is sprake van een bijzondere situatie. In Goirle staat namelijk een instelling voor vrouwenopvang, Sterk Huis, die deels is gecombineerd met een jeugdhulpaanbieder. Hierdoor hoeven kinderen die met hun moeder in de vrouwenopvang verblijven en jeugdhulp met verblijf nodig hebben niet van hun moeder te worden gescheiden, omdat er binnen de instelling voor vrouwenopvang ook jeugdhulp met verblijf wordt gerealiseerd.
Goirle maakt geen kosten voor de vrouwenopvang. Deze kosten lopen via Tilburg, als centrumgemeente. Goirle maakt wel kosten voor de jeugdhulp die kinderen in de vrouwenopvang ontvangen. Voor de kinderen met een voogdijmaatregel ontvangt Goirle compensatie via het reguliere budget voogdij en 18+. Voor de kinderen die zonder voogdijmaatregel in de instelling voor vrouwenopvang verblijven is Goirle onder het huidige woonplaatsbeginsel jeugd verantwoordelijk. Hiervan ondervindt Goirle nadelige financiële consequenties. Zodoende kan Goirle gebruik maken van de compensatieregeling voogdij en 18+ onder de noemer van de uitzonderingsclausule.
Wat betreft de jeugdzorgkosten zou Goirle hierdoor geen financieel nadeel moeten ondervinden. Wel geldt dat zij jaarlijks een aanvraag moeten indienen voor compensatie. Het huidige woonplaatsbeginsel bezorgt hen daardoor wel administratieve lasten.
Wat kunt u doen om juist deze gemeenten te helpen en te voorkomen dat uitstel van het woonplaatsbeginsel de afbraak van voorzieningen betekent?
Nu de invoering van het woonplaatsbeginsel jeugd met een jaar is uitgesteld, wordt de compensatieregeling voogdij en 18+ met een jaar verlengd. De verlenging van deze regeling is verwerkt in de meicirculaire gemeentefonds 2020. Het begrote bedrag voor de compensatieregeling is het komende jaar verhoogd van € 20 mln. naar € 30 mln.
Kunt u nader toelichten wat de reden is van het uitstel van de invoering van het woonplaatsbeginsel?
Het besluit tot uitstel van de invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel jeugd volgt uit een samenloop van omstandigheden, die na de wetsbehandeling in de Tweede en Eerste Kamer (resp. januari en februari 2020) hebben plaatsgevonden.
De invoering van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel zorgt voor eenmalige administratieve lasten. Gemeenten moeten, ondersteund door aanbieders, de financieel verantwoordelijke gemeente uitzoeken op basis van het nieuwe woonplaatsbeginsel om de administratieve verhuizing bij het ingaan van de wet soepel te laten verlopen. Deze handeling dient tijdig voor de beoogde ingangsdatum van het nieuwe woonplaatsbeginsel te worden uitgevoerd, zodat de «nieuwe» financieel verantwoordelijke gemeenten voldoende tijd hebben om (indien noodzakelijk) contracten af te sluiten met de betreffende zorgaanbieders. In het implementatietraject bleek dat de gevraagde werkzaamheden van gemeenten en aanbieders meer tijd zou kosten dan voorzien.
De huidige coronacrisis vergt momenteel echter veel tijd en werk van gemeenten en aanbieders om de continuïteit van zorg te organiseren. Het afhandelen van de aanvragen voor (financiële) compensatiemaatregelen komt in tijden van de coronacrisis in gemeenten veelal terecht bij dezelfde backoffice medewerkers die ook uitzoekwerk moeten verrichten voor de eenmalige gegevensoverdracht. Diverse gemeenten hebben aangegeven hierdoor in de problemen te komen. In de afweging tussen een zorgvuldige invoering van de wet en een snelle invoering van de wet is uiteindelijk gekozen voor zorgvuldigheid, om de continuïteit van zorg voor alle jeugdigen optimaal te kunnen waarborgen. Dit heeft geleid tot uitstel van invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel jeugd tot 1 januari 2022.
Na invoering van het woonplaatsbeginsel kan het budget voor voogdij en 18+ objectief verdeeld worden. Daarmee loopt de invoering van het woonplaatsbeginsel gelijk met de invoering van de nieuwe verdeling voor het gemeentefonds, die eveneens met een jaar is uitgesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300B, nr.15).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg jeugd (op dit moment gepland op 23 juni a.s.)?
Ja.
Het bericht ‘Lelystad verzoekt minister basisschool De Fontein open te houden’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lelystad verzoekt Minister basisschool De Fontein open te houden»?1
Ja.
Heeft u de brief met het verzoek om basisschool De Fontein niet per 1 augustus 2020 te sluiten ontvangen? Zo ja, wanneer komt u met een antwoord?
Ja, mijn ministerie is al in contact met de school geweest.
Deelt u de mening dat het uitzoeken van een school voor kinderen en ouders een belangrijk moment is en ze daarbij een cruciale keuze voor een kind moeten maken, die een grote impact kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het ook belangrijk dat de ouders en leerlingen de sfeer moeten kunnen proeven op een school en alle informatie moeten krijgen, voordat ze een school kiezen? Zo nee, waarom niet? Waar moeten ouders en leerlingen volgens u op letten bij het uitkiezen van een school?
Voor kinderen en ouders is het kiezen van een school belangrijk. Uiteraard is het van belang dat voldoende informatie over de school voor de ouders en leerlingen beschikbaar is.
De keuze die uiteindelijk gemaakt wordt zal gebaseerd zijn op de voorkeur en wensen van de ouders en de leerlingen zelf. Daar kan ik namens de ouders en leerlingen geen advies over geven.
Bent u zich ervan bewust dat in verband met COVID-19 het niet mogelijk en wenselijk is om scholen te bezoeken en informatiegesprekken aan te vragen vanwege veiligheidsredenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe ouders dan de belangrijke beslissing moeten nemen om de juiste school voor hun kinderen uit te zoeken als ze geen informatiegesprekken en bezoeken kunnen inplannen?
COVID-19 maakt het fysiek bezoeken van een school wellicht lastig, maar technologische ontwikkelingen zoals video conference bieden wel een mogelijkheid om informatiegesprekken aan te gaan. Ik ben niet van mening dat door COVID-19 bepaalde informatie over de school hoeft te ontbreken.
Bent u bereid om het sluiten van scholen die onder de opheffingsnorm zitten en voor 1 september 2020 moeten sluiten, zoals basisschool De Fontein in Lelystad, in verband met de coronacrisis met een jaar uit te stellen, zodat ouders en leerlingen op een veilige manier de juiste school kunnen uitzoeken? Zo ja, wilt u dit per ommegaande aan de betreffende school laten weten? Zo nee, waarom niet?
Scholen die onder de opheffingsnorm zitten en voor 1 september 2020 moeten sluiten zijn hierover eind 2019 geïnformeerd. Ik zie geen aanleiding voor een generieke uitzondering om scholen een jaar uitstel te verlenen in verband met de coronacrisis.
Voor het op een veilige manier uitzoeken van de juiste school verwijs ik u naar de beantwoording van eerder gestelde vraag (4).
De basisschool De Fontein heeft inmiddels aangegeven definitief te sluiten per 1 augustus 2020.
Voor de leerlingen wordt op dit moment in overleg met intern begeleiders gezocht naar geschikte plaatsen op andere scholen. Met de gemeente en andere schoolbesturen wordt ook gezocht naar een mogelijke samenwerking om groepen leerlingen op een zo kort mogelijke termijn te plaatsen.
Zo mogelijk met instandhouding van de huidige huisvesting van de Fontein.
Versoepeling van Corona-maatregelen in gevangenissen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen snappen niet dat ze wel naar school mogen maar niet naar papa in de gevangenis»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom in Nederland inmiddels een aantal keer de corona-maatregelen zijn versoepeld, maar dat dit niet het geval is in gevangenissen en daardoor nu al sinds half maart bezoek aan gedetineerden niet is toegestaan en zij lange tijd niet (binnen de gevangenis) kunnen werken of bewegen?
Op 29 mei 2020 heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de verruiming van mogelijkheden tot bezoek en verlof binnen de justitiële inrichtingen per 2 juni. Ook heb ik u in die brief geïnformeerd hoe een verdere verruiming in de periode daarna eruit zal zien. De verruiming vindt uiteraard plaats volgens de richtlijnen van het RIVM, waarbij de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van het aantal besmettingen met corona en de ontwikkelingen in de justitiële inrichtingen nauwgezet worden gevolgd. Dat bezoek en verlof van gedetineerden sinds half maart zijn opgeschort is vanzelfsprekend zwaar voor de gedetineerden, maar er is onder de gedetineerden ook begrip. Zij zien dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om de kans op besmetting door het coronavirus te minimaliseren en de veiligheid van en de zorg voor de gedetineerden en het personeel te kunnen waarborgen.
Klopt het dat ook de detentiefasering nog steeds stilligt, waardoor re-integratie en resocialisatie geen doorgang vinden?
De detentiefasering ligt niet stil. Zoals bij brief van 13 maart jl. is aangekondigd, is het verblijf in detentie van een beperkte groep gedetineerden tijdelijk geschorst. Dit betreft gedetineerden die aan het eind van hun straf zijn en al een groot deel van de tijd buiten de penitentiaire inrichting verblijven.
Zij verbleven op de zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI). Deze groep gedetineerden beweegt normaal gesproken dagelijks in en uit de inrichting. Voor personeel en gedetineerden is het veiliger om deze bewegingen zo veel mogelijk te beperken. Dit doen we door het verblijf in detentie te schorsen met daarbij inzet van elektronische monitoring. Daarnaast is de plaatsing van nieuwe gedetineerden in een ZBBI opgeschort. Andere stappen binnen de detentiefasering, zoals het penitentiair programma vinden wel plaats. Ik bezie op welk moment het verantwoord is om de plaatsing in een ZBBI weer onderdeel te maken van de detentiefasering. Ik verwacht uw Kamer hier op korte termijn over te informeren.
Klopt het dat er de afgelopen tijd geen perspectief geschetst is aan gedetineerden om maatregelen voor Penitentiaire Inricgtingen (PI’s) te versoepelen? Waarom niet? Indien dit wel is gebeurd, hoe en wanneer is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze situatie zwaar is voor gedetineerden en hun familie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, in overleg met vertegenwoordigers van gevangenismedewerkers en met inachtneming van de landelijke RIVM richtlijnen, op korte termijn overgaan naar versoepelingen van de corona-maatregelen in gevangenissen, waarbij er in ieder geval weer bezoek wordt toegestaan in de PI’s?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u daarnaast onderzoeken hoe zo snel als mogelijk detentiefasering weer op gang kan komen en hierover de Tweede Kamer informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor het notaoverleg justitieketen op 30 juni 2020 beantwoorden?
Ja.
De schuldhulpverlening in Eindhoven |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schuldhulp Eindhoven faalt»?1
Ja.
Maakt u zich zorgen dat de hulp aan mensen met schulden van onvoldoende kwaliteit is, zeker nu grote schuldenproblematiek wordt verwacht door de coronacrisis?
Voor de kwaliteitsborging van schuldhulpverlening is het cruciaal dat de betrokken publieke en private organisaties de schouders eronder blijven zetten. Mijn waarneming is dat dat gebeurt. Het onderzoek in het in vraag 1 aangehaalde bericht is een door de gemeente Eindhoven zelf geïnitieerde evaluatie. De aanbevelingen zijn verwerkt tot het nieuwe beleidsplan schuldhulpverlening, dat op dit moment in behandeling is bij de gemeenteraad. Dit is een goed voorbeeld van het belang dat lokaal wordt gehecht aan goede hulpverlening en een gedegen proces om een kwaliteitsslag te maken.
Bent u van mening dat je zeker moet kunnen zijn van goede hulp als je problemen hebt, ongeacht in welke gemeente je woont? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de basiskwaliteit van de hulpverlening verbetert?
Mensen met (problematische) schulden moeten geholpen worden om hun schulden op z’n minst weer beheersbaar te maken. Het moet hen duidelijk zijn waar ze terecht kunnen en waar ze op kunnen rekenen als ze om ondersteuning vragen. Een goed voorbeeld van verbetering van de dienstverlening zijn de bestuurlijke uitgangspunten voor een kwaliteitskader voor schuldhulpverlening, die de VNG heeft vastgesteld en die nu in samenwerking met de NVVK worden vertaald in een basisnorm voor de uitvoering.
Welke eisen stelt u ten aanzien van de begeleiding, de tijd tussen aanmelding en intake, de hulp bij de intake en de periode waarna een oplossing moet worden gevonden?
De basiseisen aan schuldhulpverlening zijn vastgelegd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Het college is verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners (artikel 3 Wgs). Dit houdt in het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op het aflossen van schulden (artikel 1 Wgs). Het intakegesprek vindt binnen vier weken plaats na aanmelding en bij een bedreigende situatie, zoals gedwongen woningontruiming, binnen drie dagen (artikel 4 Wgs). De toelating tot schuldhulpverlening is een beschikking die onder (artikel 4:13 van) de Algemene wet bestuursrecht valt en binnen acht weken wordt gegeven. De periode van de hulp is afhankelijk van welke hulp passend is. De hulpverlener geeft de cliënt inzicht daarin (artikel 4 Wgs). Het plan integrale schuldhulpverlening, dat de gemeenteraad vaststelt, geeft onder meer aan elke welke maatregelen worden genomen om de kwaliteit te borgen (artikel 2 Wgs).
Ziet u dat een grotere investering in armoedebeleid en schuldhulpverlening nodig is? Bent u bereid de nodige middelen daarvoor vrij te maken?
Het kabinet erkent het belang van investeringen in armoedebeleid en de schuldhulpverlening. Het kabinet heeft deze kabinetsperiode reeds 80 mln. beschikbaar gesteld om aan de doorontwikkeling van lokaal armoede- en schuldenbeleid te werken. Daarnaast wordt er via de Brede Schuldenaanpak ingezet op verbetering van de toegang en de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Gemeenten worden tevens via een ondersteuningstraject van Divosa en de VNG ondersteund in de uitvoering van hun gemeentelijke kinderarmoedebeleid en het behalen van de ambities kinderarmoede. Het kabinet zet met kracht – en met aanvullende noodmaatregelen – deze inzet voort, zie de brief van 23 april jl. over de invulling van de motie Nijboer c.s.2 en de brief aan de Landelijke Armoedecoalitie die ik uw Kamer op 26 maart jl. in afschrift heb toegezonden.3 Het kabinet volgt de ontwikkelingen als gevolg van de coronacrisis nauwlettend in overleg met partijen als de VNG en Divosa.
Bent u bereid om mensen een tweede kans te bieden, middels een Nationaal Schuldenfonds? Ziet u kansen om het Nationaal Schuldenfonds in te zetten om de schuldhulpverlening in Eindhoven te verbeteren?
Zoals ik in mijn brief over de voortgang van Brede Schuldenaanpak van 15 juni jl.4 heb toegelicht, ondernemen verschillende partijen initiatieven om vormen van (landelijke) saneringsfondsen op te richten. Er is geen sprake van een Nationaal Schuldenfonds of het voornemen dat vanuit het Rijk te ontwikkelen. Het is immers aan gemeenten om schuldhulpverlening te verlenen en dienstverlening te bieden die is afgestemd op de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert. In de uitvoeringpraktijk ontwikkelen zich aanpakken die gebruik maken van fondsen. Een voorbeeld daarvan is het jongeren perspectieffonds.
De NVVK wil een landelijk waarborgfonds oprichten om de inzet van saneringskredieten door gemeenten te bevorderen. Vereniging SchuldHulpMaatje Nederland werkt samen met andere partijen aan een voorstel voor een preventie-doorstartfonds, gericht op mensen die niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening. De organisaties verkennen de mogelijkheden om de voorstellen nader uit te werken. Over de uitkomsten daarvan blijf ik graag met hen in gesprek.
Gaat u voorkomen dat schulden ontstaan, bijvoorbeeld door bijpinnen bij bedrijven als Wehkamp te verbieden, paal- en perk te stellen aan torenhoge incassokosten en de handel in schulden te verbieden?
De aandacht voor schulden is de afgelopen twee jaar toegenomen en er is consensus dat problematische schulden een urgent maatschappelijk probleem zijn. Het kabinet heeft met de brede schuldenaanpak een groot aantal initiatieven en wetstrajecten in gang gezet die moeten bijdragen aan het voorkomen en verminderen van problematische schulden. Van het merendeel daarvan is de behandeling vergevorderd.
In het licht van de gestelde vraag noem ik twee voorbeelden van initiatieven waarmee de schuldenproblematiek wordt aangepakt. Het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (WKI) heeft als doel de kwaliteit van de incassodienstverlening te vergroten ten behoeve van de schuldenaar, de schuldeiser en de incassodienstverlener zelf. Het WKI is recent uit consultatie gekomen. Dit wetsvoorstel regelt dat incassodienstverleners aan bepaalde kwaliteitseisen moeten voldoen voordat men actief mag worden. Ook is in het wetsvoorstel een systeem van registratie en toezicht en handhaving opgenomen.
Onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen ook partijen die vorderingen kopen en deze vervolgens zelf incasseren. Bij de uitwerking van de kwaliteitseisen bij algemene maatregel van bestuur zal specifiek aandacht zijn voor eisen die nodig zijn voor deze vorm van dienstverlening. Het wetsvoorstel stelt ook een maatregel voor om negatieve aspecten die zich kunnen voordoen bij de cumulatie van incassokosten tegen te gaan. Tot slot wijs ik op het volgende voorstel. Recent is aangekondigd dat de maximale kredietvergoeding die geldt voor kredieten tijdelijk zal worden verlaagd van 14% naar 10%. Er zal onderzocht worden of de maximale kredietvergoeding ook structureel verlaagd kan worden.5
Bent u bereid om het tijdig helpen van mensen te verbeteren, bijvoorbeeld door een vaste deurwaarder per gezin aan te wijzen? Denkt u dat dit de kwaliteit van de hulpverlening ten goede zou komen?
Mensen met problematische schulden moeten kunnen rekenen op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Dit uitgangspunt is terug te vinden in de uitwerking van de clustering Rijksincasso. In de clustering Rijksincasso wordt ingezet op het clusteren van meerdere overheidsvorderingen ten aanzien van één schuldenaar bij één deurwaarder. Hierdoor kunnen meerdere vorderingen met oog voor de persoonlijke situatie van de schuldenaar worden geïncasseerd, zonder dat dit tot onnodige extra kosten leidt. In de praktische uitwerking heeft een gezin met meerdere vorderingen bij de rijksincassopartijen dan één deurwaarder.
De Minister voor Rechtsbescherming is voorts in zijn reactie op het rapport van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (hierna: de commissie) van 4 februari jl. ingegaan op de toekomstige positie van de gerechtsdeurwaarder. Voorop staat dat de gerechtsdeurwaarder zijn ambtelijke werk volstrekt onafhankelijk en onpartijdig moet kunnen uitvoeren. De gerechtsdeurwaarder heeft in die positie oog te houden voor de belangen van de opdrachtgever en de schuldenaar. De wijze waarop door het kabinet invulling wordt gegeven aan maatschappelijk verantwoorde incasso stelt daarbij ook eisen aan de dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder. Dat kan ook inhouden dat een schuldenaar wordt gewezen op de mogelijkheden van (schuld)hulpverlening, wanneer dit aan de orde is.
Bent u bereid om de toegang tot de schuldhulpverlening en schuldsanering te vergemakkelijken en de duur ervan te verkorten, zodat de schuldeiser gemotiveerd wordt om geen producten te verkopen aan mensen die dit niet kunnen betalen en zij gemotiveerd worden om sneller in te stemmen met een minnelijk akkoord?
Ik ben daar actief mee bezig. Gemeenten zetten in op een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening en op betere dienstverlening. Ik faciliteer dat. Bijvoorbeeld met het programma Schouders Eronder en subsidies aan de VNG en de NVVK. In de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is deze brede toegankelijkheid daarnaast nogmaals verduidelijkt.6
Een schuldeiser die producten verkoopt aan mensen die het niet kunnen betalen en vervolgens niet mee wil werken aan een schuldregeling kan het minnelijke traject flink vertragen, maar dat kan ook voor andere schuldeisers gelden. Ik heb daarom laten onderzoeken welke schuldeisers (regelmatig) niet meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Als duidelijk is dat een minnelijke regeling er niet in zit, dan dient geen verdere tijd meer verloren te gaan. De toegang tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) dient dan bereikbaar te zijn. Ik ben bezig met de verbetering van de aansluiting van het minnelijke traject op de Wsnp. Dit doe ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming. De Minister voor Rechtsbescherming heeft Bureau Wsnp een quick scan laten uitvoeren naar de toegankelijkheid van de Wsnp. Wij zullen uw Kamer deze zomer informeren over de uitkomsten van de onderzoeken en de stappen die genomen worden om de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de Wsnp te verbeteren. Daarin wordt een beleidsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman naar de knelpunten in de toegang tot de Wsnp meegenomen.
De Wsnp kent overigens al opties om de termijn te verkorten (artikel 349a Faillisementswet) en om een vereenvoudigde procedure (artikel 354a Faillisementswet) te volgen als bij voorbaat vaststaat dat er geen aflossingscapaciteit zal zijn. Sinds 2015 is het Recofa-beleid dat de Wsnp-bewindvoerder na een jaar standaard aangeeft in zijn periodieke verslaglegging of en waarom dit traject wel of niet kan worden ingeslagen.7
Misstanden bij het Haga Lyceum |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bestuur Haga Lyceum schorst omstreden directeur vanwege angstbewind»1, « Haga lyceum luisterde vertrouwelijke gesprekken onderwijsinspectie af»2, «Onderwijsinspectie: Ouders en medewerkers Haga Lyceum kunnen misstanden melden»3 en «Chaos bij Haga Lyceum compleet: volledig top de laan uit gestuurd»?4
Ja. Minister van Engelshoven is naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Heerema hier op 9 juni 2020 op ingegaan.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs vorig jaar is afgeluisterd tijdens haar onderzoek naar het Haga Lyceum? Zo ja, wie gaf opdracht om de Inspectie van het Onderwijs af te luisteren?
Ja, dat klopt. Op 9 juni jl. is hier al op geantwoord.
Klopt het bericht dat de directeur van het Haga Lyceum op deze manier in de gaten hield waar het inspectieonderzoek zich op richtte en wat medewerkers over hem en de school zeiden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De intenties om de inspectie af te luisteren zijn mij niet bekend. In vervolg op de aangifte door de inspectie is het nu aan de politie om dit te onderzoeken.
Welke gevolgen heeft het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs tijdens het onderzoek naar de wanpraktijken van het Haga Lyceum voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten? Betekent dit dat het onderzoek gedeeltelijk of helemaal over moet worden gedaan?
De inspectie heeft het onderzoek volgens plan kunnen uitvoeren en afronden.
Het is denkbaar dat gesprekspartners, zoals docenten en leerlingen, die mogelijk wisten dat opnames van de gevoerde gesprekken werden gemaakt en bij het bestuur terecht zouden kunnen komen, zich daardoor in die gesprekken anders of terughoudend hebben opgesteld.
De inspectie geeft aan dat het onderzoek niet over gedaan hoeft te worden. De inspectie voert momenteel opnieuw onderzoek uit bij het Cornelius Haga Lyceum en naar het bestuur. De inspectie neemt voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat er opnieuw wordt meegeluisterd met gesprekken.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs zelf ook vermoedens had dat het «kamertje» werd afgeluisterd ten tijde van het onderzoek? Heeft de inspectie hier melding van gemaakt? Zo ja, waarom is deze informatie niet doorgeleid naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is reeds op 9 juni jl. beantwoord.
Deelt u de mening dat door het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs, het Haga Lyceum moedwillig de inspectie heeft belemmerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat u nu juridische grond heeft om de bekostiging van het Haga Lyceum stop te zetten?
Of door het afluisteren de inspectie moedwillig is belemmerd, is niet aan te geven nu niet zeker is wie opdracht tot afluisteren heeft gegeven. Ook is niet bekend met welke intenties er werd afgeluisterd, welke gesprekken er zijn afgeluisterd en of het afluisteren effect heeft gehad op de gesprekspartners van de inspectie.
Bent u op de hoogte dat het bestuur nu een «onafhankelijk onderzoeksbureau» heeft gevraagd om de kwestie te onderzoeken? Van welk geld wordt dit bureau betaald? Is dit niet een taak die door de Inspectie van het Onderwijs zou moet worden uitgevoerd?
De voorzitter van het algemeen bestuur van het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heeft, nadat hij de directeur-bestuurder had geschorst, de inspectie laten weten dat is besloten een extern onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door een nader te bepalen (gecertificeerd) onderzoeksbureau. Niet bekend is of daartoe al een bureau is benaderd en op welke wijze een dergelijk onderzoek gefinancierd zal worden. Aangezien ook niet bekend is waar dat onderzoek precies op gericht is, is niet aan te geven of dit onderzoek (tevens) een taak van de inspectie is.
Hoe beoordeelt u de recente bestuurschaos bij het Haga Lyceum? Klopt het dat de school nu in feite bestuurloos is? Zo nee, wie neemt dan nu het bestuur waar? Welke effect heeft het voor de kwaliteit van onderwijs als een school geen bestuur meer heeft? Welke gevolgen heeft dit voor de bekostiging van de school?
Wie het bestuur vormt, was onduidelijk en onderwerp van een kort geding dat op 4 juni 2020 diende. De rechtbank heeft op woensdag 10 juni 2020 uitspraak gedaan. De rechter heeft besloten dat twee van de drie bestuursleden moeten terugtreden. Alleen de voorzitter van het bestuur vormt nu het bevoegd gezag van de school. De twee bestuursleden die moeten terugtreden is het niet toegestaan:
De vraag welk effect de bestaande situatie heeft op de kwaliteit van het onderwijs is in algemene zin niet te beantwoorden. Het is echter aannemelijk te veronderstellen dat de onduidelijke situatie een negatieve invloed heeft gehad op de onderwijskwaliteit, met name omdat één van de bestuursleden van wie de rechter heeft besloten dat hij moet terugtreden, belast was met de dagelijkse aansturing van het onderwijs.
Tijdens de zitting heeft de voorzitter aangegeven een deskundige interim-schoolleider te benoemen. Tevens heeft hij aangegeven onderzoek te laten verrichten naar de handelwijze van de dagelijks bestuurder. Ik hoop dat de uitspraak van de rechter er toe leidt dat op korte termijn sprake is van een school waar leerlingen zich veilig voelen. Een school waar het onderwijsaanbod op orde is en leerlingen goed worden voorbereid op hun toekomst. De inspectie houdt de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum nauwlettend in het oog.
De onduidelijkheid over het bestuur heeft geen directe gevolgen voor de bekostiging. Pas als sprake van door de inspectie vastgestelde wettelijke tekortkomingen kan een bekostigingsmaatregel aan de orde zijn.
Welke gevolgen heeft de bestuurscrisis van het Haga Lyceum voor de leerlingen van het lyceum?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke gevolgen hebben deze gebeurtenissen voor het hoger beroep dat u onlangs tegen het Haga Lyceum bent aangegaan?
In mijn brief van 20 januari 2020 gaf ik aan dat ik in het belang van de leerlingen duidelijkheid wil verkrijgen over de mogelijkheden van een aanwijzing.5
In mijn aanwijzing aan het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heb ik aangegeven dat het bestuur moest aftreden en dat een deskundig bestuur moest worden benoemd.6 Op basis van de uitspraak van de rechtbank in het in antwoord 8 genoemde kort geding ga ik er van uit dat op korte termijn een deskundige schoolleider zal worden benoemd. De inspectie heeft mij dit in een ambtsbericht bevestigd. Ik wacht de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum af.
Welke garanties kunt u geven dat met de invoering van de wet over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht en de voorstellen rondom het uitbreiden van het instrumentarium, er voldoende handvatten zullen zijn om snel en effectief in te grijpen wanneer er sprake is van mismanagement of antidemocratisch – en anti-integratief onderwijs in het primair – of voortgezet onderwijs? Indien u dat niet kunt geven, op welke manier gaat u dan waarborgen dat er een einde komt aan dit soort scholen?
In de brief van 7 juni 2019 heb ik aangegeven te werken aan de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium.7 Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zal de mogelijkheid van een spoedaanwijzing bevatten en ook wordt de definitie van wanbeheer uitgebreid. Zo wordt voor het funderend onderwijs een nieuwe grond toegevoegd die ziet op het ernstig of langdurig verwaarlozen van de zorg voor de burgerschapsopdracht of de veiligheid.
Een spoedaanwijzing zal op zijn plaats zijn als sprake is van overtreding van een deugdelijkheidseis en (mede) naar aanleiding daarvan een redelijk vermoeden van wanbeheer bestaat. Dit in combinatie met de verduidelijking van de burgerschapsopdracht8, geeft mij het vertrouwen dat in de toekomst sneller en adequater kan worden ingegrepen.
Deelt u de mening dat deze berichten weer een zoveelste bewijs zijn dat het Haga Lyceum geen bestaansrecht heeft binnen het Nederlands onderwijssysteem en dat de school zo snel mogelijk gesloten moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zorgt u voor adequate wetgeving om eindelijk eens in te kunnen grijpen bij dergelijke scholen?
Naar mijn mening heeft het Cornelius Haga Lyceum bestaansrecht in het Nederlands onderwijsstelsel, indien en voor zover sprake is van een bestuur dat handelt in overeenstemming met de deugdelijkheidseisen. Zoals ik mijn brief van 11 juli 2019 heb aangegeven en op 9 juni jl. in antwoord op de mondelinge vraag, streef ik er niet naar de school te sluiten.9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 17 juni 2020?
Dat is helaas net niet gelukt.
De zeer korte termijn voor de internetconsultatie bij de Wet stikstofreductie en natuurverbetering |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de deadline voor de internetconsultatie bij de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is gesteld op 3 juni 2020, terwijl de conceptwet pas op 27 mei jl. is gepubliceerd?1
Ik ben ervan op de hoogte dat er een korte reactietermijn is voor de belanghebbenden. Dat is het gevolg van de urgentie die het kabinet heeft om de wet inwerking te kunnen laten treden.
In de brief van 24 april (Kamerstuk 35 334, nr. 82) is een streefwaarde en een maatregelenpakket aangekondigd, waarvan is toegezegd om die op de kortst mogelijke termijn in regelgeving te verankeren, zodat de juridische houdbaarheid van de structurele aanpak wordt vergroot. Om die verankering spoedig te realiseren, is gekozen voor dit traject: alle bijdragen worden met grote zorgvuldigheid behandeld. De doorlooptijd van het traject heeft daar geen gevolgen voor. Ik ben mij ervan bewust dat deze reactietermijn korter is dan gebruikelijk, maar dat de gestelde termijn belanghebbenden wel voldoende de mogelijkheid biedt een goede reactie te kunnen geven. Naast de internetconsultatie heeft ook gedurende de voorbereiding van het wetsvoorstel overleg met de betrokken bestuursorganen over het wetsvoorstel plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een consultatietermijn van slechts een week voor deze ingrijpende wet voor veel belanghebbenden veel te kort is, zeker gelet op het aanstaande pinksterweekend?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat voor deze ultrakorte termijn is gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de deadline voor de genoemde internetconsultatie met enkele weken uit te stellen?
Dit vind ik gezien de urgentie van het wetstraject, zoals ik hiervoor heb toegelicht, niet opportuun.
Bent u bereid bovenstaande vragen uiterlijk 2 juni a.s. voor 12.00 uur te beantwoorden?
Ja.