Het voornemen om te stoppen met coronasteun aan de zwaar getroffen horecasector |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Horeca niet blij met stoppen coronasteun: bedrijven gaan omvallen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het feit dat de zwaar getroffen horecasector aangeeft nog niet zonder de steun te kunnen en stelt dat er bedrijven gaan omvallen? Kunt u bij het beantwoorden van deze vraag ook ingaan op de woorden KHN-voorzitter Robèr Willems die uw beleid typeert als «ongehoord en haast misdadig»?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de horeca en evenementensector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet met de steun- en herstelpakketten de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en – beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.2 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd. Voor de nachthoreca is een nieuwe regeling voorzien, waarover uw Kamer per brief van 24 september 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 414) is geïnformeerd.
Ondanks de positieve macro-economische verwachtingen beseft het kabinet dat sommige bedrijven waaronder in de horeca en evenementensector, het de komende tijd alsnog moeilijk kunnen hebben. In dat licht blijft in het vierde kwartaal een aantal steunmaatregelen van kracht. Deze zijn in de Kamerbrief van 30 augustus jl.3 beschreven. Zo blijft het kabinet in het vierde kwartaal van 2021 steun geven in de vorm van bijvoorbeeld coulante terugbetaalregelingen en borgstellingen, waardoor ondernemers sneller en gemakkelijker geld kunnen lenen. Ook het aanvullend sociaal pakket blijft van kracht. Dit pakket helpt om mensen naar (nieuw) werk te begeleiden, om- en bijscholing te faciliteren en armoede- en schulden te bestrijden. Voor de evenementensector blijft de garantieregeling tot eind 2021 van gelden waarmee een organisator van een evenement dat door coronabeperkingen van de rijksoverheid onverhoopt niet door kan gaan, het grootste deel van de kosten vergoed kan krijgen.
Bent u bekend met het feit dat de horeca, de evenementensector en andere sectoren nog steeds last hebben van de coronacrisis en de door u opgelegde maatregelen? Zo ja, kunt u subiet toezeggen dat u zolang dat duurt blijft betalen voor de gevolgen van kabinetsbeleid? Graag een gedetailleerd antwoord met daarbij ook antwoord op de vraag waarom u willens en wetens deze sectoren niet opent, maar (vooralsnog) niet zo fair bent om de portemonnee te trekken.
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u duiden waarom bezoek aan stadions en sommige grote evenementen (Formule 1) gelukkig weer wel kan, maar het organiseren van bijvoorbeeld een mooi festival door de horeca niet? Komt u er bij het beantwoorden van deze vraag achter dat uw beleid inmiddels niet meer uit te leggen is?
Binnen de huidige coronaregels geldt dat evenementen plaats kunnen vinden als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen. Door het gebruik van vaste zitplaatsen in combinatie met de coronatoegangsbewijzen en (destijds bij de Formule 1 de normering van het van het aantal bezoekers op 2/3 van de reguliere capaciteit) wordt het risico op verspreiding van het virus verkleind.
De setting van een ongeplaceerd evenement, zoals bijvoorbeeld een festival, wordt als meer risicovol beschouwd omdat er in de regel meer mensen bijeenkomen in verschillende samenstellingen en door elkaar heen lopen. Een besmet persoon kan in die setting heel gemakkelijk een groot aantal anderen besmetten. Dat deze omstandigheden daadwerkelijk risico-verhogend zijn, wordt ondersteund door de exponentiële toename van het aantal besmettingen deze zomer. Het OMT acht in zijn advies van 9 juli 2021 aannemelijk dat de grote piek en de clusterbesmettingen afgelopen zomer mede het gevolg waren van bezoek aan feesten en nachtclubs. In het OMT advies van 13 september wordt dit risico ook benoemd.
Bezuinigingen op het openbaar vervoer |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het tweeminutendebat van 8 juli 2021 over bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid?1
Het is mij bekend dat mijn voorganger tijdens het Tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft gereageerd op vragen over mogelijke bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid.
Klopt het dat u daarin heeft gesteld dat zorgen over mogelijke bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en hogere tarieven, voorbarig zouden zijn, omdat in de transitieplannen de aangepaste beschikbaarheidsvergoedingen nog niet volledig meegenomen zouden zijn? Wat vindt u er nu van?
Met de brief van 25 juni jl.2 is uw Kamer geïnformeerd dat de plannen, die dit voorjaar zijn opgesteld door vervoerders en overheden, er nog van uit gingen dat er na het derde kwartaal van 2021 geen sprake meer zou zijn van een beschikbaarheidsvergoeding. Dit scenario zou op veel plaatsen leiden tot een aanzienlijke verschraling van het OV en de dienstverlening. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders dit nu actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. De eerdere zorgen omtrent mogelijke drastische bezuinigingen waren dus gebaseerd op een voorlopig financieel kader, terwijl de constructieve gesprekken daarover nog liepen. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de vervoerplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Hoe verhoudt dit zich tot berichten dat bijvoorbeeld de RET werkt aan plannen om 26% te bezuinigen op de sociale veiligheid?2
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken in de transitie naar een toekomstvast OV-systeem. Volgens de OV-autoriteit MRDH bevat het in augustus gepubliceerde maatregelenpakket van de RET een mix van vervoerkundige maatregelen, inzet op sociale veiligheid en besparingen op de interne bedrijfskosten. De RET heeft daarbij laten weten dat zij geen 26% op het totale budget van sociale veiligheid bezuinigt, maar 25% op een breder aantal onderdelen. De bezuiniging op het sociale veiligheid budget is hier slechts een onderdeel van. Dit maatregelenpakket is afgestemd met de MRDH, als concessieverlener. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u ook de hoogte van de nieuwe versoberde dienstregeling die op 30 augustus jl. is ingegaan? Klopt het dat de diverse spitsritten en de weekendmetro’s zijn geschrapt? Klopt het dat in Ridderkerk en Albrandswaard ingrijpende versoberingen zijn doorgevoerd?3
Volgens de verantwoordelijke OV-autoriteit, MRDH, is er per 30 augustus 2021 geen sprake van een nieuwe versoberde dienstregeling en het schrappen van spitsritten en de weekeinde metro. Ten opzichte van het pakket van maatregelen dat begin 2021 is ingevoerd zijn er per 30 augustus 2021 alleen enkele wijzigingen doorgevoerd. MRDH geeft aan dat in het plan meer metroritten zitten en op een aantal routes meer busritten in de spits, beide ten behoeve van het bieden van capaciteit voor de verwachte toename van de vervoersvraag, en op een aantal andere routes minder bus- en tramritten. De weekendmetro (vrijdag- en zaterdagnacht) rijdt in Rotterdam al niet sinds maart 2020 omdat de nachthoreca niet open is. Bij heropening daarvan wordt ook de opstart van de weekendmetro weer in overweging genomen. Volgens MRDH zijn er per eind augustus 2021 een aantal aanpassingen in de dienstregeling voor o.a. Albrandswaard en Ridderkerk. MRDH heeft laten weten d.m.v. subsidies aan gemeenten voor alternatief lokaal maatwerkvervoer te zorgen. Voor Ridderkerk betekent dat bijvoorbeeld dat er plannen zijn voor een extra buurtbus. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met de consumentenorganisaties bij MRDH.
Bent u ook op de hoogte van de bezuinigingen die Hermes inmiddels heeft doorgevoerd? Klopt het dat het openbaar vervoer daar per 1 januari ingrijpend wordt afgeschaald? Klopt het dat de frequentie op diverse busdiensten gehalveerd wordt?4
Volgens de betreffende OV-autoriteit, namelijk de provincie Noord-Brabant is er bij Hermes geen sprake van een extra afschaling in 2022 t.o.v. 2021. De dienstregeling in Zuidoost-Brabant is in 2021 aangepast aan de weggevallen vraag door frequentieverlagingen toe te passen op hoogfrequente lijnen naar o.a. Eindhoven Airport en de High Tech Campus Eindhoven, het (tijdelijk) niet meer aanbieden van scholierenlijnen, spitslijnen en spitsritten en het vervallen van lijnen in de avonduren. De dienstregeling voor 2022 is zo vormgegeven dat Hermes snel en gericht kan opschalen zodra de reizigersaantallen daar aanleiding toe geven. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met het reizigersoverleg Brabant en de gemeenten.
Denkt u dat het verstandig is dat er bezuinigd wordt op een veilig ov-netwerk, waarbij ov-surveillanten, boa’s, servicemedewerkers, conducteurs en cameratoezicht samen zorgen voor voldoende toezicht en een veilige reis?
De veiligheid van reizigers en het OV-personeel blijft altijd voorop staan. De vervoerders hebben laten weten te zullen zorgen voor veilig openbaar vervoer, ook na de bezuinigingen. De RET, EBS en HTM hebben in hun plannen laten weten (bezuinigings)maatregelen te nemen die zullen raken aan de omvang en de vorm van de maatregelen die worden genomen in het kader van de sociale veiligheid van openbaar vervoer. In sommige gevallen betekent dit bijvoorbeeld verminderde inzet van conducteurs, wat opgevangen zal worden door middel van o.a. cameratoezicht. Vervoerders zullen de mogelijke effecten van de door hen voorgenomen maatregelen monitoren, zodat er op tijd bijgesteld kan worden als daar behoefte aan blijkt te zijn.
Hoeveel hebben ov-bedrijven inmiddels bezuinigd in de afgelopen tijd vanwege de coronacrisis? Hoeveel gaan ze nog bezuinigen in de komende periode? Wat zijn de gevolgen hiervan? Hoeveel ov-bedrijven zullen ritten afschalen?
De verantwoordelijkheid voor het regionale OV-aanbod ligt primair bij de regionale OV-autoriteiten en de vervoerders. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een optimaal aanbod en sluiten concessies af waarin hierover afspraken zijn vastgelegd. De interne bedrijfsvoering en kostenbesparingen van de ov-bedrijven zijn een verantwoordelijkheid van het management en de aandeelhouders van deze bedrijven. Ik volg de effecten van de genoemde afspraken in de regionale concessies op het aanbod en de prestaties van het OV nauwlettend en waar nodig wordt dit besproken in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad. Het aanbod en de prestaties is immers wat de reiziger er van merkt in de dienstregeling en de geboden service. In de Kamerbrief van 25 juni jl. en tijdens het tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft mijn voorganger aangegeven dat ze met de sector een adequaat OV-voorzieningenniveau heeft afgesproken waarbij grofmazige afschaling ongewenst is. Voor het stads- en streekvervoer hebben de decentrale overheden en vervoerders dan ook noodzakelijke maatregelen geïnventariseerd om de continuïteit en kwaliteit van het vervoer te borgen en de mogelijkheden om het vervoersaanbod te optimaliseren. Als randvoorwaarde voor de optimalisatie van het aanbod heeft mijn voorganger in het NOVB afgesproken dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV als duurzame mobiliteitsvorm niet in het geding mogen komen. Het is gebruikelijk dat overheden en vervoerders op concessieniveau (doorlopend) kijken naar de optimalisatie van het aanbod. Dat was voor de corona pandemie al zo en dat blijft zo. De vervoerders werken momenteel aan het actualiseren van de vervoerplannen voor 2022 en, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, informeer ik uw Kamer dit najaar hierover.
Kunt u uitsluiten dat de versoberingsacties van de ov-bedrijven zullen leiden tot hogere ritprijzen? Zo nee, waarom niet?
De tarieven voor het regionale vervoer zijn een bevoegdheid van de decentrale overheden die de concessies verlenen. Het lijkt op dit moment niet voor de hand te liggen dat decentrale overheden op basis van de versoberingsacties de ritprijzen zullen verhogen. Het doel van de maatregelen is immers juist de kosten te beperken en mogelijkheden te zoeken om de dienstregelingen zo te optimaliseren dat vraag en aanbod meer met elkaar in evenwicht worden gebracht. Dat staat overigens los van de jaarlijkse indexatie van de tarieven op basis van inflatie en kostenontwikkeling.
Waarom lopen de ov-bedrijven kennelijk op deze zaak vooruit? Kunt u in overleg treden met de ov-bedrijven om hun bezuinigingsplannen op te schorten, totdat volledige duidelijkheid ontstaat over de beschikbaarheidsvergoedingen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders hun plannen actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de transitieplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Bent u bereid om de ov-bedrijven voor 100% te compenseren voor de al dan niet tijdelijke terugval in reizigers als gevolg van corona, ook door structureel veranderde reispatronen, bijvoorbeeld als gevolg van meer thuiswerken?
Het openbaar vervoer vervult een belangrijke rol als laagdrempelige en duurzame keuze van de reiziger in haar/zijn deur-tot-deur reis. Ook voor de langere termijn, wanneer de reizigersaantallen naar verwachting weer toenemen, moet het OV haar rol kunnen blijven pakken in de uitdagingen ten aanzien van bereikbaarheid, sociale veiligheid en duurzaamheid. De beschikbaarheidsvergoeding vergoedt tot 93%–95% van de kosten. Hiermee is en wordt grofmazige afschaling voorkomen. De vervoerders hebben het afgelopen jaar geen grote ontslagen hoeven doorvoeren en de reiziger heeft ook tijdens de coronacrisis kunnen rekenen op betrouwbaar OV. Voor de continuïteit van de OV-sector is het wenselijk dat vervoerders verliezen zo veel mogelijk kunnen beperken. Daarom is de werking van de regeling BVOV 2021 aangepast ten opzichte van 2020. Vervoerders kunnen de 5–7% kosten die niet door de regeling worden vergoed, in overleg met de concessieverleners invullen. Ook in de regeling voor 2022, waarover uw Kamer op 25 juni is geïnformeerd, is dit het geval.
Deelt u de mening dat iedere compensatie die minder is dan 100%, toch zal leiden tot alternatieve compensatie door de ov-bedrijven zelf, die weer zal leiden tot bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en/of hogere tarieven?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat u deze onwenselijke gang van zaken dient te voorkomen door de ov-bedrijven voor 100% te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De pilot voor DigiD-activeringscode ontvangen via videobellen en toegankelijkheid van het Digitaal Corona Certificaat voor Nederlanders in het buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Tot wanneer is de pilot voor het per videobellen verstrekken van een DigiD-activeringscode aan Nederlanders en EER-burgers in het buitenland verlengd?
De pilot loopt in principe door tot het moment dat deze nieuwe vorm van dienstverlening structureel is ingeregeld. Het streven is dit begin 2022 te hebben gerealiseerd.
Wat waren de conclusies en geleerde lessen uit de eerste pilot?
In de kleinschalige pilot van mei jl. is gebleken dat het goed mogelijk is om de controle van de gegevens van de DigiD aanvraag, de identiteitsverificatie en de uitreiking van de activeringscode uit te voeren door middel van een videobelafspraak via de ingerichte veilige videoverbinding. Over het algemeen is het voor burgers overal ter wereld een werkbare oplossing, waardoor reizen naar een balie niet meer nodig is.
Waarom is ervoor gekozen een tweede pilot uit te voeren in plaats van het structureel invoeren van de mogelijkheid om een DigiD-activeringscode via videobellen te ontvangen? Wat is het doel van de tweede pilot?
De pilot in mei was kleinschalig van opzet. Het structureel inregelen en opschalen van deze dienstverlening vraagt meer tijd. Besloten is de pilot te verlengen o.a. vanwege de reisbeperkingen als gevolg van Corona, waardoor bezoek aan een balie niet altijd mogelijk is, en de grote vraag naar DigiD in verband met het Digitaal Corona Certificaat (DCC). Door de verlenging kunnen in de tussentijd toch mensen geholpen worden. Daarnaast levert de verlenging meer ervaring met deze vorm van dienstverlening op en ontstaat nog meer beeld bij de toekomstige structurele inrichting.
Is de verlengde pilot, ten opzichte van de eerste pilot, verbreed in bijvoorbeeld het aantal mogelijke afspraken en/of het type dienstverlenging dat aangeboden wordt? Hoe verloopt de tweede pilot tot op heden? Is er veel vraag naar de geboden dienstverlening?
Ook de verlengde pilot, waarbij de geboden dienstverlening niet afwijkt van de eerste pilot, verloopt goed. Burgers zijn tevreden en waarderen deze vorm van dienstverlening met gemiddeld een 9,2. Tijdens de verlengde pilot zijn er meer afspraakmogelijkheden en wordt ook geëxperimenteerd met afspraken in de avond om tegemoet te komen aan wensen van burgers in andere tijdzones. Er hebben tussen 19 juli en 1 september meer dan 2000 videobelafspraken plaatsgevonden met burgers over de gehele wereld.
Er is veel vraag naar deze vorm van dienstverlening. Wekelijks worden afspraakmogelijkheden open gezet en deze zijn binnen 48 uur volgeboekt.
Is de verwachting dat na de tweede pilot de mogelijkheid om een DigiD-activeringscode via videobellen te ontvangen structureel ingevoerd zal worden? Zo niet, wat zijn hiervoor bezwaren of belemmeringen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 1 en 3. De komende tijd wordt bezien hoe deze werkwijze voor het uitgeven van een DigiD activeringscode het beste structureel kan worden ingeregeld.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om digitale dienstverlenging van de overheid aan Nederlanders in het buitenland, zeker tijdens en in de nasleep van de COVID-pandemie, uit te breiden?
Ja, mits dit op veilige wijze kan geschieden en in overeenstemming met wettelijke eisen en de Europese voorschriften rondom de uitgifte van elektronische identiteiten. De COVID-pandemie heeft het belang van meer digitale dienstverlening door de overheid enkel onderstreept en tegelijkertijd nieuwe mogelijkheden gebracht. De DigiD-pilot is daarvan een concreet voorbeeld.
Ziet u nog verdere mogelijkheden tot uitbreiding van de pilot voor dienstverlenging per videocall, bijvoorbeeld voor het verlengen van een Nederlands rijbewijs vanuit het buitenland en het bewijs van in leven zijn bij het UWV? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?
Er wordt bekeken voor welke andere producten en diensten een digitale aanpak mogelijk is, ook met de overheidsorganisaties die zijn aangesloten bij het Project Loket Buitenland.
Ziet u nog overige mogelijkheden voor pilots met digitale dienstverlening voor Nederlanders in het buitenland? Zo ja, welke zijn dat? Bent u bereid deze in de nabije toekomst op te starten?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre hebben Nederlanders zonder BSN en DigiD, die niet in Nederland wonen, momenteel de mogelijkheid gebruik te maken van het Digitaal Corona Certificaat (DCC)?
Nederlanders, en anderen, die in Nederland zijn gevaccineerd kunnen indien ze geen BSN én DigiD hebben, contact opnemen met de vaccinatiezetter (bijv. huisarts, ziekenhuis of instelling) die een papieren vaccinatiebewijs kan uitdraaien. Indien een Nederlander buiten de EU is gevaccineerd, kan deze persoon contact opnemen met de GGD Utrecht die, op basis van de Europese verordening, het derdelandse vaccinatiebewijs kan omzetten mits de persoon en het bewijs voldoen aan de gestelde eisen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Vergaderjaar 2020–2021, 25 295, nr. 1356). Nederlanders die niet in Nederland maar elders in de EU zijn gevaccineerd zouden volgens de Europese verordening m.b.t. het DCC, een DCC moeten ontvangen van het land dat hen heeft gevaccineerd. Echter niet iedere lidstaat lijkt altijd een DCC uit te geven op verzoek van de gevaccineerde persoon. Bij structurele signalen uit een bepaalde lidstaat, zal dat signaal met desbetreffende lidstaat besproken worden. Het Ministerie van VWS beziet of aanvullend daarop nadere inzet nodig is. Voor negatieve testen is het mogelijk om een testbewijs op te halen bij de GGD of via de koppelcode bij andere testaanbieders. Herstelbewijzen zijn alleen op te halen voor positieve testen bij de GGD; hierbij geldt wederom dat de persoon contact op kan nemen met de GGD.
Kunt u aangeven hoeveel mensen met de Nederlandse nationaliteit woonachtig in respectievelijk het buitenland, Caribisch Nederland en de Caribische landen van het Koninkrijk, momenteel gebruik maken van het DCC? Zo nee, waarom niet?
Alleen het aantal uitgegeven DCC’s wordt uitgelezen. Het systeem dat voor DCC wordt gebruikt slaat in verband met privacy niet op aan wie het DCC wordt uitgegeven en dus ook niet de nationaliteit en woonplaats.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
Het bericht ‘Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: ‘Grote stille armoede aan het ontstaan’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in het AD van 23 augustus 2021, getiteld «Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: «Grote stille armoede aan het ontstaan»»?1
Ja.
Herkent u de signalen van senioren die zijn ontvangen naar aanleiding van een oproep van belangenvereniging van senioren KBO-Brabant?
Ik herken deze signalen. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en het afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Het MOB wordt voorgezeten door De Nederlandsche Bank (DNB) en adviseert het Ministerie van Financiën over allerlei vraagstukken in het betalingsverkeer. Binnen het MOB spreek ik regelmatig met stakeholders over diverse betalingsverkeeronderwerpen, waaronder de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast publiceert het MOB elke drie jaar een onderzoek naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten voor consumenten en ondernemers. Begin juni heb ik uw Kamer de Bereikbaarheidsmonitor 2021 aangeboden2.
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 blijkt dat voor de meeste consumenten de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten nog steeds goed is en dat deze op sommige punten zelfs is verbeterd, maar dat de tevredenheid over het betalingsverkeer van consumenten uit kwetsbare groepen – zoals mensen met een fysieke of mentale beperking, ouderen, mensen die minder digitaal vaardig zijn of geen internet hebben, laagopgeleiden en laaggeletterden – gedaald is van gemiddeld een 7,5 in 2016 naar gemiddeld een 7,1 in 2021. Volgens de Bereikbaarheidsmonitor heeft dit met name te maken met een lagere waardering voor betaaldiensten die gerelateerd zijn aan bankkantoren. Bovendien geldt dat zowel door de gemiddelde consument als door consumenten uit kwetsbare groepen de afstand tot het bankkantoor en de geldautomaat, en de dienstverlening van de telefonische helpdesk en klantenservice lager worden gewaardeerd. Op basis van de gesprekken die ik voer en de bereikbaarheidsmonitor maak ik op dat niet alleen senioren uit Brabant, maar ook senioren uit andere provincies in Nederland ontevredener zijn door de sluiting van bankkantoren en digitalisering van serviceverlening.
Heeft u het idee dat de problemen die senioren ervaren door sluiting van bankkantoren en steeds verdergaande digitalisering van serviceverlening door banken alleen in Brabant voorkomt of een landelijk probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het problematisch dat er in 2020 nog maar 942 bankkantoren geopend zijn in Nederland ten opzichte van 2.864 bankkantoren in 2010 en de dekkingsgraad in 2020 naar 93.98 procent is gedaald ten opzichte van 96.73 procent in 2016? Zo nee, wanneer wordt dit wel problematisch? Kunt u aangeven of er een ondergrens is die overheidsingrijpen rechtvaardigt?
Ik vind het belangrijk dat iedereen mee kan doen in het betalingsverkeer. Omdat niet iedereen in dezelfde mate digitaal vaardig is, vind ik het van belang dat banken hier rekening mee houden in de dienstverlening die zij aanbieden en dat er ook een mogelijkheid geboden wordt voor menselijk contact. Dit kan via fysieke bankkantoren, maar bijvoorbeeld ook door het aanbieden van financiële zorgcoaches, het aanbieden van een speciale klantenservice voor kwetsbare groepen of het inrichten van servicepunten in winkels of bibliotheken. De meeste banken bieden al een dergelijk alternatief aan. Mijn ondergrens ligt dan ook in de toegankelijkheid van de dienstverlening, niet specifiek in het aantal bankkantoren. Uit de gesprekken die worden gevoerd binnen het MOB over toegankelijkheid blijkt echter dat de alternatieven niet bij iedereen bekend zijn en niet altijd als volwaardig alternatief worden ervaren. Om deze reden is binnen het MOB het actieplan Toegankelijkheid Betalingsverkeer opgesteld.3
Het actieplan richt zich onder meer op het onder de aandacht brengen van deze bestaande initiatieven en het verbeteren van de dienstverlening van banken via persoonlijke aandacht op lokaal niveau (bijvoorbeeld door het inrichten van servicepunten in bibliotheken). Ook richt het actieplan zich op het inventariseren van de behoeftes van kwetsbare groepen en het bedenken van oplossingen waar deze behoeftes onvoldoende worden vervuld. In dit kader worden er momenteel gesprekken gevoerd door het MOB met individuele banken. De implementatie van het actieplan wordt tussentijds gemonitord. In het MOB-Najaarsoverleg in november 2021 wordt een eerste tussenrapportage besproken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om menselijk contact te hebben in de steeds verder digitaliserende samenleving altijd van belang moet blijven, in dit kader dus ook als het gaat om betaaldienstverlening? En deelt u in dat kader ook de mening dat een hoge dekkingsgraad van betaalautomaten, maar niet van bankkantoren onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om kwetsbare groepen, waarvan een groot deel een achteruitgang in toegankelijkheid en de bereikbaarheid van betaaldiensten ervaart, ondersteuning te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met banken over de bereikbaarheid van betaaldienstverlening in de komende tien jaar? Hoe beoordeelt u hun standpunt op dit onderwerp?
Het actieplan heeft een implementatietermijn van twee jaar, maar gezien de toenemende digitalisering in het betalingsverkeer verwacht ik dat we ook daarna het gesprek over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer blijven voeren in MOB-verband. Ik heb er begrip voor dat banken hun bedrijfsvoering aanpassen op een samenleving die steeds digitaler is. Maar dat mag niet tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen niet langer mee kunnen doen in het betalingsverkeer. Ik vind het dan ook positief dat banken alternatieven bieden wanneer zij hun bankkantoren sluiten, dat zij met het gezamenlijke actieplan Toegankelijkheid erkennen dat er ruimte voor verbetering is en laten zien dat zij zich willen inzetten om die verbetering te bewerkstelligen. Het is voor de MOB-partijen dan ook een prioriteit om de komende twee jaar voortvarend aan de slag gaan met het implementeren van het actieplan. Ik informeer uw Kamer bij het aanbieden van de volgende MOB-jaarrapportage over de voortgang.
Daarnaast voert DNB, naar aanleiding van het recent gepubliceerde onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland4, momenteel gesprekken met de partijen van het MOB over een convenant contant geld voor de komende vijf jaar. Dit convenant bestaat uit afspraken om ervoor te zorgen dat de chartale infrastructuur de komende jaren goed blijft functioneren. Zoals ik eerder heb toegezegd informeer ik uw Kamer dit najaar over de vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Leeftijdsdiscriminatie door banken. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hoge leeftijd mag toegang tot krediet niet blokkeren?»1
Ja.
Klopt het dat banken eenzijdig leningsvoorwaarden aanpassen wanneer klanten ouder worden? Zo ja, waarom doen zij dit?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd gemeld dat het bereiken van een bepaalde leeftijd aanleiding kan zijn om de financiële situatie van een consument weer te toetsen, en indien nodig de voorwaarden van het product aan te passen. De gedachte daarbij is dat banken klanten niet meer krediet moeten verstrekken dan voor die individuele klant passend is. De banken baseren zich bij dit beleid deels op het Klantbelang normenkader van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit 2018 over consumptief krediet,2 dat is terug te vinden in de Gedragscode Consumptief Krediet van de NVB.3 Banken houden met die beoordeling onder andere rekening met zogeheten life events, zoals scheiden, pensioen en werkloosheid. Ik vind het van belang dat banken bij het aanpassen van de kredietvoorwaarden de belangen van de consumenten in acht nemen.
Deelt u de mening dat bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden louter wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie?
Naar aanleiding van een vergelijkbare zaak, hebben de leden Alkaya en Van Kent (beiden SP) eerder schriftelijke vragen gesteld.4 Zoals ik in mijn beantwoording op hun vragen schreef, is discriminatie in Nederland verboden en zet het kabinet zich in om alle vormen van discriminatie tegen te gaan. Het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden kan tot doel hebben om overkreditering te voorkomen. Dat kan geoorloofd zijn. Wel ben ik van mening dat banken bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden oog moeten hebben voor de gevolgen daarvan voor de consument.
Onder welke voorwaarden kunnen banken eenzijdig kredietvoorwaarden aanpassen, en onder welke omstandigheden kan het blote feit van het bereiken van een bepaalde leeftijd daar aanleiding toe geven?
Banken mogen kredietvoorwaarden eenzijdig aanpassen, mits dit voorafgaand in de kredietovereenkomst is overeengekomen en banken consumenten over wezenlijke wijzigingen voorafgaand informeren. Het bereiken van een bepaalde leeftijd wordt, vanwege het aan leeftijd gebonden potentieel veranderende inkomen, door banken beschouwd als een factor van belang bij de beoordeling of een krediet passend is en ook in de toekomst blijft voor de consument. Voorkomen moet worden dat consumenten na een verandering in hun inkomen (door bijvoorbeeld pensionering) niet langer in staat zijn om hun krediet terug te betalen en als gevolg daarvan in de schulden terecht komen. Banken moeten daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Als een consument het oneens is met de wijziging van de voorwaarden, kan de consument een klacht indienen bij de betreffende bank. Vervolgens kan de consument de klacht ook voorleggen aan de civiele rechter of het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Op welke schaal komt dit voor? Heeft u daar inzicht in?
Bij navraag heeft de NVB gemeld dat het specifieke beleid per bank verschillend is, maar dat de meeste banken rekening zullen houden met de pensioengerechtigde leeftijd van een consument, omdat dit impact kan hebben op de financiële situatie van die consument.
Wordt er toezicht gehouden op leeftijds- en andere vormen van discriminatie door toezichthouders als de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten; zo nee, waarom niet?
De AFM, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) houden toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van banken. Dit omvat ook dat banken moeten waarborgen dat wetsovertredingen of andere handelingen die het vertrouwen in de financiële markten kunnen schaden worden tegengegaan. In het geval van misstanden die de bedrijfsvoering van banken raken, zouden de toezichthouders handhavend kunnen optreden. Als een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – waaronder vermeende leeftijdsdiscriminatie – dan kan hierover melding worden gedaan bij de AFM. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Deelt u de mening dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken moet worden naar de individuele omstandigheden, nu het bereiken van een bepaalde leeftijd zeer weinig zegt over de kredietwaardigheid van een persoon?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, voeren banken een beleid om overkreditering tegen te gaan. Het bereiken van een bepaalde leeftijd is een factor die daarin wordt meegewogen. Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan het inkomen van de consument veranderen en dat kan gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid. Een bank mag een algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Bent u bereid met banken in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat leeftijdsdiscriminatie niet meer plaatsvindt en dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken wordt naar de persoonlijke omstandigheden van klanten?
Een bank mag om overkreditering tegen te gaan algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen. Ik vraag banken dan ook om samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Dit kan helpen bij het uitleggen waarom voorwaarden eenzijdig zijn aangepast en geeft de consument de mogelijkheid een passende oplossing te vinden. Dit is ook aan de NVB overgebracht.
Wilt u ervoor zorgen dat ouderen niet stelselmatig benadeeld worden door banken en zo nodig wettelijke maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is niet dat ouderen stelselmatig door banken worden benadeeld en ik zie daarom geen noodzaak voor wettelijke maatregelen. Dat neemt niet weg dat het eenzijdig aanpassen van voorwaarden ervaren kan worden als een benadeling. Toch is het belangrijk dat banken beleid voeren om overkreditering tegen te gaan. Het gesprek tussen bank en klant om te kijken wat wel mogelijk is kan hierbij helpen. Indien een consument een klacht heeft, kan die klacht worden ingediend bij de desbetreffende bank. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Het artikel ‘Het grootste onderwijsprobleem is niet het lerarentekort’ |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Het grootste onderwijsprobleem is niet het lerarentekort» van Johannes Visser?1
Ja.
Vindt u de enorme stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven van 25.685 in 2007 naar 106.830 begin 2021 ook zeer onwenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS, waarop het aantal van 106.830 is gebaseerd, hanteert een brede definitie van (commerciële) «onderwijsbedrijven». De definitie omvat namelijk «alle vormen van openbaar en particulier onderwijs, op elk niveau en voor elk beroep, zowel mondeling en schriftelijk als via radio en televisie; zowel het onderwijs door de instellingen op de verschillende niveaus van het normale schoolstelsel als volwasseneneducatie, alfabetiseringsprogramma's e.d.» en ook «het overige onderwijs, zoals autorijscholen».2 Daarbij gaat het zowel om commerciële bedrijven of bureaus en zzp’ers als om reguliere scholen en onderwijsinstellingen. Het aantal «onderwijsbedrijven» dat onder deze CBS-definitie valt stijgt al geruime tijd: van 25.685 in het eerste kwartaal van 2007 tot de genoemde 106.830 in het tweede kwartaal van 2021 (en 109.435 in het derde kwartaal van dit jaar). De stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven is dus niet zonder meer te relateren aan bedrijven die actief zijn binnen het funderend onderwijs.
Sommige ouders kiezen ervoor om gebruik te maken van aanvullende begeleiding, zoals het ouders ook vrijstaat hun kinderen in hun vrije tijd naar voetbal, bijbelles of gitaarles te sturen. Tevens werken scholen samen met (commerciële) aanbieders van aanvullend onderwijs. Zo lang de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd is, kan de inzet van commerciële onderwijsbedrijven een aanvullende betekenis hebben voor de ontwikkeling van kinderen. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het bekostigd onderwijs.
Ik ben van mening dat de inhuur van externen om een goede afweging van schoolbesturen vraagt. Daarom heb ik hiervoor samen met sociale partners in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) een handreiking opgesteld.3
Ik zie immers bij aanvullend onderwijs waarvoor ouders moeten betalen ook een risico op vergroting van de kansenongelijkheid. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 14 oktober 2019, waarin ik nader ben ingegaan op dit vraagstuk.4
Wat is volgens u de reden van deze explosie van nieuwe commerciële onderwijsbedrijven? Waarom is er zoveel vraag naar? Wie maken er het meest gebruik van? hoeveel geld gaat erin om?
Uit de laatste monitor over aanvullend en particulier onderwijs, die in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap plaatsvond, bleek dat de deelname van leerlingen aan en kosten van ouders voor aanvullend onderwijs in het schooljaar 2018/2019 niet significant was toe- of afgenomen ten opzichte van de monitor in 2016/2017. Het onderzoek toont bovendien aan dat betaalde deelname aan aanvullend onderwijs samenhangt met het opleidingsniveau van ouders. Hoe hoger opgeleid de ouders, hoe meer gebruik wordt gemaakt van betaalde deelname. In het havo en vwo vindt meer deelname aan betaalde vormen van aanvullend onderwijs plaats dan in het vmbo. Ook maken leerlingen uit de Randstad, met name de G4, vaker gebruik van aanvullend onderwijs dan leerlingen daarbuiten.5 Hetzelfde onderzoek laat ons zien dat de totale, geschatte kosten voor aanvullend onderwijs in het funderend onderwijs liggen tussen de 155 en 232 miljoen euro, waarvan het merendeel wordt besteed aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het onderzoek naar de omvang van aanvullend en particulier onderwijs zal in 2022 worden herhaald.
In hoeverre is er sprake van een verband tussen de stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven naar 106.830 begin 2021 en de opgelopen onderwijsachterstanden door het sluiten van de scholen door de corona-pandemie? Zien commerciële onderwijsbedrijven een gat in de markt?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
In de periode sinds het uitbreken van de corona-pandemie is het aantal kleine onderwijsbedrijven weliswaar verder gestegen, maar er lijkt daarbij geen sprake te zijn van een trendbreuk ten opzichte van de stijging van 2007 waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat er sprake is van een direct verband tussen de stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven en de opgelopen onderwijsachterstanden door het sluiten van de scholen door de corona-pandemie.
Hoeveel geld geven scholen uit aan commerciële onderwijsbureaus uit het budget van het Nationaal Programma Onderwijs? Op welke wijze beperkt u schoolbesturen hierin?
We weten dat in het kader van de subsidieregeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma's onderwijs scholen en instellingen gebruik maken van de diensten van (al dan niet commerciële) derde partijen.6 In het verdiepend implementatieonderzoek bij scholen is de inzet van derde partijen één van de aspecten die wij laten onderzoeken. Hierover zal ik uw Kamer in de eerste tussenrapportage nader informeren. Deze rapportage ontvangt u nog dit najaar. Daarnaast vragen wij schoolbesturen in hun jaarverslag 2021 aan te geven hoeveel van de extra middelen aan personeel niet in loondienst is besteed. Deze gegevens krijgen wij in de loop van 2022.
De menukaart van het NPO biedt duidelijke richtlijnen om te zorgen dat scholen hun middelen inzetten voor interventies die evidence-based zijn. Voor de inhuur van externe partijen is daarnaast een handreiking opgesteld (zie ook antwoord op vraag 2).7 Scholen moeten de inhuur van externe partijen opnemen in het schoolprogramma en de medezeggenschapsraad moet instemmen met de inhuur. De inzet van derden is op zich geen probleem, zolang de eigen leraren hierbij goed betrokken worden. Ook kunnen leraren, indien mogelijk, zelf extra onderwijs verzorgen, en daarvoor dan ook een financiële vergoeding krijgen.
Zou het geven van bijles wat u betreft een beroep moeten zijn waarbij aan bepaalde opleidingseisen moet worden voldaan? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet, aangezien dit wel een vorm van onderwijs is die op dit moment door iedereen gegeven kan worden zonder enige onderwijsachtergrond?
Nee. Scholen en schoolbesturen hebben de verantwoordelijkheid om met het reguliere aanbod onderwijs van voldoende kwaliteit aan te bieden.
Zou wat u betreft de Inspectie van het Onderwijs commerciële onderwijsbedrijven die bijles of andere vormen van aanvullend onderwijs verzorgen, moeten controleren op kwaliteit? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet, aangezien iedereen zonder enige onderwijsachtergrond op dit moment een onderwijsbedrijf kan starten en aanvullend onderwijs kan aanbieden?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Kwint/Westerveld over het maken van afspraken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken? Welke afspraken zijn er intussen gemaakt? hoe staat het met de pilot waarmee schoolbesturen personeel dat niet in loondienst is kunnen categoriseren, zodat ook die informatie opgevraagd kan worden?2 3
Schoolbesturen zijn primair verantwoordelijk voor het personeelsbeleid waaronder ook het aanstellen van uitzendpersoneel en andere flexibele krachten valt. Collectieve afspraken over het aanstellen van personeel liggen vast in de cao; individuele afspraken worden binnen de kaders van de cao gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Ik ben met u van mening dat het gebruik van uitzendkrachten in evenwicht moet zijn met de inzet van vast personeel. Dat is belangrijk voor de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs. Het is aan de schoolbesturen om daarin verstandige keuzes te maken. Zoals eerder gemeld aan de Kamer, zie ik dat besturen steeds vaker gezamenlijk afspraken maken over de inschakeling van uitzendbureaus, bijvoorbeeld in de gemeente Amsterdam.10 Ik vind dat positieve ontwikkelingen en juich het maken van dit soort afspraken toe. Richting de werkgeversvertegenwoordigers en de schoolbesturen zal ik aandacht blijven vragen voor een evenwichtige en doelmatige inzet van personeel.
Bij de Kamerbrief over het lerarenbeleid en de onderwijsarbeidsmarkt uit december 2020 heb ik u een update gegeven over de pilot over personeel niet in loondienst (PNIL).11 Uit de pilot bleek bereidheid bij schoolbesturen om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig is. De pilot is dit kalenderjaar vervolgd. Ik verwacht de Kamer dit najaar te kunnen informeren over de resultaten van dit vervolg van de pilot. De PNIL-uitvraag krijgt vanaf 2022 een structureel karakter, waardoor inzicht ontstaat in PNIL (bijvoorbeeld in welke functiecategorieën en voor hoeveel uren personeel wordt ingehuurd).
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat docenten steeds minder zeggenschap over hun beroep hebben? Zo ja, wat kunt u doen om dit te verbeteren, ook buiten de formele rol van de medezeggenschapsraad?
Leraren zijn van doorslaggevend belang voor goed onderwijs. Om hun werk goed te kunnen doen heeft een leraar voldoende professionele ruimte nodig. Om te zorgen dat leraren zeggenschap over hun beroep houden is in 2017 expliciet in de onderwijswetten opgenomen dat leraren – binnen de kaders van het onderwijskundig beleid van de school – verantwoordelijkheid dragen voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. Als leraren onvoldoende professionele ruimte of zeggenschap ervaren, zijn zij niet goed in staat om hun werk te doen. Het bevoegd gezag van elke school is dan ook verplicht om hierover met hun leraren in gesprek te gaan en afspraken hierover in een professioneel statuut op te nemen. Met onder andere het uitbrengen van de handreiking «ruimte in regels» heb ik voor leraren expliciet gemaakt wat er vanuit de wet van leraren wordt verwacht en met name waar dus de professionele ruimte zit om eigen keuzes te maken.12 Ik zou leraren willen oproepen om hierover in het team het gesprek aan te gaan en afspraken te maken.
Deelt u de analyse dat door invoering van de lumpsumsystematiek de zeggenschap en controle van het ministerie over het onderwijs verschoven is naar de schoolbesturen en het ministerie dus in feite een leraar zonder lesboek is die enkel de toets afneemt, aldus Visser? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling in combinatie met de toenemende marktwerking in het onderwijs? Zo nee, waarom deelt u deze analyse niet?
Sturing bestaat uit meerdere elementen, waar de lumpsumsystematiek er één van is. Naast de lumpsum basisbekostiging onderscheiden we immers ook nog instrumenten zoals bijzondere en aanvullende bekostiging (voor een specifiek doel of een specifieke doelgroep) en het instrument subsidies. In het kader doelfinanciering dat eerder is gedeeld met de Kamer is verder uitgewerkt hoe financieel kan worden gestuurd in het huidige bekostigingssysteem.13 Bovendien is sturing breder dan enkel via financiële sturingsinstrumenten. Het ministerie stuurt ook op het onderwijskwaliteit middels afspraken, wetten en de Inspectie van het Onderwijs. In de miljoenennota 2022 is aangekondigd dat in 2022 een Interdepartementaal Beleidsonderzoek zal plaatsvinden gericht op de sturing van onderwijskwaliteit in het funderend onderwijs.14
Ik erken dat ieder bekostigingssysteem voor- en nadelen kent. De lumpsumbekostiging doet recht aan twee belangrijke principes van het Nederlandse onderwijsstelsel: de autonomie van instellingen en stabiele bekostiging. Lumpsumbekostiging stelt besturen in staat stabiel beleid te voeren, met beperkte administratieve lasten. Ook zorgt het ervoor dat besturen flexibel kunnen zijn wanneer nodig. Dit stelt besturen in staat maatwerk te leveren door aan te sluiten bij de regionale vraagstukken en context. Door besturen financiële ruimte te geven kunnen zij beleidskeuzes maken, dicht op de onderwijspraktijk van elke dag, die ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs.
Wat vindt u ervan dat bij grote investeringen in het onderwijs al enkele keren achteraf niet gecontroleerd kon worden of dat het geld goed was besteed, omdat schoolbesturen geen fatsoenlijke verantwoording af hoefden te leggen? Vindt u dat acceptabel als het gaat om geld dat opgebracht wordt door ons allemaal?
Net zoals de lumpsum een belangrijk element van ons stelsel is, is verantwoording over de gemaakte keuzes dat ook. Het is belangrijk dat schoolbesturen zich verantwoorden over de inzet van deze middelen, niet alleen naar het ministerie maar ook naar de belangrijkste betrokkenen in de directe omgeving.
Die verantwoording van besturen kan beter. Het is niet de bedoeling dat er discussie ontstaat over het handelen van besturen en het stelsel als zodanig. De versterking van de verantwoording is essentieel voor het borgen van het stelsel van autonomie en lumpsumbekostiging. De ontwikkeling van benchmarking en benchlearning draagt bij aan het verbeteren van de horizontale en verticale verantwoording.
Ik verwacht van schoolbesturen dat zij transparant en helder uitleggen hoe zij de middelen besteden en hoe dat het onderwijs ten goede komt. Schoolbesturen doen dit door middel van hun jaarverslag.
Op specifieke onderwerpen, zoals werkdruk en het Nationaal Programma Onderwijs (maatschappelijke thema’s), vraag ik besturen zich extra te verantwoorden in het jaarverslag. In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs bijvoorbeeld vraag ik besturen zich aanvullend in XBRL te verantwoorden over waar de middelen aan zijn besteed en of er instemming is van de medezeggenschapsraad op de inzet van middelen.
Op deze manier verstevig ik de verantwoording op deze investeringen en wordt beter inzichtelijk waar de middelen aan besteed worden.
Vindt u dat concurrentie thuishoort binnen een publieke voorziening, zoals onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een scholenbestel dat uitgaat van de vrijheid van onderwijs wordt per definitie gekenmerkt door een drive tot verscheidenheid tussen scholen, en een zekere mate van concurrentie tussen aanbieders van bijvoorbeeld leermaterialen en administratie systemen. Dit zorgt voor een kwalitatief en gevarieerd onderwijsaanbod, dat aansluit bij de wensen van leerlingen en ouders.
Wat heeft volgens u de concurrentie tussen scholen ons onderwijs gebracht in de afgelopen decennia? Bestempelt u dat als positief of negatief? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 12.
Wat ligt volgens u ten grondslag aan de dalende onderwijskwaliteit in de afgelopen 20 jaar, ondanks de enorme stijging in budget, en in hoeverre heeft de marktwerking in het onderwijs hier een aandeel in tot op de dag van vandaag? Of bent u nog steeds van mening dat de ambitie van schoolbesturen de oorzaak hiervan is?
De afgelopen jaren heeft de inspectie in de jaarlijkse Staat van het Onderwijs gewezen op de prestaties op basisvaardigheden, waarvan in internationaal opzicht op sommige gebieden sprake is van een daling. In beleidsreacties op de Staat van het Onderwijs, zoals die van 2018, is aangegeven waar de uitdagingen liggen en in verschillende brieven aan uw Kamer is aangegeven hoe ik deze wil aanpakken.15
Deelt u de analyse van Visser dat de marktwerking in het onderwijs meer kwaad dan goed heeft gedaan en we dit een halt moeten toeroepen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Zoals ik hierboven heb toegelicht bestaat de autonomie die scholen hebben al langer dan de in het artikel genoemde periode; deze is al meer dan honderd jaar vastgelegd in onze Grondwet. Op de werking van de lumpsum, die in het artikel wordt genoemd als grote drijfveer achter de veronderstelde marktwerking, ben ik in de brief «Versterking verantwoording van en inzicht in onderwijsgelden» nader ingegaan.16
Hoe kijkt u terug op het gevoerde onderwijsbeleid van de afgelopen 30 jaar en meer specifiek dat van uzelf in de afgelopen 4,5 jaar? Hoe kan het dat de onderwijskwaliteit tijdens Rutte-III niet is gestegen, het lerarentekort niet is gedaald en er nog steeds duizenden kinderen thuiszitten zonder onderwijs?
Het onderwijs en het onderwijsbeleid zijn dermate verstrekkende en veelomvattende onderwerpen dat de vorm en het tijdspad voor het beantwoorden van een Kamervraag zich niet leent om een vraag als deze te beantwoorden. Over de verschillende onderwerpen die in deze vraag specifiek worden genoemd, is meermaals met uw Kamer gedebatteerd en is per onderwerp ook ingegaan op de genoemde vragen.
De brief van 26 augustus 2021 over de beëindiging van de evacuaties uit Afghanistan |
|
Caroline van der Plas (BBB), Sylvana Simons (BIJ1), Don Ceder (CU), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
In welke vorm denkt u een consulaire presentie in Afghanistan te kunnen realiseren ten behoeve van hulp aan Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie-Belhaj c.s.?
Deelt u de mening dat, zolang een dergelijke consulaire presentie niet gerealiseerd is, mensen uit de in vraag 1 bedoelde categorieën, zich ook zouden moeten kunnen wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in de omringende landen, aangezien evacuatie via het vliegveld van Kabul niet langer mogelijk is, maar er mogelijk nog wel opties over land zijn? Bent u bereid om de betrokkenen hier actief over te informeren?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie Ceder c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 801) waarin de regering is verzocht o.a. om, indien evacueren naar Nederland bemoeilijkt wordt, ook te kijken naar tijdelijke evacuatiealternatieven in buurlanden of derde landen, om vervolgens vanuit een rustiger situatie de evacuatie verder af te handelen? Welke mogelijkheden ziet het kabinet om via land mensen alsnog in buurlanden te krijgen en vanuit daar evacuaties te vervolgen?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie-Simons (Kamerstuk 27 925, nr. 795) waarin de regering is verzocht om samen met NAVO-landen veilige vluchtwegen van Afghanistan naar NAVO-landen te onderzoeken en te faciliteren, en bovendien samen met andere NAVO-landen alle Afghanen die door de taliban als vijand worden beschouwd onmiddellijk en zonder bureaucratische belemmeringen te ondersteunen naar veiligheid? Wat gaat u in de komende tijd ondernemen om deze motie uit te voeren?
Bent u bereid het mogelijk te maken dat mensen uit de genoemde categorieën ook telefonisch of via het internet geholpen kunnen (blijven) worden door Nederlandse consulaire diensten?
De evacuaties en repatriëring vanuit Afghanistan. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
Wat is er de reden van dat uw inschatting van het aantal personen met een Nederlands paspoort in Afghanistan vorige week (700) zo sterk afweek van het aantal dat u deze week communiceerde, namelijk 1.250?
Het aantal van 700 was het aantal mensen dat zich tot en met 19 augustus jl. bij BZ had gemeld. In de periode daarna meldden zich nog iedere dag nieuwe Nederlanders, gezinsleden en mensen met een verblijfsvergunning aan bij BZ die zich in Afghanistan bevonden.
Is 1.250 momenteel nog steeds het meest accurate aantal?
Het aantal Nederlanders met hun kerngezinnen (die ook een andere dan de Nederlandse nationaliteit kunnen hebben, maar in aanmerking kwamen voor evacuatie) en mensen met een Nederlandse verblijfsvergunning, dat zich tot nu toe bij BZ meldde is rond de 1.250. Dit aantal kan nog fluctueren, aangezien er nog steeds hulpverzoeken binnenkomen. Van de 1.250 waren er begin september 787 vertrokken met Nederlandse en buitenlands evacuatievluchten, of op eigen gelegenheid.
Om welke redenen heeft u niet – of niet accuraat – bijgehouden hoeveel personen met een Nederlands paspoort er nog in Afghanistan waren, terwijl er al lange tijd een negatief reisadvies voor Afghanistan geldt en op 5 augustus door de ambassade is opgeroepen het land te verlaten?
Registratie van Nederlanders bij de ambassade is niet verplicht. Nederlanders kunnen zich vrijwillig aanmelden voor de Informatieservice van Buitenlandse Zaken, waarmee de aanwezigheid in een bepaald land geregistreerd wordt. In het reisadvies voor Afghanistan werd al enkele maanden geadviseerd het land te verlaten en de registratie bij de Informatieservice actueel te houden. Op 1 augustus 2021 waren er zeven Nederlanders bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangemeld als aanwezig in Afghanistan.
Bent u van mening dat de Nederlandse evacuatie succesvoller was verlopen als u een accurater beeld had gehad? Zo nee, kunt u dat toelichten?
De voornaamste uitdaging bij de evacuatie werd gevormd door andere factoren zoals de slechte veiligheidssituatie en chaos rondom het vliegveld waardoor mensen de poorten van de luchthaven moeilijk konden bereiken. Daarnaast speelden de tijdsdruk onder welke de evacuatie moest worden opgezet en onder welke deze van de VS moest worden afgerond, en de beperkte capaciteit van het vliegveld een rol. Dat er aanzienlijk meer Nederlanders in Afghanistan waren dan verwacht heeft wel impact gehad op de omvang van de evacuatieoperatie. Zoals gemeld in het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. is toegegaan, is bij de planning uitgegaan van 250–300 personen die nog geëvacueerd zouden moeten worden in de laatste fase, waaronder de Nederlandse en lokale staf van de ambassade, geregistreerde Nederlanders in Afghanistan, een aantal Zwitsers (conform eerder gemaakte afspraken) en een kleine dertig Hongaarse beveiligers van de ambassade.
Om welke redenen waren veel Nederlandse Afghanen nog in Afghanistan, ondanks het negatieve reisadvies en de oproep om het land te verlaten en ondanks het feit dat de terugtrekkingsdeadline van 1 september al maanden bekend was?
De redenen voor hun aanwezigheid, ondanks het negatieve reisadvies en oproepen het land te verlaten, zijn mij niet bekend.
Waarom zijn deze personen niet eerder op eigen gelegenheid teruggereisd?
Het is mij niet bekend waarom personen niet eerder op eigen gelegenheid het land hebben verlaten, ondanks de oproep het land te verlaten.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat zoveel Afghanen het land bezoeken dat ze eerder ontvlucht zijn?
Dat personen geruime tijd nadat zij een verblijfsvergunning hebben gekregen tijdelijk terugkeren naar het land van herkomst, is in zichzelf geen reden om aan te nemen dat er op het moment van verlenen van asiel geen reden was om asielbescherming te bieden. Zo kan vanwege het tijdsverloop sprake zijn van gewijzigde omstandigheden. Dit ligt anders wanneer de terugkeer plaatsvindt terwijl de vreemdeling nog in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het is staand beleid dat indien is gebleken dat een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, er op basis van de individuele omstandigheden door de IND beoordeeld wordt of hij of zij nog bescherming nodig heeft en of de vergunning dient te worden ingetrokken. Onder de personen die geëvacueerd zijn bevonden zich voor zover nu bekend is geen personen met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Kunt u aangeven wat de redenen van het verblijf van deze personen in Afghanistan waren?
De redenen zijn mij niet bekend.
In hoeverre is het evacueren en repatriëren van deze Nederlandse Afghanen ten koste gegaan van bijvoorbeeld Afghaanse tolken of andere personen die in aanmerking kwamen voor vertrek naar Nederland?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 werd de voornaamste uitdaging bij de evacuatie gevormd door andere factoren zoals de slechte veiligheidssituatie en massaliteit rondom het vliegveld waardoor mensen de poorten van de luchthaven moeilijk konden bereiken.
Bevonden of bevinden zich in Afghanistan ook Afghanen die in Nederland wonen en niet de Nederlandse nationaliteit, maar slechts een verblijfsvergunning hebben? Zo ja, hoeveel en welke verblijfsrechtelijke consequenties verbindt u hieraan?
Er bevinden zich Afghanen met een Nederlandse verblijfsvergunning in Afghanistan. Het exacte aantal is niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het staand beleid dat indien is gebleken dat een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (tijdelijk) is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, er op basis van de individuele omstandigheden door de IND beoordeeld wordt of hij of zij nog bescherming nodig heeft en of de vergunning dient te worden ingetrokken.
Kunt u aangeven hoeveel aanmeldingen er zijn geweest voor evacuatie vanuit Afghanistan tot dusver?
Uw kamer wordt voorafgaand aan het plenaire debat over Afghanistan geïnformeerd middels een stand van zakenbrief. Hierin zullen onder meer de aantallen terugkomen.
Kunt u een toelichting geven op de band van Nederland met de 150 «Afghaanse helpers inclusief gezinnen»?
Dit betreft Afghanen die vallen binnen de motie Belhaj, zoals aan de Kamer geïnformeerd op 18 augustus1 Afghanen die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen, in het bijzonder medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en vrouwenrechtenverdedigers en (fixers van) journalisten.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk en uiterlijk 6 september beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord en zo spoedig als mogelijk.
Het coronabeleid. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek betreffende de uitbraak in Guangdon (China) waaruit zou blijken dat 74% van de coronabesmettingen met de Deltavariant plaatsvinden in de presymptomatische fase?1 Bent u het met de indiener eens dat – wanneer dit onderzoek geverifieerd is – deze uitkomst om andere beleidskeuzes vraagt?
Ik ben bekend met dit onderzoek waaruit afgeleid zou kunnen worden dat bij de deltavariant een groter aandeel van de besmettingen plaatsvindt in de presymptomatische fase dan bij het zogenaamde wildtype. Met overdracht door mensen zonder symptomen wordt in het beleid al rekening gehouden. Onder andere de regels omtrent quarantaine bij contact met een besmet persoon zijn daar op gebaseerd. Ook bij de surveillance wordt hiermee rekening gehouden. Bij de afweging om maatregelen al dan niet te versoepelen wordt hier ook rekening mee gehouden.
Waarom heeft u er in de nieuwe coronaroutekaart «Overzicht stap voor stap» voor gekozen deze op basis van data in te richten in plaats van op basis van signaalwaarden?
Het openingsplan is begin 2021 gepresenteerd door het kabinet. Middels het openingsplan beoogde het kabinet de samenleving perspectief te bieden in de tijd dat bijna alle winkels gesloten waren en de samenleving op slot zat. Dit was een grote wens van o.a. de Tweede Kamer, burgemeesters en de samenleving. In die periode hadden de meeste mensen nog niet de kans gehad om zich te laten vaccineren. Op basis van modellering door het RIVM is een prognose geschetst over de verwachte ziekenhuisbezetting (incl. IC). Tijdens de presentatie van het openingsplan en gedurende afgelopen maanden is altijd duidelijk gecommuniceerd dat de genoemde datums niet in beton gegoten zijn en dat het doorvoeren van eventuele versoepelingen altijd afhangt van het epidemiologisch beeld op dat moment. Met andere woorden: de signaalwaarden, het epidemiologisch beeld en de prognoses zijn leidend geweest in het openingsplan.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Duitse Noordrijn-Westfalen de scholen alweer geopend zijn en het aantal coronabesmettingen met name in de leeftijdsgroep 5 tot 14 jarigen erg hoog zijn? Zo ja, wat maakt u hieruit op?
Het klopt dat de scholen in Noordrijn-Westfalen weer open zijn, net als de scholen in Nederland. Het is echter niet mogelijk om de situatie in Noordrijn-Westfalen één op één te vergelijken met de situatie in Nederland. Er zijn immers veel factoren die de coronacijfers kunnen beïnvloeden, zoals maatregelen, naleving van maatregelen, cultuur, gedrag, vaccinatiegraad en demografie. Het is zorgwekkend als het openen van scholen in andere landen leidt tot veel besmettingen in die leeftijdsgroep. Echter, scholen hebben een zeer belangrijke maatschappelijke functie, dus daarom zetten we alles op alles om de scholen zo veilig mogelijk open te kunnen houden.
In Nederland, ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus jl. een stijging in het aantal afgenomen testen en een toename in het aantal positieve testen in de leeftijdsgroep 4 t/m 11 jaar. In de leeftijdsgroep 12 t/m 17 jaar ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus ook een stijging in het aantal afgenomen testen, maar vooralsnog geen toename in het aantal besmettingen. Het percentage positieve testen is in beide leeftijdsgroepen (4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar) wel gedaald.
Er is daarnaast een stijging waar te nemen in het aantal coronabesmettingen waarbij in het bron- en contactonderzoek «School en Kinderopvang» is aangegeven als de mogelijke setting van besmetting. In de week van 30 augustus t/m 5 september was het aandeel «School en Kinderopvang» als de mogelijke setting van besmetting 12,5%. In de week van 6 t/m 12 september is dit gestegen naar 20,4%. In het clusteronderzoek ziet het RIVM ook een aantal clusters op scholen terug in de cijfers. Dit is een indicatie dat de heropening van de scholen gepaard gaat met besmettingen, aldus het RIVM. Het RIVM houdt de cijfers nauwgezet in de gaten.
Op basis van iemands vaccinatiestatus (of recent covid te hebben gehad) schrijven de huidige richtlijnen in het onderwijs voor of onderwijspersoneel en leerlingen wel of niet in quarantaine moeten, hoe verwacht u dat scholen deze richtlijn controleren? Staat het vragen naar iemands vaccinatiestatus niet op gespannen voet met de privacywetgeving? Bent u het met de indiener eens dat ook gevaccineerden zeker niet altijd immuun zijn voor het coronavirus? Zo ja, waarom stelt de rijksoverheid in haar communicatie dat bij volledige vaccinatie of een herstelbewijs mensen immuun zijn tegen covid-19?2
In onder meer Israël zien we het aantal sterftegevallen weer toenemen ondanks de hoge vaccinatiegraad en ook het OMT adviseerde prudentie bij het openen van de samenleving en het hoger onderwijs, waarom worden vervolgens eenvoudige voorzorgsmaatregelen die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voorschrijft zoals het dragen van een mondneusmasker niet altijd verplicht binnen onderwijsinstellingen waarbij geen anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het belang voor studenten om fysiek onderwijs te volgen is groot; ook de WHO roept op tot het zoveel mogelijk openen en openhouden van de scholen. Door de 1,5 meter los te laten in het mbo en ho kunnen onderwijsinstellingen op grotere schaal fysiek onderwijs aanbieden en kunnen studenten en docenten elkaar weer vaker ontmoeten. Wel is er tot 25 september een aantal maatregelen van kracht om het fysieke onderwijs verantwoord te laten plaatsvinden. Zo worden onderwijsinstellingen geadviseerd om vaste looproutes te hanteren zodat contact beperkt blijft, wordt momenteel nog een maximale groepsgrootte van 75 personen gehanteerd en is het dragen van mondkapjes verplicht wanneer men zich tussen de onderwijslocaties begeeft. Er is in het mbo en hoger onderwijs voor gekozen om de mondkapjes af te laten wanneer studenten en docenten op een vaste plek zitten («geplaceerd zijn»), omdat zij op dat moment hooguit met enkele personen in nauw contact zijn (binnen de 1,5 meter) en omdat bekend is wie met wie contact heeft. Het is hierbij van belang dat onderwijsruimtes goed geventileerd zijn.
Vanaf 25 september is het niet langer verplicht om in de gangen van mbo- en ho-instellingen mondkapjes te dragen. Daarmee wordt het advies van het OMT gevolgd, dat adviseerde om twee weken nadat iedereen die dat wilde de kans had gehad zichzelf te laten vaccineren, het onderwijs zonder enige restricties te openen. Uiteraard worden de hygiënemaatregelen wel voortgezet en blijft het dringende advies om preventief tweemaal per week te zelftesten van kracht, voor personen die nog niet als immuun kunnen worden beschouwd.
Wat zijn de richtlijnen voor het organiseren van evenementen binnen scholen voor kinderen onder én boven de twaalf jaar? Is het organiseren van schoolfeesten waarbij de anderhalve meter voor kinderen onder de 12 jaar wordt losgelaten toegestaan? Zo ja, vindt u het verstandig dat scholen deze activiteiten organiseren nu het nieuwe schooljaar net weer is begonnen?
Vanaf 25 september is het weer mogelijk om activiteiten binnen de school te organiseren zonder restricties. Wij gaan er vanuit dat scholen binnen deze kaders verstandige keuzes maken in het organiseren van evenementen.
Tot 25 september moeten volwassenen in scholen in het funderend onderwijs onderling 1,5 meter afstand houden bij groepsactiviteiten, in het voortgezet (speciaal) onderwijs moeten daarnaast leerlingen en volwassenen 1,5 meter afstand houden. Tot die tijd is tevens nog een mondkapjesplicht in het voortgezet (speciaal) onderwijs verplicht bij verplaatsingen.
Er gelden kortom dezelfde richtlijnen als voor de andere activiteiten binnen de school.
Hoe wordt bijgehouden wat het effect is van de sociale activiteiten bij de introductieweken in het hoger onderwijs?
Er zijn twee manieren om te kunnen zien wat het effect is van de sociale activiteiten in de introductieweken in het hoger onderwijs. Allereerst: wanneer sociale activiteiten zorgen voor een stijging in het aantal meldingen, zal dit terug te zien zijn in het aantal meldingen binnen specifieke leeftijdscategorieën. Daarnaast wordt het door het bron- en contactonderzoek dan zichtbaar via de clusterrapportages. Het RIVM monitort dit in samenspraak met de GGD’en.
Bent u bekend met nieuwe laagdrempelige testmogelijkheden zoals een speekseltest? Waarom werken GGD’en vaak niet met deze testmogelijkheid terwijl dit wel een uitkomst zou kunnen bieden bijvoorbeeld voor mensen met een beperking?
Ik volg de ontwikkelingen rondom nieuwe niet-invasieve afnamemethoden nauwlettend. Het kan dan gaan om speeksel, maar bijvoorbeeld ook om mondspoelen en gorgelen. Op dit moment loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar het gebruik van speekselafname voor antigeentesten. GGD’en zetten deze methoden nu al incidenteel in, als aanvulling voor mensen die niet via een invasievere afnamemethode bemonsterd kunnen worden. Deze methoden hebben niet de eerste keus, omdat bij een minder invasieve afname doorgaans minder viraal materiaal geïsoleerd wordt en de test daarmee minder sensitief wordt.
Wanneer denkt u dat lage-inkomenslanden de mogelijkheid hebben om tenminste 10% van de eigen bevolking te vaccineren?
De ambitie van COVAX is om eind dit jaar tenminste 20% van de bevolking in de armste 92 landen gevaccineerd te hebben. Uiteraard hebben we hier te maken met een aantal variabelen die invloed hebben op de haalbaarheid van deze ambitie zoals de mate waarin landen zelf vaccins kunnen inkopen, het aantal vaccins dat andere landen beschikbaar stellen voor donatie aan COVAX en de hoeveelheid en tempo van de productie van vaccins wereldwijd.
Bent u er bekend mee dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor 60-minners, zeker bij voormalig covid-patiënten die longschade hebben opgelopen? Zo ja, heeft u het voornemen om dit vaccin aan iedereen beschikbaar te stellen?
Ik ben er mee bekend dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor bepaalde medische risicogroepen, bijvoorbeeld mensen zonder goed werkend afweersysteem. Deze mensen komen al langere tijd in aanmerking voor een pneumokokkenprik.
De Gezondheidsraad heeft daarnaast geadviseerd om mensen die longschade hebben opgelopen door COVID-19 en hiervan chronische klachten ondervinden voorlopig ook te benoemen als medische risicogroep. Per 1 augustus 2020 is de vergoeding van het vaccin geregeld voor deze patiëntengroep. De longarts stelt hiervoor de indicatie. Wie de prik geeft hangt af van lokale afspraken tussen de long- en huisarts.
Vanaf 20 september 2021 zal een coronatoegangsbewijs nog laagdrempeliger ingezet worden, welke niet-digitale manieren bestaan er voor de ruim 2 miljoen digibeten om aan een dergelijk coronatoegangsbewijs te komen? Is dit beleid ook afgestemd met onder andere ouderenorganisaties?
Aan de hand van de epidemiologische ontwikkelingen en de adviezen van het OMT bekijkt het kabinet steeds welke maatregelen nog nodig zijn om het coronavirus te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 3 september jl. gaf ik al aan waarom een volgende stap op 25 september as. kan worden gezet en welke opties het kabinet hierbij overweegt. Zoals ik in die brief aangaf informeer ik uw Kamer over de definitieve besluitvorming op 14 september.
Ongeacht de uiteindelijke breedte van de inzet van coronatoegangsbewijzen, zet het kabinet zich in om ook voor mensen die digitaal niet vaardig zijn het gebruik hiervan mogelijk en makkelijk te maken. Voor mensen die niet digitaal vaardig zijn, is daarom een aparte uitzonderingsroute opgezet, zodat zij een papieren coronabewijs kunnen aanvragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de mensen die:
In het eerste geval kan er contact worden opgenomen met het 24/7-contactcentrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (+31 247 247 247) of met het publieksinformatienummer over het coronavirus (0800-1351). Via deze plekken wordt direct doorverwezen naar een speciale helpdesk waar een papieren coronabewijs kan worden aangevraagd. Dit gebeurt aan de hand van het BSN en de postcode waarop de persoon bij de gemeente staat ingeschreven. Het coronabewijs wordt vervolgens per post opgestuurd.
In het tweede geval kan er contact worden opgenomen met de zorgverlener die de prik heeft gezet. Deze kan op verzoek een papieren coronabewijs uitprinten.
Verder heb ik de samenwerking opgezocht met diverse organisaties om mensen die niet digitaal vaardig zijn te bereiken en ondersteunen:
Tot slot heb ik geregeld contact met verschillende seniorenorganisaties, ook over het coronabewijs.
Wat is het overheidsbeleid aangaande het stimuleren van het recyclen van mondkapjes? In hoeverre vormen mondkapjes volgens u nu al een milieuprobleem? Deelt u de opvatting van de indiener dat de overheid meer werk kan maken om vervuiling tegen te gaan en om hergebruik van mondkapjes te stimuleren?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu en duurzaamheidseffecten hebben. In mijn beleid hecht ik aan duurzaamheid en daarvoor heb ik meerdere initiatieven opgestart.
Om de grote milieudruk van de zorg te verminderen, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg. Het bevorderen van circulair werken en tegen gaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Hierbij merk ik op dat «recycling» slechts één van de manieren is om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekort schoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Naar de toekomst toe ben ik van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Deelnemers aan de rondetafels leveringszekerheid die ik in maart heb georganiseerd hebben dit bevestigd. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame isolatiejassen en duurzame mondneusmaskers te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang en ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten. Ik hoop dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht. Duurzame productieprocessen, – grondstoffen en – producten kunnen als inkoopcriterium gehanteerd worden bij de inkoop van medische producten. In mijn strategische beleidsagenda leveringszekerheid die ik dit najaar aan de Kamer zal sturen neem ik schone, duurzame productie dichtbij huis en een verkenning van de mogelijkheden om in inkoopprocessen rekening te houden met duurzaamheid mee.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u het ermee eens dat als er sprake blijft van coronamaatregelen die de culturele sector treffen, steunmaatregelen zoals de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (TVL), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), of nieuwe vervangende maatregelen, voor deze sector beschikbaar moeten blijven? Zo ja, bent u van plan om met een extra steunpakket te komen voor de culturele sector voor Q4, zeker nu er ook een zomer is geweest waarin beperkende maatregelen aan de sector zijn opgelegd? Zo nee, indien u deze opvatting niet deelt, waarom niet?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de culturele sector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden, waaronder in de culturele sector.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en -beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.4 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd.
Tegelijkertijd heeft het kabinet de toezegging gedaan om de nachthoreca financieel tegemoet te komen wanneer de nachthoreca na 1 oktober nog gesloten zou zijn. Daarom werkt het kabinet aan een TVL-achtige regeling voor de nachthoreca voor de relevante periode in het vierde kwartaal. Door de capaciteitsbeperking van 75% voor ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden, worden bepaalde (culturele) activiteiten zoals concerten nog getroffen. Het kabinet heeft vijftien miljoen euro gereserveerd voor een suppletie-regeling voor deze groep ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden als tegemoetkoming. Over de uitwerking van deze steunmaatregelen zijn EZK en OCW in gesprek met de sector. Zodra een besluit is genomen over de vormgeving van de steun, wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de culturele sector één van de sectoren is die het zwaarst is geraakt door de coronacrisis en dat deze sector snel duidelijkheid verdient omtrent de steun, zowel generiek als sectorspecifiek? Wanneer denkt u deze duidelijkheid te kunnen bieden?
Zie antwoord op vraag 13.
Een datalek bij de Kamer van Koophandel |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kunt u aangeven wie er bij de Kamer van Koophandel inzage hebben in persoonsgegevens van bestuurders van stichtingen en waarom die inzage vereist is? Waarom hebben advocaten toegang tot deze informatie?
Specifieke beroepsgroepen en instanties zijn bij wet aangewezen om afgeschermde en niet-openbare gegevens op te kunnen vragen voor de uitoefening van hun beroep. Hierbij kunt u denken aan advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Zij zijn nader gespecificeerd in artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008.
Hoe was of is het mogelijk dat iemand die al uitgeschreven is als advocaat bij deze gegevens kan? Hoe heeft deze situatie enkele maanden kunnen voortduren?
Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Wanneer een advocaat stopt met zijn beroep is het zijn verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij de KVK en de autorisatie in te laten trekken. In de voorliggende casus heeft de voormalige advocaat dit niet gedaan. De KVK ziet echter ook in dat het autorisatiebeheer bij de KVK niet op orde is en neemt daarom maatregelen om deze situatie in de toekomst te voorkomen door controle van autorisaties aan te scherpen.
Heeft de Kamer van Koophandel aangifte gedaan tegen de voormalig advocaat? Kunt u de verdere procedure uiteenzetten?
Ja, de KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de voormalige advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit het Openbaar Ministerie of er tot vervolging wordt overgegaan.
Kunt u of anders de Kamer van Koophandel openbaar maken om welke voormalig advocaat het precies gaat? Zo neen, waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om de naam van de voormalige advocaat bekend te maken. Dit vanwege privacy en de veiligheid van voormalige advocaat zelf.
Kunt u bekend maken van welke stichtingen de gegevens zijn opgevraagd? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen van de 1800 buitgemaakte privégegevens Kamerlid zijn of zijn geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom kan er niet bekend worden gemaakt, zelfs niet aan de beveiligingsdienst van de Kamer, van wie er gegevens opgevraagd zijn? Welke bepaling in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) zou dat belemmeren?1
De KVK staat in contact met het hoofd beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn conform AVG door KVK geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Zijn er ook gegevens van lokale volksvertegenwoordigers toegankelijk? Zo ja, hoe precies?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met mij eens dat zeker in het kader van toenemende ondermijning ook deze gegevens goed beschermd moeten zijn?
Ja. De gegevens waartoe de voormalige advocaat zich onbevoegdelijk toegang had verworven dienen goed beschermd te zijn. KVK neemt n.a.v. deze casus maatregelen om haar autorisatiebeheer aan te scherpen. KVK voert thans een controle uit met de NOvA op alle autorisaties die zijn afgegeven aan advocaten. En in afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar de drie genoemde beroepsgroepen afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed. Verder zullen nu alle autorisaties periodiek gecontroleerd worden. De KVK werkt voorts aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Erkent u dat de omgang met privégegevens door de Kamer van Koophandel problematisch is? Zo neen, waarom niet?
Nee, zie antwoord vraag 12.
Kunt u reflecteren op de rol en de wenselijkheid van de Kamer van Koophandel met betrekking tot de vele incidenten betreffende gelekte of opgevraagde data en dat dit al jaren speelt? (Aanhangsel handelingen 2125, Aanhangsel handelingen, 2258)2, 3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u er zorg voor dragen het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens dat de Kamer van Koophandel woongegevens van ZZP’ers niet meer zichtbaar moet presenteren, zo snel mogelijk wordt uitgevoerd door de Kamer van Koophandel?
De KVK is de wettelijk aangewezen beheerder van het Handelsregister. Die taak vervult KVK binnen de kaders van de Handelsregisterwet 2007 en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Als verwerkingsverantwoordelijke hecht zij aan de privacy van ingeschrevenen. In de procesontwikkeling geeft de KVK hier een hoge prioriteit aan. Naar aanleiding van eerdere adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft de KVK verschillende maatregelen getroffen. De AP concludeerde daarop in 2019 dat zij een positief beeld heeft over de omgang van de KVK met persoonsgegevens.4
Dat neemt niet weg dat door maatschappelijke en technologische ontwikkelingen nieuwe vraagstukken ontstaan in relatie tot de openbaarheid van het Handelsregister. Dit blijkt ook uit de ingediende moties en Kamervragen over de openbaarheid van privé en vestigingsadressen van niet-rechtspersonen, zoals eenmanszaken. Ook dit incident van het onbevoegd handelen van een voormalig advocaat met gebruikmaking van de door de KVK beheerde autorisatie geeft aanleiding om te blijven nadenken over de wijze waarop de persoonsgegevens in het Handelsregister beschermd moeten worden.
Tegelijkertijd zijn uiteenlopende belangen van grote groepen gebruikers van het handelsregister, inclusief de geregistreerde ondernemers zelf, gemoeid met de openbaarheid van vestigingsadressen. Deze informatie dient bijvoorbeeld de rechtszekerheid, wordt gebruikt bij nakoming van customer due dilligence-verplichtingen en biedt marktpartijen relevante mogelijkheden om zich te beschermen tegen fraude.
Ik ben in samenwerking met de KVK een brede consultatie over de datavisie handelsregister gestart.5 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister. Hierbij worden alle mogelijke oplossingsrichtingen in overweging genomen. De oplossingsrichtingen worden met gebruikers van het HR en ingeschrevenen verder verkend. Ik stuur u komend najaar een brief over die datavisie.
Op 25 augustus jl. heeft de AP haar wetgevingsadvies van 28 juni jl. gepubliceerd.6 Dit advies ziet op mijn voornemen om woonadressen in het handelsregister standaard af te schermen en op de consultatie over de Datavisie Handelsregister. De AP adviseert positief op de voorgestelde maatregel om woonadressen af te schermen. Tegelijkertijd vraagt de AP aandacht voor het uitgangspunt dat vestigingsadressen openbaar blijven, ook als het adres tevens als woonadres fungeert. De AP geeft in brede zin haar opinie en aanbevelingen over hoe het kabinet zou moeten omgaan met adresgegevens in openbare registers, in het bijzonder waar het adressen betreft van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
Het advies is een zeer welkome bijdrage aan de ontwikkeling van de Datavisie Handelsregister. De oplossingsrichtingen, die de AP aandraagt met betrekking tot de adressen van zzp’ers werpen de nodige vragen op over de uitvoerbaarheid en handhaving. Het incident, dat de aanleiding vormt voor deze Kamervragen, benadrukt dat een wettelijke kader helder moet zijn over welke adresgegevens wel en welke niet afgeschermd moeten worden, wie daarom mag verzoeken en om welke reden. Dat zijn nu juist vragen die aan de orde komen in de discussie rond de Datavisie Handelsregister.
Kunt u de definitieve integrale opdrachtverstrekking aan Deloitte beschikbaar stellen, om zo de Kamer zicht te geven op het feitelijke mandaat alsmede de begrenzingen waarbinnen het onderzoek dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage2 bij deze brief vindt u de opdrachtbevestiging die Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. – hierna onderzoeksbureau – heeft opgesteld op basis van de conceptopdracht zoals uw Kamer op 18 juni jl.3 van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: Minister voor MZS) heeft ontvangen. Via deze opdrachtbevestiging geeft het onderzoeksbureau inzicht in de aanleiding en doelstelling van de opdracht, de voorgestelde aanpak en uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast geeft dit document de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen weer van de uit te voeren opdracht.
De bovenliggende dienstverleningsovereenkomst maakt geen deel uit van de bijlage4. De reden daarvan is dat dit document volgens het onderzoeksbureau bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie bevat.
Kunt u aangeven op welke onderdelen de opdrachtverstrekking aan Deloitte afwijkt van de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek naar de gang van zaken rond de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (BPM)?2
De definitieve opdrachtbevestiging van het onderzoeksbureau – zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 – bevat dezelfde elementen zoals weergegeven in de geformuleerde conceptopdracht zoals aan uw Kamer is gecommuniceerd op 18 juni jl. Op verzoek van het Ministerie van VWS heeft het onderzoeksbureau in de opdrachtbevestiging een tekstuele aanpassing verricht als het gaat om het gebruik van terminologie. Hierbij is het onderzoeksbureau gevraagd om de term «governance» te vervangen door de term «besturing». Dit is dus een tekstueel verschil tussen de conceptopdracht en de opdrachtbevestiging.
Zoals gebruikelijk bij dit type onderzoek heeft het onderzoeksbureau de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen van de uit te voeren opdracht nader in kaart gebracht. Om zijn onafhankelijke positie als onderzoeksbureau te waarborgen heeft het onderzoeksbureau hiervoor een cliënt- en opdrachtacceptatieprocedure afgerond. Daarnaast heeft het onderzoeksbureau aangegeven een risicogerichte aanpak te hanteren bij het onderzoeken van de ruim 300 transacties en afgesloten overeenkomsten met een waarde kleiner dan 100 miljoen euro. In deze aanpak wordt op basis van door het onderzoek opgestelde indicatoren bepaald welke transacties en overeenkomsten als eerste onderzocht worden.
Kunt u, indien strikt noodzakelijk vertrouwelijk, uiteenzetten welke mogelijke juridische implicaties en overwegingen van politieke aard het door Deloitte te verrichten onderzoek bemoeilijken, afgrendelen en inperken?
In mijn brief van 15 september jl.6 heb ik u geïnformeerd dat de afgelopen weken helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn dan eerder met uw Kamer is gedeeld. De werkzaamheden die voortvloeien uit de datacollectie-, identificatie, en overdracht, het handelen conform vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving) én het vaststellen van het eigendom van de data (ook data die buiten VWS ligt) maken dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl. niet haalbaar blijken. In voorgenoemde brief van 15 september jl. geef ik een uitgebreide toelichting op dit proces.
Kunt u, zoals toegezegd aan de Kamer, bevestigen daadwerkelijk alle signalen over mogelijke tekortkomingen diepgaand te laten onderzoeken (wat verder strekt dan een geclausuleerd onderzoek met beperkt mandaat) om een compleet beeld te krijgen van de gang van zaken rond de inkoop van PBM, met de keuzes die daarin zijn gemaakt en waarom, en dat aan de Kamer overleggen?3
De toenmalig Minister voor MZS heeft uw Kamer op 8 juni8 en 18 juni jl. geïnformeerd dat het onderzoeksbureau gevraagd is onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te verrichten naar de inkoop van PBM voor de zorg. Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken en de onderste steen bovenkomt. Daarom richt het onderzoek zich niet alleen op het onderzoeken van de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) en/of Relief Goods Alliance B.V. (RGA), maar op alle overeenkomsten. De tweede fase van het onderzoek zal zich hierbij – zoals in de brief van 18 juni jl. toegelicht – specifiek richten op de bredere kwestie van de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis en ieders rol en verantwoordelijkheid daarin. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken. Hiermee kan ook gedurende het onderzoek nieuwe informatie in het onderzoek worden betrokken.
Tot slot wijs ik u – zoals ik in mijn brief van 9 augustus jl.9 heb toegelicht – nogmaals op het in augustus jl. geopende online meldpunt – www.meldpuntinkopenPBM.nl – waar direct betrokken partijen signalen van mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM aan het onderzoeksbureau kunnen melden.
Kunt u het integrale advies beschikbaar stellen van de landsadvocaat over het convenant van deelnemers van het Landelijk Consortium Hulpverlening (LCH), de relatie van het LCH tot de leveranciers en de juridische mogelijkheden om leveranciers aan te spreken bij vermoedelijke onregelmatigheden?
Ik verwijs u naar de bijlage «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat.
Heeft u separaat van het advies aan de landsadvocaat aanvullend onderzoek laten doen naar de juridische complicaties van het onderzoek? Zo ja, kunt u dit beschikbaar stellen?
De landsadvocaat is gevraagd advies te geven over de juridische complicaties van het onderzoek. Ik stuur uw Kamer dit advies toe indien dit gereed is.
Kunt u bevestigen dat het van wezenlijk belang is om per geval te beoordelen hoe partijen ieder afzonderlijk zijn betrokken bij de inkoop van PBM, nu een generieke duiding volgens het advies van de landsadvocaat niet volstaat om eventuele onregelmatigheden te specificeren en leveranciers daarop aan te spreken?
Ja, dat kan ik bevestigen. Zoals in het bijgevoegde10 document «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat staat opgenomen, is het bij de inkoop van PBM door het LCH niet steeds duidelijk wie bij de inkopen partij waren. Per geval dient te worden vastgesteld welke ondernemingen/instellingen of privépersonen partij zijn geweest. Bovendien kan niet in algemene zin worden gezegd jegens wie een partij, die het convenant van het LCH tekende, verplichtingen op zich nam. Verder bestaat onduidelijkheid of leveranciers het convenant hebben getekend en dus of de kernwaarden van het LCH voor hen golden. Over deze elementen zal per geval op basis van verder onderzoek uitsluitsel moeten worden verkregen over de vraag hoe partijen zijn betrokken bij de inkoop van PBM.
Kunt u aangeven welke vertraging de drie fasen van het onderzoek oplopen en waar deze aan valt toe te schrijven?
In mijn brief van 15 september jl. heb ik u gemeld dat de afgelopen periode helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn. Om de onderste steen boven te laten komen is aanzienlijk meer tijd nodig dan eerder in de brief van 18 juni jl. is genoemd. De omvang en complexiteit van de werkzaamheden zijn namelijk onderschat. Het onderzoeksbureau geeft aan dat het eerst moet beschikken over de voor het onderzoek relevante data om een reële inschatting te kunnen maken van de oplevertermijnen van de onderzoeksresultaten. In dezelfde brief van 15 september jl. heb ik toegezegd uw Kamer – na de overdracht van de data – nader over de voortgang van het onderzoek te informeren en dat ik ernaar streef dit in de tweede helft van oktober a.s. te doen. Daarbij heb ik opgemerkt dat het onderzoeksbureau mij heeft laten weten dat niet uit te sluiten valt dat ook op dat moment nog niet duidelijk is wanneer het onderzoeksbureau de resultaten van het onderzoek naar de overeenkomst met HA en/of RGA en de overige twee fases kan opleveren.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord.
Coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat (pleeg)ouders en voogden van het kastje naar de muur worden gestuurd omtrent het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs voor kinderen met een meervoudige beperking?
Bent u het eens dat voor mensen met een meervoudige beperking er altijd een oplossing moet zijn om een coronatoegangsbewijs te bemachtigen, ook als het voor hen niet mogelijk is om op basis van medische gronden te vaccineren of regelmatig te laten testen?
Wat zijn de officiële richtlijnen omtrent het verkrijgen van coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking wanneer zij én niet gevaccineerd kunnen worden op basis van medische gronden én niet regelmatig getest kunnen worden? Is het in een dergelijke situatie mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen, zowel voor nationaal als internationale (reis)doeleinden? Zo ja, hoe komt het dat beiden indieners klachten ontvangen van ouders wiens kinderen met een meervoudige beperking geen coronatoegangsbewijs kunnen bemachtigen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er maatwerk mogelijk bij het toekennen van coronatoegangsbewijzen en een EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) voor mensen met een meervoudige beperking die niet in staat zijn zich te laten vaccineren of regelmatig te laten testen? Bij wie kunnen mensen terecht als zij zich in deze situatie bevinden?
Wat is, bij benadering, de omvang van het aantal Nederlanders dat vanwege een meervoudige beperking zich niet kan laten vaccineren noch regelmatig kan laten testen?
Iedereen vanaf 12 jaar heeft nu de mogelijkheid gehad zich te laten vaccineren. Mij zijn slechts individuele gevallen bekend die zich én niet kunnen laten vaccineren, én niet kunnen laten testen. Deze groep is naar verwachting heel erg klein.
Bent u bereid om bovenstaande vragen uiterlijk voor 8 september te beantwoorden, zodat mensen met een meervoudige beperking en diens (pleeg)ouders of voogden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Het beantwoorden van de vragen voor 8 september is helaas niet gelukt. Zoals gezegd wordt er aan een oplossing gewerkt. De streef ernaar om in het najaar hier een uitspraak over te kunnen doen.
Het verschil in regelgeving tussen een evenement op een terras of op een andere locatie |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Wel toegestaan, geen vergunning: kleine evenementen dupe van «krom coronabeleid»» in het Parool van 24 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat men niet een evenement tot 750 personen met toegangsbewijzen en met harde muziek kan organiseren op een terras, omdat hier artikel 4.4 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) geldt, maar dit wél mag op een andere locatie in de buitenlucht omdat hier artikel 5.2 van de betreffende regeling geldt?
Maatregelen in het kader van de bestrijding van covid-19 worden gebaseerd op het epidemiologisch beeld en OMT-advies, waarbij ook rekening wordt gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka») en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de Gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de inspecties, veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarbij wordt telkens opnieuw bezien of en welke maatregelen nodig zijn op dat moment. Gelet op de beperkte epidemiologische ruimte dienen afwegingen te worden gemaakt, immers niet alles kan. Ten tijde van het aangehaalde bericht gold voor een terras inderdaad dat er binnen op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toegestaan was. Indien er sprake is van een evenement golden daarvoor de eisen zoals die waren verwoord in artikel 5.2 van de regeling die op dat moment gold.
Is er bewust gekozen voor een onderscheid in het type locatie alwaar een buitenevenement met toegangsbewijzen kan plaatsvinden, dus een terras versus andere locatie? Zo ja, waarom is dit wenselijk? Zo nee, is er sprake van een onbedoelde fout?
Ten tijde van het aangehaalde bericht hingen deze maatregelen niet samen met het verschil in de locatie, maar volgden deze uit het onderscheid tussen een terras en een evenement. Om de horeca in de buitenlucht mogelijk te maken zonder coronatoegangsbewijs is er bij de toenmalige besluitvorming voor gekozen om op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toe te staan. Tevens gold er op een terras een placeringsplicht door het toewijzen van een vaste zitplaats. Voor een evenement golden andere regels, die afhankelijk van het gegeven of het evenement binnen of buiten plaats heeft, en of er al dan niet sprake was van placering, van elkaar verschilden. Zo waren er bij geplaceerde evenementen in de buitenlucht, waar niet gevraagd werd om een coronatoegangsbewijs, geen eisen aan de capaciteit zolang de 1,5 meter afstand in acht werd gehouden. Indien er wel gewerkt werd met een coronatoegangsbewijs gold op dat moment voor een geplaceerd evenement in de buitenlucht dat er maximaal 750 bezoekers, dan wel 2/3 van de maximale capaciteit aan bezoekers aanwezig mochten zijn.
Heeft een gemeente binnen de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) alsnog de vrijheid om een vergunning te verlenen aan een evenement tot 750 personen volgens artikel 5.2 van Trm als de locatie een terras is? Zo ja, waarom geeft de gemeente Amsterdam aan dat dit volgens hen niet kan? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van aangehaald bericht was in artikel 4.4 eerste lid Trm bepaald aan welke voorwaarden een beheerder moest voldoen om open te zijn. Dat was onder andere, zoals hiervoor ook aangegeven, dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement mocht zijn. Als een evenement op een terras aan deze voorwaarden voldoet, was er vanuit de Trm geen beletsel om een vergunning te verlenen. Wel biedt artikel 58e lid 2 van de Wpg de mogelijkheid aan de burgemeester om in bijzondere gevallen een ontheffing te verlenen van voorwaarden voor openstelling. Naast de bepalingen in de Trm en Wpg dient een gemeente ook nog een eigen afweging te maken op grond van eigen regelgeving voor het verlenen van een vergunning voor een evenement.
Bent u al in gesprek geweest met de gemeente Amsterdam en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de onduidelijkheid die is ontstaan? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert veelvuldig overleg met zowel provinciale als lokale overheden, koepelorganisaties alsook andere veldpartijen. Daarbij worden onder meer eventuele onduidelijkheden in de regelgeving, uitvoeringsvraagstukken en andere vraagstukken besproken. Over deze specifieke maatregelen is geen separaat overleg gevoerd.
Wanneer verwacht u een oplossing voor de ontstane verwarring, aangezien de Trm tot tenminste 20 september 2021 van toepassing is?
De maatregelen ter bestrijding van het virus worden regelmatig aangepast aan de stand van de epidemie. Maatregelen waar onduidelijkheden rondom de uitvoering van de regels soms uit voortvloeien worden daarbij aangepast of, indien daar ruimte voor is, afgebouwd. Vanzelfsprekend streeft het kabinet er naar om geen maatregelen van kracht te laten zijn, indien de bestrijding van de epidemie daar niet om vraagt.
Bent u bereid de regeling aan te passen zodat evenementen volgens artikel 5.2 van de Trm ook op een terras kunnen plaatsvinden?
Inmiddels heeft de epidemie zich zodanig ontwikkeld dat andere regels ten tijde van aangehaald bericht gelden. Inmiddels is op een terras, op basis van artikel 4.2 van de Trm, een coronatoegangsbewijs vereist. Verder gelden bij de organisatie van een evenement de overige eisen zoals die in artikel 5.2 van de Trm zijn beschreven.
Kunt u gezien de onduidelijkheid die er heerst bij gemeenten deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enige tijd op zich laten wachten.
De te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Welke stappen zult u ondernemen om de tekorten op te vangen in het kader van de te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang, inclusief bedden?
In verschillende brieven die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd staat beschreven welke stappen worden ondernomen.1 Ik kan u melden dat het COA, gemeenten, provincies, BZK en het Rijksvastgoedbedrijf met elkaar in gesprek zijn hoe vergunninghouders zo snel mogelijk naar gemeenten kunnen uitstromen en waar extra (tijdelijke) COA-opvanglocaties kunnen worden gerealiseerd.
Deze gesprekken hebben al tot het openen van enkele tijdelijke nieuwe locaties geleid. Daarnaast is er in Goes een noodopvanglocatie gerealiseerd en worden de defensielocatie legerplaats Harskamp en het defensieterrein op het Marine Etablissement in Amsterdam weer ingezet. De hoop en noodzaak is dat er op korte termijn ook in andere gemeenten (tijdelijke) locaties worden gerealiseerd.
Gezien de constructieve gesprekken die nu worden gevoerd met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, verwacht ik het laatste kwartaal van 2021 meer zicht te hebben op acties die kunnen worden genomen om vergunninghouders in gemeenten te huisvesten en de realisatie van nieuwe tijdelijke en reguliere opvanglocaties. In de loop van oktober zal ik uw Kamer, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, informeren over de voortgang. Alle inzet is en blijft erop gericht om iedereen met recht op opvang ook opvang te kunnen blijven bieden.
Zult u stappen ondernemen om de wachttijden in Ter Apel en de andere AZC’s te verkorten? Zo ja, welke stappen? Zo nee, hoe verwacht u de verhoogde asielstroom adequaat en menswaardig op te vangen?
Ik ben doorlopend met de verschillende organisaties in de migratieketen in gesprek om het asielproces zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. Als blijkt dat er knelpunten ontstaan, handel ik naar bevind van zaken.
Voor wat betreft de opvang verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1.
Welke structurele oplossingen zullen er worden geboden om de te verwachten verhoogde asielstroom, zowel uit Afghanistan als Litouwen, opvang te bieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er door bezuinigen en ten gevolge van de coronapandemie de «rek» uit de opvang is, waardoor het systeem niet kan voorzien in verhoogde vluchtelingenstromen, zoals deze nu te verwachten zijn? Zo ja, overweegt u te pleiten voor een ofwel eenmalig, ofwel structurele verhoging van het budget voor de opvang van vluchtelingen en asielzoekers in het kader van de huidige ontwikkelingen in Afghanistan?
Het beschikbare budget voor de asielopvang is gebaseerd op de verwachte bezetting bij het COA. De verwachting en de daarbij behorende middelen voor 2021 zijn gebaseerd op de meerjarenproductie prognose van februari 2021. De prognose ging toen uit van een dalende bezetting in de asielopvang met name veroorzaakt door het uitstromen van een groot aantal vergunninghouders naar gemeenten. In de praktijk blijft deze uitstroom echter sterk achter bij de prognoses. Daarnaast is het aantal eerste asielaanvragen hoger dan eerder verwacht, net als het aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt. Gezien het hogere aantal bewoners in de COA-opvang dan verwacht, wordt bekeken of de beschikbare middelen toereikend zijn. Dit gaat via de reguliere begrotingsmomenten.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het COA dit jaar geen locaties heeft hoeven sluiten door een te beperkt budget om de locaties in de bestaande vorm open te houden. Dat er locaties zijn dichtgegaan komt door het aflopen van bestuursovereenkomsten met gemeenten. Dit laatste, gecombineerd met slechts een beperkt aantal nieuwe locaties dat is geopend en een achterblijvende uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, heeft er voor gezorgd dat de grenzen van de opvangcapaciteit in zicht komen en dat als deze situatie doorzet, het COA naar verwachting binnen afzienbare tijd, en mogelijk al binnen enkele weken, vol zit.
Bent u van mening dat een gecoördineerde aanpak op Europees niveau, inclusief evenredige herverdeling van vluchtelingen over de Europese lidstaten en betere coördinatie van de ter beschikking zijnde middelen en expertise tussen lidstaten, de druk op de Nederlandse asielopvang zou kunnen verlagen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om hier gebruik van te maken? Zo nee, welke alternatieven zijn er ter beschikking?
Zowel de crisis in Afghanistan als de ontwikkelingen aan de grens met Belarus vereisen een gecoördineerde Europese aanpak. Zoals aan uw kamer gemeld, heb ik dit op Europees niveau ook bij meerdere gelegenheden benadrukt.2 Ten aanzien van de coördinatie van middelen en expertise tussen lidstaten wijs ik op de bijdrages die Nederland reeds heeft geleverd in het kader van de Europese steun aan Litouwen om de situatie het hoofd te bieden. Dit betreft onder meer het leveren van materiaal als stapelbedden, garderobekasten en dekens, en het inzetten van operationeel materiaal en experts via Frontex en EASO.3 Ook andere lidstaten dragen hier op uiteenlopende wijze aan bij.
Ten aanzien van de herverdeling van vluchtelingen is het standpunt van het kabinet u bekend.4 De Litouwse regering heeft overigens niet verzocht om een dergelijke herverdeling, noch de regering van de andere EU lidstaten die direct te maken hebben met een toename van irreguliere aankomsten via Belarus.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Ook verwijst het kabinet u graag naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer spoedig toekomt.
Hoe zal u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken om de opvang van vluchtelingen op Europees niveau te stroomlijnen en coördineren in het kader van de motie van het lid Dassen c.s. van 18 augustus 2021 over een Europees noodplan?1
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Belarus bijna $1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten |
|
Eelco Heinen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Belarus bijna $ 1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten (Special Drawing Rights/SDR’s)?1
Ja.
Klopt het dat landen als Venezuela en Myanmar geen SDR’s hebben ontvangen, omdat de zittende regimes door veel landen niet worden erkend?
Een generieke allocatie van SDR’s wordt naar rato van het quota-aandeel toegekend aan alle IMF leden. Om toegang te krijgen tot de gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Voor Venezuela en Myanmar geldt dat er geen brede steun is vanuit het IMF lidmaatschap voor de erkenning van de zittende macht in de desbetreffende landen. Deze landen hebben geen toegang tot de gealloceerde SDR’s.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Echter, er is geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet- erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct en op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Klopt het dat aan Belarus wel SDR’s zijn verstrekt, terwijl een groot aantal landen de verkiezing van president Loekashenko niet erkent? Deze landen hebben binnen het IMF-bestuur gezamenlijk meer dan 50% van het stemgewicht.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Belarus hetzelfde behandeld zou moeten worden als Venezuela en Myanmar, en dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s ontvangt ter waarde van $ 1 miljard, terwijl een brede groep landen (EU, VS, VK, Canada) financiële sancties tegen Belarus heeft ingesteld? Hoe beoordeelt u het risico dat de $ 1 miljard van het IMF bijdraagt aan een stevigere positie van het Loekashenko-regime en afbreuk doet aan de ingestelde sancties?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Het is niet goed vast te stellen in welke mate middelen die het regime met deze SDR’s tot zijn beschikking krijgt bijdragen aan versteviging van de positie van het regime. Wel is het kabinet van mening dat, in lijn met het staande sanctiebeleid, ingezet moet worden op het zo veel mogelijk beperken van de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt, om zo de druk op het regime verder op te voeren. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Heeft er een discussie plaatsgevonden binnen het IMF-bestuur over deze uitkering aan Belarus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze discussie en is er formeel gestemd?
De discussie binnen het IMF betrof de generieke uitkering van SDR’s aan alle IMF lidstaten. Lidstaten zijn niet separaat besproken, dus ook Belarus niet.
Wat was de inbreng van Nederland binnen het IMF-bestuur over deze kwestie? Heeft Nederland ingestemd met deze «gift» aan Belarus? Zo ja, waarom?
Er is een besluit genomen over een generieke allocatie van SDR’s en er zijn geen individuele besluiten per land genomen. Nederland heeft daarom niet gestemd over de allocatie van SDR’s aan Belarus, maar over de algehele uitkering van SDR’s. Internationaal was brede steun voor een allocatie van speciale trekkingsrechten om zo opkomende economieën en lage-inkomenslanden te ondersteunen in deze fase van de coronacrisis. Ook Nederland heeft voor een generieke allocatie van SDR’s gestemd.2
Is het mogelijk de uitkering van SDR’s aan Belarus alsnog te bevriezen? Zo ja, bent u bereid hiervoor te pleiten binnen het IMF?
Op basis van de Articles of Agreement van het IMF kan de toekenning van speciale trekkingsrechten niet voor individuele landen worden herroepen. Een eventuele «cancellation» is alleen mogelijk wanneer deze gelijk is voor alle leden.
Wel zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om speciale trekkingsrechten te verzilveren op de internationale kapitaalmarkt, zo veel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vragen 9 en 10.
Bent u bereid alsnog uw afkeuring uit te spreken over de uitkering aan Belarus en hierover eventueel een gezamenlijke verklaring af te leggen met gelijkgestemde landen? Zo nee, waarom niet?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich hier binnen het IMF tegen uit te spreken.
Wel zet het kabinet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR's op de kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u garanderen dat Nederland niet zal meewerken aan het omzetten van SDR’s van Belarus in valuta? En bent u bereid met andere landen in contact te treden om gezamenlijk te voorkomen of te bemoeilijken dat Belarus SDR’s in valuta kan omzetten? Zo nee, waarom niet?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden daartoe voor Belarus zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
Afghanistan |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
In het kader van de motie-Dassen c.s. ingediend op 18 augustus jl. over een Europees noodplan: welk mandaat gaat u voorstellen of heeft u reeds voorgesteld voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich-vergadering) van 2 en 3 september a.s. met betrekking tot het opstellen van een Europees noodplan voor de evacuatie van personen uit oorlogsgebieden en de opvang van vluchtelingen uit oorlogsgebieden in Europa?1
Zoals aangegeven in het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken van 2–3 september (Gymnich) richtte de discussie tijdens Gymnich zich logischerwijs op de actualiteit rondom Afghanistan. Desalniettemin onderstreepten de HV en Lidstaten ook dat het van groot belang is om wanneer daar ruimte voor is, ook het gesprek te voeren over de te trekken lessen uit de crisis in Afghanistan. Wat het kabinet betreft is het van groot belang dat daar, in lijn met de motie Dassen, ook gesproken wordt over een gecoördineerde EU-aanpak bij eventuele toekomstige evacuaties van personen uit oorlogsgebieden. De opvang van vluchtelingen in Europa is geen onderdeel van het takenpakket van de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO). Hierover wordt wel gesproken in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in het kader van de onderhandelingen over het migratiepact. De opvang van vluchtelingen in de regio én in de EU maakt daar nadrukkelijk onderdeel van uit, net als de bredere samenwerking met derde landen op het gebied van migratie. Het kabinet acht de voorstellen een solide basis voor onderhandelingen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in Afghanistan acht het kabinet het ook van belang dat de lessen die daar uit kunnen worden getrokken worden meegenomen in de verdere vormgeving van de migratiesamenwerking tussen de EU en derde landen in lijn met de motie-Dassen.
Welke informatie kunt u verstrekken met betrekking tot de inhoud, reikwijdte en vervolgstappen van het voorgestelde mandaat? Welke routes ziet u nog voor mogelijke vervolgstappen, zowel in het geval het mandaat wordt goedgekeurd als in het geval dat het mandaat wordt afgekeurd in de informele Raad Buitenlandse Zaken?
Het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan voor toekomstige situaties zal onderwerp van gesprek zijn tussen de 27 lidstaten en de instellingen, waarbij uiteraard een belangrijke rol is weggelegd voor de EDEO. Tijdens Gymnich, maar ook in andere EU-gremia, hebben veel lidstaten en de instellingen al duidelijk aangegeven dit gesprek te willen voeren. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zult u zelf een voorzet geven voor de inhoud van een dergelijk noodplan, bijvoorbeeld in de vorm van een Nederlandse non-paper? Zo ja, welke elementen voorziet u naar aanleiding van een dergelijk noodplan, specifiek met betrekking tot een structurele aanpak van noodsituaties zoals in het geval van Afghanistan, alsook de omgang met de opvang van vluchtelingen en de optimalisering van de middelen, expertise en coördinatie van en tussen EU-lidstaten? Wanneer zult u een dergelijke non-paper voorleggen aan de Kamerleden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet brengt het belang van het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan in op verschillende niveaus in het Brusselse proces. Welke precieze vorm van sturing dan wel beïnvloeding van dit proces het kabinet kiest of nodig acht valt in dit stadium nog niet te zeggen. Uiteraard zal het kabinet zich daarbij houden aan de staande informatieafspraken met uw Kamer over Europees beleid.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Gezinnen die door Vestia uit de Tweebosbuurt verdreven worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningcorporatie wil gezinnen uit woningen Tweebosbuurt laten zetten: «Ze willen ons wegpesten»»? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het is mij bekend dat de sloop van de Tweebosbuurt bij een deel van de huurders op grote weerstand stuit en zij alle wettelijke mogelijkheden benutten om zich tegen de sloop van hun woning te verzetten. Vestia van haar kant maakt eveneens gebruik van de wettelijke mogelijkheden. Daarmee is de zaak nu onder de rechter en is het aan de rechter om een oordeel te vellen.
Is het waar dat Vestia RVV (Regeling Vermindering Verhuurderheffing)-gelden misloopt wanneer deze woningcorporatie niet op tijd de geplande woningen in de Tweebosbuurt heeft gesloopt? Kunt u dit toelichten?
Aan de RVV zijn termijnen gekoppeld. Wanneer deze niet worden gehaald, dan bestaat er geen recht op vermindering van de verhuurderheffing. Het is op dit moment nog niet bekend of Vestia de termijnen volledig gaat halen.
Wat vindt u van de argumentatie met betrekking tot de door u ingestelde RVV als reden voor de ontruiming? Kunt u dit toelichten?
Vestia geeft aan dat er verschillende redenen zijn om een gerechtelijke procedure te starten tegen de twee huishoudens die zich tegen de sloop blijven verzetten. Het gaat daarbij zowel om volkshuisvestelijke, als leefbaarheid en financiële redenen:
De realisatietermijnen in de RVV zijn opgenomen om de voortgang van de bouw van sociale huurwoningen te versnellen. Vanzelfsprekend moeten corporaties zich ook houden aan regels rond overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Het overleg dat plaats moet vinden met de bewoners is reeds geregeld bij wet
In mijn antwoorden van 7 september jl. over sloop in de tweebosbuurt (2021D32181) heb ik aangegeven dat ik met Vestia het gesprek zal aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Vindt u dat Vestia hiermee het bewijs levert dat de RVV tot een perverse financiële prikkel kan leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze prikkel wegnemen?
Corporaties moeten zich (kunnen) houden aan regels rond het overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Zoals hiervoor al aangegeven zal ik met Vestia het gesprek aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. over bij het verlenen van financiële steun eisen dat zeggenschap van bewoners goed geregeld is?2 Kunt u dit nader toelichten?
Op dit moment kunnen geen nieuwe aanvragen voor heffingsvermindering voor sloop en nieuwbouw worden ingediend. Openstelling voor nieuwe aanvragen ligt op korte termijn niet in de lijn der verwachtingen.
Ten aanzien van het Volkshuisvestingsfonds heb ik u eerder in mijn brief van 15 juli 2021 bericht dat ik mij ervan bewust ben dat sloop-nieuwbouwprojecten voor bewoners zeer ingrijpend zijn en dat een afweging voor dergelijke ingrepen altijd zorgvuldig gemaakt dient te worden, waarbij de belangen van de huidige bewoners meegerekend dienen te worden. De wet- en regelgeving die hiervoor geldt moet worden nageleefd.
Is er volgens u, in dit geval, voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de motie? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor opgemerkt stelde de RVV zelf geen eisen aan betrokkenheid van bewoners. Of Vestia bij de herstructurering van de Tweebosbuurt de bewoners voldoende heeft betrokken, zoals voorgeschreven in o.a. de Overlegwet is ter beoordeling van de rechter.
Bent u van mening dat, zolang het hoger beroep nog loopt, deze gezinnen in de woningen moeten kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen?
Het is aan de rechter om te beoordelen of de huurders in de woningen kunnen blijven wonen.
Bent u van mening dat deze huurders, die een rechtszaak gewonnen hebben die door de woningcorporatie is gestart, niet gekarakteriseerd mogen worden als dwarsliggers als zij vervolgens na de door hen gewonnen rechtszaak niet meewerken aan een gedwongen verhuizing? Kunt u dit toelichten?
Uit het aangehaalde krantenartikel maak ik op dat het deze bewoners om een principiële stellingname te doen is. Het is hun recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken.
Vindt u dat met het instellen van deze vordering de rechtsgang na de gewonnen rechtszaak nog steeds gerespecteerd wordt? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Er worden door Vestia verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing van de vordering tot huisuitzetting. De rechter zal deze beoordelen.
Vindt u dat het inzetten van een zwaarwegend rechtsmiddel als de provisionele vordering deze Rotterdammers verder in de problemen kan brengen? Zo ja, wanneer brengt u Vestia hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bewoners als Vestia hebben het recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken om hun belangen, die zwaarwegend kunnen zijn, te verdedigen. Verder geeft Vestia aan dat de bewoners passende huisvesting is aangeboden in de buurt van hun huidige woning. Ik ga ervan uit dat, indien de rechter na afweging van alle belangen de vordering van Vestia zou toewijzen, de bewoners nog steeds passende huisvesting zal worden aangeboden.
Vindt u dat Vestia met het instellen van de provisionele vordering het recht op zeggenschap over de eigen woning geschonden heeft? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven, is deze zaak onder de rechter en is het daarom nu aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Wat vindt u van de stelling van de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties dat het woonbeleid van Vestia, Nationaal Programma Rotterdam Zuid, de woonvisie van het gemeentebestuur van Rotterdam kan leiden tot dakloosheid? Kunt u dit toelichten?
In het Rotterdamse woonbeleid, zoals het meest recent vastgelegd in het door de Rotterdamse gemeenteraad op democratische wijze vastgestelde Thuis in Rotterdam – Addendum Woonvisie, heeft de gemeente als centrale ambitie vastgelegd een thuis te willen bieden aan alle Rotterdammers. De in dat Addendum Woonvisie opgenomen beoogde voorraadontwikkeling heeft de gemeente gebaseerd op regionaal woningbehoefteonderzoek. Hieruit volgt dat in Rotterdam een grote behoefte is aan midden en hoger segment woningen, terwijl de sociale voorraad juist kan afnemen, gezien het feit dat de omvang van de sociale doelgroep een stuk kleiner is dan de sociale voorraad. Ook bij een afname van de sociale voorraad door bijvoorbeeld de aanpak van de Tweebosbuurt zou er dus nog voldoende sociale voorraad over blijven om in de behoefte van de sociale doelgroep te voorzien.
Daarnaast heeft de gemeente een Plan van Aanpak Kwetsbare Rotterdammers, met gerichte inzet op de huisvestingsvraag van kwetsbare Rotterdammers, waaronder (ex-)daklozen. De huisvesting van daklozen is daarmee één van de prioriteiten van het gemeentelijke woonbeleid.
Bovendien geldt dat verhuurders zoals woningcorporaties zich inzake herstructurering en herhuisvesting dienen te houden aan het huurrecht en daaraan gekoppelde jurisprudentie als het gaat om het bieden van passende vervangende huisvesting. Daartoe is in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam een herhuisvestingsurgentie vastgelegd, waarmee woningzoekenden met voorrang in aanmerking komen op een woning op de woningmarkt van Rotterdam en de rest van de regio Rotterdam. Hierdoor is het vinden van passende vervangende huisvesting bij herstructurering geborgd.
Wat vindt u van het feit dat bewoners nog steeds geen gesprek met Vestia gekregen hebben over de brief van de Verenigde Naties terwijl deze opriep om met de bewoners in gesprek te gaan?
Er is geregeld overleg tussen de Bewonersgroep Tweebosbuurt (dit is de erkende bewonerscommissie) en Vestia. De brief van de VN brief is op 10 september jl. besproken, waarbij partijen hebben besloten tot een vervolgoverleg.
Bent u van mening dat rechten van de kinderen in kwestie, die mede voortvloeien uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, geschonden worden met de instelling van deze provisionele vordering? Zo ja, wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak is onder de rechter, juist daarom wil ik hier niet in treden.
Heeft (of hebben) de Speciale Rapporteur(s) inmiddels contact met u gezocht/opgenomen? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek?
Ik heb geen contact gehad met de Speciale Rapporteurs van de VN. Zoals ik in mijn antwoorden van 7 september heb aangegeven heeft de gemeente Rotterdam de rapporteurs van de VN uitgenodigd om in overleg te treden over de in hun brief aangehaalde zaken. Ik zal de ontwikkelingen in de Tweebosbuurt blijven volgen en ik zal me hierover ook regelmatig laten informeren door de lokale partijen.
Bent u van mening dat Vestia en de gemeente Rotterdam de sloop conform de oproep van de Verenigde naties stop moeten zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zult u Vestia en de gemeente hiervan op de hoogte brengen?
In mijn antwoord van 7 september heb ik op een gelijkluidende vraag aangegeven dat ik het van groot belang vind dat de juiste dialoog wordt gevoerd. Dat is in dit geval tussen de huurders, Vestia en de gemeente. Dit gesprek vindt plaats maar kent ook haar beperkingen in de tijd dat de zaak onder de rechter is. Juist omdat het onder de rechter is wil ik hier niet in treden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de gesprekken conform de oproep van de Verenigde Naties tussen Vestia en haar huurders enerzijds en tussen de verantwoordelijke wethouder en de bewoners anderzijds tot stand te laten komen? Zo ja, wanneer zullen deze inspanningen plaatsvinden en kunt u ons informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat gemeente, Vestia en bewoners goed overleg met elkaar hebben. Het Nederlandse stelsel van volkshuisvesting kent een aantal waarborgen voor het overleg tussen gemeente, corporaties en huurders(organisaties). In dit stelsel kunnen gemeente, de corporaties en de huurdersorganisaties prestatieafspraken maken, waaronder prestatieafspraken over herstructurering. Verder bepaalt de Overlegwet dat de verhuurder de huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de betrokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan.
De Overlegwet bepaalt bovendien dat het recht op informatie van huurdersorganisaties en bewonerscommissies (en huurders) in ieder geval een aantal onderwerpen omvat, waaronder voorgenomen renovatie en voorgenomen sloop. Huurders kunnen de huurcommissie of de rechter om een oordeel vragen of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Gegeven deze wettelijke waarborgen, en ook gegeven het feit dat het besluit tot herstructurering een op lokaal niveau genomen democratisch besluit betreft, vind ik het niet op mijn weg liggen om een oordeel te geven over het lokale overleg of om daarin te interveniëren.
Vluchtactie Nederlands ambassadepersoneel Kabul |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Diplomaten verlieten tegen alle instructies in Nederlandse ambassade in Kabul»?1
Ja.
Kunt u de Kamer een chronologisch overzicht doen toekomen inzake de gebeurtenissen rondom de Nederlandse ambassade in Kabul? Wilt u bij uw antwoord ook de gegeven instructies vanuit Den Haag betrekken?
Graag verwijs ik u naar het feitenrelaas dat op 7 september jl. aan de Kamer gestuurd is (kamerstuk 2021Z15021).2
Wat vindt u van het feit dat het Nederlandse ambassadepersoneel er naar verluidt voor koos om met een Amerikaanse evacuatievlucht Kabul te ontvluchten in plaats dat ze hun taak vervulden, te weten de paspoorten van honderden landgenoten in orde maken om het hen mogelijk te maken het hernieuwde Talibanbolwerk te verlaten?
Zoals ook in het feitenrelaas weergegeven was de intentie van het kabinet op 16 augustus om aanwezig te blijven met tenminste één ambassadevertegenwoordiger en beveiliging om een goede overdracht aan een nieuw team mogelijk te maken en goed zicht te kunnen houden op zich ontwikkelende evacuatiemogelijkheden voor Nederlanders, lokaal personeel en tolken. Het is echter aan de leiding ter plekke om te bepalen of dit ook verantwoord is gezien de veiligheidssituatie, aangezien zij de situatie ter plaatse het beste kunnen inschatten. Ontwikkelingen ter plekke zoals omschreven in het feitenrelaas (acute veiligheidsrisico’s aan de ene kant, gecombineerd met het feit dat er op dat moment geen evacuaties mogelijk waren) hebben ervoor gezorgd dat de leiding ter plekke uiteindelijk de afweging heeft gemaakt te vertrekken in het belang van de veiligheid van het gehele team. Dit werd gedaan na advies van de commandant van het BSB-detachement, die eveneens meende dat het onverantwoord was nog langer te blijven. Een vervangend team, uitgerust voor en toegespitst op de situatie met voldoende militaire capaciteit werd onmiddellijk samengesteld voor vertrek.
Wat vindt u van het feit dat ze daarmee Afghaans personeel en tolken en hun gezinnen wellicht in ontreddering achterlieten, zonder hen op de hoogte te hebben gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de vluchtactie van het oude Nederlandse ambassadeteam er mogelijk zeer veel kostbare tijd verloren is gegaan bij de evacuatie van landgenoten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment van het vertrek van het ambassadeteam waren er geen evacuaties mogelijk. De VS had aangegeven ten minste 48 uur of langer alleen vluchten toe te staan die versterking invliegen om de veiligheid van het vliegveld te garanderen. Andere vluchten werden op dat moment niet toegelaten. Een vervangend team, uitgerust voor en toegespitst op de situatie met voldoende militaire capaciteit, werd onmiddellijk samengesteld voor vertrek om de toekomstige evacuaties te begeleiden. De voornaamste uitdaging bij de evacuatie werd gevormd door andere factoren zoals de slechte veiligheidssituatie en mensenmassa’s rondom het vliegveld waardoor mensen de poorten van de luchthaven moeilijk konden bereiken.
Hoe duidt u de uitlatingen van Afghaanse ambassademedewerkers, die stellen dat Nederland vertrok zonder iets te zeggen en zonder coördinatie met Den Haag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook omschreven in het feitenrelaas werd de ambassade op dringend advies van de VS op 15 augustus om 01:00 verplaatst naar de luchthaven. Hierbij zijn de geldende protocollen gevolgd, zoals het loskoppelen van de server. Tijdens de verplaatsing naar het vliegveld was er om veiligheidsredenen geen extern contact mogelijk. Vertegenwoordigers van de lokale medewerkers van de ambassade zijn zo snel mogelijk, rond 6.30 uur lokale tijd, geïnformeerd over de nachtelijke verplaatsing van de ambassade.
Het op de ambassade achterlaten van safe passage brieven en andere documenten was hierbij een bewuste keuze, omdat de lokale medewerkers op deze wijze toegang konden krijgen tot deze documenten. Dit was niet het geval geweest als de uitgezonden medewerkers de documenten hadden meegenomen naar de veilige locatie op het vliegveld, aangezien de lokale staf op dat moment geen toegang tot de luchthaven zou krijgen. Toen de vertegenwoordigers van de lokale staf de volgende ochtend vroeg geïnformeerd werden over de nachtelijke verplaatsing, ontvingen zij tevens de informatie die nodig was om toegang te krijgen tot de achtergelaten documenten.
Bent u bekend met het feit dat in Den Haag op hoog niveau met onbegrip gekeken wordt naar het feit dat de ambassade in Kabul zonder instructie werd verlaten, terwijl er binnen nog paspoorten van mensen achterbleven? Kunt u uw antwoord toelichten, zeker omdat het besluit om het land te verlaten lijnrecht inging tegen uw instructies om zo lang mogelijk open te blijven? Tenzij deze instructie anders luidde, dan gaarne een toelichting hieromtrent.
Zie antwoord vraag 6.
Welke consequenties heeft de vermeende vluchtactie voor het ambassadepersoneel?
Zie antwoord vraag 6.
Een lek van privéadressen van volksvertegenwoordigers en politieke en maatschappelijke organisaties door de Kamer van Koophandel. |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat (ex-)bestuursleden van in ieder geval de politieke partij BIJ1, de politieke jongerenorganisatie DWARS, de studentenvakbond LSVb, alsook meerdere Kamerleden een brief hebben ontvangen van de Kamer van Koophandel (KvK) waarin zij geïnformeerd werden dat hun privéadressen onrechtmatig zijn gedeeld met een voormalig advocaat?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat, zo blijkt uit navraag bij de KvK, er naar verluid 2000 privéadressen uit het historisch handelsregister zijn gelekt? Kunt u exacte cijfers geven van de omvang van dit lek?
In totaal zijn door de voormalig advocaat 596 producten uit het Handelsregister opgevraagd. Met deze producten zijn in totaal 1785 privéadressen meegeleverd waarvan het in 1776 gevallen het actuele privéadres van de betrokkene betrof. De overige negen adressen waren niet meer actueel. Dat wil zeggen dat de persoon dus niet meer woonachtig is op het adres zoals vermeld bij de inschrijving. Dit is het geval als een persoon niet meer als actief functionaris in het Handelsregister staat en om die reden zijn actuele woonadres niet meer wordt bijgehouden.
Is bij u bekend wie de voormalig advocaat in kwestie is?
Ja, de identiteit is bekend.
Indien de voormalig advocaat in kwestie bij u bekend is, weet u wat de aanleiding dan wel reden was dat deze persoon zichzelf uit het tableau (advocatenregister) heeft laten schrappen?
Nee, het is niet bekend waarom de voormalig advocaat zichzelf heeft laten schrappen uit het tableau.
Is er een algemene deler in de doelgroepen die slachtoffer zijn geworden van dit lek? En vanuit welke motieven heeft deze persoon gehandeld? Is er sprake van politieke motieven, criminele motieven of andere motieven?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. De politie doet onderzoek naar diens handelwijze en motieven. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Weet u of de voormalig advocaat in kwestie op zichzelf handelde of dat hier sprake is van een samenwerkingsverband, zoals een actiegroep, politieke groepering of criminele organisatie? Zo ja, kunt u de inhoud hiervan delen met de Kamer?
Het is niet bekend of de voormalig advocaat onderdeel is van een samenwerkingsverband. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet. De KVK staat in contact met het hoofd van de beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zie antwoorden op vraag 3, 4, 5 en 6.
Indien er niks bekend is bij u over de identiteit, motieven en eventuele samenwerkingsverbanden van de voormalig advocaat in kwestie, bent u bereid deze te onderzoeken? En over de motieven en eventuele samenwerkingsverbanden de Kamer te informeren, zodat de Kamer in politieke oplossingen kan meedenken over de relatie tussen veiligheid van politieke organisaties en datalekken?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze persoon verzocht tot het vernietigen van de gegevens? Zo ja, wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Is de KvK van plan dit alsnog te gaan doen? Hoe gaat erop worden toegezien dat de voormalige advocaat in kwestie niet langer over de gegevens kan beschikken?
De voormalige advocaat verklaart de gegevens te hebben vernietigd en niet met derden te hebben gedeeld. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen deze persoon. De autorisatie is per direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. De KVK heeft ook niet de bevoegdheid op basis waarvan zij aanvullend aan de politie onderzoek kan doen.
Kan er gecontroleerd worden of de voormalig advocaat in kwestie de gegevens vervolgens niet weer heeft doorgedeeld aan derden? Zo ja, bent u bereid om die controle te gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot schat u de dreiging voor de nationale veiligheid, gezien het feit dat het lek meerdere politici en politieke organisaties betreft? Kunt u die dreiging duiden?
Het inschatten van een dreiging voor de nationale veiligheid is aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te hebben gebruikt voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. Tevens heeft de voormalig advocaat verklaard dat het hem niet ging om het woonadres en dat de gegevens zijn vernietigd. De zaak is bij de politie in onderzoek.
Zijn er signalen dat er bedreigingen zijn voortgevloeid uit het lek van deze data?
Zie antwoord vraag 10.
Is uw inschatting dat er situaties van chantage of andere strafbare feiten kunnen voortvloeien uit het feit dat deze voormalige advocaat in bezit is van deze persoonsgegevens?
Ik wil niet speculeren over welke strafbare handelingen kunnen worden verricht met de gegevens. De KVK heeft geconstateerd dat de voormalige advocaat onbevoegd heeft gehandeld. Uit het onderzoek van de politie zal blijken of er reden is voor vervolging.
Welke veiligheidsmaatregelen worden er getroffen om de adressen van deze 2000 mensen, waaronder Kamerleden, te beveiligen?
De KVK heeft aangifte tegen de voormalige advocaat gedaan en de maatregelen getroffen zoals beschreven in de antwoorden op de navolgende vragen. Daarnaast staat de KVK in contact met het hoofd Beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zijn alle personen die getroffen zijn door dit datalek door de KvK geïnformeerd?
De KVK heeft conform AVG de betrokken personen geïnformeerd over het onbevoegd opvragen van hun organisatiegegevens waardoor actuele privégegevens inzichtelijk waren. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Meerdere door dit datalek getroffen personen hebben vanwege hun politieke en publieke functie via hun gemeenten geheimhouding gekregen op de van hen bekende gegevens in het Basisregistratie Personen (BRP), evenzo zij geheimhouding hebben gekregen op hun bij de KvK bekende persoonsgegevens; hoe is het mogelijk dat zij alsnog slachtoffer konden worden van dit datalek? Welke personen en instanties hebben ondanks deze geheimhoudingen toegang tot persoonsgegevens a) in de BRP, en b) in de KvK? Kunt u daar voor beide categorieën van geheimhouding over uitweiden?
De KVK is een overheidsorgaan. Er kan op grond van de Wet BRP geen geheimhouding worden gevraagd voor verstrekkingen van persoonsgegevens uit de BRP aan overheidsorganen. Welke persoonsgegevens een overheidsorgaan verstrekt krijgt is vastgelegd in een (BRP-)autorisatiebesluit. Er worden enkel persoonsgegevens verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van het overheidsorgaan. De KVK is op grond van het aan haar afgegeven BRP-autorisatiebesluit geautoriseerd voor het verkrijgen van onder andere adresgegevens ten behoeve van het kunnen bijhouden van het handelsregister.
Het uitgangspunt van de BRP is dat overheidsorganisaties en bepaalde derden persoonsgegevens ontvangen die zij nodig hebben bij hun taakuitvoering. Indien een burger dit zou kunnen verhinderen komt het functioneren van de overheid in het geding. Personen die zijn ingeschreven in de BRP kunnen hun gemeenten wel verzoeken om een «aantekening omtrent de verstrekking van gegevens aan derden» te plaatsen bij de persoonslijst. Die geheimhouding is op grond van de Wet BRP enkel van toepassing op verstrekking aan derden in de zin van de Wet BRP (niet- overheidsorganisaties die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten) en voor zover de geheimhouding in bijlage 4 van het Besluit BRP van toepassing is verklaard ten aanzien van een categorie derden. Deze uitzondering wordt beperkt toegepast. Gemeenten kunnen tevens de mogelijkheid tot geheimhouding bieden voor gemeentelijke verstrekkingen aan derden.
De KVK krijgt op grond van het BRP-autorisatiebesluit automatisch verstrekt of een burger heeft verzocht om geheimhouding, en kan dit indien nodig ook opvragen. Indien de burger heeft verzocht om geheimhouding, kan de KVK aanvullende maatregelen treffen ter bescherming van de privacy van de burger. De KVK gebruikt het gegeven over de verzochte geheimhouding in die gevallen dat zij een verzoek krijgt tot afscherming van een woonadres van een natuurlijk persoon, zoals geregeld in het huidig artikel 51 lid 3 Handelsregisterbesluit. Als onderdeel van de toetsing van dat verzoek door de KVK geldt namelijk als toetsingscriterium dat een persoon zelf maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen, zoals het vragen van geheimhouding voor verstrekkingen uit de BRP. Na afscherming van de openbaarheid door de KVK is het adres enkel nog inzichtelijk voor notarissen, advocaten, deurwaarders en bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Op basis van art 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 zijn de woonadressen van bestuurders en functionarissen van rechtspersonen standaard afgeschermd. Die gegevens kunnen uitsluitend worden ingezien door advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Voor deze partijen is het noodzakelijk de woonadressen van de functionarissen te kennen om hun publieke taken uit te voeren.
Nadat de betreffende persoon zich had laten schrappen van het tableau als advocaat, was de persoon niet langer bevoegd om in die hoedanigheid gebruik te maken van de autorisatie om privéadressen in het handelsregister in te zien. Hij had de autorisatie moeten laten intrekken door KVK conform de voorwaarden bij de gebruikersovereenkomst waarmee hij bij het verkrijgen van de autorisatie heeft ingestemd. Zie het antwoord op vraag 18 voor een toelichting op deze procedure.
Door wie of welk orgaan wordt de controle verricht op het proces van gegevensverwerking en specifiek gegevensverstrekking door de KvK? Wie of welk orgaan controleert bij de KvK of een persoon die gegevens opvraagt daadwerkelijk daartoe bevoegd is?
De Autoriteit Persoonsgegevens is de nationale toezichthouder op de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Voor beroepsgroepen en instanties die de gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak (zie antwoord vraag 15) bestaat een autorisatieproces. Tijdens de aanvraag van de autorisatie wordt getoetst of de persoon of instantie aan de benodigde eisen voldoet. Indien dit het geval is, wordt een autorisatie verstrekt. Het is niet zo dat iedere opvraging van gegevens wordt getoetst, wel wordt elke autorisatie getoetst voordat die wordt afgegeven. Is eenmaal een autorisatie afgegeven, dan is de persoon zelf verantwoordelijk voor een correct gebruik van de gegevens. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de gebruikersvoorwaarden zoals die van toepassing zijn op de autorisaties.
Wat zijn de exacte criteria op basis waarvan de KvK toegang verleend aan personen om niet-openbare gegevens op te vragen en wie heeft die criteria bepaald?
In artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 staat wie bevoegd is om een autorisatie aan te vragen voor het opvragen van afgeschermde woonadressen. Voor de beroepsgroep advocaten controleert KVK via het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bij aanvraag van de autorisatie of de betreffende persoon ook daadwerkelijk advocaat is en of de aanvrager gerechtigd is om zijn organisatie te vertegenwoordigen. Daarnaast vinden er een aantal checks plaats om de identiteit van de aanvrager te verifiëren. Als de aanvrager van de autorisatie voldoet aan de eisen zoals in de wet gesteld, wordt een autorisatie afgegeven.
Hoe kan het dat uitschrijving uit het advocatenregister niet automatisch heeft geleid tot het ontzeggen van de toegang tot deze gegevens?
Er bestaat geen automatische koppeling tussen het tableau en het Handelsregister. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat een advocaat de autorisatie enkel gebruikt in het kader van de uitoefening van zijn/haar beroep. Wanneer een advocaat stopt met de uitoefening van het beroep, heeft de advocaat de verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij KVK en de autorisatie in te laten trekken.
Is het gebruikelijk dat een, al dan niet voormalig, advocaat in één klap duizenden persoonsgegevens opvraagt? Gaat er geen alarm af – in het systeem of bij de persoon dan wel het orgaan dat belast is met het verstrekken van deze persoonsgegevens – op het moment dat iemand van 2000 personen privégegevens opvraagt?
De privéadressen zijn geleverd als onderdeel van een product op basis van het KVK-nummer. Hierbij gaat het om 596 individuele bevragingen in de periode januari–juni 2021. Het betreft dus niet een eenmalige bevraging van het Handelsregister.
Hoe is dit datalek aan het licht gekomen en weet u of er vaker op vergelijkbare wijze niet-openbare gegevens zijn opgevraagd door een persoon die daar geen toegang (meer) toe had mogen hebben?
KVK heeft een melding gekregen van de onbevoegde bevraging en heeft naar aanleiding daarvan gelijk actie ondernomen, zoals het intrekken van de betreffende autorisatie. Daarnaast heeft KVK alle autorisaties van advocaten die toegang hadden tot niet openbare privéadressen gecontroleerd en ingetrokken als zij niet meer ingeschreven stonden bij de Nederlandse Orde van Advocaten. Hieruit is gebleken dat er 164 gevallen zijn van autorisaties op een naam die niet meer in het tableau staan ingeschreven. KVK doet nader onderzoek of middels deze autorisaties ook onbevoegde opvragingen hebben plaatsgevonden.
Welke consequenties heeft dit, potentieel gevaarlijke, datalek voor het beleid omtrent gegevensverwerking bij de KvK?
KVK heeft naar aanleiding van de melding maatregelen genomen. KVK gaat een controle uitvoeren voor alle autorisaties die zijn afgegeven. KVK werkt aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om a) de huidige situatie recht te zetten met veiligheid voor de getroffenen op de eerste plaats, en om b) dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
In afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken ook de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar verwachting afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden, zoals autorisaties van bestuursorganen. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed.
Zie antwoorden vragen 10 tot en met 21.
Er zijn meer privacy-problemen met het Handelsregister, zoals bijvoorbeeld dat in tegenstelling tot de wens van de Kamer de privéadressen van de meeste zzp’ers de facto nog steeds openbaar zijn via hun vestigingsadres; hoe beoordeelt u de algehele attitude van de KvK ten aanzien van de bescherming van de privacy van ingeschrevenen?
De huidige situatie is te wijten aan het onbevoegd handelen van een individu. Ik stel vast dat KVK maatregelen treft om nieuwe gevallen in de toekomst te voorkomen. KVK is zich naar aanleiding van dit incident bewust dat het beheer van autorisaties onvoldoende bescherming biedt tegen onbevoegd gebruik en dat dit beveiligingsrisico’s met zich meebrengt. De attitude van de KVK staat mijn inziens niet ter discussie.
Ik heb u geïnformeerd over de Datavisie Handelsregister, die ik samen met de KVK ontwikkel. Voor de zomer ben ik daarover een brede maatschappelijke discussie gestart met belanghebbenden.2 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister.
Ik tref voorts maatregelen voor wat betreft de openbaarheid van adresgegevens in het Handelsregister. De afscherming van woonadressen, zoals die nu bestaat voor bestuurders en andere functionarissen, wordt uitgebreid naar de woonadressen van alle natuurlijke personen. Ik streef ernaar het ontwerpbesluit van die strekking dit najaar te publiceren in het Staatsblad.
De Kamer heeft in de motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) verzocht om alle vestigingsadressen van ondernemingen en rechtspersonen, die tevens als woonadres fungeren, standaard af te schermen. Ik heb u laten weten dat deze motie op onderdelen niet uitvoerbaar is en ook niet zonder meer recht doet aan een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van de Wwft-verplichtingen van bepaalde afnemers van deze informatie onwenselijk, en waar het vennootschappen betreft, onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
In de motie Verhoeven (Kamerstuk 25 421 nr. 15) spreekt de Kamer de wens uit dat vestigingsadressen die tevens als woonadres fungeren, op verzoek van de ingeschrevene wordt afgeschermd. De indiener van de motie heeft mij daarbij de ruimte gelaten om meerdere oplossingsrichtingen te onderzoeken. Dat heb ik gedaan door het mee te nemen in de ontwikkeling van de datavisie en ik zal u over de uitkomst dit najaar informeren met een brief. Ondertussen maakt de KVK gebruik van de beleidsruimte die de huidige wetgeving aangaande het Handelsregister biedt om de privacy van ingeschrevenen te beschermen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen de voormalig advocaat in kwestie die, blijkens het feit dat deze persoon zichzelf heeft uitgeschreven uit het advocatenregister, zich logischerwijs bewust moet zijn geweest van het feit dat hij/zij/hen hierdoor geen toegang had mogen hebben tot deze gegevens?
De autorisatie is direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. Zie antwoorden 8 en 9.
Heeft de KvK van dit lek melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja.
