De ontoegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking. |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Mindervalide reizigers hebben last van kapotte liften: «Dan maar weer naar huis»»1 en «Met de rolstoel de trein in? In Cuijk en Boxmeer heb je dan een probleem»2?
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete stappen er nu genomen worden om het openbaar vervoer toegankelijker te maken?
Ik deel de mening dat het OV in beginsel toegankelijk moet zijn voor alle mensen met een beperking. Daarom werkt ProRail in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking (MIRT Programma Toegankelijkheid Stations). Dit is een omvangrijke opdracht die uiterlijk in 2030 gereed is. Op dit moment is het dus zo dat nog niet alle stations toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Over de voortgang van dit programma heb ik uw Kamer 28 juni 2021 geïnformeerd met de toezending van het Actualisatierapport Toegankelijkheid Spoor 2021.3
Specifiek voor de stations langs de Maaslijn (Nijmegen-Roermond) geldt dat nog niet alle perrons geschikt zijn om zelfstandig in- en uit de trein te stappen. De perrons op de stations Nijmegen Heijendaal, Cuijk, Venray en Vierlingsbeek moeten namelijk nog worden aangepast. De verwachting is dat de aanpassingen uiterlijk 2024 gerealiseerd zullen zijn.
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer te allen tijde toegankelijk moet zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, waarom is dit bij kleine stations zoals Boxmeer en Cuijk niet het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u rapporteren over de voortgang van de motie van het lid Van der Graaf c.s. over toegankelijkheid van het vervoer als basisvoorziening (Kamerstuk 24 170, nr. 213)? Tegen welke knelpunten loopt u aan bij het uitvoeren van deze motie?
Inmiddels wordt er gewerkt aan een Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV4, waarin een brede groep betrokkenen op landelijk en regionaal niveau concrete afspraken maken over het (verder) verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, zoals het lid Van der Graaf in haar motie vraagt. Uw Kamer zal over de uitkomst van dit bestuursakkoord worden ingelicht.
Kunt u de ov-bedrijven oproepen om machinisten of ander personeel te verzoeken reizigers in een rolstoel te allen tijde te assisteren bij het betreden of verlaten van het voertuig, ongeacht of dit invloed heeft op vertraging in de dienstregeling? Zo ja, hoe gaat u controleren of er gehoor wordt gegeven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet?
De werkwijze van machinisten en ander personeel is afhankelijk van de afspraken die er zijn tussen concessieverlener en vervoerder. Zelf ben ik concessieverlener op het hoofdrailnet. De uitvoering van reisassistentie moet met aandacht worden verricht om de veiligheid te kunnen garanderen. Bij NS worden mensen opgeleid om deze handelingen soepel en in een goed tempo te verrichten. Ik heb naar aanleiding van uw suggestie nagevraagd bij NS wat het zou betekenen wanneer ik machinisten of ander personeel bij NS zou vragen om reizigers in een rolstoel te allen tijde te assisteren bij de in- en uitstap ongeacht of dit invloed heeft op vertraging in de dienstregeling. NS geeft aan dat dit een groot effect zal hebben op de betrouwbaarheid van de dienstregeling. Deze werkwijze kan leiden tot aanzienlijke vertragingen en uitval van andere treinen en is daarom niet realistisch. Op tijd rijden en voldoende inzet van treinen zijn ook belangrijk en daarom is de door u voorgestelde werkwijze helaas niet haalbaar.
Wat vindt u ervan dat mensen met een beperking die gebruikmaken van een rolstoel of scootmobiel altijd in het tussenstuk van de trein moeten zitten?
Het heeft mijn voorkeur dat reizigers met een rolstoel en scootmobiel kunnen reizen naast de andere reizigers. Voor sprinters geldt dat – enkele per eind 2021 uit te faseren treinen uitgezonderd – reizigers die gebruikmaken van een rolstoel of scootmobiel plaats kunnen nemen tussen de andere reizigers. Bij de intercity’s nemen reizigers met een rolstoel of scootmobiel plaats op het balkongedeelte van de trein. Met de introductie van de nieuwe intercity’s zullen zij ook de mogelijkheid krijgen om plaats te nemen in het reizigerscompartiment.
Voor de regionale treinen geldt dat een rolstoel of scootmobiel meestal niet door het gangpad van de coupé kan, waardoor mensen op het tussenstuk moeten blijven.
Kunt u in kaart brengen op welke stations in Nederland mensen die gebruikmaken van een rolstoel niet zelfstandig de trein kunnen betreden of verlaten door de breedte van de spleet tussen het perron en de trein? Zo ja, kunt u van deze stations een plan opstellen hoe deze zo snel mogelijk rolstoeltoegankelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werkt ProRail in opdracht van het ministerie aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking (MIRT Programma Toegankelijkheid Stations). Deze omvangrijke opdracht is uiterlijk in 2030 gereed. In bijlage 5 van het Actualisatierapport is een overzicht opgenomen waaruit blijkt welke stations eind 2020 toegankelijk zijn gemaakt.5 Voor de stations die nog niet toegankelijk zijn is aangegeven wanneer deze toegankelijk worden gemaakt.
Kunt u een andere oplossing aandragen aan deze gedupeerde reizigers als de liften of andere voorzieningen niet werken waar zij afhankelijk van zijn? Zo ja, zou dit dan kunnen in de vorm van aanvullend openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de concessieverlening voor de decentrale treinlijnen ligt bij de desbetreffende provincies. Op stations waar alleen Arriva als vervoerder halteert, zijn, een enkele uitzondering daargelaten, geen liften aanwezig. Perrons zijn dan rechtstreeks bereikbaar vanaf de weg of de stoep. In de uitzonderlijke situatie dat dat iemand wel tegen (lift)problemen aanloopt, wordt naar maatwerk gezocht. Arriva geeft aan dat in zulke gevallen het personeel actief meezoekt naar een acceptabele oplossing.
Hoe worden ervaringsdeskundigen betrokken bij het signaleren en oplossen van problemen rondom toegankelijkheid in het openbaar vervoer? Welke stappen kunt u zetten om de vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen te verbeteren?
Het ministerie heeft een uitgebreid netwerk van ervaringsdeskundigen die actief – en zo vroeg mogelijk in het proces – betrokken worden bij de vorming van beleid rondom toegankelijkheid. Op decentraal niveau worden de Regionale Overleggen Consumentenorganisaties Openbaar Vervoer (Rocov’s) betrokken bij beslissingen over toegankelijkheid. Rocov’s vertegenwoordigen alle reizigers, onder wie ook mensen met een beperking. Steeds vaker zijn ook mensen met een beperking lid van een Rocov. Over versterking van ervaringsdeskundigheid in de Rocov’s wordt gesproken in het kader van het voorgenomen bestuursakkoord over toegankelijkheid van het openbaar vervoer.
Kunt u in kaart brengen hoeveel liften er op stations in Nederland vaker kampen met storingen? Kunt u in gesprek gaan met onderhoudsbedrijven om te zien wat zij nodig hebben om toekomstige storingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal liften dat vaker kampt met storingen fluctueert. Volgens ProRail zijn er op dit moment ongeveer een tiental liften die regelmatig te maken hebben met wateroverlast. Met onder andere gemeentes en bouwaannemers is ProRail structurele oplossingen aan het uitwerken. Inmiddels zijn alle liften voorzien van een monitoringssysteem. Dit wordt in 2022 in gebruik genomen. Hierdoor worden storingen sneller gedetecteerd, waardoor sneller aan een oplossing kan worden gewerkt. Ook kunnen door dit monitoringssysteem reizigers beter geïnformeerd worden over de werking van de liften.
Kunt u de gemeentelijke vervoersbedrijven oproepen om informatie over defecte liften en andere voorzieningen voor mensen met een beperking nauwkeuriger te actualiseren om toekomstige teleurstellingen te voorkomen? Zo ja, op welke termijn kan men verwachten dat deze informatie op een actuele en nauwkeurige wijze gedeeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Informatievoorziening is voor mensen met een beperking essentieel om te beoordelen of zij een reis kunnen maken. In de gesprekken met partijen over het voorgenomen bestuursakkoord wordt dit inzicht door alle partijen gedeeld. De stadsvervoerders zijn ook vertegenwoordigd in deze gesprekken en ik zal hen en de betrokken decentrale ov-autoriteiten aansporen om dit op een zo kort mogelijke termijn goed te regelen.
De situatie op de Griekse vluchtelingekampen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «In het nieuwe vluchtelingenkamp op Samos blijft de poort 's avonds dicht»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat deze kampen afgesloten zijn, dat mensen alleen met pasjes toegang hebben en dat de poorten ’s avonds en ’s nachts gesloten blijven? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Bij de ontwikkeling van deze nieuwe centra, die mede met hulp van de Europese Commissie zijn ontwikkeld, zijn nieuwe middelen in gebruik genomen om beter zicht te hebben op de toegang tot de centra. Het gebruik van biometrische pasjes maakt daar onderdeel van uit. Met deze pasjes kunnen bewoners en medewerkers tussen 08.00 en 21.00 uur het centrum vrij in- en uitlopen.
Welke consequenties hebben deze maatregelen voor de ngo’s die in de kampen actief zijn en voor de bewegingsvrijheid van de bewoners van de kampen? Bent u het eens dat non-gouvernementele organisaties (ngo’s) altijd toegang moeten hebben tot deze kampen?
De Griekse overheid heeft de afgelopen periode meer verantwoordelijkheid op zich genomen ten aanzien van de opvang van vluchtelingen en migranten. Waar in het verleden diensten veelal door non-gouvernementele organisaties (ngo’s) werden aangeboden in deze centra, worden deze nu of in de toekomst door de Griekse overheid verstrekt. Daarmee is vanuit de optiek van de Griekse overheid de reden komen te vervallen om sommige organisaties nog toegang te verlenen. Ook hebben enkele organisaties, zoals in het artikel wordt aangehaald, aangegeven hun activiteiten stop te zetten omdat zij het niet eens zijn met de mate van controle die nu wordt toegepast.
Met uw Kamer onderschrijf ik het uitgangspunt dat maatschappelijke organisaties zo veel mogelijk toegang moeten hebben tot locaties waar asielzoekers worden opgevangen, maar dit hoeft geen automatisme te zijn. Toegang dient in goed overleg vorm te worden gegeven. Daarbij zij opgemerkt dat ook in Nederland niet elke organisatie zonder meer toegang heeft tot de verschillende COA locaties waar asielzoekers worden opgevangen, of DJI locaties waar vreemdelingenbewaring wordt toegepast.
Hoe kijkt u naar het restrictieve toegangsbeleid dat de Griekse regering nastreeft, in relatie tot de Europese Opvangrichtlijn die aangeeft dat asielzoekers, die geen strafbare feiten hebben gepleegd, niet zomaar in detentie geplaatst mogen worden?
De locatie op Samos is één van de vijf nieuwe centra die in nauwe samenwerking met de Europese Commissie wordt gebouwd. De Europese Commissie zal, als hoedster van de Europese verdragen en het acquis, er nadrukkelijk op toezien dat deze centra en de wijze van opvang in lijn zijn met geldende Europese regelgeving, inclusief de Opvangrichtlijn. Vooralsnog heeft de Commissie niet geoordeeld dat er sprake is van het detineren van asielzoekers, zoals in de vraag wordt gesuggereerd. Wel is het zo dat in het centrum een apart detentiecentrum wordt gehuisvest. Het feit dat bewoners in principe op gezette tijden het centrum vrij in en uit kunnen lopen impliceert ook dat er geen sprake is van een centrum waar mensen in detentie worden geplaatst.
Deelt u de mening dat Nederland kritisch moet zijn op deze kampen die gebouwd zijn met EU-geld, maar niet overeenkomen met Europese richtlijnen?
Nederland volgt de ontwikkeling van de bouw van deze centra en de verdere ondersteuning die de Europese Unie aan Griekenland geeft kritisch. De mening dat deze centra niet overeen zouden komen met Europese richtlijnen, deel ik echter niet. Zoals in de beantwoording van voorgaande vragen, waaronder vraag 4, is toegelicht, is de Europese Commissie nauw bij de ontwikkeling van deze centra betrokken, en ziet zij er op toe dat deze locaties voldoen aan het EU-acquis.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de bezetting van de vluchtelingenkampen op de vijf Griekse Eilanden Samos, Leros, Lesbos, Kos en Chios wat betreft het aantal asielzoekers, waaronder alleenstaande minderjarigen, de conditie van het kamp, de toegang tot medische en juridische hulp en de basale voorzieningen zoals warm water? Kunt u hier in het bijzonder ingaan op het kamp Mavrouvouni op Lesbos?
Het is niet mogelijk om een uitgesplitst overzicht te bieden voor wat betreft de opvangcapaciteit en bezetting per eiland. De totale capaciteit op de eilanden biedt ruimte voor de opvang van ruim 12.000 personen. Volgens de cijfers van het Griekse nationale centrum voor sociale solidariteit, E.K.K.A., stonden op 15 oktober 2021 in heel Griekenland 2.159 personen als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) geregistreerd. De samenstelling van deze groep bestaat uit 92% jongens waarvan 90,9% 14 jaar of ouder is. Het overgrote deel van deze amv’s wordt opgevangen op het Griekse vasteland. Het is immers staand beleid van de Griekse overheid om kwetsbare groepen, waaronder amv’s, zo snel mogelijk van de eilanden over te brengen naar opvang op het vaste land.
Via de Europese agentschappen wordt Griekenland ondersteund in het beheer en het doorvoeren van verbeteringen ten aanzien van de opvangcentra op de Griekse eilanden. Het nieuwe centrum op Samos is daar een voorbeeld van. De voorzieningen in de opvangkampen zijn over het algemeen verbeterd met onder meer medische voorzieningen voor de bewoners.
De situatie in het opvangkamp Mavrovouni wordt steeds meer vergelijkbaar met een permanente opvang. Desondanks blijven Griekenland en de Europese Commissie inzetten op een geheel nieuwe opvangfaciliteit. De medische en juridische hulp in het opvangkamp worden primair aangeboden door de Griekse autoriteiten. Diverse ngo’s verlenen daarbij ondersteuning. Zo is er een door de Europese Commissie gefinancierd project van UNICEF dat zich richt op spoedeisende hulp. Het kamp beschikt vanaf medio november over stromend warm water dat is aangesloten op het lokale riool.
Op welke wijze worden de kampen op de eilanden winterklaar gemaakt? In hoeverre draagt Nederland hieraan nog bij en zo ja op welke wijze?
Zoals beschreven in de vorige vraag wordt Griekenland via de Europese agentschappen ondersteund in het beheer en het doorvoeren van verbeteringen ten aanzien van de opvangcentra op de Griekse eilanden. Via detacheringen worden verschillende experts van de IND, COA en de Koninklijke Marechaussee ingezet als hotspot adviseur op Chios en Samos en bij de Taskforce Migratiemanagement van de Europese Commissie die sinds vorig jaar Griekenland ondersteunt in het verbeteren van de opvang op de Grieks eilanden. Het winterklaar maken is nu de grote prioriteit in alle opvangkampen. Veel werk is reeds verzet. De tenten zijn reeds of worden nog vervangen door refugee housing units, oftewel wooncontainers. Daarnaast helpen ngo’s, zoals Eurorelief, met het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ten slotte zijn zogenaamde storm drains aangelegd om hevige regen aan te kunnen.
In hoeverre worden de kampen voorbereid op de hogere instroom uit bijvoorbeeld Afghanistan? In hoeverre draagt Nederland hieraan nog bij en zo ja op welke wijze?
Tijdens de ingelaste JBZ-raad van 31 augustus jl. heeft de JBZ-raad in een aangenomen verklaring de Commissies en lidstaten opgeroepen maatregelen te treffen in reactie op een mogelijke en te verwachten toename van met name Afghaanse vluchtelingen.2 Deze situatie wordt door de Commissie en de Raad zeer nauwlettend gevolgd. Op dit moment ligt er geen specifiek verzoek van de Griekse overheid om aanvullende steun bij het treffen van dergelijke voorbereidingen.
Dit hangt mogelijk samen met het feit dat de huidige opvangcapaciteit op de Grieks eilanden groter is dan het aantal vluchtelingen en irreguliere migranten dat daar wordt opgevangen. Tot 24 oktober jl. werden volgens gegevens van de Europese Commissie 4.390 personen in de centra op de eilanden opgevangen, terwijl dat in dezelfde periode in 2020 bijna 20.000 was. Deze daling is onder andere het gevolg van het grote aantal transfers naar het vasteland (ca. 31.755 in 2020 en 12.325 in 2021 tot nu toe) en de daling in het aantal irreguliere aankomsten. In 2021 zijn tot 24 oktober jl. ca. 78% minder irreguliere aankomsten op de Griekse eilanden geregistreerd dan in dezelfde periode in 2020. Ook de ontscheping van een groep van ca. 400 voornamelijk Afghaanse vluchtelingen die aan boord zaten van een Turks schip dat voor de kust van Kos is onderschept3 heeft vooralsnog niet tot een dergelijk verzoek geleid.
De uitbreiding van zeker 360 veehouderijen te midden van de natuurcrisis |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat minstens 360 veehouderijen sinds de PAS-uitspraak van de Raad van State in mei 2019 hebben kunnen uitbreiden, terwijl de natuur in erbarmelijke staat verkeert en vele woningbouwprojecten geen vergunning kunnen krijgen vanwege de stikstofuitstoot?1
Provincies zijn de bevoegde gezagen voorverlening van vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming aan veehouderijen. Er is geen overzicht, bij mij en bij provincies, over het aantal bedrijven dat daadwerkelijk is uitgebreid.
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS-berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat deze reeds is vergund. Er hoeft dan geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden, tenzij de wijziging of uitbreiding door andere factoren dan stikstof een significant negatief effect voor een Natura 2000-gebied kan hebben. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Overigens is er een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van emissieruimte die ontstaat door innovatie. Zo moet een bedrijf dat varkens, pluimvee of melkvee houdt over voldoende dier- en fosfaatrechten beschikken. Het aantal rechten en daarmee het aantal varkens, pluimvee en melkvee is op landelijk niveau begrensd. Voorts kan milieuregelgeving, mede afhankelijk van de lokale milieuruimte, beperkend zijn voor bedrijfsuitbreidingen. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken.
Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee van deposities kunnen worden tegengegaan.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de rechtbanken Noord-Nederland en Midden-Nederland en de door de NRC aangehaalde hoogleraren, die ernstige twijfels hebben bij de werking van technische lapmiddelen (die de uitstoot van deze uitbreidingen zouden moeten compenseren) en stellen dat de natuur daar de dupe van is?2, 3, 4
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft in 2020 het advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen» uitgebracht. De CDM bevestigt de CBS-studie, waarin wordt geconcludeerd dat de effectiviteit van emissiearme stallen, om NH3-emissie te beperken, minder groot lijkt dan eerder bepaald. In mijn brief van 13 oktober 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 122) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en aangegeven welke acties ik in gang heb gezet. In deze brief is onder andere een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden deze effectiviteit te verbeteren. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar.
Beaamt u dat Nederland onder andere in de stikstofcrisis terecht is gekomen doordat de overheid te makkelijk natuurvergunningen uitgaf, die op papier geen negatief effect zouden hebben op de natuur, maar dat dat in de praktijk anders was?
De stikstofcrisis is veroorzaakt door vele factoren. Ik focus mij nu op de structurele aanpak die moet leiden tot stikstofreductie en natuurverbetering. Daarbij wordt ook gekeken naar het beleid ten aanzien van natuurvergunningen.
Waarom acht u het acceptabel dat provincies toestemming blijven geven voor uitbreidingen van veehouderijen op basis van compensatie (intern salderen) met falende technische maatregelen? Deelt u het inzicht dat dit hetzelfde soort lakse beleid is als waardoor we in de natuurcrisis terecht zijn gekomen?
Enkele rechtbanken hebben geoordeeld dat er twijfel is of de in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgestelde emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Tegen deze uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld door provincie Utrecht. Ik ondersteun dit hoger beroep.
Kunt u bevestigen dat u op eerdere Kamervragen antwoordde dat veel staltechnieken «in de praktijk niet zo goed presteren als in de regelgeving verondersteld wordt»?5
Dat klopt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2, wordt er daarom onderzoek gedaan naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Daarnaast blijkt uit onderzoek naar het rendement van combiluchtwassers voor ammoniak dat combiwassers kunnen voldoen aan de rendementen zoals die in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zijn vastgelegd (Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 30 november 2021).
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Indien de wetenschappelijke inzichten tot wijziging van de factoren leidt, zal deze ook worden meegenomen in de berekening op grond waarvan emissies en deposities worden bepaald ten behoeve van een natuurvergunning.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS.
Voorts is, zoals ook in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven, in mijn brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het nieuwe kabinet.
Vindt u het een effectieve besteding van belastinggeld als u enerzijds veehouderijen uitkoopt ten behoeve van stikstofreductie en anderzijds veehouderijen laat uitbreiden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, bent u bereid om uitbreidingen van veehouderijen niet langer toe te staan?
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat het reeds is vergund. Er hoeft geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Kunt u uitsluiten dat de veehouderijen die de afgelopen tweeënhalf jaar zijn uitgebreid door intern salderen, voor 2030 alsnog zullen moeten worden uitgekocht door de overheid om de natuur- en klimaatdoelen te halen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, waarom gaat u dan door met dit soepele beleid voor intern salderen?
De keuze om gebruik te maken van intern salderen ligt bij de individuele ondernemer. Om te zorgen dat veehouders bij beslissingen hierover een afgewogen keuze maken heb ik gestimuleerd dat veehouders hierbij gebruik maken van begeleiding door onafhankelijke bedrijfscoaches. Het pakket om te komen tot de benodigde stikstofreductie bestaat uit een divers aantal maatregelen om zo afhankelijk van de situatie de opgave te kunnen invullen. Ten aanzien van de agrarische sector gaat het onder andere om stalinnovaties, extensivering en opkoopregelingen, waar boeren vrijwillig op kunnen intekenen.
Eén van de opties in een mogelijke vervolgaanpak stikstof is het reduceren van stikstofdepositie door het verder opkopen van veehouderijen. Een onderzochte variant van de mogelijke vervolgaanpak stikstof (zie mijn brief aan uw Kamer d.d. 12 november jl., Kamerstuk 35 334, nr. 170) bevat een integrale gebiedsgerichte aanpak. Deze variant kent een breed scala aan maatregelen, waaronder de opkoop van veehouderijen, inzet op stalinnovatie en het stimuleren van omschakeling voor de boeren die blijven. Het onderzochte pakket is dus nadrukkelijk integraal ingestoken met een balans voor blijvers en stoppers. Het is aan een volgend kabinet om hierover te besluiten.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen erkende dat u met de reservering van 678 miljoen euro tot 2030 voor technische lapmiddelen voor de veehouderij niet heeft geregeld dat de hiermee gewonnen «emissieruimte» direct weer wordt opgevuld door een uitbreiding van het aantal dieren, maar dat u erop rekent dat andere maatregelen (zoals dier- en fosfaatrechten) dit effect zullen beperken?6
In eerdere Kamervragen heb ik inderdaad aangegeven dat er gevallen bestaan waarin «gewonnen» emissieruimte ingezet kan worden voor uitbreiding. Er is echter een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van gewonnen emissieruimte door innovatie. Zo is er wet- en regelgeving die een toename van het aantal dieren begrenst of beperkt. Zoals zijn er dier- en fosfaatrechten, eisen en kosten met betrekking tot mestverwerking, milieuregelgeving en de Wet veehouderij en ammoniak. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 231).
Kunt u bevestigen dat de dier- en fosfaatrechten gewoon verhandelbaar zijn en dat veehouders deze dus kunnen kopen van stoppende collega’s, waardoor uitbreidingen en schaalvergroting gewoon mogelijk zijn, zoals ook is gebeurd bij de genoemde 360 bedrijven?
Het is inderdaad mogelijk om de dier- en fosfaatrechten over te nemen van stoppende bedrijven. Daarbij moeten bedrijven binnen de vergunde ruimte blijven. Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, worden de emissie en depositie bepaald op grond van de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Daarnaast zijn er een aantal beperkingen voor ingebruikname van vergunde, maar nog niet gebruikte, emissieruimte zoals benoemd in de beantwoording van vraag 1.
Vindt u het een effectief natuurbeleid en een effectieve besteding van 678 miljoen euro belastinggeld om stikstof te reduceren, wanneer de gerealiseerde «emissieruimte» door de betreffende veehouders direct weer opgevuld kan worden met een uitbreiding van het aantal dieren door intern salderen?
Investeren in emissiereducerende stalsystemen beschouw ik als een belangrijk instrument voor de landelijke opgave om stikstof te reduceren. Daarom blijf ik inzetten op nader onderzoek om de emissies van dergelijke systemen zo nauwkeurig mogelijk vast te kunnen stellen en ervoor zorg te dragen dat de systemen op een juiste wijze worden geïmplementeerd en gebruikt (Kamerstuk 35 334, nr. 122).
Zoals aangegeven wordt op dit moment samen met de provincies verkend op welke wijze feitelijke toenames van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan. Indien blijkt dat de condities voor behoud en herstel van instandhouding met de doelstellingen en het bijbehorende maatregelenpakket niet worden behaald, dan worden deze bijgesteld.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen stelde dat het inzetten van emissieruimte voor economische ontwikkelingen «alleen gebeurt als het effect van deze maatregelen vaststaat en additioneel is ten opzichte van wat nodig is voor behoud en het halen van de voorgestelde wettelijke reductie- en instandhoudingsdoelstellingen»?7
Dat klopt. Bij het treffen van bronmaatregelen is het uitgangspunt van het beleid dat het effect van maatregelen vast moet staan voordat depositieruimte kan worden ingezet voor economische ontwikkelingen. Ook moeten de maatregelen additioneel zijn ten opzichte van de reductie- en instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent dat stikstofreductiemaatregelen, die naar hun aard kunnen dienen om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 6, eerste en tweede lid, Habitatrichtlijn (Hrl) (behoud borgen en verslechtering voorkomen) alleen als beschermingsmaatregelen ter mitigatie van effecten van nieuwe plannen en projecten in de zin van artikel 6, derde lid, van de Hrl kunnen worden ingezet als deze niet nodig zijn voor behoud van de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied of het op termijn bereiken van de uitbreidings- en verbeterdoelstellingen.
Kunt u bevestigen dat zelfs alle natuur- en bronmaatregelen uit de structurele aanpak tezamen niet zullen zorgen voor het behalen van de landelijke instandhoudingsdoelstellingen uit de Habitatrichtlijn, omdat ze er niet op zijn gericht om alle natuurgebieden in een gunstige staat van instandhouding te brengen? Waarom denkt u dan toch dat er tot wel 70% van de gewonnen «emissieruimte» ingezet kan worden voor economische activiteiten?
De Wet stikstofreductie en natuurverbetering – waarin de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is verankerd – bevat wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden en de opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en effecten te monitoren. Vooruitlopend op de vaststelling van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering is reeds gestart met de uitvoering van het maatregelenpakket. Als uit de monitoring blijkt dat die doelstellingen niet worden gehaald dan zullen de maatregelen daarop worden bijgestuurd. Het in de vorige vraag genoemde additionaliteitsvereiste geldt evenzeer voor de ruimte die wordt ingezet voor economische activiteiten in het kader van extern salderen.
Kunt u deze vragen één voor één en ruimschoots voor de behandeling van de LNV-begroting beantwoorden?
Wegens interne afstemming is het niet gelukt om de vragen tijdig te beantwoorden.
Verbod van zes Palestijnse niet-gouvernementele organisaties. |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het besluit van de Israëlische regering om zes Palestijnse niet-gouvernementele organisaties te verbieden en op de terreurlijst te plaatsen?1 Zo ja, op welke wijze hebt u uw afkeuring aan de Israëlische regering laten blijken?
Ja. Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie te delen, ook met de betrokken ngo’s. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk 2021D29418. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld en het besluit heeft hiervoor aanzienlijke consequenties. Nederland neemt daarom de kwestie zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend.
Deelt u de analyse dat naast de toename van het geweld tegen de Palestijnse bevolking in de Westelijke Jordaanoever, de Palestijnse mensenrechtenverdedigers het zwijgen wordt opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De zes organisaties in kwestie vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld en het kabinet erkent de verstrekkende gevolgen die het Israelische besluit hierop heeft. Nederland neemt de kwestie zeer serieus, en zal de situatie nauwgezet en in samenspraak met gelijkgestemde landen blijven volgen. Het kabinet deelt uw kwalificaties inzake de Israëlische regering niet.
Deelt u de opvatting dat de Israëlische regering zich hiermee een autoritair regime toont dat de mensenrechten en het internationaal recht schendt en degenen die dit aan de kaak stellen onderdrukt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van verklaringen van Israëlische mensenrechtenorganisaties, Amnesty International en Human Rights Watch? Deelt u de analyse dat de beslissing om zes Palestijnse burgerorganisaties te verbieden een daad is van totalitaire regimes en dat de huidige Israëlische regering hiermee het gewelddadige apartheid regime voortzet? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat enkele van de verboden organisaties subsidies van de Nederlandse staat krijgen? Zo ja, op welke wijze zult u het voortzetten van de financiering garanderen?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen d.d. 20 juli 2020 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3571 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572. Het besluit om in juli 2020 de financiering aan UAWC op te schorten, en een extern onderzoek, te starten is genomen op basis van unieke en zwaarwegende omstandigheden. Nederland zal n.a.v. het externe onderzoek eigenstandig een afweging maken over de samenwerking met UAWC. Met twee andere ngo’s – DCI-P en Al-Haq – is er sprake van een indirecte financiële relatie omdat zij een uitvoerende organisatie zijn binnen een breder programma. De inzet van het kabinet om bij te dragen aan een gezond en actief maatschappelijk middenveld – zowel in de bezette Palestijnse gebieden als elders – blijft overeind. Dat laat onverlet dat Nederland het Israëlische besluit serieus neemt, en daar zorgvuldig naar kijkt.
Op welke andere praktische wijzen zult u het Palestijnse maatschappelijke middenveld concreet steunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Het bericht ‘Juvent kan niet wegblijven uit Zeeuws-Vlaanderen’ |
|
Daan de Neef (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Juvent kan niet wegblijven uit Zeeuws-Vlaanderen»?1
Ja.
Hoe wordt de zorgcontinuïteit omtrent de betrokken jongeren en gezinnen nu geborgd?
Van Juvent en de Inkooporganisatie Jeugdhulp Zeeland heb ik begrepen dat het in totaal om zeven jongeren gaat2. Op het Anker woonden vier jongeren in een groep. Drie jongeren die minder hulp en begeleiding nodig hebben, woonden op het Anker in een studio en appartement met begeleiding van medewerkers uit de groep. Medewerkers van het ambulante team van Juvent bieden nu hulp en begeleiding aan de jongeren in de studio en het appartement. Deze jongeren wonen dus nog steeds op de locatie het Anker. De jongeren in een groep zijn verhuisd naar behandellocaties van Juvent in Middelburg.
Bent u van mening dat kinderen in crisissituaties binnen het gezin zo veel als mogelijk in hun eigen omgeving dienen te verblijven om zo hun netwerk te behouden?
Ik vind het belangrijk dat kinderen in crisissituaties binnen het gezin passende jeugdhulp ontvangen, liefst zo nabij mogelijk.
Deelt u de mening dat het gezin goed betrokken moet blijven bij de behandeling en dat dit op afstand minder eenvoudig is, (er daarbij rekening mee houdend dat in dit geval de reistijd met het openbaar vervoer -als dit er al is- meer dan anderhalf uur enkele reis betreft)?
Ik onderschrijf het grote belang het gezin zoveel mogelijk te betrekken bij de behandeling. Mede daarom is het goed om te constateren dat drie jongeren nog steeds bij het Anker kunnen wonen. Voor de vier jongeren uit een groep geldt dat zij zijn verhuisd naar Middelburg. Hiermee hebben zij een gemiddelde reistijd van 35 minuten naar hun school, gezin en dagbesteding.
Kunt u aangeven of Juvent contact heeft gehad of heeft gezocht met de gemeente of verzekeraars om te overleggen over de ontstane situatie? Indien dit het geval is, welke stappen zijn gezet om de zorg voor deze jongeren zoveel als mogelijk in de eigen omgeving te continueren?
Aanleiding voor de gewijzigde organisatie van jeugdhulp bij Juvent was dat de kwaliteit en continuïteit van zorg bij het Anker in het geding kwam als gevolg van een krappe personele bezetting. Ik heb vernomen dat Juvent hierover heeft gesproken met jongeren, gezinnen en gemeenten. Voor de gezette stappen om de zorg voor jongeren zoveel als mogelijk in hun eigen omgeving te continueren, verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat er een goede oplossing voor de toekomst moet komen en dat deze zorg beschikbaar moet blijven, nu met inbegrip van de noodsituatie qua personele bezetting (mede gezien de vragen 2, 3 en 4)?
Wanneer kinderen en ouders hulp nodig hebben, is het van belang dat goede hulp tijdig beschikbaar is. Kinderen verdienen het om gezond en veilig op te groeien. Gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen onderschrijven dit volledig en zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Zij zijn daartoe in gesprek met organisaties die jeugdhulp aanbieden in Zeeuws-Vlaanderen.
Van de Inkooporganisatie Jeugdhulp Zeeland begrijp ik dat er op dit moment elf aanbieders zijn gecontracteerd met jeugdhulpvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen, inclusief Juvent. Zeven van deze organisaties, waaronder Juvent, bieden jeugdhulp met verblijf aan, zoals aangegeven in onderstaand overzicht van jeugdhulpvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen.
Organisatie
Jeugdhulpvoorziening
Prokino Zorg
Multidimensionale familietherapie, opvoedondersteuning, individuele begeleiding, gezinsbegeleiding en casusregie
Emergis kind & Jeugd
ADHD, angst, trauma, depressie, dwang, eetstoornissen, lvb, psychoses, ggz-verblijf, ggz-crisis (verblijf), dagbehandeling, deeltijdbehandeling, ambulante behandeling, informatie- en klachtenbureau gezondheidszorg, psychische crisisbehandeling thuis, diagnostiek en behandeling van jong volwassenen (vanaf 16 jaar) en
traumabehandeling)
Pandor
Dagbegeleiding, ambulante begeleiding en begeleid wonen (rondom Roosendaal en Bergen op Zoom, maar ook voor Zeeuws Vlaamse kinderen)
Incluzo
Ambulante hulpverlening, behandeling Jeugd-GGZ, gezinshuis (Middelburg) en dagbesteding
Timon
Verblijf
Zeeuwse Gronden
Verblijf
Juvent
Verblijf
Juutsom
Verblijf
Tragel
Verblijf
Klaver 4
Verblijf
Stichting Inzet voor Zorg
Verblijf
Zeeuws-Vlaanderen is geen uitzondering op de grote uitdagingen waarvoor het jeugdhulpstelsel als geheel staat om aan de zorgvraag te kunnen voldoen. Om die reden werk ik aan verschillende wetgevingstrajecten en de Hervormingsagenda Jeugd, zoals eerder vermeld in diverse brieven aan uw Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de jeugdzorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen? Kunnen deze voorzieningen aan de zorgvraag voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat met levens van onschuldige kinderen wordt gespeeld |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Juriste start petitie om Milena (14) in Nederland te houden: «wordt met levens van onschuldige kinderen gespeeld»»1
Ik heb kennisgenomen van het artikel en ik ben bekend met de zaak. Omdat het artikel over een individuele zaak gaat kan ik niet op de inhoud reageren.
Hoe kan het dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een Jezidisch gezin uitzet naar Armenië terwijl de familie van het gezin daar is afgeslacht? Dit zijn toch precies de mensen die hier bescherming verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag of een persoon internationale bescherming behoeft wordt op individuele basis getoetst door de IND. Daarvoor dient aannemelijk gemaakt te worden dat een persoon een gegronde vrees voor vervolging heeft of een risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar het land van herkomst. Een situatie zoals in uw vraag geschetst zou aanleiding kunnen zijn voor het verlenen van internationale bescherming. Of deze situatie ook overeenkomt met de feiten uit de onderhavige zaak en op welke motivering het besluit in deze zaak gestoeld is, kan ik zoals reeds aangegeven niet met uw Kamer delen.
Hoe kan het dat een asielaanvraag zoveel tijd in beslag moet nemen dat één van de kinderen inmiddels al meer dan tien jaar in Nederland woont, maar dat zij vervolgens wel dreigt te worden uitgezet?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een asielaanvraag langer duurt dan de beslistermijn van een half jaar. Dit kan bijvoorbeeld in verband staan met de complexiteit van de zaak waardoor een zaak in de verlengde asielprocedure terecht komt en de beslistermijn is verlengd. Daarnaast kan het ook zo zijn dat er reeds een beslissing is genomen op de asielaanvraag maar dat de zaak lang in de (hoger) beroepsprocedure in behandeling is. Ook is het mogelijk dat een vreemdeling zijn of haar asielaanvraag als aaneengesloten in behandeling beschouwt, terwijl in werkelijkheid sprake is van een reeks achtereenvolgende, al dan niet asielgerelateerde, verblijfsaanvragen die niet resulteren in een verblijfsvergunning. Omdat dit een individuele zaak betreft kan ik niet ingaan op de specifieke redenen voor eventuele vertraging in deze zaak.
Hoe kan het dat de bewijslast zo hoog ligt dat bedreigingen niet of nauwelijks meetellen voor de beoordeling?
Bij elk asielgehoor wordt de vreemdeling verzocht in zijn eigen woorden te vertellen om welke reden hij zijn land heeft verlaten en internationale bescherming nodig heeft. In alle gevallen krijgt de vreemdeling derhalve de gelegenheid zijn asielrelaas naar voren te brengen en worden daarover uitgebreid vragen gesteld. Indien het asielrelaas geloofwaardig is dan wordt gekeken welk risico de vreemdeling loopt bij terugkeer. Bij deze risico inschatting kunnen verklaringen over geloofwaardig geachte bedreigingen ook een rol spelen. Er geldt geen aparte (hogere) bewijslast voor bedreigingen. Welke waarde uiteindelijk aan de verklaringen over bedreigingen wordt gehecht hangt uiteraard af van de casus. In het besluit op de asielaanvraag wordt altijd gemotiveerd waarom eventuele bedreigingen niet tot de conclusie leiden dat een asielvergunning verleend moet worden. De wijze waarop de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van deze verklaringen wordt beoordeeld is uiteengezet in de openbare werkinstructie 2014/10. De rechter kan vervolgens toetsen of het besluit voldoende gemotiveerd is en zorgvuldig tot stand is gekomen.
Hoe verhoudt het uitzetten van minderjarigen die zich al geruime tijd in Nederland bevinden zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Deelt u de mening dat dit strijdig is met elkaar?
Ik deel uw mening niet. In de beoordeling onder artikel 8 EVRM dient vastgesteld te worden of er sprake is van een schending van het recht op familie- of gezinsleven, of het recht op privéleven. Indien er wordt geconcludeerd dat er sprake is van familie- of gezinsleven dan wel privéleven betekent dat niet zonder meer dat weigering van verblijf een schending van artikel 8 EVRM oplevert. Als onderdeel van deze beoordeling vindt er indien het familie- of gezinsleven dan wel privéleven is vastgesteld namelijk een volledige belangenafweging plaats, waarin de belangen van de Staat worden afgezet tegen die van de vreemdeling.
Zoals ook in eerdere beantwoording van vragen aan uw Kamer is medegedeeld, is het niet zo dat er een vaste periode is waarna het belang van in Nederland opgroeiende kinderen zwaarder weegt dan het belang van de Staat. In de belangenafweging worden alle aangevoerd individuele omstandigheden meegenomen. Per individuele casus kan de belangenafweging dan ook anders uitvallen. In de belangenafweging wordt de duur van het verblijf meegenomen, maar bijvoorbeeld ook of een deel van het verblijf legaal was, in welke andere omstandigheden het individu zich bevindt en de opvoedingsmogelijkheden van de ouders. Ook is van belang dat er geen sprake is van (biologische) ouders die zich illegaal in Nederland bevinden, omdat hiermee alsnog de kans op misbruik van het verblijfsrecht van het kind zal kunnen voordoen. Indien dit het geval is, wordt dit in het nadeel van de vreemdeling in de belangenafweging betrokken. De wijze waarop de belangenafweging wordt uitgevoerd is uiteengezet in de openbare werkinstructie 2020/16.
Bent u bereid deze zaak nogmaals grondig te bekijken? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel waar u naar verwijst in uw eerste vraag blijkt reeds dat de juriste van de betrokkenen bezwaar heeft aangetekend. De IND heeft in dit artikel aangegeven dat dit bezwaar in behandeling wordt genomen en dat alle aangedragen argumenten in overweging zullen worden genomen.
Het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld?1
Ja.
Bent u van mening dat een sterk maatschappelijk middenveld noodzakelijk is voor een goed functionerende samenleving?
Ja.
Wat is uw oordeel over het door Israël als terroristisch verklaren van deze Palestijnse mensenrechtenorganisaties? Kunt u dit toelichten?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit, dat enkel op basis van zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie met donoren te delen, alsook met de betrokken zes organisaties. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld, en het besluit heeft aanzienlijke consequenties voor deze ngo’s. De regering neemt het besluit dan ook zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend.
Wat is uw mening over de uitspraken van Amnesty International en Human Rights Watch dat deze beslissing van de Israëlische overheid een aanval is op de internationale mensenrechtenbeweging?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de uitspraak van Amnesty International en Human Rights Watch dat het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen ertoe heeft bijgedragen dat Israël de stap heeft genomen om deze mensenrechtenorganisaties tot terroristische organisaties te verklaren? Kun u dit toelichten?
Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld dat «het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen» ertoe heeft bijgedragen dat Israël nu deze stap zet. Nederland en de EU spreken Israël consistent aan op schendingen van het internationaal recht, zoals uitbreidingen van nederzettingen.
Bent u bekend met de zorgen die uw voorgangers hebben geuit over mensenrechtenschendingen en andere schendingen van internationaal recht die door Israël zijn begaan? Zoals marteling, administratieve detentie (zonder aanklacht en met geheim bewijs) en andere schendingen van internationaal recht? Wat is uw mening daarover?
Ja. Het kabinet heeft zich veelvuldig en duidelijk uitgesproken tegen schendingen van het internationaal recht en zal dit blijven. Nederland blijft beide zijden kritisch aanspreken op schendingen van het internationaal recht.
Bent u bekend met het rapport van de Onderzoekscommissie ingesteld door de VN Mensenrechtenraad naar aanleiding van de demonstraties in het kader van de Grote Mars van de Terugkeer en waarin werd gesproken over door Israël (mogelijk) gepleegde oorlogsmisdaden en andere schendingen van mensenrechten? Wat is uw mening daarover?
Het kabinet heeft Uw Kamer op 13 maart 2019 een brief gestuurd over het rapport van de Onderzoekscommissie die door de VN Mensenrechtenraad is ingesteld, met kenmerk 23 432, nummer 473.
Bent u bekend met de uitspraak van uw voorganger Minister Blok, die op 18 mei 2018 uitsprak dat hij in of vlak na de zomer van 2018 van de democratische rechtstaat Israël een «gedegen, prompt, onpartijdig en onafhankelijk» rapport verwachtte over de honderden doden en tienduizenden gewonden (waarvan 8.000 door scherpe munitie) die waren gevallen toen Israëlische bezettingstroepen op ongewapende Palestijnse demonstranten schoten?
Ja.
Beschikt u over informatie dat het in de vorige vraag gemelde rapport van het onderzoek, dat volgens uw voorganger in een democratische rechtsstaat wordt uitgevoerd, inmiddels is verschenen en hoeveel veroordelingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de moorden die hierbij zijn gepleegd? Kunt u dit toelichten?
Nederland stelt de voortgang van de eigen Israëlische onderzoeken naar het optreden van de Israel Defence Forces (IDF) aan de grens met Gaza consistent en op elk niveau aan de orde bij de Israëlische regering. Zoals Uw Kamer toegezegd tijdens het RBZ Commissiedebat op 8 juli jl., heeft mijn voorgangster tijdens de RBZ in juli – toen de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Lapid te gast was – de gelegenheid te baat genomen om bij hem persoonlijk te informeren naar de Israelische strafrechtelijke onderzoeken naar het eigen optreden aan de grens met Gaza in 2018 en 2019.Kort daarna heeft Nederland de gevraagde update op ambtelijk niveau ontvangen. Israël stelt zich in dit kader coöperatief en transparant op. Op peildatum van 12 augustus 2021 is in 234 gevallen – waarin sprake was van een dodelijk slachtoffer aan Palestijnse zijde, en gerelateerd aan de Gaza protesten – onderzoek gedaan naar naleving van regels, met name omtrent het gebruik van vuurwapens, door het hiervoor speciaal opgerichte mechanisme. Van deze 234 zaken zijn er 223 doorverwezen naar de militaire aanklager. In 36 gevallen heeft de militaire aanklager besloten over te gaan tot vervolging. In 108 zaken besloot de militaire aanklager dat er niet voldoende grond was voor vervolging. De overige zaken (79) zijn nog steeds in behandeling. Van de 36 zaken waarin de aanklager heeft besloten over te gaan tot vervolging zijn er twee zaken afgerond. Twee militairen zijn veroordeeld voor het niet opvolgen van een bevel. De overige 34 zaken zijn nog onder de rechter.
Bent u van mening dat juist in de context van een bezetting waarin de bezettende macht aantoonbaar mensenrechten schendt en zich niets van democratische waarden aantrekt de rol van mensenrechtenverdedigers extreem belangrijk is en dat zij derhalve alle steun van de internationale gemeenschap verdienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht veel waarde aan de rol van mensenrechtenverdedigers wereldwijd, ook in de Palestijnse gebieden, en steunen deze actief.
Bent u naar aanleiding van het besluit van de Israëlische regering om deze mensenrechtenorganisaties als terroristische organisaties te beschouwen van plan, al dan niet in EU-verband, actie te ondernemen en/of de Israëlische autoriteiten aan te spreken? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt deze kwestie bilateraal en in EU-verband aan de orde, en heeft Israël – bilateraal en in EU-verband – verzocht de informatie die ten grondslag ligt aan het besluit inzichtelijk te maken voor donoren en betrokken ngo’s.
Kunnen deze vragen voor het begrotingsdebat Buitenlandse Zaken worden beantwoord?
Ja.
Het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Mogelijk meer coronamaatregelen nu aantal besmettingen snel toeneemt»1?
Ja.
Kunt u, alvorens u overgaat tot het nemen van nieuwe maatregelen, duiden hoe u de zorg, en dan met name de Intensive Care (IC)-capaciteit, op orde heeft gebracht om corona te managen zónder de samenleving te belasten met nieuwe maatregelen?
Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in de zomer van 2020 het IC-Opschalingsplan opgesteld. Daarin werd aangegeven dat een vaste uitbreiding van de IC-capaciteit tot 1.350 IC-bedden mogelijk was en aanvullend een flexibele opschaling van de capaciteit tot 1.700 IC-bedden. Ook zijn er met dit Opschalingsplan maatregelen doorgevoerd op het vlak van onder meer de opleiding van personeel, vervoer, coördinatie, monitoring en informatiedeling. Voor de uitvoering van het Opschalingsplan heeft het kabinet voor de jaren 2020–2022 circa € 500 mln. beschikbaar gesteld. In 2020 is versneld gestart met de opleiding Basis Acute Zorg, waarmee verpleegkundigen eerder inzetbaar zijn op een deel van de zorgtaken die op de IC moeten gebeuren. De financiering hiervan komt uit de hierboven genoemde € 500 mln.
Vanwege de aanhoudende pandemische druk op de zorg en de gevolgen daarvan voor de zorgprofessionals, heb ik het LNAZ gevraagd om een herijking van het IC-opschalingsplan. Dat plan heb ik uw Kamer op 2 november jl. toegezonden. Het LNAZ geeft in dit plan aan dat ziekenhuizen voor komend najaar maximaal op kunnen schalen tot 1.350 IC-bedden voor een korte piekperiode en heeft uitgewerkt hoe dat te realiseren. Meer bedden zijn op dit moment ook niet mogelijk, geeft het LNAZ aan. De zorg is er nu veel meer op gericht om de reguliere zorg zo veel mogelijk in stand te houden en indien mogelijk in te halen. Daarbij krijgt het voorkomen van (verdere) overbelasting van het zorgpersoneel de hoogste aandacht. Ik verwacht van ziekenhuizen dat zij alles op alles zetten om meer personeel aan te nemen, op te leiden en te behouden met goed werkgeverschap. Ik faciliteer hierin maximaal. Zo kunnen zorgorganisaties onbeperkt gespecialiseerd verpleegkundigen – waaronder IC verpleegkundigen – opleiden via de beschikbaarheidbijdrage voor de verpleegkundige vervolgopleidingen.
Daarnaast is afgelopen anderhalf jaar met crisismaatregelen ingezet op tijdelijke extra zorgcapaciteit. Dit gebeurt zorgbreed om de doorstroom van patiënten in het ziekenhuis naar onderdelen van de zorgketen te ondersteunen:
Kortom, VWS faciliteert ziekenhuizen op tal van mogelijke manieren, maar ik zie ook dat het opleiden en behouden van personeel lastig is als de pandemische druk zo hoog is. Met de coronamaatregelen proberen we de druk op de zorg daarom te beheersen.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel ziekenhuizen er zijn heropend en hoeveel Spoedeisende Hulp-afdelingen zijn heropend? Kunt u een overzicht geven van bij hoeveel ziekenhuizen een voorgenomen sluiting wordt teruggedraaid en van hoeveel Spoedeisende Hulp-afdelingen een voorgenomen sluiting wordt teruggedraaid?
Nee. Ik beschik niet over deze informatie.
Hoeveel IC-bedden zijn er deze coronacrisis bijgekomen? Zitten we daarmee weer op het niveau van voor de halvering van het aantal IC-bedden? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven op het aantal ic-bedden over de periode van de afgelopen tien jaar?
Zie voor het aantal IC-bedden dat er tijdens deze coronacrisis zijn bijgekomen het antwoord op vraag 2. Volgens de cijfers van de Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE) is het aantal IC-bedden in de jaren voorafgaand aan de COVID-19-pandemie ongeveer gelijk gebleven.
Jaar
Aantal IC-bedden (NICE)
2013
1.208
2014
1.210
2015
1.210
2016
1.191
2017
1.209
2018
1.208
Hoeveel zorgmedewerkers zijn er deze coronacrisis bijgekomen? Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van het aantal zorgmedewerkers over de periode van de afgelopen tien jaar?
Tussen het eerste kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 is het aantal werknemers in zorg en welzijn met 33,7 duizend werknemers gestegen. In de ziekenhuizen kwamen er gedurende deze periode 900 werknemers bij en in de UMC’s 2.800 werknemers. In het eerste kwartaal 2021 werken er circa 111.000 mensen meer in de zorg dan in het eerste kwartaal van 2011. Voor de UMC’s en de ziekenhuizen geldt dat er 13.000 respectievelijk 4.000 meer mensen werken dan 10 jaar geleden (bron: CBS, AZW StatLine).
De uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep inzake werken vanuit de bijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 augustus 20211, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 20182, de uitspraak van de CRvB van 14 juni 20163 en de artikelen over werken vanuit de bijstand4?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre deze problemen bij het ministerie voor deze uitspraak al bekend waren, en wat er is gedaan met deze signalen? Hebben hier gesprekken met gemeenten of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over plaatsgevonden? Waarom is er niet eerder voor gekozen om werken vanuit de bijstand aantrekkelijker te maken, en ervoor te zorgen dat mensen met fluctuerende bijverdiensten in de verrekening niet onder het bijstandsniveau terechtkomen?
De bijstand is bedoeld voor mensen die tijdelijk op geen andere manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Een inkomen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken, moet daarom in beginsel worden verrekend. Wel zijn er verschillende mogelijkheden om inkomsten vrij te laten.5
Inkomsten worden per maand met de bijstand verrekend. In juli van dit jaar is uw Kamer naar aanleiding van het rapport «Als verrekenen een beperking is» geïnformeerd over de acties die worden ondernomen omtrent de verrekenproblematiek.6 Hier werk ik onder meer aan via het project Simpel Switchen in de Participatieketen en dit komt ook aan de orde bij het traject hardheden Participatiewet en de vervolgaanpak «een Participatiewet op basis van vertrouwen met oog voor de menselijke maat».
Kunt u aangeven op hoeveel bijstandsgerechtigden deze uitspraak betrekking heeft? Als een exact aantal niet lukt, kunt u dan een inschatting geven? Mocht dit ook niet kunnen, kunt u dan aangeven hoe u deze inschatting wel gaat maken?
In alle gevallen waar bijstandsgerechtigden meer gaan verdienen dan de voor hen geldende bijstandsnorm, moeten gemeenten anders te werk gaan. Zij moeten voortaan rekening houden met een eventuele aanspraak op vrijlating. Het gaat om ongeveer 40.000 gevallen op jaarbasis (CBS bijstandsuitkeringenstatistiek)7. Hoeveel mensen in deze situatie langer recht houden op bijstand, is nog niet precies aan te geven. De VNG, Divosa en de G4 geven aan dat zij op dit moment nog geen uitspraak kunnen doen over het aantal mensen op wie deze uitspraak betrekking zou kunnen hebben. Ik ben hierover onder meer met gemeenten in gesprek.
In hoeveel gemeenten wordt er op dit moment nog gewerkt met de oude interpretatie van de wet?
Op dit moment hebben veel gemeenten hun werkwijze aan de uitspraak van de CRvB aangepast. Een aantal gemeenten, vooral grote gemeenten, past momenteel hun systemen hierop aan. Het is niet precies bekend hoe groot die laatste groep is.
Hoeveel gemeentelijke verordeningen Participatiewet zijn in strijd met de wet en regelgeving en rechtspraak aangaande fictief verrekenen en de vrijlating?
Toepassing van de vrijlating in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad vraagt een aanpassing in de uitvoering en geen specifieke aanpassing van lokale regelgeving. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 is richting mij aangegeven dat die aanpassingen al zijn doorgevoerd of dat de naar aanleiding van de uitspraak noodzakelijke ICT-aanpassingen in gang zijn gezet.
Welke stappen zijn er sinds de uitspraak van de CRvB in augustus geweest om ervoor te zorgen dat in alle gemeenten de nieuwe interpretatie van de wet wordt toegepast? Wanneer verwacht u dat de uitspraak uiterlijk is toegepast in alle Nederlandse gemeenten? Kunt u aangeven hoe u de Kamer zult informeren over de voortgang?
Ik ben zowel ambtelijk als bestuurlijk in overleg met de G4, VNG en Divosa over de toepassing van de nieuwe interpretatie conform de uitspraak van de CRvB en de consequenties daarvan. Ik kan nog geen uitspraak doen over de termijn waarop alle gemeenten hun werkwijze aan de uitspraak zullen hebben aangepast. Zie hierover ook het antwoord op vraag 10. Het beeld is dat gemeenten de gevraagde wijziging voortvarend oppakken (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Mocht dit beeld veranderen dan zal ik uw Kamer hier tijdig over berichten.
Worden uitspraken van rechtbanken aangaande in dit geval de Participatiewet automatisch iedere maand verstrekt aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Nee.
Wordt er landelijk bijgehouden hoeveel bezwaarschriften er worden ingediend inzake de Participatiewet en hoe deze bezwaar- en beroepsprocedures uitpakken? Is er sprake van terugkoppeling van het verloop van deze zaken vanuit gemeenten en/of CRvB richting ministerie?
Nee, dat wordt niet bijgehouden. Ook wordt niet iedere uitkomst van bezwaar- en beroepsprocedures geaggregeerd bijgehouden, noch worden deze teruggekoppeld door gemeenten aan SZW. Ik vind dat ook niet passen bij het gedecentraliseerde karakter van het stelsel. Ik heb regelmatig zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg met gemeenten over het verloop van deze zaken. Daarnaast word ik tijdens mijn werkbezoeken, door gemeenten en door het project Simpel Switchen op de hoogte gehouden.
Bent u bereid om tot één werkwijze van inkomstenverrekening en uitbetaling bijstand te komen en deze bij wet vast te leggen?
Op dit moment bestaan er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de wijze van inkomstenverrekening en de datum van uitbetaling van bijstand. Die verschillen hangen deels samen met de verschillende ICT-systemen die gemeenten gebruiken.
Het Inlichtingenbureau heeft samen met gemeenten, waaronder de G4, een pilot uitgevoerd om te komen tot een breed gedragen uniforme en wettelijk verankerde herleiding van het nettoloon vanuit gegevens in de polisadministratie. Deze herleiding kan landelijk (door alle gemeenten) worden toegepast bij de verrekening van inkomsten in de bijstand. Hiermee ontstaat de mogelijkheid van een volledig geautomatiseerde vorm van inkomstenverrekening. De uitkomsten van deze pilot waren dusdanig positief dat het Inlichtingenbureau gestart is met het ontwikkelen van het product Ondersteuning Inkomstenverrekening Bijstand (OIB). De Minister heeft toegezegd8 te onderzoeken of en zo ja, hoe wet- en regelgeving kan worden aangepast zodat deze werkwijze landelijk kan worden geïmplementeerd.
Gezien het feit dat de VNG aangeeft dat de uitspraak «ingrijpende gevolgen voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk» heeft, kunt u aangeven op welke manier gemeenten gefaciliteerd worden om de nieuwe interpretatie van de wet zo goed en zo snel mogelijk toe te passen? Kunt u hierbij toezeggen dat uitvoeringskosten geen belemmerende factor zullen zijn bij het uitvoeren van deze nieuwe interpretatie zodat het in alle gemeenten aantrekkelijker wordt om vanuit de bijstand te gaan werken?
Ik heb hierover zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg met gemeenten. Het is primair de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenten om de Participatiewet binnen de wettelijke kaders uit te voeren en te handhaven. De gemeenten zien dat knelpunten ontstaan in de ICT-systemen waarin zij de vrijlating organiseren. Het kost tijd om de systemen aan te passen aan de uitspraak van de CRvB. Tot dit is geregeld moeten de bijstandsbetalingen handmatig ingevoerd worden, althans voor zover het gaat om zaken die in verband staan met de uitspraak van de CRvB.
Bijstandsgerechtigden van wie de bijstandsuitkering sinds de uitspraak van de CRvB is beëindigd en die het idee hebben dat de beëindiging onterecht is, kunnen zich richten tot hun gemeente.
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor de uitvoering van de bijstand. Met deze middelen kunnen zij de systemen aanpassen. Gemeenten worden gecompenseerd in de kosten die de aanpassingen en de gewijzigde wetstoepassing met zich meebrengen.
Vindt u het een probleem dat de Landelijke Cliëntenraad (LCR) in een onderzoek eerder dit jaar aangaf dat zes op de tien mensen die vanuit de bijstand gaan werken in financiële problemen komen? Kunt u aangeven of er andere beleidsmatige redenen zijn die hieraan bijdragen? Bent u hierover in gesprek met de VNG en LCR? Als dit nog niet het geval is, zou u dit willen doen?
De resultaten van het onderzoek van de LCR vind ik zorgelijk en voor zover mogelijk wil ik de problemen aanpakken. Ik vind het belangrijk dat mensen volwaardig meedoen in de maatschappij en op de best passende plek aan de slag gaan. Het systeem moet hen daarin ondersteunen en niet tegenwerken. Hierover ben ik in gesprek met de VNG en LCR. Er worden ook rondetafelgesprekken georganiseerd in samenwerking met gemeenten en de eerste stappen zijn gezet op het inrichten van signaleringsteams bestaande uit de Inspectie SZW, Landelijke Cliëntenraad en VNG Naleving.
Ook werkt het Ministerie van SZW sinds 2019 samen met gemeenten en Divosa aan het project Simpel Switchen in de Participatieketen. Het project richt zich op het versoepelen van de overgangen tussen uitkering en werk en heeft daarbij ook oog voor problemen die ontstaan door inkomstenverrekening. Het oplossen van deze problemen maakt de overgang van uitkering naar werk makkelijker.
Binnen Simpel Switchen werk ik samen met Divosa zowel aan oplossingen die passen binnen de huidige wet- en regelgeving, als aan oplossingen waarvoor eventueel aanpassing van de wet- en regelgeving nodig is. Er zijn hiervoor verschillende producten gemaakt zoals de toolkit «Snelle Aanvraag, Snel Besluit» en de toolkit «Parttime werk». Oplossingen waarvoor eventueel aanpassingen in de wet- en regelgeving nodig zijn, worden waar passend ook meegenomen in het traject «Hardheden in de Participatiewet» en de vervolgaanpak «een Participatiewet op basis van vertrouwen met oog voor de menselijke maat».
Wat vindt u van de eerder gedane suggestie van de LCR dat er iets vergelijkbaars als de beslagvrije voet moet komen voor mensen die werken naast een uitkering?
Het vangnet van de bijstand is nu juist bedoeld als bestaansminimum en bestaansnorm waar iemand in ieder geval over dient te kunnen beschikken om te kunnen voorzien in noodzakelijke bestaanskosten. Daalt het inkomen onder het bijstandsniveau dan heeft iemand in principe recht op aanvulling tot die norm. Ik vind het belangrijk dat bij het verrekenen van inkomsten uit werk met de uitkering, voorkomen wordt dat juist mensen die de beweging naar werk en uitstroom maken onder de norm terechtkomen. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en 11. Het hanteren van een andere norm (in het voorbeeld van de LCR de beslagvrije voet) dan de bijstandsnorm lost dit probleem niet op.
Bent u bereid de vrijlatingsregeling aan te passen, conform het amendement-Gijs van Dijk over een generieke structurele vrijlatingsregeling van 50% van het inkomen5? Zo nee, waarom niet?
Het amendement-Gijs van Dijk is ingediend in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 13 april 2021 controversieel verklaard omdat er een aantal verstrekkende amendementen op het wetsvoorstel zijn ingediend. Het amendement-Gijs van Dijk is verstrekkend omdat het, zoals aangegeven, beoogt een generieke structurele vrijlatingsregeling van 50% te introduceren met een maximumbedrag conform de huidige 25% vrijlating. Met een dermate hoge vrijlatingsregeling kan het bedrag aan inkomen plus bijstand voor een samenwonende bijstandsgerechtigde een hoger niveau bereiken dan wanneer diegene volledig werkt tegen het wettelijk minimumloon. Het structurele karakter van de vrijlating kan mensen bovendien belemmeren om uit te stromen uit de bijstand.
Het is aan de Tweede Kamer om de wetsbehandeling van Breed Offensief op enig moment te agenderen en daarbij het amendement-Gijs van Dijk te betrekken.
Het rapport 'Transcript from the margins' over de behandeling van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben in Nederlandse asielprocedures |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek «Transcript from the margins: Looking into the way circumstances and experiences of trangender persons coming from the Latin American Caribbean region are represented and considered in Dutch asylum procedures» van Willemijn van Kempen en Alejandra Ortiz?
Ja.
Bent u bekend met het NRC-artikel «Trans vluchtelingen vragen eigen benadering in de asielprocedure»?
Ja.
Herkent u zich in de bevindingen c.q. conclusies van het onderzoek? In welke bevindingen kunt u zich niet herkennen? Waarom niet?
Ik kan mij deels zeker vinden in de conclusies van het onderzoek. Zo schrijven de onderzoekers dat de IND consistent de juiste voornaamwoorden moet gebruiken bij het aanspreken van de trans persoon. De LHBTI-coördinatoren van de IND geven aan dat de asielzoeker in het asielgehoor aangesproken wordt naar wens van de asielzoeker. Bij het registreren van de persoonsgegevens in de BRP is de IND echter gebonden aan de informatie die in het paspoort van de asielzoeker staat. De insteek van de IND is om de asielzoeker altijd naar wens van de asielzoeker aan te spreken, ongeacht de informatie in het paspoort.
Daarnaast kan ik mij vinden in de conclusie dat de omstandigheden waarin transgender asielzoekers verkeren in het land van herkomst nog beter gewogen kunnen worden tijdens de asielprocedure. Dit heeft te maken met deskundigheidsbevordering. De LHBTI-coördinatoren van de IND spelen hierin een rol door workshops en trainingen te (blijven) geven op locaties zodat medewerkers de omstandigheden van transgender asielzoekers beter kunnen wegen en interpreteren.
Hoe beoordeelt u de bewering dat onder transgender-asielzoekers in Nederland veel wantrouwen bestaat richting de overheid en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND)? Wat doet u eraan dit te verbeteren?
Allereerst stemt het mij droevig om te horen dat uit dit onderzoek blijkt dat er transgender asielzoekers zijn die de Nederlandse overheid en de IND wantrouwen. Daarbij wil ik wel opmerken dat ik het moeilijk vind om deze bewering uit het onderzoek goed te wegen. Het geringe aantal respondenten van het onderzoek maakt het moeilijk om algemene conclusies te trekken. Desalniettemin zet de IND zich door middel van de gehanteerde open benadering en de deskundigheidsbevordering van de hoor- en beslismedewerkers in om het wantrouwen bij transgender asielzoekers weg te nemen.
Erkent u het feit dat genderidentiteit en genderexpressie belangrijke factoren zijn in de vormgeving en uitvoering van de asielprocedure, waaronder het bepalen van de meest optimale vorm van opvang?
Ja.
Zo ja, ziet u dat Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Intersekse personen (LHBTI)-asielzoekers in veel gevallen een andere beoordeling van de asielaanvraag en vaak een naar risico-indicatie aangepaste vorm van opvang behoeven dan niet-LHBTI-asielzoekers?
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is een proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers biedt het COA daarom maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en gewenst kan het COA bijvoorbeeld zorgdragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden. Zo kan het, als dat gewenst en ook mogelijk is op de locatie, dat LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers.
Asielaanvragen worden individueel in behandeling genomen, onder meer omdat de ervaringen van asielzoekers en de omstandigheden waarin zij leefden in het land van herkomst uiteenlopen. Ik herken ook dat de ervaringen van lesbische-, homoseksuele- biseksuele-, transgender en intersekse asielzoekers kunnen verschillen. Belangrijk om te noemen is dat er ook verschillen onderling bestaan. De ervaringen en behoeften van de ene trans persoon hoeven niet identiek te zijn aan de ervaringen en behoeften van de andere trans persoon. Daarom wordt tijdens de asielprocedure de asielaanvraag individueel behandeld. Deze individuele behandeling werkt idealiter ook door in de opvang en begeleiding, waar zoveel mogelijk maatwerk wordt geleverd.
Ziet u in dat de ervaringen van LHB-asielzoekers in het land van herkomst en de behoeften rondom de asielaanvraag in Nederland in veel gevallen afwijken van de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat het onderzoek nauwelijks tot geen aanwezigheid van bewuste en geïnformeerde inclusie van transgender gerelateerde thema’s in de asielprocedure heeft kunnen ontdekken?
In het huidige asielbeleid is er ruimte om specifiek beleid te maken voor LHBTI’s als groep of voor trans personen afzonderlijk. In het landgebonden asielbeleid kunnen trans personen worden aangemerkt als risicogroep of als kwetsbare personen die geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisatie kunnen krijgen. Indien uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat specifiek transgender personen worden gediscrimineerd door de autoriteiten en door medeburgers, waardoor de bestaansmogelijkheden dusdanig worden beperkt dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren, zal in het landgebonden asielbeleid worden opgenomen dat transgenders uit het desbetreffende land een specifieke benadering horen te krijgen. Zo zijn transgenders na het laatste algemeen ambtsbericht over Venezuela aangemerkt als risicogroep. Echter, ook indien transgenders niet zijn opgenomen in het landgebonden asielbeleid of er geen landgebonden asielbeleid is, dient de IND bij de behandeling van de aanvraag zich te vergewissen van beschikbare landeninformatie over deze specifieke groep. Dit houdt in dat de IND-medewerker landeninformatie kan opvragen over de specifieke positie van trans personen in het land van herkomst van de vreemdeling, bij de eigen landenexperts van de afdeling TOELT. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Ik herken dan ook niet dat er geen aandacht bestaat voor de ervaringen van transgender asielzoekers in de asielprocedure.
Zo ja, hoe verklaart u het verschil tussen uw eigen oordeel en de bevindingen uit het onderzoek die wijzen op het tegenovergestelde, namelijk dat hier nauwelijks tot geen aandacht voor bestaat in de huidige vormgeving van de asielprocedure?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, bent u zich bereid zich hier alsnog hard voor te maken richting de IND? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel van de eerste aanbeveling uit het rapport, waarin nationale en internationale stakeholders opgeroepen worden om transgender specifieke aanpakken te formuleren in het nagaan van de omstandigheden waaronder de betreffende transgender asielzoekers in het land van herkomst geleefd hebben? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het goed is om meer bewustwording over transgender-gerelateerde zaken te creëren en de deskundigheid over de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers verder te bevorderen. Bij de IND is met het aanstellen van LHBTI-coördinatoren al meer aandacht voor het verspreiden van kennis en kunde over LHBTI-zaken, waaronder ook transgender gerelateerde zaken. De coördinatoren gaan specifieke uitleg geven over deze doelgroep en zullen dat ook blijven doen. Naar aanleiding van dit rapport heeft de IND ook een uitnodiging verstrekt aan het Transgender Netwerk Nederland om in gesprek te treden met de LHBTI-coördinatoren over de specificiteit van de situatie van transgenderasielzoekers te belichten.
Hoe beoordeelt u de tweede en zesde aanbeveling uit het onderzoek, waarin respectievelijk de IND wordt opgeroepen een transgender specifieke aanpak te formuleren voor de asielprocedure van trans asielzoekers en waarin u wordt opgeroepen tot het inspannen voor fundamentele verbeteringen van de asielprocedure voor trans personen? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het belang van intersectionaliteit van contextuele factoren voor de beoordeling van de asielaanvraag van transgender asielzoekers, zoals sociaaleconomische of geografische achtergrond, etnische achtergrond, medische status (specifiek hiv-positiviteit) of professionele achtergrond (specifiek werk in de prostitutie)?
Ja. Iedere asielaanvraag wordt individueel behandeld, bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van LHBTI-asielzoekers wordt er gekeken naar het authentieke verhaal van de asielzoeker. De asielaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het algehele referentiekader van de asielzoeker. Tijdens de individuele behandeling van een asielaanvraag wordt er nooit uitsluitend gekeken naar bijvoorbeeld etnische achtergrond alleen. Er zal altijd een analyse van verschillende samenhangende contextuele factoren worden gemaakt. Dit geldt overigens ook voor asielzoekers met een niet-LHBTI-asielmotief.
Bent u bereid met Transgender Netwerk Nederland, LGBT Asylum Support en/of de onderzoekers van dit rapport in gesprek te gaan om een dergelijke aanpak te formuleren? Zo ja, op welke termijn en met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op ambtelijk niveau is er recent contact geweest met Transgender Netwerk Nederland. Dit is een constructief overleg geweest waarbij de bevindingen van Transgender Netwerk Nederland zijn gedeeld met beleidsmedewerkers van IND en de Directie Migratie Beleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bovendien heeft de IND, zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 11, Transgender Netwerk Nederland uitgenodigd om op korte termijn in gesprek te treden met de LHBTI-coördinatoren.
Bent u bereid zich in Europees verband, waaronder richting de European Asylum Support Office, in te zetten tot een betere transgender specifieke aanpak te komen voor de inrichting en uitvoer van asielprocedures? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat aan dit aspect van intersectionaliteit voldoende aandacht wordt besteed in de asielprocedure rondom transgender asielzoekers?
EASO ontwikkelt onder andere trainingen voor asielmedewerkers. De IND maakt gebruik van deze trainingen. De EASO trainingsmodule Gender en SOGI1 wordt bijvoorbeeld aangeboden aan medewerkers ter bevordering van de deskundigheid van de hoor- en beslismedewerker en er bestaat geen aanleiding deze EASO training onvoldoende te achten. Ik erken wel, en dat blijkt ook uit een recent WODC-rapport2, dat de IND nog stappen kan zetten in het bevorderen van de deskundigheid onder medewerkers. Echter, in de beleidsreactie3 op het WODC-onderzoek heb ik ook gewezen op de uitzonderlijke drukke periode voor de IND. In de afgelopen jaren zijn veel nieuwe medewerkers opgeleid. Er hebben ook in deze periode in verschillende teams lezingen plaatsgevonden over LHBTI zaken. Verder hebben de LHBTI-coördinatoren elke dag een belangrijke rol in het verspreiden van kennis en kunde over LHBTI-zaken. Daarnaast volgen nieuwe medewerkers van de IND nu de Basisopleiding Asiel waarin het beoordelen van asielaanvragen met een LHBTI-motief ook wordt behandeld.
Herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat transgender asielzoekers nog te vaak zogenaamd gemisgendered worden in officiële documentatie en door de IND? Zo nee, hoe verklaart u deze onderzoeksbevinding dan? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten dit niet meer voor te laten komen en hoe?
Ik herken de onderzoeksbevinding dat transgender asielzoekers worden gemisgendered in de asielprocedure niet. De LHBTI-coördinatoren van de IND geven aan dat de asielzoeker in het asielgehoor aangesproken wordt naar wens van de asielzoeker. Het is mogelijk dat een enkele keer een asielzoeker is gemisgendered tijdens het asielgehoor maar dit is niet het beeld wanneer wordt gekeken naar het grotere geheel. De insteek van de IND is om de asielzoeker altijd naar wens van de asielzoeker aan te spreken, ongeacht de informatie in het paspoort.
Bij het registreren van de persoonsgegevens in de BRP is de IND echter gebonden aan de informatie die in het paspoort van de asielzoeker staat. Het kan daarom voorkomen dat in de aanhef en adressering van officiële brieven, die veelal geautomatiseerd worden opgesteld, niet de preferente naam of het preferente geslacht wordt gebruikt.
Erkent u dat het ontbreken van anti-transgender wetgeving in landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied trans personen niet voldoende zekerheid biedt om te ontkomen aan discriminatie, uitsluiting en geweld? Erkent u dat trans personen gevaar lopen wanneer beschermende transgender specifieke wetgeving ontbreekt?
Het ontbreken van specifieke anti-transgender wetgeving in landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied is tot nu toe geen aanleiding geweest om thematische ambtsberichten over deze landen op te vragen. Dit neemt niet weg dat de landenexperts van de IND samen met de ambtenaar die het asielverzoek behandelt gericht informatie kunnen zoeken in openbare bronnen over trans personen en hun positie in een bepaald land. Hierbij zal vooral de vraag relevant zijn of een transgender persoon in geval van dreigende vervolging in het land van herkomst voldoende beschermd kan worden tegen deze vervolging. De aanwezigheid dan wel het ontbreken van (anti-) transgenderwetgeving kan onderdeel uitmaken bij het beantwoorden van deze vraag. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Ik ben echter niet van mening dat het ontbreken van transgenderwetgeving in Latijns-Amerikaanse landen er per definitie voor zorgt dat trans personen een risico lopen op vervolging.
Zo ja, herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat bovenstaande niet tot nauwelijks herkend en erkend wordt in de asielprocedure? Zo nee, hoe verklaart u de discrepantie tussen uw oordeel en deze bevinding?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u zich vinden in de onderzoeksbevinding dat veelvoorkomende ervaringen van discriminatie, uitsluiting en geweld onder trans asielzoekers uit Latijns-Amerika en de Cariben niet voldoende als veelvoorkomend of structureel behandelt?
Zoals uw Kamer uit mijn antwoord op uw vragen 8, 9 en 10 kan opmaken worden asielaanvragen individueel in behandeling genomen. Dit betekent dat de individuele ervaringen van transgender asielzoekers, zoals discriminatie, uitsluiting en geweld worden meegenomen in de asielprocedure.
Erkent u dat verplichte sterilisatie of verplichte medische transitie voor transgender personen ernstige mensenrechtenvergrijpen zijn?
Ja, dit erken ik.
Zo ja, waarom is in de specifieke asielprocedures van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben nauwelijks tot geen aandacht voor deze ervaringen als zijnde ernstige mensenrechtenschendingen? Bent u bereid de ernst hiervan te benadrukken richting de IND?
Indien een trans persoon vreest voor verplichte sterilisatie of verplichte medische transitie, en deze vrees wordt aannemelijk geacht of gevolgd door de IND dan komt deze transgender asielzoeker in beginsel in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland.
Erkent u dat het vóórkomen van politiegeweld jegens trans personen in Latijns-Amerika en de Cariben niet incidenteel is, maar juist een structureel probleem? Zo nee, op welke informatie baseert u zich?
De situatie van politiegeweld jegens trans personen verschilt per land en per situatie. Ik kan daarom niet zonder meer meegaan met de bewering dat politiegeweld jegens trans personen in heel Latijns-Amerika en de Cariben structureel van aard is.
Omdat de situatie van politiegeweld jegens trans personen verschilt per land en per situatie wordt er met de behandeling van een asielaanvraag van een trans persoon gekeken of in een individuele zaak het politiegeweld tegen trans personen aannemelijk wordt gemaakt. Indien nodig wordt daarbij informatie op gevraagd bij de landenexperts van de afdeling TOELT van de IND. Ik herken dan ook niet dat de ervaringen van transgender asielzoekers met politiegeweld niet worden meegenomen in de behandeling door de IND.
Hoe beoordeelt u de bewering uit het onderzoek dat het ontbreken van officiële informatie over het politiegeweld jegens trans personen in Latijns-Amerikaanse landen en de Cariben kan duiden op de genderidentiteit van trans personen als voornaamste reden voor het plegen van geweld door de politie?
Zie antwoord vraag 22.
Herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat bovenstaand aspect volledig ontbreekt in de behandelwijze vanuit de IND richting transgender asielzoekers uit Latijns-Amerika en de Cariben?
Zie antwoord vraag 22.
Klopt het dat voor Venezuela sinds kort transgender personen als specifieke risicogroep aangemerkt worden in het ambtsbericht? Bent u bereid de passage over lhbti’s als risicogroep in het ambtsbericht voor meer landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied te laten aanpassen en te specificeren voor trans personen, zoals voor Chili, Peru, Colombia of Cuba? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt inderdaad, uit het meest recent gepubliceerde algemeen ambtsbericht over Venezuela blijkt dat trans personen als risicogroep moeten worden aangemerkt. Ik heb uw Kamer per brief4 geïnformeerd over deze wijziging in het landgebonden asielbeleid van Venezuela. Het landgebonden asielbeleid wordt regelmatig herzien aan de hand van de beschikbare informatie uit het Algemeen Ambtsbericht. Echter, voor veel door u genoemde landen zijn geen recente ambtsberichten beschikbaar omdat de situatie in deze landen niet vraagt om specifiek landgebonden asielbeleid. Dit betekent echter niet dat in de behandeling van de asielaanvragen van transgenders afkomstig uit deze landen geen aandacht bestaat voor hun unieke situatie en de algemene situatie voor transgenders in hun land van herkomst.
Een recente opmerking van de minister-president in Bruss |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert de premier zich zijn antwoord «ik ben hier in Brussel» toen hem een vraag werd gesteld over de 1100 Nederlandse kinderen die uit huis zijn geplaatst?1
Ja.
Kan ik hieruit opmaken dat de premier «in Brussel» blijkbaar niet aanspreekbaar is in zijn hoedanigheid als Nederlandse Minister-President? Zo nee, waarom niet?
Nee, ook in Brussel ben ik aanspreekbaar op binnenlandse aangelegenheden. Wel is het zo dat voorafgaand aan en na afloop van een Europese Raad met de pers voornamelijk wordt gesproken over de tijdens de Europese Raad geagendeerde onderwerpen. Gezien de ernst en de impact van de zaak van de uit huis geplaatste kinderen was een uitzondering op deze gewoonte op zijn plaats. Na mijn eerste reactie heb ik dan ook antwoord gegeven op de vraag. Het was beter geweest als ik dat meteen had gedaan. In de persconferentie na afloop van de Europese Raad heb ik nog een keer benadrukt dat die eerste reactie niet goed was en dat ik meteen had moeten reageren op de vraag.
Erkent de premier dat hij in laatste instantie uitsluitend en alleen verantwoording schuldig is aan zijn Soeverein, de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom weigert hij dan een antwoord te geven op een vraag van een Nederlandse journalist over een Nederlandse aangelegenheid ín Brussel? Wat kan er ooit belangrijker zijn dan het beantwoorden van een vraag die betrekking heeft op zijn Soeverein?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de premier ooit eerder een vraag van een Nederlandse journalist geweigerd te beantwoorden met verwijzing naar de plaats (bijvoorbeeld: «Ik ben hier in Enschede» of «Ik ben hier in Tokyo») waar hij toen was? Zo ja, kan de premier hier één voorbeeld van geven?
Net als bij de Europese Raad geldt bij andere (internationale) activiteiten dat ik met de pers meestal spreek over aan die activiteit gerelateerde onderwerpen. Dat neemt niet weg dat ik ook aanspreekbaar ben op andere aangelegenheden, ook wanneer ik in het buitenland ben.
Indien dat niet het geval is, moet ik hier dan niet logischerwijs uit concluderen dat «in Brussel» voor de premier blijkbaar «Brussel», met andere woorden de EU en het «Europees belang», zwaarder wegen dan een puur Nederlandse aangelegenheid waar hij op dat moment dus ook geen tijd aan wil verspillen door er vragen over te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Een recente uitspraak van de minister over de vaccinatiegraad. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw uitspraak van 15 oktober 2021: «We hebben op dit moment 75% die een eerste prik heeft gehad, richting de 50% die volledig is gevaccineerd»?1
Ik ben bekend met de uitspraak. Het is echter van belang om te vermelden dat de uitspraak niet gedaan is op 15 oktober 2021. Het fragment dat het Algemeen Dagblad aanhaalt op zijn website dateert van 6 juli 2021. Het Algemeen Dagblad heeft inmiddels de datum onder het videofragment gerectificeerd naar 6 juli 2021. De uitspraken over het opkomstpercentage van 75% en de vaccinatiegraad van 50% hebben dus geen betrekking op de situatie medio oktober 2021. De meest recente cijfers tot en met zondag 24 oktober laten een opkomstpercentage zien van 87,2% voor de groep 18-plussers en 85,2% voor de groep 12-plussers. De vaccinatiegraad ligt momenteel op 83,8% voor de 18-plussers en 81,7% voor de 12-plussers (bron: Cijfers COVID-19 vaccinatieprogramma | RIVM, geraadpleegd in week2.
Hoe verhoudt dit zich tot de opmerking van Van Dissel slechts een paar dagen later dat 85% een eerste prik heeft gehad?2 Kunnen we hieruit concluderen dat in een paar dagen tijd tien procent van de Nederlandse bevolking voor het eerst is gevaccineerd? Zo nee, hoe verklaart u het tien procentpunt verschil?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is de informatie niet actueel maar dateert deze van 6 juli 2021. Het genoemde verschil in percentages ten aanzien van de opkomst eerste prik en vaccinatiegraad wordt verklaard door de incorrecte datum.
Hoe verhoudt «richting de 50% die volledig is gevaccineerd» zich tot het bericht in De Volkskrant exact een maand eerder waarin wordt gesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat 82% van de (volwassen) bevolking volledig gevaccineerd is?3
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen voor het volgende coronadebat beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De baby aanmelden voor een witte basisschool gaat in Utrecht niet meer: ‘als mijn kind naar Kanaleneiland moet, zou ik niet blij zijn’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «De baby aanmelden voor een witte basisschool gaat in Utrecht niet meer: «als mijn kind naar Kanaleneiland moet, zou ik niet blij zijn»»1 en het recent gepubliceerde onderzoek van het Centraal Planbureau «Beschermen van gelijke toegang tot scholen»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat we niet voor niets hebben afgesproken dat we vanaf drie jaar aanmelden en dat het dan bizar en onwenselijk is als we dat omzeilen met schaduwlijsten? Hoe kijkt u aan tegen deze praktijken, waarbij de wettelijke aanmeldleeftijd voor basisschoolleerlingen van drie jaar wordt omzeild? Wat gaat u doen om dat aan te pakken?
Ik deel uw opvatting dat het onwenselijk is dat er schaduwlijsten worden bijgehouden als die gebruikt worden om wettelijke bepalingen rond aanmelding te omzeilen. Als een vooraanmelding leidt tot voorrang bij de aanmelding leidt een schaduwlijst tot kansenongelijkheid.
In artikel 40, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs staat dat ouders hun kind kunnen aanmelden vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van drie jaar bereikt. Ouders kunnen wel interesse tonen in een bepaalde school of in meerdere scholen, voordat hun kind drie jaar is. Als zij die interesse kenbaar maken aan een school wordt dat in de praktijk een vooraanmelding genoemd. Een vooraanmelding heeft geen wettelijke basis en mag niet leiden tot voorrang bij aanmelding.
Dit schooljaar sturen wij alle schoolbesturen in het po en vo een brief over de bestaande regels rondom aanmelding en toelating. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) spreekt schoolbesturen aan wanneer er signalen zijn dat zij zich niet aan de wet houden en geeft zo nodig een herstelopdracht. Dat zal de inspectie ook de komende periode blijven doen. Ouders kunnen dergelijke signalen ook afgeven aan de inspectie.
Kunt u nog eens uiteenzetten waarom er in 2014 voor is gekozen om de aanmeldleeftijd wettelijk op drie jaar vast te stellen, bijvoorbeeld in het kader van kansengelijkheid?
Voor de leeftijd van drie jaar is gekozen omdat op jongere leeftijd nog niet bij ieder kind voldoende kan worden ingeschat of een kind extra ondersteuning nodig heeft in het kader van passend onderwijs. Een algemene aanmeldleeftijd leidt er verder toe dat ouders hun kind op hetzelfde moment aanmelden, wat de kansengelijkheid ten goede komt.
Vindt u het ook onacceptabel dat er scholen zijn die onvoldoende goed onderwijs geven? Wat gaat u doen om dat recht te trekken? Deelt u de mening dat dit uiteindelijk de enige manier is om ervoor te zorgen dat ouders hun kind graag naar een school brengen?
Het is voor ouders belangrijk dat de school waar hun kind heen gaat goed onderwijs biedt. Gelukkig is de kwaliteit van het overgrote deel van de scholen op orde. In 2020 kregen van de 6604 basisscholen, 90 scholen het oordeel «onvoldoende» en 22 scholen het oordeel «zeer zwak». Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit op hun scholen. De inspectie ziet daarop toe. Als de kwaliteit onvoldoende blijkt, zal de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken en waar nodig ook een herstelopdracht geven.
Op welke manier gaan we segregatie in het onderwijs tegen en zorgen we er tegelijkertijd ook voor dat kinderen uit een sociaal kwetsbare omgeving het beste onderwijs krijgen en een omgeving waaraan ze zich kunnen optrekken?
Ik deel uw zorgen over segregatie in het onderwijs. Voor het tegengaan van segregatie heb ik een beleidsagenda ontwikkeld. Die is in december 2020 met uw Kamer gedeeld.3 In deze agenda is een aantal maatregelen aangekondigd, zowel op landelijk niveau als op lokaal niveau. Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan die maatregelen in samenwerking met gemeenten, schoolbesturen en maatschappelijke organisaties. Het gaat hierbij onder meer om aanvullend onderzoek naar oorzaken van segregatie en naar effectieve interventies om segregatie tegen te gaan, een subsidie om heterogene brugklassen te bevorderen, het formeren van een coalitie van voorlopers, uitbreiding van de Gelijke Kansen Alliantie-agenda’s met segregatiemaatregelen, aanscherping van het toezicht op de Lokale Educatieve Agenda (LEA) en een experiment om ouders met een lagere sociaaleconomische status beter te informeren over schoolkeuze en aanmelding. Tegelijk met de Kamerbrief over de beleidsagenda segregatie stuurde ik uw Kamer ook een brief over toelatingsbeleid van po- en vo-scholen.4 In deze brief werden de resultaten van onderzoek naar toelatingsbeleid gedeeld en werd aangegeven dat er nog verbeteringen mogelijk waren in de informatievoorziening over aanmelding en toelating. Om onderwijssegregatie tegen te gaan is het van belang dat ouders en kinderen gelijke kansen hebben om een school te vinden die bij hen past, en daarom is het zaak dat ouders goed en gelijktijdig geïnformeerd worden over het toelatingsbeleid van scholen. Hierover stuur ik schoolbesturen eerdergenoemde brief (zie vraag 2).
Naast de beleidsagenda segregatie en de maatregelen op het gebied van toelatingsbeleid krijgen scholen met achterstandsproblematiek ook aanvullende middelen om hun onderwijs goed te kunnen organiseren.
Welke gemeenten in Nederland kennen momenteel een schaarste aan plekken op populaire scholen in het primair en voortgezet onderwijs? Op welke manieren lossen schoolbesturen dit op, bijvoorbeeld door het gebruik van loting of op basis van volgorde van aanmelding?
Er is geen landelijk beeld van gemeenten met schaarste aan plekken op populaire scholen. In verschillende grote steden gebruiken schoolbesturen op dit moment lotingsmechanismen, al dan niet met voorrangsregels, omdat er op sommige scholen sprake is van overaanmelding. De policy brief van het Centraal Planbureau (CPB) geeft gemeenten en schoolbesturen waardevolle informatie over verschillende lotingsmechanismen en de voor- en nadelen van verschillende systemen.5 Het CPB constateert terecht dat alleen het bestaan van toelatingsbeleid nog geen afdoende maatregel is om segregatie te bestrijden. Dit beleid kan pas bijdragen aan de bestrijding van segregatie en kansenongelijkheid als (bijna) alle schoolbesturen in de gemeente deelnemen. Ik verwacht dat het onderzoek naar effectieve maatregelen om segregatie in het onderwijs te bestrijden handvatten kan bieden om het toelatingsbeleid op gemeentelijk niveau dusdanig in te richten dat het kan bijdragen aan de bestrijding van segregatie.
Zijn er meer gemeenten, naast de gemeente Utrecht, bij u bekend waar schoolbesturen gebruik maken of maakten van zogenaamde schaduwlijsten bij aanmelding, waardoor kinderen bij drie jaar automatisch geplaatst werden op de school naar keuze? Zo ja, welke acties heeft u hiertegen ondernomen?
Het staat scholen vrij lijsten van kinderen van geïnteresseerde ouders bij te houden wanneer de kinderen nog geen drie jaar oud zijn, mits dat geen effect heeft op de toelating. Formele aanmelding is immers pas mogelijk vanaf de dag dat het kind drie jaar wordt. Als er signalen zijn dat een school zich hier niet aan houdt, spreekt de inspectie het betreffende bestuur daarop aan.
Klopt de constatering in bovengenoemd artikel dat voornamelijk hoogopgeleide ouders gebruik maken van deze schaduwlijsten en dat hiermee leerlingen van bijvoorbeeld lager opgeleide ouders of uit sociaal kwetsbare gezinnen de dupe zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat dit kansenongelijkheid in de hand werkt en dat dergelijke praktijken dus onwenselijk zijn?
Uit onderzoek naar toelating en aanmelding blijkt dat hoogopgeleide ouders zich minder laten afschrikken door capaciteitsmaatregelen op scholen.6 Er is geen specifiek onderzoek beschikbaar naar schaduwlijsten en de doelgroep die hiervan gebruik zou maken.
Als een vooraanmelding leidt tot voorrang bij de aanmelding, leidt een schaduwlijst tot kansenongelijkheid. Dat is niet toegestaan en is ook onwenselijk. Toegankelijke informatie over schoolkeuze voor alle ouders is van belang. Daarom stuur ik scholen eerdergenoemde brief om hen nadrukkelijk te vragen hun toelatingsbeleid helder te formuleren, transparant te maken en consequent toe te passen.
Op welke manier zorgt u ervoor dat in gemeenten met schaarste aan plekken op populaire scholen in het primair en voortgezet onderwijs er meer plekken komen op deze scholen? Bent u bereid om specifiek beleid te gaan voeren om het niveau op andere scholen in deze gemeenten te verhogen, aangezien uiteindelijk kwalitatief goed onderwijs zorgt voor kansengelijkheid voor ieder kind?
De bepaling van de maximale plaatsingsruimte van een school is aan het schoolbestuur, niet aan de overheid. Het schoolbestuur houdt hierbij rekening met zaken als de klassengrootte en de capaciteit van het gebouw. De maximale plaatsingsruimte moet overigens vooraf bekend zijn, zodat er geen willekeur ontstaat bij toelating. Een uitbreiding van het aantal plaatsen op een school is dus niet altijd mogelijk of wenselijk. Scholen die het oordeel onvoldoende of zeer zwak hebben gehad krijgen overigens ook ondersteuning om hun kwaliteit te verbeteren. Overigens levert een populaire school niet per definitie kwalitatief beter onderwijs dan een minder populaire school.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van het CPB-onderzoek dat een doelgericht ontworpen toelatingsbeleid de gelijke toegang kan bewaken, maar dat deze zorgvuldig gekozen dient te worden? Deelt u de mening dat het daarbij belangrijk is dat dit lokaal wordt gecoördineerd om optimaal te kunnen werken, maar dat de overheid niet eenvoudig gecentraliseerd beleid kan invoeren omdat deze verantwoordelijkheid bij schoolbesturen ligt?
Ik deel de conclusie van het CPB. In dit verband verwijs ik graag naar het eerdere onderzoek dat naar toelating en segregatie is gedaan, in opdracht van OCW.7 Het klopt dat de verantwoordelijkheid voor de toelating van leerlingen bij de schoolbesturen ligt. Ik zie gelukkig steeds meer overleg ontstaan tussen schoolbesturen onderling en tussen schoolbesturen en de gemeente. Vaak gebeurt dit in het kader van de Lokale Educatieve Agenda. Juist als dit overleg efficiënt wordt gevoerd kunnen er op lokaal niveau afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld aanmeldmomenten, spreiding van doelgroepkinderen, overaanmelding, wegadviseren, de ouderbijdrage en passend onderwijs.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om het toelatingsbeleid eerlijker te kunnen vormgeven? Wat vindt u bijvoorbeeld van het invoeren van één nationaal beleid, waarbij alle onderdelen toegespitst zijn op het bewaken van gelijke toegang? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de beleidsagenda segregatie wordt nader onderzoek gedaan naar de monitoring van segregatie en effectieve beleidsinterventies, onder andere op het gebied van toelatingsbeleid. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor één nationaal beleid, waarmee ik de verantwoordelijkheid voor de toelating van leerlingen bij de schoolbesturen weghaal.
Bent u daarnaast bereid om de aanbeveling uit het CPB-onderzoek uit te voeren waarin staat dat de overheid kan bijdragen aan een transparant toelatingsbeleid door richtlijnen op te stellen? Zo ja, op welke manier en wanneer kunnen we de uitwerking van deze aanbeveling verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het CPB-onderzoek doet interessante aanbevelingen voor de rol van overheid in het toelatingsbeleid. Zoals ik al eerder aangaf spoor ik schoolbesturen binnenkort per brief aan om hun toelatingsbeleid helder te formuleren, transparant te maken en consequent toe te passen. In het hierboven genoemde onderzoek zullen de mogelijkheden die (een centrale vorm van) toelatingsbeleid heeft om segregatie en kansengelijkheid te bevorderen nader worden onderzocht. De uitkomsten van het CPB-onderzoek dienen hiervoor als input.
Het bericht over mogelijke push back van een groep van 27 vluchtelingen op het Griekse eiland Lesbos |
|
Christine Teunissen (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Corinne Ellemeet (GL), Jasper van Dijk , Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het het bericht van Aegean Boat Report ABR van dinsdag 12 oktober 2021 over een groep van 27 vluchtelingen, waaronder een groot aantal minderjarigen en een hoogzwangere vrouw, die zich, opgesplitst in drie groepjes, schuilhield in de bossen en bergen op Lesbos uit angst om teruggestuurd te worden (pushback) door de Griekse autoriteiten?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Nederlandse kunstenaar Katinka Simonse (Tinkebell) in de radiouitzending van De Nieuws BV van 19 oktober jl. waarin zij zegt bewijs in handen te hebben waaruit blijkt dat tenminste één minderjarige jongen uit de hierboven genoemde groep die aantoonbaar reeds op Lesbos was aangekomen, alsnog door de Griekse autoriteiten terug op zee is gezet en nu weer in Turkije is? Bent u van plan hier opheldering over te vragen aan uw Griekse collega?
Van deze uitspraken heb ik kennisgenomen. Het standpunt van het kabinet ten aanzien van pushbacks is uw Kamer bekend. De Griekse regering is van mening dat, naast de openbaar aanklager, ook nationale instanties als de Ombudsman, de Nationale Transparantie-autoriteit en de interne opsporings- en vervolgingsautoriteit van de Griekse politie en kustwacht (SIASC) een rol kunnen vervullen bij het onderzoeken van vermeende pushbacks. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik de resultaten van dergelijke onderzoeken af. Daarnaast zet het kabinet zich actief in voor een onafhankelijk EU monitoringsmechanisme. Ik verwijs verder naar antwoord 8.
Kunt u nagaan bij de Griekse autoriteiten of de 13 leden van de groep van 27 vluchtelingen die niet in het vluchtelingenkamp zijn aangekomen de gelegenheid hebben gekregen asiel aan te vragen en opvang hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat hier sprake was van een pushback op zee door de Griekse autoriteiten van tenminste één persoon die al op Grieks grondgebied was? En bent u het er mee eens dat als dit inderdaad heeft plaatsgevonden, dit mensen in levensgevaar heeft gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u navragen bij de Griekse autoriteiten waarom de Nederlandse kunstenaar Katinka Simonse samen met enkele anderen korte tijd is vastgehouden door de Griekse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?2 Bent u van plan opheldering te vragen bij de Griekse autoriteiten over de verklaringen van Simonse dat haar en een andere vrouwelijke metgezel werd opgedragen zich naakt uit te kleden en een optische genitale inspectie te ondergaan, terwijl hun mannelijke metgezel daartoe niet gedwongen werd, en dat dit bovendien onrechtmatig gebeurde omdat er géén sprake was van een formele arrestatie noch van een officiële tenlastelegging van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade is op de hoogte gesteld van het incident, maar er is geen formele hulpvraag ontvangen van Katinka Simonse. Het staat betrokkenen vrij om naar aanleiding van het incident via hun advocaat een klacht in te dienen.
Klopt het dat recente Griekse wetgeving het helpen – onderdak verlenen, vervoer, het geven van kleren, eten en drinken – van nieuw aangekomen vluchtelingen die nog niet geregistreerd zijn, strafbaar stelt? Klopt het ook dat door de meest recente wetgeving van september vluchtelingen het recht is ontnomen een vertaler te krijgen? Bent u het met ons eens dat het geven van hulp zoals eten en drinken aan vluchtelingen nergens in de Europese Unie strafbaar zou mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
De Griekse wet verbiedt het faciliteren van de irreguliere aankomst van onderdanen van derde landen op het Griekse territorium en het faciliteren van hun illegale verblijf. Verder verbiedt de wet het verhuren van eigendom aan onderdanen van derde landen die geen reisdocument hebben met een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning. Het is mij niet bekend dat er restricties zijn opgenomen ten aanzien van het recht op een vertaler. Wat het kabinet betreft is het van belang dat asielzoekers toegang hebben tot basisvoorzieningen zoals ook is vastgelegd in het Unierecht. Het is aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, om erop toe te zien dat de Griekse wetgeving verenigbaar is met het Unierecht.
Klopt het dat Griekse lokale advocaten en buitenlandse advocaten die op de eilanden voor juridische niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) met vluchtelingen werken, nu strafbaar zijn wanneer ze contact hebben met nieuw aangekomen vluchtelingen, al is het telefonisch, en daardoor hun licentie kunnen verliezen? Bent u het met ons eens dat dit het werk van advocaten met nieuw aangekomen vluchtelingen onmogelijk maakt en de rechtspositie van vluchtelingen in gevaar brengt, net zoals het feit dat ze nu niet meer door een vertaler mogen worden bijgestaan? Gaat u dit bij uw Europese collega’s aankaarten en met welke reactie zult u pas tevreden zijn?
De recent aangenomen wetswijziging vereist van leden of werknemers van Griekse of internationale vrijwilligersorganisaties, maatschappelijke organisaties en non-gouvernementele organisaties (ngo’s) dat zij zich registeren in de «Registry of Greek and Foreign Non-Governmental Organizations» van het Ministerie van Migratie. Zonder registratie mogen zij niet actief zijn op het terrein van migratie en asiel. Een recente wetswijziging voegt daar aan toe dat dit ook geldt voor ngo’s die opereren ten aanzien van thematiek vallend onder «de bevoegdheid van de kustwacht». Advocaten actief voor dergelijke ngo’s vallen hier volgens de letter van deze wet ook onder. Tegelijkertijd echter genieten Griekse advocaten ook bescherming onder de algemene Griekse advocatenwetgeving. De ambassade is niet bekend met gevallen van vervolging van advocaten op basis van de bovengenoemde ngo-wetgeving.
Ik heb vernomen dat bij de Griekse Raad van State een rechtszaak loopt tegen deze wetgeving. Als het vermoeden bestaat dat Griekenland in strijd met het Unierecht handelt is het in de eerste plaats aan de Europese Commissie om eventuele verdere stappen te zetten.
Waarom heeft u tijdens het commisiedebat over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 6 oktober jl. de Kamer gezegd dat de Griekse regering het onafhankelijke EU-monitoring mechanism dat moet toezien op het respecteren van mensenrechten aan de EU-grenzen zal accepteren en opzetten, en dat allang geleden heeft toegezegd, terwijl de Griekse Minister van Asiel en Migratie precies een week daarvoor, op 29 september, zelf heeft ontkend dat Griekenland dat ooit heeft toegezegd en het, aangezien er volgens Griekenland geen pushbacks plaatshebben, niet zal accepteren?3 Hoe gaat u uw Griekse collega daar op aanspreken en wat gaat u doen als hij dat blijft weigeren?
Mijn uitspraken zijn gebaseerd op die van de Europese Commissie. In het voortgangsrapport op het gebied van asiel en migratie dat de Commissie op 29 september jl. publiceerde en waarover uw Kamer via het verslag van de JBZ-raad van 8 en 9 oktober jl. is geïnformeerd4, stelt de Commissie dat het met verschillende lidstaten waaronder Griekenland in gesprek is over de ontwikkeling en implementatie van een onafhankelijk en geloofwaardig monitoringsmechanisme.
Ik heb vernomen dat de Europese Commissie nog steeds in gesprek is met de Griekse regering over het opzetten van een onafhankelijk EU monitoringsmechanisme. In mijn contacten met mijn Griekse collega benadruk ik het belang van een dergelijk mechanisme. Hierbij merk ik overigens wel op dat het primair aan de Europese Commissie is om eventueel verdere stappen te zetten in het geval dat er sprake is van een eventuele schending van het Europese acquis.
Bent u bekend met het feit dat de Griekse ombudsman, die volgens u de pushbacks allang onderzoekt, zelf klaagt over het feit dat hij niet in staat is de pushbacks grondig te kunnen en mogen onderzoeken omdat de huidige regering hem niet voldoende mandaat daarvoor geeft waardoor hij eigenlijk niets mag en kan onderzoeken?4 Bent u het met ons eens dat dit onderzoek, waarbij de Griekse Ombudsman alleen «klachten over pushbacks die de politie en kustwacht heeft aangenomen», mag onderzoeken en die bovendien dateren van voor 2019, geen accuraat beeld van de huidige situatie op gaat leveren?
Op verschillende momenten heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zowel in Griekenland als in Europa hebben plaatsgevonden of nog lopen naar aanleiding van de berichtgeving over pushbacks. Daarbij heb ik gewezen op een onderzoek van de Europese ombudsman in relatie tot de vermeende betrokkenheid van Frontex. Ik hecht eraan dat dergelijk onafhankelijk onderzoek plaatsvindt. In het geval van lopende Griekse onderzoeken, heb ik uw Kamer o.a. geïnformeerd over het onderzoek naar 177 vermeende incidenten waartoe de aanklager van het Griekse Hoger Gerechtshof de openbare aanklagers in verschillende regio’s heeft opgedragen.6 Ook aan het uitvoeren van de onderzoeken van de Griekse ombudsman hecht ik waarde. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik de resultaten van deze onderzoeken af.
Bent u het eens met Europees Commissaris Johansson die zegt niet te zullen accepteren dat de Grieken depush backs niet gaan onderzoeken?5 Hoe lang bent u nog bereid te wachten op onderzoek dat hierover uitsluitsel geeft? Staat u, in het licht hiervan en van de hierboven genoemde ontkenning van uw Griekse Minister, nog steeds achter uw uitspraak tijdens het commissiedebat van 6 oktober over de JBZ-raad waarin u zei dat de Grieken de hier serieus naar kijken? Zo ja, waarom?
Ik steun de oproep van Commissaris Johansson. De uitvoering van het onderzoek naar de meest recente meldingen van pushbacks staat voorop. Lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Hoewel voor lidstaten met een buitengrens dit niet altijd eenvoudig is, staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en internationaal recht. Het is uw Kamer bekend dat ik, samen met andere leden van het kabinet, actief en mede op verzoek van leden van uw Kamer in Europese overleggen en bilaterale contacten het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de buitengrenzen onderstreep.
Net als uw Kamer, neem ik ook kennis van de aanhoudende berichtgeving over vermeende pushbacks. De stelling dat door de aanhoudende berichtgeving sprake is van een gebruikelijke, gangbare praktijk deel ik echter niet. Zowel de Europese Commissie, als andere lidstaten waaronder Nederland, blijven benadrukken dat dit niet in lijn is met de Europese standaarden. Het zetten van eventuele vervolgstappen is primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen.
Kent u de berichten van de Noorse NGO Aegean Boat Report (ABR) over de door de Griekse kustwacht uitgevoerde pushbacks op de Middellandse Zee die inmiddels gebruikelijke praktijk zouden zijn?6 Wat is uw reactie hierop? Deelt u de conclusie die op basis van de verschillende onderzoeken die inmiddels in de media zijn gepubliceerd7, dat pushbacks inmiddels geen incidenten maar gangbare praktijk zijn? Zo nee, hoe komt u tot een andere conclusie? Hoe gaat u bijdragen aan het beëindigen van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 10.
De vernieuwde toelating van het hormoonverstorende landbouwgif cypermethrin die wordt besproken tijdens de vergadering van het SCoPAFF van 21 en 22 oktober |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat volgens de Europese wetgeving alleen landbouwgiffen op de markt toegelaten mogen worden waarvan vaststaat dat ze geen hormoonverstorende eigenschappen hebben?1
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij is het uitgangspunt dat werkzame stoffen alleen worden goedgekeurd en gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat deze geen onaanvaardbare risico’s hebben voor mens, dier en milieu. Deze beoordeling omvat ook het toepassen van de criteria voor het vaststellen van hormoonontregelende eigenschappen van werkzame stoffen. Deze zijn sinds 20 oktober 2018 aangepast. Er gelden sindsdien wetenschappelijke criteria voor het vaststellen van hormoonontregelende eigenschappen van werkzame stoffen.
Werkzame stoffen die hormoontontregelende eigenschappen hebben worden op grond van deze verordening niet goedgekeurd, tenzij er sprake is van verwaarloosbare blootstelling of van een niet op een andere manier te bestrijden fytosanitair gevaar. Er kan alleen van deze zogenaamde derogatiemogelijkheden gebruik worden gemaakt als uit de risicobeoordeling blijkt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van dergelijke stoffen veilig is voor mens, dier en milieu. Tot op heden zijn geen werkzame stoffen goedgekeurd op basis van deze derogatiemogelijkheden.
Waarom stelt u in uw brief over de Europese vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van 21 en 22 oktober dat volgens de beschikbare informatie het landbouwgif cypermethrin niet hormoonverstorend is? Op welke wetenschappelijke studies baseert u dat?2
Ik heb in deze brief aangegeven dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat de werkzame stof cypermethrin hormoonontregelende eigenschappen heeft.
EFSA concludeert in haar beoordeling dat de stof op de onderdelen waar de beoordeling kon worden afgerond geen hormoonverstorende eigenschappen heeft, maar dat onvoldoende data beschikbaar is om een conclusie op alle onderdelen te kunnen trekken op basis van de in 2018 vastgestelde wetenschappelijke criteria. Hiervoor zijn meer studies noodzakelijk. Omdat de beschikbare wetenschappelijke gegevens geen aanwijzingen laten zien voor een hormoonverstorende werking en de wetenschappelijk criteria tijdens het beoordelingsproces zijn veranderd stelt de EC, op basis van artikel 6 van de gewasbeschermingsverordening, dat de goedkeuring van cypermethrin kan worden hernieuwd maar dat de ontbrekende wetenschappelijke informatie binnen 2 jaar moet worden aangeleverd. Deze wetenschappelijke informatie wordt vervolgens onafhankelijk beoordeeld door de rapporterende lidstaat en EFSA.
Het Ctgb adviseert mij positief op dit voorstel aangezien de beschikbare en beoordeelde wetenschappelijke informatie geen hormoonverstorende eigenschappen laten zien. Op basis van de huidige informatie is het dan ook niet de verwachting dat cypermethrin dergelijke hormoonverstorende eigenschappen heeft.
Aangezien het dossier voor het hernieuwen van de goedkeuring van de werkzame stof cypermethrin is ingediend, voordat de nieuwe wetenschappelijke criteria zijn vastgesteld, dient de aanvrager binnen 2 jaar aanvullende informatie te leveren om te voldoen aan de in 2018 gewijzigde datavereisten. Deze wetenschappelijke informatie wordt vervolgens onafhankelijk beoordeeld door de rapporterende lidstaat en EFSA.
Kunt u bevestigen dat het Joint Research Centre van de Europese Unie op basis van het toelatingsdossier al in 2016 concludeerde dat de insectenverdelger cypermethrin wel degelijk een hormoonverstorende stof is?
Nee. Het Joint Research Centre heeft in 2016 in opdracht van de Europese Commissie een methodiek ontwikkeld om een «impact assessment» te kunnen uitvoeren voor de verschillende opties om de criteria voor hormoonontregelende eigenschappen te kunnen vaststellen3. Vervolgens heeft een externe organisatie op basis van deze methodiek een «impact assessment» uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. Het rapport met daarin de resultaten daarvan bevat een overzicht met daarin werkzame stoffen die mogelijk hormoonontregelend zouden kunnen zijn onder de verschillende opties en op basis van de data die destijds beschikbaar was. Eén van deze stoffen is cypermethrin. Zo’n «impact assessment» is niet hetzelfde als een beoordeling van de risico’s van werkzame stoffen op basis van Verordening (EG) 1107/2009, zoals ook wordt aangegeven in het rapport zelf4.
De beoordeling van de werkzame stof cypermethrin op basis van de verordening is inmiddels uitgevoerd. De uitkomst, daarvan voor het aspect hormonontregelende eigenschappen, staat in het antwoord op vraag 2.
Kent u de onafhankelijke wetenschappelijke studies van Wang et al. (2021), Jin et al. (2011), Singh et al. (2020) en Marettova et al. (2017), waaruit duidelijk blijkt dat cypermethrin wel degelijk hormoonverstorende eigenschappen heeft?3, 4, 5, 6
De publicaties van Jin et al. (2011) en Marettova et al. (2017) zijn meegenomen in de herbeoordeling van de werkzame stof cypermethrin en daarmee in het oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat cypermethrin hormoonontregelende eigenschappen heeft (zie het antwoord op vraag 2).
De publicaties van Singh et al. (2020) en Wang et al. (2021) zullen onder de aandacht worden gebracht van de rapporterende lidstaat België, zodat deze meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van de nieuwe informatie die de aanvrager binnen 2 jaar dient op te leveren (zie het antwoord op vraag 2).
Deelt u het inzicht dat op basis van de bovengenoemde studies een nieuwe toelating voor cypermethrin een schending van de Europese wetgeving zou inhouden?
Nee, dat inzicht deel ik niet. De publicaties die genoemd worden in de beantwoording van vraag 4 en zullen worden meegenomen in de reguliere procedures van Verordening (EG) 1107/2009 (zie ook het antwoord op vraag 2).
Heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) deze studies betrokken bij de advisering om voor de vernieuwde toelating van cypermethrin te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb heeft zijn advies gebaseerd op het voorstel van de Europese Commissie om de goedkeuring van de werkzame stof cypermethrin te hernieuwen. Dit voorstel is gebaseerd op de beschikbare en
beoordeelde wetenschappelijke informatie, waaronder twee van de vier publicaties uit vraag 4.
Op basis van welke studies en wetenschappelijke informatie hebben u en het Ctgb de conclusie getrokken dat cypermethrin niet hormoonverstorend zou zijn?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vragen 2 en 6.
Kunt u bevestigen dat de Europese toelatingscriteria voor hormoonverstoring in 2018 zijn aangescherpt? Vindt u het verantwoord dat cypermethrin met uw steun nog twee jaar extra in Nederland en Europa gebruikt mag worden, terwijl wetenschappelijke, onafhankelijke studies aantonen dat cypermethrin hormoonverstorend is?
Ja, de criteria voor het vaststellen van hormoonontregelende eigenschappen van werkzame stoffen zijn in 2018 aangepast (zie het antwoord op vraag 1).
Ja, er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de werkzame stof cypermethrin hormoonontregelende eigenschappen heeft (zie het antwoord op de vragen 2 en 6).
Deelt u de mening dat, zolang de toelatingshouder niet met aanvullende studies kan aantonen dat cypermethrin aan de gestelde toelatingscriteria voldoet, deze stof niet gebruikt mag worden? Zo nee, waarom vindt u het verantwoord dat de toelatingshouder hier nog twee jaar de tijd voor krijgt, met alle risico’s van dien?
Nee, ik heb uw Kamer in het antwoord op vraag 2 aangegeven dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat de werkzame stof cypermethrin hormoonontregelende eigenschappen heeft, maar dat de toelatinghouder conform Verordening (EG) 1107/2009 de ontbrekende wetenschappelijke informatie binnen 2 jaar moet aanleveren.
Bent u bereid om de inzet van de Nederlandse delegatie te wijzigen en tegen het voorstel van de Europese Commissie te stemmen om cypermethrin nog twee jaar langer goed te keuren, zolang de producent niet kan aantonen dat deze werkzame stof veilig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de werkzame stof cypermethrin hormoonontregelende eigenschappen heeft (zie het antwoord op vraag 2).
Bent u bereid om de drie middelen met de werkzame stof cypermethrin die in Nederland worden gebruikt, niet langer toe te staan, zolang de producent niet kan aantonen dat deze werkzame stof veilig is? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb is de bevoegde autoriteit in Nederland en neemt besluiten over het al dan niet toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Er zijn volgens het Ctgb op dit moment geen nieuwe wetenschappelijke inzichten die de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof cypermethrin in de weg staan.
Kunt u deze vragen één voor één spoedig beantwoorden?
Ja.
De grondwet, het coronatoegangsbewijs – en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan - en lessen die Nederland kan trekken uit van de aanpak in Corona in Noorwegen, Zweden en Denemarken |
|
Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u de motie om meer inzichten te bieden in de kosten van het Koninklijk Huis (de B-component) naast u neergelegd heeft, omdat de Grondwet in artikel 40 het persoonlijk leven van de Koning beschermt, en dat u dus kortom bepaalde maatregelen (openheid van de B-component van de uitgaven van het Koninklijk Huis) getoetst heeft aan de Grondwet?
Ja, ik herinner mij de motie. Bij het uitvoeren van deze motie is gebleken dat ondanks mijn voornemen om deze motie zo ruimhartig mogelijk uit te voeren, ook de grenzen van de Grondwet nadrukkelijk in zicht zijn gekomen. Vervolgens heb ik gezocht om, teneinde zo veel mogelijk recht te doen aan de motie, binnen de grenzen van artikel 41 van de Grondwet, meer inzichtelijk weer te geven op welke wijze de B-component wordt bestemd en de controle op de uitgaven binnen de Dienst koninklijk huis (Dkh) wordt gewaarborgd. In de brief van 5 oktober 2021 aan de Kamer heb ik dit toegelicht.
De Minister van BZK heeft in de begrotingsbehandeling ook enkele opmerkingen gemaakt over de interpretatie van de Grondwet. De Grondwet is een fundament in ons staatsrecht en tegelijkertijd is niet altijd op voorhand duidelijk hoe de Grondwet moet worden uitgelegd. Het kabinet geeft in dat geval naar beste weten en kunnen een interpretatie, in dit geval ook op basis van voorlichtingen van de Raad van State, en het is gebruikelijk dat hierover ook debat plaatsvindt met de Kamer, en het kabinet verantwoording aflegt over de gegeven interpretatie.
Kunt u aangeven hoe u tot die grondwettelijke toetsing gekomen bent?
Zie antwoord vraag 1.
Welke grondwettelijke toetsing heeft u ooit toegepast op wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen in de coronasfeer die duidelijk raken aan de grondrechten die zijn vastgelegd in de Grondwet (u kunt hierbij denken aan de avondklok, de lockdown, de toepassing van het coronatoegangsbewijs)?
Bij de invoering van nieuwe wetten ter bestrijding van de epidemie wordt een grondwettelijke toetsing toegepast. Hierbij wordt aangegeven welke in de Grondwet beschermde grondrechten en Europese of internationale verdragen neergelegde mensenrechten worden beperkt door het wetsvoorstel en wordt getoetst op de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de wettelijke bepalingen. In de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is uitgebreid stilgestaan bij de verschillende grond- en mensenrechten die door deze wet beperkt worden en is daarvoor een rechtvaardiging gegeven. Dit geldt ook voor de andere wetten zoals de Tijdelijke wet testbewijzen covid-19 en de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Daarnaast wordt ook in de toelichting van het Tijdelijk besluit veilige afstand en van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, en wijzigingen daarvan als moet worden opgeschaald of kan worden afgeschaald, toegelicht welke grond- en mensenrechten worden beperkt door de maatregelen en wat de rechtvaardiging van de inperking is.
Klopt het dat, zoals de media berichten, u eventueel overweegt in november het coronatoegangsbewijs te verlengen en uit te breiden, zeker nu het aantal positieve coronatesten en het aantal ziekenhuisopnames weer stijgt?
Op 2 november heeft het kabinet besloten dat de inzet van een coronatoegangsbewijs wordt verlengd voor de huidige sectoren en wordt uitgebreid naar andere sectoren. Voor de specifieke maatregelen die op 2 november zijn aangekondigd, verwijs ik u graag naar https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/11/02/besmettingen-moeten-omlaag-passende-maatregelen-nodig. Op 12 november zijn hier nog maatregelen aan toegevoegd. Deze vindt u op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2021/11/12/besmettingen-moeten-omlaag-strengere-regels-om-contacten-te-beperken.
Kunt u, op basis van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames, aangeven vanaf welk moment niet meer wordt voldaan aan de verwachting die u in uw Kamerbrief van 14 september 2021 schetst dat scenario 3, het huidige maatregelenpakket, kan leiden tot een aanzienlijke opleving van het coronavirus en dat alleen door een brede inzet van het coronatoegangsbewijs dit risico naar verwachting kan worden beperkt? Vanuit welke weging is er gekeken naar de ziektelast door corona, in de breedste zin van het woord, die de huidige stijging met zich meebrengt en hoe verhoudt deze weging zich tot de volksgezondheid? Kunt u in het kader van de huidige en verwachte stijging reflecteren op de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs?
In de Kamerbrief van 14 september 2021 heeft het kabinet aangegeven dat 200 IC-bedden zijn gereserveerd voor Covid-19 patiënten zonder dat gevolgen zou hebben voor non-Covid zorg. Op 27 oktober 2021 lagen er precies 200 patiënten op de IC en sindsdien is dit aantal alleen maar gestegen. Dit betekent dat dit gevolgen heeft voor de non-Covid zorg en dat deze als gevolg daarvan moet worden afgeschaald of dreigt te worden afgeschaald. Om er voor te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt met coronapatiënten, heeft het kabinet op 2 november besloten dat extra maatregelen noodzakelijk zijn. Op 12 november zijn hier nog aanvullende maatregelen aan toegevoegd. Het dagelijks aantal nieuwe ziekenhuis- en IC-opnames, gecombineerd met contextfactoren als dagelijks aantal nieuwe besmettingen, vaccinatiegraad en vrije IC bedden wordt meegenomen in de weging. Zoals in de brief van 2 november aangegeven stijgen de besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames sneller dan verwacht en is vanaf 2 november Nederland ingeschaald in het hoogste risiconiveau «ernstig». We wisten dat de cijfers in het najaar weer zouden stijgen, maar de huidige waarden zitten aan de bovenkant van de bandbreedte van de eerdere prognoses van het RIVM.
Het OMT geeft in haar 128e-advies aan dat het (breder) inzetten van coronatoegangsbewijzen een gerichte maatregel is die transmissie van het virus en de te verwachten ziekenhuisopnames kan beperken.
Het coronatoegangsbewijs sluit de kans op besmetting niet uit, want ook mensen die volledig gevaccineerd of getest zijn kunnen het virus overdragen. Een coronatoegangsbewijs verkleint de kans op virusverspreiding en besmetting wel. Het OMT geeft in het 126e-advies aan dat het risico op besmetting tijdens een evenement kleiner wordt middels de inzet van CTBs: «Het CTB levert een belangrijke bijdrage aan het reduceren van het risico op besmetting tijdens evenementen. Het CTB kan de kans dat een besmette persoon aanwezig is op een evenement echter niet helemaal wegnemen. Uit berekeningen blijkt dat de kans dat iemand besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.» (OMT 126).
Een CTB is op 3 manieren te verkrijgen: via een vaccinatie-, herstel- of testbewijs. De effectiviteit van een CTB valt en staat dus bij de effectiviteit van deze onderliggende aspecten. Vaccinatie draagt het meeste bij aan de effectiviteit van het CTB. Het OMT geeft aan dat de vaccineffectiviteit tegen infectie ongeveer 75% is. Daarbovenop komt dat vaccinatie voor 50–63% beschermt tegen overdracht van het virus wanneer een persoon eenmaal besmet bent. Voor alle helderheid, dit is dus een keersom. Als een gevaccineerde nauw contact heeft met een besmet persoon, is de kans dat deze een infectie thuis doorgeeft dus 87.5–89% kleiner dan dat een niet-gevaccineerde thuis zijn familie besmet. Vaccins hebben een nog hogere effectiviteit tegen zowel ziekenhuisopname (94%) als IC-opname (97%). Dhr. Van Dissel gaf in de technische briefing van woensdag 3 november aan dat over de afgelopen 8 weken de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96% is. Het OMT geeft dus aan dat de kans dat een deelnemer op een evenement toch besmettelijk is, veel kleiner is bij volledig gevaccineerde personen dan bij ongevaccineerde maar vooraf geteste personen. Die bescherming geldt voor zowel andere gevaccineerden als niet gevaccineerden. De hoge mate van bescherming tegen transmissie door vaccinatie heeft ook positieve gevolgen voor ongevaccineerden: de kans dat zij besmet worden is significant kleiner. Dus de beste manier om jezelf en anderen te beschermen is vaccinatie en dit laat dus zien dat de inzet van CTBs effectief is.
Rondom testen blijkt dat het percentage positieve testen van Testen voor Toegang (TvT) varieert, maar tussen 0,5% en 1% ligt. Het grootste deel van de ongevaccineerden die aan een activiteit wil gaan deelnemen lijken dus niet besmet te zijn. Het moeten testen lijkt dus een preventieve werking te hebben. Dat is goed, want bij klachten is nog steeds het advies dat personen thuis moeten blijven.
CTBs hebben een positief effect op de transmissie van het virus, aangezien de transmissie wordt afgeremd. Dit sluit goed aan bij de strategie van het kabinet om de druk op de zorg niet te hoog te laten oplopen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus. Om een zo groot mogelijk effect van CTBs te krijgen is het van belang dat de naleving, controle en handhaving goed is. Door alleen mensen toe te laten die hersteld, gevaccineerd of getest zijn, wordt het besmettingsrisico aanzienlijk verminderd voor alle bezoekers.
Deelt u de mening dat het coronatoegangsbewijs een inbreuk is in een aantal grondrechten en dat die dus altijd proportioneel moet zijn en zo kort mogelijk en passend gezien de volksgezondheid in de Wet publieke gezondheid (waarin dwingende maatregelen opgelegd kunnen worden om de bevolking te beschermen) moet worden toegepast?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het wel belangrijk om hierbij op te merken dat het gaat om een gerechtvaardigde inbreuk op een aantal grondrechten voorzien bij wet, om het legitieme doel van de volksgezondheid te beschermen. Het treffen van een ander type maatregelen, zoals de sluiting van sectoren, maakt namelijk ook een inbreuk op grondrechten.
Kunt u aangeven of u ook een aantal maatregelen wilt overwegen, die een beperktere of geen impact hebben op grondrechten, zoals betere ventilatie, toepassing van CO2-meters (zoals in België) of meer gebruik van mondkapjes op plekken waar veel kwetsbare mensen zijn zoals ziekenhuizen, en betere communicatie – vooral bij groepen die tot nu toe slecht bereikt zijn?
Bij elk besluitvormingsmoment weegt het kabinet alle betrokken belangen op een weloverwogen wijze tegen elkaar af. Zo worden naast het OMT-advies bijvoorbeeld ook de sociaalmaatschappelijke reflectie, het maatschappelijk beeld, de uitvoeringstoets, juridische aspecten en het advies van de RIVM-gedragsunit meegenomen. Het kabinet beseft zich dat het inperken van grondrechten om een goed onderbouwde rechtvaardiging vraagt en door het afwegen van verschillende aspecten beoogt het kabinet een zo goed mogelijke afweging te maken. Bij iedere maatregel vindt een subsidiariteitstoets plaats. Hierbij wordt voor iedere maatregel onderzocht of er geschikte maatregelen zijn die een minder vergaande inbreuk maken op grond- en mensenrechten, waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Daarom kijkt het kabinet ook naar andere maatregelen.
Ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en dus altijd van belang, maar zeker ook nu. Daarom is «frisse lucht» sinds de zomer opgenomen als vierde basismaatregel en ook onderdeel geworden van de «Alleen samen»-campagne. Daarmee wijzen we mensen op het belang van goede ventilatie en geven we hun handvatten mee om dit thuis te realiseren. Ook zijn in artikel 4.5 van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 ventilatienormen opgenomen waaraan een horecalokaliteit dient te voldoen. Daarnaast is begin oktober 2021 een handreiking verschenen om gebouwbeheerders en gebouweigenaren te helpen om hun ventilatievoorzieningen op de juiste wijze in te regelen, te onderhouden en te gebruiken. Bij de handreiking ter verbetering van de ventilatie zijn we uitgegaan van beschikbare ventilatievoorzieningen: hoe kun je die het best gebruiken. Er wordt ook aandacht besteed aan CO2-meters, maar daarbij wordt uitgelegd hoe deze te gebruiken zijn als ze reeds aanwezig zijn. Wij denken dat op dat punt meer winst te behalen is dan in het verplicht voorschrijven van CO2-meters. De komende tijd houden we nauwlettend in de gaten welke resultaten er worden geboekt. Mocht de situatie daarom vragen, dan kan de mogelijkheid onderzocht worden om CO2-meters verplicht voor te schrijven.
Een van de speerpunten van het kabinetsbeleid in de bestrijding van het coronavirus is het beschermen van kwetsbaren. Daarom is de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer (OV) van kracht gebleven, omdat men in het OV langere tijd in een onafgesloten ruimte verblijft en anderhalve meter afstand houden daar (vaak) niet mogelijk is. Zo kunnen ook kwetsbaren op een veilige manier gebruik blijven maken van het OV. Ook is met de maatregelen van 6 november 2021 de mondkapjesplicht in publiek toegankelijke binnenruimtes geherintroduceerd. Dit was naar aanleiding van de verslechterde epidemiologische situatie.
Tenslotte zet het kabinet in op goede communicatie. Dit is van cruciaal belang om alle iedereen in de samenleving te bereiken. Na elk besluitvormingsmoment worden de dan geldende maatregelen op de website van de rijksoverheid geplaatst. Daarnaast wordt veel gebruik gemaakt van publiekscampagnes, zoals radio en tv-commercials. Ook worden de geldende maatregelen omgevormd in handige infographics, zodat op een laagdrempelige manier duidelijk is wat de maatregelen zijn. Het is van belang dat iedereen zich goed aan de basisregels en maatregelen houdt, omdat dit zeer efficiënte maatregelen zijn. Op deze manier wordt voorkomen dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Kunt u ervoor zorgen dat u ook een pakket maatregelen voorbereidt dat grondrechten minder hard of niet raakt, wanneer u en/of het Outbreak Management Team (OMT) aanvullende maatregelen noodzakelijk achten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een afwegingskader van maatregelen te ontwikkelen over mensenrechten en coronabeleid en – nu u toch al conceptmaatregelen heeft klaarliggen en nu u toch weet dat u zelf aan de Grondwet kan en moet toetsen – die voor te leggen voor een gezaghebbend advies, dat u tegelijk aan de Kamer stuurt en waarin ingegaan wordt op proportionaliteit en subsidiariteit van de voorgestelde maatregelen?
Zoals hiervoor aangegeven wordt bij de invoering van maatregelen steeds getoetst aan de grond- en mensenrechten. Dit komt ook terug in de memorie van toelichting bij ieder wetsvoorstel, waarbij in een aparte paragraaf de te nemen maatregelen worden getoetst aan het relevante grond- en mensenrechtelijk kader. Bij de totstandkoming van wetten adviseert bovendien de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel. Tevens worden verschillende partijen geconsulteerd bij wetsvoorstellen die impact hebben op grondrechten. Zo wordt het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd op het gebied van gegevensbeschermingsrecht. Ook is het College voor de Rechten van de Mens geconsulteerd bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Hiermee wordt naar het oordeel van het kabinet voldoende door gezaghebbende instanties geadviseerd over de beperking van grond- en mensenrechten bij de totstandkoming van wetten. Bij de maatregelen die bij ministeriële regeling worden getroffen wordt via de nahangprocedure aan zowel de Tweede als Eerste Kamer de mogelijkheid gegeven om zich uit te spreken over de beperking van de grond- en mensenrechten, die in de regeling zijn toegelicht. Hierbij wordt beoordeeld of de maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn ten aanzien van het te beschermen doel. Dat doel is het beschermen van de volksgezondheid. Ook bij toekomstige maatregelen zal getoetst worden aan de elementen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Kunt u aangeven met welke wetenschappelijke studies u het beleid rondom de uitbreiding van het coronatoegangsbewijs onderbouwd heeft?
Rondom de inzet van coronatoegangsbewijzen is het lastig om vergelijkend praktijkonderzoek te doen, daar dit aanloopt tegen ethische grenzen. Tot dusver is er, los van de wetenschappelijke adviezen van het OMT, is er nog beperkte inzicht via wetenschappelijke studie. Op grond van de Fieldlabs is er natuurlijk wel waardevolle informatie vergaard die benut wordt. De komende tijd zal er, naarmate het CTB langer ingezet wordt, steeds meer data beschikbaar komen dat we kunnen gebruiken voor de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs op de virusverspreiding.
In het debat rondom de ontwikkelingen van het coronavirus van woensdag 3 november, is een motie1 van het Lid Westerveld (GL) aangenomen dat de regering verzoekt «grootschalig onderzoek te laten verrichten naar de effectiviteit om verspreiding tegen te gaan afgezet tegen iedereen testen, en de opzet van het onderzoek de Kamer te doen toekomen». In ditzelfde debat heb ik toegezegd om met het RIVM en/of andere onderzoeksinstituten in gesprek te gaan over een mogelijk design waarin we meer te weten zouden kunnen komen over de effectiviteit van coronatoegangsbewijzen. Ook heb ik in mijn stand van zaken brief van 12 november aangegeven hoe ik hier mee om zal gaan. Ik zal het OMT vragen om een reflectie. En ik heb een onderzoeksvraag uitgezet om meer zicht te krijgen op de effectiviteit van het CTB.
Indien de wetenschappelijke basis onder het coronatoegangsbewijs en het gebruik daarvan nogal zwak zou zijn, heeft u dan al opdracht gegeven voor een goed opgezette wetenschappelijke studie naar de effecten hiervan op de verspreiding van het virus? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u voor de volgende coronapersconferentie ook informatie inwinnen over landen als Noorwegen, Zweden en Denemarken en aan het OMT vragen hoe wij in een vergelijkbare situatie terecht zouden kunnen komen als die landen?
De ontwikkelingen in de ons omringende landen zijn heel interessant. De situatie van een flink aantal landen wordt dan ook middels een wekelijkse uitvraag goed bekeken en regelmatig wissel ik met collega’s goede ervaringen uit. De vaccinatiegraad in Zweden is iets lager dan in Nederland, in Denemarken iets hoger en in Noorwegen nagenoeg gelijk (maar de verschillen met Nederland zijn klein). Zweden kent al sinds het begin van de pandemie een beleid gericht op eigen verantwoordelijkheid van de burger, dat is nog steeds onveranderd. Nationaal wordt er dan ook geen gebruik gemaakt van een vaccinatiecertificaat of coronatoegangsbewijs. Wel wordt er gekeken of dit in de toekomst noodzakelijk is voor, in ieder geval, evenementen. Daarnaast zijn regio’s in Zweden gestart met het overplaatsen van niet gevaccineerde zorgmedewerkers, zodat deze niet meer werken met kwetsbaren. Daarnaast worden er alleen nog volledig gevaccineerde nieuwe zorgmedewerkers aangetrokken. Denemarken is al vroeg begonnen met een streng testbeleid wat na aanvang van de vaccinatiecampagne is omgezet in een streng test- en vaccinatiebeleid. Zo was het in de beginperiode heel gebruikelijk dat iedereen zich minstens drie keer per week preventief liet testen. Na invoering van het Digitaal Covid Certificaat (DCC) in april van dit jaar was deze vereist voor veel belangrijke onderdelen van het openbare leven (bijv. horeca, sport, cultuur etc.). Omdat in Denemarken de vaccinatiegraad hoog is heeft de overheid onlangs besloten het COVID-certificaat voor nationaal gebruik af te schaffen, maar voor reizen is deze wel nog noodzakelijk. Ditzelfde geldt ook voor Noorwegen.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en deze Scandinavische landen is dat zij geen grote clusters van niet gevaccineerden kennen, zoals wij dat in Nederland wel kennen. Daarnaast zijn er ook culturele verschillen. In Denemarken is men bijvoorbeeld gewend aan een digitale samenleving en was er geen noemenswaardig bezwaar het coronacertificaat in te voeren en daarmee zal ook het eventueel noodzakelijke herinvoeren geen problemen opleveren.
Heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) al een tussenrapportage aan de regering gezonden over het onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis? Zo nee, wilt u dan de OVV benaderen om dat wel te doen, aangezien ook het leren tijdens deze crisis heel belangrijk is en het onderzoek al meer dan een jaar geleden is begonnen?
De OVV heeft geen tussenrapportage aan de regering gezonden. Het is niet de taak van het kabinet om een tussenrapportage bij de OVV op te vragen. Het gaat om onafhankelijk onderzoek.
Kunt u deze vragen voor het volgende coronadebat beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het te laat delen van de SCoPAFF agenda, waardoor de Kamer dit niet tijdig kan bespreken |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Waarom heeft u uw brief over de agenda van het overleg op 21 en 22 oktober van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) en uw inzet tijdens dit overleg pas op 15 oktober ’s avonds gestuurd, terwijl de agenda al ten minste sinds 6 oktober openbaar bekend was?1
Ik streef ernaar om uw Kamer zo transparant en tijdig mogelijk te informeren over de SCoPAFF agenda. Daarom stuur ik uw Kamer sinds januari 2019 een brief met daarin de Nederlandse standpunten op de zogenaamde B-punten (ter stemming). Ik streef er hierbij naar om, indien mogelijk, deze brief op een moment te verzenden dat uw Kamer in de gelegenheid wordt gesteld hier een uitspraak over te kunnen doen voorafgaand aan de vergadering. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over deze werkwijze (Kamerstuk 27 858, nr. 442). De agenda is op 5 oktober 2021 beschikbaar gesteld aan de lidstaten. De EC publiceert de agenda vervolgens ook op hun website. Voor de stempunten op de agenda komen de bijbehorende stukken uiterlijk 2 weken voor de vergadering beschikbaar. Vervolgens vraag ik het Ctgb om mij te adviseren over een standpunt en stem ik het Nederlandse standpunt ambtelijk af met de ministeries van IenW, VWS en SZW. Vervolgens informeer ik uw Kamer over het voorgenomen Nederlandse standpunt. Dit laatste bleek voor het herfstreces niet meer mogelijk.
Erkent u dat u de Kamer buitenspel zet bij de besluitvorming die plaatsvindt binnen SCoPAFF-overleggen wanneer u uw inzet bij de Europese stemming over de toelating van verschillende gevaarlijke landbouwgifstoffen zo laat stuurt dat de Kamer dit niet meer kan bespreken?
Nee. Ik heb bij de uitleg van deze werkwijze uitgelegd dat ik uw Kamer pas kort voor de vergadering kan informeren over mijn standpunten (Kamerstuk 27 858, nr. 442). Desondanks hecht ik er waarde aan om zo transparant mogelijk te handelen en zal uw Kamer voorafgaand aan elke SCoPAFF-vergadering blijven informeren over de B-punten (ter stemming).
Bent u voornemens uw inzet bij het SCoPAFF-overleg eerder en tijdig met de Kamer te delen, zodat hier nog overleg over kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar uw Kamer zo vroeg als mogelijk te informeren. Gezien het beschreven proces is dit pas kort voor de vergadering mogelijk.
Kunt u voortaan bij verslagen van schriftelijke overleggen niet alleen de vragen beantwoorden over de betreffende Landbouw- en Visserijraad, maar ook over de betreffende SCoPAFF-vergadering, omdat die antwoorden anders in de praktijk pas naar de Kamer komen nadat die vergadering en de stemming hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Al de schriftelijke vragen over een Landbouw- en Visserijraad worden beantwoord. Voor vragen die niet direct over de agenda van Landbouw- en Visserijraad gaan, wordt de normale tijdlijn voor Kamervragen gehanteerd. Dit geldt ook voor vragen over onderwerpen die raken aan het SCoPAFF overleg over regelgeving gewasbeschermingsmiddelen, tenzij een kortere tijdlijn wenselijk en mogelijk is. Om een goed antwoord te kunnen geven op vragen over onderwerpen die geagendeerd zijn op een SCoPAFF-vergadering is het daarnaast van belang om een advies van het Ctgb hebben op basis van de bijbehorende stukken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Woede om Ollongren die bevolking Caribisch Nederland maant korter te douchen: ’Wat een dedain’' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Woede om Ollongren die bevolking Caribisch Nederland maant korter te douchen: «Wat een dedain»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de reacties op uw advies aan de bevolking van Caribisch Nederland om korter te douchen en minder vaak de airco te gebruiken en uw tips over zuinig wassen en drogen en over het zuinig gebruik van een tweede koelkast of vriezer?
Het onderzoek van Milieu Centraal naar energiebesparing in huishoudens is in samenwerking met de openbare lichamen uitgevoerd. Hoewel beoogd was om data te verzamelen via gericht huis-aan-huis bezoek, was dit niet mogelijk in verband met COVID-19. Daarom is in overleg met de openbare lichamen gekozen voor een digitale enquête. Ik begrijp de kritiek op deze vorm van onderzoek doen en heb in mijn brief aan de Kamer dan ook aangegeven dat de resultaten uit de enquête niet representatief zijn, hoewel ze wel richting kunnen geven.
Ik betreur de ophef die is ontstaan over dit initiatief om samen met het openbaar lichaam Bonaire en betrokken instanties WEB en UNKOBON tot bewustwording en mogelijke besparing in huishoudens te komen. De woordkeuze in mijn brief, en welk beeld dat heeft opgeleverd, is ongelukkig omdat er in de tekst onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden waarmee huishoudens in de Cariben te maken hebben. Dat neemt niet weg dat bewustwording over verbruik ook in Caribisch Nederland tot besparingen kan leiden. Overigens wil dat niet zeggen dat het gebruik van bepaalde apparaten omlaag moet. Besparing is ook mogelijk door energiezuinige alternatieven in te zetten. Op Saba wordt nu bijvoorbeeld als onderdeel van de bewustwordingscampagne een pilot uitgevoerd met het gratis verstrekken van LED-lampen.
In Europees Nederland lopen al geruime tijd bewustwordingscampagnes op het gebied van energiebesparing, die huishoudens hebben geholpen de energierekening te verlagen. Hetzelfde heeft het kabinet ook Caribisch Nederland willen aanbieden, passend binnen de lokale context.
Vormen de bedoelde tips de «kansen omtrent praktische verduurzamingsmaatregelen in woningen voor Caribisch Nederland», die de voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal in beeld zou brengen?
Naar aanleiding van de toezegging in de Kamerbrief Duurzaam bouwen en wonen in de overzeese Koninkrijksdelen d.d. 21 december 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 35 000 IV, nr. 36) heb ik Milieu Centraal gevraagd onderzoek te doen naar energiebesparing in huishoudens. Het betreft inderdaad de kansen omtrent praktische verduurzamingsmaatregelen in woningen in Caribisch Nederland. In overleg met de openbare lichamen heeft Milieu Centraal de resultaten uit het onderzoek verwerkt in laagdrempelige tips en deze aangeboden aan de openbare lichamen en de elektriciteitsbedrijven. De openbare lichamen kunnen zelf besluiten of en hoe ze deze willen inzetten.
Heeft uw oproep bijgedragen aan het vergroten van draagvlak, kennis en ervaring omtrent energiebesparing in de woning onder de bevolking van Caribisch Nederland? Zo ja, op welke wijze?
Uit het onderzoek komt naar voren dat in Caribisch Nederland de energierekening van huishoudens voor een belangrijk deel wordt bepaald door verlichting in huis, verkoeling, en verwarming van water. Dit is relevante informatie voor de vergroting van de bewustwording op energieverbruik en besparingsmogelijkheden. In mijn brief aan de Kamer d.d. 15 oktober ga ik hierop in. Het betreft echter geen oproep. Het is aan de openbare lichamen zelf om te bepalen of en hoe ze de informatie die door Milieu Centraal is aangereikt willen inzetten in de informatievoorziening aan hun inwoners.
Ik realiseer mij dat armoedebestrijding en de hoge kosten van levensonderhoud een belangrijk thema is voor het bestuur en de inwoners van Bonaire. Dat geldt ook voor het kabinet en om die reden is door het kabinet geïnvesteerd in het vergroten van de bestaanszekerheid. Het onderzoek naar energiebesparing in huishoudens past binnen de bredere maatregelen van het Rijk op dit gebied. Ook de investeringen van dit kabinet in duurzaamheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius moeten bijdragen aan het verlagen van de kosten van nutsvoorzieningen en vergroten van de bestaanszekerheid van de inwoners. Besparing op verbruik – waar mogelijk – is vanuit duurzaamheid en kostenreductie een kleine, maar verstandige stap.
Begrijpt u dat uw oproep tot verbazing heeft geleid omdat veel inwoners van Caribisch Nederland onder het bestaansminimum leven en daarom al zuinig moeten zijn met energie?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u kennisgenomen van de brief van de gedeputeerden Den Heyer en Tielman van Bonaire van 19 oktober jl.? Zo ja, wat is uw antwoord?
Ja. Ik heb uw Kamer, ongeveer gelijktijdig met deze beantwoording, separaat een afschrift gezonden van mijn reactie aan de gedeputeerden.
Deelt u de mening, dat het voor de energievoorziening in Caribisch Nederland noodzakelijk is te investeren in duurzame vormen van energie? Zo ja, welke maatregelen neemt u daarvoor?
Verduurzaming van de elektriciteitsproductie op Bonaire heeft de aandacht van het kabinet. Er worden met alle betrokken partijen, zijnde het openbaar lichaam Bonaire, WEB, Bonaire Brandstof Terminals B.V (BBT) en ContourGlobal, gesprekken gevoerd over de verdere verduurzaming van de elektriciteitsproductie.
Het investeringsplan van WEB betreft een verzoek aan het Ministerie van EZK om subsidie voor investeringen in hernieuwbare elektriciteitsproductie, waarmee het aandeel hernieuwbare elektriciteitsopwekking volgens dit subsidieverzoek naar 68% zou kunnen stijgen.
Op verzoek van uw Kamer (motie Boucke, 35 632, nr. 13) heeft de op 26 april 2021 opgerichte deelneming BBT in haar statuten ook als doelstelling opgenomen om zich in te zetten op de verduurzaming van de elektriciteitsproductie op Bonaire. Op verzoek van uw Kamer wordt een routekaart naar een 100 procent duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland opgesteld (motie Boucke, 35 632, nr. 15) en daarbij wordt bezien welke taken de BBT op zich kan nemen bij verduurzaming op Bonaire. Het Ministerie van EZK bereidt een reactie op het subsidieverzoek van WEB Bonaire voor, in samenhang met de Kamerbrief waarin de routekaart uiteengezet wordt. Deze wordt uiterlijk in januari 2022 naar uw Kamer gestuurd.
Klopt het dat het investeringsplan van energiebedrijf WEB leidt tot 80% duurzame elektriciteitsopwekking en tot lagere elektriciteitstarieven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over het investeringsplan van energiebedrijf WEB?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebrek aan daadkracht om fatsoenlijke noodopvang voor asielzoekers in te richten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «750 vluchtelingen brengen nacht door in Ter Apel, terwijl plek was voor 275»?1
Ja.
Wat heeft u sinds de brief die u op 25 augustus 2021 verstuurde, waarin u aangaf het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) te hebben gevraagd in overleg met gemeenten noodopvang in te richten, ondernomen om de druk in Ter Apel te verlichten en te zorgen dat asielzoekers ten allen tijde fatsoenlijk worden opgevangen? Kunt u dit in een korte tijdlijn omschrijven?2
Na het versturen van de brief op 25 augustus jl. hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ondergetekende op 30 augustus 2021 overleg gehad met de commissarissen van de Koning in hun rol als Rijksheer over de opvangproblematiek bij het COA en de achterstanden bij het uitplaatsen van vergunninghouders. Dit overleg vindt sindsdien ongeveer elke drie weken plaats om de stand van zaken, voorgang en de acties te bespreken ten aanzien van de opgaven rondom het creëren van extra opvangplekken en het versnellen van huisvesting van vergunninghouders in gemeenten.
Op 18 oktober jl. is de acute opvangproblematiek ook besproken in het Veiligheidsberaad. In het antwoord op vraag 3 wordt nader ingegaan op hetgeen tijdens dit beraad is besproken.
Op 20 oktober jl. heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Groningen een bijstandsverzoek gedaan op grond van artikel 51 Wet veiligheidsregio’s. In reactie hierop heeft het kabinet de commissarissen van de Koning op 22 oktober jl. verzocht om op korte termijn per provincie 100 extra opvangplekken te realiseren en exploiteren om Ter Apel te ontlasten. In het antwoord op vraag 4 wordt nader ingegaan op de acties die naar aanleiding van dit bijstandsverzoek zijn ingezet.
Daarnaast hebben leden van het Kabinet, het COA, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en ikzelf in de afgelopen periode veel bilaterale contacten gehad met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, zoals Defensie en woningcorporaties, om extra opvangplekken te realiseren en de huisvesting van vergunninghouders naar gemeenten te versnellen. Dit heeft tot nu toe geleid tot de realisatie van 6.500 extra, veelal tijdelijke, opvangplekken en worden er verschillende defensielocaties ingezet voor de opvang van (Afghaanse) asielzoekers. Daarnaast zijn er tussen 1 juli en 1 november van dit jaar ruim 7.500 vergunninghouders gehuisvest in gemeenten. Ook ondersteunen het Ministerie van BZK en het RVB gemeenten bij het beschikbaar maken van grond of woningen voor bewoning van vergunninghouders. Echter, heeft dit wat langer de tijd nodig om te renderen. Tot slot, wordt ingezet op het tijdelijk bieden van onderdak aan vergunninghouders via de hotel- en accommodatieregeling. Deze regeling, die per 5 november jl. operationeel is, geeft gemeenten de mogelijkheid de aan hen gekoppelde vergunninghouders tijdelijk onderdak aan te bieden in hotels en andersoortige accommodaties binnen de gemeentegrenzen, terwijl zij verder werken aan het vinden van (definitieve of tijdelijke) huisvesting.
Klopt het, dat in het Veiligheidsberaad van maandag 18 oktober 2021 is besloten, dat op korte termijn tussen de 800 en 1500 slaapplekken bij moesten komen? Zo ja, welke acties zijn na afloop van dat beraad in gang gezet om die doelstelling te realiseren, en waarom heeft dit niet kunnen voorkomen dat in Ter Apel honderden mensen boven de maximale capaciteit verblijven?
Tijdens het Veiligheidsberaad op 18 oktober jl. is de veiligheidsregio’s verzocht om opties aan te leveren om op korte termijn 1.500 extra opvangplekken te kunnen realiseren. In het Veiligheidsberaad is hierop door een aantal regio’s de bereidheid uitgesproken hiermee aan de slag te gaan. Dit heeft tot een aantal nieuwe mogelijke opties geleid om opvanglocaties te realiseren die door het COA zijn onderzocht. De door de veiligheidsregio’s aangedragen opties zijn echter niet van dien aard dat hier op korte termijn extra opvangplekken gerealiseerd kunnen worden.
Heeft u overwogen een crisismaatregel te treffen voor het inrichten van extra slaapplekken om de overbezetting in Ter Apel direct te verhelpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft dit niet tot resultaat geleid?
Op 20 oktober jl. heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Groningen een bijstandsverzoek gedaan op grond van artikel 51 Wet veiligheidsregio’s. In reactie hierop heeft het kabinet de commissarissen van de Koning op 22 oktober jl. verzocht om op korte termijn per provincie 100 extra opvangplekken te realiseren en exploiteren om Ter Apel te ontlasten. Dit verzoek heeft geresulteerd in bijna 700 extra opvangplekken. Vanuit het kabinet is veel waardering voor de provincies die aan deze oproep gehoor hebben gegeven.
Op 26 oktober jl. is met de commissarissen van de Koning in hun rol als Rijksheer geconcludeerd dat, ondanks dat de problematiek niet volledig is opgelost, de reguliere governance van Landelijke en Provinciale Regietafels weer aan zet is om deze opgave aan te pakken. Dit is tijdens de Landelijke Regietafel van 3 november jl. bevestigd. Daarmee is in gezamenlijkheid besloten dat het bijstandsverzoek van 20 oktober jl. afgehandeld. Wel blijft de situatie ten aanzien van de asielopvang in het algemeen, en Ter Apel in het bijzonder, grote aandacht van het kabinet behouden. Door veel partijen wordt hard gewerkt om de opvangproblematiek het hoofd te bieden en de situatie ten aanzien van aanmeldcentrum Ter Apel structureel te verbeteren.
Ontkent u dat door te strakke budgettering en het daarmee gepaard gaande snelle afschalen van de asielopvang na 2016 een wezenlijke factor zijn in de noodsituatie die nu is ontstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid te kijken naar de optie in de toekomst een grotere buffercapaciteit aan opvangcapaciteit aan te houden?
De huidige opvangproblematiek heeft andere oorzaken dan die in 2015/2016. In 2015/2016 werd de problematiek veroorzaakt door een hoge asielinstroom. Op dit moment speelt naast een hogere asielinstroom dan verwacht ook een achterstand in het uitplaatsen van vergunninghouders naar gemeenten mee en zijn er, als gevolg van het opheffen van COVID-beperkende maatregelen, in korte tijd veel nareizigers in het kader van gezinshereniging Nederland binnengekomen. Het oplossen van deze problematiek ligt daarmee niet enkel in het vergroten van de opvangcapaciteit, maar ook in het versnellen van het huisvesten van vergunninghouders in gemeenten.
Daarnaast heeft het COA de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
Sinds dit jaar zijn er middelen beschikbaar om reservecapaciteit aan te houden. Op de langere termijn gaat het om ongeveer 2.000 opvangplekken. Voor een geleidelijke toename van het aantal asielzoekers in de opvang kan reservecapaciteit helpen om de groei op te vangen. Ook bij een afname van het aantal asielzoekers kunnen middelen ten behoeve van reservecapaciteit helpen om locaties niet meteen af te stoten, maar aan te houden als reservecapaciteit.
Vanaf wanneer was u bekend en duidelijk dat het stokken van de doorstroom van statushouders naar huisvesting in gemeenten dit najaar een aanzienlijke extra druk op de opvangcapaciteit zou leggen?
Gemeenten hebben al langer moeite met het volledig realiseren van de taakstelling vergunninghouders. Bij gemeenten en provincies vraag ik dan al langere tijd aandacht voor dit onderwerp, omdat het langer dan de overeengekomen veertien weken verblijven in de asielopvang van vergunninghouders capaciteitsdruk oplevert bij het COA.
Met het toenemen van de asielinstroom en het grotere aantal nereizigers dat naar Nederland kwam en het achterblijven van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, nam de bezetting in de COA-opvang vanaf mei 2021 geleidelijk toe. In de zomer werd duidelijk dat op korte termijn extra inzet nodig was. Zeker in combinatie met de komst van de Afghaanse evacués. Hierop heb ik, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 24 augustus jl. een brief gestuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders om aandacht te vragen voor de nijpende situatie bij het COA en op te roepen om extra opvangplekken te realiseren of om huisvesting van vergunninghouders in gemeenten te versnellen.
Vanaf wanneer was u bekend en duidelijk dat de crisis in Afghanistan en de nareis aan de hand van de door de IND-taskforce afgehandelde vertraagde zaken dit najaar een aanzienlijke extra druk op de opvangcapaciteit zou leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de beslisnotities en/of andere achterliggende stukken die zijn gebruikt voor het opstellen van de Meerjarige Productie Prognose (MPP) en het daaraan gekoppelde capaciteitsbesluit van voorjaar 2021 aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in de beleidsreactie op de WODC-rapportage «Governance Meerjaren Productie Prognose» van 12 juli jl. heb aangegeven vergroot het openbaar stellen van de MPP niet alleen de onderlinge kennisuitwisseling van de betrokken partners van de migratieketen, maar maakt het de MPP ook toegankelijker voor externe partijen. In het jaar 2022 worden de mogelijkheden voor openbaarstelling in kaart gebracht en een besluit gemaakt.
Het capaciteitsbesluit van het COA wordt reeds gepubliceerd op de website van het COA.
Welke maatregelen neemt u op korte termijn om te kunnen garanderen dat in de u resterende ambtstermijn geen asielzoeker meer op een stoel of een stuk karton hoeft te slapen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 ook al aangegeven zijn het COA, het Ministerie BZK, het RVB en ikzelf doorlopend in gesprek met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen over het realiseren van extra opvangplekken en het versnellen van het huisvesten van vergunninghouders in gemeenten. Daarnaast worden verschillende defensielocaties ingezet om (Afghaanse) asielzoekers op te vangen. Dit om te borgen dat asielzoekers die naar Nederland komen op een adequate manier kunnen worden opgevangen.
Hoeveel alleenstaande kinderen verblijven momenteel in de noodopvang of de crisisnoodopvang?
In principe verblijven er geen alleenstaande kinderen in noodopvanglocaties tussen volwassenen. Er is nu geen sprake van crisisnoodopvang.
Hoeveel alleenstaande kinderen hebben momenteel geen voogd toegewezen gekregen, geen toegang tot onderwijs en/of geen toegang tot adequate zorg?
Alle amv’s krijgen een voogd toegewezen. Binnen drie maanden na aankomst in Nederland hebben kinderen recht op onderwijs. Dit recht is ook voor amv’s geborgd. Daarnaast hebben alle amv’s toegang tot de adequate zorg.
Zorg is voor Nidos wel de begeleide amv’s (Bama’s). Deze jongeren komen met volwassen familieleden of bekenden Nederland binnen en worden met deze volwassenen doorgeplaatst naar noodopvangvoorzieningen. Zij zijn via Ter Apel niet direct in beeld bij Nidos. Ook voor hen moet er in de voogdij worden voorzien aangezien zij zonder ouders Nederland zijn binnengekomen.
Welke maatregelen neemt u om te garanderen dat de capaciteit voor opvang van alleenstaande kinderen op zeer korte termijn dusdanig wordt vergroot, dat geen alleenstaande kinderen meer in (crisis)noodopvang hoeven te worden geplaatst?
Sinds eind augustus zoeken zowel Nidos als COA via alle beschikbare kanalen naar uitbreiding van opvangplekken voor amv’s. Er zijn oproepen gedaan aan gemeenten, provincies en woningbouwcorporaties. Daarnaast hebben COA en Nidos (jeugd)zorginstellingen benaderd middels een schriftelijke oproep via Jeugdzorg Nederland en andere brancheorganisaties. Deze acties hebben vooralsnog helaas tot onvoldoende nieuwe opvangplekken geleid, zowel voor het COA als Nidos.
Het COA heeft momenteel onvoldoende plekken binnen de specifieke amv-opvang. Via een aantal maatregelen is er binnen de reguliere opvang toch aparte tijdelijke opvang voor amv’s gecreëerd. Daarnaast is aan gemeenten en provincies dringend hulp gevraagd bij het realiseren van extra opvangplekken. Die gevraagde opvangplekken zijn er op dit moment echter nog niet en dit leidt tot een acuut tekort, dat in het bijzonder drukt op de Centrale opvanglocatie voor amv’s in Ter Apel. Omdat deze druk raakt aan de veiligheid en leefbaarheid op deze locatie, heb ik in overleg met COA en Nidos besloten eenmalig alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) die de leeftijd van 17,5 jaar hebben bereikt en op peildatum 1 november door het COA worden opgevangen versneld door te laten stromen naar reguliere opvanglocaties voor meerderjarigen. Ik heb begrip voor de zorg die Nidos nadrukkelijk heeft uitgesproken vanuit haar taak als wettelijk vertegenwoordiger over de gevolgen die deze stap heeft voor de betreffende groep amv’s. Echter ook voor Nidos is het duidelijk dat er op dit moment geen andere optie voorhanden is. Voor de komende periode zal gefaseerd gekeken worden of de noodzaak tot uitvoering van dit besluit er voor de gehele groep nog steeds is. Dit is uiteraard afhankelijk van de beschikbare opvang.
Kunt u aangeven op welke wijze u de mogelijke inrichting van opvang voor Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen (AMV) in een voormalige gevangenis in Zoetermeer kindvriendelijk denkt te kunnen realiseren?
Het is op dit moment is de inzet van de voormalige gevangenis in Zoetermeer niet concreet uitgewerkt.
Kunt u deze vragen, gelet op de noodsituatie in de opvang momenteel, uiterlijk vrijdag 29 oktober beantwoorden?
Gezien de grote dynamiek op dit onderwerp is het helaas niet gelukt om deze vragen voor 29 oktober 2021 te beantwoorden.
Het bericht ‘Onderzoek: riolen en bruggen kwetsbaar voor hackers.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Binnenlands Bestuur en AG Connect naar de kwetsbaarheden in industriële controlesystemen waarmee onder meer rioleringen, sluizen en verkeerslichtsystemen worden aangestuurd? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevinding dat deze controlesystemen kwetsbaar zijn voor hackers?
Ja. De beveiliging van dergelijke systemen vereist een andere aanpak dan reguliere IT-systemen. Dit komt door de specifieke risico’s die samenhangen met het toepassingsgebied. Deze systemen hebben een langere levensduur en zijn complexer. Juist daarom is er de laatste jaren extra aandacht voor de beveiliging van operationele technologie, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector». Zie ook het antwoord bij vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen twee jaar binnen Rijkswaterstaat of ProRail voorgekomen dat een succesvolle aanval is gepleegd op de systemen van bediening, besturing en bewaking? Welke maatregelen zijn binnen het Chief Information Security Officer (CISO) domein genomen om inbreuk op vitale systemen in de toekomst te voorkomen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Er zijn de afgelopen twee jaar geen Wbni-meldingen gedaan door Rijkswaterstaat (RWS). RWS investeert actief in de verbetering van de digitale beveiliging. Zowel via het RWS versterkingsprogramma als ook via het jaarlijkse informatiebeveiligingsbeeld vanuit het CISO-domein worden diverse acties opgesteld en uitgevoerd ten behoeve van de (digitale) veiligheid, zoals uitvoeren van cybertesten als onderdeel van functionele inspectietesten en het oefenen van planvorming tijdens een cybercrisis ProRail heeft systemen voor de besturing van bruggen, tunnels en beveiliging op het spoor. Deze worden (deels) op afstand bestuurd vanuit de Verkeersleiding-posten. Er zijn geen succesvolle (cyber)aanvallen uitgevoerd. Op de essentiële systemen is een zwaar cybersecurity regime van toepassing. Dit regime wordt met regelmaat door externe onderzoeksbureaus getoetst op betrouwbaarheid en werking.
Klopt het dat de kwetsbaarheden in de controlesystemen onder meer worden veroorzaakt door de afwezigheid van beveiligingsupdates en het gebruik van verouderde besturingssystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid, zijn hierover afspraken gemaakt met de aanbieders van de besturingssystemen en wat zijn de kosten hiervan op jaarlijkse basis? Deelt u de mening dat een gebrek aan adequate beveiliging van dergelijke systemen kan leiden tot aanzienlijke (nationale) veiligheidsrisico’s met mogelijk ontwrichtende gevolgen?
De door u genoemde kwetsbaarheden die bij Industriële Controle Systemen (ICS) kunnen ontstaan, kunnen vooral benut worden door hackers indien er koppelingen zijn met het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Risico’s van controle-systemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijd specifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door de organisatie zijn getroffen.
Ons beleid is erop gericht organisaties bewust te maken van deze kwetsbaarheden, kennis te delen en te waarborgen dat er maatregelen worden genomen om deze nationale risico’s zoveel mogelijk te verkleinen. Het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» levert hier een belangrijke bijdrage aan. De uitvoering van het programma wordt bekostigd uit het IenW-budget van de Nationale Cyber Security Agenda (NCSA). Zie voor de inzet van regelgeving ook vraag 6.
Klopt het dat een goedwillende hacker op afstand het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen, dit vervolgens meldde bij de betreffende gemeente, maar het vervolgens maanden duurde voor de benodigde update werd uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Bent u het eens dat, gezien de aanzienlijke veiligheidsrisico’s van kwetsbaarheden in het systeem, snelheid hier geboden is?
Uit navraag blijkt geen nadere informatie beschikbaar over een casus van een goedwillende hacker die het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen.
Voor de aanpak van de veiligheidsrisico’s die volgen uit kwetsbaarheden in een systeem, zie de beantwoording van vraag 4, 6, 7 en 9.
Kunt u toelichten welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van beveiligingsproblemen en in het bijzonder van het updaten van software van industriële besturingssystemen? Zo ja, welke problemen worden hier ondervonden en wordt in samenwerking met experts gezocht naar oplossingen voor deze problemen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. is voor alle Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) binnen het IenW-domein de Regeling beveiliging netwerk- en informatiesystemen IenW (MR)2 in werking getreden om de AED’s meer handvatten te bieden bij de uitvoering van hun zorgplicht, waaronder maatregelen op het gebied van detectie en respons en patchmanagement. Met deze MR wordt ook de ILT in staat gesteld hier goed toezicht op te houden. Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) heeft voor het adequaat patchen van industriële besturingssystemen diverse handreikingen opgesteld 3. Daarnaast wordt er regelmatig door het NCSC en de diverse ministeries, samen met leveranciers gesproken over (de noodzaak van) goed patchmanagement. Hierbij wordt samen gewerkt in diverse initiatieven4, bijvoorbeeld in de Cybersecurity Alliantie.
Al deze maatregelen tezamen borgen dat de betreffende organisaties weerbaarder zijn bij cyberrisico’s: ze hebben inzicht in de mate waarop de maatregelen doeltreffend zijn, de risico’s kunnen beter beheerst worden en ze zijn in staat voortdurend bij te sturen.
Welke veiligheidseisen worden gesteld bij de inkoop van software en hardware voor industriële besturingssystemen? Wordt een risicoanalyse uitgevoerd bij de aankoop van de betreffende software en wordt regelmatig getest of beiden voldoen aan de dan geldende veiligheidseisen? Zo ja, wat wordt gedaan met de uitkomsten van de risicoanalyses? Zo nee, waarom niet?
Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoop-contracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Het uitvoeren van risicoanalyses en testen is hier onderdeel van. De aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding is eind 2018 geïmplementeerd door de rijksoverheid. Hiermee is het staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Wat is de huidige stand van zaken van het uitvoeren van de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gedaan ten aanzien van de cyberbeveiliging van waterwerken? Welke aanbevelingen zijn reeds overgenomen en uitgevoerd en welke nog niet?
Sinds het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring» uit 2019 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Ik heb uw kamer hierover geïnformeerd in 20205 en onlangs over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» op 2 juni 20216. Sindsdien zijn de maatregelen voor procesautomatisering in de «Cybersecurity Implementatie Richtlijn Objecten» waarmee deze op bredere schaal kunnen worden toegepast. Een andere prioritaire maatregel betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC)7 van RWS. Het betreft daarbij objecten, zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen,van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). Hiermee kunnen kwetsbaarheden eerder gesignaleerd worden en kan er adequaat actie worden genomen om deze te verhelpen.
In hoeverre worden dreigingsbeelden ingezet en praktisch doorvertaald naar de bescherming van industriële besturingssystemen en in het bijzonder individuele vitale objecten zoals waterkeringen en sluizen?
Dreigingsbeelden worden gedeeld door de veiligheidsdiensten met de betreffende bedrijven en instellingen. Deze maken zelf een doorvertaling naar de systemen in eigen beheer en de organisatie specifieke impact. Vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid bieden wij hierbij ondersteuning. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk om de juiste maatregelen te implementeren. Waar het aanbieders van essentiële diensten (AED’s) betreft, zien de toezichthouders hierop toe.
Bent u het eens dat bij het keren en beheren van water de fysieke veiligheid van miljoenen Nederlanders op het spel staat? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het niveau van cybersecurity van systemen die rioleringen, bruggen en sluizen aansturen aanzienlijk hoger moet liggen dan nu het geval is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit niveau te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het keren en beheren van water cruciaal is voor de bescherming van Nederland. Daarom is «keren en beheren van de waterkwantiteit» een vitaal proces in categorie A (infrastructuur die bij verstoring, aantasting of uitval ernstige gevolgen heeft op economisch, fysiek of sociaal-maatschappelijk vlak met mogelijke cascade gevolgen). Er wordt hard gewerkt aan het verhogen van het niveau van cyberweerbaarheid van vitale objecten binnen dit proces en deze vallen ook onder de Wbni, zie ook mijn antwoord onder vraag 8.
Verder heb ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid aandacht voor de cybersecurity van systemen die riolering, bruggen en sluizen aansturen. Daarom werken we samen met decentrale overheden om ook hier de cyberweerbaarheid te verhogen en de Nederlandse infrastructuur blijvend te beschermen.