Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Met een schone lei beginnen. Onderzoek naar schulden bij slachtoffers van seksuele uitbuiting» bericht «Slachtoffers uitbuiting blijven vaak met schulden zitten»?1 2
Ja, ik heb dit onderzoek gelezen.
Wat is uw visie op de conclusie in het rapport dat slachtoffers van mensenhandel zelden daadwerkelijk schadeloos worden gesteld en Nederland dus tekortschiet in de uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel?
In Nederland kunnen slachtoffers van mensenhandel tijdens de strafrechtelijke procedure zowel materiële als immateriële schade op de dader verhalen. Daarnaast kunnen slachtoffers van mensenhandel een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit is in lijn met de verplichtingen uit artikel 15 van het Raad van Europa Verdrag ter bestrijding van mensenhandel.3 Volgens dit artikel dienen lidstaten voor slachtoffers te waarborgen dat zij materiële en niet materiële schade kunnen verhalen op de daders. Nederland voldoet hiermee aan de verplichtingen voortkomend uit het Raad van Europa verdrag ter bestrijding van mensenhandel. Dit is ook bevestigd door de Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings (hierna: GRETA) in haar meest recente evaluatie van het Nederlandse mensenhandelbeleid.4 GRETA ziet toe op de implementatie van het Verdrag.
De mogelijkheid voor een slachtoffer om de schade te verhalen op de dader is vastgelegd in de Aanwijzing slachtoffers in het strafproces (2024A001) van het Openbaar Ministerie en wordt door het Openbaar Ministerie ook onder de aandacht gebracht tijdens trainingen voor zowel officieren van justitie als rechters.
Slachtoffers van mensenhandel kunnen zich tijdens het strafproces laten bijstaan door een advocaat of Slachtofferhulp Nederland. Daarnaast kan iedereen die slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf gepleegd op Nederlands grondgebied een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De hoogte van de tegemoetkoming varieert van € 1.000 tot € 35.000 en is afhankelijk van de categorie waarin de fysieke en psychische schade kan worden ingedeeld. Slachtoffers van mensenhandel hoeven nog niet als zodanig te worden erkend om een aanvraag in te dienen en kunnen dit doen los van de resultaten van het strafproces of civielrechtelijke procedure. In de periode 2020 tot en met 2024 heeft het Schadefonds 556 aanvragen van slachtoffers mensenhandel ontvangen, waarvan er 345 daadwerkelijk zijn toegewezen. Hiervan ging het in 426 zaken om seksuele uitbuiting.
In de praktijk komt het echter voor dat rechters een vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat deze te complex en daardoor te belastend is voor het strafproces. Ik werk in dat kader echter aan verbetering om meer vorderingen benadeelde partij inhoudelijk in het strafproces te kunnen behandelen. Ik zal in mijn nieuwe Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–2028 die ik voor de zomer naar uw Kamer zal sturen, dit nader toelichten.
Hoeveel slachtoffers van mensenhandel hebben in de afgelopen vijf jaar succesvol schadevergoeding ontvangen via: a. het strafproces en b. een civielrechtelijke procedure? In hoeverre werd in die gevallen het volledige bedrag toegekend? Hoeveel aanvragen zijn afgewezen en wat waren hier de redenen voor?
In het kader van een strafrechtelijke procedure op grond van artikel 36 Wetboek van Strafrecht of artikel 77h lid 4 van het Wetboek van Strafrecht voor mensenhandel, laat onderstaande tabel zien hoe vaak een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Deze schadevergoedingsmaatregelen kunnen zijn opgelegd na een toewijzing van de vordering benadeelde partij of ambtshalve door de rechter. Overigens kan de rechter na (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering benadeelde partij afzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Dit komt in de praktijk zelden voor bij natuurlijke personen die zich als benadeelde partij hebben gevoegd (zoals slachtoffers van mensenhandel).
In de periode 2020–2024 is in 295 zaken mensenhandel bewezen verklaard. In 215 van deze zaken zijn één of meerdere schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. In totaal zijn in deze 215 zaken, 370 schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Zie tabel voor de cijfers per jaar.5
Aantal mensenhandelzaken waarin 1 of meerdere schadevergoedingen zijn opgelegd
30
60
45
45
35
Totaal aantal opgelegde schadevergoedingen in deze zaken
40
125
60
85
65
De Rechtspraak heeft geen informatie over het volledige toegekende bedrag of hoeveel aanvragen zijn afgewezen. Ook kan de Rechtspraak kan geen cijfers geven over het totaal aantal (civiele) vorderingen tot schadevergoeding, die door slachtoffers zijn ingediend in strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures. Met betrekking tot civiele procedures geldt dat slachtoffers doorgaans niet snel civiel zullen procederen omdat het een langdurig en kostbaar proces is.
Kunt u toelichten in hoeverre het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur aandacht besteden aan de financiële schade van slachtoffers tijdens strafzaken tegen mensenhandelaren? Welke obstakels worden daarbij ervaren en wat wordt er gedaan om deze te verminderen?
Slachtoffers kunnen zich als benadeelde partij voegen in het strafproces en op deze wijze hun schade op de verdachte verhalen. Slachtoffers worden daar in principe op gewezen door de advocatuur en het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie kan op grond van artikel 36f Wetboek van Strafrecht een schadevergoedingsmaatregel eisen. Als de strafrechter bij vonnis de schadevergoedingsmaatregel oplegt, betekent dit dat de Staat het schadebedrag bij de dader int; het slachtoffer hoeft dit niet zelf te doen. Ook is in dat geval de voorschotregeling van toepassing. Op grond van artikel 36, zevende lid van het Wetboek van Strafrecht zal de Staat als een veroordeelde voor een misdrijf binnen acht maanden na onherroepelijk vonnis niet (volledig) aan zijn betalingsverplichting jegens het slachtoffer heeft voldaan, het resterende bedrag uitkeren aan het slachtoffer. De voorschotregeling is gemaximeerd tot € 5.000,- maar ongemaximeerd voor slachtoffers van een gewelds- of zedenmisdrijf. Mensenhandel zaken zijn doorgaans een gewelds- of zedenzaak. De Staat zet vervolgens de inning op de dader voort.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt kan een slachtoffer, in het geval er sprake is van een sepot of als er geen dader is gevonden, zich wenden tot het Schafonds Geweldsmisdrijven voor een tegemoetkoming. Voor deze tegemoetkoming van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, is een veroordeling niet vereist.
Wat betreft obstakels heeft de slachtofferadvocatuur aangegeven dat strafrechters vaak een vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering onevenredig belastend is voor het strafproces. Dit speelt met name als slachtoffers van mensenhandel hoge verdiensten hebben en die verdiensten door de verdachte zijn afgepakt. Dit zijn doorgaans vorderingen die veel tijd kosten en toelichting vragen van deskundigen zoals een rekenmeester. Ik ben mij ervan bewust dat er obstakels zijn en werk aan verbetering. Zo heeft de Raad voor de Rechtspraak – met financiering van het Ministerie van Justitie en Veiligheid – een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden van normeren en standaardiseren van de behandeling van de vordering benadeelde partij in het strafproces. Hierdoor wordt het naar verwachting eenduidiger en eenvoudiger om de schadevergoeding vast te stellen en kunnen meer vorderingen inhoudelijk in het strafproces worden behandeld. Ik zal in mijn nieuwe Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–2028 die ik voor de zomer naar uw Kamer zal sturen, dit nader toelichten.
Is er binnen het ministerie onderzoek gedaan naar de knelpunten die slachtoffers ervaren bij het verhalen van schade via het strafrecht of civiele procedures? Zo ja, kunt u deze bevindingen delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Nederland heeft een uitgebreid schadestelsel voor slachtoffers van strafbare feiten, met mogelijkheden binnen en buiten het strafproces door o.a. de voorschotregeling, de ondersteuning bij de inning van schadevergoeding door het CJIB en een tegemoetkoming van het Schadefonds geweldsmisdrijven. Dit alles naast algemene voorzieningen, waar ook slachtoffers van strafbare feiten een beroep op kunnen doen. Ook kunnen slachtoffers hun schade verhalen via het civiele proces. Het stelsel is in de afgelopen jaren organisch gegroeid en uitgebreid, waardoor de consistentie onder druk is komen te staan en er een systeem is ontstaan dat niet op alle onderdelen als rechtvaardig en evenwichtig wordt beschouwd. Dit is onder andere geconstateerd in het rapport van de commissie Donner, welke beleidsreactie uw Kamer in 20236 heeft ontvangen, en meer recent in het door JenV gefinancierde rapport Doen wat kan. In het regeerprogramma is een aantal voorstellen gedaan om het schadestelsel voor slachtoffers van strafbare feiten verder te verbeteren. U wordt over de nadere uitwerking hiervan geïnformeerd in de nieuwe Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–2028 die eind Q2 naar de Kamer wordt gestuurd.
Bent u ervan op de hoogte dat naar schatting negen op de tien slachtoffers die recht hebben op financiële tegemoetkoming vanuit het Schadefonds Geweldsmisdrijven deze mislopen omdat zij niet bereikt worden of drempels ervaren?3 Welke stappen bent u bereid te zetten om de toegankelijkheid van het Schadefonds onder slachtoffers te vergroten? Welke rol ziet u hierin voor ketenpartners, zoals huisartsen, maatschappelijk werkers, opvangorganisaties en politie?
Ik ben bekend met deze conclusie uit het doelgroeponderzoek dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum in opdracht van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft uitgevoerd. Dit onderzoek heb ik op 21 januari 2025 naar uw Kamer gestuurd. Op dit moment bestudeert het Schadefonds Geweldsmisdrijven het onderzoek, de conclusies en aanbevelingen. Ik zal u na de zomer nader informeren over de verdere aanpak.
Bent u op de hoogte van aanvragen door slachtoffers van mensenhandel die afgewezen worden vanwege de overschrijding van de tienjaarstermijn? Hoe verhoudt dit zich volgens u met het feit dat mensenhandel een ernstig misdrijf is dat niet verjaart en slachtoffers vaak pas jaren later in een positie verkeren waarin zij een aanvraag kunnen doen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De tienjaarstermijn geldt niet alleen voor slachtoffers van mensenhandel maar in beginsel voor alle slachtoffers. Uit artikel 7 van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven volgt dat een aanvraag binnen tien jaar moet worden ingediend na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. De nadere uitwerking van dit artikel is neergelegd in de beleidsbundel van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.8 Uit de beleidsbundel blijkt dat als de aanvraag niet binnen tien jaar na de dag waarop het gewelds- of zedenmisdrijf is gepleegd wordt ingediend, de aanvraag wordt afgewezen, tenzij de aanvrager een geldige reden heeft voor het feit dat hij de aanvraag niet eerder indiende. In het geval van minderjarige slachtoffers begint het tellen van de indieningstermijn van 10 jaar vanaf meerderjarigheid (18 jaar). Hetzelfde geldt voor minderjarige nabestaanden en naasten.
De tienjaarstermijn die het Schadefonds hanteert staat los van de verjaringstermijnen in het Wetboek van Strafrecht. De reden van de tienjaarstermijn is dat als een misdrijf langer geleden heeft plaatsgevonden, een aanvraag minder goed te beoordelen is. Ook wordt het moeilijker om bepaalde stukken, zoals een proces-verbaal, te achterhalen. De tienjaarstermijn wordt niet tegengeworpen als de aanvrager een geldige reden had voor het feit dat hij de aanvraag niet eerder heeft ingediend.
Hierbij kan worden gedacht aan psychische overmacht. Er moet dan wel sprake zijn van omstandigheden die verband houden met het misdrijf en slachtoffers daardoor geen aanvraag konden indienen. Hierbij kan worden gedacht aan slachtoffers van zedenmisdrijven en in het bijzonder minderjarige slachtoffers van zedenmisdrijven maar ook aan slachtoffers van mensenhandel. Het slachtoffer moet de reden voor termijnoverschrijding wel onderbouwen. Indien een aanvrager een geldige reden had voor het niet eerder kunnen indienen van de aanvraag, dan zal het Schadefonds Geweldsmisdrijven bezien of de aanvraag alsnog in behandeling kan worden genomen.
Hoe kijkt u naar de aanbevelingen uit het onderzoek «Met een schone lei beginnen»? Welke stappen bent u van plan te zetten om deze aanbevelingen te implementeren in samenwerking met het Schadefonds en andere ketenpartners?
Het onderzoek beschrijft dat er jaarlijks 5000 slachtoffers zijn van seksuele uitbuiting. Veel adolescenten en jongvolwassenen maken deel uit van deze groep. Seksuele uitbuiting gaat vaak gepaard met financieel gewin en criminele uitbuiting. Slachtoffers houden schulden en (andere) financiële problemen over aan de periode. In het onderzoek wordt naar wegen gezocht om de schulden kwijt te schelden of afbetaald te krijgen, zodat slachtoffers met een schone lei kunnen beginnen. In het rapport worden aan verschillende stakeholders drie aanbevelingen gedaan.
Aanbeveling 1: Schuldeisers wordt aanbevolen in te zetten op het versterken van de signalering van slachtoffers van mensenhandel.
Uit het onderzoek volgt dat de instanties waar slachtoffers veelal schulden opbouwen tijdens seksuele uitbuiting, zoekende zijn naar hun rol in het signaleren van misstanden. Dit betreft onder andere telecombedrijven, banken, verzekeraars, en overheidsinstanties zoals het CJIB en RDW. Schuldeisers wordt aangeraden om een signaleringsfunctionaris aan te stellen die zich door middel van trainingen laat informeren over het signaleren van mensenhandel. Ik zal deze suggestie in overweging nemen en verder verkennen. Ook wordt aangeraden te verkennen op welke manier schuldeisers invulling kunnen geven aan de zorgplicht voor deze doelgroep. Voor zover ik kan nagaan bestaat er geen algemene zorgplicht voor schuldeisers. Banken nemen op grond van artikel 4:24a van de Wet Financieel Toezicht (Wft) wel op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van consument of begunstigde in acht. Daarnaast kunnen slachtoffers bij schuldeisers een beroep doen op redelijkheid en verzoeken om een betalingsregeling af te spreken. Ook kunnen slachtoffers met schulden zich wenden tot gemeentelijke schuldhulpverlening voor kwijtschelding van schulden. Als een minnelijk traject niet lukt kunnen slachtoffers met schulden met hulp van de gemeente de rechter vragen om een dwangakkoord of een (rechtstreeks) verzoek tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).9
Aanbeveling 2: Beleidmakers wordt aangeraden te onderzoeken waarom de schadeloosstelling weinig successen oplevert.
In het kader van het onderzoek heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met diverse organisaties zoals slachtofferadvocaten, de (schuld)hulpverlener, politie en het Openbaar Ministerie en schuldeisers. Een van de uitkomsten van deze bijeenkomst is dat – hoewel de meeste deelnemers ervaring hadden met slachtoffers die schulden overhielden van de uitbuiting –, niemand bekend was met casussen waarin het gelukt was het slachtoffer schadeloos te stellen via het strafproces. Ook andere opties die de overheid voor schadeloosstelling heeft ingericht, leveren volgens de deelnemers weinig op. Beleidsmakers wordt daarom aangeraden te onderzoeken wat er daadwerkelijk in het strafrechtelijk proces tegen mensenhandelaren gebeurt met de schulden van het slachtoffer, en op welke manier dit proces kan worden verbeterd.
Uit de antwoorden op vraag 2 tot en met 5 kan worden afgeleid dat ik bekend ben met de knelpunten en werk aan verbetering, zoals normeren en standaardiseren. Verder kan uit de eerdere beantwoording worden afgeleid dat slachtoffers van mensenhandel hun schade wel degelijk (deels) kunnen verhalen en toegewezen krijgen.
Aanbeveling 3: Schuldhulpverleners wordt aangeraden om nauw samen te werken met andere stakeholders op het gebied van mensenhandel.
Ik deel de mening dat schuldhulpverleners een belangrijke rol kunnen spelen in het signaleren en ondersteunen van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Zo wordt er in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel ingezet op het creëren van brede bewustwording over wat mensenhandel is en welke signalen hierbij horen gericht op onder meer eerstelijnsprofessionals.10 Ook wordt in het Actieplan ingezet op het vergroten van de meldingsbereidheid van signalen en mogelijke gevallen mensenhandel onder deze groep. Hier wordt aan gewerkt door middel van het inrichten van één centraal informatiepunt waar onder meer eerstelijnsprofessionals terecht kunnen. Naast het Actieplan is er ook nog BUIT professionals.11 Dit is een e-learning gericht op professionals om seksuele en criminele uitbuiting te herkennen. Hier kunnen ook schuldhulpverleners gebruik van maken.
Het bericht ‘Utrechts tandartsechtpaar vecht miljoenenruzie uit met keten die praktijk kocht’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen «Utrecht tandartsechtpaar vecht miljoenenruzie uit met keten die praktijk kocht»1 en wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bericht over het Utrechtse tandartsenpaar2. Het is betreurenswaardig dat er rechtszaken moeten worden gevoerd rondom zorgaanbieders. Ik hoop dan ook dat de partijen er op korte termijn samen uit kunnen komen.
Moedigt u de ontwikkeling aan dat steeds meer tandartsen worden gekocht door ketens (en daarmee investeerders) aan of verwerpt u deze ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Financieel gewin mag nooit de boventoon voeren in de zorg. Als tandartspraktijken worden gekocht door ketens om daar, op korte termijn, zoveel mogelijk geld aan te verdienen, zonder dat daarbij oog is voor het belang van de cliënt of patiënt, de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg, dan is dat verwerpelijk. Maar wanneer een tandartspraktijk wordt overgenomen door een keten en dit de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van zorg ten goede komt, is het een positieve ontwikkeling voor de patiënt en het zorglandschap. Dan kan winstgevendheid deel uitmaken van een gezonde bedrijfsvoering en leiden tot investeringen in kwaliteit. Om dit in goede banen te leiden is het dan ook noodzakelijk dat alle partijen hun rol pakken om deze goede, toegankelijke tandartsenzorg te bieden. Alle organisaties die tandartsenzorg leveren, bedrijfsketen of individuele praktijken, moeten zich daarbij aan Nederlandse wet- en regelgeving houden, waaronder de standaarden voor kwalitatief goede tandartsenzorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die mondzorgprofessionals leveren.
Wat vindt u ervan dat aandeelhouder «Fresh» veel te hoge kosten in rekening heeft gebracht bij de praktijk?
Ik ben niet op de hoogte van de contractuele afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Het is ook niet aan mij om hier een oordeel over te hebben. Toezichthouders, waaronder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), IGJ en Autoriteit Consument en Markt (ACM) zien toe op naleving van regels in de zorg.
Welke middelen heeft u om dit soort wanpraktijken tegen te gaan?
Zonder in te gaan op deze specifieke casus, heeft de toezichthouder op dit moment de mogelijkheid om bij signalen een onderzoek in te stellen en op basis van de uitkomst van dit onderzoek kan de NZa maatregelen opleggen. Naast de bestaande wet- en regelgeving en het toezicht daarop door de toezichthouders, zijn er verschillende initiatieven aangekondigd om wangedrag te voorkomen. Zo is er op 29 januari jl. het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) naar uw Kamer gestuurd waarin eisen worden gesteld aan de zorgaanbieder, zoals het hanteren van normale marktvoorwaarden bij een van betekenis zijnde transactie en het verbod op onverantwoorde risico's bij het aantrekken of terugbetalen van eigen of vreemd vermogen3. Daarnaast worden in dit wetsvoorstel ook voorwaarden aan het uitkeren van winst gesteld. De NZa kan hier volgens het voorstel op toezien. Er worden verdere gesprekken gevoerd met de NZa over de invulling van dit toezicht. Ook wordt er gewerkt aan het aanscherpen van de zorgspecifieke fusietoets (Zft), waarbij de NZa meer mogelijkheden krijgt om te toetsen op kwaliteit van zorg, rechtmatig gedrag en de continuïteit van zorg4.
Heeft u deze middelen ingezet bij deze tandartsenpraktijk om deze wanpraktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om in te grijpen als regels worden overtreden ligt bij de toezichthouders en niet bij de Minister.De NZa en IGJ hebben aangegeven geen signalen te hebben ontvangen over de vermeende wanpraktijken en er is tot op heden volgens hen dus ook geen aanleiding geweest voor onderzoek. Aanvullende instrumenten die volgen uit de Wibz en de aangescherpte Zft zijn nog niet ingezet omdat de wetgeving nog niet inwerking is getreden. Zodra deze voorstellen van kracht zijn heeft de toezichthouder meer wettelijke gronden om onderzoek te doen naar integere bedrijfsvoering, zoals winstuitkering, en om daarop te handhaven.
Bent u bereid om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de ontwikkeling van het opkopen van tandartsenpraktijken door investeerders tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De situatie zoals die wordt geschetst in het nieuwsbericht is betreurenswaardig. Maar op grote schaal, zo blijkt uit verschillende onderzoeken5, wordt er geen verschil in kwaliteit gevonden tussen private investeerders en niet-private investeerders. En zoals gezegd, kunnen investeerders ook juist een positief effect hebben op de continuïteit en toegankelijkheid van zorg door bijvoorbeeld gemaakte winst te herinvesteren in de kwaliteit van zorg.
Wel worden er stappen gezet om negatieve excessen te voorkomen en ervoor te zorgen dat geld voor de zorg ook zoveel mogelijk aan zorg wordt besteed en niet in de verkeerde zakken terecht komt. Met de uitbreiding van de huidige wet- en regelgeving, door onder andere de Wibz, worden extra drempels opgeworpen voor kwaadwillende zorgaanbieders om geld uit de zorg te onttrekken. Zo mag winst enkel nog uitgekeerd worden wanneer er aan bepaalde eisen wordt voldaan. En door de voorgestelde aanscherpingen voor de zorg specifieke fusietoets, kan de NZa het opkopen en overnemen van praktijken op meer vlakken toetsen en onwenselijke fusies tegenhouden. Vanwege deze ontwikkelingen in aankomende wetgeving zie is er op dit moment geen aanleiding om dit verder te onderzoeken.
Vindt u «winstgevendheid» een begrip dat thuishoort in de tandartsenzorg? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat zoveel mogelijk winst maken de belangrijkste drijfveer wordt in deze zorg?
Zorgaanbieders zijn van oudsher private organisaties. Winstgevendheid is daarbij noodzakelijk om te kunnen innoveren en investeren in de zorg, en noodzakelijk om onderhoud te kunnen uitvoeren. Dit komt de zorg ten goede. Dat betekent niet dat financieel gewin de boventoon mag voeren, zoals dat wel het geval is bij partijen die gericht zijn op snel geld verdienen. Als tandartspraktijken worden gekocht door ketens met als voornaamste doel om daar zoveel mogelijk geld aan te verdienen, zonder dat daarbij oog is voor het belang van de cliënt of patiënt, de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg, dan is dat verwerpelijk.
Welke gevolgen zijn er voor patiënten waarvan hun tandartsenpraktijk wordt overgenomen door een investeerder die vooral zoveel mogelijk winst wil maken?
Dit is niet op voorhand te zeggen. Wanneer een zorgaanbieder enkel als doel heeft om snel en veel winst te maken en uit te keren, hoort diegene niet thuis in de zorg. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de patiënt, door bijvoorbeeld verminderde toegankelijkheid of kwaliteit van zorg. Om deze zorgaanbieders tegen te gaan worden er met de Wibz voorwaarden aan winstuitkering geïntroduceerd. Maar het maken van winst en betere zorg voor de patiënt kunnen ook hand in hand gaan. Investeerders kunnen helpen de zorg te financieren en kunnen daarmee bijdragen aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Dergelijke financiering kan een zorgaanbieder bijvoorbeeld in staat stellen te innoveren en bedrijfsprocessen efficiënter in te richten of gemaakte winsten kunnen worden herinvesteerd in de kwaliteit van zorg. Het is aan inkopers van zorg om te zorgen dat zorgaanbieders een goede balans houden tussen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg en aan de toezichthouders om daar op te letten dat dat ook gebeurt.
Heeft u signalen dat bij andere tandartsenpraktijken die onder «Fresh» vallen dezelfde problematiek speelt? Bent u bereid hier navraag naar te doen bij deze tandartsenpraktijken?
Het is de taak van de toezichthouder om actie te ondernemen na binnengekregen signalen of naar aanleiding van onderzoek. Er is navraag gedaan bij de NZa en IGJ over deze casus. De NZa heeft aangegeven geen signalen te hebben ontvangen over deze casus en de keten «Fresh». Het is aan de NZa om te bepalen of zij hier verder onderzoek naar gaan doen. De IGJ heeft de afgelopen twee jaar geen signalen ontvangen op het gebied van financiële problematiek bij één van de praktijken die onder «Fresh» vallen.
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de opkomende rol van private equity in de tandartsenzorg? Vindt u dat deze vorm van private equity toegestaan moet blijven in de zorg?
Bij ongeveer 19–26% van de tandartsenzorg is sprake van betrokkenheid van een private equity partij, zo blijkt uit onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd door EY6. Dit toont verder aan dat er geen aantoonbaar verschil in kwaliteit van zorg is tussen zorginstellingen met of zonder betrokkenheid van private equity partijen. Private equity kan praktijkhouders helpen met het innoveren en verduurzamen van het zorgproces. Ook kan private equity ervoor zorgen dat een praktijk kan blijven voortbestaan, bijvoorbeeld door praktijkopvolging. Een verbod op private equity in de zorg is niet proportioneel, ook niet in de mondzorg. Een verbod heeft een te grote negatieve impact op de toegankelijkheid en continuïteit van zorg en kan ertoe leiden dat zorgaanbieders hun financiering verliezen en daarmee niet kunnen voortbestaan. Zie hierover ook de recente kamerbrief over private equity in de zorg7.
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
De vertraging bij de versterking en problemen met de schadeafhandeling en de psychosociale problemen als gevolg daarvan |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Veiligheid in Groningen blijft zorgelijk ondanks stoppen gaswinning»?1
Ja.
Herkent u zich in de uitspraak van de inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM): «Ik maak mij zorgen om de gezondheid en het welzijn van de mensen in Groningen. Het lange wachten sloopt mensen. Het is nu niet de tijd om achterover te leunen omdat de gaswinning gestopt is»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf dat het niet de tijd is om achterover te leunen. Dit heb ik ook steeds benadrukt in de verschillende brieven die ik naar uw kamer verstuurd heb. Mijn Kamerbrief van 22 april jl. over de Staat van de veiligheid van Groningen 20242 is daar het meest recente voorbeeld van. Ik heb uw Kamer op 26 maart jl. ook geïnformeerd over de actualisatie van de diepteanalyse van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).3 Deze geeft een actueel beeld van het verloop van de versterkingsopgave. Daarbij houd ik oog voor een goede balans tussen de snelheid van de versterkingsoperatie en de kwaliteit die bewoners geboden kan worden.
Ook ik zie wat het lange wachten met mensen doet. Zoals ik eerder richting uw Kamer en in interviews heb aangegeven, heb ik de NCG gevraagd om prioriteit te geven aan de versterking van woningen van bewoners die te lang in het proces zijn blijven zitten. In mijn Kamerbrief van 22 april jl. heb ik nogmaals bevestigd dat ik aandacht heb voor deze bewoners.4
Het SodM concludeert wederom dat de versterkingsoperatie achterloopt op schema en dat versnelling noodzakelijk is, deelt u deze conclusie?
Ik deel de conclusie dat versnelling noodzakelijk is. De actualisatie van de diepteanalyse laat zien dat de NCG met name tussen 2026 en 2028 het tempo verwacht te kunnen opschalen, daarbij blijf ik aandacht houden voor de balans tussen snelheid en de kwaliteit die bewoners geboden kan worden. De NCG zal de diepteanalyse jaarlijks actualiseren en ik zal uw Kamer hierover ook jaarlijks informeren.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 22 april heb aangegeven, zijn ruim 1.200 gebouwen versterkt in 2024.5 Dit is minder dan het doel en tegelijkertijd wel meer dan het aantal dat in 2023 is gerealiseerd. Voor de komende jaren stuur ik op de jaarplannen van de NCG en op de actualisaties van de diepteanalyse. Ik wil ervoor zorgen dat het tempo van de versterkingsoperatie binnen de bandbreedtes uit de diepteanalyse blijft.
Is de conclusie van het SodM juist dat op het huidige tempo de versterking nog tot 2034 duurt?
Deze uitspraak van SodM is gebaseerd op het lineair doortrekken van het aantal opgeleverde versterkte gebouwen in 2024. Op basis van de diepteanalyse die ik u recent heb toegestuurd, zie ik nu geen redenen om ervan uit te gaan dat de versterking tot 2034 blijft doorlopen. Zowel het jaarplan van de NCG voor 2025, als de actualisatie van de diepteanalyse schetsen duidelijk een andere verwachting. Dat is waar ik op vertrouw en waar ik op stuur.
Hoe strookt dat met de voorspelling van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dat de versterkingsoperatie in 2028 grotendeels afgerond zou zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Ik heb uw Kamer op 26 maart jl. geïnformeerd over de actualisatie van de diepteanalyse van de NCG.6 Ik heb mijn verwachting nogmaals uitgesproken in mijn brief van 22 april jl. Op basis van de geactualiseerde diepteanalyse is mijn verwachting nog steeds dat de versterkingsoperatie in 2028 grotendeels afgerond kan zijn. Ik blijf met de NCG zoeken naar manieren om het gewenste tempo van de versterkingsoperatie te bereiken, zonder de kwaliteit voor de bewoner uit het oog te verliezen.
Erkent u dat de doorlooptijd voor bewoners in de versterking toeneemt? Onderschrijft u de conclusie van het SodM dat de doorlooptijd is opgelopen naar 6,3 jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat de gemiddelde doorlooptijd van de versterking is toegenomen. Hierover heb ik uw Kamer ook geïnformeerd op 22 april jl.7 Tegelijkertijd vereist deze constatering ook context. De toename in doorlooptijden is onder andere het gevolg van initiatieven die de kwaliteit van de versterking voor bewoners verbeteren. Een andere verklaring is het doel om huizen zo snel als mogelijk te beoordelen, en zo bewoners snel duidelijkheid te geven of hun huis wel of niet versterkt moet worden. De capaciteit van de NCG en ingenieursbureaus is daarmee (tijdelijk) met name in de beoordelingen gaan zitten. Hierdoor is minder capaciteit beschikbaar geweest voor de overige fasen van de versterking, waardoor de doorlooptijden toegenomen zijn.
Het SodM komt met vier aanbevelingen, kunt u per aanbeveling aangeven of en hoe u deze overneemt?
Ik waardeer het SodM als onafhankelijk adviseur voor de versterkingsoperatie. Ik onderschrijf het merendeel van haar adviezen, zoals het belang van voortvarendheid in de versterkingsoperatie, realistische en concrete planningen en een open communicatie daarover. In mijn brief van 22 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn opvolging van deze adviezen.8
Erkent u de conclusie van «Gronings perspectief» dat «het hebben van meerdere keren schade over de hele linie een punt van zorg blijft»? Neemt u de aanbeveling van de onderzoekers over om bij de afhandeling mensen met meervoudige schade voorrang te geven en passende ondersteuning te bieden?2
Het onderzoek van Gronings Perspectief bevestigt nogmaals de grote impact die het herhaaldelijk geconfronteerd worden met schade kan hebben op mensen. Mede daarom wordt in de schadeafhandeling met duurzaam herstel ingezet op het voorkomen van terugkerende mijnbouwschade bij woningen. Dit gebeurt door onderliggende constructieve gebreken aan te pakken. Denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van funderingsherstel, zodat bij een volgende beving niet gelijk nieuwe scheuren in muren ontstaan. Door deze aanpak worden stress en overlast waar bewoners door terugkerende schade mee geconfronteerd worden, verminderd. Wanneer er sprake is van samenloop met de versterking, krijgen bewoners waar mogelijk de keuze voor een integrale oplossing, onder coördinatie van de NCG. Inmiddels zitten ruim 600 woningen in het traject om duurzaam hersteld te worden.
Ook in de bredere schadeafhandeling houdt het IMG rekening met de impact van terugkerende schadeproblematiek. Zo begint het IMG bij de implementatie van nieuwe schaderegelingen steevast in de kern van het aardbevingsgebied, omdat hier het grootste risico op (terugkerende) schade bestaat. Daarnaast werkt het IMG aan de uitwerking van maatregel 5 en 7 uit Nij Begun, een vaste vergoeding en verhoogde overlastvergoeding bij herhaalschade. Zo kunnen bewoners met herhaalschade bij een nieuwe bodembeweging sneller en eenvoudiger geholpen worden. Met deze vergoedingen wil het kabinet erkenning geven voor de zwaardere psychosociale belasting bij meervoudige schademeldingen.
Wanneer psychosociale problemen zich voordoen hebben gemeenten verschillende maatregelen om die aan te pakken. Zo ontvangen gemeenten 55,8 miljoen euro extra voor het programma Sociaal en Gezondheid. Dit zijn middelen die door aardbevingsgemeenten ingezet kunnen worden ten behoeve van de aanpak en preventie van psychosociale problematiek. Bijvoorbeeld in de vorm van aardbevingscoaches en welzijnswerkers. Daarnaast ondersteunt het ministerie ook de geestelijk verzorgers in het aardbevingsgebied. Tot slot komen vanuit de Sociale Agenda middelen beschikbaar om in te zetten op het langere termijnperspectief in de hele regio.
Het herstel van vertrouwen bij bewoners is een grote opgave en kost tijd. Dat kan niet met mooie woorden, maar alleen met concrete daden. De combinatie van de hierboven genoemde maatregelen moet hier op termijn aan bijdragen.
Wilt u, overwegende dat de groep respondenten met meerdere keren schade een chronische gezondheidsachterstand heeft, gezondheid prioriteren en de gezondheidsschade terugdringen? Zo ja, welke stappen wilt u hiervoor zetten?
Zie antwoord vraag 8.
De conclusie van de onderzoekers is, opnieuw, dat de groep met meervoudige schade structureel minder vertrouwen heeft in instanties, welke stappen wilt u zetten om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de aanbeveling van «Gronings Perspectief» over te nemen om «al vroeg in het versterkingstraject te voorzien in een vast aanspreekpunt, aangezien dit bepalend is voor de mate waarin mensen zich voldoende ondersteund voelen»?
Ik ben het ermee eens dat het van belang is dat bewoners al vroeg in het versterkingsproces een vast aanspreekpunt moeten krijgen. Iedere bewoner waarvoor het versterkingstraject start, krijgt een bewonersbegeleider voor persoonlijke ondersteuning en begeleiding. De bewonersbegeleider is ook het vaste aanspreekpunt.
Deelt u de conclusie van «Gronings Perspectief» dat «de versterkingsoperatie een ontwrichtend effect op de sociale samenhang: 27 procent van de respondenten die met versterking te maken heeft ervaart meer conflicten in de eigen buurt; 40 procent geeft zelfs aan dat het mensen in hun dorp of buurt uit elkaar drijft»?
Ik zie de effecten van de versterkingsoperatie op bewoners en de sociale samenhang. Het belang hiervan heb ik ook genoemd in mijn beleidsbrief versterken van 24 januari jl.10 Daarom investeren de NCG en gemeenten ook in het versterken van de leefbaarheid en sociale cohesie in het gebied, waarbij de primaire verantwoordelijkheid bij gemeenten ligt.
Trekt u het zich aan dat respondenten overwegend negatief oordelen over het huidige kabinet en minder vertrouwen hebben in de afhandeling van schade en versterking sinds de komst van het kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op maatregelen die u wilt nemen om dit vertrouwen te herwinnen?
Bewoners beoordelen een kabinet primair op de resultaten van beleid. Bij de afhandeling van schade en versterking zijn die deels nog onvoldoende zichtbaar en laten die deels nog op zich wachten. Tegelijkertijd zie ik dat bij de schadeafhandeling en versterking de resultaten van de veranderingen die met Nij Begun zijn doorgevoerd inmiddels geleidelijk merkbaar worden. De Staat van Groningen en Noord-Drenthe 2025 laat zien dat dit nog niet voor iedereen geldt. Daarom wil ik koers houden, en blijf ik kijken waar de uitvoering en het beleid beter kunnen. In mijn brief over de voortgang in de schadeafhandeling van 24 januari jl.11 en mijn beleidsbrief over de versterking van diezelfde dag12 heb ik uiteengezet langs welke lijnen ik dit wil doen.
Bent u geschrokken van de conclusie van hoogleraar Tom Postmes dat het aantal mensen met psychische problemen stijgt? Deelt u zijn conclusie dat er wel aandacht is voor preventie, hulp en ondersteuning, maar te weinig voor zorg?3
Het onderzoek van hoogleraar Postmes laat zien dat een grote groep bewoners in Groningen psychische en mentale problemen ervaart. Dat de aantallen hoog en de effecten groot zijn, is duidelijk. In de afgelopen periode zijn veel plannen gepresenteerd. Zo hebben gemeenten verschillende maatregelen om aardbevingsgerelateerde psychosociale problematiek aan te pakken. Zij ontvangen € 55,8 miljoen extra voor het programma Sociaal en Gezondheid. Dit zijn middelen die door de aardbevingsgemeenten ingezet kunnen worden ten behoeve van de aanpak en preventie van psychosociale problematiek. Bijvoorbeeld in de vorm van aardbevingscoaches en welzijnswerkers. Daarnaast ondersteunt het ministerie ook de geestelijk verzorgers in het aardbevingsgebied. Ik wil eerst de effecten van de inzet van gemeenten en andere organisaties afwachten om te bepalen of er extra plannen moeten komen. Ik kan de oproep van hoogleraar Postmes om te komen met een coherent plan van alle betrokken partijen van harte ondersteunen. Om zo in het brede aanbod van hulp samenhang te krijgen. Tot slot komen vanuit de Sociale Agenda middelen beschikbaar om in te zetten op het langere termijnperspectief in de hele regio. Eén van de maatregelen is bijvoorbeeld Welzijn op Recept. Mensen met zorgen kunnen op een laagdrempelige manier terecht bij hun huisarts. Dit kan grotere psychische problemen voorkomen. De suggestie van hoogleraar Postmes dat er te weinig aandacht is voor zorg is daarom naar mijn idee niet terecht.
Neemt u het advies van hoogleraar Postmes over om Nij Begun op dit punt te herzien zodat er, aanvullend op de bestaande punten, meer aandacht komt voor zorg?
Zie antwoord vraag 14.
Kent u het bericht «Het huis van Guido veranderde door de versterking in een ruïne: «Mijn woning is een stortplaats»?4
Ja, ik ken dit bericht. Ik kan echter niet ingaan op individuele meldingen.
Hoe kan het dat de versterking van deze woning al een jaar stilligt door een conflict van de NCG met de aannemer? Hoe kan het dat er niet wordt geluisterd naar de bewoner en zijn advocaat en de door hen aangedragen oplossingen? Klopt het dat het hele proces nu opnieuw moet beginnen?
In zijn algemeenheid betreur ik dat de versterking helaas niet in alle gevallen goed gaat en/of is gelopen. Bij ieder signaal daarover treed ik in overleg met de NCG om tot een oplossing te komen. Dat heb ik uiteraard ook gedaan naar aanleiding van deze melding. Ik kan niet ingaan op de precieze situatie en de oplossing waar aan wordt gewerkt.
Hoe vaak komt het voor dat er conflicten zijn tussen de NCG en aannemers waardoor de bouw stil komt te liggen? Wie kan in zo’n situatie knopen doorhakken zodat gedupeerden hier niet de dupe van worden?
Ik herken niet dat er vaak sprake is van conflicten tussen de NCG en aannemers over de uitvoering van de versterking. Ook niet dat daarmee de versterking stil komt te liggen of dat het proces opnieuw moet beginnen. In ieder geval mag de bewoner niet de dupe worden van eventuele conflicten tussen de NCG en aannemers. In dergelijke situaties komt de NCG met de aannemer tot een oplossing. Als er niet tot een oplossing wordt gekomen, kan de NCG in het uiterste geval de aannemer van het werk halen.
Welke stappen heeft u gezet om de aangenomen motie-Beckerman c.s. over bouwfouten voorkomen en aanpakken uit te voeren?5
Zoals ik in mijn brief van 20 januari jl.16 heb aangegeven licht de NCG intern haar werkprocessen door om de kwaliteitsborging binnen haar processen verder te verbeteren. Dit moet er mede toe leiden dat bouwfouten zo veel mogelijk worden voorkomen en worden aangepakt. Ook ben ik naar aanleiding van deze motie in gesprek met de NCG en gemeenten. Ik informeer uw Kamer voor de zomer nader over de verbeteringen die in de processen van de NCG kunnen worden aangebracht. Verder werk ik met NCG, IMG en de Raad voor Rechtsbijstand aan de uitwerking van het amendement Beckerman17 in lagere regelgeving, waaronder de subsidieregeling rechtsbijstand. Eigenaren kunnen daarmee ook juridische hulp inschakelen in civiele geschillen over bouwfouten, na afloop van de versterking of schadeafhandeling.
Herkent u dat Damsters in zogenaamde pilotwoningen in Opwierde-Zuid, waar steenstrips zijn aangebracht die ondeugdelijk blijken, al jaren in ellende zitten en nu alsnog jaren dreigen te moeten wachten? Wat gaat u, mede in het licht van voornoemde motie, voor hen doen?6
Ik ben bekend met deze problematiek. Ik ben met de woningbouwcorporatie op zoek naar een oplossing. Dit gaat de goede kant op. Ik hoop de bewoners en uw Kamer voor het zomerreces duidelijkheid te kunnen bieden.
Herkent u de conclusie van SodM dat «de kwaliteitsborging van NCG nog onvoldoende op orde is doordat de benodigde procesmatige kwaliteitscontrole voor enkele processen nog niet bestaat, niet goed is opgezet of dat de werking daarvan onbekend of onvoldoende is»?7
De kwaliteitscontroles zijn voor het merendeel geborgd in de processen van de NCG en ik deel de conclusie dat verbeteringen nodig zijn bij de interne kwaliteitscontrole. Voor de processen waarbij kwaliteitsborging nog niet goed is opgezet kijk ik naar aanleiding van het advies van SodM welke acties al in gang zijn gezet en welke aanvullende acties nog nodig zijn. Dit doe ik met oog voor de balans tussen snelheid van de versterkingsoperatie en voldoende kwaliteit voor de bewoners. Hierover ben ik reeds in gesprek met de NCG en SodM. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 13 maart20 en 22 april jl.21
Herkent u dat gedupeerden zorgen en twijfels hebben over of het Besluit versterking gebouwen Groningen, dat tussen 2019 en 2023 van kracht was, wel juist is opgevolgd en uitgevoerd? Kunt u garanderen dat de uitvoering altijd juist en overeenkomstig het bepaalde in het Besluit versterking gebouwen Groningen en de Tijdelijke wet Groningen (artikel 21) heeft plaatsgevonden?
Het is mij bekend dat een enkele gedupeerde vragen heeft over de uitvoering van het Besluit versterking gebouwen Groningen, het besluit dat inmiddels is ingetrokken (zie ook antwoord onder vraag 23 t/m 26). In het besluit stonden, vooruitlopend op wetgeving, de regels voor de uitvoering van de versterking van gebouwen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Voor het merendeel zijn deze regels zonder problemen opgevolgd en in uitvoering gebracht dan wel nader uitgewerkt in latere wijzigingen van de regelgeving. Voor wat betreft de uitvoering is een verbetering doorgevoerd. Het idee was bij het opstellen van het besluit om verschillende organisaties een rol te geven in de versterking; naast de bestaande uitvoeringsorganisatie (NCG) ook diverse andere commissies onder een andere organisatie. Doordat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de verantwoordelijkheid voor versterking van gebouwen in het verleden van de Minister van EZK heeft overgenomen, en de stakeholders in de regio hadden aangedrongen op het in één hand brengen van de keten van versterken, is destijds ervoor gekozen niet meerdere organisaties verantwoordelijk te maken voor de verschillende stappen in de uitvoering van de versterking. Deze wijziging in de publieke uitvoering van de versterking is bij het opstellen van de TwG als wettelijk kader nader uitgewerkt en toegelicht. Overigens ziet artikel 21 op schadeherstel.
Kunt u aangeven via welk(e) besluit(en) de deelcommissies zoals genoemd in artikel 15, eerste lid, onder a en b van het Besluit versterking gebouwen Groningen zijn vastgesteld en/of ingesteld?
Kunt u aangeven wanneer, door wie en op welke wijze de leden van de commissies als genoemd in de vorige vraag zijn benoemd (zoals beschreven in artikel 16 van het Besluit) en in functie zijn getreden?
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid en/of de benodigde expertise van de leden van de in vraag 24 genoemde commissies kan worden aangetoond en is geborgd?
Hebben deze deelcommissies altijd alle hen toebedeelde taken en activiteiten (waaronder werkwijze en vaststellingen) naast de te nemen besluiten zoals ge- en benoemd in het Besluit versterking gebouwen Groningen uitgevoerd respectievelijk genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat gedupeerden een «wachtbrief» krijgen wanneer ze een nieuwe schademelding doen wanneer er nog een schademelding loopt bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)?
Als een aanvrager een nieuwe melding doet voor fysieke schade terwijl een eerdere melding nog in behandeling is, stuurt het IMG een brief waarin wordt aangegeven dat de nieuwe melding in behandeling wordt genomen als de eerdere melding is afgerond. Het IMG doet dit om te voorkomen dat dezelfde schades tegelijkertijd in verschillende meldingen worden behandeld. Dit kan leiden tot fouten, zoals dubbele beoordelingen en vergoedingen. Pas als de eerdere aanvraag is afgerond, kan het IMG beoordelen of de nieuwe schade die wordt gemeld niet eerder is behandeld en in behandeling kan worden genomen.
Mede omdat er geen juridische grondslag is, heeft het IMG gezocht naar een nieuwe manier om nieuwe aanvragen toch sneller op te kunnen pakken. De werkwijze wordt hierop aangepast. Dat betekent dat de aanvraag niet volledig hoeft te zijn afgerond, maar dat de bewoner al wel een adviesrapport moet hebben ontvangen. Op basis daarvan kan worden beoordeeld of de nieuwe melding in behandeling kan worden genomen, hierdoor worden nieuwe aanvragen sneller worden opgepakt. Bovendien kijkt het IMG of de nieuwe melding meegenomen kan worden in de eerdere melding, zodat de schade zo snel en compleet mogelijk wordt afgehandeld. Dat houdt in dat bewoners de brief (op termijn) niet meer zullen ontvangen.
Erkent u dat er geen juridische grondslag is om de beslistermijn niet te laten beginnen? Welke stappen wilt u zetten om te voorkomen dat gedupeerden niet op deze manier hun recht wordt ontzegd?
Zie antwoord vraag 27.
De Tweede Kamer heeft via aangenomen moties vaak gevraagd om de trillingstool niet in te zetten in individuele schadezaken; kunt u garanderen dat deze trillingstool in geen enkele individuele zaak meer wordt ingezet?
Zoals aangegeven in mijn brief van januari jl.24 heb ik goed gekeken naar het schrappen van de trillingstool, maar ben ik tot de conclusie gekomen dat de trillingstool in het overgrote deel van de gevallen juist ten gunste is van de gedupeerden bij maatwerkbeoordelingen. Schrappen van de trillingstool kan die maatwerkbeoordelingen onder druk zetten. Signalen dat de trillingstool toch ten nadele van de bewoner zou worden ingezet, neem ik serieus en blijf ik volgen. Als dat het geval is, ga ik kijken of ik daar oplossingen voor kan vinden.
Bij daadwerkelijk herstel en de vaste vergoeding wordt de trillingsstool niet meer gebruikt. Alleen als de bewoner voor een maatwerkprocedure kiest, en er gekeken wordt (met toepassing van het bewijsvermoeden) of sprake is van een autonome andere oorzaak, zijn trillingssnelheden noodzakelijk voor de beoordeling van schades. De trillingstool wordt dan enkel aanvullend ingezet voor toekenning van schades en kan daarbij nooit leiden tot een afwijzing van een individuele schade of een lager schadebedrag. Daarnaast worden trillingssnelheden nog gebruikt voor de afbakening van het effectgebied.
In uw brief van 24 januari jl. geeft u aan dat de trillingstool nooit meer kan leiden tot het afwijzen van schades, waarom blijft u deze tool dan, tegen de wens van de Tweede Kamer in, nog wel inzetten?8
Zie antwoord vraag 29.
Deelt u de mening dat het voor gedupeerden een ongelijke strijd wordt wanneer het IMG een lange reeks deskundigen kan inzetten? Kent u verhalen van gedupeerden die meer dan vijf keer inspectie krijgen en waar een nog groter aantal deskundigen wordt ingezet?
Ik ben bekend met de zorgen over de inzet van meerdere deskundigen door het IMG. Het is voor mij belangrijk dat de inzet van meerdere deskundigen goed te verantwoorden is. Zo kan de inzet van extra deskundigen samenhangen met toepassing van het vier-ogenprincipe, een belangrijke waarborg in de kwaliteitsbewaking. Ook kan informatie in de bezwaarfase of de uitspraak in een beroepszaak waarbij door de rechter om nader onderzoek wordt gevraagd, aanleiding zijn een andere deskundige onderzoek uit te laten voeren. Verder werk ik met NCG, IMG en de Raad voor Rechtsbijstand aan de uitwerking van het amendement Beckerman26 in lagere regelgeving. Eigenaren kunnen daarmee, naast advocaten en bouwkundigen, ook bodemkundigen, hydrologen en ecologen inschakelen. Desalniettemin heb ook ik zorgen doorgekregen over de inzet van meerdere deskundigen en heb ik het IMG gevraagd, met inachtneming van bovenstaande, hier aandacht voor te hebben.
Indien een gedupeerde meer deskundigheid nodig heeft om zijn of haar zaak tegen het IMG of de NCG te onderbouwen, kan hij of zij kosteloos meer rechtsbijstand en/of een bouwkundige of financiële adviseur aanvragen.
Welke stappen heeft u gezet om de met algemene stemmen aangenomen motie-Beckerman/Bushoff over in gesprek gaan met het IMG om terughoudendheid te betrachten bij het inzetten van deskundigen tegen gedupeerden uit te voeren?9
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat, nu – na jaren wachten – schades rondom de gasopslagen bij Norg en Grijpskerk eindelijk afgehandeld zouden worden, het IMG weer schades op onterechte gronden afwijst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat het onwenselijk zou zijn als het IMG op onterechte gronden schades zou afwijzen, in welk gebied dan ook. De stelling dat hier sprake van is deel ik niet, zoals toegelicht in mijn brief van 31 maart jl.27
Staat u nog achter uw uitspraak in het commissiedebat Herstel Groningen van 19 maart jl., waarbij u over schades als gevolg van diepe bodemdaling zei: «bij de beoordeling van deze schades wordt überhaupt niet naar het bouwjaar gekeken»?
Ja, zoals ook toegelicht in mijn brief van 31 maart jl.28
Herkent u dat uw uitspraak haaks staat op het beleid van het IMG dat schades uitsluit wanneer woningen gebouwd zijn na 2012? Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat het IMG de schades rondom gasopslagen wel allemaal netjes afhandelt?
Nee. Het IMG kijkt bij de schadeafhandeling naar het bouwjaar van het pand om te bepalen of er sinds de bouw van de woning nog een aardbeving heeft plaatsgevonden. Voor de meeste woningen gaat het om de zwaarste aardbeving van Huizinge in 2012.
In de gebieden waar een risico bestaat op schade door aan de gaswinning gerelateerde bodemdaling (preciezer: de indirecte effecten van diepe bodemdaling, afgekort IEDB) wordt niet naar het bouwjaar gekeken om te bepalen of het bewijsvermoeden van toepassing is. Diepe bodemdaling is namelijk een doorlopend proces, dat niet op één moment is vast te pinnen. Belangrijk om te markeren is dat slechts een beperkt deel van de omgeving van Norg in een gebied ligt met risico op schade door bodemdaling.29 In de schadebesluiten van het IMG staat altijd vermeld of een adres zich in zo’n risicogebied bevindt.
Specifiek in tweegebieden, waar geen trillingen hebben plaatsgevonden die tot schade hebben kunnen leiden maar waar wel op basis van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) door het IMG schade wordt afgehandeld, wordt om onwenselijke verschillen in de schadeafhandeling te voorkomen dezelfde werkwijze gehanteerd als in de rest van het effectgebied. Dit betekent dat ook hier het bouwjaar van de woning onderdeel is van de toets of het bewijsvermoeden van toepassing is.
Het rapportcijfer dat het IMG krijgt voor de beoordeling van immateriële schade is gemiddeld een 4,9; erkent u dat het zeer pijnlijk is dat een regeling bedoeld als erkenning voor het aangedane leed niet voelt als erkenning?
Het is lastig om een erkenning voor ernstig verdriet of lijden als gevolg van de gaswinning vorm te geven in een generieke schaderegeling, juist omdat leed voor iedereen zo persoonlijk is. Het IMG ziet een mogelijke verklaring voor de lage waardering dat het voor iedereen mogelijk is om een schadeaanvraag voor immateriële schade te doen, los van het feit of je binnen het effectgebied woont of schade hebt gemeld. Een afwijzing van een aanvraag kan als een ontkenning van het persoonlijke leed worden ervaren, bewoners met een afwijzing scoren de regeling dan ook veel lager dan bewoners die een toewijzing hebben ontvangen. Over 2024 scoort de immateriële schadevergoeding een 5,5, aanvragers die de vergoeding wel hebben ontvangen geven de regeling een 7,6.
Om bewoners te helpen een inschatting te maken of zij recht hebben op een immateriële schadevergoeding heeft het IMG sinds kort een QuickScan op de website staan, hiermee kan de bewoner snel zien of het zin heeft om een aanvraag te doen.
Deelt u de mening dat het erkennen van immateriële schade te vaak zeer juridisch wordt bekeken, waardoor het voor gedupeerden niet als erkenning voelt? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven ook benoemd is het lastig om een erkenning voor ernstig verdriet of lijden als gevolg van de gaswinning vorm te geven in een generieke schaderegeling, juist omdat leed voor iedereen zo persoonlijk is. Daarom krijgen alle bewoners bij de aanvraag van de immateriële schadevergoeding de mogelijkheid om via een vragenlijst de persoonlijke impact extra tot uitdrukking te brengen, deze vragenlijst kan aanleiding geven om de schadevergoeding op basis van objectieve criteria naar boven bij te stellen. Als de gestandaardiseerde methode niet passend is voor de individuele situatie, kan het IMG eventueel ook met maatwerk en persoonlijke gesprekken de schadevergoeding vaststellen.
Naar aanleiding van Nij Begun zijn er ook verschillende verruimingen doorgevoerd om te bewerkstelligen dat meer bewoners de immateriële schadevergoeding daadwerkelijk als een erkenning voor ernstig leed of verdriet ervaren. Zo krijgen bewoners die te maken hebben met versterking of sloop/nieuwbouw vanwege een onveilige woning automatisch de maximale immateriële schadevergoeding. Ook heeft het IMG verschillen binnen huishoudens gelijkgetrokken, inclusief kinderen en jongeren. Momenteel is het IMG bezig met het gelijktrekken van de beoordeling van immateriële schadevergoeding van huurders en eigenaren. Daarnaast zijn er automatische aanvullingsrondes voor immateriële schadevergoeding geweest. In deze aanvullingsrondes wordt gekeken of er vanwege veranderende omstandigheden een hoger bedrag moet worden toegekend. Als dat zo is, dan wordt het bedrag automatisch aangevuld.
Erkent u dat er onrecht bestaat doordat de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) te weinig of niet betaalde voor schades en onveiligheid die wel het gevolg zijn van mijnbouw? Deelt u de mening dat we dit onrecht alsnog moeten aanpakken?
Zoals mijn voorganger aan uw Kamer heeft laten weten in zijn brief van 22 januari 2024,32 is in navolging van de motie Beckerman/Nijboer een verkenning uitgevoerd over de omgang met de schades die de NAM heeft afgewezen. Deze verkenning had als doel de problematiek en mogelijke oplossingen rondom deze schades verder in kaart te brengen. De conclusie van deze verkenning was dat een eenvoudige, of generieke oplossing simpelweg niet voorhanden is. Veel denkbare maatregelen brengen dilemma’s met zich mee over het creëren van weer nieuwe, moeilijk uitlegbare verschillen tussen gedupeerden. Dat laat onverlet dat ik het ontzettend goed begrijp dat bewoners met afgewezen NAM-schades zich benadeeld voelen. Zij hebben soms noodgedwongen en via moeizame procedures schade door de NAM of het CVW laten behandelen omdat er op dat moment geen alternatief was. Ik herken het gevoel van onrechtvaardigheid dat daar het onvermijdelijke gevolg van is.
Tegelijkertijd is het belangrijk om eerlijk en open te zijn over het feit dat het niet mogelijk is om alles wat in het verleden niet goed is gegaan alsnog recht te zetten of om alle verschillen weg te nemen. Daarvoor is de omvang en complexiteit simpelweg te groot. Ik wil daarom prioriteit geven aan de zwaarst gedupeerde bewoners. Ik richt me daarbij op de zwaarst gedupeerde bewoners die na al die jaren nog steeds niet verder kunnen met het leven in hun huis, als gevolg van grote schades die destijds door de NAM of het CVW zijn afgewezen en daarom later niet in aanmerking kwamen om hersteld te worden. Ik verwacht de Kamer voor de zomer hierover verder te kunnen informeren.
Een belangrijk deel van de groep bewoners met afgewezen NAM/CVW-schades kunnen met bestaande schadevergoedingsmaatregelen geholpen worden. Onder andere via de Aanvullende Vaste Vergoeding, waarbij gedupeerden per adres hun schadevergoeding aan kunnen laten vullen tot € 10.000. Daarnaast worden bij de nieuwe schaderegelingen daadwerkelijk herstel en duurzaam herstel onder bepaalde voorwaarden oude schades meegenomen als dit noodzakelijk is voor het herstel van de toegekende schades. Ook wanneer scheuren verergerd zijn kunnen deze opnieuw behandeld worden. Tot slot kunnen voor de meest complexe gevallen de Commissie Bijzonder Situaties en het Interventieteam maatwerkoplossingen bieden.
Wilt u alsnog de motie-Beckerman/Nijboer volledig uitvoeren en door de NAM onterecht afgewezen B- en C-schades herzien?10 Kunt u deze vraag met een simpel ja of nee beantwoorden?
Zie antwoord vraag 38.
U heeft eerder aangegeven niet alle schades bedoeld in de motie-Beckerman/Nijboer te willen rechtzetten, klopt dit nog steeds?11 Welk deel wel en welk deel niet?
Zie antwoord vraag 38.
Wanneer en hoe wilt u starten met het rechtzetten van dit historische onrecht? Hoeveel budget is daarvoor beschikbaar?
Zoals toegezegd in het debat van 29 januari jl. verwacht ik voor de zomer uw Kamer hier verder over te kunnen informeren.
Erkent u dat gedupeerden die een vaststellingsovereenkomst (VOK) met de NAM tekenden nu vaak structureel uitgesloten worden van verschillende IMG- en NCG-regelingen, waardoor het onrecht verder wordt vergroot? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de NCG en IMG in principe niet bevoegd zijn bij zaken waar bewoners een vaststellingsovereenkomst met de NAM hebben getekend. Ik zie ook dat deze overeenkomsten soms voorwaarden kennen die in de praktijk knellend zijn en/of voor bewoners onrechtvaardig aanvoelen. Ik wil nagaan wat de mogelijkheden zijn om bewoners die in dit soort gevallen vastzitten en niet meer verder kunnen alsnog te kunnen laten helpen door de NCG en het IMG.
Kunnen gedupeerden die eerder een VOK met de NAM sloten gebruikmaken van de regelingen voor juridische, technische en financiële bijstand? Zo nee, wat wilt u hieraan doen? Zo ja, wilt u zorgen dat deze gedupeerden ook weten dat ze deze ondersteuning kunnen krijgen?
De genoemde regelingen voor bijstand (zie antwoord vraag 31 en 32) hebben betrekking op schadeafhandeling door het IMG of versterking op grond van de Tijdelijke wet Groningen (door de NCG of in eigen beheer). Dat betekent dat eigenaren die eerder met NAM een vaststellingsovereenkomst sloten en nu in een nieuw traject op basis van de Tijdelijke wet Groningen zitten, daarvoor gebruik kunnen maken van die regelingen. De regelingen gelden niet voor situaties waarin NAM nog zaken afhandelt, of situaties waarin de zaak al via een vaststellingsovereenkomst met NAM is afgehandeld en er geen nieuwe behandeling aan de orde is.
Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij de uitbetaling van de huurders in nieuwe postcodes die € 750,– krijgen? Wanneer zal deze vergoeding wel uitbetaald worden?
De uitbetaling dient wettelijk in 2025 plaats te vinden. Huurders van particuliere eigenaren kunnen sinds 21 januari jl. zelf een aanvraag doen via SNN. Huurders van woningbouwcorporaties krijgen het geld via hun corporatie, en ik had graag gezien dat dit sneller was verlopen. Het geld is door juridisch-financiële complexiteit nog niet aan de woningbouwcorporaties overgemaakt. Ik streef ernaar de betaling aan de woningbouwcorporaties in mei plaats te laten vinden, waarna zij het geld aan hun huurders kunnen overmaken.
Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij de uitbetaling van de compensatie voor het lange wachten? Deelt u de mening dat een regeling, bedoeld ter compensatie voor lang wachten, die weer lang op zich laat wachten een triest symbool is voor de bureaucratische stroperigheid?
Maatregel 16 voor de compensatie van het lange wachten is deels al in uitvoering bij de NCG voor de adressen die in de versterking onder regie van de NCG zitten. Voor maatregel 16 geldt dat de scope, mede op verzoek van uw Kamer, is uitgebreid ten opzichte van de oorspronkelijke scope van de maatregel uit Nij Begun. Voor de uitbreiding van de scope met ca. 6.000 adressen geldt dat eerst financiële dekking gevonden moest worden voordat de regelingen aangepast kunnen worden. Begin mei kan dat formele besluit over de financiële dekking genomen worden en zal de wijziging van de regeling van de Tijdelijke wet Groningen worden voorbereid.
Wanneer zal deze vergoeding wel uitbetaald worden? Kunt u hiervoor een harde datum noemen en aangeven of u hiervoor op schema ligt?
Zoals aangegeven is een deel van de vergoeding al uitbetaald of wordt deze binnenkort uitbetaald voor de adressen onder regie van de NCG. Voor de adressen die vallen onder de uitbreiding van de scope geldt dat de uitkering van de vergoeding pas kan plaatsvinden nadat de regeling is aangepast en er afspraken zijn gemaakt met de gemeenten en de woningcorporaties over het uitkeren van de vergoedingen aan adressen uit batch 1588 en aan de huurders van een woning van de woningcorporatie. Naar verwachting zal de uitkering van de vergoeding daarmee plaatsvinden in Q4 van 2025 en Q1 van 2026.
Met Nij Begun zijn er nog meer regelingen gekomen om gedupeerden te compenseren, klopt het dat nog meer van die regelingen zijn vertraagd? Kunt u per vertraagde regeling aangeven wanneer alle gedupeerden die er recht op hebben de compensatie ook gehad zullen hebben?
De implementatie van Nij Begun is de grootste en belangrijkste veranderopgave in het bestaan van het IMG. Het klopt dat we daarin niet altijd zo veel snelheid kunnen maken als we vooraf hadden gehoopt. De vereiste zorgvuldigheid bij de introductie van nieuwe maatregelen leidt ertoe dat het nog niet gelukt is alle aangekondigde maatregelen al te implementeren. Tegelijkertijd is een groot deel van de maatregelen in 2024 wel degelijk geïmplementeerd. Voor de afhandeling van fysieke schade betreft dat onder andere de verhoging van de vaste eenmalige vergoeding en daadwerkelijk herstel. Het jaar 2025 staat in het teken van het verder uitrollen en optimaliseren van hetgeen in 2024 is geïmplementeerd.
Het IMG verwacht in het najaar van 2025 de resterende maatregelen te kunnen implementeren. Het gaat dan om de mogelijkheid te kiezen voor de vaste vergoeding bij een herhaalschade (maatregel 5 uit Nij Begun) en de invoering van verhoogde overlastvergoeding van 1.200 euro bij een herhaalschade (maatregel 7), waarbij ook de vergoeding bij overschrijding van beslistermijnen wordt meegenomen (maatregel 9). Tot slot verwacht het IMG dit najaar het verschil bij de vergoeding voor immateriële schade tussen bewoners en huurders op te heffen (maatregel 8). Naast de regelingen voor uitvoering van maatregel 12b, die in uitvoering is, en maatregel 16 (zie hiervoor vragen 45 en 46) zijn er geen andere regelingen van de NCG uit Nij Begun voor de compensatie van gedupeerden.
Erkent u dat met nieuwe regelingen ook nieuwe onuitlegbare verschillen ontstaan? Klopt het dat bewoners die moeten thuisblijven voor een opname bij de versterking daar compensatie voor krijgen, maar diezelfde compensatie er niet is als je thuis moet blijven voor een opname bij duurzaam herstel? Kunt u dit uitleggen? Kunt u dit gelijktrekken en zorgen dat gedupeerden altijd gecompenseerd worden als ze thuis moeten blijven?
Beleidswijzigingen en nieuwe regelingen dragen inderdaad altijd het risico op nieuwe onwenselijke verschillen met zich mee. Mede daarom heeft de Commissie Van Geel geadviseerd om nieuwe wijzigingen in de schadeafhandeling zoveel mogelijk te voorkomen. Ik ben het daar mee eens.
Voor duurzaam herstel geldt dat, wanneer bewoners dit gedurende een lopende schademelding aangeboden krijgen, zij reeds een vaste overlastvergoeding van € 2.000 ontvangen. Deze vergoeding dient dan voor het reguliere schadeherstel dat gelijktijdig met de duurzaam herstelmaatregelen wordt uitgevoerd. Naast deze lopende schademeldingen bekijkt het IMG ook of dossiers uit het verleden mogelijk ook geholpen kunnen worden met duurzaam herstel. Wanneer dit het geval is worden deze bewoners hier proactief voor benaderd. Omdat het bij deze laatste groep meestal om afgeronde schadedossiers gaat, krijgen bewoners dan niet opnieuw een overlastvergoeding.
Hierbij speelt mee dat duurzaam herstel op zichzelf al een aanvullende tegemoetkoming is, die een stuk verder gaat dan normaal schadeherstel. Met duurzaam herstel krijgen bewoners de mogelijkheid om reeds bestaande constructieve gebreken – die zelf niet door de gaswinning zijn veroorzaakt – kosteloos te laten verhelpen, om zo de kans op toekomstige mijnbouwschade te verkleinen. Dit gaat regelmatig om zeer kostbare maatregelen zoals aanpassing of herstel van de fundering. Duurzaam herstel heeft daarmee een wezenlijk andere aanleiding dan de versterking. Ik vind het dan ook goed uitlegbaar dat voor duurzaam herstel geen aparte overlastvergoeding geldt. Ook dit is in lijn met de bevindingen van de Commissie Van Geel, die constateerde dat verschillen soms logisch en gewenst zijn, juist omdat situaties verschillen.
Maatregel 1 van Nij Begun is «het kabinet legt jaarlijks verantwoording af over de Staat van Groningen»; waarom kiest u ervoor om dit op een moment te doen waarop Tweede Kamerleden niet aanwezig kunnen zijn?
Vorig jaar is uw Kamer in de brief over de Staat van Groningen 2024 geïnformeerd dat de Staat van Groningen en Noord-Drenthe vanaf 2025 jaarlijks op de vierde dinsdag van april zou verschijnen.33 Ook Nij Begun verscheen in 2023 op de vierde dinsdag van april. In overleg met de regionale overheden en maatschappelijke partijen is dit jaar ervoor gekozen om het onderzoeksbureau de resultaten op de derde (in plaats van de vierde) dinsdag van april te laten presenteren, om het samenvallen met de meivakantie te voorkomen, om zoveel mogelijk bewoners en professionals uit de regio de gelegenheid te bieden erbij aanwezig te kunnen zijn. De presentatie van de Staat van Groningen en Noord-Drenthe door het onderzoeksbureau op 15 april was bedoeld voor de mensen in de regio, en niet als verantwoordingsmoment van het kabinet aan de Kamer.
Ik heb uw Kamer op 15 april jl. per brief geïnformeerd over het verschijnen van de Staat van Groningen en Noord-Drenthe.34 In deze brief heb ik ook aangegeven dat ik, voordat het kabinet inhoudelijk reageert, in gesprek ga met bewoners, maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van de decentrale overheden om de resultaten en mogelijke vervolgacties te bespreken. Uw Kamer ontvangt deze kabinetsreactie medio juni. Het kabinet gaat hierover graag met uw Kamer in gesprek in een Kamerdebat.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «EU considering international CO2 credits to meet new climate goal, sources say»1?
Ja.
Bent u tevens bekend met de passage uit het Duitse coalitieakkoord tussen CDU, CSU en SPD2 waarin wordt gesproken over het gebruik maken van klimaatprojecten in niet-Europese partnerlanden voor het verkrijgen van koolstofkredieten tot een maximum van drie procentpunten van de doelstelling voor 2040?
Ja.
Klopt het dat het systeem van koolstofmarkten niet alleen kan leiden tot het realiseren van CO2-reductie op plekken waar daar het meeste potentieel voor is en waar dat het relatief kosten-efficiënt is, maar ook kan zorgen voor een versnelling van de mondiale klimaattransitie?
Ja, koolstofmarkten kunnen een dergelijke rol spelen op het moment dat aan bepaalde vereisten wordt voldaan. Koolstofmarkten bieden de mogelijkheid om mitigatie te realiseren waar het meeste potentieel is en waar mitigatie relatief kosten-efficiënt is (zie ook de beantwoording van eerdere vragen van u en het lid Grinwis, ChistenUnie3). Waar robuuste en ambitieuze koolstofmarkten worden geïmplementeerd, kunnen ze daarnaast ook de klimaattransitie versnellen door gedrags- en technologische veranderingen in gang te zetten. Landen kunnen dan met de gegenereerde opbrengsten verdere klimaatactie financieren en kwetsbare gemeenschappen en gebieden ondersteunen bij de transitie. Dit is een manier om de mondiale klimaattransitie te versnellen, aangezien met hetzelfde geld, op relatief korte termijn, wereldwijd méér klimaatactie gerealiseerd wordt. Een van de vereisten is wel dat de koolstofkredieten staan voor additionele mitigatie. Dit betekent onder andere dat bewezen moet worden dat zonder de financiering via internationale koolstofmarkten de mitigatie niet gerealiseerd had kunnen worden.
Deelt u daarom de mening dat het een gemiste kans zou zijn als de Europese Unie en Nederland geen gebruik maken van de mogelijkheden die het Klimaatakkoord van Parijs hiervoor biedt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De EU heeft ervoor gekozen om de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 op eigen grondgebied te behalen en heeft dit vastgelegd in de Europese Klimaatwet. Op deze manier ligt de focus op het reduceren van de eigen uitstoot, in lijn met het principe van hoogst mogelijke ambitie dat is vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs. Aankoop van reducties door lidstaten uit het buitenland is toegestaan voor extra reducties bovenop de wettelijk verplichte Europese emissiereductie, zodat deze de wereldwijde transitie helpen versnellen. Binnen de EU werkt de binding met het eigen grondgebied als extra stimulans voor groene innovatie in de EU, die onze eigen transitie uiteindelijk versnelt en goedkoper kan maken. Tot slot is de klimaatopgave er één die alle landen treft en waar alle landen ook eigen maatregelen voor zullen moeten nemen. Het risico bestaat dat als rijkere landen nu al bij andere landen hun goedkopere reducties kopen («het laaghangend fruit»), dit voor die andere landen de transitie uiteindelijk alleen maar duurder maakt. Zij mogen de verkochte reducties in dat geval namelijk niet meetellen in het eigen doelbereik. Om deze redenen is het goed dat de Europese Klimaatwet uitgaat van reductie op eigen grondgebied en dat er voor lidstaten voorwaarden worden gesteld aan het gebruik van internationale kredieten (namelijk bovenop onder EU-verplichte reductiedoelen).
Klopt het dat indien de Europese Commissie ervoor kiest om gebruik te maken van internationale koolstofmarkten op basis van artikel 6 van de klimaatovereenkomst van Parijs dit bijvoorbeeld kan betekenen dat EU-lidstaten koolstofkredieten van projecten buiten de EU waarmee CO2 wordt gereduceerd in kunnen kopen, waarna deze emissiereducties mee zouden tellen voor het Europese klimaatdoel?
Of dit het geval is hangt af van het soort koolstofkrediet wat wordt gekocht. Er bestaan twee soorten koolstofkredieten onder het Paris Agreement Crediting Mechanism, ook wel «het artikel 6.4-mechanisme» genoemd: 1) Mitigatie contributie units (MCU’s) en 2) geautoriseerde 6.4-kredieten. Bij MCU’s telt de mitigatie mee voor de nationaal bepaalde bijdrage onder de Overeenkomst van Parijs (Nationally Determined Contribution, NDC) van het land waar het project gevestigd is. Een MCU is dus een bijdrage aan de klimaatdoelen van dat land. Bij geautoriseerde 6.4-kredieten telt de mitigatie niet mee voor de NDC van het land waar het project gevestigd is. Het land geeft hier toestemming (autorisatie) voor. Dit geeft de koper een unieke claim op de gerealiseerde mitigatie. Wanneer de EU kiest voor de aanschaf van geautoriseerde kredieten telt de reductie mee met het behalen van de EU NDC. Zoals aangegeven in vraag 4 kunnen artikel 6-kredieten niet meetellen voor de bestaande klimaatdoelen in de Europese Klimaatwet.
Indien de Europese Commissie inderdaad met een voorstel komt om gebruik te maken van internationale koolstofkredieten voor de invulling van het Europese klimaatdoel voor 2040, zult u dat voorstel dan steunen of in ieder geval positief benaderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wacht voor een standpunt hierover het voorstel van de Europese Commissie af en zal de inzet zoals gebruikelijk met u delen aan de hand van de BNC-procedure.
Op basis van de huidige berichtgeving zal het kabinet dit voorstel kritisch benaderen. Indien het EU-klimaatdoel voor 2040 deels wordt ingevuld met artikel 6 kredieten, zou dit betekenen dat de emissiereductie die buiten Europees grondgebied wordt gerealiseerd kort daarna alsnog ook in de EU moet worden gerealiseerd, omdat de EU in 2050 op Europees grondgebied klimaatneutraal moet zijn. Dit kan het lastiger maken om het 2050 doel op EU eigen grondgebied te halen, wanneer de prikkel tot emissiereductie binnen de EU en de bijbehorende Europese koploperspositie op verduurzamingstechnieken afneemt.
Is een Europees voorstel voor het gebruik maken van internationale koolstofkredieten voldoende om dit ook voor Nederland als EU-lidstaat mogelijk te maken of zou ook onze nationale Klimaatwet gewijzigd moeten worden om deze kredieten bij te laten dragen aan het realiseren van onze klimaatdoelen?
Het is op dit moment niet mogelijk om internationale koolstofkredieten in te zetten om de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 uit de Nederlandse Klimaatwet te realiseren.
In de Nederlandse Klimaatwet is voor 2030 een streefdoel opgenomen om de emissies van broeikasgassen binnen Nederland met 55% te reduceren ten opzichte van 1990 (artikel 2, tweede lid). Internationale koolstofkredieten, bijvoorbeeld afkomstig uit landen buiten de Europese Unie, kunnen daarom niet bijdragen aan het nastreven van dit 2030-doel.
Voor 2050 is in de Nederlandse Klimaatwet opgenomen dat Nederland overeenkomstig de Europese klimaatwet de netto-uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2050 tot nul reduceert (artikel 2, eerste lid). In de Europese klimaatwet is vastgelegd dat klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 binnen de Unie wordt bereikt. Hierbij kan er ruimte zijn voor saldering tussen lidstaten, maar het gebruik van internationale koolstofkredieten van buiten de EU is onder de huidige regels niet voorzien. Om internationale koolstofkredieten van buiten de EU te kunnen inzetten voor het Uniedoel voor 2050, is een wijziging van de Europese Klimaatwet nodig. Afhankelijk van hoe deze wijziging wordt vormgegeven, kan het vervolgens ook nodig zijn de Nederlandse Klimaatwet aan te passen om gebruik te kunnen maken van internationale koolstofkredieten.
Het bericht dat loyale klanten meer betalen voor een verzekering |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten getiteld «Een eerlijke premie voor loyale klanten» waaruit blijkt dat bij bijna de helft van de verzekeraars loyale klanten meer premie betalen?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de bevindingen van het onderzoek? Welke regels worden hierdoor overtreden?
In haar rapport concludeert de AFM dat bijna de helft van de onderzochte verzekeraars bij minimaal één van hun producten hogere premies rekent voor loyale klanten zonder dat dit verklaarbaar is op basis van de risicoprofielen van die klanten. Zij stelt tevens vast dat dit mogelijk in strijd is met de eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten. Als dit het geval is, dan is dit een onwenselijke praktijk. Ik waardeer het dat de AFM haar rol als toezichthouder hier vervult en dit heeft onderzocht, en waar nodig hiertegen optreedt.
De AFM benoemt in de publicatie de regels die hiermee mogelijk worden overtreden, namelijk de normen voor productontwikkeling en de algemene zorgplicht van verzekeraars. Het rapport stelt: «Volgens artikel 32 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) moet een financiële onderneming beschikken over adequate procedures en maatregelen die waarborgen dat bij de ontwikkeling van het financieel product op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument en dat het financieel product aantoonbaar het resultaat is van deze belangenafweging. Onderdeel hiervan is dat de producten kostenefficiënt zijn voor de klant. Artikel 25 IDD (Toezicht op producten en governancevereisten) bevat een vergelijkbare norm. Op grond van artikel 4:24a Wft, die tevens een verwerking is van artikel 17, lid 1, IDD, dienen financiële dienstverleners verder op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen.»2
Deelt u de mening dat het niet eerlijk is dat loyale klanten bij bijna de helft van de verzekeringsmaatschappijen meer premie betalen dan nieuwe klanten, zonder dat die verschillen verklaard kunnen worden, bijvoorbeeld door een ander risicoprofiel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn standpunt over de bevindingen van de AFM verwijs ik naar antwoord 2. De AFM heeft in haar rapport gesteld dat zij de betreffende verzekeraars heeft aangesproken en dat zij de komende periode met hen in gesprek zal treden over naleving van de productontwikkelingsnorm. Tevens zal de AFM bekijken of er inderdaad sprake is van overtreding van de productontwikkelingsnorm. Het is aan de toezichthouder om indien nodig op te treden.
Welke verklaring heeft u dat dit fenomeen voorkomt bij de helft van de verzekeringsmaatschappijen, maar ook een verklaring waarom het niet voorkomt bij de andere helft van de verzekeraars?
Verzekeraars stellen zelf de hoogte van premies voor hun producten vast. De wijze waarop zij komen tot hun premiestelling is bedrijfsvertrouwelijk. Ik heb daar geen inzicht in en kan daarom geen uitspraak doen over de redenen waarom dit fenomeen bij sommige verzekeraars wel en bij andere verzekeraars niet voorkomt. Het rapport van de AFM gaat hier niet op in.
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder om op te treden tegen verzekeraars die hiermee Nederlandse- en Europese regels overtreden van eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten, zonder goede verklaring voor de verschillen? En is dit voldoende om het probleem aan te pakken?
Als er sprake is van een overtreding van wettelijke regels dan heeft de AFM een breed scala aan formele en informele handhavingsbevoegdheden. Zij kan bijvoorbeeld overgaan tot een toezicht- of waarschuwingsbrief, het doen van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom of boete. Ik acht de AFM met de bestaande bevoegdheden voldoende in staat om op te treden tegen eventuele overtredingen van wettelijke normen. Daarnaast heb ik ook geen signalen ontvangen van de AFM dat haar bevoegdheden op dit vlak tekortschieten.
Welke rol ziet u voor het Ministerie van Financiën om dit probleem aan te pakken?
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, gaat de AFM nu met verzekeraars in gesprek en zal zij bekijken of er sprake is van overtreding van de wettelijke regels. Mocht dit nodig zijn dan heeft de AFM voldoende mogelijkheden om hiertegen handhavend op te treden, zie ook antwoord 5. Op dit moment zie ik daarom geen aanvullende rol weggelegd voor het Ministerie van Financiën.
Hoe kijkt u naar de bevinding van het onderzoek dat loyale klanten ook minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwe klanten, terwijl zij wel een vergelijkbare premie betalen? Deelt u hierbij de mening van de AFM dat loyale klanten hiermee worden benadeeld?
In het rapport wordt geconcludeerd dat er soms een hogere winstmarge is bij loyale klanten ten opzichte van nieuwere klanten. Die winstmarges worden door de AFM berekend door het vergelijken van de premie die de klant op jaarbasis betaalt af te zetten tegen het bedrag dat de verzekeraar verwacht nodig te hebben om de kosten van een individuele polis op jaarbasis te kunnen dekken. De AFM stelt vervolgens dat er twee verklaringen kunnen zijn voor een hogere winstmarge tussen klanten: een hogere premie bij gelijke polisvoorwaarden of een gelijke premie bij slechtere polisvoorwaarden. Er is door AFM echter niet vastgesteld welke van deze twee verklaringen ten grondslag ligt aan het geconstateerde verschil in winstmarges tussen loyale en nieuwere klanten. Er is niet geconcludeerd dat loyale klanten daadwerkelijk minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwere klanten. Hierdoor kan ik er ook geen uitspraken over doen.
Heeft u zicht op hoeveel klanten nadeel ondervinden van deze praktijk van verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het onderzoek van de AFM kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel individuele klanten geraakt worden door dit fenomeen omdat is gekeken naar gemiddelde resultaten per klantgroep. Dit is niet terug te leiden naar exacte aantallen klanten. Daarnaast betrof het onderzoek achttien verzekeraars en niet de gehele in Nederlandse verzekeringssector, dus ook vanuit dat opzicht is er geen volledig beeld te geven van het aantal klanten dat mogelijk wordt geraakt in Nederland. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar dan het onderzoek van de AFM en kan hier dus geen overzicht van geven.
Het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten ziet toe op drie vormen van autoverzekeringen (WA, WA+ en Allrisk), inboedelverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, maar heeft u aanleiding dat deze hogere premie voorkomt bij meer verzekeringsvormen? Zo ja, welke indicaties heeft u om dit te geloven, welke verzekeringsvormen betreft dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Naast het recente onderzoek van de AFM heb ik geen gegevens beschikbaar over de hoogte van premies die loyale en nieuwere klanten betalen bij andere verzekeringsvormen. Hierdoor kan ik geen uitspraak doen over kans dat er bij meer verzekeringsvormen sprake is van dergelijke premieverschillen. Het is aan de AFM als toezichthouder om te bezien of (meer) actie nodig.
In haar publicatie roept de AFM verzekeraars die niet in scope waren van dit onderzoek op om in kaart te brengen of er (niet-actuariële) premieverschillen zijn tussen loyalere klanten en degenen die voor het eerst verlengen. Daarnaast stelt de AFM de ontwikkelingen rondom margepersonalisatie en de naleving van de zorgplicht en de productontwikkelingsnormen in de verzekeringssector te blijven monitoren. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de AFM de benodigde stappen zal zetten om op te treden tegen (potentiële) overtredingen van de wettelijke regels.
Wat zijn de resultaten van een recente maatregel die is genomen in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een soortgelijke conclusie uit onderzoek, namelijk de maatregel dat het is verboden om nieuwe klanten een lagere premie aan te bieden?
Hoewel de Financial Conduct Authority bij de introductie van de maatregel in 2022 vermeldde dat een evaluatie zou plaatsvinden in 2024, heeft zij op dit moment nog geen resultaten van een dergelijke evaluatie gepubliceerd. Er is daarom nu geen uitspraak te doen over de resultaten van de maatregel.
In hoeverre hebben Ierland en/of Zweden maatregelen genomen tegen het fenomeen van hogere premies voor loyale klanten nadat deze praktijk ook in deze landen is geconstateerd? Zo ja, welke maatregen betrof dit en welke resultaten zijn er daar te zien?
In Ierland zijn per januari 2022 verschillende maatregelen genomen tegen de praktijk dat een klant hogere premies betaalde voor huis- en autoverzekeringen naarmate hij langer klant is, om geen andere reden dan de duur van de termijn dat hij al klant is. Het werd verboden om bij een tweede of daaropvolgende vernieuwing van een verzekeringsovereenkomst de prijs meer te verhogen dan zou plaatsvinden bij de eerste verlening van het contract. Daarnaast moeten verzekeraars jaarlijks hun beleid en proces van premiestelling evalueren en zijn er extra informatieverplichtingen richting klanten geïntroduceerd bij schadeverzekeringen die automatisch verlengen. In december 2023 heeft de centrale bank van Ierland een evaluatie van deze maatregelen gepubliceerd.3 Er is onder meer geconcludeerd dat klanten die al twee of drie keer hun contract verlengd hebben geen hogere premies meer betalen dan klanten die hun contract een keer verlengd hebben.
De Finansinspektionen, de Zweedse financiële toezichthouder, heeft in juli 2022 een onderzoek gepubliceerd over premiedifferentiatie tussen nieuwere en loyale klanten.4 In het rapport zegt de toezichthouder in gesprek te zullen treden met de verzekeringssector. Er zijn daarna geen verdere formele maatregelen bekend gemaakt.
De weigering van een stichting om openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en het vermogen dat mede bestaat uit giften van derden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Kanjer Wens weigert openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting?1 Kunt u zich voorstellen dat veel mensen willen weten wat er met hun donaties is gebeurd?
Het kabinet meent dat een transparante, efficiënte, effectieve en controleerbare filantropische sector bijdraagt aan het creëren en behouden van vertrouwen van donateurs. Het kabinet kan zich daarom goed voorstellen dat donateurs ook inzicht willen hebben in de gang van zaken omtrent de financiële afwikkeling en vereffening van een ontbonden stichting. Het regelgevend kader voor transparantie in de filantropische sector bestaat uit formele wetgeving (zoals de ANBI-regelgeving en het verenigingen- en stichtingenrecht in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarop hieronder nader wordt ingegaan) en zelfregulering vanuit de filantropische sector zelf (zoals het toezicht van het CBF (Centraal Bureau Fondsenwerving, Toezicht op goeddoen)).
Klopt het dat een stichting na het intrekken van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) door de Belastingdienst geen openheid hoeft te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en de vereffening van het aanwezige vermogen, waaronder giften van derden? Kortom, mag dit zomaar wat deze stichting hier doet?
In algemene zin kan worden opgemerkt dat een instelling (voormalig ANBI) verplicht is een aantal gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken als de ANBI-status van die instelling is beëindigd en de waarde van het ANBI-vermogen op dat moment niet lager dan € 25.000 is.2 Die gegevens zijn:
De voormalige ANBI dient daartoe jaarlijks het formulier Opgaaf Vermogen en schenkingen Voormalige algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s)3 in te vullen en aan de Belastingdienst te verstekken. Deze verplichting geldt voor ieder jaar dat het ANBI-vermogen € 25.000 of meer bedraagt. Het jaar dat het ANBI-vermogen onder de € 25.000 uitkomt, is het laatste jaar waarin het formulier dient te worden ingevuld en verstrekt. Indien de gegevens en inlichtingen niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig zijn verstrekt, wordt dit aangemerkt als overtreding waarvoor onder omstandigheden een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.4
Wat is uw reactie op de opmerkingen van verschillende hoogleraren en deskundigen dat inzicht in de financiële afwikkeling en vereffening lastig is af te dwingen doordat wetgeving hieromtrent te beperkt is?
Naast de in het vorige antwoord genoemde verplichting voor bepaalde voormalige ANBI’s tot het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst, wijst het kabinet op de bestaande regelgeving in het BW op basis waarvan inzicht in de financiële afwikkeling en/of vereffening van een ontbonden stichting kan worden verkregen. Een stichting kan worden ontbonden door middel van een ontbindingsbesluit van het bestuur van die stichting. Indien er in dat geval nog baten (te verwachten) zijn, wordt een vereffenaar aangesteld en treedt een formele vereffeningsfase in. Door een vereffenaar worden de lopende verplichtingen afgehandeld. De wet stelt formele eisen aan de vereffening, zoals de inschrijving van de vereffenaar in het handelsregister.5 De vereffenaar is bovendien verplicht om rekening en verantwoording en het plan van verdeling neer te leggen bij het handelsregister, en in elk geval ten kantore van de stichting (of een andere plaats), waar de stukken dan twee maanden voor een ieder ter inzage moeten liggen. De vereffenaar moet in een nieuwsblad bekendmaken waar en tot wanneer zij ter inzage liggen.6 Een vereffenaar die zich niet aan de wettelijke bepalingen houdt, kan daarvoor aansprakelijk worden gehouden.7 Pas na afronding van de vereffening houdt de stichting op te bestaan. Zolang een stichting nog bestaat kan het Openbaar Ministerie bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, inlichtingen verzoeken aan het bestuur van een stichting.8 Mocht tijdens de vereffening blijken dat de schulden de baten overtreffen, dan is de vereffenaar verplicht om een faillissement aan te vragen.9
De wet voorziet ook in de mogelijkheid van een «snelle» ontbinding, kort gezegd een ontbinding zonder formele vereffeningsfase, indien baten op het tijdstip van de ontbinding ontbreken en er niets meer valt te vereffenen.10 Deze ontbindingsvorm wordt ook wel «turboliquidatie» genoemd. De huidige tijdelijke wet transparantie turboliquidatie voorziet in de verplichting van het bestuur om binnen 2 weken na de ontbinding een aantal stukken bij het handelsregister te deponeren waarin financiële verantwoording wordt afgelegd over de ontbinding en de eventuele voorafgaande feitelijke vereffening (die stukken worden 7 jaar bewaard).11 Als de stukken niet zijn gedeponeerd kan een rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een bestuursverbod opleggen aan de (voormalig) bestuurders.12
Dus zowel in het geval van vereffening als in het geval van een turboliquidatie van een stichting bevat de wet verplichtingen om voornoemde informatie te laten registeren bij het handelsregister, zodat aldaar inzage in de financiële afwikkeling en/of vereffening door geïnteresseerden, zoals donateurs, mogelijk is. Dus zowel in het geval van vereffening als in het geval van een turboliquidatie van een stichting is het voor donateurs mogelijk om via het handelsregister inzage te krijgen in de financiële afwikkeling en/of vereffening. Het gaat hierbij overigens om transparantie van de eindafwikkeling van de stichting en niet om de besteding van giften voordien.
Verder wordt erop gewezen dat stichtingen een administratie moeten voeren waaruit hun rechten en verplichtingen kenbaar zijn.13 Het niet-naleven van deze administratieplicht is een economisch delict.14 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Ook kan in algemene zin worden opgemerkt dat in het geval een donateur vermoedt dat er fraude is gepleegd met zijn of haar donatie, hij of zij een beroep kan doen op vernietiging van de donatie. Volgens het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst, zoals een schenking, worden vernietigd als deze tot stand is gekomen onder invloed van bijvoorbeeld dwaling15, bedrog16 of misbruik van omstandigheden17. Als een donateur in een dergelijk geval een beroep wil doen op de vernietiging van de schenking, maar niet beschikt over gegevens die van belang zijn voor het ophelderen van de feiten, kan hij of zij vragen om inzage in deze gegevens bij de stichting waaraan hij of zij de donatie heeft gedaan. Zo kan een donateur beoordelen of het instellen van een vordering tot vernietiging van de schenking zinvol is en zijn of haar vordering met concrete feiten onderbouwen.18 Als de stichting niet aan het informatieverzoek wil meewerken, kan een donateur de rechter verzoeken om inzage.19 Voor toewijzing van een vordering tot inzage dient aan bepaalde voorwaarden te zijn voldaan. Zo moet de donateur voldoende belang hebben bij het verzoek tot inzage en het verzoek voldoende nauwkeurig afbakenen tot de gegevens die de donateur nodig heeft om zijn rechtspositie ten aanzien van de vernietiging van de schenking te beoordelen.20 Voor een beroep op misbruik van omstandigheden ter vernietiging van de schenkingsovereenkomst geldt bovendien dat als de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, de bewijslast van het tegendeel op de ontvanger van de gift rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.21 In het geval een dergelijk beroep op vernietiging van de donatie succesvol is, kan bijvoorbeeld de rechtbank worden verzocht om heropening van de ontbinding van de stichting.22
Tot slot wijs ik erop dat een donateur bij vermoedens van fraude aangifte kan doen van bijvoorbeeld oplichting.23 Is sprake van een misdrijf jegens de schenkers of diens naaste betrekkingen, dan kan bovendien ook om die reden de schenking worden vernietigd.24
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn om ook voor stichtingen die geliquideerd worden en/of waarvan de ANBI-status is ingetrokken, een verplichting tot financiële transparantie vast te leggen, ook omdat het voor het vertrouwen in goede doelen van belang is dat die transparantie er ook is na vereffening en om eventuele misstanden te voorkomen?
Voor wat betreft voormalige ANBI’s is wettelijk voorzien in een verplichting om aan de Belastingdienst een aantal gegevens te verstrekken, zodat de Belastingdienst er toezicht op kan houden dat de financiële afwikkeling op de juiste wijze gebeurt (zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2). Voor wat betreft de verplichting tot registratie van informatie in het handelsregister bij financiële afwikkeling en/of vereffening van een stichting wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 en kunnen zij nagaan wat er met het vermogen is gebeurd. Hiermee wordt dus reeds in de in de vraag genoemde verplichting voorzien.
Bent u bereid te bezien of en zo ja welke wetten en regels aangepast zouden moeten worden, zodanig dat deze verplichting er wel is en donateurs inzicht krijgen in wat er is gebeurd met hun donaties?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Maccabi-rellen: dubieuze schadevergoeding van gemeente Amsterdam aan agressieve taxichauffeur’ |
|
Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of de gemeente Amsterdam een schadevergoeding heeft uitgekeerd aan een taxichauffeur die betrokken was bij gewelddadige incidenten tijdens de Maccabi-rellen? Zo ja, op basis van welke criteria is deze vergoeding toegekend?1
De gemeente Amsterdam heeft mij aangegeven dat zij, na contact met de betrokken taxichauffeur, een bedrag ad € 3.526,– heeft betaald. Het betrof hier geen claim richting de gemeente, maar een betaling uit coulance. Dit soort betalingen komen soms voor in situaties waarbij Amsterdammers te maken krijgen met geweld en daar schade van ondervinden. Dit is namens het college van burgemeester en wethouders ambtelijk afgehandeld conform de gemeentelijke mandaatverlening.
Kunt u toelichten welke rol burgemeester Femke Halsema heeft gespeeld bij het besluit om een schadevergoeding van € 3.526 exclusief btw uit te keren aan een taxichauffeur die betrokken was bij de Maccabi-rellen, en hoe dit besluit zich verhoudt tot de gebruikelijke procedures voor het toekennen van dergelijke vergoedingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met mij eens dat het onacceptabel is, dat een persoon die betrokken is bij de verschrikkelijke jodenjacht in Amsterdam een schadevergoeding krijgt toegekend?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken of betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en eventueel tot vervolging over te gaan. De gemeente Amsterdam heeft mij aangegeven dat zij geen kennis heeft van eventuele betrokkenheid van de taxichauffeur bij strafbare feiten op die bewuste avond. Dit heeft ook geen rol gespeeld in de afhandeling van de betaling uit coulance.
Overweegt u maatregelen om te voorkomen dat daders van geweldsincidenten hogere schadevergoedingen ontvangen dan hun slachtoffers, met name in situaties die verband houden met antisemitisme? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en wat is de verwachte tijdlijn voor implementatie?
Het is aan de afzonderlijke gemeentebesturen om te bepalen hoe zij omgaan met verzoeken tot schadevergoeding of een betaling uit coulance. Het is ook aan hen om te bepalen onder welke voorwaarden tot betaling wordt overgegaan. Het is in voorkomende gevallen de rechter die oordeelt over een juiste toepassing van het recht.
Bent u bereid om in overleg met gemeenten richtlijnen op te stellen die ervoor zorgen dat slachtoffers van antisemitisch geweld adequaat worden gecompenseerd en dat daders niet worden beloond voor hun gewelddadig gedrag? Zo ja, kunt u aangeven wanneer deze richtlijnen worden verwacht en hoe het overleg met gemeenten zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
De Technische Briefing over Contouren landelijk aanvalsplan invasieve exoten |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Welke inheemse soorten in Nederland ondervinden aantoonbare schade van invasieve exoten?
Er is geen totaalbeeld van inheemse soorten die schade ondervinden door invasieve exoten. Waarschijnlijk ondervinden bijna alle soorten in Nederland in meer of mindere mate schade van invasieve exoten, bijvoorbeeld door concurrentie om licht, voedsel of ruimte, door fysieke verandering van de leefomgeving, door predatie en door de overdracht van ziektes. Wel zijn er vele voorbeelden van inheemse soorten die onder druk staan door de komst van invasieve exoten. Zo worden de inheemse rivier- en beekdonderpadden, vissoorten, verdrongen door de uitheemse zwartbekgrondel, worden verschillende plantensoorten uit vennen verdrongen door watercrassula en wordt de Europese oester verdrongen door de Japanse oester. Het bekendste Nederlandse voorbeeld is de inheemse Europese rivierkreeft, die in Nederland in het wild bijna is uitgestorven door de kreeftenpest (Aphanomyces astaci), een uitheemse schimmel die is meegekomen met Noord-Amerikaanse rivierkreeften.
Is er inzicht in de mate waarin biodiversiteitsverlies in Nederland het gevolg is van invasieve exoten?
Invasieve exoten zijn één van meerdere drukfactoren op natuur. Het verlies van biodiversiteit is meestal niet aan één factor toe te schrijven, maar is vaak het gevolg van een combinatie van factoren. Het internationale IPBES rapport uit 2023 laat zien dat wereldwijd 60% van het uitsterven van planten- en diersoorten mede is toe te schrijven aan invasieve exoten en dat 16% van het uitsterven van soorten exclusief is toe te schrijven aan invasieve exoten.1 Het recente statusrapport Nederlandse biodiversiteit 2025 maakt er melding van dat de kans op overlastgevende invasieve exoten toeneemt.2 Er is geen landelijk overzicht dat de mate toont waarin biodiversiteitsverlies in Nederland (mede) het gevolg is van invasieve exoten. Op gebiedsniveau is bij de beheerders van gebieden of wateren wel bekend welke natuur onder druk staat door invasieve exoten. Dat wordt voor de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt in de Natuurdoelanalyses (NDA’s).3
Welke monitoring- of beoordelingssystemen worden hiervoor gehanteerd?
Voor het krijgen van inzicht in de mate waarin biodiversiteitsverlies het gevolg is van invasieve exoten wordt onder andere het monitoringsysteem vanuit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) gebruikt om de verspreiding van invasieve exoten van de Unielijst in beeld te brengen. In combinatie met andere gegevensbronnen die zijn verzameld in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), zoals bijvoorbeeld Waarneming.nl, hebben we in Nederland een vrij goed beeld van waar exoten worden waargenomen. In de natuurdoelanalyses wordt onder andere van deze gegevens gebruik gemaakt (zie mijn antwoord op vraag 2). De mate van biodiversiteitsverlies is iets dat met name op gebiedsniveau wordt beoordeeld door provincies.
Wat is de totale schade die invasieve exoten in Nederland veroorzaken, uitgesplitst naar schade aan biodiversiteit, economie, volksgezondheid en waterveiligheid?
Dit is niet bekend, specifiek voor Nederland. Eerder genoemd internationaal IPBES rapport geeft aan dat in 2019 de wereldwijde jaarlijkse kosten van invasieve exoten werden geschat op meer dan US$423 miljard.4 De schade in Nederland is naar verwachting ook omvangrijk. Naast de bestrijdingskosten gaat het om directe schade aan de natuur zelf, kosten van natuurherstel, verminderde ecosysteemdiensten, en ook mogelijke schade in de toekomst als we níet zouden ingrijpen. Hier zijn veel voorbeelden van te geven. Denk bijvoorbeeld aan schade aan oevers, dijken en waterwerken door muskus- en beverratten. Dat kost de waterschappen jaarlijks circa € 3,3 miljoen om te herstellen. Andere voorbeelden zijn kosten van gemeenten voor bestrijding van reuzenberenklauw, kosten voor infrastructurele projecten vanwege Aziatische duizendknopen en kosten van ziekteverzuim als gevolg van contact met invasieve exoten die schadelijk zijn voor de gezondheid.
In hoeverre zijn er recente kosten-batenanalyses uitgevoerd ten aanzien van de bestrijding versus de schade door invasieve exoten?
Voor de soorten van de Europese Unielijst die hoort bij de Europese Exotenverordening 1143/2014 (verder: Unielijst) zijn Europese risico analyses opgesteld. Specifiek voor Nederland wordt vervolgens voor iedere soort van de Unielijst een factsheet opgesteld door Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (Buro) van de NVWA. De factsheets bevatten beknopte informatie over onder andere de verspreiding van de invasieve soorten in Nederland, handelingsopties, mogelijke schade (effect op biodiversiteit, ecosysteemdiensten en overige effecten).5
Op basis van de Europese risk assessments en de Nederlandse factsheets bepaalt het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) samen met provincies of een soort (indien deze ook in Nederland voorkomt) wordt gezien als een soort die zich in een vroeg stadium van introductie bevindt waardoor totale verwijdering nog mogelijk is, en waarvoor de landelijke doelstelling «snelle uitroeiing» geldt (ingevolge artikel 17 van de Exotenverordening), of dat de soort moet worden gezien als een reeds gevestigde soort (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening). Voor artikel 19-soorten hebben provincies vervolgens de ruimte om zelf, op basis van een kosten-baten afweging, te beoordelen welke inzet zij plegen als het gaat om het treffen van beheersmaatregelen. Gezien de beperkte middelen moeten daarbij prioriteiten worden gesteld, en wordt door provincies meestal de prioriteit gelegd op bescherming van de inheemse biodiversiteit.
Bent u bereid (nader) onderzoek te laten uitvoeren naar deze schade, indien er onvoldoende inzicht is in de schade of impact van invasieve exoten?
De Europese risk assessments en de factsheets van Buro beschrijven al de schadelijkheid (geleden schade) en potentiële schade in de toekomst van alle invasieve exoten van de Europese Unielijst. Dat onderzoek wil ik niet overdoen. Het is op basis van bestaande kennis wel duidelijk dat als we invasieve exoten niet in een vroeg stadium aanpakken zij steeds meer problemen gaan geven en de aanpak kostbaarder wordt. De middelen die het Rijk beschikbaar heeft voor invasieve exoten zijn beperkt. Deze middelen zet ik in op onderzoek naar effectieve maatregelen voor de preventie, eliminatie en beheersing van invasieve exoten waarvan we, door eerder genoemde risico analyses, weten dat deze schade veroorzaken.
In hoeverre vormen invasieve exoten een drukfactor op de natuurdoelen binnen Natura 2000-gebieden in Nederland?
In de Natura 2000-beheerplannen en de natuurdoelanalyses voor de habitats is per Natura 2000-gebied weergegeven welke impact invasieve exoten hebben op de natuurdoelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. De impact van invasieve exoten op natuurgebieden zal in de toekomst naar verwachting toenemen indien introductie, voortplanting en verdere verspreiding van invasieve exoten niet wordt gestopt of afgeremd. Dat heeft een negatief effect op het halen van de natuurdoelen.
Welke concrete maatregelen worden in deze gebieden genomen om invasieve exoten te beheersen of te verwijderen?
Er is momenteel nog geen overzicht van maatregelen per gebied. LVVN werkt, in nauwe samenwerking met de provincies, aan een EU-rapportage aan Brussel over de periode 2019–2024 waarin gerapporteerd wordt over de maatregelen die in heel Nederland zijn genomen tegen invasieve exoten van de Europese Unielijst. Deze wordt voor de zomer aangeleverd.
Wie is op dit moment wettelijk verantwoordelijk voor het beleid en wie voor de uitvoering van bestrijding van invasieve exoten in Nederland?
De landelijke overheid, LVVN, is systeemverantwoordelijke voor de implementatie van de Europese Exotenverordening. Voor de meeste invasieve exoten van de Unielijst zijn de provincies verantwoordelijk voor snelle eliminatie in een vroeg stadium van introductie (artikel 17-soorten) en het treffen van beheersmaatregelen tegen wijd verspreide soorten (artikel 19-soorten). Waterschappen zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van de muskusrat en de beverrat om schade aan waterkeringen tegen te gaan. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de Waterschapswet.6 De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de overige soorten is belegd bij het Rijk, het gaat dan onder meer om mariene soorten (die vooralsnog niet in de Noordzee voorkomen), een landplatworm, een aantal uitheemse rivierkreeften en de Chinese wolhandkrab. Het rijk is ook verantwoordelijk voor onder meer preventie, toezicht en handhaving, monitoring en beleidsvorming.
Hoe wordt de rolverdeling tussen Rijk, provincies, waterschappen, terreinbeherende organisaties (TBO's), wildbeheereenheden (WBE's) en andere betrokken organisaties geregeld? Wie is voor welke taken budgetverantwoordelijk?
De rolverdeling tussen verschillende partijen staan beschreven in de Contouren van het landelijk aanvalsplan invasieve exoten, dat ik in december naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 26 407, nr. 154).
Rijk: LVVN is verantwoordelijk voor taken zoals preventie, onderzoek, monitoring, communicatie, toezicht en handhaving, risicobeoordelingen, rapportage aan Brussel etc. Daarnaast is het Rijk ook verantwoordelijk voor exotenbeleid op de Noordzee.
Provincies: Het natuurbeleid is in Nederland in 2012 grotendeels gedecentraliseerd naar de provincies. Na de inwerkingtreding van de Exotenverordening is vervolgens in 2018 ook de verantwoordelijkheid voor het treffen van bestrijdings- en beheersmaatregelen tegen de meeste invasieve exoten van de Unielijst en herstelmaatregelen in natuurgebieden gedecentraliseerd naar de provincies.
Provincies bekostigen hun exotenbeleid met middelen vanuit het Natuurpact en het programma Natuur. Voor aanpak van invasieve exoten die na 2018 aanvullend aan de Unielijst zijn toegevoegd en waarvoor de provincies bevoegd gezag zijn, zijn geen aanvullende middelen beschikbaar gemaakt. De provincies werken samen met gebiedspartners zoals terreinbeherende organisaties (TBO's), wildbeheereenheden (WBE's) en andere organisaties die met subsidie of in opdracht van de provincies bestrijdings- en beheersmaatregelen treffen en die daarbij vaak ook geholpen worden door de vele vrijwilligers die zich inzetten voor behoud van onze natuur.
Waterschappen: De waterschappen bestrijden op dit moment twee invasieve soorten van de Unielijst, namelijk de muskusrat en de beverrat, om schade aan waterkeringen tegen te gaan. Deze verantwoordelijkheid is in de Waterschapswet vastgelegd. De bestrijding van muskus- en beverratten is bij de waterschappen belegd, de waterschappen hebben zelf een landelijke doelstelling geformuleerd (terugdringing tot de landgrens) en werken landelijk samen in de uitvoering van de bestrijding. Daarnaast hebben waterschappen taken op het gebied van waterbeheer (doorstroming) en waterkwaliteit (de Kaderrichtlijn Water), waarvoor het nodig kan zijn invasieve soorten zoals waterplanten te bestrijden. Het waterschap betaalt deze kosten zelf.
Hoe werkt de aangekondigde interdepartementale coördinatiestructuur (zoals benoemd in Kamerstuk 27 858, nr. 638)?
De interdepartementale coördinatiestructuur wordt op dit moment vormgegeven. Deze structuur betreft een samenwerking tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, LVVN, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zal specifiek inspelen op overlast gevende soorten (plaagsoorten, niet noodzakelijk invasieve exoten) die in meerdere beleidsvelden schade veroorzaken of waarvoor meerdere overheden op enige wijze een taak hebben. Deze soorten kunnen naast mogelijke schade voor biodiversiteit onder meer ook schadelijk zijn voor de leefomgeving, gebouwde omgeving, waterkwaliteit, veiligheid, infrastructuur, economie en/of publieke gezondheid. Hierdoor kan voor verschillende plaagsoorten verschillende regelgeving tegelijkertijd van toepassing zijn. Voor aanpak van iedere plaagsoort zal steeds naar passende maatregelen gezocht moeten worden.
Bij de afweging van een eventuele landelijke inzet wordt steeds gekeken welke beleidsvelden geraakt worden en wie de probleemeigenaren zijn. Met respect voor de taken en verantwoordelijkheden in plaagbeheersing van diverse partijen wordt afgewogen of, en zo ja welke, departementen mee kunnen werken aan preventie, eliminatie of bestrijding.
Hoe is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 11), die oproept tot een landelijke aanpak van invasieve exoten?
Naast de uitvoering van het huidige exotenbeleid, waarin voor een aantal invasieve exoten al aan een landelijke aanpak wordt gewerkt, wordt hard gewerkt aan een landelijk aanvalsplan invasieve exoten. In de voorbereiding van dit aanvalsplan zijn vorig jaar een vijftal stakeholderbijeenkomsten georganiseerd, hebben de provincies een «Interprovinciaal ambitiedocument invasieve uitheemse soorten» bij LVVN aangeleverd en zijn uitgangspunten voor het exotenbeleid geformuleerd in de zogeheten «Contouren van een landelijk aanvalsplan invasieve exoten». Deze Contouren zijn in december 2024 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 26 407, nr. 154).
Wat is de voortgang van het Landelijk Aanvalsplan Invasieve Exoten dat in het tweede kwartaal van 2025 aan de Kamer wordt aangeboden?
Het Landelijk aanvalsplan invasieve exoten zal rond de zomer naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Hoeveel financiële middelen zijn er op dit moment beschikbaar voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten, uitgesplitst naar Rijk, provincies en waterschappen? Kunt u daarbij aangegeven hoeveel provincies en waterschappen in totaal aan «natuurgelden» krijgen en welk percentage wordt ingezet voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten?
Voor bestrijding en beheersing van invasieve uitheemse soorten zijn de volgende middelen beschikbaar:
Middelen Rijk:
Het beleidsgeld van de directie Natuur voor aanpak invasieve exoten bedraagt circa € 0,3 miljoen, hiervan wordt in beginsel geen bestrijding of beheersing bekostigd omdat die activiteiten bij de provincies liggen.
Hiernaast zijn er gelden voor natuurmaatregelen via Natuurpact, programma Natuur, het realiseren van groenblauwe dooradering in het kader van het Aanvalsplan Landschap en koploperprojecten vanuit voormalig Nationaal Programma Landelijk Gebied. Deze gelden worden ingezet voor ecosysteemherstel en -versterking waarbij in de betreffende natuurgebieden, zo nodig, tevens de invasieve exoten worden aangepakt die dat herstel in de weg staan. En een sterkere natuur maakt deze tevens meer weerbaar tegen invasieve exoten. Het gaat hier dus om het integraal meenemen van invasieve exoten bij natuurmaatregelen en om bestrijding en beheersmaatregelen achteraf als de invasieve exoot al in een natuurgebied voorkomt.
Tot slot zijn recent in de Voorjaarsbesluitvorming 2025 middelen toegekend voor de aanpak van invasieve exoten, dit gaat om € 9,2 miljoen in verdeeld over 2025 en 2026. Over de verdeling van deze middelen over taken en overheden moet nog besluitvorming plaatsvinden.
Middelen provincies:
Bij de overdracht van Unielijstsoorten aan de provincies is destijds afgesproken dat provincies hun inzet financieren vanuit het Natuurpact en programma Natuur. Binnen de van het Rijk ontvangen gelden voor het Natuurpact en programma Natuur zijn geen middelen specifiek geoormerkt voor provinciale bestrijdings- en beheersmaatregelen tegen invasieve exoten. Binnen de andere programma’s genoemd onder het kopje «Middelen Rijk» richten een aantal projecten en onderdelen zich op invasieve exoten, veelal als integraal onderdeel van een omvattender project. Uit een financiële rapportage van de provincies aan LVVN blijkt dat de provincies de afgelopen 6 jaar (2018–2023) tezamen minstens € 40 miljoen vanuit het Natuurpact en programma Natuur hebben besteed aan de aanpak van invasieve exoten. Provincies hebben dit bedrag ingezet voor het treffen van beheersmaatregelen én herstelmaatregelen.
Een specifiek percentage van de gelden die worden ingezet voor bestrijding en beheersing van invasieve exoten ten opzichte van het totaal aan natuurgelden kan niet worden berekend. Dit komt doordat de exacte omvang van zowel het totaal aan natuurgelden die via de verschillende programma's (zoals hiervoor genoemd) beschikbaar zijn als ook de middelen die worden ingezet voor bestrijding en beheersing van invasieve exoten moeilijk te specificeren zijn. Het betreft een klein deel van het totaal aan natuuruitgaven.
Middelen waterschappen:
De waterschappen geven jaarlijks circa € 42 miljoen uit aan het wegvangen van muskus- en beverratten. Daarnaast geven zij jaarlijks circa € 3,3 miljoen uit aan de bestrijding van invasieve exotische waterplanten zoals grote waternavel en waterteunisbloem, en jaarlijks circa € 0,4 miljoen voor bestrijding van invasieve exotische landplanten zoals reuzenberenklauw en Japanse duizendknoop7. Kosten die worden gemaakt tegen invasieve exoten maken vaak integraal onderdeel uit van het reguliere beheer- en onderhoud-budget van de waterschappen en worden meestal niet gelabeld als kosten voor invasieve exoten-bestrijding.
De gevolgen van het niet naleven van Europese milieu- en natuurwetgeving |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Over welke (juridische) middelen, behalve de inbreukprocedure (artikel 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), beschikt de Europese Unie (EU) om Nederland te dwingen om aan milieu en natuurwetgeving te voldoen?
De Europese Commissie (hierna: Commissie) kan inderdaad een inbreukprocedure starten en daarin het standpunt innemen dat Nederland niet voldoet aan Europese regelgeving. In theorie zou de Commissie Nederland kunnen korten op Europese middelen, als Nederland niet aan zijn Europese verplichtingen voldoet. Zo’n korting zou bijvoorbeeld kunnen neerslaan op de middelen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (zie hiervoor ook: Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 1567).
Zijn inbreukprocedures en/of andere middelen besproken met het directoraat-generaal voor het milieu (Directorate-General for the Environment) (DG-ENV), al dan niet in het gesprek met Jessika Roswall? Zo ja, wat is dan besproken?
Omdat veel, zo niet alle, dossiers op het gebied van landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur een Europese component hebben, vinden er ambtelijk en bestuurlijk met enige regelmaat gesprekken plaats met de Commissie. In deze gesprekken wordt Europees en nationaal beleid op verschillende dossiers besproken en toegelicht. Dergelijke gesprekken zijn onderdeel van het ambtelijk beleidsvormingsproces en vertrouwelijk van aard. In de gesprekken die de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij en Natuur, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben gevoerd met Commissaris Roswall, hebben we van gedachten gewisseld over de uitdagingen waarvoor wij op onze beleidsterreinen staan, zoals de aanpak van de stikstofproblematiek en het mestvraagstuk, alsook andere dossiers waarvoor de Commissaris verantwoordelijk is, zoals circulaire economie. De insteek van Commissaris Roswall in deze gesprekken sloot aan bij wat zij met uw Kamer heeft gewisseld tijdens het door u georganiseerde gesprek van 10 april jl. Voor de gesprekken tussen mij en mijn collega’s met de Commissaris geldt ook dat ze in vertrouwelijke setting plaatsvonden. Om nu en in de toekomst met de Commissie open van gedachten te kunnen wisselen over verschillende vraagstukken en mogelijke oplossingsrichtingen, is vertrouwelijkheid van groot belang. Daarom kan ik niet nader ingaan op de precieze inhoud van de gesprekken.
Welke signalen krijgt u van andere EU-lidstaten over zorgen dat Nederland het level playing field ondermijnt door het niet (goed) naleven van milieu en natuurwetgeving, zoals bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn, Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Kaderrichtlijn Water? Welke signalen daarover krijgt u van de Eurocommissarissen en/of ambtenaren?
In gesprekken met andere lidstaten en de Commissie is naleving van milieu- en natuurwetgeving één van de gespreksonderwerpen. Het onderwerp level playing field in relatie tot deze wetgeving staat daarbij niet op de voorgrond.
Is het loyaliteitsbeginsel (artikel 4 lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)) in welke vorm dan ook ter sprake gekomen tijdens gesprekken met DG-ENV, Eurocommissaris Roswall of andere EU-lidstaten? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn gesprekken met de Commissie vertrouwelijk. Daarom kan ik niet nader ingaan op wat er met Commissaris Roswall is besproken.
Kunt u de bovenstaande vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ja.
De Aziatische hoornaar |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Aziatische hoornaar als invasieve exoot sinds de eerste melding in 2017 in Zeeland een exponentiele groei in Nederland doormaakt en nu ook al op de Waddeneilanden is aangetroffen?1
Ja. Ik ben hiervan op de hoogte. De Aziatische hoornaar heeft zich de afgelopen jaren zeer snel verspreid vanuit Frankrijk, België en inmiddels tot in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en het noorden van Nederland.
Bent u ervan op de hoogte dat de eerste Aziatische hoornaars dit voorjaar alweer gezien zijn en dat diverse dagbladen/ nieuwssites (onder meer NH Nieuws, Dagblad van het Noorden, Brabants Dagblad en Tilburg Nieuws) hierover schrijven?
Ja, dit is mij bekend.
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar een bedreiging is voor insecten en daarmee de biodiversiteit? Is de impact van de Aziatische hoornaar op de biodiversiteit in Nederland bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
De Aziatische hoornaar staat sinds 2016 op de Europese Lijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (Unielijst) die hoort bij de Europese Exotenverordening (1143/2014). Plaatsing op deze lijst gebeurt op basis van een risicobeoordeling. Uit de risicobeoordeling blijkt dat de Aziatische hoornaar op de Unielijst is geplaatst vanwege de impact op wilde bestuivers en ook op gehouden honingbijen.2 Volgens kenniscentrum EIS is de impact op gehouden honingbijen het grootst.3 De impact van de Aziatische hoornaar hangt af van de aantallen/dichtheden in een gebied. In Nederland heeft de Aziatische hoornaar nog relatief lage dichtheid en daarmee is de huidige impact vooralsnog te vergelijken met die van de inheemse Europese hoornaar en de bijenwolf die ook op honingbijen en andere vliegende insecten jagen.
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar zeer agressief kan reageren binnen een straal van drie meter van het nest en dat dit in de landen ten zuiden van Nederland reeds tot dodelijke ongevallen met mensen heeft geleid? Deelt u de mening dat de bestrijding van de Aziatische hoornaar ook onder de verantwoordelijkheid valt van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid (J&V) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?2
De Aziatische hoornaar kan inderdaad massaal agressief reageren wanneer het nest, met een aanwezige Koningin, benaderd wordt. Omdat de zomernesten van de Aziatische hoornaar meestal hoog in bomen hangen, is de kans op een dergelijk incident klein. Indien sprake is van een nest wordt aangeraden om een melding te doen (via Waarneming.nl en andere hiervoor ontwikkelde apps) en bestrijding aan een deskundige over te laten.
Vanwege de verschillende verantwoordelijkheden zal ik afspraken maken met provincies over voorlichting aan bijvoorbeeld gemeenten, groenbeheerders en andere doelgroepen. Omdat er parallellen zijn met andere plaagsoorten, zal ik ook het gesprek hierover aangaan met de Ministeries van IenW, VWS en VRO in het interdepartementaal afstemmingsoverleg plaagsoorten.
Kunt u aangeven wat gemeenten doen qua bestrijding van de Aziatische hoornaar?
De bestrijding van de Aziatische hoornaar is, vanwege de verplichtingen uit de Europese Exotenverordening, vooral een verantwoordelijkheid van provincies. Het is mij bekend dat sommige gemeenten ook aan bestrijding doen vanuit hun algemene zorgplicht voor een veilige en gezonde leefomgeving, maar ik heb geen zicht op welke wijze en in welke omvang dat momenteel gebeurt.
Deelt u de mening dat de Aziatische hoornaar een enorme bedreiging vormt voor de bijenteeltsector en de Aziatische hoornaar ertoe kan bijdragen dat Nederlandse telers mogelijk tientallen miljoenen verlies gaan leiden doordat de bestuivingsdiensten door bijenhouders niet langer of onvoldoende kunnen worden geleverd?
Wilde bestuivers in Nederland staan onder druk door verschillende drukfactoren zoals onvoldoende leefomgeving en voedselaanbod, gewasbeschermingsmiddelen, stikstofdepositie, slechte waterkwaliteit en specifiek voor de gehouden honingbijen ook door de varroamijt. In vergelijking met deze drukfactoren is de impact van de Aziatische hoornaar klein en vergelijkbaar met die van de Europese hoornaar en de bijenwolf die ook op bijen jagen. Imkers wordt aangeraden om hun bijenkasten te verplaatsen als ze zien dat deze door Aziatische hoornaars zijn ontdekt. Daarnaast komen er ook steeds nieuwe middelen op de markt om Aziatische hoornaars buiten de bijenkasten te houden. Verder kunnen imkers melding maken van de Aziatische hoornaars via Waarneming.nl en andere hiervoor ontwikkelde apps en helpen de nesten te lokaliseren. Dit wordt al gedaan door veel imkers, en ik ben erg blij met deze (vrijwillige) inzet. Vervolgens kan zo'n nest door een professionele bestrijder worden verwijderd, dit met het oog op de veiligheid.
Leidt de aanwezigheid van de Aziatische hoornaar in Nederland nu al tot economische schade aan bijvoorbeeld zachte fruitteelten, omdat de hoornaar deze opeet? Zo ja, hoe groot is die schade?
Er zijn geen harde cijfers over economische schade veroorzaakt door de Aziatische hoornaar. Schade aan fruit lijkt vooral druiven te betreffen, maar de omvang is onzeker. De Aziatische hoornaar is vooral in de nazomer en herfst het talrijkst; bestuiving van fruitbomen in het voorjaar loopt dus geen risico.2
Is de impact van de Aziatische hoornaar op de Nederlandse landbouwsector bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
Er zijn geen harde cijfers over de impact van de Aziatische hoornaar op de landbouwsector. Predatie door de Aziatische hoornaar op bijen kan invloed gaan hebben op de mate van bestuiving van landbouwgewassen en daarmee op de productie. Maar hierover is op dit moment niets bekend. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. Daarbij wordt de sterfte onder bijen ook door andere drukfactoren veroorzaakt, zoals de varroamijt die vooral op gehouden honingbijen parasiteert en andere factoren zoals genoemd bij het antwoord op vraag 6.
Welke maatregelen gaat u met spoed nemen om de Aziatisch hoornaar beheersbaar te houden in lijn met Artikel 19 van de Europese invasieve exotenverordening (Nr 1143/2014)?
De provincies gaan over het treffen van beheersmaatregelen vanwege de verplichtingen uit de Europese Exotenverordening en vanuit hun opgave voor de bescherming van de biodiversiteit. De Aziatische hoornaar is inmiddels ook in Nederland een wijdverspreide soort en bij de aanpak wordt momenteel gezocht naar wat nog haalbaar is. In 2021 is vastgesteld dat ondanks de zeer grote inspanning van provincies en andere betrokkenen en ook ondanks de inzet van nieuwe innovatieve technieken voor de opsporing (zendertjes) en verwijdering (o.a. stofzuigertechniek) volledige eliminatie niet haalbaar is. Dit is ook in Frankrijk en België het geval waar eerder al zeer hoge bestrijdingsinspanning is geleverd. In 2022 is daarom, in lijn met artikel 18 van de Exotenverordening, de ambitie bijgesteld en is de Aziatische hoornaar van een artikel 17 soort (waarvoor naar volledige eliminatie wordt gestreefd) in een artikel 19 soort (beheersing) gewijzigd.
Nu volledige eliminatie niet meer haalbaar noch proportioneel is, gezien vanuit de verplichtingen van de Exotenvordering, en de soort zich ondanks grote bestrijdingsinspanningen nog steeds verder verspreidt, is het tijd om over te gaan van inzet op eliminatie, naar inzet op bestrijding bij overlast. Vooralsnog zetten de provincies in op het vertragen van de opmars van de Aziatische hoornaar richting het noorden. De Noordoostelijke provincies zetten in deze periode nog in op volledige bestrijding. Ook Utrecht zet in 2025 nog in op volledige bestrijding. Afhankelijk van de beschikbare middelen en de voortgang van de verspreiding kan besloten worden de inzet af te schalen en de bestrijding te prioriteren, bijvoorbeeld alleen nog in natuurgebieden.
Bent u ervan op de hoogte dat de gevolgen van de Aziatische hoornaar in Frankrijk aanvankelijk zijn onderschat en dat de bestrijdings- en beheersmaatregelen inmiddels, 21 jaar na de eerste vestiging in Zuid-Frankrijk, een veelvoud aan financiële middelen vergen ten opzichte van direct ingrijpen bij de eerste melding?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Zowel Frankrijk als België hebben vanaf het begin de bestrijding opgepakt. Helaas bleek de verspreiding niet te stoppen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Franse wetgever een wet heeft aangenomen die de bestrijding en beheersing van de Aziatische hoornaar moet gaan reguleren? Zo ja, zitten er in deze wet aanknopingspunten die u kunt meenemen in de Nederlandse aanpak voor de bestrijding van de Aziatische hoornaar?3
Ik heb kennisgenomen van deze wet. In de Franse wet is opgenomen dat voor bij wet vastgelegde soorten nationale bestrijdingsplannen worden opgesteld. De wet waar u naar verwijst betreft een invulling hiervan voor de Aziatische hoornaar. Ook in Frankrijk wordt de Aziatische hoornaar inmiddels als een gevestigde soort gezien waarvoor eliminatie niet meer mogelijk is en beheersing wordt nagestreefd (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening).
Welk handelingsperspectief heeft u nu om maatwerk te leveren voor een landelijk aanvalsplan Aziatische hoornaar onder de kapstok van de contouren van een landelijk aanvalsplan invasieve exoten (Kamerstuk 26 407, nr. 154)?
In het landelijk aanvalsplan invasieve exoten komt per soort van de Unielijst de aanpak en het ambitieniveau aan de orde. Er komen geen aparte aanvalsplannen voor elke soort. Zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven, is eliminatie van de Aziatische hoornaar niet haalbaar. Wel blijven provincies inzetten op het zoveel als mogelijk bestrijden van nesten, binnen de mogelijkheden en middelen die zij hebben. De inzet zal ook steeds meer verschuiven naar voorlichting, aldus de provincies.
Klopt het dat er vorig jaar geen nesten door provincies meer zijn weggehaald aan het einde van het seizoen in onder andere Gelderland, Noord-Brabant, Zuid-Holland onder de A12 en Zeeland waardoor we dit jaar direct veel meer overlast van Aziatische hoornaars kunnen verwachten?
In Nederland zien we de Aziatische hoornaar als een gevestigde soort (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening) en wordt een kosten-batenafweging gemaakt bij het treffen van beheersmaatregelen. Provincies hebben ook in 2024 nog volop ingezet op het verwijderen van nesten. Vorig jaar zijn minstens 2000 nesten gemeld en het overgrote deel daarvan is bestreden. Maar niet ieder nest is op tijd gemeld of kon op tijd worden gevonden en bestreden, waardoor nieuwe koninginnen hebben kunnen uitvliegen. Sommige provincies hebben aan het eind van het seizoen een afweging moeten maken vanuit het oogpunt van kosten en uitvoerbaarheid. De soort is overigens al zo wijd verspreid dat het verwijderen van nesten geen verschil meer maakt in de opmars van de soort. De overlast van de soort is afhankelijk van veel factoren en daarmee niet voorspelbaar.
Zou u daarom bereid zijn om in overleg te gaan met de provincies om te bezien op welke manier zij het hele jaar door in staat kunnen worden gesteld om actief door te gaan met het weghalen van opgespoorde nesten van de Aziatische hoornaar?
Op ambtelijk niveau is er geregeld overleg met de provincies, over deze en andere invasieve exoten. De provincies hebben in hun provinciaal ambitiedocument een bedrag van € 4 miljoen opgevoerd voor de bestrijding van Aziatische hoornaars voor een periode van twee jaar. Dit is een klein deel van het totale bedrag van € 168,1 miljoen dat provincies vragen in hun ambitiedocument voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten (inclusief de aanpak van uitheemse rivierkreeften in natuurgebieden) voor een periode van 4 jaar. Provincies geven in dit document aan dat zonder structurele financiering van het Rijk elke provincie een afweging zal moeten maken over de inzet die mogelijk is. Ik heb mij ingespannen om dekking te vinden in de Voorjaarsbesluitvorming voor de aanpak van invasieve exoten zoals de Aziatische hoornaar. In de voorjaarsbesluitvorming is € 9,2 miljoen toegekend voor de aanpak van invasieve exoten (verdeeld over 2025 en 2026). Ik ben in gesprek met de provincies over hoe we deze middelen samen zo effectief mogelijk kunnen inzetten.
Het bericht ‘Belangrijke wetswijzigingen voor donorkinderen: is dit hoe we massadonatie kunnen voorkomen?’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belangrijke wetswijzigingen voor donorkinderen: is dit hoe we massadonatie kunnen voorkomen?»1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u samenvatten wat er is gebleken uit het onderzoek dat is uitgevoerd in voorbereiding op de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting? Kunt u een schatting geven van het aantal keer dat de norm voor het maximum aantal kinderen per donor is overschreden?
Ik vind het ernstig dat deze overschrijdingen zijn geconstateerd. Door de gewijzigde Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) kan in de toekomst gelukkig worden voorkomen dat er grote verwantschapsnetwerken ontstaan als de donorconceptie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt. Het advies blijft dan ook om donorconceptie altijd via een Nederlandse kliniek te laten plaatsvinden, zodat de donor door de kliniek geregistreerd kan worden.
Kunt u nader toelichten of het onderzoek de beroepsnorm betreft? Kunt u nader toelichten welke periode is betrokken bij het onderzoek en welke normen er destijds van toepassing waren? Kunt u ook nader toelichten hoe de opzet van het onderzoek eruit zag?
De Wdkb is in 2004 in werking getreden, daarvoor was anoniem doneren de norm. Klinieken hebben vanaf 2004 tot 2018 gewerkt met de beroepsrichtlijn van maximaal 25 nakomelingen per spermadonor. In 2018 is deze richtlijn aangepast naar maximaal 12 gezinnen per donor. Op 1 april 2025 is de Wdkb gewijzigd. Door de wijziging van de wet is geborgd dat op landelijk niveau de geslachtscellen van één donor bij maximaal twaalf vrouwen kunnen worden gebruikt.
Ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de gewijzigde Wdkb is het registratiesysteem van het Cdkb aangepast. Voordat een kliniek behandelingen met de geslachtscellen van een donor mag uitvoeren, moet de kliniek eerst bij het Cdkb een «donorcode» aanvragen. Deze code hoort bij één specifieke donor. Aan deze donorcode worden «moedercodes» gekoppeld; een code voor elke vrouw die behandeld wordt met de geslachtscellen van de betreffende donor. Per donor zijn er maximaal 12 moedercodes beschikbaar. Per 1 april 2025 mag een kliniek een behandeling met gedoneerde geslachtscellen alleen uitvoeren als zij beschikt over een donorcode en een daarbij behorende (gereserveerde) moedercode.
In de afgelopen maanden is aan iedere reeds geregistreerde unieke donor een donorcode gekoppeld. Alle geregistreerde vrouwen hebben een moedercode gekregen die gekoppeld is aan de donorcode van de donor met wiens geslachtscellen zij zijn behandeld. Door deze nieuwe manier van registreren hebben het Cdkb en de klinieken meer zicht gekregen op het aantal nakomelingen per donor dat vóór 1 april 2025 via klinieken is verwekt. Alle donoren en behandelingen die op dit moment zijn geregistreerd bij het Cdkb zijn meegenomen in de cijfers van de overschrijdingen van de richtlijn van de beroepsgroep. Voor behandelingen van vóór 2004 geldt dat niet zeker is of alle behandelingen bij het Cdkb geregistreerd zijn, omdat de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting toen nog niet bestond.
Kunt u reflecteren op uw eigen rol als Staatssecretaris met betrekking tot de communicatie over deze onderzoeksresultaten in de afgelopen periode?
Voor de communicatie over de geconstateerde overschrijdingen met de betrokkenen – donorkinderen, vrouwen en donoren – zijn de klinieken en het Cdkb verantwoordelijk.
Omdat ik zorgvuldige communicatie belangrijk vind heb ik hierbij faciliterend willen optreden. Samen met het Cdkb, de SIG-Gameetdonatie van de NVOG en Fiom is door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besproken hoe de betrokkenen het beste kunnen worden geïnformeerd over de overschrijdingen van de beroepsrichtlijn. Hierbij is rekening gehouden met wat er praktisch en juridisch mogelijk is.
Om alle betrokkenen – donorkinderen, vrouwen en donoren – zo spoedig mogelijk uniform te informeren, zal in ieder geval uiterlijk op 1 mei 2025 op de websites van alle klinieken algemene informatie te vinden zijn over de inwerkingtreding van de Wdkb en over de overschrijdingen van de beroepsrichtlijn die aan het licht zijn gekomen. Het CdkB heeft op 15 april jl. een bericht3 op de website geplaats. Daarnaast is vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en in het licht van de wens van de verschillende betrokken organisaties onderzocht hoe betrokkenen persoonlijk kunnen worden benaderd door middel van een brief vanuit de klinieken waar de vrouwen zijn behandeld of waar donoren hebben gedoneerd. Aangezien het om zeer privacygevoelige informatie gaat is het van belang dat voor het verzenden van de brieven gebruik gemaakt wordt van actuele adresgegevens. Fertiliteitsklinieken die zijn aangesloten bij ziekenhuizen beschikken veelal over een autorisatiebesluit waarmee zij de actuele adresgegevens kunnen achterhalen in de Basisregistratie Personen (BRP). Ziekenhuizen hebben deze autorisatie omdat zij ten alle tijden de actuele adresgegevens van patiënten moeten kunnen inzien. Dit is echter niet altijd het geval en er zijn ook fertiliteitsklinieken die geen onderdeel van een ziekenhuis zijn. Wanneer een kliniek geen autorisatiebesluit heeft, is het praktisch niet mogelijk om de BRP te raadplegen. Een autorisatiebesluit kan door de kliniek worden aangevraagd via de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG), dit proces kan enkele maanden in beslag nemen.
Klinieken met een BRP-autorisatie zullen de vrouwen en de donoren waar sprake is van een overschrijding van de beroepsrichtlijn persoonlijk benaderen, waarbij rekening wordt gehouden met «het recht op niet weten». Een overschrijding van de richtlijn raakt betrokkenen persoonlijk, mede gezien de mogelijke impact van het hebben van een groot verwantschapsnetwerk. Bij dergelijke gevoelige zaken is persoonlijke communicatie van groot belang. Ik vind het daarom belangrijk dat de klinieken die nog geen BRP-autorisatie hebben deze alsnog aanvragen, zodat ook zij de betrokken vrouwen en donoren proactief en persoonlijk kunnen benaderen. Ik heb daarover gesproken met de SIG-gameetdonatie, die de klinieken zal adviseren deze autorisatie aan te vragen. Tevens ga ik met de RvIG in gesprek over de mogelijkheden van het aanvragen van deze BRP-autorisatie, het belang daarvan en het belang om dit waar mogelijk snel te realiseren.
Op 14 april is het nieuws over overschrijdingen van de richtlijn door de NOS naar buiten gebracht. Dit heeft begrijpelijkerwijs tot onrust geleid bij betrokkenen (donorkinderen, vrouwen en donoren). Een aantal betrokkenen heeft reeds contact opgenomen met de kliniek waar de behandeling heeft plaatsgevonden. Ook het Cdkb heeft eerder dan gepland informatie op de website4 geplaatst. Ik begrijp goed dat betrokkenen zo snel mogelijk geïnformeerd willen worden over hun specifieke situatie. Idealiter was dit gelijktijdig met de inwerkingtreding van de aangepaste Wdkb op 1 april 2025 gebeurd. Helaas bleek dit niet haalbaar. Het verkrijgen, samenvoegen en analyseren van de exacte data door het Cdkb bleek ingewikkelder dan vooraf gedacht en heeft daarmee meer tijd gevraagd. Hierdoor kwam de planning ten aanzien van de informatievoorziening vanuit de klinieken en het Cdkb helaas in de knel.
Kunt u nader toelichten welke argumenten hebben meegewogen bij de keuze om de betrokken kinderen niet persoonlijk te informeren bij de geconstateerde overschrijdingen in het onderzoek? Kunt u tevens toelichten welke afweging u daarin heeft gemaakt? Kunt u tevens toelichten welke overwegingen vanuit het zorgveld zijn geweest om tot deze keuze te komen?
Klinieken met een BRP-autorisatie zullen de vrouwen en de donoren waar sprake is van een overschrijding van de beroepsrichtlijn persoonlijk benaderen, waarbij rekening wordt gehouden met «het recht op niet weten». Een overschrijding van de richtlijn raakt betrokkenen persoonlijk, mede gezien de mogelijke impact van het hebben van een groot verwantschapsnetwerk. Bij dergelijke gevoelige zaken is persoonlijke communicatie van groot belang. Ik vind het daarom belangrijk dat de klinieken die nog geen BRP-autorisatie hebben deze alsnog aanvragen, zodat ook zij de betrokken vrouwen en donoren proactief en persoonlijk kunnen benaderen. Ik heb daarover gesproken met de SIG-gameetdonatie, die de klinieken zal adviseren deze autorisatie aan te vragen. Tevens ga ik met de RvIG in gesprek over de mogelijkheden van het aanvragen van deze BRP-autorisatie, het belang daarvan en het belang om dit waar mogelijk snel te realiseren.
Het is voor klinieken niet mogelijk om de betrokken kinderen te informeren, omdat donorkinderen niet bekend zijn bij de kliniek. Klinieken hebben met hen geen behandelrelatie. Donorkinderen worden niet geregistreerd in het register van het Cdkb en kunnen daarom ook niet direct worden geïnformeerd door het Cdkb. Het Cdkb registreert alleen de gegevens van de donoren en de behandelde vrouwen. Donorkinderen van 16 jaar of ouder kunnen bij het Cdkb onder andere opvragen hoeveel halfbroers en halfzussen zij hebben. Donorkinderen jonger dan 16 jaar kunnen samen met hun moeder contact opnemen met de kliniek waar de moeder is behandeld.
Gaat er in de toekomst monitoring plaatsvinden om toe te zien op het overschrijden van de wettelijke gestelde norm voor het aantal kinderen per donor? Zo ja, bent u bereid deze resultaten te zijner tijd met de Kamer te delen?
Het Cdkb kan sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde Wdkb centraal monitoren dat het sperma van één donor bij een maximum van 12 vrouwen wordt gebruikt in Nederlandse klinieken. Ter voorbereiding op deze wijziging is het registratiesysteem van het Cdkb aangepast. Voordat een kliniek behandelingen met de geslachtscellen van een donor mag uitvoeren, moet de kliniek eerst bij het Cdkb een «donorcode» aanvragen. Deze code hoort bij één specifieke donor. Aan deze donorcode worden «moedercodes» gekoppeld; een code voor elke vrouw die behandeld wordt met de geslachtscellen van de betreffende donor. Per donor zijn er maximaal 12 moedercodes beschikbaar. Per 1 april 2025 mag een kliniek een behandeling met gedoneerde geslachtscellen alleen uitvoeren als zij beschikt over een donorcode en een daarbij behorende (gereserveerde) moedercode. Op het moment dat een kliniek een behandeling uitvoert zonder te beschikken over een donorcode en een bijbehorende moedercode zal dit door het Cdkb worden gemeld aan Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
De informatie over eventuele overschrijdingen van het maximumaantal vrouwen per donor zal opgenomen worden in het jaarverslag van het Cdkb, dat ook aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Bent u of gaat u met Stichting Donorkind en het zorgveld in gesprek om te zorgen dat er in de toekomst geen overschrijdingen meer plaats vinden? Welke concrete stappen worden er gezamenlijk ondernomen?
De wijziging van de Wdkb heeft nadrukkelijk tot doel te voorkomen dat grote verwantschapsnetwerken ontstaan. Voorwaarde is dat de behandeling in een Nederlandse kliniek plaatsvindt, omdat de donor en de behandeling dan worden geregistreerd in het register van het Cdkb.
Ik ben blijvend met alle betrokken partijen in gesprek over onder meer de (wettelijke) mogelijkheden om massadonatie tegen te gaan en over het gebruik van buitenlandse donoren.
Hoe gaat u zorgen voor zorgvuldige berichtgeving en communicatie in de toekomst over de eventuele ontstane overschrijdingen? Hoe worden in de toekomst gezinnen en donoren geïnformeerd? Kunt u nader toelichten wie hiervoor verantwoordelijk is?
Voor de communicatie met de betrokkenen zijn het Cdkb en de klinieken verantwoordelijk, hierin treed ik faciliterend op. In mijn antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op de vraag hoe alle betrokkenen door de klinieken en het Cdkb worden geïnformeerd over de geconstateerde overschrijdingen van de beroepsrichtlijn.
Ik ga in gesprek met het Cdkb en de SIG-gameetdonatie over zorgvuldige communicatie en berichtgeving bij eventuele toekomstige overschrijdingen. Dit zou aan de orde kunnen zijn wanneer een kliniek een behandeling uitvoert zonder te beschikken over een donorcode en een moedercode. Een nieuwe overschrijding zou ook aan het licht kunnen komen wanneer een donorkind persoonsidentificerende gegevens opvraagt van een donor van vóór 2004, wiens gegevens op dit moment nog niet zijn geregistreerd bij het Cdkb.
Er is reeds afgesproken dat de SIG-gameetdonatie de klinieken adviseert een BRP-autorisatie aan te vragen, zodat zij toegang hebben tot de meest actuele adresgegevens van donoren en vrouwen. Tevens ga ik met de RvIG in gesprek over de mogelijkheden van het aanvragen van deze BRP-autorisatie, het belang daarvan en het belang om dit waar mogelijk snel te realiseren.
Het incasso- en invorderingsstelsel |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nobel , Struycken |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het voorstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor verbetering van het invorderings- en incassostelsel in Nederland?1
Ja.
Kunt u aangeven of de regering de voorstellen van de VNG als kansrijk beschouwt voor het verbeteren van het huidige invorderings- en incassostelsel? In hoeverre kunnen voorgestelde maatregelen bijdragen aan een effectievere incasso en een eerlijker proces voor zowel debiteuren als schuldeisers? Welke concrete aanbevelingen, voor zover deze zien op maatregelen die de landelijke overheid moet nemen, worden opgevolgd, op welke wijze, en welke niet?
In het Regeerprogramma van 13 september 2024 heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om problematische schulden fundamenteel aan te pakken en daarbij de aanbevelingen van het IBO-rapport Problematische schuldenals uitgangspunt te nemen. Ik zie veel overlap in de voorstellen van de VNG en de ambities van het kabinet. Zoals aangekondigd in de IBO Kabinetsreactie werkt het kabinet reeds aan een aantal verbeteringen op het gebied van invordering voor zowel private als publieke schuldeisers.2
Als opvolging op de IBO Kabinetsreactie heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd over de verdere uitwerking van een aantal maatregelen op het gebied van civiele invordering.3 Dat betreft het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders. Het collectief afbetalingsplan heeft onder meer als doel om te voorkomen dat als gevolg van meerdere minnelijke betalingsregelingen iemand meer aflost dan gegeven zijn financiële positie mogelijk is. Dit is een aspect dat ook door de VNG nadrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht. Deze maatregel moet ook bijdragen aan een voor de debiteur structureel haalbare oplossing voor betalingsproblemen. Bij de uitwerking van het collectief afbetalingsplan wordt eveneens gekeken naar de preferente positie van schuldeisers.
Het kabinet werkt ook aan stroomlijning van informatie-uitwisseling in de keten voor derdenbeslag, wat aansluit op het voorstel van de VNG om coördinatie van de beslagvrije voet op niveau van de debiteur te organiseren. Met de stroomlijning keten derdenbeslag wordt bij beslag onnodige kostenophoging voorkomen, het bestaansminimum gewaarborgd en inzicht gegeven aan burgers en schuldhulpverleners.
Hiernaast onderstreept het kabinet het belang van vroegsignalering. Door in een vroeg stadium hulp aan te bieden aan mensen met geldzorgen, kunnen problematische schulden voorkomen worden. Het kabinet heeft tijdelijk extra middelen gereserveerd om de capaciteit van vroegsignalering te vergroten. Ook werk ik aan een signaalfunctie voor gerechtsdeurwaarders als onderdeel van de zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders. Deze zal bijdragen aan een snellere doorverwijzing, maar zal vermoedelijk ook nieuwe signalen met zich meebrengen. In het position paper van VNG wordt voorgesteld om dit verder uit te breiden, bijvoorbeeld met een verplichte melding bij de gemeente voordat er bij een inwoner wordt ingevorderd. Hoewel ik het belang van goede signalering onderschrijf, merk ik op dat het melden van elke invordering bij de gemeente een zeer ingrijpende maatregel is die gepaard zal gaan met grote administratieve lasten. Terecht merkt de VNG daarover zelf ook op dat dit voorstel meer tijd en onderzoek vergt. Het kabinet vindt het daarom van belang om eerst de hierboven genoemde maatregelen uit te werken en te implementeren.
Op welke wijze volgt u de aangenomen motie-Ceder c.s. (Kamerstuk 24 515, nr. 744) op waarin verzocht wordt om een nieuw incassostelsel gericht op collectief belang?
Met de verkenning Civiele invorderingdie in juni 2024 naar uw Kamer is toegestuurd4 is uitvoering gegeven aan de motie Ceder c.s. In het Regeerprogramma en vervolgens in de kabinetsreactie op het IBO Problematische schulden heeft het kabinet aangegeven het stelsel van civiele invordering te willen verbeteren. Hierbij gaat het om het zoveel mogelijk in een vroeg stadium oplossen van schulden, een betere samenwerking tussen schuldeisers en het minder snel laten oplopen van de kosten van invordering. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over het proces van de opvolging van de maatregelen op het gebied van civiele invordering.5 In deze brief heb ik de nadere uitwerking van het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders geschetst. Deze maatregelen zijn belangrijke pijlers onder een nieuwe incassostelsel gericht op collectief belang. Daarnaast heb ik een aantal onderzoeken uitgezet voor wat de betreft de huidige kosten van invordering. Dit betreft een onderzoek naar de huidige financieringsstructuur van gerechtsdeurwaarders en de toekomstbestendigheid van de huidige tariefstructuur. Tevens een wetsevaluatie van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (WIK) waarin wordt bezien in hoeverre de huidige systematiek van de maximale buitengerechtelijke incassokosten nog steeds passend is. Daarnaast een verkennend onderzoek naar de praktijk van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden, waarbij ook aandacht is voor hoe de opdrachtverlening en bijbehorende (prijs)afspraken tussen schuldeiser en incassodienstverlener tot stand komen. Ten slotte ben ik voornemens om enkele tarieven zoals opgenomen in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) te laten onderzoeken om deze kosten te herijken.
Hoe wordt er invulling gegeven aan de motie-Ceder (Kamerstuk 35 915, nr. 27) waar tot een einde op doorverkoop van schulden en rentemaximering wordt opgeroepen?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft op 29 maart 20246 een uiteenzetting gegeven over de problematiek van verkoop vorderingen. Zoals in deze brief is aangegeven zit het probleem niet in de verkoop van de vordering zelf, maar in de kosten van invordering. Met de maatregelen die volgen uit het Regeerprogramma en de kabinetsreactie op het IBO Problematische schulden pakt het kabinet die kostenoploop aan. Een zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders moet voorkomen dat vorderingen die niet betaald kunnen worden onnodig lang in de invorderingsfase blijven. Het collectief afbetalingsplan draagt eraan bij dat er juist in een eerdere fase meer ruimte voor coördinatie is. Daarnaast beziet het kabinet, in lijn met het IBO, of de kosten van herexecutie kunnen worden verboden wanneer deze nooit daadwerkelijk betaald zijn door een schuldeiser. Hierdoor zal herexecutie minder als verdienmodel worden gebruikt. De afgelopen periode lag de prioriteit bij het uitwerken van het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders. In de tweede helft van 2025 wil ik ook een start maken met de uitwerking van de andere maatregelen. Een ander belangrijk aspect waarnaar gekeken wordt is de kostenoploop. In dat kader wordt ook gekeken naar de oplopende rente.
Op welke wijze geeft u invulling aan de doelstelling uit het Hoofdlijnenakkoord om de aanmanings- en incassokosten van de overheid fors omlaag te brengen en wanneer kan de Kamer hierover een voorstel verwachten?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoekt samen met de betrokken departementen en de partijen in het samenwerkingsverband clustering Rijksincasso7 de doelmatigheid van de ophogingen die tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan. De uitkomst van dit onderzoek wordt in juli verwacht. De kabinetsreactie volgt na de zomer. In de kabinetsreactie wordt ook ingegaan op het onderzoek naar aanleiding van de motie van de leden Welzijn en Ceder over het omdraaien van de toerekenvolgorde voor publieke schuldeisers.8
Signaleert u, of uw samenwerkingspartners in het veld, reeds effecten van de op 1 april 2024 in werking getreden Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: WKI)? Zo ja, welke?
Op 28 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de invoeringstoets Wki.9 Zoals daarbij aangegeven heeft het tijd nodig voordat de mate van effectiviteit van de nieuwe regelgeving blijkt en er significante ontwikkelingen merkbaar zijn. Het afgelopen jaar zijn door mijn ministerie samen met de incassobranche verschillende ervaringen opgedaan met de Wki. De hierbij reeds ontvangen signalen en een bestudering van de werking van de Wki in de praktijk neem ik mee in de invoeringstoets. Met de inwerkingtreding van de Wki is er een eerste stap gezet om de kwaliteit van incassodienstverlening te verbeteren en mensen met schulden beter te beschermen. Ik verwacht de resultaten van de invoeringstoets in het vierde kwartaal van dit jaar met u te kunnen delen.
Hoeveel bedrijven hebben zich inmiddels ingeschreven in het register incassodienstverlening? Hoeveel registratieaanvragen worden nog verwerkt?
Op 13 mei 2025 staan er 205 incassodienstverleners ingeschreven in het register incassodienstverlening. Daarnaast waren er op dat moment nog 50 aanvragen in behandeling.
Zijn er al signalen van bedrijven die incassowerkzaamheden uitvoeren en binnen de reikwijdte aanvallen maar geen aanvraag hebben gedaan conform de WKI?
Uit eerder onderzoek is gebleken dat in 2021 bij benadering ruim 550 incassobureaus actief waren in de incassobranche.10 Niet al deze partijen hebben zich op dit moment ingeschreven in het register incassodienstverlening. Een aantal partijen kunnen gestopt zijn met het verrichten van incassowerkzaamheden, maar ik veronderstel dat dit niet voor alle bedrijven van toepassing is. Ik heb vanuit vertegenwoordigers van de incassosector vernomen dat zij het beeld hebben dat er partijen zijn die zich nog niet hebben geregistreerd, maar wel incassowerkzaamheden verrichten. Daarnaast heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid signalen ontvangen dat er partijen zijn die incassowerkzaamheden aanbieden en/of verrichten, maar op dit moment nog niet zijn ingeschreven. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in haar toezicht nadrukkelijk aandacht voor deze partijen en kan indien nodig handhavend optreden. Verder kan tegen wie zonder registratie buitengerechtelijke werkzaamheden verricht of aanbiedt, strafrechtelijk worden opgetreden door politie en het Openbaar Ministerie omdat het een economisch strafbaar delict is.11
Klopt het dat ook Buy Now, Pay Later bedrijven (BNPL) onder de reikwijdte van de WKI vallen? Zo ja, kunt u aangeven of alle BNPL-bedrijven inmiddels voldoen aan de WKI of een aanvraag hebben lopen? Zo nee, wat is daar de oorzaak van en hoe acteert het u hierop?
Het is afhankelijk van de omstandigheden of Buy Now, Pay Later (BNPL) bedrijven onder de reikwijdte van de Wki vallen. Zoals ook aangegeven in het vragenuur van 4 april 2023 is dit het geval wanneer de aanbieder geen eigenaar van de vordering is, maar wel voor de eigenaar van de vordering buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht. Het kan in een aantal gevallen zo zijn dat BNPL in zijn geheel onder de Wki valt; dat is afhankelijk van hoe de overdracht van de vordering in individuele gevallen is ingeregeld.12 Inmiddels is een aantal BNPL-partijen reeds ingeschreven in het Register Incassodienstverlening.
Ernstige en structurele misstanden bij de ganzenjacht |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 2 april 2025 gemaakte beelden van de ganzenjacht bij Stolwijk, waarbij een jager een gewonde gans aan zijn nek rondslingert en het dier vervolgens spartelend op de grond achterlaat zonder controle op de dood?1
Ik ben bekend met de beelden.
Erkent u dat deze methode (cervicale dislocatie) wettelijk niet is toegestaan voor het doden van ganzen, zoals vastgelegd in artikel 8.74q, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving? Zo nee, wat is dan uw juridische onderbouwing?
Op de beelden lijkt te zien hoe een aangeschoten nijlgans wordt gedood door de nek te breken (cervicale dislocatie).
Artikel 8.74q van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat voorschriften die moeten worden opgenomen in omgevingsvergunningen voor het doden of vangen van beschermde vogels op grond van de vogelrichtlijn. Het derde lid van art 8.74q bepaalt inderdaad dat in een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit voor het doden van vogels, gebruikmaking van de dodingsmethode cervicale dislocatie alleen mag worden toegestaan voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden.
Omdat het hier echter een nijlgans betreft, een exoot die niet op basis van de vogelrichtlijn beschermd wordt, is bovenstaande bepaling niet op deze situatie van toepassing.
Wel geldt voor het doden van alle in het wild levende dieren in het kader van jacht of faunabeheer de zorgplicht van artikel 11.27 lid 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dat artikel bepaalt dat eenieder die een in het wild levend dier doodt moet voorkomen dat het dier onnodig lijdt.
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of in dit geval sprake is van een overtreding en of hiertegen handhavend opgetreden wordt. In dit geval is dat de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die namens de provincie toezicht op het faunabeheer in Zuid-Holland. Ik heb de beelden met de provincie Zuid-Holland gedeeld.
Deelt u de mening dat de betrokken jager duidelijk niet beschikte over de vereiste deskundigheid om deze dodingsmethode humaan en effectief toe te passen, en dat bovendien een alternatief voorhanden was? Zo nee, op welke wetenschappelijke experts baseert u zich dan?2
Ik kan op basis van deze video niet beoordelen of de betrokken jager over de deskundigheid beschikt om deze dodingsmethode humaan en effectief toe te passen en of een alternatief voorhanden was.
Zie mijn antwoord bij vraag 2 voor de bevoegde instantie voor toezicht op het faunabeheer in Zuid-Holland.
Hoe beoordeelt u de reactie van de gemeente Krimpenerwaard die stelt geen taak te hebben, ondanks een eigen Nota Dierenwelzijn en het feit dat hier mogelijk sprake is van dierenmishandeling in de openbare ruimte? Wie heeft volgens u dan wel de taak om in te grijpen en de dieren te beschermen, waarbij u wordt verzocht te verwijzen naar de exacte stukken van de wet- en regelgeving waar u zich op baseert?3
Op basis van artikel 18.2 Omgevingswet is de provincie het bevoegd gezag voor flora en fauna-activiteiten en belast met het bestuursrechtelijk handhaven van de algemene regels en omgevingsvergunningen. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, houdt in dit geval de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid namens de provincie Zuid-Holland toezicht op het faunabeheer. Op de website van de Omgevingsdienst staat aangegeven hoe melding kan worden gemaakt van misstanden of vermeende overtredingen.
Overtredingen van voorschriften van omgevingsvergunningen voor flora en fauna-activiteiten zijn tevens overtredingen op basis van art 1a, onder 3 in combinatie met artikel 2 lid 3 van de Wet op de economische delicten. Voor het opsporen van dergelijke strafbare feiten is onder andere de politie bevoegd.
Wordt er actief toezicht gehouden op jachtactiviteiten, waaronder zogeheten «faunabeheer» en «schadebestrijding» in en rondom natuurgebieden zoals Polder het Beijersche, dat direct grenst aan de plek van dit incident? Zo nee, waarom niet?
Namens de provincie Zuid-Holland houdt de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid toezicht op het faunabeheer in de gehele provincie Zuid-Holland. Dat gebeurt binnen en buiten natuurgebieden. Daarnaast heeft de politie een handhavende taak in het buitengebied.
Hoe vaak is er in Zuid-Holland in de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk gecontroleerd op naleving van jachtregels? Hoeveel overtredingen zijn er vastgesteld?
In het betreffende voorval is formeel geen sprake van jacht, maar van exotenbeheer. De provincie Zuid-Holland laat mij weten dat de toezichthouders van de omgevingsdienst vrijwel dagelijks en gedurende het gehele jaar op pad zijn om in het veld te controleren op de naleving van de regels over activiteiten die de natuur betreffen, waaronder ook activiteiten in het kader van jacht en faunabeheer. Gemiddeld worden daarbij jaarlijks 150 tot 200 faunabeheerders in het veld gecontroleerd, aldus de provincie. De provincie Zuid-Holland laat weten dat daarbij over het algemeen geen ernstige overtredingen worden geconstateerd.
Bent u bekend met onderzoek waaruit blijkt dat 17 procent van de brandganzen en 22 procent van de grauwe ganzen in Nederland rondloopt met hagel in het lichaam als gevolg van jacht («crippling»)? Wat vindt u hiervan?4
Mij is bekend dat een aanzienlijk deel van de ganzen die zich in Nederland bevinden hagel in het lijf heeft. Ik vind dit onwenselijk.
Hoe duidt u het feit dat er structureel beelden opduiken van dieren die langdurig lijden na jachtschoten, waaronder een spartelende gans in Reeuwijk, een mishandelde eend bij Ransdorp, en een haas die met negen stokslagen wordt gedood in Hof van Twente?5
Ik kom op basis van deze beelden niet tot de conclusie dat er structureel beelden opduiken van dieren die langdurig lijden. Wel maak ik me zorgen over de opduikende beelden. Ik roep eenieder op die beelden bezit van (vermoedelijke)
diermishandeling dit te melden bij de omgevingsdienst of de provincie.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het functioneren van toezicht en handhaving op jachtactiviteiten in Nederland en een toegankelijk meldpunt voor burgers in te stellen? Zo nee, waarom niet en op welke recente onafhankelijke onderzoeken baseert u dan uw oordeel over toezicht en handhaving op jachtactiviteiten?
Het is op dit moment al mogelijk voor burgers om melding te maken van vermeende overtredingen. Dit kan bij de omgevingsdienst van de provincie, Zuid-Holland-Zuid in dit geval. Bij betrapping op heterdaad kan de politie direct worden ingeschakeld. Een apart meldpunt is daarom niet nodig. Ik zie ook nog onvoldoende aanleiding om een apart onderzoek in te stellen. Het is vooral belangrijk dat mensen gebruik maken van de mogelijkheden die er al zijn, als ze overtredingen zien.
Deelt u de conclusie van Nettie Dekker dat het massaal afschieten van ganzen niet leidt tot minder schade, noch tot een kleinere populatie? Zo nee, op welke recente onafhankelijke (bijvoorbeeld niet gerelateerd aan jagers en faunabeheereenheden) wetenschappelijke inzichten baseert u zich dan op?6
Provincies zijn verantwoordelijk voor beleid voor ganzen. Het is aan hen om besluiten te nemen over beheer en schadebestrijding en om die besluiten te motiveren.
Bent u bereid om extensieve graslandmaatregelen en vermindering van het voedselaanbod in te zetten als alternatief voor het huidige beleid van afschot? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich dan?
Zie antwoord op vraag 10
Bent u bereid de ganzenjacht in Zuid-Holland op te schorten zolang het onderzoek naar de misstanden bij Stolwijk loopt? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de misstanden zich niet herhalen en dat de dieren worden beschermd?
Jacht op ganzen is in Nederland niet toegestaan. Ganzen mogelijk uitsluitend worden geschoten in het kader van beheer en schadebestrijding. Provincies zijn verantwoordelijk voor beleid voor ganzen. Het is aan hen om besluiten te nemen over beheer en schadebestrijding en om die besluiten te motiveren.
Kunt u uitsluiten dat het incident bij Stolwijk plaatsvond tijdens het broedseizoen? Hoe wordt hierop gecontroleerd, door wie precies, hoe vaak en hoe onafhankelijk?
Zie antwoord op vraag 10. Handhaving is een bevoegdheid van het bevoegd gezag, in dit geval gedeputeerde staten van de provincie Zuid Holland.
Bent u op de hoogte dat het schot viel om 09:45 uur op 2 april 2025 tussen de Beijerscheweg en Achterbroek, grenzend aan natuurgebied Polder het Beijersche? Was de jacht, oftewel «faunabeheer», «schadebestrijding», daar toegestaan?
De precieze tijd van het schot is mij niet bekend, maar op dat moment en op die locatie was volgens het betreffende bevoegd gezag het beheer en de bestrijding van diverse diersoorten, waaronder nijlganzen toegestaan op basis van het aanwijzingsbesluit exoten en verwilderde dieren.
Bent u bereid te erkennen dat het lijden van dieren bij de jacht, of «faunabeheer», «schadebestrijding, geen incident is, maar structureel voorkomt en dat het gebrek aan optreden door provincies en toezichthouders een systeemprobleem vormt waarvoor dringend ingrijpen nodig is? Zo nee, op welke wetenschappelijke onderzoeken en feiten baseert u zich dan?7
Degene die gerechtigd is schadebestrijding uit te voeren heeft op grond van artikel 11.27 lid 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de plicht om onnodig lijden te voorkomen. De omgevingsdienst van de provincie en de politie zien toe op handhaving van die plicht.
Het bericht ‘Ouders die kind van school houden vanwege geloofsovertuiging worden niet meer vervolgd’ |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders die kind van school houden vanwege geloofsovertuiging worden niet meer vervolgd»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om per direct te stoppen met de vervolging van ouders die hun kinderen thuishouden omdat ze vinden dat het onderwijs niet aansluit bij geloofs- of levensovertuiging?
Op 25 maart hebben wij vernomen dat het OM dit besluit genomen had. Het OM heeft laten weten zaken waarin op formele gronden ten onrechte een beroep op de vrijstelling wegens richtingsbezwaren wordt gedaan, zoals beroepen voor kinderen die al ingeschreven hebben gestaan op een school, nog wel te vervolgen. De overige zaken met betrekking tot deze vrijstelling vervolgt het OM inderdaad niet meer. Hiertoe is het OM overgegaan omdat de wettelijke bepalingen met betrekking tot richtingsbezwaren verschillend worden geïnterpreteerd. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de jurisprudentie. Hieruit komt geen eenduidige lijn naar voren en dit leidt naar het oordeel van het OM tot een onvoorspelbare uitkomst van strafrechtelijke procedures. Omdat de wettelijke bepalingen verschillend worden geïnterpreteerd kan er sprake zijn van ongelijke behandeling. Onder deze omstandigheden meent het OM dat het niet langer verantwoord is om strafrechtelijke vervolging voort te zetten. Ik betreur dat het OM zich genoodzaakt ziet om dit besluit te nemen en dat het Ministerie van OCW hier niet van te voren op de hoogte is gesteld. Op dit moment worden alle mogelijkheden bezien die er zijn om te zorgen dat ook deze kinderen onderwijs krijgen.
Heeft er overleg plaatsgevonden tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het OM om tot dit besluit te komen? Zijn partijen als Ingrado betrokken geweest bij dit besluit?
Nee, er heeft niet op voorhand overleg plaatsgevonden over dit besluit. Naderhand heeft er wel ambtelijk overleg plaatsgevonden met het OM over het besluit en de gevolgen daarvan. De wenselijkheid van de strafrechtelijke status van de Leerplichtwet is in meer algemene zin het meest recentelijk aan de orde geweest in het beleidsoverleg Leerplicht met Ingrado, het Ministerie van OCW, het Ministerie van JenV en gemeenten van november 2024.
In Trouw2 noemt u de situatie onwenselijk, wat gaat u aan deze situatie doen? Zeker omdat u in hetzelfde artikel ook zegt dat «de wet ook op dit punt moet worden gehandhaafd»?
De afweging van het OM en het op dit moment ontbreken van andere handhavingsmogelijkheden maakt de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 minder effectief en dat vind ik onwenselijk. Ik ben in afstemming met het OM, het Ministerie van J&V, VNG en Ingrado aan het bezien of er naast strafrechtelijke vervolging ook andere handhavingsmogelijkheden zijn. Ik informeer uw Kamer daarover voor de zomer.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de aangenomen motie van de leden Kwint/Westerveld3 waarin de regering wordt verzocht om alleen vrijstellingen van de leerplicht toe te staan voor leerlingen die om lichamelijke en psychische redenen niet in staat zijn om onderwijs te volgen en op welke manier is deze motie uitgevoerd?
In oktober 2023 is een aantal moties aangenomen over thuisonderwijs. Een deel van de moties riep op tot meer onderzoek naar thuisonderwijs en naar het starten van een pilot op het vlak van kwaliteitsborging.4 Ik heb als eerste gepoogd om te komen tot voorwaarden om te garanderen dat terwijl de vrijstelling blijft bestaan wordt geborgd dat kinderen goed onderwijs zouden krijgen. Dat doe ik met het wetsvoorstel «waarborgen thuisonderwijs», waarmee we de verplichting opleggen aan ouders met een vrijstelling om vervangend onderwijs te verzorgen. In het voorstel worden inhoudelijke eisen gesteld aan het vervangende onderwijs en er wordt toezicht op geregeld. Nu de situatie anders wordt, zal ik mij opnieuw beraden op de mogelijkheden, waaronder de mogelijkheid om de vrijstelling wegens richtingsbezwaren te schrappen.
Deelt u de zorgen van Ingrado dat het aantal vrijstellingen zal gaan toenemen als het OM stopt met handhaven?
Ik deel de zorg dat door het ontbreken van handhaving een ongewenste groei van het aantal beroepen op vrijstellingen kan ontstaan.
Deelt u ook de zorgen van Ingrado4 over hoe het recht op onderwijs voor kinderen van wie de ouders zich beroepen op een vrijstelling 5 onder b na dit besluit kan worden gewaarborgd? Komt het recht op onderwijs door dit besluit niet in gedrang?
Ik heb al langere tijd zorgen over deze groep leerlingen en ik wil dat hun recht op onderwijs geborgd wordt. Het besluit van het OM verandert die situatie niet, behalve dat de groep potentieel groter wordt. Er is op dit moment geen verplichting voor ouders met een vrijstelling om vervangend onderwijs te verzorgen. Zoals reeds aangegeven werk ik in dit verband aan een wetsvoorstel. In het kader van de uitwerking daarvan zal ook rekening moeten worden gehouden met recente ontwikkelingen. Ik zie mijzelf nu genoodzaakt te onderzoeken in hoeverre de vrijstellingsmogelijkheid wegens richtingsbezwaren in stand kan blijven.
Hoe verhoudt dit besluit van het OM zich tot het stijgende aantal kinderen dat thuiszit en verstoken is van onderwijs? Deelt u de zorgen dat dit besluit niet helpt om het aantal thuiszittende kinderen te verminderen?
Ik vind het risico groot dat de groep thuiszittende kinderen met dit besluit verder stijgt als gevolg van een stijging van ouders die een beroep doen op een vrijstelling. Het besluit van het OM, dat op basis van inhoudelijke redenen als toegelicht onder het antwoord op vraag 2 tot stand is gekomen, en het op dit moment ontbreken van andere handhavingsmogelijkheden dragen zeker niet bij aan de vermindering van het aantal thuiszittende kinderen en baart mij dan ook zorgen. Ook hierover ben ik met alle betrokken partijen in gesprek.
Heeft u zicht op hoeveel ouders een vrijstelling aanvragen omdat ze vinden dat er in de buurt geen school is die aansluit op hun levensovertuiging? Hoe vaak worden die vrijstellingen ook daadwerkelijk toegekend? Kunt u een overzicht geven van het aantal aanvragen en toekenningen van de afgelopen tien jaar, specifiek op vrijstelling voor levensovertuiging?
Jaarlijks wordt met uw Kamer de leerplichttelling gedeeld waarin de relatieve en absolute verzuimcijfers per gemeente worden vermeld.6 Wanneer de leerplichtambtenaar het verzoek tot vrijstelling afwijst, kan er een proces-verbaal opgemaakt worden. In 2024 ging dit om zo’n 160 strafzaken. Dat is minder dan 8 procent van het totaal verleende vrijstellingen.
De cijfers van de afgelopen 10 jaar zijn als volgt voor het aantal beroepen op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren:
2013–2014
575
2014–2015
619
2015–2016
705
2016–2017
813
2017–2018
931
2018–2019
1097
2019–2020
1280
2020–2021
1556
2021–2022
1771
2022–2023
2124
2023–2024
2475
Hoe vaak heeft het OM de afgelopen tien jaar boetes uitgedeeld aan ouders die hun kind ongeoorloofd thuishouden?
De strafbaarstelling bij het mogelijk niet voldoen aan de vereisten voor de vrijstelling artikel 5b Leerplichtwet valt onder de bredere overtreding van artikel 2 Leerplichtwet. Exacte cijfers over overtredingen die specifiek betrekking hebben op het onjuist toepassen van de vrijstelling kunnen niet uit de systemen van het OM worden gedestilleerd. Een (handmatige) inventarisatie van het aantal zaken op basis van artikel 5b Leerlichtwet wijst uit dat er landelijk zo’n 60 zaken in behandeling waren in april 2025. Wel zijn er totale cijfers beschikbaar over de algemene overtreding van artikel 2 van de Leerplichtwet. In de afgelopen 10 jaar zijn er in totaal 1.739 zaken door het OM vervolgd op grond van een overtreding van dit artikel. De wijze van afdoening verschilde per zaak. Bij veroordeling wordt de overtreding veelal afgedaan met opleggen van een boete.
Ingrado5 roept op niet langer te wachten met het afschaffen van vrijstellingen op grond van een geloofs- of levensovertuiging en het recht op thuisonderwijs wettelijk te verankeren zodat er beter toezicht kan worden gehouden, hoe staat u hier tegenover?
In Nederland hebben we een rijk en divers scholenaanbod. Mijn uitgangspunt blijft onverminderd dat ieder kind naar school moet gaan, behoudens die gevallen waar op grond van de wet vrijstelling voor is verkregen, en dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen vrijstelling van de leerplicht mogelijk zou moeten zijn.
Geheime en onwettige detentieplaatsen in Nederland |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie , Struycken , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Hoe belangrijk is volgens u het uitgangspunt dat personen slechts gedetineerd mogen worden volgens de regels, vastgelegd in wetten en verdragen, die onder andere met zich meebrengen dat detentie slechts mag plaatsvinden op officieel erkende en gecontroleerde plaatsen?
Dat is zeer belangrijk. Gedetineerden moeten er in elke situatie op kunnen vertrouwen dat hun detentie veilig, zorgvuldig en humaan ten uitvoer wordt gelegd met toepassing van geldende wet- en regelgeving.
Wie gaf er opdracht advocaat Weski op de sluiten op een niet wettige en geheime locatie? Welke argumentatie lag daar precies aan ten grondslag? Welke wetten en regels zijn hier overtreden?
Zoals gebruikelijk ga ik niet in op individuele zaken. Dat betekent dat ik ook hier zo min mogelijk in ga op de details van de individuele zaak. In algemene zin geldt dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) namens mij gedetineerden plaatst in een inrichting. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om gedetineerden op een afgeschermde wijze te plaatsen. Dit kan het geval zijn als dit bijvoorbeeld vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is. Deze afweging vindt plaats op basis van de op dat moment beschikbare informatie van bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie of de politie. Er wordt afgeschaald zodra dat mogelijk wordt geacht.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 7 april jl.1 heb aangegeven, had de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) echter wel op de hoogte moeten zijn van deze afgeschermde locatie. Eind 2024 heeft de DJI hierover afspraken gemaakt met de IJenV. Deze afspraken zijn aanvullend op de reguliere werkwijze tussen DJI en de IJenV en zien met name op praktische zaken die nodig zijn om afscherming te kunnen waarborgen bij het uitoefenen van toezicht. Daarnaast moet er ook bij een afgeschermde locatie een Commissie van Toezicht (CvT) zijn ingesteld en moeten er huisregels zijn. Dit was niet geregeld. Het instellen van een CvT voor deze locatie bevind zich in een vergevorderd stadium. Daarnaast worden, op basis van het reguliere model, huisregels vastgesteld voor deze vorm van detentie.
Zoals ook reeds uit mijn brief blijkt, hebben de IJenV en de DJI mij bevestigd dat de DJI in deze casus uitzonderlijk veel in het werk heeft gesteld om de negen dagen durende periode van afgeschermde detentie op een verantwoorde, veilige en humane manier vorm te geven. Zo heeft betrokkene haar advocaat kunnen ontvangen en dagelijks gesproken met een medewerker van de DJI over haar welzijn.
Waarom is op dat moment geen enkele toezichthouder geïnformeerd over het feit dat zij op deze locatie gedetineerd werd?
Er rust geen verplichting op DJI om toezichthouders te informeren over individuele plaatsingen. In de reguliere werkwijze tussen de IJenV en de DJI wordt de IJenV hier dan ook niet over geïnformeerd. Bij een plaatsing waarbij rekening wordt gehouden met extreme veiligheidsrisico’s worden zo min mogelijk partijen geïnformeerd om de veiligheid en afscherming van alle betrokkenen zo goed mogelijk te waarborgen. Wel moet de IJenV op de hoogte zijn van alle detentielocaties, ook die afgeschermd zijn. Dat was niet het geval ten tijde van detentie van betrokkene. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt tussen de IJenV en de DJI die o.a. zien op het vormgeven van toezicht door de IJenV op deze afgeschermde vorm van detentie.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) überhaupt niet op de hoogte was van het bestaan van deze detentielocatie in Nederland?
Dit was een zeer uitzonderlijke situatie, waarbij gebruik is gemaakt van een detentielocatie die vrijwel nooit wordt ingezet. Het is echter van belang dat – ook in een dergelijke bijzondere situatie – onafhankelijk toezicht kan worden uitgeoefend. Hiertoe zijn inmiddels afspraken gemaakt (zie ook antwoord op vraag 2).
Wie was er op dat moment wél op de hoogte van het bestaan van deze geheime detentieplaatsen?
Vanwege veiligheidsredenen kan ik hier niet inhoudelijk op ingaan.
Ik hecht eraan te benadrukken dat een gedetineerde altijd, ook in het geval van afgeschermde detentie, in contact kan blijven met zijn of haar raadsman. Een gedetineerde is dan ook altijd in staat om telefonisch contact te onderhouden met de advocaat en de advocaat op locatie te ontvangen voor bezoek.
Hoeveel vaker is het voorgekomen dat iemand is overgebracht naar een onbekende of niet officieel erkende en gecontroleerde locatie? Kunt u specifieker zijn dan «een enkele keer» «in de afgelopen decennia» zoals u schrijft in uw brief aan de Kamer? Welke redenen waren hiervoor in die gevallen?
Plaatsing op een afgeschermde aangewezen detentielocatie is zeer uitzonderlijk. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen aantallen noemen.
Kunt u uitsluiten dat er meer geheime detentieplaatsen zijn in Nederland? Zo nee, op welke plaatsen zijn deze er nog meer?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op het aantal afschermde detentielocaties en de betreffende locaties daarvan. De IJenV is op dit moment op de hoogte van alle locaties die door DJI kunnen worden ingezet voor dit doel.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie in het boek van mevrouw Weski heeft moeten lezen dat dit was gebeurd en niet al veel eerder en op andere wijze hierover was geïnformeerd?
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2 had de IJenV op de hoogte moeten zijn van deze afgeschermde detentielocatie.
Waarom merkt u in uw Kamerbrief op dat de Inspectie «normaliter niet wordt geïnformeerd over individuele plaatsingen, ook niet als deze plaatsvinden op een afgeschermde locatie», maar dat het in deze specifieke situatie wel voor de hand had gelegen om de Inspectie te informeren over deze plaatsing? In welke gevallen zal dit in de toekomst dan wel gebeuren?
Vanwege de gevoeligheid van deze zaak had het voor de hand gelegen om de inspectie te informeren dat gebruik werd gemaakt van een afgeschermde detentielocatie.
Anders dan bij de andere reguliere detentielocaties, waren daar nog geen aparte afspraken over gemaakt. Dit was een zeer uitzonderlijke situatie (zie antwoord vraag 4). Voor alle andere detentielocaties geldt dat deze bekend waren en zijn bij de IJenV. Hier gelden de reguliere afspraken rondom het houden van toezicht.
De IJenV zal geïnformeerd worden als een afgeschermd locatie wordt ingezet. Hiertoe zijn naar aanleiding van de afgeschermde detentie van betrokkene eind 2024 aanvullende afspraken over gemaakt tussen de IJenV en de DJI onder andere rondom het detineren op een afgeschermde wijze en het houden van toezicht hierop.
Bent u bereid te waarborgen dat voortaan de Inspectie altijd geïnformeerd zal worden als een persoon geplaatst wordt op een niet-reguliere of afgeschermde detentielocatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst in alle gevallen (in ieder geval richting de toezichthoudende partijen) transparantie bestaat over waar een persoon is, er toezicht kan worden uitgeoefend op de locatie en het welzijn van de betrokkene, en een persoon altijd een klachtmogelijkheid heeft over de behandeling, de locatie of de omstandigheden?
Ik vind het zeer belangrijk dat onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend. Ook als de uitzonderlijke situatie zich voordoet waarbij een gedetineerde vanwege veiligheidsrisico’s op een afgeschermde plek wordt gedetineerd.
De IJenV wordt niet geïnformeerd over individuele plaatsingen. De IJenV wordt wel geïnformeerd als een afgeschermde locatie wordt ingezet. De IJenV is inmiddels wel op de hoogte van alle locaties die door de DJI kunnen worden ingezet. Hiermee vallen alle locaties en gedetineerden onder het bereik van de IJenV. Daarnaast zal de DJI zorgdragen dat elke detentielocatie beschikt over een CvT en dat er huisregels zijn vastgelegd en bekend worden gemaakt aan de gedetineerden op die locatie.
Zoals ik ook in mijn brief van 7 april jl. aan uw Kamer heb benoemd ben ik de IJenV erkentelijk voor hun brief. Deze brief heeft geleid tot verbeterde werkafspraken tussen de DJI en de IJenV en de inrichting van een CvT voor deze bijzondere en uitzonderlijke vorm van detentie.
De herbeoordeling van bouwtechnische rapporten als grond voor een besluit «op norm» door ander bouwtechnisch bureau |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
van Marum |
|
![]() |
Kunt u een update geven over de uitvoering van de motie-Bikker over het waarborgen dat een herbeoordeling van een bouwtechnisch rapport als grond voor een besluit «op norm» altijd uitgevoerd wordt door een ander bouwtechnisch bureau, als een bewoner dat verzoekt?
Ik maak een herbeoordeling van een bouwtechnisch rapport als grond voor een besluit op-norm voor de zomer van 2025 mogelijk met NCG. Ik creëer daar nu de juiste inhoudelijke en juridische randvoorwaarden voor. Dat is nodig, omdat het een aanvullende stap is op de reguliere processen nadat alle opties zijn uitgeput en er voor de bewoner nog geen oplossing is gevonden.
Hoeveel herbeoordelingen hebben er inmiddels plaatsgevonden?
Er hebben op dit moment nog geen herbeoordelingen plaatsgevonden door een ander bouwtechnisch bureau, zoals bedoeld met de motie-Bikker.
Kunt u bevestigen dat verzoeken om herbeoordeling van een rapport door een ander bouwtechnisch bureau zijn afgewezen door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), omdat nog niet de volledige bezwaar- en beroepsprocedure is doorlopen? Wat vindt u hiervan?
Het is mogelijk dat dit gebeurt. Ik vind het namelijk belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande mogelijkheden voor bewoners om hun recht te halen en dat daar een logische volgordelijkheid in zit, anders verstoren we de reguliere processen en ontstaat er een onwenselijke stapeling van processen. Daarmee wordt het onoverzichtelijk wanneer bewoners ergens recht op hebben en kan het proces stroperig worden. Daarom werkt het proces van beoordelingen als volgt:
Op deze manier heeft NCG de mogelijkheid om de zorgen van bewoners op een mensgerichte manier weg te nemen en gehoor te geven aan de stem van de bewoner. Daarnaast is de bezwaar- en beroepsfase een belangrijk middel om de rechten van bewoners te borgen, feitelijk duidelijk te krijgen waar het geschil om gaat en het geschil te beslechten.
Kunt u nogmaals helder uiteenzetten waarom u het noodzakelijk acht de volledige bezwaar- en beroepsfase te doorlopen alvorens een herbeoordeling door een ander bouwkundig bureau te laten uitvoeren?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik vind het wenselijk en ordentelijk om eerst de volledige bezwaar- en beroepsfase te doorlopen. Er zijn verschillende momenten in de reguliere processen waarin een bewoner zorgen of vragen over een beoordelingsrapport kan adresseren, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. In de praktijk worden zorgen van bewoners veelal weggenomen tijdens de bezwaarfase. Ik vertrouw daarom op de werking van de reguliere processen die mede met dank aan uw Kamer zijn ingericht en op het stelsel van rechtsbescherming. Voor de bewoners die toch nog twijfels overhouden na het doorlopen van de verschillende stappen, vind ik het wenselijk een vangnet te creëren met de mogelijkheid tot herbeoordeling conform motie-Bikker. Dat is wat ik met dit proces beoog.
Herinnert u zich uw uitspraak «Als in deze herbeoordeling fouten worden geconstateerd, kan de beoordeling volledig opnieuw worden uitgevoerd door een ander bureau. Ik verwacht echter niet dat daarmee de uitkomst van veel op-norm beoordelingen zal veranderen, omdat er al een zorgvuldig proces aan vooraf is gegaan»? (Kamerstuk
Ja, ik sta nog steeds achter mijn uitspraak dat er al een zorgvuldig proces aan vooraf is gegaan. In mijn brief aan uw Kamer van 13 maart jl.2 heb ik aangegeven een onafhankelijk onderzoek naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te laten doen door het ACVG. Dat onderzoek is gestart. Ik wacht die resultaten af en zal u daarover informeren. Daarmee wil ik onzekerheid op grotere schaal wegnemen en dat zal meer duidelijkheid geven over mijn verwachting die hopelijk voor de bewoners uitkomt. Zo niet, dan zal ik passende maatregelen treffen waarover ik uw Kamer zal informeren.
Ja, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 4 december 2024,3 onderschrijf ik deze intentie.
Onderschrijft u de intentie van de vraagsteller en de strekking van de motie om het herbeoordelingsverzoek als instrument in handen van gedupeerden te laten fungeren om vertrouwen te herwinnen en het versterkingsproces menselijker en milder te maken?
Zoals ik heb toegelicht onder de beantwoording van vraag 3 en 4, zijn er al verschillende stappen om de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te borgen en te toetsen. Het staat een bewoner daarnaast altijd vrij om een herziening van het besluit aan te vragen indien er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Het bestaan van een laatste vangnet, waarin een bewoner een herbeoordeling kan aanvragen na al deze stappen in het proces te hebben doorlopen, vind ik een passend sluitstuk op dat proces. Het draagt bij aan het vertrouwen van de bewoner, maar zorgt ook voor definitieve duidelijkheid.
Denkt u dat het laten uitvoeren van een second opinion nádat alle procedures zijn doorlopen kan leiden tot een makkelijker en daardoor menselijker procedure?
Nee, ik deel deze mening niet omdat ik vertrouw op de reguliere processen en deze niet wil verstoren. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het in het licht van de bekend geworden gebrekkige kwaliteit van bouwtechnische beoordelingsrapporten als grond voor versterkingsbesluiten wenselijk is deze herbeoordeling eerder in het proces te laten uitvoeren?
Nee, dat erken ik niet. Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 4. Er zijn al verschillende instrumenten om de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te borgen en te toetsen. Er zijn ook verschillende informelere manieren, waarin NCG met de bewoner in gesprek gaat. De bewoner kan zich daarin ook laten bijstaan door een onafhankelijk deskundige, bijvoorbeeld een bouwkundig adviseur. Ook in de bezwaarfase zal er altijd samen met de bewoner worden gekeken naar een oplossing, dat is maatwerk en de bewoner staat daarin centraal. De oplossing kan daarin tot stand komen via een informeel traject. Daarbij kan de bewoner kosteloos worden ondersteund. De inzet is er altijd op gericht om in gesprek te blijven met de bewoner en op een informele manier tot een passende oplossing te komen. Een herbeoordeling laten uitvoeren zonder eerst zorgvuldig samen met de bewoner uit te zoeken waar mogelijke verschillen van inzicht zitten, vind ik niet wenselijk. Ik vind de herbeoordeling wel een passend vangnet als sluitstuk op dat proces.
Erkent u dat het eerder laten uitvoeren van een herbeoordeling een ingewikkelde en langdurige bezwaar- en beroepsfase kan voorkomen, omdat de NCG en de bewoner het dan reeds in een eerder stadium eens zijn over de onderliggende rapporten voor besluiten? Erkent u dat dit tijd en kostbare procedures kan voorkomen?
Zie mijn antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Erkent u dat het eerder laten uitvoeren van een herbeoordeling een ingewikkelde en langdurige bezwaar- en beroepsfase kan voorkomen en daarmee bijdraagt aan een constructieve houding, in plaats van dat de NCG en bewoners opnieuw tegenover elkaar komen te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wilt u met de NCG in gesprek treden om de herbeoordeling van een bouwtechnische beoordelingsrapport reeds bij het opleveren van het initiële rapport mogelijk te maken, in plaats van na het doorlopen van de bezwaar- en beroepsfase?
Het bericht dat gemeenten een link zien tussen het kabinetsbeleid en dat azc-protesten |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten zien link tussen azc-protesten en asielbeleid kabinet»?1
Wat is uw appreciatie van de constatering van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er een verband is tussen het kabinetsbeleid inzake asiel en de hevige protesten tegen de komst van asielzoekerscentra, waarbij onder meer vuurwerk wordt afgestoken en medewerkers worden bedreigd?
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat met het ter discussie stellen van de Spreidingswet door u de hevige protesten tegen asielzoekerscentra ook terug zijn?
Herkent u het beeld dat gemeenten aangeven er alleen voor te staan en uw ruggensteun aan de lokale bestuurders te missen? Zo ja, welke stappen neemt u om gemeenten beter te ondersteunen bij het uitvoeren van hun wettelijke taak? Zo nee, waarom niet?
Hoe verklaart u dat de protesten tegen de komst van asielzoekerscentra die 10 jaar geleden plaatsvonden veel rustiger plaatsvonden?
Heeft u in kaart hoe vaak er sprake is geweld en/of intimidatie bij protesten tegen asielzoekerscentra en of dit aantal de afgelopen jaren is toegenomen? Zo nee, bent u van plan om dit in kaart te brengen?
Het bericht 'Transgender teenager is sixth Russian LGBTQ asylum seeker to die in Dutch detention in three years' |
|
Kati Piri (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Marjolein Faber (PVV), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Transgender teenager is sixth Russian LGBT asylum seeker to die in Dutch detention in three years»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht over het tragische overlijden van een bewoonster van het COA. Onze gedachten gaan uit naar haar nabestaanden, medebewoners en de betrokken medewerkers op wie deze verdrietige gebeurtenis een diepe indruk heeft gemaakt.
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat een minderjarige asielzoeker, die onder toezicht van de Nederlandse overheid staat, zo aan haar lot is overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Het past in dit stadium niet om een dergelijke conclusie te trekken. COA en Nidos hebben gezamenlijk een melding gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid en zullen het incident gezamenlijk evalueren. De uitkomsten hiervan moeten worden afgewacht voordat conclusies kunnen worden getrokken over de vraag hoe dit incident heeft kunnen gebeuren.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de situatie van Alice S. en welke stappen heeft u toen ondernomen? Heeft u naar aanleiding van haar overlijden contact opgenomen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en LGBT Asylum Support? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u sindsdien ondernomen?
Het departement en mijn voorganger zijn kort na het incident op de hoogte gebracht door het COA. Het COA heeft, zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 2, direct de voorgeschreven vervolgstappen ondernomen. Met externe belangenorganisaties zoals LGBT Asylum Support hebben wij uit privacy oogpunt in principe geen contact over individuele casuïstiek. LGBT Asylum Support heeft naar aanleiding van het overlijden een brandbrief en een open brief verstuurd en zal op beide brieven een reactie ontvangen.
Is het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels op de hoogte gesteld van het overlijden van Alice S.? Zo ja, wat is het oordeel van het OM? Zo nee, waarom niet?
Bij een niet-natuurlijke dood wordt het Openbaar Ministerie altijd geïnformeerd. Het OM heeft in deze zaak geen aanwijzingen gezien voor strafbare feiten. Er volgt dus ook geen onderzoek.
Wat is uw reactie op de twaalfde brandbrief van LGBT+ Asylum Support over deze zaak?
Mijn voorganger heeft op 25 april jl. gereageerd op de brief van LGBT Asylum Support inzake het tragische overlijden van een bewoonster van het COA. In die reactie is benadrukt dat dit incident zorgvuldig zal worden onderzocht en dat het COA en Nidos een gezamenlijke melding hebben gedaan bij de Inspecties Gezondheidszorg en Jeugd en Justitie. Dit gebeurt volgens de geldende procedures. Verder is benadrukt dat het van belang wordt geacht dat er wordt gewacht op de uitkomst van het onderzoek of evaluatie voordat er conclusies getrokken kunnen worden.
Bent u voornemens een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de omstandigheden die hebben geleid tot het overlijden van Alice S., zodat duidelijk wordt wat de gemaakte fouten zijn en wat de lessen zijn die geleerd kunnen worden?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, wordt dit incident volgens de vaste protocollen zorgvuldig geëvalueerd. Het COA en Nidos hebben een melding gedaan bij de relevante Inspecties en zullen alle bijbehorende vervolgstappen ondernemen om grondig te evalueren hoe dit incident heeft kunnen gebeuren, en de eventuele lessen die hieruit getrokken kunnen worden voor de betrokken organisaties.
Acht u het aanvaardbaar dat LHBTIQ+-asielzoekers hier in Nederland in onveilige situaties verkeren, terwijl voor hen hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit juist vaak de aanleiding is om hun land van herkomst te verlaten?2 Zo nee, welke stappen onderneemt u hiertegen?
Elke asielzoeker moet in een veilige omgeving opgevangen kunnen worden. Dat lhbtiq+ asielzoekers, die vaak zijn gevlucht vanwege hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit, in de asielopvang in Nederland soms geweldsincidenten en/of homofobe bejegeningen ervaren, is onaanvaardbaar. Daarom wordt het doen van aangifte altijd gestimuleerd zodat de daders niet onbestraft blijven en bij dergelijk gedrag altijd normerend wordt opgetreden. In aanvulling op de bestaande maatregelen om lhbtiq+ asielzoekers adequaat te begeleiden, door onder meer trainingen van COC Nederland aan COA-medewerkers om de deskundigheid in de begeleiding te versterken, beziet mijn departement samen met het COA en partners uit de strafrechtketen mogelijkheden om de veiligheid op locatie verder te versterken. Daarbij gaat het zowel om preventie van (gewelds)incidenten als om passende begeleiding en het melden of aangifte doen van incidenten.
Bent u op de hoogte van de structurele onveilige situaties waarin LHBTIQ+-asielzoekers in Nederland verkeren en het toenemende aantal meldingen van deze situaties?3 Zo ja, welke acties heeft u sindsdien ondernomen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de LHBTIQ+-asielzoekers gepaste opvang te bieden en te beschermen, specifiek ook in de crisisnoodopvangplekken en specifiek voor minderjarigen? Bent u van mening dat deze maatregelen voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Bij de plaatsing van asielzoekers houdt het COA rekening met kwetsbaarheid. Daarnaast kan de ontvangende locatie via een overdracht op de hoogte worden gebracht van bepaalde kwetsbaarheden van haar nieuwe bewoners. De ontvangende locatie kan dan rekening houden met eventuele behoeften van een bewoner t.a.v. de opvang en/of begeleiding. In de praktijk kan dit inhouden dat wanneer aangegeven wordt dat een lhbtiq+ bewoner vanuit diens kwetsbare positie behoefte heeft aan plaatsing met andere lhbtiq+ bewoners, de locatie deze bewoners samen plaatst in een unit. In de praktijk wordt dit dan vaak een lhbtiq+ unit of roze unit genoemd. Deze units zijn afhankelijk van de in-, door- en uitstroom van bewoners, de behoeften van de bewoners die op dat moment op de locatie verblijven en de ruimte die de locatie op dat moment heeft. Wanneer de capaciteitsdruk laag is, is er meer ruimte voor locaties om aan individuele behoeften te voldoen. Op dit moment is die ruimte beperkt vanwege de hoge capaciteitsdruk bij het COA. In verband met deze capaciteitsdruk komt het ook voor dat lhbtiq+ asielzoekers in de (crisis)noodopvang worden geplaatst.
Daarnaast streeft het COA ernaar om op iedere locatie minstens één lhbtiq+ contactpersoon onderdeel van het team te laten zijn. Dit is een medewerker met meer kennis en affiniteit over het onderwerp, die zowel de medewerkers op de locatie als bewoners extra kan ondersteunen.
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) worden opgevangen in aparte opvangmodaliteiten van het COA of Nidos volgens het amv-opvangmodel. Voor amv gelden dezelfde uitgangspunten als het gaat om plaatsing. Ook voor medewerkers in de amv-opvang zijn de trainingen van COC Nederland beschikbaar en ook zij maken gebruik van de lhbtiq+ contactpersonen van het COA. Bij hoge uitzondering en met toestemming van de jeugdbeschermer (Nidos) kan het zijn dat een amv geplaatst wordt binnen de reguliere (volwassen) opvang. Uitgangspunt hierbij is het welzijn en de begeleiding van de amv.
Hoeveel meldingen van onveilige situaties, geweld of discriminatie tegen LHBTIQ+-asielzoekers, en specifiek minderjarigen zijn bij u bekend over de afgelopen vijf jaar en hoe vaak is hierbij iemand komen te overlijden?
Vanwege de AVG worden bij het registreren van (gewelds)incidenten of discriminatie geen bijzondere persoonsgegevens van dader of slachtoffer geregistreerd. Om deze reden zijn er geen cijfers beschikbaar over het aantal meldingen waarbij lhbtiq+ asielzoekers betrokken waren. Hetzelfde geldt bij het overlijden van een bewoner van het COA.
Hoe worden meldingen die bij LGBT Ayslum Support binnenkomen onderzocht, opgevolgd en leiden deze meldingen tot maatregelen om de situatie van deze asielzoekers te verbeteren?
De meldingen van LGBT Asylum Support worden gemeld aan de locatie waar de desbetreffende bewoner woont. De locatie volgt de melding waar nodig op en geeft hierover terugkoppeling richting de bewoner. De meldingen worden ook met het centraal bureau van het COA gedeeld, hier wordt een overzicht van de meldingen bewaard.
Twee keer per jaar heeft het COA een bilateraal overleg met LGBT Asylum Support waar de trends en signalen uit de meldingen besproken worden. In dit gesprek wordt geen casuïstiek op persoonsniveau besproken vanwege de AVG.
Daarnaast wordt ieder half jaar een bijeenkomst met de externe klankbordgroep lhbtiq+ van het COA georganiseerd. Hierbij sluiten verschillende expert- en belangenorganisaties aan, waaronder LGBT Asylum Support. Tijdens deze klankbordgroep denken deze organisaties met het COA mee over het lhbtiq+ thema, door als klankbord te fungeren en expertise uit te wisselen.
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van LHBTIQ+-units in asielzoekerscentra, waarin LHBTIQ+-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden? Hoe kijkt u aan tegen dergelijke units specifiek voor minderjarige asielzoekers?
Een gestandaardiseerd plaatsingsbeleid voor lhbtiq+ bewoners zou in mijn ogen geen recht doen aan de autonomie van bewoners. Het zou tevens een verkeerde boodschap zijn, waarbij de slachtoffers apart worden gezet, terwijl er tegen de daders opgetreden moet worden. Daarnaast zou een gestandaardiseerd plaatsingsbeleid stigmatisering in de hand kunnen werken en bovendien incidenten niet volledig kunnen voorkomen. Uit ervaring van het COA blijkt dat lhbtiq+ bewoners geen homogene groep vormen binnen de opvang en begeleiding van het COA. Er zijn bewoners die zich identificeren als lhbtiq+ en aangeven geen behoefte te hebben aan plaatsing in de zogenoemde lhbtiq+ units, bijvoorbeeld omdat ze hierover niet open wensen te zijn naar andere bewoners. De insteek is om maatwerk te leveren om de veiligheid van asielzoekers te waarborgen, met specifieke aandacht voor kwetsbaarheden en bijbehorende behoeftes van bewoners. Vanuit die specifieke behoeftes van bewoners zijn er op diverse locaties lhbtiq+ units ontstaan. De persoonlijke behoefte maar ook de beschikbare capaciteit bepalen de daadwerkelijke plaatsing van iemand op een bepaalde kamer.
Het artikel 'Toch ruimte op stroomnet, flexibele bedrijven sneller aangesloten' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe apprecieert u dit artikel?1
Het artikel is gebaseerd op de mededeling van landelijk netbeheerder TenneT dat het via het Tijdsduurgebonden Transportrecht (TDTR) 9 gigawatt aan restruimte beschikbaar stelt om het stroomnet efficiënter te benutten. Het kabinet is blij dat deze restruimte op het (extra)hoogspanningsnet middels deze nieuwe contractvorm kan worden benut.
Hoe kan het dat Tennet meer dan 9 gigawatt aan capaciteit heeft gevonden op het hoogspanningsnet buiten de spitsuren? Waar komt deze ruimte plotseling vandaan? Waarom is dit niet eerder ingezet?
Deze ruimte is niet ontstaan of beschikbaar gekomen, maar betreft zogenoemde «restruimte». Restruimte duidt op de beschikbare capaciteit buiten de piekmomenten: de dalen waarop meer transportcapaciteit beschikbaar is, dan dat gebruikers van het stroomnet vragen. TenneT wist dat er restruimte beschikbaar was, maar mocht tot op heden wettelijk gezien enkel reguliere vaste aansluitingen (een firm contract) aanbieden.
In congestieonderzoeken kijkt TenneT of er ruimte is om nieuwe klanten van een firm contract te voorzien, en of bestaande aangeslotenen flexibiliteit kunnen leveren om overbelasting van onderdelen van het net te voorkomen. Helaas biedt dit niet altijd voldoende perspectief voor partijen op de wachtrij.
Het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) heeft daarom diverse flexibele contractvormen ontwikkeld. Het nieuwe Tijdsduurgebonden Transportrecht (TDTR) biedt TenneT de mogelijkheid klanten aan te sluiten met minimaal 85% van de tijd transportrecht, tegen een aanzienlijk lager nettarief. Dit betekent dat deze klanten met een grootverbruikersaansluiting op het (extra)hoogspanningsnet tot 15% van de tijd minder of geen elektriciteit kunnen invoeden of afnemen. Het TDTR was eerder bekend onder de namen ATR85 of opslagtarief.
De ACM heeft op 16 juli 2024 een definitief codebesluit genomen over deze contractvorm. TenneT is vervolgens gestart met de implementatie. Onderdeel van deze implementatie is een diepgaande netanalyse waarin onder andere gekeken is naar waar op het net restruimte beschikbaar is, hoe deze middels de TDTR benut kan worden en wat de impact op de lagere gelegen regionale netvlakken is. Het inzicht in de 9 gigawatt capaciteit die specifiek voor aanvragen van het TDTR beschikbaar is, is dus het gevolg van extra inzichten en de nieuw mogelijk gemaakte contractvorm en betreft geen nieuw vrijgekomen ruimte.
Hoe kan het dat er zo plotseling wordt bericht over het vrijkomen van deze beschikbare ruimte? Had dit niet al eerder bekend moeten zijn aangezien Tennet verplicht is om bij congestie congestieonderzoeken te publiceren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zal de vrijgekomen ruimte worden verdeeld?
Bedrijven en instellingen hebben hun interesse in de TDTR bij TenneT kenbaar kunnen maken. TenneT benadert hen volgens het geldende first come, first served-principe op volgorde van hun positie op de wachtrij en de beschikbare geïdentificeerde restruimte in een congestiegebied. Het bedrijf of de instelling krijgt vervolgens een bepaalde periode om het aanbod te accepteren. Wanneer zij niet op het aanbod ingaan, dan start TenneT het gesprek met de volgende partij op de wachtrij.
Dit is een vergelijkbaar proces als het benaderen van de wachtrij naar interesse om een Capaciteitsbeperkingscontract (CBC) af te sluiten, waarmee zij onder voorwaarde van het op verzoek TenneT aanpassen van hun transportvraag toch transportcapaciteit krijgen toegewezen. Wanneer partij 1 op de wachtrij het aanbod niet accepteert, dan start TenneT het gesprek met de volgende partij op de wachtrij.
TenneT verwacht dat zij tientallen (nieuwe) netgebruikers van toegang tot het stroomnet kan voorzien middels deze nieuwe contractvorm. Helaas is niet zeker of voor iedereen die interesse heeft in de TDTR capaciteit beschikbaar is, omdat TenneT meer aanvragen voor TDTR capaciteit heeft dan nu aan ruimte beschikbaar is. Dit is ook afhankelijk van hoeveel partijen ingaan op het aanbod.
Bent u van mening dat de ruimte ingezet moet worden voor batterijparken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze exploitanten netcongestie niet verergeren?
Alle contractvormen van TenneT en de regionale netbeheerders worden, conform de Elektriciteitswet, non-discriminatoir en techniek-neutraal aangeboden. Wel kunnen bepaalde netgebruikers beter inspelen op de beperkingen die de netbeheerder bij een bepaalde contractvorm kan opleggen. In theorie is het bijvoorbeeld mogelijk dat de TDTR een bedrijf of instelling vraagt om 15% van de tijd aaneengesloten af te schakelen. De meeste netgebruikers hebben geen back-up voorziening die deze onderbreking kan faciliteren of hebben een bedrijfsproces dat niet zomaar een maand stopgezet kan worden. Ook een kortere duur, of de korte tijd van aankondiging tot afschakelen (een dag van tevoren) is voor sommige bedrijven een probleem. Bij opslag, zoals (grootschalige) batterijenparken kan dit wel. Daarmee is het aannemelijk dat met name deze netgebruikers interesse hebben in dit contract.
Het TDTR contract zorgt ervoor dat netgebruikers ondanks netcongestie toch transportcapaciteit kunnen krijgen. Om te voorkomen dat hierdoor de netcongestie verergert, sluit TenneT met deze TDTR klanten ook een zogenoemd Capaciteitsbeperkingscontract (CBC) en redispatch-contract af. Op momenten dat het net overbelast raakt en de TDTR niet meer kan worden ingezet, kan TenneT de netgebruiker op basis van deze flexcontracten alsnog vragen tegen een financiële compensatie haar transportvraag te beperken en de congestie te verzachten.
Deelt u de mening dat de vrijgemaakte ruimte moet worden toegewezen aan aansluitingen voor bedrijven? Zou het hierbij een mogelijkheid zijn bedrijven deze beperkte contracten aan te bieden totdat het net uitgebreid is? Hoe kunt u hiervoor zorgen?
Het TDTR contract is beschikbaar voor aangeslotenen op het hoogspanningsnet van TenneT. TenneT dient transportcapaciteit, net als de regionale netbeheerders op hun netvlak, non-discriminatoir en volgens het first come, first served-principe aan te bieden. Dit betekent dat zij op volgorde van de wachtrij beschikbare capaciteit toekennen. Zolang er sprake is van netcongestie, en dus geen firm transportrecht kan worden aangeboden, zijn alleen flexibele contractvormen af te sluiten.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 zijn deze contractvormen niet voor alle bedrijven interessant. Samen met de netbeheerders, ACM en marktpartijen verkent het kabinet binnen het LAN doorlopend andere mogelijkheden om het net nog efficiënter te kunnen benutten totdat het stroomnet is uitgebreid.
Klopt het dat Tennet verplicht is om partijen op de wachtlijst een reguliere transportovereenkomst aan te bieden, met verplichte deelname aan congestiemanagement, in plaats van een tijdsduurgebonden transportrecht? Waarom wordt dit niet door Tennet gedaan?
Er is geen sprake van eerste en tweede instantie, maar van twee verschillende contractvormen die op een andere wijze rekening houden met netcongestie en het niet kunnen toekennen van firm transportrechten. De afgelopen twee jaar zijn binnen het LAN verschillende flexibele contractvormen ontwikkeld, waaronder het CBC en het TDTR. Het TDTR is niet bedoeld om pieken af te zwakken, maar om restruimte op te vullen. Waar de netgebruiker bij een CBC, ofwel deelname aan congestiemanagement, een financiële compensatie voor geleverd vermogen ontvangt, betaalt de netgebruiker met een TDTR in ruil voor de flexibiliteit een aanzienlijk lager nettarief.
Beide contractmogelijkheden worden, evenals de andere beschikbare flexibele contractvormen, door de netbeheerders aan bedrijven en instellingen in de wachtrij aangeboden. Het is vervolgens aan de aanvragers om te beoordelen of zij hun bedrijfsprocessen passend bij de beperkingen kunnen inrichten. Vanuit het Ministerie van Klimaat en Groene Groei worden netgebruikers geholpen met flexibilisering, bijvoorbeeld via de onlangs beschikbaar gestelde Flex-e subsidieregeling.
Deelt u de mening dat Tennet eerst de beschikbare capaciteit zou moeten aanbieden in reguliere transportovereenkomsten aan partijen die willen deelnemen aan congestiemanagement, aangezien dit voor bedrijven voordeliger zou zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u het standpunt dat Tennet pas in tweede instantie zou moeten inzetten op tijdsduurgebonden transportrecht, in plaats van dit nu in eerste instantie te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Als er plotseling zoveel ruimte wordt gevonden, wordt er dan door Tennet voldoende gemonitord hoeveel ruimte er daadwerkelijk nog beschikbaar is? Hoe meet Tennet dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er in de toekomst beter inzicht komt in de beschikbare capaciteit?
TenneT monitort actief hoeveel ruimte beschikbaar is. Na verdeling van de beschikbare restcapaciteit is in principe alle restcapaciteit die beschikbaar is voor 85% van de tijd verdeeld. Mochten er veranderingen ontstaan in de situatie op het net (zoals een stationsuitbreiding) dan zal opnieuw gekeken worden naar de beschikbare restcapaciteit.
Hoe monitoren regionale netbeheerders hoeveel ruimte er nog beschikbaar is op hun netten? Kan er met zekerheid worden gesteld dat er daar geen extra ruimte beschikbaar is? Wordt hierbij gemeten op stroom en spanning of op temperatuur?
De regionale netbeheerders voeren op verschillende netvlakken netberekeningen uit, TenneT doet dit ook op haar netvlakken. Deels zijn de netbeheerders hierbij nog afhankelijk van handmatige berekeningen. Deze gemeten en berekende inzichten worden aangevuld met prognoses over toekomstig netgebruik. De combinatie van berekeningen, metingen en prognoses geeft het inzicht in de beschikbare ruimte.
Voor het hoogspanningsnet geldt dat alle onderstations bij de regionale netbeheerders digitaal bemeten worden. Voor het middenspanningsnet geldt dat een deel wel en een deel niet digitaal bemeten is. De verhouding tussen de wel en niet digitaal bemeten netten verschilt tussen de regionale netbeheerders.
Voor het deel van de middenspanningsnetten dat niet digitaal bemeten is wordt middels slimme algoritmes bepaald hoe zwaar het net nu belast is en wat de verwachting van de mate van belasting is.
De regionale netbeheerders zijn jaren geleden gestart met het uitrollen van de digitale meters in het middenspanningsnet, omdat dit meer inzicht geeft. Dit is een zeer grote klus en zal ook de aankomende jaren (5–10 jaar) plaatsvinden. Hierbij worden de grootste knelpunten (assets met meeste belasting) als eerst voorzien van digitale bemeting zodat nog beter gemonitord kan worden wat de werkelijke situatie is.
De limieten van assets zijn gebaseerd op de maximaal toelaatbare stroom: er kan niet te veel stroom door de assets heen lopen, want dan branden ze door. Als het koud is, kunnen de assets zwaarder worden belast dan wanneer het warm is. Daarom hanteren de netbeheerders voor de transportnetten sinds jaar en dag winter- en zomerlimieten. Soortgelijke analyses voor de distributienetten spelen daar inmiddels ook seizoen afhankelijk ruimte vrij. Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei onderzoekt samen met de ACM en de gezamenlijke netbeheerders hoe assets nog zwaarder kunnen worden belast, bijvoorbeeld door real-time temperatuurmetingen toe te passen.
Klopt het dat regionale netbeheerders voor een deel van hun netstations niet weten hoeveel ruimte er nog beschikbaar is, omdat deze stations nog niet bemeterd zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Wat betekent dit voor de volle stroomnetcapaciteit in Nederland? Zijn netbeheerders voldoende in staat om in te schatten hoe vol het stroomnet daadwerkelijk is, als zij niet over alle gegevens beschikken?
Voor TenneT geldt dat alle stations in Nederland real time gemonitord worden in de control room. Daarnaast is veel data beschikbaar over de verwachting van opwek en afname in de komende jaren. Dit geeft al goed inzicht in de belasting van netwerk.
Ook de regionale netbeheerders hebben data beschikbaar waarmee zij de actuele situatie op haar netten kunnen berekenen en te bepalen op welke wijze nog partijen kunnen worden aangesloten door gebruik te maken van congestiemanagement en flexibele contractvormen, zonder dat de veiligheid van het net in het gedrang komt. Zoals bij het antwoord op de vorige vraag aangegeven werken de netbeheerders aan het nog verder verbeteren van hun inzicht. Dit gebeurt onder andere in het kader van het LAN.