Het bericht dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de wet overtreedt bij keuringen op arbeidsongeschiktheid door een tekort aan personeel |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzitter van de vereniging van verzekeringsartsen dat de wet wordt overtreden bij het keuren op arbeidsongeschiktheid door het tekort aan artsen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit zorgelijke bericht?
Zoals mijn ambtsvoorganger vaker heeft aangegeven, staat UWV onder grote druk. Als je arbeidsongeschikt raakt wil je snel duidelijkheid. Helaas moeten veel mensen nu lang wachten op een beoordeling. De achterstanden zijn fors en lopen de komende jaren alleen maar verder op. Dat is zorgelijk. Ik heb begrepen dat er een signaal is dat bij het kantoor in Heerlen mogelijk dingen zijn misgegaan en dat UWV dit signaal meteen serieus heeft opgepakt. Dit signaal gaat over vijf dossiers. UWV doet hier onderzoek naar2.
In de berichtgeving wordt gesteld dat met een telefonische sociaal-medische beoordeling de wet wordt overtreden. Dat is feitelijk onjuist, want de telefonische beoordeling is – afhankelijk van de omstandigheden – een volgens de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) toegestane methode. Bij de beoordeling moet het belang van de cliënt voorop staan. Daarom hanteert UWV het uitgangspunt dat mensen voor een sociaal-medische beoordeling worden gezien door een verzekeringsarts. In de meeste gevallen heeft dat namelijk de voorkeur. In sommige gevallen kan een verzekeringsarts, op basis van voorafgaand dossieronderzoek en in overleg met de cliënt, een professionele afweging maken dat de beoordeling telefonisch kan plaatsvinden. Het is belangrijk dat UWV in nauw overleg met de cliënt en vanuit diens belang bepaalt of er afgeweken wordt van een fysiek overleg.
Kunt u aangeven welke (additionele) richtlijnen er vanuit het UWV-hoofdkantoor zijn voor het borgen van de kwaliteit van de keuring door artsen?
Voor de juiste uitvoering van de sociaal-medische beoordeling heeft de NVVG protocollen en richtlijnen opgesteld. Op basis hiervan voeren de medisch-specialisten van UWV de beoordeling uit. Specifiek voor verzekeringsartsen werkzaam bij UWV hebben UWV, de NVVG en de beroepsvereniging en vakbond van de verzekeringsartsen bij UWV (NOVAG) het professioneel statuut verzekeringsartsen opgesteld. In dit statuut worden de uitgangspunten en randvoorwaarden geëxpliciteerd van waaruit verzekeringsartsen hun medisch oordeel moeten geven, zodat de kwaliteit geborgd wordt. Het bovenstaande vertaalt zich onder andere in specifieke checklists die gebruikt worden bij de kwaliteitstoetsing.
Hoe houdt het UWV bij of deze richtlijnen goed worden toegepast?
Om de kwaliteit te borgen voert UWV periodieke integrale kwaliteitsonderzoeken uit. Daarnaast doet UWV specifieke risicogerichte onderzoeken waar nodig. Sinds eind 2024 hanteert de divisie Sociaal-Medische Zaken (SMZ) van UWV voor het integrale kwaliteitsonderzoek de Meting Operationele Kwaliteit (MOK). Dit onderzoek wordt voor de WIA vier keer per jaar uitgevoerd en heeft zowel het doel om te rapporteren over de kwaliteit van de beoordeling als om te zorgen voor verbetering van de kwaliteit. Het instrument werkt op dit moment nog niet zoals zou moeten, omdat er te veel variatie bestaat in de uitvoering van de controles. De evaluatiepunten uit de eerste twee metingrondes zijn meegenomen in de MOK die nu wordt uitgevoerd; UWV verwacht daarom vanaf deze ronde verbeteringen in de betrouwbaarheid van de MOK te zien. Over de resultaten van de laatste MOK heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer in de voortgangsbrief verbeteraanpak UWV van 11 juli jl. geïnformeerd. Over de hierop volgende MOK-rondes wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd.
Naast de MOK voert UWV ook risicogerichte onderzoeken uit, wanneer daar aanleiding voor is. Deze onderzoeken focussen zich doorgaans op een specifiek onderdeel van de claimbeoordeling of een specifiek kantoor/district en zijn bedoeld om de uitvoering op specifieke punten te verbeteren. Het lopende onderzoek naar de kwaliteit in UWV-kantoor Heerlen waar in het artikel van EenVandaag aan gerefereerd wordt, is zo’n risicogericht onderzoek.
Zijn er audits of onderzoeken vanuit de afdeling Business Control en Kwaliteit (BC&K) op de kwaliteit? En hoe worden de resultaten hiervan meegenomen in de verbetering van de kwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke manier cliënten van het UWV hier wat van merken?
De verbetering van de kwaliteitscontroles moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van de sociaal-medische beoordeling toeneemt. De controles geven inzicht in de ontwikkelpunten van het beoordelingsproces, en helpen UWV om gerichte verbeteringen te realiseren. Als deze punten aangepast worden, zorgt dat voor minder inconsistenties in de uitkomst van de beoordeling. Het voornaamste ontwikkelpunt dat uit de eerste twee rondes van de MOK is gekomen, is dat de toelichting bij de bevindingen duidelijker opgeschreven moet worden, waardoor beoordelingen en beslissingen beter navolgbaar worden. Als bij de kwaliteitsmetingen fouten gevonden worden, herstelt UWV die. Hierbij houdt UWV rekening met de individuele situatie van de cliënt.
Vindt er los van de auditdienst ook steeksproefsgewijs een controle plaats? En waarop wordt dan gecontroleerd?
Zie voor een toelichting van de verschillende kwaliteitscontroles die UWV uitvoert het antwoord op vraag 4. Deze controles worden uitgevoerd door divisie SMZ. De auditdienst van UWV voert daarnaast rechtmatigheidscontroles uit.
Worden deze resultaten ook gerapporteerd naar het hoofdkantoor van het UWV en bent u van deze resultaten op de hoogte? Zo ja, kunt u de resultaten dan delen met de Kamer?
De resultaten van de MOK’s van UWV worden gedeeld met SZW en Tweede Kamer. In de laatste Kamerbrief over de verbeteraanpak UWV van 11 juli is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de meest recente integrale kwaliteitsmeting van de WIA en Wajong. Risicogerichte onderzoeken worden op het hoofdkantoor besproken binnen de divisie SMZ en met de portefeuillehouder SMZ uit de Raad van Bestuur. Indien de uitkomsten van een onderzoek daartoe aanleiding geven, deelt UWV deze met mijn ministerie, waarna wordt bepaald of er aanleiding is om de uitkomsten met uw Kamer te delen.
Privatisering van zorgvastgoed |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe een ideële zorgvereniging transformeerde tot steenrijk goed doel en de zorg ineens goedkoper moet»?1
Het bericht heb ik met belangstelling gelezen. Ik wil terughoudend zijn met het reageren op individuele casuïstiek zeker wanneer ik niet alle details ken. Tegelijk wil ik wel benadrukken dat een financieel belang nooit boven het leveren van goede zorg mag worden gezet. Cliënten mogen daar nooit de dupe van worden.
Wanneer een oudereninstelling ondermaatse kwaliteit van zorg levert en de bestaande problemen onvoldoende kunnen worden aangepakt, kan een overname helpen de continuïteit en kwaliteit van zorg te verbeteren. Ook investeringsmaatschappijen kunnen daarin een rol spelen. Daarbij is wel van belang dat het maken van rendement niet ten koste gaat van de zorg. De kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg moet altijd boven het persoonlijke financiële belang van een investeringsmaatschappij staan.
Is de verkoop van de zorggroep aan een investeringsmaatschappij en daarna de verkoop van het vastgoed aan een ander investeringsbedrijf, die deze vervolgens weer verhuurt aan de eerste maatschappij, ook maar op enige manier een positieve impuls geweest voor de kwaliteit van zorg voor de cliënten van Pro Senectute? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke bevindingen heeft u dan?
Ik weet niet wat in dit geval het effect op de kwaliteit van zorg voor de cliënten is geweest. Het toezicht op de kwaliteit van zorg berust bij de IGJ.
Herkent u dat de marktwerking die in deze situatie wordt toegepast niet ten goede lijkt te komen aan de kwaliteit van zorg, maar alleen ten goede aan de financiële situatie van de vereniging en de investeringsmaatschappijen?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag heb gezegd moet ik terughoudend zijn met het reageren op individuele casuïstiek. In zijn algemeenheid geldt dat het doel van marktwerking nooit het maken van zo veel mogelijk winst mag zijn zodat de kwaliteit onder druk komt. Met de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders worden dan ook maatregelen getroffen om te voorkomen dat financieel belang ten koste gaat van de kwaliteit van zorg. Wanneer blijkt dat de zorg ondermaats is kan het bijdragen aan de oplossing om de instelling te verkopen aan een partij welke als doel heeft zowel de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg te verbeteren en tegelijk een positief resultaat te behalen. Innovaties, zoals voorzieningen die moeten voorkomen dat ouderen uit bed vallen kunnen daarbij helpen. Dit kan de kwaliteit en continuïteit bevorderen. Een positief financieel resultaat mag nooit ten koste gaan van de toekomstbestendigheid van de oudereninstelling.
Welke garanties voor de toekomst zijn er voor de cliënten dat de appartementen bestemd blijven voor ouderen met een zorgvraag?
Het zorgkantoor in de regio behoort te voldoen aan de zorgplicht, waarbij zij verantwoordelijkheid ervoor dragen dat voor iedereen die zorg nodig heeft voldoende zorg wordt ingekocht die aansluit bij de behoeften van de cliënt.
Op welke manier zijn in dit geval de rechten van cliënten geborgd bij een overname van een zorginstelling, naast een adviserende rol van de cliëntenraad? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Cliënten met een Wlz-indicatie houden recht op zorg vanuit de Wlz. Naast de rol van de cliëntenraad bij een overname kan ook het zorgkantoor bij de inkoop van zorg voorwaarden verbinden aan de wijze waarop de rechten van cliënten worden geborgd en hierover het gesprek aan gaan met de zorgaanbieder. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg.
Is het wat u betreft gerechtvaardigd dat de opbrengst van de verkoop, die terecht komt bij de vereniging Pro Senectute, besteed wordt aan ouderen in het algemeen in plaats van de cliënten van de zorglocaties van Pro Senectute?
Ik ga niet over de besteding van opbrengsten bij verkoop. Om te voorkomen dat financiële belangen niet boven de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg worden gesteld, worden met de het wetsvoorstel van de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders voorwaarden gesteld aan winstuitkeringen.
Wat vindt u ervan dat zorginstellingen door hun financiële situatie zich genoodzaakt zien hun vastgoed te verkopen aan investeringsmaatschappijen, om de zorginstelling draaiend te kunnen houden? Ziet u ook dat vastgoed en soms de hele zorginstelling primair een investeringsobject wordt in plaats van dat goede en betaalbare zorg centraal staan? Wanneer is er sprake van een tendens? . Ziet u bij dit type transacties ook een verschuiving in de aangeboden zorgzwaartepakketten? Op welke manier zijn zorgverzekeraars hierbij betrokken en verloopt dat in uw ogen goed? Waar blijkt dat uit?
Ik herken niet dat het veelvuldig voorkomt dat zorginstellingen wegens hun financiële situatie hun vastgoed moeten verkopen om zorglevering te kunnen voortzetten. Zo is de bekostiging van zorg ook niet geregeld en het is aan het bestuur van een zorginstelling om er voor te zorgen dat een instelling niet in een dergelijke situatie belandt. Ik herken ook niet de tendens dat zorginstellingen investeringsobject worden.
Op welke manier biedt de aankomende Wet integere bedrijfsvoering zorg (Wibz) meer waarborgen om de invloed aan investeringsmaatschappijen zonder zorgbelang in intramurale zorg te beperken?
Een overname van zorg kan er toe leiden dat een nieuwe aanbieder andere keuzes maakt over de doelgroep welke deze wil bedienen en de bijbehorende zorgzwaartepakketten. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Het kan ertoe leiden dat er verschuiving plaats vindt naar het bedienen van bijvoorbeeld «lichtere» of «zwaardere» doelgroepen. Daarbij geldt dat een dergelijke specialisatie ook zorginhoudelijke voordelen met zich mee kan brengen. Zorgkantoren hebben zorgplicht binnen hun regio en zijn ervoor verantwoordelijk dat voor elke doelgroep (voor elk zorgzwaartepakket) voldoende zorg wordt ingekocht die aansluit bij de behoeften van de cliënt.
Zou de situatie bij Pro Senectute mogelijk zijn als ook intramurale zorg onder het winstverbod in de Wibz zou worden geschaard?
Het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders beoogt de risico’s op een bedrijfsvoering gericht op louter persoonlijk financieel gewin zoveel mogelijk te beperken en niet-integere aanbieders beter te weren. Het wetsvoorstel bevat hiertoe verplichtingen voor aanbieders om een integere bedrijfsvoering te waarborgen, om te voorkomen dat persoonlijke financiële belangen boven de maatschappelijke belangen in de zorg en jeugdhulp worden gesteld. Er zijn verschillende verplichtingen en randvoorwaarden in het wetsvoorstel opgenomen die de invloed van investeringsmaatschappijen pogen te beperken.
De Wibz stelt een aanscherping van het begrip winstuitkering, zodat alle verschillende vormen van winstuitkeringen die een risico vormen voor de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg, onder de reikwijdte vallen. De huidige bepalingen over het verbod op winstuitkering zien alleen op de mogelijkheid om dividenduitkeringen te doen. In de praktijk bestaan echter verschillende manieren waarop een vorm van rendement uitgekeerd kan worden aan investeerders in de zorg, zoals via extra vergoedingen op een lening of inkoop van aandelen met winst indien de zorgaanbieder een besloten vennootschap (bv) is. Met de aanscherping in het wetsvoorstel vallen deze alternatieve routes ook onder het begrip winstuitkering.
Ook aan het uitkeren van winst stelt het wetsvoorstel voorwaarden. In de praktijk kunnen namelijk risico’s ontstaan voor de kwaliteit, de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van zorg en jeugdhulp als het financieel belang binnen dergelijke aanbieders te groot wordt. Winst mag daarom alleen worden uitgekeerd als:
Hiernaast mogen aanbieders geen onverantwoorde risico’s nemen bij het aantrekken of terugbetalen van eigen of vreemd vermogen. Het risico op te grote financiële belangen en minder oog voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid bestaat niet alleen bij winstuitkeringen maar ook bij andere transacties met eigen of vreemd vermogen (bijv. leningen of aandelentransacties). Daarom mogen aanbieders geen risico’s nemen waarvan ten tijde van het nemen van het besluit redelijkerwijs voorzienbaar is dat deze een bedreiging (kunnen) vormen voor de continuïteit van de organisatie of voor de kwaliteit van de te leveren zorg of jeugdhulp.
Ten slotte worden aanbieders verplicht gesteld om bij van betekenis zijnde transacties met verbonden partijen en (kortweg) familieleden van de dagelijkse of algemene leiding dan wel interne toezichthouder normale marktvoorwaarden te hanteren. Deze norm ziet op het voorkomen dat een aanbieder veel te hoge vergoeding voor geleverde diensten betaalt of een veel te lage vergoeding voor geleverde diensten ontvangt.
Deze randvoorwaarden en verplichtingen beperken de mogelijkheden van investeringsmaatschappijen die zich met een verkeerd motief in de intramurale zorg bevinden.
Enkele aspecten van de embryo-wetswijzigingen |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u voornemens de kweekgrens van veertien dagen aan te passen?
De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om de veertiendagengrens in de Embryowet op te schuiven naar 28 dagen.1 Omdat het kabinet momenteel demissionair is, laat ik de inhoudelijke reactie op het advies aan het volgende kabinet. Ik ben dus niet voornemens de veertiendagengrens aan te passen.
Kent u voorbeelden van andere wetgeving die de toepassing van technologie beperken tot specifieke onderzoeksgebieden, zoals de voorliggende initiatiefwet dat beoogt te doen? Werkt dit in praktijk en hoe wordt door toetsing omgesprongen met fundamenteler onderzoeksvragen en nieuwsgierigheid gedreven onderzoek waarvan nog niet duidelijk is op welk gebied de kennis precies van waarde gaat zijn?
Ja, hiervan bestaan voorbeelden, zowel in andere wetgeving als in de huidige Embryowet.
In de Wet op de dierproeven is sprake van een beperking tot specifieke onderzoeksgebieden. In artikel 1c, lid b van deze wet staat bijvoorbeeld dat dierproeven voor translationeel of toegepast onderzoek alleen voor de volgende doeleinden mogen worden verricht:
In de huidige Embryowet staan de volgende voorbeelden:
Bij de toetsing van onderzoek met embryo’s en foetussen zal de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) beoordelen of het onderzoeksdoel overeenkomt met de toegestane doelen. Ook zeer fundamenteel onderzoek kan van grote meerwaarde zijn en dus positief worden beoordeeld. Als het echter onderzoek betreft dat puur door nieuwsgierigheid gedreven is en waarvan niet kan worden aangetoond dat het kan bijdragen aan de genoemde doelen, zal de CCMO dit niet goedkeuren.
Is het mogelijk om de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) te vragen een proefronde van aanvragen te doen, gezien zowel in de beantwoording van de verslagronde van de initiatiefwet als uit de herziening is gebleken dat het pas na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving duidelijk zal worden hoe wordt omgesprongen met verschillende typen onderzoek en hoe reeds in gebruik zijnde stamcel-embryo’s zoals blastoïden wel of niet onder de nieuwe definitie van embryo zullen vallen?
In het algemeen geldt dat bij nieuwe wetgeving niet alle concrete situaties van tevoren omschreven kunnen worden. Het is aan de wetgever om via de wettekst en de schriftelijke en mondelinge toelichting daarop duidelijk te maken wat de bedoeling is van de wet. Vervolgens ligt de wetenschappelijk inhoudelijke beoordeling van concrete voorstellen voor onderzoek met embryo’s bij de CCMO. Als daar behoefte aan is, kan de CCMO op verschillende manieren helderheid richting onderzoekers bieden over eventuele onduidelijkheden, bijvoorbeeld door uitleg op de website.
Is er momenteel vraag van onderzoekers naar embryonale stamcellen die in kweek worden gebracht voor transplantatie of behandeling van ziekte? Zijn er klinische toepassingen of liggen die in het voortuizicht en zo ja, voor welke ziektes?
Er is op verschillende vlakken onderzoek gedaan naar het gebruik van in kweek gebrachte embryonale stamcellen voor transplantatiedoeleinden of behandeling van ziektes. Enkele voorbeelden waarbij onderzoek is gedaan naar de klinische toepassing hiervan zijn:
Hierbij moet worden opgemerkt dat, voor de meeste klinische toepassingen bij de mens, de voorkeur wordt gegeven aan het gebruik van lichaamseigen stamcellen om bij transplantatie het risico op afstoting te verkleinen. Embryonale lichaamseigen stamcellen kunnen alleen worden verkregen door middel van celkerntransplantatie.5 Klinische toepassingen met embryonale lichaamseigen stamcellen worden in het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers mogelijk gemaakt door artikel 9, eerste lid, onderdeel a in werking te laten treden (zie ook het antwoord op vraag 7).6
Het gebruik van geïnduceerde pluripotente stamcellen (iPS-cellen)7 lijkt echter een goed alternatief te vormen voor dergelijke klinische toepassingen. Omdat dit technisch minder complex is en er geen eicellen nodig zijn, is de verwachting dat dergelijke toepassingen vooral met iPS-cellen plaats zullen blijven vinden, in plaats van met embryonale stamcellen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Zijn iPS-cellen reeds een volwaardig alternatief voor embryonale stamcellen? Klopt het dat patenten rondom de iPS-technologie een drempel vormen voor het gebruik?
Het gebruik van iPS-cellen kan voor verschillende toepassingen van embryonale stamcellen een goed alternatief vormen, zowel in klinische als onderzoeksetting. Of iPS-cellen of embryonale stamcellen de voorkeur hebben hangt sterk af van het doel van het onderzoek of de behandeling. Het gebruik van iPS-cellen kent voor- en nadelen ten opzichte van het gebruik van embryonale stamcellen. De verschillen in herkomst, techniek, benodigde (ethische) toetsing en risico’s (op mutaties, ongeremde celdeling en afstoting) kunnen bepalend zijn voor de keuze bij een specifieke toepassing of onderzoek.
Hoewel lichaamsmateriaal op zichzelf niet gepatenteerd kan worden, kan er sprake zijn van een octrooi op een bepaalde (vernieuwende) bewerking of technologie die de iPS-cellen geschikt maakt voor een industriële toepassing. Zo kan een specifieke techniek of methode om iPS-cellen tot stand te brengen dus gepatenteerd worden.
Mij zijn geen specifieke signalen bekend dat patenten die toezien op het tot stand brengen van iPS-cellen een drempel zouden vormen voor het gebruik hiervan. In het algemeen geldt dat er altijd twee kanten zitten aan patenten. Aan de ene kant bevorderen ze innovatie – en dus de toegankelijkheid van nieuwe ontwikkelingen – doordat investeringen beloond worden en technische kennis door middel van licenties kan worden gedeeld. Aan de andere kant kunnen tijdens de patentperiode beperkingen bestaan, zoals beperkte beschikbaarheid van cellijnen en kunnen aan licenties kosten zijn verbonden.
Kunnen deze stamcellen gebruikt worden door ziekenhuizen om deze behandeling te maken of zullen ze naar verwachting ook door bedrijven tot stand worden gebracht? In het geval alle drie de wetten, de voorliggende herziening, de initiatiefwet en de wet zeggenschap lichaamsmaterialen worden aangenomen, is het dan mogelijk dat bedrijven embryo’s tot stand kunnen brengen met het oog op het oogsten van stamcellen voor een geneesmiddel? Geldt hier een winstverbod? Geldt er een winstverbod op met embryo’s verkregen stamcellijnen?
iPS-stamcellen kunnen door ziekenhuizen worden gebruikt voor (onderzoek naar) behandelingen. Enkele voorbeelden van dergelijk onderzoek in Nederland zijn:
Ziekenhuizen en onderzoekscentra kunnen gebruik maken van iPS-cellijnen die ze zelf tot stand hebben gebracht of gebruik maken van cellijnen van een bedrijf (waar in elk geval in het hierboven genoemde tweede voorbeeld sprake van is).
Het tweede deel van de vraag betreft de mogelijkheid om embryo’s tot stand te brengen om embryonale stamcellen te oogsten voor een geneesmiddel. Hiervoor is van belang dat het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers – door artikel 9 van de Embryowet in werking te laten treden – twee nieuwe doeleinden mogelijk zal maken waarvoor mensen hun geslachtscellen ter beschikking kunnen stellen. Hierdoor kunnen geslachtscellen worden gedoneerd voor het tot stand brengen van embryo’s voor 1) transplantaties bij de mens die niet anders dan met gebruikmaking van stamcellen van speciaal tot stand gebrachte embryo’s kunnen worden verricht en voor 2) wetenschappelijk onderzoek voor zover toelaatbaar volgens de Embryowet.
Uit de memorie van toelichting van de Embryowet (2000) blijkt wat met het eerste doeleinde van transplantaties bij de mens wordt bedoeld: door middel van celkerntransplantatie een embryo vormen («therapeutisch kloneren»), zodat uit dit embryo lichaamseigen stamcellen verkregen kunnen worden voor een behandeling.11 Een dergelijke toepassing zou beschouwd worden als een ATMP (advanced therapy medicinal product), en dus als een geneesmiddel. Het initiatiefwetsvoorstel maakt het dus mogelijk om een embryo tot stand te brengen om embryonale stamcellen te verkrijgen voor een geneesmiddel.
Het derde deel van de vraag gaat over de mogelijkheid om hiermee winst te maken. In principe heeft een organisatie op grond van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) een erkenning nodig voor het verrichten van handelingen met lichaamsmateriaal met als doel toepassing op de mens. Op grond van artikel 9, derde lid, van de Wvkl kan een erkenning voor het in ontvangst nemen van lichaamsmateriaal na het verkrijgen ervan uitsluitend worden verleend als, blijkens de statuten, het doel van de organisatie niet is het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen.
De Wvkl is echter niet van toepassing (op grond van artikel 2) als het gaat om lichaamsmateriaal voor zover daarop de Geneesmiddelenwet van toepassing is. Voor een ATMP geldt dus, nadat deze tot stand is gebracht, dat geen erkenning op grond van de Wvkl nodig is voor het in ontvangst nemen, bewaren of distribueren ervan; op zichzelf geldt het hiervoor omschreven winstuitkeringsverbod dus niet voor de organisatie die de ATMP beheert.
Overigens zijn op dit moment dergelijke toepassingen (ATMP’s) waarbij lichaamseigen embryonale stamcellen nodig zijn voor transplantaties bij de mens, en waarbij (conform het hierboven genoemde tweede doeleind in artikel 9) het ook niet mogelijk is om gebruik te maken van alternatieven zoals iPS-stamcellen, niet voorzien.
Het vierde deel van de vraag gaat over de mogelijkheid om winst te maken op embryonale cellijnen vanuit tot stand gebrachte embryo’s. Op zichzelf bestaat er geen winstverbod voor embryonale cellijnen. Het tot stand brengen van embryo’s wordt met het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers echter alleen toegestaan als (en voor zover) dit noodzakelijk is voor een concreet wetenschappelijk onderzoek met die embryo’s of ten behoeve van transplantatiegeneeskunde zoals hierboven beschreven. Het tot stand brengen van een embryo om stamcellen te oogsten puur en alleen om een cellijn te ontwikkelen (voor toekomstig gebruik in bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek) is geen doeleinde dat met het initiatiefwetsvoorstel wordt toegestaan.
Vallen IVG-embryo’s die tot stand zijn gebracht met IVG-geslachtscellen afkomstig van één persoon onder het verbod op kloneren, ook al levert dat dankzij genetische recombinatie tijdens de bevruchting geen honderd procent identieke kloon op?
Wanneer een IVG-embryo tot stand zou worden gebracht met IVG-geslachtscellen afkomstig van één persoon, zou inderdaad geen sprake zijn van het tot stand brengen van een genetisch identiek individu. Genetische eigenschappen worden bij de vorming van de geslachtscellen en bij bevruchting namelijk op zo’n manier opnieuw gecombineerd dat de ontstane entiteit een ander genetisch profiel zou hebben dan de donor.12 Wanneer een dergelijk IVG-embryo zou worden gebruikt voor een zwangerschap, zou dit dus niet onder het verbod op kloneren vallen.
Overigens betekent dat niet dat, als de techniek zover zou zijn, het toelaatbaar zou zijn om IVG-geslachtscellen van één persoon te gebruiken voor het tot stand brengen van een zwangerschap. In de IVF-praktijk wordt namelijk gelet op de verwantschap van donoren (consanguïniteit) vanwege het risico op erfelijke ziektes die daarmee gepaard gaat.
Wanneer er in de nieuwe definitie in het wetsvoorstel staat «dezelfde essentiële functies voor doorgaande ontwikkeling ontstaan als (een klassiek embryo)», bedoelt u hiermee een klassiek embryo in vivo of in vitro, dus in de buik of in het lab? Bent u het ermee eens dat bij de ontwikkeling van een klassiek embryo in vitro er niet dezelfde functies ontstaan en die zich niet volledig vergelijkbaar ontwikkelen als een klassiek embryo in vivo?
Het klopt dat de ontwikkeling van een embryo in vitro (in het lab) zich niet volledig laat vergelijken met de ontwikkeling van hetzelfde embryo in vivo (in de buik). Zoals in paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie
staat aangegeven, gaat het om een vergelijking onder vergelijkbare omstandigheden, dus voor onderzoeksdoeleinden een vergelijking van de ontwikkeling in vitro.13
Het artikel “Kabinet plant grootschalige woonwijken bij vier Nederlandse steden” |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Wat is de huidige eigendomssituatie van de percelen binnen de nieuw aangekondigde woningbouwlocaties in Glanerbrug, Pampus, Schuytgraaf-Zuid en Zevenaar?1
De locaties waarna u verwijst in de vraag komen niet overeen met de gemeenten die afgelopen juni zijn benoemd in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving waarbinnen een kansrijke grootschalige woningbouwlocatie ligt die extra Rijksregie vraagt. De definitieve aanwijzing van de locatie vindt plaats via de Nota Ruimte die waarschijnlijk eind september/ begin oktober ter inzage wordt gelegd.
Heeft de Rijksoverheid of een publieke partij, zoals het Rijksvastgoedbedrijf of de gemeente, al grondaankopen gedaan of opties genomen in deze gebieden voorafgaand aan de publicatie van de plannen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is vooraf onderzocht of het openbaar aankondigen van deze locaties de grondprijs heeft beïnvloed, zoals stijging door speculatie?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn er afspraken gemaakt met gemeenten of grondeigenaren over het afromen van planbaten bij functiewijziging van de grond (bijvoorbeeld via een planbatenheffing)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is overwogen om het eigendom van de gronden eerst publiek te maken voordat het woningbouwprogramma wordt gestart, zodat betaalbaarheid geborgd wordt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Zie bovenstaande beantwoording.
De inzage in transactieoverzichten van kansspelaanbieders |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Kent u het bericht1 dat een kansspelaanbieder van illegale online gokspelen weigert transactieoverzichten te verstrekken aan een dakloos geraakte gokverslaafde man? Zo ja, klopt het dat dit verband houdt met de veroordeling van dit Maltese bedrijf tot het terugbetalen van grote sommen geld aan Nederlandse klanten?
Ja, ik ken het bericht over het weigeren van inzage in transactieoverzichten door een kansspelaanbieder. In het bericht wordt gesproken van transacties in de periode 2011 tot 2019. In die periode was het aanbieden van online kansspelen in Nederland illegaal. Wat betreft uw vraag over het verband tussen het geschetste in het bericht en een veroordeling tot terugbetalen aan Nederlandse klanten merk ik op dat het niet aan mij is om uitspraken te doen over de motivering van een bedrijf om transactieoverzichten al dan niet te verstrekken.
Klopt de bewering dat het Maltese recht op gegevensbescherming van toepassing zou zijn in dit soort gevallen? Moet niet onder alle omstandigheden Nederlands recht van toepassing worden verklaard op in Nederland aangeboden illegale online kansspeltransacties?
Het klopt dat Maltees recht van toepassing is op het juridische geschil over de gegevensverstrekking uit het nieuwsbericht dat aangehaald is in vraag 1. Het Maltees recht rondom gegevensbescherming is een uitwerking van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze Europese regelgeving harmoniseert de bescherming van persoonsgegevens van alle inwoners van EU-lidstaten. In beginsel is dus het recht op inzage voor iedere EU-burger gelijk. Echter, de AVG laat enige ruimte voor lidstaten over om nationale wetgeving te formuleren die een specifieke invulling geeft aan sommige bepalingen in de AVG.
Het is altijd mogelijk voor mensen om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) wanneer kansspelaanbieders gevestigd in Malta geen gehoor geven aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP behandelt deze klachten en zet ze waar nodig door naar de privacytoezichthouder van Malta (de Information and Data Protection Commissioner). Klachten kunnen ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt als betrokken toezichthouder nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar klachten.
In onderhavige casus heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juli jl. in een voorlopige voorzieningenprocedure geoordeeld over de vraag of de kansspelaanbieder in kwestie zich kan beroepen op de beperking die volgt uit Maltese recht inzake gegevensbescherming, om de transactiegegevens niet te verstrekken aan de verzoeker. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moeten de transactiegegevens alsnog worden verstrekt aan de verzoeker, op grond van de AVG.2 De beperking die volgt uit het Maltese recht biedt volgens de rechter geen grondslag om de verstrekking van de gevraagde gegevens te weigeren.3
Bent u het ermee eens dat kansspelaanbieders die op de Nederlandse gokmarkt actief zijn onder alle omstandigheden op het eerste verzoek moeten kunnen voorzien in dergelijke transactieoverzichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kansspelautoriteit te vragen online kansspelaanbieders die vóór 2021 illegale kansspelen aanboden op de Nederlandse markt aan te spreken om aan hun klanten inzage te geven in hun betaalgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden op Kamervragen is het niet aan mij of aan de Kansspelautoriteit (Ksa) om een oordeel te vellen over de inzage in transactiegegevens.4 Het gaat hier om geschillen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler die betrekking hebben op een periode waarin het aanbieden van online kansspelen in Nederland illegaal was. De beoordeling daarvan is voorbehouden aan de rechter. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2 is op 16 juli jl. geoordeeld dat inzage in transactiegegevens moet worden verleend.5 Op 4 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.6 In die zaak werd de vordering om inzage te verlenen eveneens toegewezen. De Ksa heeft, zoals gezegd, geen rol als partij in deze juridische procedures. De handelwijze van vergunde aanbieders die onderwerp zijn van deze procedures wordt betrokken bij de beoordeling van een nieuwe vergunningsaanvraag door die aanbieder.
Ik vind dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen van 11 juli jl. behoort daarbij wat mij betreft het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens.7
Het gedrag van vergunninghouders in het verleden kan daarnaast relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder.
Zijn u illegale online kansspelaanbieders bekend die weigeren inzage te geven in betaalgegevens om juridische claims van hun klanten te frustreren? Zitten daar kansspelaanbieders bij die inmiddels legaal online kansspelen aanbieden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze kansspelaanbieders tot actieve medewerking aan juridische claims te dwingen?
Het is mij bekend dat bij tenminste één aanbieder van online kansspelen die thans over een vergunning beschikt en voordat er een gereguleerde markt was illegaal kansspelen aanbood, verzoeken liggen om inzage te verstrekken in transactiegegevens. Dit blijkt onder andere uit voornoemde rechterlijke uitspraken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zijn de Ksa en ik geen partij in procedures omtrent inzage in de transactiegegevens voor zover het gaat om het illegaal aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven kan het gedrag van vergunninghouders in deze wel relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Dit gedrag wordt betrokken bij de beoordeling van een nieuwe vergunningsaanvraag door die aanbieder.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de wijze waarop dit soort kansspelaanbieders gevolg geven aan de uitvoering van de rechterlijke uitspraken tot nu toe en die binnenkort te verwachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het gaat in deze procedures om geschillen die betrekking hebben op een civielrechtelijke verhouding tussen partijen. Zowel ten aanzien van geschillen over het verstrekken van gegevens alsmede over de geldigheid van de onderliggende overeenkomst is het aan partijen om deze geschillen aan een rechterlijke instantie voor te leggen. Ik heb daarnaast geen zicht op welk geschil aan welke rechterlijke instantie is voorgelegd, wat de uitspraak is en in hoeverre door partijen hieraan uitvoering wordt gegeven. Relevante uitspraken worden door de gerechtelijke instanties voorts zoveel mogelijk op www.rechtspraak.nl gepubliceerd en zijn daar in geanonimiseerde vorm in te zien. Ik vind het gezien voorgaande niet passend om uw Kamer over al deze zaken te informeren en ben daarnaast niet in de positie om dat te doen.
Militaire oefeningen met bekabelde drones in Natura 2000-gebieden |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Vinden er militaire oefeningen plaats in Natura 2000-gebieden met drones die via of met een glasvezelkabel worden bestuurd?
Nee, Defensie beschikt op dit moment niet over glasvezel aangestuurde (ook wel fiber optic) drones en heeft hier niet mee geoefend in Natura 2000-gebieden. Defensie heeft bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van onbemenste systemen en werkt strategisch samen met bedrijven, kenniscentra en andere partners. In dat kader kunnen demonstratie- of testvluchten plaatsvinden.
Heeft u onderzoek laten doen naar de schade op de natuur en het milieu door gebruik van deze glasvezelkabels? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van nieuw materieel wordt gekeken naar de gevolgen hiervan op de leefomgeving, waaronder de effecten op de natuur. Mocht de Nederlandse krijgsmacht de beschikking krijgen over fiber optic drones, zal dit niet anders zijn. Bij de aanschaf hiervan wordt dan gekeken naar de manier waarop glasvezelkabels worden opgeruimd.
Hoe worden Natura 2000-gebieden opgeruimd na een oefening van deze bekabelde drones? Worden de glasvezelkabels die worden gebruikt bij deze oefeningen opgeruimd of achtergelaten?
Binnen Defensie zijn gedrags- en gebruiksregels opgesteld die waarborgen dat restproducten na een oefening worden opgeruimd. Of dit nu bijvoorbeeld gaat om losse hulzen, verpakkingen van voedsel of, indien de Nederlandse krijgsmacht dat type drones zou gebruiken, glasvezelkabels.
Deelt u de mening dat militaire oefeningen in Natura 2000-gebieden nooit langdurige schade aan het gebied mogen veroorzaken, en dat Defensie uiterst netjes om moet gaan met onze natuur?
Verspreid over het land beschikt Defensie over militaire oefenterreinen. Deze militaire oefenterreinen dienen primair om de geoefendheid van de Nederlandse krijgsmacht op peil te houden. Door het militaire gebruik is op meerdere terreinen een unieke dynamiek ontstaan met voor Nederland bijzondere natuur. Een deel van deze militaire terreinen heeft vanwege de daar aanwezige natuurwaarden de status als Natura 2000-gebied gekregen. Bij het beheer en het militaire gebruik van de terreinen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de natuurwaarden. Hiervoor is onder andere het Defensie natuurbeleid opgesteld. Dit zorgt bij multifunctioneel gebruik van gronden voor een balans tussen militair gebruik en natuurbehoud en bevat maatregelen om de biodiversiteit te versterken en ecosystemen te beschermen. Tegelijkertijd is verstoring van de natuur door het militaire gebruik van de terreinen niet altijd uit te sluiten, maar Defensie probeert dit – mede als terreinbeheerder van natuurgebieden – zo veel mogelijk te voorkomen en waar mogelijk wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de natuur.
Het bericht ‘Israël richt bloedbad aan bij medische kliniek: ‘Doden vrouwen en kinderen gewetenloos’’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Israël richt bloedbad aan bij medische kliniek: «Doden vrouwen en kinderen gewetenloos»»?1
Het kabinet veroordeelt deze aanval en vindt dat de oorlog moet stoppen. Deze Israëlische aanval in de buurt van een gezondheidskliniek in de Gazastrook toont eens te meer dat er te veel burgerslachtoffers vallen, onder wie vrouwen en kinderen. Dergelijke gebeurtenissen onderstrepen waarom een onmiddellijk staakt-het-vuren noodzakelijk is voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om te komen tot perspectief op een duurzame oplossing.
Heeft u de Israëlische regering om opheldering gevraagd? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het kabinet heeft geen contact met Israël gehad over deze specifieke aanval. Het kabinet blijft in alle contacten met Israël consequent uitdragen dat het gebonden is aan het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. Nederland benadrukt daarbij dat Israël bij het uitvoeren van aanvallen de voortdurende plicht heeft om de burgerbevolking en burgerobjecten zo veel mogelijk te ontzien. Doelgerichte aanvallen op burgers en burgerobjecten zijn nooit toegestaan en in strijd met het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in internationaal verband aan te dringen op een grondig en onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Nederland dringt in bilaterale contacten met Israël aan op het onderzoeken van incidenten, ten behoeve van gerechtigheid en vervolging van de daders. Het is in eerste instantie aan de meest betrokken staat of staten die ter zake rechtsmacht hebben om internationale misdrijven te onderzoeken en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn te vervolgen en te berechten. De internationale gemeenschap komt pas in beeld als een staat niet bereid of niet in staat is om zelf op te treden. Het Israëlische leger heeft aangegeven het incident te onderzoeken. Daarbij verzoekt Nederland Israël ook om de uitkomsten van onderzoek te delen met de internationale gemeenschap. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vooralsnog niet bekend.
Op welke manier verzekert u zich ervan dat Israël alle benodigde voorzorgsmaatregelen neemt om de kans op burgerslachtoffers zo klein mogelijk te maken?
Strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht om onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Deze verplichting van het humanitair oorlogsrecht heeft als doel om schade aan de burgerbevolking en burgerobjecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Rechtstreekse aanvallen op burgers, onder wie vrouwen en kinderen, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet spreekt Israël in bilaterale contacten en gezamenlijk via de EU consequent aan op zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht.
Hoe kijkt u naar de gemaakte afspraken tussen de Europese Unie en Israël over onder andere humanitaire hulp? Heeft u er vertrouwen in dat de afspraken de situatie in Gaza aanzienlijk zullen verbeteren?
Het kabinet vindt dat Israël de blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft meteen aangegeven dat het zo snel mogelijk volledig zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties.
De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt. Het kabinet is bij uitblijven van implementatie van het akkoord door Israël direct overgegaan tot het nemen van significante stappen, zowel in EU-verband als op nationaal niveau, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Op welke manier wordt gemonitord of de afspraken worden nagekomen? Welk gevolg wordt eraan gegeven als afspraken niet worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de humanitaire inzet van Nederland in Gaza te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft noodhulp leveren aan de Gazastrook door onze samenwerking met professionele, gemandateerde organisaties zoals de Verenigde Naties, Rode Kruis- en Halve Maanbeweging en de Dutch Relief Alliance. Nederland heeft sinds 7 oktober 2.023 EUR 86,2 miljoen extra middelen vrijgemaakt voor humanitaire hulp in de Palestijnse Gebieden. Op 1 augustus jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd dat Nederland deelneemt aan de internationale coalitie t.b.v. airdrops.
Naast deelname aan de airdrops blijft Nederland zich diplomatiek en financieel inspannen voor de onmiddellijke verbetering van toegang voor de invoer en distributie van hulpgoederen via land. Zoals gecommuniceerd in de Kamerbrief van 28 juli jl. neemt Nederland stappen om de hulpverlening via land verder te ondersteunen. Middels een additionele bijdrage van 1,5 miljoen euro aan het VN-Bureau voor Project ondersteunende Diensten (UNOPS) draagt Nederland bij aan het operationeel houden van de landroute via Jordanië, een belangrijke humanitaire bevoorradingsroute. Ook helpt Nederland via UNOPS met de bekostiging van monitoringscapaciteit voor humanitaire hulp in de Gazastrook. Daarnaast doet Nederland een extra bijdrage van 3 miljoen euro doen aan het Nederlandse Rode Kruis, waarmee de steun aan het essentiële werk van de Palestijnse Rode Halve Maan in de Gazastrook wordt voortgezet. Deze bijdrage stelt deze organisaties in staat om, wanneer de situatie zich ervoor leent, snel op te schalen en maximaal gebruik te maken van de gevechtspauzes en andere maatregelen.
De gevolgen van de Asielnoodmaatregelenwet op het onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Marleen Haage (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Asielnoodmaatregelenwet zorgt voor onaanvaardbare problemen in het onderwijs»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u het ermee eens dat de onrust en onzekerheid in het onderwijs zeer onwenselijk is en er snel duidelijkheid moet komen over de mogelijke gevolgen van deze wet voor het onderwijs?
De Minister van Asiel en Migratie (AenM) heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (RvS) verzocht om hem van voorlichting te dienen over de vraag «of een aanmerkelijke kans bestaat dat naast de specifieke gedraging als bedoeld in het amendement ook individuele gedragingen van derden uit menselijkheid of humanitaire hulp kunnen worden aangemerkt als medeplegen of medeplichtigheid en daardoor strafbaar kunnen zijn.» In aanvulling daarop heeft hij gevraagd «daarbij te betrekken welke criteria of gezichtspunten relevant kunnen zijn als het gaat om strafbaarheid wegens medeplegen en medeplichtigheid aan dit strafbare feit».
Bij het verzoek om voorlichting heeft de Minister van AenM de RvS gevraagd om dit verzoek met voorrang te behandelen.2 De Minister van AenM heeft ook aangegeven dat hij hierover met zowel de Eerste als de Tweede Kamer in beraadslaging gaat na ommekomst van het advies van de RvS.
Bent u bereid om zo snel mogelijk inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn voor het onderwijspersoneel als deze wet wordt aangenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn bijvoorbeeld de consequenties voor contacten met ouders zonder geldige verblijfsvergunning van de kinderen aan wie les wordt gegeven en kunnen er consequenties zijn voor activiteiten die voor kinderen en ouders worden georganiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de consequenties voor onderwijs aan een kind dat de leeftijd van 18 benadert of 18 jaar is geworden en bent u het ermee eens dat deze wet ook zeer kwalijke consequenties kan hebben voor educatie, ontwikkeling en het behalen van een diploma? Vindt u deze leeftijdsgrens uit te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de Asielnootmaatregelenwet haaks staat op het VN-Verdrag voor de rechten van het kind, waarin onder meer is afgesproken dat kinderen recht hebben op onderwijs en ook ouders ondersteuning en bijstand verdienen zodat zij voor hun kinderen kunnen zorgen?
Alle kinderen in Nederland hebben recht op onderwijs. De voorgestelde strafbaarstelling van illegaal verblijf doet daar niet aan af. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Bent u het ermee eens dat uit het VN-Verdrag voortkomt dat kinderen en hun ouders een veilige omgeving verdienen en het helpen van kinderen en ouders op geen enkele manier consequenties mag hebben voor onderwijspersoneel of onderwijsorganisaties?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Syrische christen onder druk in azc” |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen onder druk in azc» in het Reformatorisch Dagblad van 12 juli jl.?1
Ja.
Hoe reageert u op deze signalen van Stichting Gave over een «forse toename» van discriminatie van christelijke asielzoekers?
Het COA voert geen specifiek doelgroepenbeleid, maar dat laat onverlet dat er groepen zijn waarbinnen risico op kwetsbaarheid nadrukkelijker aanwezig is. Het COA (h)erkent de kwetsbare groepen zoals vermeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn (EU richtlijn 2013/33) en ook nog andere groepen daarnaast. Zo erkent het COA bekeerlingen en religieus/etnische minderheden (bijvoorbeeld Syrische christenen) als groep met een verhoogd risico op een kwetsbare positie. Personen kunnen in de opvang te maken krijgen met discriminatie, sociaal isolement of zelfs agressie. Uiteraard is de inzet van het COA erop gericht dit te voorkomen en, wanneer sprake is van discriminatie of agressie, hier krachtig tegenop te treden.
Het COA is sinds de machtswisseling in Syrië alert op signalen van mogelijke onrust onder Syrische bewoners naar aanleiding hiervan en monitort dit. Tot op heden blijkt uit deze monitoring niet dat christelijke asielzoekers gediscrimineerd worden. Het COA is zich er evenwel van bewust dat mogelijk niet alle signalen dan wel incidenten van discriminatie gemeld worden door slachtoffers en/of andere bewoners.
Deelt u de mening dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?
Uiteraard deel ik dit standpunt. Agressie en geweld in de asielopvang komt helaas voor, zo blijkt ook uit de WODC Incidentenmonitor die op 11 juli jl. met de Kamer is gedeeld.2 Agressie en geweld richten zich in sommige gevallen op specifieke groepen in de opvang, waaronder christelijke asielzoekers. Het is volstrekt onacceptabel dat mensen die hun land van herkomst ontvluchten, in de asielopvang geconfronteerd worden met geweld en dit soort confrontaties. In het regeerprogramma van het demissionaire kabinet is dan ook expliciet opgenomen dat streng opgetreden wordt tegen geweld en overlast jegens vrouwelijke asielzoekers en asielzoekers met een LHBTIQ+ en/of christelijke achtergrond.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze signalen?
Bewoners worden snel na aankomst in de opvang tijdens het rechten en plichten gesprek geïnformeerd over artikel 1 van de Grondwet en het verbod op discriminatie. Ook gedurende het verblijf in de opvang worden bewoners hierover geïnformeerd door middel van posters op locaties en/of trainingen. Artikel 1 en het verbod op discriminatie zijn ook expliciet onderdeel van de huisregels van het COA die op alle locaties gelden.
Wanneer een bewoner slachtoffer wordt van discriminatie op de locatie kan een bewoner dit melden bij een COA-medewerker. Bij het overtreden van de huisregels (bijvoorbeeld in het geval van aantoonbare discriminatie) kan een COA-medewerker volgens het maatregelenbeleid een maatregel opleggen. De maatregelen variëren van het voeren van een correctiegesprek tot het inhouden van verstrekkingen. Ook kunnen asielzoekers verplaatst worden naar een time-out plek op een andere COA-locatie of de handhaving en toezichtlocatie.
Daarnaast is een van de belangrijkste uitgangspunten in de opvang van asielzoekers dat iedereen in de asielopvang (sociale) veiligheid ervaart. Het COA doet haar uiterste best om asielzoekers, zo goed mogelijk op te vangen en veiligheid te bieden. Het COA zet zich bovendien actief in om meldingen van incidenten waar nodig zo snel mogelijk door te zetten naar de politie. Ook werkt het demissionaire kabinet aan effectiever lik-op-stuk beleid, zodat het plegen van een misdrijf niet lang ongestraft blijft. Naast de methodische begeleiding (basisbegeleiding) zet het COA ook de werkwijze «intensieve begeleiding op locatie» (ibl) in. Dit is een persoonlijke en preventieve aanpak voor bewoners die onbegrepen of (potentieel) overlastgevend gedrag vertonen. Door hen snel in beeld te krijgen, kan begeleiding op maat worden geboden. Ibl-medewerkers begeleiden deze bewoners intensief en laagdrempelig, met als doel escalaties te voorkomen en rust op de locatie te behouden. Waar nodig wordt gedrag duidelijk begrensd en, als dat niet helpt, kan worden opgeschaald naar een repressieve aanpak. Deze werkwijze is inmiddels op 86 locaties geïmplementeerd.
In hoeverre volgt in alle gevallen een aangifte van discriminatie en intimidatie in de richting van christelijke asielzoekers?
Slachtoffers van discriminatie maken zelf de keuze of zij aangifte of melding doen bij de politie (bij vermoedelijk strafbare feiten) en/of een melding maken bij het meldpunt discriminatie. COA medewerkers stimuleren slachtoffers wel om aangifte te doen. Slachtoffers van discriminatie en intimidatie hoeven het COA niet te informeren over hun aangifte, dus in hoeverre in alle gevallen daadwerkelijk aangifte wordt gedaan of melding wordt gemaakt van intimidatie en discriminatie door bewoners is bij het COA niet bekend.
Informatie hierover kunnen zij vinden op het online platform voor bewoners en zij kunnen advies en begeleiding hiervoor vragen bij de COA-medewerker. Wanneer COA-medewerkers getuigen zijn van het incident kunnen ook zij aangifte doen of een melding maken. Bij aangrijpende gebeurtenissen waar COA-medewerkers geen getuigen van zijn geweest worden de COA-medewerkers ook gestimuleerd een melding te maken bij de politie. Waar het gaat om een mogelijk misdrijf, waar COA-medewerkers geen getuigen van zijn geweest, dienen COA-medewerkers hier wel een melding van te maken bij de politie.
Het openbaar ministerie zet in op een snelle afdoening van misdrijven door overlastgevende asielzoekers binnen de ZSM-aanpak (Zorgvuldig, Snel, Maatwerk). Dit gebeurt door in te zetten op lik-op-stuk, zodat snel duidelijk is welke sanctie wordt opgelegd. Denk daarbij aan de inzet van (super)snelrecht en directe tenuitvoerlegging van de sanctie. Het is aan de officier van justitie om te bepalen of in individuele gevallen vervolging wordt ingesteld en voor welke afdoening wordt gekozen.
Bent u bereid te onderzoeken of bij dergelijke incidenten de asielaanvraag van de dader op basis hiervan kan worden afgewezen, zodat hij of zij het land dient te verlaten?
Bij brief van 18 december 2024 heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden tot het weigeren of intrekken van een verblijfsvergunning op grond van openbare orde. Kort gezegd komt het erop neer dat als een vreemdeling in aanmerking komt voor bescherming in Nederland, een asielvergunning geweigerd kan worden als er een veroordeling ligt wegens een (bijzonder) ernstig misdrijf. Indien hiervan sprake is, zal de IND vanzelfsprekend de veroordeling betrekken bij de beslissing.
Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk vergrijp zwaarder negatief mee te laten wegen bij de beoordeling van de asielaanvraag?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om het meldpunt van stichting Gave voor bedreiging en intimidatie van christelijke asielzoekers beter vindbaar en toegankelijk te maken (aanvullend aan de online vindbaarheid via het digitale MyCOA platform), aangezien asielzoekers het meldpunt «moeilijk weten te vinden» of bang zijn voor gevolgen?
Het meldpunt van stichting Gave is op meerdere manieren zichtbaar bij het COA. Zo is het meldpunt voor bewoners vindbaar via MyCOA en staat er ook informatie over stichting Gave vermeldt op www.coa.nl. Daarnaast worden COA-medewerkers volgens het beleid «levensbeschouwing op COA-locaties» geïnstrueerd om bewoners te verwijzen naar levensbeschouwelijke/ religieuze organisaties in de regio die passen bij de behoefte van de bewoners.
Hoe reageert u op de zorgen ten aanzien van situatie van Syrische christenen in hun thuisland?
Ik neem die zorgen uiterst serieus.
Bent u bereid de situatie voor christenen in Syrië voortdurend te monitoren en indien blijkt dat er gevaar voor hen dreigt christelijke asielzoekers alsnog aan te merken als risicogroep?
De verdere ontwikkelingen in Syrië worden nauwlettend gevolgd. De IND houdt rekening met ontwikkelingen in de situatie en betrekt deze bij de beoordeling van Syrische asielaanvragen. Bij het toewijzen van risicoprofielen in het landenbeleid wordt er gekeken naar de samenhang van verschillende omstandigheden in een land van herkomst. In algemene zin gaat het erom dat uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat een bepaalde groep een zekere mate van risico loopt in een land. Daar kan sprake van zijn als het gaat om een meer structurele en minder incidentele wijze waarop een groep in de negatieve aandacht staan van de autoriteiten dan wel andere actoren. Indien uit de beschikbare informatie blijkt dat dit het geval is voor christen in Syrië zal het beleid hierop aangepast worden. Op dit moment geeft de beschikbare informatie hiertoe geen aanleiding.
“Rijkswaterstaat sluit brug Urmond anderhalf jaar volledig af, maar gemeente Stein verzet zich: ‘Niet akkoord met samenloop verbreding A2’” |
|
Natascha Wingelaar (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in De Limburger van 11 juli 2025, waarin wordt gemeld dat de brug over het Julianakanaal bij Urmond anderhalf jaar volledig wordt afgesloten voor alle verkeer?1
Ja
Klopt het dat Rijkswaterstaat heeft gekozen voor een volledige afsluiting van de brug, ondanks bezwaren en aangedragen alternatieven door de gemeente Stein en inwoners van Urmond?
Dat klopt. Veiligheid heeft de hoogste prioriteit bij Rijkswaterstaat. Op basis van de grote complexiteit van de werkzaamheden en de daarbij horende veiligheidsoverwegingen is Rijkswaterstaat genoodzaakt de brug tijdens de werkzaamheden volledig af te sluiten. Tijdens de laatste inspecties in 2023 en 2024 is gebleken dat de staat van de brug slechter is dan aanvankelijk werd ingeschat, waardoor meer ingrijpendere werkzaamheden noodzakelijk zijn. Dit betreft onder meer het verwijderen en volledig vernieuwen van het brugdek inclusief de fietspaden, alsook het vervangen van diverse stalen constructieonderdelen. Zonder renovatie zal de brug per 1 januari 2026 moeten worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.
Hierdoor kan Rijkswaterstaat helaas geen invulling geven aan het aangedragen alternatief van de gemeente en omgeving om de brug tijdens de werkzaamheden open te houden voor fietsers en voetgangers. Dit is natuurlijk een flinke tegenvaller voor de inwoners van Urmond. Daarom is Rijkswaterstaat ook in gesprek met de omgeving om te bezien welke alternatieve mogelijkheden er zijn voor fietsers en voetgangers.
Op welke wijze zijn de gemeente Stein en de inwoners van Urmond betrokken geweest bij het besluitvormingsproces? In hoeverre zijn hun inzichten en zorgen meegenomen?
In de planfase is een gemeentelijke werkgroep actief betrokken geweest bij de variantenstudie en ook daarna in de verdere uitwerking van dit project.
Tijdens de variantenstudie in 2022 zijn de bewoners meegenomen in de keuze voor een voorkeursvariant van uitvoeringswijze. De Bewonerswerkgroep brug Urmond heeft toen haar voorkeur uitgesproken voor een renovatievariant met slechts beperkte hinder (enkele dagen) voor langzaam verkeer.
Deze variant blijkt nu niet langer haalbaar. Voor deze nieuwe situatie wordt opnieuw participatie georganiseerd. In de bewonersbrief van 10 juli 2025 is een oproep gedaan aan de omgeving om deel te nemen aan een klankbordgroep. Rijkswaterstaat denkt mee over acceptabele reismogelijkheden.
Hoe verhoudt deze aanpak zich tot uw beleid rondom burgerparticipatie en het betrekken van lokale gemeenschappen bij infrastructurele besluiten?
Bij een infrastructureel besluit krijgen alle betrokkenen de gelegenheid om hun inbreng te leveren. Dit is bij brug Urmond ook het geval. Daarbij wordt duidelijk gemaakt welke ruimte er is om mee te denken en wat de kaders zijn. Onder andere aan welke technische, juridische en financiële kaders een variant moet voldoen. De inbreng wordt serieus meegewogen in het besluit. Rijkswaterstaat gaat met inbrengers in gesprek én communiceert publiekelijk welke input geen plek heeft gekregen in het besluit.
Helaas hebben de inspecties in 2023 en 2024 aangetoond dat de technische toestand van de brug slechter is dan gedacht en dat de brug tijdens de renovatie geheel moet worden afgesloten voor al het verkeer.
Deelt u de mening dat overheidsbetrouwbaarheid ook inhoudt dat inwoners erop mogen vertrouwen dat hun stem serieus wordt genomen in besluiten die grote impact hebben op hun leefomgeving?
Ja. RWS neemt zoveel als mogelijk inbreng vanuit de omgeving mee in de uitwerking van projecten en weegt deze af. Helaas wil dat niet altijd zeggen dat er ook iets met de inbreng gedaan kan worden. Er moet telkens een evenwicht worden gevonden in maatschappelijke, technische, ruimtelijke, juridische en financiële haalbaarheid. Bovenal dient de veiligheid van de burgers en aannemer geborgd te worden tijdens de werkzaamheden.
Waarom is niet gekozen voor een gedeeltelijke of gefaseerde afsluiting, zodat de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid van Urmond gewaarborgd konden blijven?
De technische staat van de brug en daarbij behorende renovatiewerkzaamheden maakt een gefaseerde of gedeeltelijke afsluiting vanuit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk. De renovatiewerkzaamheden zijn omvangrijk en moeten over de volledige breedte van de brug aaneengesloten worden uitgevoerd. Denk hierbij aan het tijdelijk ophogen van de brug i.v.m. scheepvaartpassage tijdens de renovatie, het volledig verwijderen van het brugdek en het uitvoeren van conserveringswerkzaamheden in een afgesloten en krappe werkomgeving.
Welke samenhang is er met de werkzaamheden rondom de verbreding van de A2? Op welke manier wordt hier rekening mee gehouden bij Rijkswaterstaat? Welke alternatieven zijn er qua planning van de beide projecten?
Rijkswaterstaat heeft de werkzaamheden aan de A2 Het Vonderen Kerensheide en brug Urmond op elkaar afgestemd. Zo zal brug Urmond pas worden afgesloten zodra de werkzaamheden langs/aan de Bergerweg (onderdeel van project A2 Het Vonderen Kerensheide) zijn afgerond.
Is er een maatschappelijke impactanalyse gemaakt van deze afsluiting? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen officiële maatschappelijke impactanalyse (MIA) opgesteld voor de afsluiting van brug Urmond. In de oorspronkelijke uitgangspunten werd ervan uitgegaan dat de brug gedurende de werkzaamheden toegankelijk zou kunnen blijven voor voet en fietsverkeer. Om die reden is destijds geen aparte impactanalyse uitgevoerd.
Wel is er, daar waar van toepassing, gesproken met relevante maatschappelijke actoren om te bezien hoe zij de gevolgen van deze afsluiting zullen ervaren en welke omrijdroutes er mogelijk zijn. Er is dus wel degelijk gekeken naar de maatschappelijke impact van de afsluiting. Daarbij is vanzelfsprekend contact onderhouden met belangrijke lokale partijen, zoals: de basisschool, hulpdiensten, Chemelot en enkele lokale verenigingen.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat en de gemeente Stein om te heroverwegen of alternatieve uitvoeringsvarianten mogelijk zijn die minder ontwrichtend zijn voor de gemeenschap?
Indien ik in overleg zou treden met de gemeente en Rijkswaterstaat, zou van daaruit de suggestie kunnen ontstaan dat alternatieve technische oplossingen mogelijk zijn. Dat is niet het geval. Het leidt ook onvermijdelijk tot vertraging, wat de kans op een volledige afsluiting vergroot. Daarom volg ik de aanpak van Rijkswaterstaat, met daarbij het nadrukkelijke verzoek aan Rijkswaterstaat om rekening te houden met alternatieve reisoplossingen.
Bent u bereid om nog eens goed naar alternatieve tijdelijke maatregelen te kijken zoals een fietsbrug, watertaxi, of andere maatregelen die de impact voor de gemeenschap verminderen?
Ja, hier is Rijkswaterstaat momenteel mee bezig en hierbij zullen ook de bewoners betrokken worden middels de genoemde klankbordgroep. Onder andere worden opties bekeken als deelfietsen en het inzetten van pendelbussen. Een omleiding via de brug bij Berg (hemelsbreed circa 1.500 meter verderop) is op minder dan 10 minuten fietsen beschikbaar.
Alternatieven moeten veilig en technisch uitvoerbaar zijn en passen binnen de beschikbare financiële ruimte. Binnen deze randvoorwaarden geven wij gemeente en bewoners graag de gelegenheid om mee te denken over hoe de impact op de omgeving zoveel mogelijk beperkt kan worden.
Welke lessen trekt u uit dit dossier voor toekomstige projecten, zodat lokale gemeenschappen niet het gevoel hebben overruled te worden door rijksdiensten?
Dat het eindbesluit bij een Rijksdienst ligt, wil niet zeggen dat er geen zorgvuldige samenspraak is geweest met de lokale gemeenschap. Rijkswaterstaat streeft altijd naar het (vroegtijdig) betrekken van de lokale gemeenschap; van het College van B&W tot aan eventuele dorpsraden en buurthuizen. Rijkswaterstaat luistert en informeert. Desondanks kunnen de wensen van de omgeving niet altijd gehonoreerd worden.
Kunt u toezeggen dat voortaan bij soortgelijke infrastructurele ingrepen burgerparticipatie structureel wordt verankerd en transparanter wordt gerapporteerd hoe met lokale input is omgegaan?
Zowel de participatie als transparante terugkoppeling is al verankerd. Zie het antwoord bij vraag 4. Ten aanzien van de renovatiewerkzaamheden van brug Urmond is de lokale input middels verschillende kanalen opgehaald en besproken met het college van B&W en in de gemeentelijke werkgroep.
Bent u bereid bovenstaande vragen binnen 14 dagen te beantwoorden?
Dit is vanwege de vakantieperiode en het Kamerreces niet gelukt.
Het bericht van nu.nl waarin staat dat “De Verenigde Staten willen de import van goederen uit de Europese Unie belasten met een heffing van 30 procent |
|
Ria de Korte (CDA) |
|
Boerma |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van nu.nl waarin staat dat «De Verenigde Staten willen de import van goederen uit de Europese Unie belasten met een heffing van 30 procent. Dat zal per 1 augustus gebeuren. De heffing is hoger dan het tarief van 20 procent dat in april werd aangekondigd.»?1
Ja.
In april heeft NSC al via een motie verzocht om binnen twee maanden in kaart te brengen wat de impact is van de importheffingen van Amerika en de eventuele tegenmaatregelen van Europa op de Nederlandse sectoren, kunt u de Kamer hierover per omgaande informeren?
De toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft toegezegd naar aanleiding van zowel vragen in het Commissiedebat voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april als in reactie op de motie van de leden de Korte en Ceder2 in het Tweeminutendebat, beiden van 3 april jl., om in gesprek te gaan met het Centraal Planbureau (CPB) over een mogelijke actualisatie van de eerder gedane doorrekening. Uw Kamer is via het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april3 geïnformeerd dat het CPB deze actualisatie op 1 mei jl. heeft gepubliceerd.4 De actualisatie is bijgesloten bij deze beantwoording.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat het percentage van 30% dat door de VS per brief is aangekondigd afwijkt van eerder genoemde percentages tijdens de campagne van 10%, de aankondigingen in april van 20% en tussentijdse uitlatingen via sociale media om 50% op te leggen.
Welke sectoren verwacht u dat bovengemiddeld zwaar geraakt zullen worden door de aangekondigde heffingen?
Bedrijven en sectoren die voor eenvoudig substitueerbare producten in hoge mate afhankelijk zijn van de Amerikaanse markt lopen de grootste kans om geraakt te worden door verhogingen van Amerikaanse importheffingen. Het CPB noemt farmacie, machines, elektronica, elektrische apparatuur, metaal, chemie en metaalproducten.
Welke bedrijven worden naar verwachting het meest in hun voortbestaan bedreigd?
De vraag of bedrijven in hun voortbestaan worden bedreigd is van meer factoren afhankelijk dan de hoogte van importheffingen van een derde land. Bedrijven hebben te maken met een breed scala aan marktomstandigheden. Uiteindelijk zijn importheffingen in specifieke buitenlandse markten daarin slechts één factor.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om samen met de EU deze importheffingen te voorkomen of te verminderen?
De heffingen en de onzekerheid die ermee gepaard gaat zijn ongunstig voor de Nederlandse en de Europese economie, zoals ook blijkt uit de studie van het CPB. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie om namens de EU de dialoog met de VS op te blijven zoeken met als doel om de Amerikaanse importheffingen van tafel te krijgen. Wat betreft het kabinet zijn daarbij met name de volgende vier sporen van belang. Ten eerste moet gewerkt worden aan een positieve agenda met de VS, waarbij gekeken dient te worden welke kansen er zijn om samen te werken met de VS en bilaterale handel verder te faciliteren. Het kabinet steun de inzet van de Commissie om te komen tot een positief onderhandelingsresultaat met de VS richting augustus. Ten tweede dient ingezet te worden op een reactief spoor waarbij de EU bereid moet zijn tegenmaatregelen te nemen indien onderhandelingen met de VS niet tot een aanvaardbaar resultaat leiden. Deze tegenmaatregelen versterken bovendien de onderhandelingspositie van de EU in het eerste spoor. Ten derde pleit het kabinet voor internationale samenwerking en het verder diversifiëren van de handelsstromen van de EU. Nieuwe handelsakkoorden kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Ook blijft de EU als groot handelsblok een voortrekkersrol spelen in de op regels gebaseerde internationale handelsorde. Daarnaast pleit het kabinet in EU verband voor het versterken van het concurrentievermogen, waaronder via het versterken van de EU interne markt en kapitaalmarktunie, wat in de huidige context des te urgenter is. Daarnaast roept het kabinet op om bestaande handelsbelemmeringen tussen EU-landen te adresseren en daarmee de EU interne markt te verdiepen, conform de rapporten van Letta en Draghi. Voor al deze elementen geldt dat EU eenheid cruciaal is voor een succesvolle aanpak.
Kunt u de Kamer op korte termijn en intensief informeren over de stappen die met de EU worden gezet in reactie op deze handelsoorlog?
Ja. Uw Kamer ontving vandaag het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli jl. waarin de handelsrelatie met de VS en de te nemen stappen uitgebreid besproken zijn.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir-software?1
Navraag bij de onderdelen van het Ministerie van IenW inclusief de onder dit departement vallende ZBO’s leert dat Palantir daar niet in gebruik is of is geweest.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir-software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Dit is niet aan de orde bij het Ministerie Infrastructuur en Waterstaat of een van de onder verantwoordelijkheid van het ministerie vallende onderdelen.
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als RIEC's (Regionaal Informatie- en Expertisecentra), LIEC (Landelijk Informatie- en Expertisecentrum), iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen), etcetera verstaan) en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir-software?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2. Voor wat betreft informatie over specifiek de «Raffinaderij» wordt verwezen naar de beantwoording van deze vragen door de Minister van Justitie en Veiligheid (2025Z14552).
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Nee.
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
Vanwege het zomerreces en de benodigde afstemming heeft de beantwoording iets meer tijd gekost dan drie weken.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir-software?1
Vanwege de vertrouwelijkheid kan ik niet delen welke specifieke organisatieonderdelen binnen Defensie gebruik maken van de Palantir-software. Deze vertrouwelijkheid komt voort uit het moeten afschermen van capaciteiten van Defensie om hiermee de veiligheid en effectiviteit van Defensiepersoneel te vergroten in hun taakuitoefening.
Wel kan ik bevestigen dat binnen de Nederlandse krijgsmacht gebruik wordt gemaakt van de Palantir-software in het kader van interoperabiliteit tussen NAVO-partners tijdens militaire inzet.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir-software, zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Ten aanzien van de zogenoemde «Raffinaderij» geldt dat dit een programma betreft dat buiten Defensie valt. Defensie is dan ook niet betrokken bij de totstandkoming of toepassing van dit programma en maakt er geen gebruik van. Verder verwijs ik u graag naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de Minister van Justitie en Veiligheid2.
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het RIEC, LIEC, iCOV, etc. verstaan) en / of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en / of Palantir-software?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven, en zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Er zijn geen organisatieonderdelen binnen Defensie die data delen met het programma «Raffinaderij». Dit programma valt buiten het domein van Defensie.
Binnen Defensie wordt Palantir-software uitsluitend ingezet in het eerder genoemde kader van militaire operaties en NAVO-interoperabiliteit. De toepassing daarvan vindt plaats binnen Defensiespecifieke projecten en met inachtneming van de geldende wet- en r49egelgeving, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De beantwoording wordt op de eerste dag na het zomerreces verzonden aan de Kamer.
Israël dat verdere stappen neemt in etnische zuivering |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het Trouw-artikel Israël wil 600.000 Gazanen opsluiten en verdrijven: «Dit is een concentratiekamp»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Israël van plan is 600.000 Palestijnen in Gaza binnen 60 dagen op te sluiten in een «concentratiekamp»-achtige situatie waarna waarschijnlijk gedwongen uitzetting volgt, zoals gemeld in Trouw?
Het creëren van een door militairen afgesloten gebied zou onacceptabel zijn. Als deze plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd, dan zou dat een schending van het internationaal humanitair recht betreffen en hoogstwaarschijnlijk leiden tot gedwongen ontheemding en deportatie. Nederland heeft zijn visie op dit plan vrijwel direct gedeeld met Israel.
Deelt u de analyse dat dit neerkomt op etnische zuivering en een zeer ernstige schending van het internationaal recht? Zo ja, bent u van oordeel dat het kabinet het opzettelijk opsluiten van Palestijnen openlijk en keihard moet veroordelen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het Genocideverdrag en andere internationale verdragen en op welke experts baseert u zich dan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Israël, met het opzettelijk opsluiten van honderdduizenden mensen in een gebied zonder adequate toegang tot water, voedsel, medische zorg of veiligheid, oorlogsmisdaden pleegt en uithongering van burgers als oorlogswapen inzet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het wegkijken van de Nederlandse regering te lang heeft geduurd en dat vooral praten met Israël niet heeft gewerkt, en dat Israël steeds verder escaleert?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli 2025 zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Welke spoedacties en sancties gaat u ondernemen om Israël onder druk te zetten om de verdrijving, verdere etnische zuivering en genocide te stoppen, nu het nog kan? Zo nee, waarom negeert u het Genocideverdrag en weigert u de oproep van mensenrechten- en hulporganisaties en experts op te volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om actief bij te dragen aan, en op te roepen tot, een internationaal beschermingsmechanisme voor de Palestijnse burgerbevolking, bijvoorbeeld via VN-blauwhelmen, een no-fly zone of veilige doorgang, teneinde verdere etnische zuivering in Gaza te voorkomen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat Israël verdere stappen neemt in etnische zuivering?
Het kabinet roept voortdurend op de burgerbevolking van de Gazastrook te beschermen conform het humanitair oorlogsrecht. De bovenstaande opties vereisen ofwel een resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ofwel toestemming van de partijen bij het gewapend conflict. Op dit moment is de kans hierop klein. Bovendien is het de vraag waarnaartoe de burgerbevolking zich zou moeten verplaatsen via de bovenstaande genoemde veilige doorgang.
Overweegt u nu wel een beroep te doen op het Internationaal Gerechtshof en zich aan te sluiten bij de genocidezaak die daar nu tegen Israël loopt? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof zijn er twee mogelijkheden voor staten om deel te nemen aan een contentieuze procedure tussen andere staten. Ten eerste is er de mogelijkheid tot het indienen van een interventie door een staat die meent een rechtsbelang te hebben bij de uitkomst van het geschil. Een staat die op deze wijze wil interveniëren moet aantonen dat de beslissing van het Internationaal Gerechtshof in het geschil tussen de twee partijen bij het geschil zulke consequenties heeft dat een interventie nodig is om zijn belangen zeker te stellen. De voorwaarden voor een dergelijke interventie zijn strikt en uit de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat de drempel voor ontvankelijkheid van een dergelijke interventie hoog is. Tot nu toe heeft het Hof de overgrote meerderheid van de verzoeken om interventie onder deze bepaling afgewezen.
Ten tweede kunnen staten die partij zijn bij het verdrag op grond waarvan het geschil gevoerd wordt een interventie indienen waarbij zij hun visie op de constructie (interpretatie) van dit verdrag geven. Een dergelijke interventie is alleen ontvankelijk indien zij zich beperkt tot de constructie van het verdrag. Zij mag niet ingaan op de feiten van de zaak of het recht toepassen op deze feiten. Dit type interventie wordt over het algemeen toegelaten, maar het Hof past ook hier de beperking strikt toe en zal die (onderdelen van) interventies die verder gaan dan de strikte constructie van het verdrag niet ontvankelijk verklaren.
In beide gevallen is sprake van een interventie en wordt de interveniërende staat geen partij bij het geschil. Dat laatste kan alleen als beide partijen daarmee instemmen. Dit is in de geschiedenis van het Internationaal Gerechtshof nog niet voorgekomen en instemming van beide partijen het voorliggende geschil tussen Zuid-Afrika en Israël is uiterst onwaarschijnlijk. Uit de tekst van een interventie kan allicht blijken dat de interveniërende staat een standpunt van een van de partijen bij het geschil deelt, of zelfs steunt, maar ook dat maakt een interveniërende partij geen mede-eiser. De deelname van de interveniërende staat aan de procedure is beperkt tot de interventie; deze staat mag zich niet uitlaten over andere onderwerpen; en heeft ook geen recht om gehoord te worden op andere onderwerpen dan die die het onderwerp zijn van de interventie. De verbindendheid van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is dan ook beperkt tot die onderdelen waarover de interventie zich uitgelaten heeft. Op basis hiervan is «aansluiten» als een partij bij het geschil niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat u op geen enkele manier recht doet aan uw morele en juridische verantwoordelijkheid als Minister van Buitenlandse Zaken van een land dat zich profileert als gastland van de internationale rechtsorde? Zo nee, hoe geeft u dan precies invulling aan die verantwoordelijkheid en op welke experts baseert u zich?
Nee. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl. 2025, gebruikt het kabinet een combinatie van druk op en dialoog met Israël om de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren. Dit alles naar vermogen en binnen de grenzen van ons kunnen.
Nederland neemt de bescherming van de internationale rechtsorde serieus en neemt daarom al langere tijd stappen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrieven van 18 juni 2025 en 28 juli 2025 is omschreven. Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds haar inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in de Palestijnse Gebieden.
Wilt u de bovenstaande vragen gezien de ernst en urgentie van de zaak deze week één voor één beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Uit de uitgevoerde inventarisatie binnen het Ministerie van Financiën is gebleken dat organisatieonderdelen geen direct gebruik maken of hebben gemaakt van Palantir-software, noch toegang hebben gehad tot Palantir-software. Voor zover bekend zijn er geen projecten of initiatieven binnen het ministerie die gebruikmaken of hebben gemaakt van Palantir-software.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Zie antwoord vraag 1.
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het RIEC, LIEC, iCOV, etc. verstaan) en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir software?
Organisatieonderdelen van het Ministerie van Financiën ontvangen en delen informatie en signalen met ketenpartners binnen de geldende wettelijke kaders, deze levering vindt niet direct in Palantir plaats. De ketenpartners zijn zelf verantwoordelijk voor de selectie van hun software. De opname van de door Financiën geleverde informatie in een analysesysteem zoals Palantir door een ketenpartner valt daarmee buiten de verantwoordelijk van het Ministerie van Financiën.
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft in de beantwoording op Kamervragen over Palantir2 aan dat de RIEC’s, het LIEC en iCOV geen gebruik maken van Palantir-software of informatieproducten daaruit, en andere functionarissen dan de politiefunctionarissen geen toegang daartoe hebben nu en/of hadden in het verleden. Daarnaast ontvangt of ontving de politie in relatie tot de analyseomgeving «de Raffinaderij» geen data van andere organisatieonderdelen.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) maakt geen gebruik van Palantir-software.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Ten aanzien van de zogenoemde «Raffinaderij» geldt dat dit een programma betreft dat buiten het domein van VWS valt. Daarnaast verwijs ik u graag naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de Minister van Justitie en Veiligheid.2
Welke organisatieonderdelen, daaronder worden ook verstaan samenwerkingsverbanden als het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC), het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) etc. en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir software?
Zie het antwoord op vraag 2
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoord.
Het behoud van ziekenhuiszorg in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Betekenen uw antwoorden op 4 juli 2025 op schriftelijke vragen van de SP dat twee volwaardige ziekenhuizen in Zeeland met Intensive Care (IC), Spoedeisende Hulpposten (SEH) en acute geboortezorg, en 24/7 acute zorg zullen blijven, en dat er dus op geen enkele manier zal worden afgeschaald in deze zorg, en dat de capaciteit, locatie en toegankelijkheid van deze zorg niet zal veranderen of verminderen?1
De besturen van beide ziekenhuizen hebben aangegeven dat de versterking van de samenwerking is gericht op het behoud van twee volwaardige ziekenhuizen met IC, SEH en acute geboortezorg. Dat betekent mijn inziens niet dat er geen enkele verandering kan plaatsvinden in het aanbod van de zorg. Het is in de eerste plaats aan de ziekenhuizen zelf om na overleg met alle belanghebbenden in de regio te bepalen hoe de samenwerking wordt ingevuld en wat dit betekent voor de toegankelijkheid, continuïteit en kwaliteit van zorg. Ik verwacht van ziekenhuisbestuurders dat zij het maximale doen om de zorg op een goede manier, dichtbij de mensen in hun regio te leveren. Ik verwacht ook dat zij dit doen na grondig overleg met alle betrokken partijen in de regio. Zoals ook in eerdere brieven2 3 is aangegeven, gaat de landelijke politiek niet over welke zorg een ziekenhuis aanbiedt.
Betekenen uw antwoorden van 4 juli dat de veranderplannen van ZorgSaam en Adrz voor de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen van tafel zijn, en zo niet, wat zullen die plannen dan wel betekenen voor de beschikbaarheid, de capaciteit, de locatie en de toegankelijkheid van IC, SEH, acute geboortezorg, en 24/7 acute zorg in Zeeuws-Vlaanderen?
Er zijn op dit moment nog geen besluiten genomen door de ziekenhuizen. In de komende maanden worden scenario’s uitgewerkt voor de vormgeving van de ziekenhuiszorg in Zeeland. Vanuit de ziekenhuizen begrijp ik dat eind 2025 de eerste fase wordt afgesloten, waarin contouren van de mogelijke samenwerking ten behoud van ziekenhuiszorg in Zeeland ter besluitvorming wordt voorgelegd. Ik verwacht van beide ziekenhuizen dat zij hier transparant over zullen communiceren.
Wat betekenen de plannen van ZorgSaam en Adrz voor de toekomst van het dottercentrum in Terneuzen?
Er zijn op dit moment nog geen besluiten genomen door de ziekenhuizen. In de komende maanden worden scenario’s uitgewerkt voor de vormgeving van de ziekenhuiszorg in Zeeland. Eind 2025 sluiten de ziekenhuizen de eerste fase af, waarin contouren van de mogelijke samenwerking ten behoud van ziekenhuiszorg in Zeeland ter besluitvorming wordt voorgelegd. Ik verwacht van beide ziekenhuizen dat zij hier transparant over zullen communiceren.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Palantir is een technologiebedrijf dat gespecialiseerd is in software voor databeheer en -analyse. Organisaties maken onder andere van Palantir software gebruik om grote hoeveelheden data vanuit verschillende databronnen met elkaar te integreren. Deze data-integratie leidt tot inzicht/overzicht, waarmee complexe vraagstukken kunnen worden behandeld.
De politie gebruikt de software van Palantir enkel binnen de zogenaamde «Raffinaderij». «De Raffinaderij» is een analyseomgeving waar Palantir onderdeel van uitmaakt. Deze wordt alleen aangewend voor de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en het voorkomen van aanslagen.
Over het (kortstondige) gebruik van Palantir software door de zes zuidelijke Veiligheidsregio’s ten behoeve van informatiegestuurde veiligheid is uw Kamer op 21 juni 2021 geïnformeerd.2 Dit gebruik is reeds in 2021 beëindigd en was op geen enkele wijze gelieerd aan de analyseomgeving «de Raffinaderij». Alleen openbare en publiek toegankelijke data zijn door zes Veiligheidsregio’s gebruikt. Palantir had geen toegang tot data van de veiligheidsregio’s.
In het Nieuw Rechts artikel «Hoe de Nederlandse overheid stilletjes een politiestaat optuigt met Palantir» van 10 juli 2025 wordt geschreven dat NCTV nauw samenwerkt met Palantir. Er is in het heden of verleden geen actief gebruik van Palantir (licenties) bij het organisatieonderdeel NCTV.
Uit de uitgevoerde inventarisatie naar Palantir software gebruik binnen mijn ministerie is tot op heden geen andere aanwending van deze software gebleken.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Nee, zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van de eerste vraag.
Welke organisatieonderdelen (waaronder ook samenwerkingsverbanden als de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC's), Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), etc.) en /of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en / of Palantir software?
Behoudens de politie en de zes veiligheidsregio’s3 in het verleden maken organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid en/of aan Justitie & Veiligheid gelieerde samenwerkingsverbanden (waaronder de Regionale Informatie- en Expertisecentra, het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum, en de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) geen gebruik van Palantir software.
Alleen de politie maakt gebruikt van de analyseomgeving «de Raffinaderij». Geen andere organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid dan de politie en geen andere functionarissen dan de politiefunctionarissen hebben nu en/of hadden in het verleden toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij».
Informatieproducten afkomstig uit de analyseomgeving «de Raffinaderij» worden niet gedeeld met partijen buiten de politie. Wel kan het zijn als op basis van een signaal afkomstig uit een informatieproduct vanuit de analyseomgeving «de Raffinaderij» sprake blijkt van hetzij een concrete verdenking van zware en georganiseerde criminaliteit dan wel een hoge kans op aanslagen dat de politie op basis van dit signaal op casuïstiek niveau contact legt met haar ketenpartners.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven, en zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
De politie ontvangt of ontving ten aanzien van de analyseomgeving «de Raffinaderij» geen data van andere organisatieonderdelen.
Vice versa hebben en/of hadden geen andere organisatieonderdelen of functionarissen dan de politie toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij» of hebben nu en/of hadden die in het verleden toegang tot de informatieproducten uit deze analyseomgeving.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid vallen geen andere organisatieonderdelen die andere Palantir-gerelateerde initiatieven hebben of hadden lopen.
Uit vrijgegeven Wet open overheid (Woo)-documenten blijkt dat de verwerving van de Palantir software heimelijk heeft plaatsgevonden; klopt het dat hierdoor regels voor een openbare aanbesteding niet zijn gevolgd?
De heimelijke verwerving heeft in 2018 plaatsgevonden met een beroep op art. 2.23, lid 1 sub e van de AW 2012. Deze bepaling stelt dat de aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op overheidsopdrachten voor leveringen, diensten of werken die geheim zijn verklaard, of waarvan de uitvoering met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan, of indien bescherming van wezenlijke belangen van Nederland dit vereist. Zie voorts beantwoording van vraag 6.
Wat waren de redenen voor het heimelijk verwerven van de Palantir software?
De redenen voor het heimelijk verwerven waren:
Kunnen de vragen afzonderlijk en binnen drie weken worden beantwoord?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot Palantir-software?1
Uit een inventarisatie binnen BZK blijkt dat er geen gebruik wordt gemaakt van Palantir-software. Over de werkwijze van het BZK-onderdeel AIVD worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir-software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Ten aanzien van de zogenoemde «Raffinaderij» geldt dat dit een programma betreft dat buiten het domein van BZK valt. Daarnaast verwijs ik u graag naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de Minister van Justitie en Veiligheid.2
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum, Landelijk Informatie- en Expertisecentrum, infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, etc. verstaan) en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir-software?
Zie het antwoord op vraag 2
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoord.
De verkoop van het gasdrukwapen ‘Sentinel’ en de hiaten in de wet |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van 8 juli 2025 over de verkoop van het gasdrukwapen «Sentinel», dat legaal op de markt is gebracht door minimale technische aanpassingen?1
Ja.
Klopt het dat dit wapen, ondanks de uiterlijke gelijkenis met een vuurwapen en het risico op letsel, momenteel niet onder het verbod op gasdrukwapens valt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De wet classificeert lucht-, gas- en veerdrukwapens in de zogenaamde wapencategorie IV onder 4e. Het voorhanden hebben van deze wapens is alleen toegestaan voor personen van 18 jaar en ouder. Voor leden van een schietvereniging die jonger zijn dan 18 jaar geldt een vrijstelling.
Lucht-, gas- en veerdrukwapens kunnen afhankelijk van de energie waarmee zij projectielen kunnen afvuren letsel veroorzaken. In het lopende traject voor de modernisering van de Wet wapens en munitie wordt meegenomen of het instellen van een energieafgifte grens ertoe kan bijdragen dat bepaalde lucht-, gas of veerdrukwapens als verboden aan te wijzen.
Als een lucht-, gas- of veerdrukwapen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, dan is het een verboden wapen, zoals genoemd in de categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie. Categorie I onder 7e van de wet benoemt het verbod op voorwerpen die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor be- of afdreiging geschikt zijn. In artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie is verder bepaald dat voor de beoordeling van deze vraag, voorwerpen een sprekende gelijkenis moeten vertonen met echte vuurwapens.
Het criterium «sprekende gelijkenis» kent in de uitvoeringspraktijk veel voorbeelden waarbij dilemma’s ontstaan over wat verstaan moet worden onder «sprekende gelijkenis». In uitspraken van verschillende rechterlijke instanties en met name van de Hoge Raad, blijkt dat hier zeer verschillend over gedacht kan worden. Vanwege de complexiteit die voortvloeit uit de toepasbaarheid van de criteria zoals die in categorie I onder 7e van de wet zijn opgesteld, zal ik in het moderniseringstraject van de wet hier in het bijzonder aandacht aan geven.
Ik heb de Werkgroep Advies Wet wapens en munitie gevraagd hier een advies over uit te brengen. Binnen deze werkgroep wordt verschillend naar dit criterium gekeken, maar het overwegende standpunt is dat het betreffende wapen niet valt onder de verboden categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie en gezien moet worden als een gasdrukwapen dat valt onder categorie IV onder 4e Wet wapens en munitie. Hiervan is het bezit voor personen van 18 jaar en ouder toegestaan. Ik verwacht het advies van de werkgroep dit najaar te ontvangen.
De werkgroep benadrukt dat de wet voldoende ruimte biedt om handhavend op te treden als men dit gasdrukwapen op de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijke ruimte draagt. Voor dit wapen, zoals voor alle wapens van categorie IV, geldt namelijk een draagverbod. Het dragen van een wapen in de openbare ruimte roept immers direct onveiligheidsgevoelens op voor andere burgers. Met de wet in de hand kan hiertegen worden opgetreden. In dat geval valt dit onder het wettelijk verbod om wapens te mogen dragen en geldt als aanvullend criterium dat wanneer er sprake is van het dragen van deze wapens op de openbare weg of voor het publiek toegankelijke ruimtes dat die als voorwerpen kunnen worden aangemerkt die gelet op de aard of omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën vallen.
Kunt u aangeven wat de omvang is van de verkoop van dit type wapens in Nederland? Heeft u ook inzicht in het profiel van de kopers?
In Nederland ziet de Centrale Dienst In- en Uitvoer (CDIU) van de douane toe op de invoer van onder andere dit soort wapens. Een handelaar in Nederland kan middels een consent van CDIU deze wapens importeren. In dit consent zijn alle unieke kenmerken van de wapens genoemd. De politie heeft geen inzicht in de omvang, aangezien de verkoop dan legaal is.
De politie heeft ook geen inzicht in het profiel van de kopers van deze wapens. De verkoop van dit soort wapens is in de hierboven omschreven situatie legaal en bij aankoop heeft de handelaar tot taak om een registratie met betrekking tot de eerste verkoop van het wapen bij te houden waaruit blijkt de datum van overdracht, het aantal, het fabricaat en type van de overgedragen voorwerpen, de naam en het adres van degene aan wie wordt overgedragen en het soort en nummer van diens legitimatiebewijs. Deze registratie wordt gedurende een termijn van zeven jaren bewaard. Indien het wapen wordt doorverkocht vindt er geen registratie plaats.
Op welke wijze worden dit soort wapens momenteel gemonitord door politie en het Openbaar Ministerie? Wordt bijgehouden hoeveel incidenten of inbeslagnames er zijn geweest met dit of vergelijkbare wapens? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt er geen continue monitoring plaats van de (door)verkoop van dit soort wapens. Van alle incidenten die ter kennis komen van de politie wordt een melding gemaakt in de politiesystemen. De wijze van de registratie van de melding maakt dat een analyse hierop vrijwel onmogelijk is. Zo kan een melding worden geregistreerd als «een verdachte situatie», «een bedreiging met een wapen» of anderszins.
In de herziening van de Wet wapens en munitie wordt verkend of het wenselijk is dat zware luchtdrukwapens onder het wettelijk verbod gaan vallen en daarmee alleen voorhanden mogen worden gehouden als er een wettelijke grond is om daarvoor een vergunning te verlenen. Zie hierover mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9. In dat geval zal bij incidenten wel een uitgebreide registratie plaatsvinden, omdat het dan gaat om een incident met een verboden wapen.
Deelt u de zorg dat de beschikbaarheid van dit soort wapens, ook als ze niet-dodelijk zijn, kan leiden tot risicovolle situaties, geweldsescalatie of misbruik?
Ja, die zorg deel ik. Dit gasdrukwapen wordt door wapenhandelaren gepromoot als een wapen dat door burgers voor zelfverdediging kan worden ingezet. Dat vind ik een zeer zorgelijke ontwikkeling. Bovendien constateer ik dat, indien het wapen voor zelfverdediging kan worden ingezet, dat het wapen ook voor bedreiging en chantage van andere burgers en overheidsdiensten kan worden ingezet. Ook dat vind ik een zeer zorgelijke ontwikkeling. Zie verder mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat wapens door minimale technische aanpassingen toch op de markt gebracht kunnen worden, terwijl ze feitelijk onder de reikwijdte van het verbod zouden moeten vallen?
Acht u aanpassing van de Wet wapens en munitie wenselijk en uitvoerbaar om dit soort ontwijkconstructies te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de handhaafbaarheid van de huidige wetgeving, gezien de vele grijze gebieden en uitzonderingen?
Bent u bereid om samen met politie, het Openbaar Ministerie en wapenexperts te onderzoeken hoe de Wet wapens en munitie kan worden aangepast om tot een duidelijker en beter handhaafbaar wettelijk kader te komen?
Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving zich tot die van buurlanden zoals België, Duitsland en Frankrijk als het gaat om dit soort wapens? Zijn er signalen dat Nederland hierin achterloopt? Kunt u dat toelichten?
Het aspect «sprekende gelijkenis» zoals gehanteerd in de wet- en regelgeving is een juridische term die in onze in buurlanden niet wordt gehanteerd. Betreffende de schotkracht van lucht-, gas- en veerdrukwapens hanteren buurlanden zoals België, Duitsland en Frankrijk een limiet op de mondingsenergie (uitgedrukt in joule) voor wapens die zonder vergunning verkocht mogen worden. Deze grens varieert doorgaans tussen de 7,5 en 20 joule, afhankelijk van het land. Nederland kent, in tegenstelling tot andere landen in Europa, geen limiet en dus ook geen verbod op zware lucht-, gas- of veerdrukwapens.
Zoals hierboven aangegeven wordt de vraag of het wenselijk is dat ook in Nederland zware luchtdrukwapens onder het wettelijk verbod gaan vallen, meegenomen in het herzieningstraject van de Wet wapens en munitie.
Bent u bereid om in Europees verband te verkennen hoe regelgeving voor zogeheten niet-dodelijke verdedigingswapens beter op elkaar kan worden afgestemd, om ongewenste import en misbruik te voorkomen?
Op Europees niveau zijn momenteel verschillende initiatieven in gang gezet, waaronder de nieuwe regelgeving rond wapenhandel en traceerbaarheid. De komende periode zullen we verkennen hoe Nederland hier gericht op kan aanhaken en een bijdrage kan leveren aan de implementatie en verdere beleidsontwikkeling op dit vlak.
Ten slotte: kunt u aangeven in welk stadium de aangekondigde wetswijziging van de Wet wapens en munitie, inclusief het messenverbod voor minderjarigen, zich momenteel bevindt? Wanneer verwacht u dat dit voorstel aan de Tweede Kamer wordt aangeboden?
Zie mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9 over het traject voor de herziening van de Wet wapens en munitie. Het traject bevindt zich momenteel in de fase waarin de problematiek rondom het huidige legale vuurwapenbezit in kaart wordt gebracht en mogelijke oplossingen worden verkend. Over de planning van de herziening informeer ik uw Kamer volgend jaar.
Het wetsvoorstel messenverbod is in december 2022 in internetconsultatie gegaan. Naar verwachting vindt dit najaar besluitvorming plaats over het vervolg van het wetsvoorstel messenverbod.