Het bericht 'De impact van vervuilende industrie op burgers en overheden' |
|
Wieke Paulusma (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Ziet u net zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat klimaatverandering een effect zal hebben op de gezondheid van Nederlanders en wat zijn volgens u de grootste risico's voor de gezondheid van Nederlanders als het gaat om klimaatverandering?1
De effecten van klimaatverandering op onze gezondheid, die het RIVM in beeld heeft gebracht, zijn mij bekend. De grootste risico’s voor de gezondheid in Nederland zitten in een toename in hitte, met onder andere meer risico op hart- en vaataandoeningen als gevolg. Daarnaast zijn er risico’s voor de gezondheid door meer blootstelling aan UV-straling, door een langer seizoen met meer pollen in de lucht, door meer en andere infectieziekten vanuit de leefomgeving en door de effecten van klimaatverandering op mentale gezondheid.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen een gezonde leefomgeving steeds verder wordt aangetast, zoals een gebrek aan schone lucht of schoon drinkwater?
Ik deel de zorgen dat een gezonde leefomgeving steeds meer onder druk komt te staan. De Wereldgezondheidsorganisatie noemde dat eerder de «triple crisis» van klimaatverandering, milieuvervuiling en verlies aan biodiversiteit. Een voor de mens gezonde leefomgeving is afhankelijk van een balans in de uitstoot in onze leefomgeving en wat onze planeet daarvan kan compenseren. Te veel uitstoot kan ons klimaat verstoren, heeft impact op de luchtkwaliteit en impact op de beschikbaarheid van veilig drinkwater.
Wat zijn de effecten van de grootste CO2 uitstoters in de grootste industrieclusters, te weten Rotterdam-Moerdijk, Groningen, Limburg, Noord-Holland en Zeeland/West-Brabant?
De uitstoot van CO2 geldt op zich niet als een gezondheidsrisico. Uitstoot van CO2 wordt als maat gehanteerd voor de bijdrage aan klimaatverandering. Andere uitstoot van de industrie en zaken als geluidsoverlast en trillingen kunnen echter wel gezondheidseffecten hebben. Dat varieert per industrieel complex en is ook afhankelijk van de lokale omstandigheden, zoals wind en de hoeveelheid mensen die dagelijks wordt blootgesteld aan uitstoot. In zijn algemeenheid is er daardoor geen uitspraak te doen over de effecten van deze industrieclusters. De vergunningverlening, handhaving en toezicht op de grote industrieclusters zijn regionaal georganiseerd bij de provincies en omgevingsdiensten en advisering over gezondheidsrisico’s aan de gemeenten wordt regionaal gedaan door de GGD’en. Daarnaast heeft het RIVM recent een rapport gepubliceerd over de gezondheidsgevolgen van Tata Steel Nederland in Noord-Holland2 en in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden laat het kabinet ook onderzoek doen naar de situatie rond Chemelot in Limburg.3
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Klimaat en Groene Groei en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om ervoor te zorgen dat omwonenden van de grote uitstoters kunnen rekenen op een gezonde leefomgeving?
De Minister van KGG is inderdaad verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het milieubeleid, waaronder de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Conform het verzoek van de Tweede Kamer neemt VWS deel aan de besprekingen over de maatwerkafspraken voor verduurzaming van Tata Steel Nederland. Daarnaast werkt VWS mee aan de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder andere door te verkennen of de rol van de GGD’en bij besluitvorming in de leefomgeving versterkt kan worden. Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden brengen we acties in kaart die kunnen zorgen dat omwonenden van industriële gebieden zich beter gehoord voelen, dat gezondheidszorgen beter geadresseerd worden en dat dit eventueel op gepaste wijze verankerd wordt in wet- en regelgeving. Deze agenda, gebaseerd op aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV), richt zich op het laten meewegen van gezondheid in beslissingen rondom industrie en gezonde leefomgeving. Zo werken we aan een gezondere en veiligere leefomgeving voor iedereen, waarin ook economische activiteiten op groene en schone wijze kunnen plaatsvinden.
Wat zijn de gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen met veel uitstoot? Wat zijn de gezondheidseffecten van zero-emissie zones?
Er zijn verschillende negatieve gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen. De hogere concentraties van luchtvervuiling (fijnstof, stikstofdioxide) afkomstig van het wegverkeer kunnen leiden tot luchtwegaandoeningen zoals COPD en astma, (long)kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan de geluidshinder van het verkeer ook leiden tot verhoogde bloeddruk, stress en slaapverstoring. Daarom adviseert de GGD gemeenten om in hun ruimtelijke ordening extra afstand te houden tussen (drukke) wegen en locaties waar hooggevoelige groepen, zoals kinderen en ouderen, langdurig verblijven.4 Ook moeten gemeenten die verbonden zijn aan het Schone Lucht Akkoord beleid maken ter bescherming van gevoelige groepen.5
In 2019 is onderzocht wat de kosten en baten van nul-emissiezones voor stadslogistiek kunnen zijn. Daaruit is gebleken dat dankzij deze zones de emissies van fijnstof en stikstofdioxide met 44% zouden dalen ten opzichte van de uitstoot in 2030. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat de geluidshinder zou afnemen (–0,5 tot –2,0 dB). De maatschappelijke waarde gepaard aan de reducties loopt op in de tientallen miljoen euro’s volgens het onderzoek6. Later dit jaar zal het Ministerie van IenW een actualisatie van dit onderzoek uitbrengen met de recentste cijfers.
Welke acties onderneemt u richting de bewindspersonen van Infrastructuur en Waterstaat om de leefomgeving van mensen te verbeteren?
De bewindslieden van IenW zijn onder andere verantwoordelijk voor het landelijke beleid ten aanzien van weg-, water- en luchtverkeer en het milieu. Als ik gezondheidsvragen heb over die onderwerpen, neem ik contact met hen op.
Wat zijn volgens u de gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting, bijvoorbeeld door een slecht geïsoleerd en/of gebouwd huis?
Er is voor zover bij mij bekend geen algemeen cijfer beschikbaar voor gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van 2024 heeft het RIVM berekend dat 0,6 procent van de ziektelast in Nederland veroorzaakt wordt door het binnenmilieu.7 Dat gaat echter ook over factoren die niet gerekend kunnen worden tot slechte huisvesting. Verschillende zaken in huis, op school en op het werk kunnen gezondheidsgevolgen hebben, zoals slechte luchtkwaliteit, straling, loden leidingen, huismijt, hitte en schimmel. Zorgen over de kwaliteit van de huisvesting kunnen ook stress en bijbehorende gezondheidsklachten veroorzaken. In een deel van de gevallen zijn dat soort factoren toe te rekenen aan de kwaliteit van de huisvesting, maar het wordt ook beïnvloed door gedrag van de bewoners, zoals onjuist of onvoldoende gebruik van ventilatie, zonwering en verwarming, roken in huis, schoonmaken, houtstook en het gebruik van vervuilende apparatuur en chemische stoffen in huis.
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om de leefomgeving van mensen in slechte woningen te verbeteren?
De Minister van VRO is onder andere verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende woningen en de bouwregelgeving. Als er gezondheidsvragen zijn die gerelateerd zijn aan de bouwregelgeving of de kwaliteit van de bestaande gebouwde omgeving bespreek ik die met mijn collega.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen er steeds grotere kans is op zoönose en andere overdraagbare aandoeningen?
Ja, ik deel deze zorgen. In het rapport Zoönosen in het vizier van de Expertgroep zoönosen maar ook door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt vastgesteld dat door klimaatverandering bestaande infectieziekten kunnen verergeren en nieuwe infectieziekten kunnen opkomen.8 Dit hangt samen met het feit dat veel ziekteverwekkers klimaatgevoelig zijn, maar ook met bepaalde risicofactoren, zoals hittegolven of overstromingen, die door klimaatverandering vaker gaan voorkomen. Daarnaast kan klimaatverandering leiden tot verandering van gedrag van mensen. Als er bijvoorbeeld vaker sprake is van warm weer, kan het zo zijn dat mensen verkoeling zoeken in (met ziekteverwekkers) verontreinigd water. In Nederland is nog weinig onderzoek gedaan naar infectieziekten in de context van klimaatverandering. Voor veel infectieziekten is het dus moeilijk om te zeggen wat hier het effect van klimaatverandering zal zijn. Wel weten we dat klimaatverandering niet op alle infectieziekten of blootstellingsroutes een even groot effect zal hebben. Met de acties uit het Nationaal Actieplan versterken zoönosenbeleid9 en de evaluatie en de aanpassing van de Nationale Adaptatiestrategie10 werken we aan kennis en handvatten om die nieuwe risico’s in kaart te brengen en waar nodig te beperken.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland is voorbereid op een nieuwe pandemie en hoe dit strookt met de voorgenomen bezuinigingen op pandemische paraatheid?
Er is in de afgelopen jaren hard gewerkt aan het verbeteren van onze pandemische paraatheid. Denk aan de oprichting van de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (de LFI), de initiatieven om de GGD’en en het RIVM te versterken en het ICT-landschap te verbeteren en de verschillende kennis- en onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet. We zijn dus goed op weg, maar we zijn er nog niet. We moeten paraat staan voor allerlei crises die op ons afkomen, zoals hybride conflicten, pandemieën of een natuurramp. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, waaronder het versterken van de GGD’en, fungeren als fundament voor basisnoodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken. Zoals ik eerder heb aangegeven wordt gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig en ik kan u dan ook nu niet meer informatie geven dan dat ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te hebben over de middelen voor 2026 en verder.
Welke plannen heeft u om op Europees vlak samen te werken om gezondheidsschade door klimaatveranderingen aan te pakken?
Het kabinet werkt op meerdere manieren internationaal samen om gezondheidsschade door klimaatverandering te beperken. Op Europees niveau gebeurt dat met name met de Europese Unie en met WHO Europe, de Europese afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Zoals u ongetwijfeld weet, zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over de inzet van de lidstaten om verdere klimaatverandering zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de ondersteuning vanuit de EU en de samenwerking tussen lidstaten bij de omgang met gevolgen van klimaatverandering, waaronder gezondheidsgevolgen.11 Hierbij gaat het mede over het versterken van het «Early Warning and Response System» voor klimaatgerelateerde gezondheidsdreigingen, om adequaat te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen.12 Veel kennis over klimaatverandering en gezondheid wordt verzameld bij de European Climate and Health Observatory, waar Nederland ook gebruik van maakt.13 Ook werken we op Europees niveau samen aan de implementatie van de resolutie over klimaatverandering en gezondheid die is aangenomen op de World Health Assembly in 2024 en het bijbehorende wereldwijde actieplan.14 Met WHO Europe heeft Nederland in 2023 de zogenoemde Boedapest-verklaring ondertekend, waarin ook afspraken zijn opgenomen over de inzet van lidstaten voor klimaat en gezondheid.15 Daarbij is ook een partnership gestart met Europese landen voor Health Sector Climate Action, waarin Nederland kennis uitwisselt met andere Europese landen over de aanpak.
Zit u aan tafel bij de totstandkoming van het klimaatpakket van Minister Hermans? Welke acties onderneemt u verder interdepartementaal om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteit zal verbeteren voor de gezondheid van mensen?
Ja. VWS is, net als andere ministeries, betrokken bij totstandkoming van het klimaatbeleid, dat vanuit het kabinet wordt gecoördineerd door de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij de totstandkoming van klimaatbeleid heeft VWS drie aandachtspunten. Ten eerste dat het beleid ondersteunend is aan het verduurzamen van de (publieke) zorg en welzijn. De zorg in Nederland is goed voor 7% van de nationale broeikasgasuitstoot en er liggen veel kansen om efficiënter en spaarzamer met grondstoffen en energie om te gaan. Bijvoorbeeld door verspilling aan te pakken. Dat draagt ook bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede dat klimaatbeleid de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van (publieke) zorg en welzijn niet onbedoeld onder druk zet. Ten derde dat zowel kansen als risico’s voor volksgezondheid worden meegewogen in het beleid. Zo is in het Regeerprogramma afgesproken dat de maatwerkaanpak voor verduurzamen van de industrie niet alleen moet bijdragen aan verduurzamen en extra CO2-reductie, maar ook aan een gezondere leefomgeving.
De luchtkwaliteit in Nederland wordt steeds beter, wat ervoor zorgt dat mensen in Nederland langer leven én in goede gezondheid. Maar luchtvervuiling blijft een van de grootste negatieve risicofactoren voor de gezondheid van mensen in Nederland. De kwaliteit van de buitenlucht in Nederland is een beleidsverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert daar veel activiteiten voor uit, waaronder de vaststelling van Europese normen voor buitenluchtkwaliteit, het Schone Lucht Akkoord en specifieke programma’s om bijvoorbeeld de blootstelling aan chemische stoffen terug te dringen. Het Ministerie van VWS werkt aan veel van die programma’s mee.
Kunt u toelichten hoe alle bovenstaande omschreven acties stroken met de bezuinigingen op de GGD en preventiemaatregelen?
Voor een deel van de onderwerpen die in uw vragen worden genoemd geldt dat beleid niet wordt gefinancierd vanuit het budget van publieke gezondheid, maar vanuit de begrotingen van andere ministeries. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat SPUK-gelden worden overgeheveld naar het gemeentefonds met een algemene korting en dat er een algemene korting op subsidies plaatsvindt. Dat betekent dat er een herprioritering op preventie heeft plaatsgevonden. Daartegenover staat dat mensen in de komende jaren minder geld kwijt zullen zijn voor hun eigen risico als zij gebruik maken van zorg. Voor pandemische paraatheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Bent u bekend met het bericht «Onlogische, lange en onnodige ritten: misbruik taxivervoer asielzoekers blootgelegd»?1
Ja.
Wanneer werd hierover een Woo-verzoek ingediend, en klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers op verzoek van GZA weigerde om die stukken openbaar te maken? Op welke wettelijke grondslag werd openbaarmaking aanvankelijk afgewezen?
Het Woo-verzoek naar medisch taxivervoer is op 30 april 2024 bij het COA ingediend. Onderdeel van de Woo-procedure is dat derden, die bij een document dat voor openbaarmaking in aanmerking komt betrokken zijn, om een zienswijze wordt verzocht. Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) is om deze reden ook om een zienswijze verzocht. Het COA heeft het betreffende document geweigerd op de grond dat het concurrentie- en bedrijfsgevoelige informatie bevat die vertrouwelijk aan het COA ter beschikking zijn gesteld. Openbaarmaking hiervan kan schadelijk zijn voor de opdrachtnemer van het COA. Kennis hiervan bij andere partijen kan ertoe leiden dat zij daarmee hun voordeel zullen doen. Daarnaast ging het om een casus waarbij met openbaarmaking vertrouwelijke en mogelijk tot een persoon herleidbare (medische en persoonlijke) informatie openbaar wordt.
Hoeveel kosten heeft het COA in 2023 en in 2024 gemaakt aan taxiritten voor asielzoekers met een medische indicatie (graag uitsplitsen per jaar)?
In 2023 heeft de GZA voor zittend ziekenvervoer 72.527 ritten (dit is inclusief de retour ritten van de zorginstelling naar het azc) geboekt voor de bewoners met een medische indicatie. De totale kosten hiervan bedroegen € 4.710.433. In 2024 heeft de GZA voor zittend ziekenvervoer 72.257 ritten geboekt, de totale kosten hiervan bedroegen € 4.941.716. Voor schadejaar 2024 betreft dit een voorlopig resultaat, nog niet alle kosten zijn namelijk gedeclareerd.
Voor de volledigheid dient hierbij wel vermeld dat een deel van het jaarlijkse aantal taxiritten dat vanuit het COA wordt geboekt ook ingezet wordt voor zorgvervoer, zie hiervoor verder het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat in 2023 11.000 asielzoekers een taxi-indicatie kregen? Zo nee, hoeveel wel?
Uit de meest recente informatie blijkt dat in 2023 in totaal 12.700 asielzoekers de indicatie voor zittend ziekenvervoer kregen van GZA.
Hoeveel asielzoekers vielen in 2023 onder de verantwoordelijkheid van het COA en welk percentage hiervan heeft een taxi-indicatie gekregen?
Het aantal unieke asielzoekers en vergunninghouders onder de verantwoordelijkheid van het COA bedroeg in 2023 94.419 personen. Er waren in 2023 12.700 asielzoekers en vergunninghouders die de medische indicatie voor zittend ziekenvervoer hebben ontvangen. Dit is ca. 13%. Een indicatie is tijdelijk en afhankelijk van de duur behandeling/medische noodzaak.
Met welke medische indicaties kan een asielzoeker een taxi-indicatie krijgen?
De lijst met de indicaties voor zittend ziekenvervoer is onderdeel van de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA), de volledige lijst is hier te vinden. Een aantal elementen dat op deze lijst staat is bijvoorbeeld:
Op welke manier controleert het COA dat een taxirit daadwerkelijk wordt ingezet voor een medische afspraak?
Het uitgangspunt bij alle ritten zittend ziekenvoer is een medische indicatie. Bij het boeken van een taxirit naar een zorginstelling controleert de Praktijklijn van GZA altijd op de aanwezigheid van een geldige medische indicatie. In sommige gevallen, zoals op de centrale ontvangstlocaties en de Handhavings en Toezichtlocatie (HTL) waar geen medische indicatie vereist is boekt het COA (in plaats van GZA) een taxi voor een asielzoeker die niet zelfstandig kan reizen voor vervoer naar een zorginstelling. De bewoners van de col hebben geen financiële verstrekkingen en alleen recht op medisch noodzakelijke zorg, op basis van oordeel van een arts. Wanneer zij naar het ziekenhuis moeten dan wordt daarom het zittend ziekenvervoer (met een taxi) ingezet. Bewoners van de htl krijgen standaard een zorgtaxi toegewezen als ze naar een zorgverlener buiten de locatie moeten.
In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer er slechts beperkte mogelijkheden zijn voor gebruik van het openbaar vervoer, boekt het COA een taxi voor een asielzoeker voor vervoer naar een zorginstelling. Dit is naar inzicht van de locatie zelf op grond van bijvoorbeeld de fysieke gesteldheid van de bewoner. Wel dient de asielzoeker dan informatie over de medische afspraak te overhandigen aan het COA.
Klopt het dat er niet standaard wordt gecontroleerd of asielzoekers met een taxi-indicatie daadwerkelijk een medische afspraak hebben? Zo ja, waarom vindt er geen check plaats?
Bij het boeken van een medische afspraak door de Praktijklijn GZA waarbij een taxi wordt verzocht, controleert de GZA of sprake is van een medische indicatie. Indien de Praktijklijn GZA zelf geen afspraak boekt omdat het om een vervolgafspraak gaat (bijvoorbeeld in het ziekenhuis), dan kan de Praktijklijn GZA op dit moment alleen de aanwezigheid van een geldige indicatie checken. Het COA en GZA doen momenteel onderzoek of en zo ja welke aanvullende controlemogelijkheden binnen de geldende wettelijke kaders gerealiseerd zouden kunnen worden. Op basis van de signalen is er door het COA opdracht gegeven om vervolgonderzoek te doen naar mogelijke onregelmatigheden.
Hoeveel vermoedens van fraude met taxiritten door asielzoekers met een taxi-indicatie heeft het COA in 2023 en in 2024 onderzocht?
Bij vermoeden van fraude wordt dit onderzocht. GZA heeft naar aanleiding van signalen van fraude met de zorgtaxi’s een onderzoek laten doen. Voor de accountants van GZA en COA is dit onderzoek echter nog niet voldoende. Zij hebben aangegeven in onzekerheid te zijn of er sprake is van onregelmatigheden en dus is er aanleiding voor een vervolgonderzoek dat de komende tijd wordt uitgevoerd. Er is door het COA dus opdracht gegeven om vervolgonderzoek te doen hiernaar.
Klopt het dat er regelmatig sprake is van «spookritten»: ritten die zijn aangevraagd door taxichauffeurs die zich voordoen als asielzoeker? Zo ja, hoe vaak kwam dit in 2023 en 2024 voor en welk bedrag is hiermee gemoeid?
Het COA heeft voor de taxiritten van bewoners een vaste contractpartner. Deze contractpartner is na zorgvuldige Europese aanbesteding tot stand is gekomen. Voor het zittend ziekenvervoer heeft het COA een contract met de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA), onderdeel van Arts en Zorg, en ook deze partij is geselecteerd na zorgvuldige Europese aanbesteding. De GZA heeft een contract gesloten met een zorgverzekeraar die op haar beurt weer contacten heeft gesloten met een tweetal taxibedrijven. Arts en Zorg controleert de medische uitgaven, inclusief taxiritten, vergelijkbaar met de zorgverzekeringswet, op formele aspecten en materiele aspecten op basis van een risicoanalyse aan de hand van een jaarlijks vastgesteld controleplan. Het COA stelt jaarlijks een controleprotocol vast, op basis waarvan de onafhankelijke accountant van Arts en Zorg de zorgkosten van asielzoekers controleert. De accountant van Arts en Zorg wordt jaarlijks gereviewd door de onafhankelijke accountant van het COA. De uitkomst van de review kan voor het COA aanleiding zijn om het controleprotocol aan te scherpen.
Voor het COA geldt, dat het daadwerkelijk boeken van een taxi veelal lokaal plaatsvindt. Gecontracteerde vervoerders hebben een verplichting naar het COA om te melden wanneer sprake is van een vermoeden dat taxichauffeurs niet bonafide zijn. Zij hebben inzicht in de ritten van de chauffeurs en geven ook annuleringen en no shows door aan het COA. Aangezien er vooralsnog geen indicaties zijn van grootschalige fraude met spookritten, ligt het voor het COA niet direct voor de hand om een controlesysteem hierop in te richten. Wel monitort het COA de signalen en zal hiernaar handelen wanneer daar reden toe is. Verder is er wel opdracht gegeven tot vervolgonderzoek naar eventuele onregelmatigheden ten aanzien van de taxiritten.
De GZA boekt als gesteld uitsluitend de taxi’s voor zittend ziekenvervoer. Of hiervoor aanvullende controlemaatregelen nodig zijn, zal moeten blijken uit het vervolgonderzoek dat zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 9 de komende tijd plaats zal vinden.
Controleert het COA of taxichauffeurs bonafide zijn? Zo ja, hoe vindt deze controle plaats? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te regelen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel vermoedens van spookritten heeft het COA in 2023 en 2024 onderzocht?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft het boeken van spookritten door taxichauffeurs bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke consequenties?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe vaak heeft het COA in 2023 en in 2024 aangifte gedaan tegen taxichauffeurs voor het aanvragen van spookritten?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat een taxi-indicatie alleen bedoeld is voor asielzoekers die vanwege medische redenen onder geen enkele andere voorwaarde gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen zodat er beter gecontroleerd wordt op de taxi-indicatie?
Het uitgangspunt bij alle ritten zittend ziekenvoer is een medische indicatie die wordt verstrekt door het GZA. Voor overige taxiritten was tot nu toe het uitgangspunt dat hier terughoudend mee wordt omgegaan. Bewoners konden om diverse redenen gebruik maken van regulier taxivervoer, bijvoorbeeld bij afspraken inzake de asielprocedure of vervoer naar een zorgverlener zonder medische indicatie.
Ik ga snoeien in de reguliere taxiritten. Daarom start het COA per 1 juni met de standaard dat bij ritten om niet medische redenen uitsluitend gereisd kan worden met het openbaar vervoer, tenzij het onmogelijk is om door middel van openbaar vervoer op de gewenste tijd op de betreffende plaats te verschijnen. De uitzondering geldt alleen voor ritten naar de IND. Taxivervoer kan ook noodzakelijk zijn in het kader van terugkeer en vertrek en in acute spoedsituaties. Ik merk hierbij nadrukkelijk op dat deze ritten afzonderlijk worden gewogen.
Het uitblijven van duurzame investeringen door bedrijven en beleggers. |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Welke signalen krijgt u over het feit dat (mogelijk vele miljarden aan) duurzame investeringen uitblijven omdat er onduidelijkheid bestaat over het klimaatbeleid en de klimaatdoelen? Deelt u de mening dat, indien dit klopt, dit zeer onwenselijk is?
Het kabinet heeft zich in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma gecommitteerd aan de bestaande afspraken voor de klimaatdoelen van 2030 en 2050 zoals geformuleerd in de Klimaatwet. Het kabinet herkent de signalen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld of uitblijven zowel bij het grootbedrijf als het mkb. Financiële instellingen geven aan dat onzekerheid over politieke besluiten zorgt voor onzekerheid in de markt, waardoor de industrie grootschalige investeringen in de energietransitie uitstelt.
Uit gesprekken met bedrijven blijkt niet dat dit komt door onduidelijkheid over de klimaatdoelen. De voornaamste redenen die genoemd worden, zijn het ontbreken van de randvoorwaarden voor investeringsprojecten, zoals energie-infrastructuur (netcongestie), CCS-opslagcapaciteit en de relatief hoge elektriciteitsprijzen. Daarnaast geldt voor bedrijven in het mkb dat toegang tot kennis en expertise over verduurzaming en belemmeringen in het verkrijgen van financiering het nemen van investeringsbeslissingen beperkt.
Het kabinet herkent dat het klimaat- en energiebeleid van groot belang is voor investeringsbeslissingen. Daarom geeft het kabinet hier onder ander met het Klimaatplan 2025–2035 dat 14 maart jl. is gepubliceerd op een integrale manier meer duidelijkheid over1. Verder heeft het kabinet in de Klimaatnota 2024 aangegeven in het voorjaar met alternatief beleid te komen om de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik te brengen. Dit gebeurt op drie manieren: door de randvoorwaarden voor ons energiesysteem op orde te brengen, door de uitvoering van bestaande afspraken te realiseren en, waar nodig, alternatieve beleidsmaatregelen te treffen. Het kabinet pakt knelpunten in de uitvoering met voorrang aan en werkt aan het op orde brengen van de randvoorwaarden, zodat de maatregelen die we al hebben afgesproken daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Hierover wordt de Kamer geïnformeerd gelijktijdig met de Voorjaarsnota.
Hoeveel investeringsbeslissingen stellen de financiële sector en het bedrijfsleven op dit moment uit doordat niet duidelijk is welk klimaatbeleid in Nederland gevoerd gaat worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er dit voorjaar definitief duidelijkheid moet komen over de klimaataanpak, en er dus geen beleid vooruitgeschoven kan worden, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn?
Het is van groot belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden over het klimaat- en energiebeleid, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn. Het kabinet probeert hier dan ook zoveel mogelijk duidelijkheid over te geven, bijvoorbeeld met het Klimaatplan 2025–2035 en bij de Voorjaarsnota. Zie ook vraag 2.
Deelt u de mening dat duidelijkheid vanuit de overheid over duurzaamheidsbeleid zal leiden tot meer duurzame investeringen? Hoe beoordeelt u de oproep van de Maatschappelijke Alliantie die vraagt om stabiel klimaatbeleid?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het pleidooi van de Maatschappelijke Alliantie erkent het kabinet het belang van continuïteit in het beleid en de uitvoering van het klimaatbeleid voor burgers en ondernemers in Nederland. Ten behoeve van de uitvoering kijkt het kabinet ook naar extra inspanningen om bestaande belemmeringen weg te nemen, randvoorwaarden te versterken en het gelijke speelveld (waaronder ten aanzien van energiekosten) te verbeteren. U wordt hier nader over geïnformeerd bij de Voorjaarsnota.
Kunt u inschatten wat de prijs van te laat of niet handelen op het gebied van het klimaat, gegeven het feit dat later handelen duurder zal zijn dan tijdig handelen? Wat zijn bijvoorbeeld, naar schatting, de kosten van 1 / 5 / 10 jaar later handelen?
Verschillende studies hebben aangetoond dat uitblijvend klimaatbeleid voor grote economische schade kan zorgen naarmate de aarde verder opwarmt. Een studie van de Universiteit Utrecht heeft uitgerekend dat de schade van opwarming van 2 graden 2 procent van het mondiale bbp kost.2 Enerzijds kan economische schade worden veroorzaakt door de toename in extreem weer. Anderzijds kunnen de kosten worden veroorzaakt door onzekerheid rondom investeringsbeslissingen. Wanneer partijen tijdig op de hoogte zijn van hetgeen van hen verwacht wordt, kunnen partijen daar op anticiperen en in hun investeringsbeslissingen rekening mee houden. Ook CE Delft heeft onlangs ten behoeve van het Klimaatplan een inschatting gegeven van de kosten van niets doen voor West-Europese landen door het niet aanpakken van klimaatverandering, op basis van modelresultaten van een Europese impactanalyse van de Europese Commissie. Het niets doen zou leiden tot een wereldwijde temperatuurstijging van circa 3,6°C rond 2090, waarvan de kosten worden geschat op ongeveer 6,2% van het BBP in 2100. Het behalen van de klimaatdoelen kan deze schade voor Nederland op lange termijn (rond 2100) jaarlijks met circa € 60 miljard (prijspeil 2022) doen verminderen.
Daarnaast kan het uitstellen van klimaatbeleid er ook toe leiden dat er op een later moment kostbaardere maatregelen moeten worden genomen om de klimaatdoelen alsnog te halen. Voor een transitie met de laagste economische kosten is het dus van belang om tijdig te handelen.
Deelt u de mening dat er dit voorjaar een klimaatpakket moet liggen waarmee de wettelijke klimaatdoelen met voldoende zekerheid worden gehaald zodat investeerders weten waar ze aan toe zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Is het voor u een mogelijkheid dat dat keuzes uitgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld als de dekking van de maatregelen die nodig zijn om de klimaatdoelen te halen, lastig te vinden is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4. Zoals in het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma is aangegeven heeft het kabinet zich gecommitteerd aan de klimaatdoelen. In het voorjaar wordt altijd een integrale afweging gemaakt tussen de doelen op verschillende beleidsterreinen en budgettaire gevolgen.
Hoe beoordeelt u uw bredere beleid op gebied van publieke investeringen in innovatie en transitie naar de groene economie? Ziet u ook in dat publieke investeringen zullen leiden tot private investeringen?
Ja, het kabinet ziet dat subsidies een hefboomeffect kunnen hebben op private investeringen. Er is een breed publiek investeringsinstrumentarium beschikbaar dat zich richt op het stimuleren van verduurzaming en innovatieve technologieën. In bredere zin ziet het kabinet dat om te zorgen dat private investeringen in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie verder toenemen, het van belang is dat investeringen in de hiervoor benodigde projecten en innovaties rendabel worden. Het kabinet beoogt met het klimaatbeleid de onrendabele top weg te nemen en de investeringscondities op orde te brengen door een afgewogen beleidsmix van subsidies, publieke investeringen in bijvoorbeeld energie-infrastructuur en beprijzende en normerende maatregelen. De doeltreffendheid en doelmatigheid van dit beleid is recentelijk geëvalueerd en het kabinet heeft deze evaluatie aan de Kamer aangeboden en hierop gereageerd middels een Kamerbrief van 14 juni 20243.
Naast de rol van de overheid, heeft de financiële sector ook een rol om de klimaat- en energietransitie verder te brengen, door het vergroenen van private kapitaalstromen. Het kabinet stimuleert dit onder meer via betrokkenheid bij het Klimaatcommitment van de financiële sector. Invest-NL organiseert financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Het doel hiervan is om knelpunten voor meer private financiering te achterhalen en deze op te lossen.
Bent u bekend met het voorbeeld van Duitsland, waar ze met een «klimaatschuld» in beeld brengen hoeveel geld er nodig is om de klimaatdoelen te halen? Bent u bereid dit door CPB/PBL te laten ramen?
Het kabinet is niet bekend met het genoemde voorbeeld van Duitsland, maar wel met een rapport over klimaatschuld van een Frans onderzoeksinstituut4. Dit rapport pleit voor het gebruik van het begrip klimaatschuld als maatstaf voor de investeringsbehoefte om de klimaatdoelen te bereiken. Er zijn diverse studies verricht die inschattingen geven van de benodigde investeringen om de klimaatdoelen te halen. Onlangs nog heeft CE Delft ten behoeve van het Klimaatplan hiervan een inschatting gegeven. Specifiek voor het energiesysteem heeft Invest-NL in 2024 het initiatief genomen voor het project «Financieel Inzicht in de Energietransitie», waarin de systeemkosten en investeringsopgave van de transitie geraamd worden aan de hand van de scenario’s uit de Integrale Infrastructuurverkenning ’30-’50 van Netbeheer Nederland.
Daarnaast organiseert Invest-NL financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Deze tafels richten zich op het wegnemen van knelpunten voor financiering van de transitie. Een financieringstafel start met een financieringsanalyse, waarbij per specifiek onderwerp in kaart wordt gebracht wat de investeringsopgave is en in welke mate de benodigde investeringen rendabel zijn.
In het recent uitgebrachte interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) «Schakelen naar de toekomst – over bekostiging elektriciteitsinfrastructuur» wordt geadviseerd om de publieke kennisinstellingen, inclusief PBL en CPB, gezamenlijk meer onderzoek te laten doen naar de kosten en baten van het toekomstige energiesysteem. Het kabinet is momenteel in gesprek met deze instellingen om te bezien welke mogelijkheden hier zijn. Het kabinet zal bij de Voorjaarsnota nader reageren op de adviezen uit het IBO.
Hoe beoordeelt u de eigen bezuinigingen op de groene economie, wetende dat deze bezuinigingen Nederland op termijn een veelvoud aan welvaart kosten?
In het Hoofdlijnenakkoord is een bezuiniging aangekondigd van € 1,2 miljard op de ontwikkeling van groene waterstof en batterijen en € 9,5 miljard aan het Klimaatfonds toegevoegd voor investeringen in kernenergie. Het kabinet beoogt de ontwikkeling van de waterstofmarkt te stimuleren met een kleinere inzet van subsidies en vermindert het budget voor waterstof met in totaal € 1.157 miljoen De resterende € 43 miljoen van de bezuiniging is in mindering gebracht op de maatregel «invoering batterijverplichting voor zonneparken». Gegeven de omvang van de al gealloceerde middelen uit het Klimaatfonds om huishoudens en bedrijven te stimuleren om te verduurzamen, verwacht het kabinet dat deze relatief kleine bezuiniging op het fonds niet zal leiden tot een veelvoud aan welvaartsverlies.
Het bericht 'Boeren, bedrijven en milieuclubs: kabinet, kom snel met stabiel klimaatbeleid' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Gaat u dit voorjaar een klimaatpakket maken? Zo ja, mikt u op 24 megaton extra CO2-reductie in 2030 of op een andere grootte?1
Het kabinet werkt ten behoeve van de voorjaarsbesluitvorming aan alternatieve klimaat- en energiemaatregelen zoals aangegeven in de Klimaatnota. Daarbij richt het kabinet zich op een pakket waarmee de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik worden gebracht.
Welke financiële middelen heeft u tot uw beschikking voor het aanvullend klimaatbeleid? Is dat meer dan het resterende budget in het Klimaatfonds?
Het kabinet heeft veel maatschappelijke opgaven die financiële consequenties hebben. Daarom is het de insteek van het kabinet om het alternatieve klimaat- en energiebeleid dit voorjaar zoveel mogelijk uit de bestaande middelen te financieren. Daarvoor heb ik het Klimaatfonds tot mijn beschikking. Daarin resteert na Prinsjesdag 2024 nog € 26 miljard, waarvan € 10,9 miljard reeds is toegekend onder voorwaarden of gereserveerd voor specifieke maatregelen die nader worden uitgewerkt voor het Meerjarenprogramma 2026. In totaal is EUR 15,1 miljard, waarvan 14,1 miljard in het perceel kernenergie, nog niet bestemd voor specifieke maatregelen. Het kabinet informeert de Kamer bij Voorjaarsnota over de verdeling van middelen, onder andere via het Ontwerp-Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds voor 2026.
Welk proces doorloopt u met uw collega’s van andere departementen om te komen tot een klimaatpakket voor de gebouwde omgeving, industrie, landelijk gebied, mobiliteit en elektriciteit?
Na de Klimaatnota die op 24 oktober aan de Kamer is aangeboden, heb ik diverse overleggen gehad met de sectorale bewindspersonen om alternatief beleid uit te werken om de klimaat- en energiedoelen binnen bereik te brengen in samenhang met de voorstellen voor het Klimaatfonds.
De besluitvorming over het integrale pakket loopt mee met de Voorjaarsnota, en betreft ook de subsidies in het ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026.
Deelt u de opvatting van de Maatschappelijke Alliantie dat het noodzakelijk is om te komen met stabiel klimaatbeleid?
Ja, die opvatting deelt het kabinet. Zie ook de brief die het kabinet hierover naar de Kamer heeft gestuurd op 10 maart 2025.
Waarom heeft u er niet voor gekozen een ministeriële commissie klimaat op te richten, zoals wel is gedaan bij stikstof?
De huidige overleggremia voor energie- en klimaatbeleid, in aanvulling op de overleggen die nu apart worden georganiseerd, voldoen om tot besluitvorming te komen.
Is het voor u een optie om de klimaatdoelen los te laten als er geen financiële dekking is voor een toereikend pakket?
De afspraken uit het hoofdlijnenakkoord zijn duidelijk. We houden vast aan de doelen en indien we de klimaatdoelen niet halen, maken we alternatief beleid. Zeker gelet op de geopolitieke situatie is het belangrijk door te gaan om energieonafhankelijk te worden.
Het bericht 'OV-NL: doel uitstootvrije bussen in 2030 onder druk door gebrek aan stroom' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel CO2 stootte de mobiliteitssector in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel van 24,9 megaton voor 2030?1 Ligt u op koers om de restemissiedoelen te halen? Zo nee, waarom niet?
In 2023 was de uitstoot van CO2 die afkomstig was van de binnenlandse mobiliteit 30,6 megaton. De cijfers voor 2024 zijn nog niet bekend.
In de Klimaatwet is de doelstelling opgenomen om in 2030 de broeikasgasemissies met 55% te reduceren ten opzichte van 1990. Uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 blijkt dat de kans kleiner dan 5% is dat met het huidige beleid deze doelstelling wordt gehaald. Daarom kijkt het kabinet dit voorjaar naar de mogelijkheden om alternatieve maatregelen te treffen, zoals ook afgesproken in het regeerprogramma.
Op 26 april 2023 heeft het toenmalige kabinet een pakket klimaatmaatregelen gepresenteerd2, waarmee werd gestuurd op circa 58% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Op die manier werd door «overprogrammering» een buffer gecreëerd om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen. Deze sturing resulteerde in een indicatieve restemissie van 21 Mton CO2 voor de binnenlandse mobiliteit. In het kader van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 wordt de emissie van binnenlandse mobiliteit in 2030 geraamd op 23,2 megaton. Dit is hoger dan waar eerder van werd uitgegaan in de Klimaat- en Energieverkenning van 2023. De belangrijkste reden is dat geen rekening meer wordt gehouden met de invoering van Betalen naar Gebruik, dat ongeveer 1,1 tot 2,5 megaton CO2-reductie zou opleveren in 2030.
Kunt u een set maatregelen noemen waarmee die restemissie-opgave in de mobiliteit gehaald kan worden? Heeft u deze maatregelen aangeboden aan Sophie Hermans voor haar Klimaatpakket?
In het voorjaar zal het kabinet integraal kijken naar het treffen van alternatieve maatregelen om zicht te houden op de doelen uit de Klimaatwet. Voor mobiliteit kan daarbij worden gedacht aan maatregelen gericht op elektrificatie van voertuigen of extra inzet van hernieuwbare energiedragers, zoals biobrandstoffen.
Hoeveel geld heeft u nodig om de mobiliteit zodanig te verduurzamen dat de klimaatdoelen worden gehaald? Heeft u dit geld op de begroting staan? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen.
Op de begrotingen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is geen ruimte beschikbaar voor het treffen van aanvullende klimaatmaatregelen. Bij de voorjaarsbesluitvorming zal worden besloten welke alternatieve maatregelen worden getroffen en op welke manier die worden gefinancierd.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat de ambities van de OV-sector om uitstootvrij te rijden in 2030 kunnen halen?
Momenteel bereiden de Ministers van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat samen met OV-partijen en netbeheerders het bestuurlijk akkoord netcongestie en OV voor. Dit is gericht op kennisuitwisseling en opschaling van innovatieve oplossingen, waarmee de OV-sector de klimaatdoelen ondanks netcongestie kan halen. Ook kan de sector bij de aankoop van emissievrije voertuigen gebruik maken van de subsidieregeling waterstof in mobiliteit en de subsidieregeling emissieloze touringcars. Daarnaast kunnen vervoerders met hulp van de subsidieregeling private laadinfrastructuur, naast een tegemoetkoming in de kosten voor de aanleg van laadinfrastructuur, compensatie ontvangen voor de inzet van bufferbatterijen om netcongestie het hoofd te bieden.
Hoeveel infrastructuurprojecten liggen op dit moment stil door problemen met aansluiting op het net?
Op dit moment liggen er geen lopende laadinfrastructuurprojecten voor bussen stil. De problematiek rondom netcongestie en de capaciteit van het elektriciteitsnet is bekend en heeft ook vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de volle aandacht. Samen met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Klimaat en Groene Groei en netbeheerders wordt voortdurend gekeken naar mogelijkheden om de beschikbare netcapaciteit zo efficiënt mogelijk te benutten. Voor het OV-busvervoer hanteren concessieverleners verschillende strategieën om, wanneer nodig, met netcongestie om te gaan. In de verschillende concessies wordt samen met de markt gezocht naar passende en innovatieve oplossingen om projecten, ondanks netcongestie, door te laten gaan.
Welke bijdrage heeft elektrisch rijden de afgelopen jaren bijgedragen aan de luchtkwaliteit in Nederland?
De uitlaatgasemissies van nieuwe auto’s zijn afgelopen jaren veel schoner geworden en elektrische voertuigen hebben zelfs helemaal geen voertuigemissies bij gebruik. Er is sprake van een structurele afname van luchtverontreinigende stoffen zoals stikstofoxiden en fijnstof die zich de komende jaren zal voortzetten. De kwantitatieve gegevens hierover zijn terug te vinden in het rapport «Geraamde ontwikkelingen in nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen3» dat door PBL in samenwerking met RIVM, TNO en WUR is opgesteld. Zo blijkt uit tabel 2.2 van dat rapport dat autobussen in 2025 verantwoordelijk zullen zijn voor ongeveer 0,35% van de stikstofoxiden in de mobiliteitssector en personenauto’s in ditzelfde jaar voor 8,66%. Begin maart worden de nieuwe emissieramingen verwacht in het rapport Emissieramingen Luchtverontreinigende stoffen 2025.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de mobiliteitssector?
Op de rijksbegroting staat voor de periode 2025 tot en met 2029 bijna € 1,7 miljard cumulatief op de beleidsbegroting (Hoofdstuk 12, artikel 14). En op het Mobiliteitsfonds staat voor de periode 2025 tot en met 2029 € 233,6 miljoen cumulatief op de Rijksbegroting. Beide bedragen (tezamen € 1,9 miljard) dragen bij aan een mobiliteitssector zonder uitstoot in 2050.
Is het voor u een optie om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering lastig blijkt?
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma afgesproken zich te houden aan de bestaande klimaatafspraken en alleen als de doelen niet worden gehaald met alternatief beleid komt.
Het bericht ‘Koning klaagt er op los: vaak file na loos alarm’ |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 20 februari jl. getiteld «Koning klaagt er op los: vaak file na loos alarm» in De Gelderlander?1
Ja. Ik was zelf aanwezig bij het bezoek van Zijne Majesteit de Koning.
Deelt u de mening dat de Schipholtunnel te vaak wordt afgesloten wegens vals-positieve meldingen van te hoge vrachtwagens?
Hoogtedetectiesystemen worden aangebracht om vrachtwagens te meten en de chauffeur te informeren als de vrachtwagen of andere voertuigen (met hoge onderdelen of te hoge lading) te hoog is voor de tunnel. Ze voorkomen daarmee dat deze vrachtwagens een tunnel inrijden en mogelijk de tunnel beschadigen en voor onveilige situaties zorgen.
Het is noodzakelijk dat vrachtwagenvrachtwagenchauffeurs begrijpen dat het hún vrachtauto is die te hoog is. Het systeem bestaat daarom uit een adviesfase, een waarschuwingsfase en een roodfase. Bij de Schipholtunnel zijn momenteel de waarschuwingsfase en de roodfase geïnstalleerd. Als bij de waarschuwingsfase een hoogtedetectie plaatsvindt, worden er snelheidsverlagende maatregelen getoond. Als die niet wordt opgemerkt of wordt genegeerd, volgt de zogenaamde roodfase, de laatste detectie voor een tunnel. Daarna gaan de verkeerslichten op rood en wordt de tunnel afgesloten om schade en ongevallen te voorkomen.
Voor de zomer zal bij de Schipholtunnel ook het laatste deel van het systeem (de adviesfase) worden geïnstalleerd: Dat deel van het systeem informeert de bestuurder tijdig en biedt hem handelingsperspectief. De vrachtwagenchauffeur kan de volgende afrit nemen en een alternatieve route kiezen. De eerste detectiepunten staan altijd nog voor de laatste afritten. Als de chauffeur dit niet opmerkt of negeert, volgt zoals hierboven geschetst de waarschuwingsfase.
Daarnaast wordt de vrachtwagenchauffeur vaker generiek gewaarschuwd dat zijn vrachtwagen niet te hoog mag zijn. Dat gebeurt (bij de Schipholtunnel) door de chauffeurs extra te waarschuwen op de DRIPS. Ook wil RWS in de toekomst extra waarschuwingsborden gaan plaatsen zodat chauffeurs voldoende geïnformeerd zijn en voldoende handelingsperspectief hebben.
Er zijn helaas ook vrachtwagenvrachtwagenchauffeurs die ondanks meerdere waarschuwingen «willens en wetens» doorrijden en de verkeersregels niet naleven. Deze vrachtwagenchauffeurs nemen een enorm risico. Hun gedrag leidt, naast gevaar voor weggebruikers die wellicht door losgeraakte tunneldelen worden geraakt ook tot veel hinder voor duizenden weggebruikers. Dat moet worden aangepakt, onder meer door de pakkans te verhogen. Er wordt onderzocht hoe dit mogelijk is. We bekijken de mogelijkheden om extra handhaving in te zetten door de weginspecteurs met BOA-status, maar ook aan beboeten van chauffeurs met camera’s op hoogte-overschrijding. Ook camera’s voor rood-licht-negatie behoren tot de mogelijkheden; deze chauffeurs rijden immers uiteindelijk gewoon door het rode licht de tunnel in.
Het toepassen van deze systemen is onderdeel van de Landelijke Tunnel Standaard voor alle tunnels lager dan 4.7 meter. Er zijn inderdaad nog problemen met de systemen die verbeterd moeten worden. Daarvoor worden nu maatregelen getroffen met als belangrijkste doel om het aantal afsluitingen verlagen én de afhandeltijd te versnellen en daarmee files te verminderen.
Hoeveel meldingen waren er in 2024 in heel Nederland van te hoge vrachtwagens waarna het verkeer werd stilgelegd? Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen en afsluitingen per locatie, alsook de gemiddelde afhandeltijd?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de meldingen uit 2024. Deze aantallen betreffen meldingen van tunnels op het hoofdwegennet in beheer van Rijkswaterstaat. De gemiddelde afhandeltijd van een tunnelafsluiting door een hoogtemelding bedraagt iets minder dan 3 minuten. Voor de Botlek-, Roer-, Swalme- en Velsertunnel zijn geen complete gegevens beschikbaar. Daarnaast is de hoogtedetectie bij de Schipholtunnel pas sinds oktober 2024 actief. Sindsdien zijn er bij de Schipholtunnel 325 meldingen geweest.
Beneluxtunnel
Drechttunnel
Noord tunnel
Sijtwendetunnel
Thomassentunnel
Zeeburgertunnel
Coentunnel
Wijkertunnel
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen het een fout-positieve melding betrof?
Het systeem geeft geen fout-positieve meldingen. Als de hoogtedetectie een afwijking meldt, is er iets aan de hand en is er een voertuig (met hoge onderdelen of te hoge lading) gedetecteerd dat daadwerkelijk te hoog is voor de tunnel.
Hoeveel extra filedruk werd veroorzaakt door meldingen van te hoge vrachtwagens in 2024, uitgedrukt in extra reistijdminuten? Kunt u dit uitsplitsen naar positieve meldingen en fout-positieve meldingen?
De gemiddelde sluitingstijd bij een hoogtedetectie bedraagt ongeveer 3 minuten. Deze afhandeltijd is relatief kort omdat de tunnel pas sluit (de slagboom gaat pas dicht), nadat het verkeer tot stilstand is gekomen. Als blijkt dat het voertuig dat de hoogtedetectie deed afgaan is doorgereden (dit voertuig is dan door een rood licht gereden) dan kan de tunnel na een visuele inspectie vanuit de verkeerscentrale snel weer geopend worden. De filevorming na een detectie is niet bekend. De daadwerkelijke filevorming wordt in de praktijk namelijk bepaald door allerlei factoren zoals locatie, tijdstip (spits of weekend bijvoorbeeld), verkeersaanbod en weersomstandigheden. Zoals in vraag 4 aangegeven is er geen sprake van fout-positieve meldingen.
Welke marge van de wettelijke laadhoogte van vier meter wordt nu gehanteerd bij hoogtedetectie van vrachtwagens voor tunnels?
Op het hoofdwegennet is op basis van de Landelijke Tunnel Standaard hoogtedetectie aangebracht bij tunnels met een hoogte lager dan 4.70 m.
De marge verschilt per tunnel, want tunnels zijn niet identiek en hebben verschillende hoogtes:
Worden er verschillende marges gehanteerd bij verschillende tunnelhoogtes? Indien nee, is hier een meer risicogerichte benadering mogelijk?
Zie het antwoord op vraag 6. Veiligheidsmarges zijn voor iedere tunnel gelijk, de eerdergenoemde 13 centimeter. De detectie is ingesteld op 13 centimeter onder de profielvrije ruimte, welke per tunnel verschillend is. Voorbeeld: bij een profielvrije ruimte van 4,20 m staat de detectie op 4,07 m, bij een profielvrije ruimte van 4,50 m staat de detectie op 4,37 m.
De meer dan 10.000 vrachtwagens die jaarlijks doorrijden na negeren van de waarschuwingen en door het rode licht heen rijden hebben altijd een marge van 13 cm of minder ten opzichte van de profielvrije ruimte (en dat voor een vrachtwagen met lading van meer dan 4 meter hoog). Het is, zeker voor de weggebruiker die de hinder van de tunnelsluiting ervaart, relevant om betere waarneming van al dan niet doorrijden van te hoge vrachtwagen te bezien. Daarbij willen we overigens wel opmerken dat kleine schades (kapotte verlichting etc) vaak wordt gerepareerd tijdens regulier onderhoud of op tijden dat het verkeersaanbod laag is.
Kunt u een update geven van het onderzoek naar het voorkomen van fout-positieve meldingen en het sneller openstellen van de tunnel na zo’n melding, dat is toegezegd tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in oktober 2024? Zijn de resultaten hiervan inmiddels bekend? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Het onderzoek is in volle gang. Op hoofdlijnen kan het volgende al worden gemeld:
Voor de zomer zal een bredere aanpak hoogtemeldingen met de Kamer gedeeld worden met daarin ook het monitoren van de eerste observaties van de Schipholtunnel. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de mogelijkheden voor het verhogen van de pakkans voor doorgereden, te hoge, vrachtwagens.
Voor de Schipholtunnel zullen de voorgestelde maatregelen (bijvoorbeeld boodschap op DRIP’s, weginspecteurs in de buurt van tunnel stationeren, borden aanpassen) worden doorgevoerd.
Overweegt u nu om linescancamera’s te combineren met een AI-model zodat vrachtwagens rijdend gecontroleerd kunnen worden?
Nieuwe technologische ontwikkelingen worden – waar effectief – toegepast. Met de huidige technologie (linescancamera’s) kan al rijdend worden bepaald of een vrachtwagen hoger is dan de ingestelde detectie. In het kader van het opleggen van handhavingsmaatregelen (boete) moet de bewuste vrachtwagen echter altijd fysiek worden nagemeten. We kijken daarom ook naar maatregelen die gericht zijn op intensivering van handhaving.
Welke andere maatregelen worden er genomen, mede gericht op de transportsector, om meldingen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8. Samen met de branche-organisaties is veelvuldig gecommuniceerd. Samen met o.a. TLN zullen we deze communicatie blijven doen. Hoogtedetectie hoeft niet perse beperkt te blijven tot tunnels. De chauffeurs hebben er belang bij om zo snel mogelijk te weten als ze te hoog zijn, en dat kan overal in het land zijn. Op die manier kunnen we de chauffeurs nog meer handelingsperspectief geven en kunnen we tunnelsluitingen voorkomen. En voor chauffeurs die alle waarschuwingen en het rode licht negeren (met alle hinder en gevaar van dien) zal worden bezien hoe de handhaving op zowel hoogte als rood-licht-negatie verder geïntensiveerd kan worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het commissiedebat Auto op 20 maart 2025?
Het commissiedebat auto is verplaatst. Deze antwoorden bereiken u voordat het commissiedebat plaatsvindt.
Onlogische, lange en onnodige ritten: misbruik taxivervoer asielzoekers blootgelegd |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onlogische, lange en onnodige ritten: misbruik taxivervoer asielzoekers blootgelegd»?1
Ja
Hoeveel taxi’s zijn er in het afgelopen jaar ingezet voor het vervoer van asielzoekers en hoeveel Nederlands belastinggeld heeft dit gekost?
In 2023 heeft de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) voor zittend ziekenvervoer 72.527 ritten (dit is inclusief de retour ritten van de zorginstelling naar het azc) geboekt voor de bewoners met een medische indicatie. De totale kosten hiervan bedroegen € 4.710.433. In 2024 heeft de GZA voor zittend ziekenvervoer 72.257 ritten geboekt, de totale kosten hiervan bedroegen € 4.941.716. Voor schadejaar 2024 betreft dit een voorlopig resultaat, nog niet alle kosten zijn namelijk gedeclareerd.
Het COA heeft daarnaast 94.848 taxiritten geboekt in 2023 en 126.756 taxiritten in 2024, een stijging die verklaarbaar is gezien de stijging van het aantal bewoners. Een deel van deze ritten (ongeveer 21.000 in 2024) is gebruikt als zorgvervoer.
Als het openbaar vervoer niet mogelijk is dan worden taxiritten uitgevoerd door een contractpartij van het COA. COA geeft aan dat het de huidige kosten hiervan, vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie, niet kan delen.
Hoe is het mogelijk dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) zelfs taxi’s bestelt voor nepafspraken van asielzoekers? Waarom is er nul controle vanuit het COA op de besteding van Nederlands belastinggeld?
Het uitgangspunt bij alle ritten zittend ziekenvoer is een medische indicatie. Bij het boeken van een taxirit naar een zorginstelling controleert de Praktijklijn Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) altijd op de aanwezigheid van een geldige medische indicatie. De GZA is immers, anders dan het COA, voldoende geëquipeerd om de medische beoordeling te kunnen doen. De lijst met de indicaties voor zittend ziekenvervoer is onderdeel van de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA), de volledige lijst is hier te vinden.
In sommige gevallen, zoals op de centrale ontvangstlocaties en de Handhavings en Toezichtlocatie (HTL) waar geen medische indicatie vereist is of op locaties waar het openbaar vervoer slechts beperkt beschikbaar is, boekt het COA (in plaats van GZA) een taxi voor een asielzoeker die niet zelfstandig kan reizen voor vervoer naar een zorginstelling. Dit is naar inzicht van de locatie zelf, waarbij de asielzoeker wel informatie over de medische afspraak overhandigt aan het COA.
Bij vermoeden van fraude wordt dit onderzocht. GZA heeft naar aanleiding van signalen van fraude met de zorgtaxi’s onderzoek laten doen. Voor de accountants van GZA en COA is dit onderzoek echter nog niet voldoende. Zij hebben aangegeven in onzekerheid te zijn of er sprake is van onregelmatigheden en dus is er aanleiding voor een vervolgonderzoek dat de komende tijd wordt uitgevoerd.
Waarom worden asielzoekers überhaupt rondgereden in taxi’s en gebruiken zij niet zoals alle andere Nederlanders de fiets of het openbaar vervoer? Gaat u per direct een einde maken aan deze bizarre praktijk?
Het uitgangspunt bij alle ritten zittend ziekenvoer is een medische indicatie die wordt verstrekt door het GZA. Voor overige taxiritten was tot nu toe het uitgangspunt dat hier terughoudend mee wordt omgegaan. Bewoners konden om diverse redenen gebruik maken van regulier taxivervoer, bijvoorbeeld bij afspraken inzake de asielprocedure of vervoer naar een zorgverlener zonder medische indicatie.
Ik ga snoeien in de reguliere taxiritten. Daarom start het COA per 1 juni met de standaard dat bij ritten om niet medische redenen uitsluitend gereisd kan worden met het openbaar vervoer, tenzij het onmogelijk is om door middel van openbaar vervoer op de gewenste tijd op de betreffende plaats te verschijnen. De uitzondering geldt alleen voor ritten naar de IND. Taxivervoer kan ook noodzakelijk zijn in het kader van terugkeer en vertrek en in acute spoedsituaties. Ik merk hierbij nadrukkelijk op dat deze ritten afzonderlijk worden gewogen.
Gaat u er ook voor zorgen dat asielzoekers die frauderen of andere strafbare feiten plegen direct uit de asielprocedure worden gezet? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 december 2024 heb ik u een overzicht gegeven van de geldende wet- en regelgeving en het beleid inzake het weigeren en intrekken van een verblijfsvergunning asiel op grond van openbare orde. Daarin heb ik aangegeven dat op grond van de Kwalificatierichtlijn in het geval van een verdragsvluchteling sprake moet zijn van een onherroepelijke veroordeling wegens een «bijzonder ernstig misdrijf» en in het geval van subsidiaire bescherming een veroordeling wegens een «ernstig misdrijf». Indien hiervan sprake is zal de IND in beginsel de verblijfsvergunning niet verlenen, dan wel intrekken.
Onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Coenradie , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het advies1 van de Onderwijsraad over onderwijs in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Ja.
De Onderwijsraad spreekt van «aanhoudende zorgen» over het onderwijs in JJI’s en stelt dat zowel de wettelijke inbedding als de praktijk tekort schieten; deelt u deze zorg? Deelt u de mening, ook met de Onderwijsraad, dat ook deze jongvolwassenen recht op onderwijs hebben?
Wij vinden het belangrijk dat iedere jongere onderwijs krijgt, ook als deze tijdelijk in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Onderwijs zorgt voor stabiliteit en geeft jongeren een perspectief voor na hun verblijf. Onderwijs is dan ook onderdeel van de gebruikelijke dagbesteding van jongeren. De afgelopen periode hebben we, samen met het veld, al ingezet op de nodige verbeteringen. Ook de komende periode zullen we dat blijven doen, waarbij we de adviezen van de Onderwijsraad daarin zullen betrekken.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de constatering van de Onderwijsraad dat het onderwijs binnen JJI's structureel in de knel komt en onvoldoende gewaarborgd is? Welke concrete stappen heeft het kabinet tot op heden gezet om deze structurele problemen aan te pakken?
Het advies van de Onderwijsraad laat zien hoe complex het is om in de context van een justitiële jeugdinrichting onderwijs te bieden dat goed aansluit op de behoeften van de diverse doelgroep. Om de professionals binnen de scholen en jeugdinrichtingen die zich hier dagelijks voor inzetten verder te ondersteunen, zijn de afgelopen jaren een aantal concrete stappen gezet.
Ten eerste is vanaf kalenderjaar 2023 de bekostiging per capaciteitsplek voor scholen in JJI’s structureel opgehoogd en meer dan verdubbeld. In totaal ontvangen de scholen hiermee structureel 4 miljoen euro extra. Met deze extra middelen kunnen scholen onder meer het onderwijs- en stageaanbod passender maken voor de steeds ouder wordende doelgroep en nazorg leveren als de jongere uit de JJI is.
Ten tweede is in 2024 door het Ministerie van OCW een mbo-coördinator aangesteld waarmee tot 2026 extra inzet beschikbaar is om de samenwerking tussen scholen bij de JJI’s en mbo-instellingen te versterken. Bijvoorbeeld door te werken aan een betere doorstroom, duidelijke aanspreekpunten op mbo-instellingen en een convenant voor gegevensdeling. Ook wordt een aantal scholen bij JJI’s geholpen om de samenwerking met de mbo-instelling in de regio aan te gaan en bestendigen.
De komende tijd wordt naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad zorgvuldig onderzocht of en zo ja, welke verbeteringen er nog meer nodig zijn. Hierbij trekken wij nauw op met de JJI’s, de scholen van de JJI’s en de betrokken inspecties.
Wat is er concreet ondernomen na het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk»2 van september 2024 waarin de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) constateerde dat jongeren die worden verdacht van een strafbaar feit vaak lang moeten wachten op hun straf, en dit de ontwikkeling van jongeren onder druk zet?
De Staatssecretaris Rechtsbescherming heeft het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» van de Inspectie van Justitie en Veiligheid op 10 september 2024 aan uw Kamer aangeboden.3 Dit rapport bevat belangrijke conclusies en aanbevelingen voor verbetering. Op dit moment worden deze besproken met de partners in de jeugdstrafrechtketen. De Staatssecretaris Rechtsbescherming stuurt uw Kamer vóór het zomerreces van 2025 een inhoudelijke reactie.
Deelt u de mening dat beide rapporten samen een somber beeld laten zien van de manier waarop de overheid zorg draagt voor het recht op onderwijs en de kansen voor deze jongeren en jongvolwassenen? Ziet u ook dat dit niet alleen voor de betrokkenen zelf, maar ook voor de samenleving nadelig uitpakt, omdat de kans op recidive groter is bij mensen die weinig perspectief hebben?
Zoals bij vraag 2 aangegeven vinden wij het belangrijk dat iedere jongere onderwijs krijgt, ook als deze tijdelijk in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Onderwijs zorgt voor stabiliteit en geeft jongeren een perspectief voor na hun verblijf. Dat er aanhoudende zorgen zijn over het onderwijs in de JJI’s nemen wij uiterst serieus. Om die reden werken we de komende periode samen met het veld aan een goede reactie en vervolgstappen die nodig zijn.
De Onderwijsraad stelt dat het onderwijsbeleid onvoldoende is afgestemd op de praktijk binnen de JJI’s, bent u bereid de aanbeveling van de raad over te nemen om de regels en systemen van betrokken ministeries beter op elkaar af te stemmen en een gedeelde visie te ontwikkelen op onderwijs in JJI’s? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Onderwijsraad bevat concrete adviezen en aanbevelingen die het onderwijs in de JJI’s verder kunnen brengen. Hier zijn wij dan ook al actief met de Onderwijsraad, de JJI’s en de scholen die in de JJI gehuisvest zijn over in gesprek. Wij willen de tijd nemen om de adviezen zorgvuldig uit te werken. Uw Kamer ontvangt voorafgaand aan het zomerreces een eerste reactie op het advies. Hierin wordt zo veel als mogelijk concreet ingegaan op de adviezen van de Onderwijsraad.
De Onderwijsraad pleit voor een herziening van de onderwijswetgeving, zodat JJI-scholen een specifieke plek krijgen binnen een sectorwet en examens gemakkelijker kunnen worden afgenomen, bent u bereid hier werk van te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Hier komen wij op terug in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jongeren in JJI's daadwerkelijk de kans krijgen hun onderwijs te voltooien en een diploma, certificaat of getuigschrift te behalen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de wettelijke belemmeringen die JJI-scholen momenteel ervaren bij examinering en het aanbod van beroepsonderwijs, zoals de juridische beperkingen in de Wet op de expertisecentra (Wec) en de noodzaak van extraneusconstructies voor mbo-examens?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het aanvaardbaar dat jongeren door deze belemmeringen worden gehinderd in hun onderwijs en toekomstperspectief? Bent u bereid deze knelpunten per direct aan te pakken en zo ja, welke concrete stappen gaat u op korte termijn zetten?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
De Onderwijsraad stelt dat de samenwerking tussen JJI-scholen en andere onderwijsinstellingen versterkt moet worden, zodat de overgang tussen onderwijs binnen en buiten JJI’s soepeler verloopt; op welke manier gaat u deze samenwerking structureel verbeteren?
Zoals bij vraag 3 aangegeven is in 2024 een mbo-coördinator aangesteld om de komende jaren de samenwerking tussen scholen bij JJI-instellingen en mbo-instellingen structureel te versterken en verbeteren. De extra middelen die de scholen per 2023 structureel ontvangen kunnen hier ook voor worden ingezet. Wij komen hierop nader terug in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
De Onderwijsraad signaleert dat het personeelstekort binnen JJI’s ook het onderwijs raakt en adviseert om personeelsbeleid mogelijk te maken dat aansluit op de specifieke behoeften van JJI-scholen; hoe beoordeelt u deze aanbeveling en welke maatregelen treft u om de tekorten aan te pakken?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om – in lijn met de aanbevelingen van de Onderwijsraad – onderwijsgerelateerde overwegingen een explicietere rol te geven bij beslissingen over jongeren binnen JJI’s, naast justitiële en behandelperspectieven? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Kunt u toezeggen dat het kabinet op korte termijn met een concreet plan komt om de knelpunten in het JJI-onderwijs structureel op te lossen, en kunt u de Kamer hierover informeren vóór het zomerreces? Bent u bereid om in deze analyse ook in te gaan op het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk»?
Het inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» gaat over de wachtlijsten in de jeugdstrafrechtketen. Uit dit onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid blijkt dat jonge verdachten te vaak en te lang moeten wachten op een passende straf of maatregel. Het advies van de Onderwijsraad daarentegen gaat over een specifiek onderdeel van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, namelijk het onderwijs dat in de JJI’s wordt geboden. Daarom ontvangt uw Kamer twee separate brieven: een beleidsreactie op het inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» (zie het antwoord op vraag4 en een beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad over het onderwijs in de JJI’s (zie het antwoord op vraag5.
In de motie-Lahlah (Kamerstuk 24 587, nr. 957) heeft de Kamer uitgesproken dat jongeren die door capaciteitstekorten in volwassenendetentie worden geplaatst, het recht moeten behouden om onderwijs te volgen, kunt u aangeven welke stappen u sinds het aannemen van deze motie heeft gezet om dit te realiseren? Wat voor onderwijs krijgen deze jongeren nu?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 4 november 2024 per brief op de motie-Lahlah gereageerd.6 Daarin schetste zij dat de onderwijsmogelijkheden in het gevangeniswezen voor deze doelgroep beperkt zijn. Wel is het mogelijk gebleken om via contact met de school van herkomst jongeren de mogelijkheid te bieden hun studiemateriaal beschikbaar te stellen zodat ze geen onnodige vertraging oplopen. Daarnaast sluit het educatieve programma van de Life Changing Group (LCG) beter aan bij de behoefte van deze doelgroep dan de in de motie-Lahlah aangedragen opties om de jongvolwassenen te laten deelnemen aan het onderwijsaanbod voor volwassenen of hen online onderwijs te laten volgen.
In een andere ingediende motie van het Kamerlid Lahlah c.s. wordt de regering verzocht om te onderzoeken of het mogelijk is om het aantal beschikbare uren van de LCG uit te breiden, bijvoorbeeld door ook in het weekend aanbod te realiseren.7 De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft dit onderzocht en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer hier eind maart 2025 per brief over.
Kunt u specifiek ingaan op de mogelijkheden die momenteel worden onderzocht om jongeren in volwassenendetentie toch onderwijs te laten volgen?
Zie het antwoord op vraag 14.
De gevolgen van bezuinigingen op onderwijsinstellingen en de gevolgen van de aanpak internationalisering |
|
Rob Jetten (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de NOS-berichtgeving van 17 februari 2025 en de berichtgeving in Turbantia van 10 februari 2025 over dat er ontslagen vallen op universiteiten, waaronder op de Universiteit Twente (UT), University College Roosevelt in Middelburg, Open Universiteit en de UvA? Hoe kijkt u naar dit nieuws?1 2
Ik ben bekend met het bericht van de NOS en Tubantia over Universiteit Twente, University College Roosevelt in Middelburg, Open Universiteit en de UvA. De achtergrond van de ontslagen op deze instellingen kan divers zijn en is niet één op één te relateren aan de bezuinigingen van dit kabinet. Naast de bezuinigingen worden meerdere instellingen geconfronteerd met bijvoorbeeld dalende studentenaantallen en gestegen uitgaven (zoals gestegen salariskosten). Deze factoren kunnen ertoe leiden dat zij lastige keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Ik begrijp dat dergelijke besluiten grote impact hebben op de medewerkers. Ik vertrouw erop dat instellingen dergelijke maatregelen weloverwogen nemen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van deze ontslagen zijn voor de regiofunctie van de UT, Open Universiteit in Limburg en University College Roosevelt in Middelburg?
Het is voor het ministerie niet mogelijk om uitspraken te doen over de gevolgen van specifiek deze ontslagen voor de betreffende regio. Ook de oorzaken van de ontslagen kunnen mogelijk verschillen. Bovendien betreft het bij de ene organisatie een specifiek deel van de organisatie, en bij de andere zijn de ontslagen mogelijk breder. Dat betekent dat ook de gevolgen verschillend zullen zijn. Ik heb er vertrouwen in dat instellingen weloverwogen keuzes maken met betrekking tot het personeelsbeleid.
Hoe kijkt u aan tegen de berichten dat met het verdwijnen van vakgroepen bij de UT ook onderzoek naar kanker en naar Parkinson zal verdwijnen?3
Hogescholen en universiteiten hebben een hoge mate van autonomie. Zij gaan over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Instellingen bepalen dus zelf hoe ze de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten; ze hebben bestedingsvrijheid.
Dankzij interne waarborgen, zoals de Raad van Toezicht en medezeggenschap, heb ik er vertrouwen in dat instellingen op een zorgvuldige wijze keuzes zullen maken ten aanzien van hun onderzoek en onderwijsaanbod. Dit kunnen ook keuzes zijn die bepaalde vakgroepen raken.
Erkent u dat het problematisch is dat hier vakgroepen zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de effecten zullen zijn voor de kraptesectoren en voor onze economie als deze vakgroepen wegbezuinigd worden?
Er is geen direct verband te leggen tussen het schrappen van specifieke vakgroepen en de bezuinigingen van dit kabinet alsmede tussen het schrappen van specifieke vakgroepen en de economie. Ook is er geen direct verband te leggen tussen het sluiten van de vakgroepen en de in- en uitstroom van studenten en afgestudeerden in technische opleidingen, temeer omdat er geen opleidingen verdwijnen.
Erkent u dat we op dit moment al een tekort aan technici hebben in onze economie en dat het verdwijnen van vakgroepen bij de UT het tekort alleen maar zal vergroten?
Ja, er is een tekort aan technici, met name op mbo-niveau. Er zijn in veel vakgebieden grote tekorten en die houden de komende jaren aan. Het kabinet zet zich in om technici op te leiden, bijvoorbeeld met het actieplan groene en digitale banen en door bijvoorbeeld extra investeringen in het opleiden voor de microchipsector. Er is geen direct verband te leggen tussen het schrappen van specifieke vakgroepen en het aantal op te leiden technici.
Welke concrete acties gaat u nemen om het bovenstaande te voorkomen?
Naast de bovengenoemde acties vanuit de overheid, is het aan de hogescholen en universiteiten om zelf keuzes te maken over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Hogescholen en universiteiten hebben een hoge mate van autonomie. Instellingen bepalen zelf hoe ze de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten: ze hebben bestedingsvrijheid. Bij de keuzes van instellingen spelen mogelijk de demografische krimp, de gestegen kosten en de bezuinigingen van dit kabinet een rol. De instellingen zullen naar verwachting de komende jaren meer scherpe keuzes maken. De universiteiten en hogescholen zijn op dit moment bezig met het inrichten van processen om gezamenlijk af te stemmen over het opleidingsaanbod en die beweging wil ik versterken. In mijn beleidsbrief4 vervolgonderwijs heb ik aangekondigd dat ik wil dat instellingen meer gezamenlijk afstemmen rondom opleidingsaanbod. Daarmee geef ik ook invulling aan de motie Martens-America5 zodat voorkomen wordt dat opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
Waarop is het besluit in uw brief gebaseerd dat «niet alleen instellingen die gelegen zijn in een krimp- of grensregio een beroep op het regio-criterium kunnen doen, maar ook instellingen die in de nabijheid van een krimpregio liggen en van belang zijn voor de regio»?4
Ik heb gekozen om instellingen met vestigingen gelegen in de nabijheid van een krimpregio op te nemen in de reikwijdte van het criterium regionale omstandigheden, vanwege de bijdrage die deze instellingen kunnen leveren aan de vitaliteit van deze regio’s. De geografische afbakening van krimpregio’s, waarbij in de Wet internationalisering in balans (WIB) wordt aangesloten bij het elftal regio’s uit het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR), dekt niet altijd de volledige samenhang tussen regio en onderwijs. Om recht te doen aan de functie die nabijgelegen instellingen vervullen, biedt de WIB ruimte voor anderstalige opleidingen binnen instellingsvestigingen die in de directe omgeving van de krimpregio liggen en aantoonbaar van belang zijn voor de betreffende krimpregio. Deze keuze wordt ondersteund door signalen uit de internetconsultatie van de AMvB toets anderstalig onderwijs, waarin werd benadrukt dat ook instellingen buiten strikt afgebakende krimpregio’s een grote regionale rol spelen.
Hoe wordt dit criterium precies afgebakend en hoe wordt invulling gegeven aan deze afbakening?
De afbakening van dit criterium wordt uitgewerkt in de nota van wijziging die ik doorvoer naar aanleiding van het amendement Bontenbal c.s. Ik koers erop om de nota van wijziging voor de zomer aan uw Kamer te sturen.
Wat is de juridische onderbouwing voor het opnemen van dit criterium in het wetsvoorstel Wet internationalisering balans en is er juridisch advies ingewonnen over dit criterium? Zo ja, kan dit juridisch advies met de Kamer gedeeld worden?
De toets anderstalig onderwijs uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans is een doelmatigheidstoets. Doelmatigheid gaat over het effectief inzetten van publieke middelen om bepaalde doelen te bereiken. In het geval van het onderwijs gaat het om de inzet van overheidsgeld voor associate degree en bachelor opleidingen die een positieve maatschappelijke impact hebben. De onderbouwing van het regiocriterium is dus voornamelijk een maatschappelijk-economische onderbouwing en niet een juridische.
Het kabinet acht overheidsuitgaven aan anderstalige opleidingen doelmatig, voor zover deze bijdragen aan bredere maatschappelijke doelstellingen. In krimpregio’s betreft dit met name de bijdrage aan de regionale vitaliteit, bijvoorbeeld door de toestroom van internationaal talent naar de arbeidsmarkt of door het bevorderen van de regionale kennisinfrastructuur. In grensregio’s ligt de meerwaarde in het versterken van grensoverschrijdende economische ontwikkeling en sociale cohesie.
Over de nadere invulling van het regiocriterium is geen extern juridisch advies ingewonnen. Het wetsvoorstel is voorbereid door een ambtelijk team met onder meer wetgevingsjuristen en beleidsjuristen. De juridische blik vormt daarom een integraal onderdeel van de advisering en voorbereiding rond het wetsvoorstel. Het kabinet verwijst daartoe naar de beslisnota’s die bij het toezenden van het wetsvoorstel aan uw Kamer reeds openbaar gemaakt zijn.7
Hoe verhoudt de invulling van de regelgeving zich met de beoogde taakstelling op internationale studenten, zoals deze nog steeds in de OCW-begroting staat?
Ik vind het van belang te onderstrepen dat de toets anderstalig onderwijs niet als eigenstandige doelstelling heeft om de internationale instroom te beperken. De toets borgt de doelmatigheid van het anderstalige onderwijsaanbod en versterkt de positie van het Nederlands als onderwijs- en onderzoekstaal. De verwachting is dat de toets anderstalig onderwijs op termijn zal leiden tot een daling van het aantal anderstalige opleidingen. Dit kan als neveneffect hebben dat de internationale instroom daalt, wat een bijdrage levert aan de taakstelling, maar daar is de toets niet primair op gericht.
Door meer ruimte te bieden aan anderstalig onderwijs in de regio, wordt er ook meer ruimte geboden om daar de instroom van internationale studenten op peil te houden. «Regionale omstandigheden» is overigens niet de enige toestemmingsgrond op basis waarvan anderstalige opleidingen de doelmatigheid van hun taalkeuze kunnen aantonen. Er blijft ook ruimte voor maatwerk in de rest van Nederland. Wel zal de ruimte die er op macroniveau overblijft voor anderstalig onderwijs in andere gebieden, afhankelijk zijn van de mate waarin hogescholen en universiteiten in de regio worden ontzien.
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van de toets, noch op de mate waarin de uitkomst bij zal dragen aan de invulling van de taakstelling op internationale studenten. Naast het wetsvoorstel hebben de instellingen en de regering ook beschikking over andere instrumenten om te kunnen sturen op de studentenstromen, zoals het wervings- en selectiebeleid, de fixusinstrumenten en bestuurlijke afspraken. Over de invulling van de resterende taakstelling wordt bij ontwerpbegroting 2026 een besluit genomen.
Deelt u de zorgen van onderwijsinstellingen dat deze bezuinigingen mogelijk zullen leiden tot nog meer ontslagen en tot het schrappen van opleidingen?
Ik begrijp dat de bezuinigingen, maar ook de dalende studentenaantallen en gestegen kosten erin kunnen resulteren dat instellingen keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Het is aan de individuele instelling hoe zij daar invulling aan geven.
Deelt u de zorg dat juist bij hogescholen en universiteiten met een regiofunctie dit tot problemen voor het onderwijs en de economie in de regio zal leiden?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 2.
Hoe gaat u dit voorkomen en bent u bereid om de bezuinigingen te heroverwegen?
Het kabinet staat achter de gemaakte keuzes en beschouwt de bezuinigingen als realistisch en uitvoerbaar. Om die reden ben ik niet voornemens de bezuinigingen te heroverwegen.
Hoe kijkt u naar de daling van het aantal studenten, zoals blijkt uit de gepubliceerde cijfers van de Universiteiten van Nederland (UNL) van 11 februari 2025?5
De instroom aan de universiteiten stagneert al enkele jaren, maar daalt nu voor het eerst licht. Vorig jaar stonden er in totaal 341.693 studenten ingeschreven bij de Nederlandse universiteiten. In het huidige collegejaar gaat het om in totaal 339.598 studenten. Wel zijn er verschillen tussen instellingen, regio’s en sectoren: zo stijgt de instroom bij technische bacheloropleidingen met 19%.
De universiteiten in Groningen, Maastricht en Nijmegen hebben in de afgelopen jaren stijgingen in de studentenaantallen gerapporteerd maar zien deze aantallen nu dalen. Omdat de krimp in studentenaantallen verschillend uitpakt voor instellingen, voor regio’s en per sector, heb ik in de beleidsbrief aangekondigd om een integrale aanpak uit te werken voor het hbo en wo. Deze aanpak bestaat uit twee elementen: het borgen van een macrodoelmatig, toegankelijk en kwalitatief goed opleidingsaanbod, en aanpassingen in de bekostigingssystematiek, o.a. gericht op stabilisatie. Ik zal uw Kamer later dit jaar over deze aanpak nader informeren.
Hoe kijkt u er tegenaan dat juist op universiteiten in Groningen, Maastricht en Nijmegen het aantal eerstejaars studenten daalt?6 Vindt u dit een zorgelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe kijkt u aan tegen het effect dat deze daling kan hebben op de regio waar deze universiteiten liggen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht 'Klikken over uitkeringsfraude? Dat kan in steeds meer gemeenten, maar ook kritiek neemt toe' |
|
Michiel van Nispen , Bart van Kent |
|
Nobel , David van Weel (minister ) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waarin de kliklijn voor uitkeringsfraude van verschillende gemeenten centraal staat?1
We hebben in Nederland een goed vangnet van sociale zekerheden. Daar kan iedereen op rekenen. We moeten mensen met vertrouwen tegemoet treden: ervan uitgaan dat mensen een uitkering aanvragen omdat zij die nodig hebben. Tegelijk blijven we alert op misbruik en treden we er passend tegen op. Handhaving is daarbij een kerntaak die van belang is voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid.
Gemeenten mogen deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau.
Het kan gebeuren dat melding binnenkomt over iemand terwijl deze niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een overtreding. Zo ja, dan zal de gemeente beoordelen of sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest. Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Mocht de gemeente constateren dat er wel sprake is van een overtreding en overgaan tot het wel opleggen van een sanctie, dan geldt al op grond van de huidige wet- en regelgeving dat er rechtswaarborgen in acht moeten worden genomen. De in ontwikkeling zijnde handhavingsregelgeving gaat daarbij nog meer mogelijkheden bieden om passend met nog meer oog voor de mens te reageren op overtredingen.
Welke andere vergelijkbare meldpunten zijn er binnen overheids- en gemeentelijke instanties? Is daar sprake van vergelijkbare kritiek en negatieve effecten?
Een meldpunt dient als middel om informatie te stroomlijnen voor een bestuursorgaan. Ieder bestuursorgaan heeft de wettelijke plicht om bereikbaar te zijn voor vragen van mensen. Het kan dan handig zijn voor bestuursorganen om, door middel van dergelijke meldpunten, de informatiestromen zoveel mogelijk gericht binnen te laten komen.
Door dit te centraliseren is de ervaring dat informatie betrouwbaarder is, bijvoorbeeld omdat er een standaardformulier ingevuld moet worden. UWV, SVB en gemeenten geven aan dat iedere melding die via een meldpunt binnenkomt zorgvuldig wordt geverifieerd alvorens er een inhoudelijk onderzoek plaatsvindt. Niet iedere melding wordt onderzoekswaardig bevonden. Vervolgens wordt afgewogen welke toezichtsbevoegdheden toegepast worden in een bepaalde situatie, waarbij de privacy van de betrokkene wordt afgewogen.
Binnen overheids- en gemeentelijke instanties zijn er talloze vergelijkbare meldpunten. Meld Misdaad Anoniem is één van de bekendste meldpunten van de overheid. Daarnaast heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een meldpunt voor mensen om te melden dat werkgevers zich niet aan wet- en regelgeving houden op het gebied van veiligheid en goed werkgeverschap. De Belastingdienst heeft een meldpunt voor vermoedens van belastingmisbruik en/oneigenlijk gebruik en de FIOD voor vermoedens van financiële misbruik en/of oneigenlijk gebruik. Ter voorkoming en bestrijding van ondermijnende criminaliteit hebben het Ministerie van J&V en de politie een campagne over alert zijn op georganiseerde criminaliteit.2 Gemeenten kennen velerlei meldpunten, bijvoorbeeld voor geluidsoverlast, overlast van bedrijven, woonoverlast, discriminatie, ongediertebestrijding, zorgwekkend gedrag en onrechtmatigheden met uitkeringen.
Specifiek op het gebied van uitkeringen heeft UWV een Centraal Meldpunt Fraude waar melding kan worden gedaan van een vermoeden van misbruik door personen of organisaties. Meldingen die UWV op deze manier ontvangt, bevatten informatie over mogelijke overtredingen die via andere controles onopgemerkt zouden blijven en zijn daarom een belangrijke aanvulling. De SVB geeft aan dat zij de meeste signalen van mogelijke onregelmatigheden zelf genereert. Een beperkter aantal signalen komt binnen via het eigen meldpunt of wordt gedeeld door andere overheidsinstanties. Ook wordt nadrukkelijk ingezet op preventie en vereenvoudiging van regelgeving om onrechtmatigheden in de eerste plaats te voorkomen of zoveel als mogelijk te minimaliseren.
Er is bij mijn weten geen brede ervaring dat het hebben van een meldpunt de werking heeft dat mensen elkaar met meer wantrouwen of minder vertrouwen tegemoet treden. In de praktijk lijkt het er niet op dat mensen actief op zoek gaan naar signalen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, omdat zij weten van het bestaan van een meldpunt. Mensen zoeken waarschijnlijk pas naar een meldpunt als zij signalen van misbruik zien in hun omgeving.
Hoe weegt u dit in het licht van eerdere uitspraken van Beate Volker, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, die aangaf dat kliklijnen verwoestend zijn voor het sociale vertrouwen van een samenleving?2
Vanuit de praktijk is er geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van of instellen van een meldpunt op dit gebied leidt tot meer wantrouwen of vermindering van vertrouwen in de samenleving. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid.
Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Wat is volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten de geschatte omvang van de verschillende vormen van horizontale en verticale fraude, waaronder in ieder geval zorgfraude, belastingfraude, faillissementsfraude en uitkeringsfraude?
Elke bewindspersoon kan opdracht geven tot onderzoek naar specifieke fraudefenomenen. Ik beschik niet over een overzicht van recent onderzoek. Er is ook geen eenduidig beeld te geven van de omvang van horizontale en verticale fraude. Het betreft een verzamelterm voor vele fraudevormen. Het zicht op de aard en omvang verschilt sterk per vorm. Doordat de meting van de omvang van fraudefenomenen afhankelijk is van de gebruikte onderzoeksmethoden en gehanteerde definities, lopen de schattingen sterk uiteen. Deze schattingen zijn vaak ook niet actueel. Bovendien wordt niet alle criminaliteit geregistreerd en is een (onbekend) deel van de gepleegde delicten verborgen. Zo zijn bijvoorbeeld over de omvang van verticale fraude, waar de overheid wordt benadeeld, minder gegevens bekend omdat de overheid vaak niet weet dat zij slachtoffer is.
Wetenschappelijk onderzoek dat door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op aanvraag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt uitgevoerd, wordt openbaar en is raadpleegbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor het onderzoek naar veelplegers van faillissementsfraude dat in 2021 aan uw Kamer is aangeboden. In dit onderzoek wordt ingegaan op enkele schattingen in de wetenschappelijke literatuur voor frauduleuze faillissementen.4 De schattingen lopen uiteen van 10% tot 33%.
Daarnaast werd uw Kamer op 7 december 2023 door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de strafrechtelijke prestaties in de bestrijding van fraude over 2021 en 2022.5 Deze tweejaarlijkse fraudemonitor van het Openbaar Ministerie bevat informatie over het aantal verdachten en de instroom en uitstroom van strafzaken van zowel verticale fraude, waarbij de overheid wordt benadeeld, als horizontale fraude, waarbij burgers en bedrijven worden benadeeld.
Wat zijn de kosten van de fraudebestrijding, onderscheiden naar deze zelfde verschillende typen (horizontale en verticale) fraude? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot elkaar, is dit in balans?
Fraudebestrijding is geen verdienmodel (en daarmee staat de afweging kosten versus opbrengsten dus ook niet bovenaan). In algemene zin kent het wettelijk kader geen definitie van «fraude» in de sociale zekerheid, en wordt dus niet bijgehouden of geregistreerd of en zo ja, om welk type fraude het gaat.
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds middelen die zij kunnen inzetten voor handhaving. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en worden niet apart geoormerkt. Het is derhalve niet inzichtelijk welke kosten er gepaard gaan met de handhaving door gemeenten.
Wat zijn de geschatte kosten van fraudeonderzoeken voortkomend uit meldpunten, zoals kliklijnen, en wat levert het uiteindelijk op?
De kosten die gemoeid zijn bij onderzoeken naar overtredingen worden niet apart inzichtelijk gemaakt door gemeenten.
Factoren die van invloed zijn op de kosten zijn o.a. het type signaal dat binnenkomt via het meldpunt en de mate van detail in een signaal.
We hebben in Nederland een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben. Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Op welke manier bent u van plan het tegengaan van onterechte fraudevervolgingen op te nemen in het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid?
Het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid gaat niet over (het al dan niet inzetten van) onderzoeksbevoegdheden en het constateren van overtredingen. Met het wetsvoorstel regelen de Minister van SZW en ik nadrukkelijker dat een sanctie enkel en alleen volgt als de overtreding ernstig genoeg is. Een bestuursorgaan moet de aard en ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid van de betrokkene en de eigen rol in het ontstaan van de onrechtmatigheid uitdrukkelijk meewegen in de motivering van het sanctiebesluit. Het onderzoek naar een overtreding is dus geen onderdeel van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, maar vormt wel een belangrijke schakel in het proces van handhaving en sanctieoplegging. In het onderzoek kan namelijk worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen. Daarom is het ook in het bijzonder van belang dat mensen in deze fase gehoord worden.
Mijn beeld is dat sociale rechercheurs en andere opsporingsambtenaren zeer consciëntieus omgaan met hun bevoegdheden in het opsporingsonderzoek. Zij vragen zich regelmatig af of bepaalde stappen gerechtvaardigd zijn of een te zware inbreuk vormen op de privacy. Zij moeten daarbij ook aan veel waarborgen voldoen. Zo is bijvoorbeeld stelselmatige observatie geen toegestaan opsporingsmiddel in de sociale zekerheid, waar dat in strafrechtelijke onderzoeken wel een mogelijkheid is. De wetgever heeft hier dus al blijk gegeven van een bepaalde afweging van zwaarte van de overtreding: hoe zwaarder een potentiële overtreding, hoe meer bevoegdheden opsporingsambtenaren hebben.
Hoe gaat u de negatieve (mentale) effecten van burgers bij onterechte fraudemeldingen via het meldpunt oplossen zoals omschreven door hulpverlener Martine Marijt?
Het kan gebeuren dat over iemand melding gemaakt wordt, die niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij indien mogelijk informatie uit meerdere bronnen wordt gebruikt en er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest.
Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Ons uitkerings- en handhavingssysteem voorziet daarbij in voldoende waarborgen dat iemands rechten in acht worden genomen.
Deelt u de constatering van EenVandaag dat de meeste fraudeopsporingen niet via het meldpunt worden verricht, maar via verschillende instanties? Bent u het eens dat hierdoor de meldpunten overbodig zijn en voornamelijk maatschappelijke schade toedienen aan de samenleving?
Er zijn veel verschillende aanleidingen voor handhavingsonderzoeken. Een melding vanuit de samenleving is een ingang, maar ook meldingen vanuit andere organisaties of informatie vanuit de organisatie zelf. Signalen uit de organisatie kunnen bijvoorbeeld komen van dossierhouders, handhavingsmedewerkers, een gepland heronderzoek of er kan sprake zijn van datagedreven meldingen. Ook kan een onderzoek volgen op een melding van een betrokkene zelf, dat er iets in diens situatie gewijzigd is.
De diversiteit aan bronnen in algemene zin is noodzakelijk voor een deugdelijk en effectief handhavingsbeleid. Door verschillende ingangen te hebben van informatie, wordt voorkomen dat er tunnelvisie ontstaat, waardoor alleen nog bepaalde mensen of groepen van mensen onderzocht worden. De verschillende typen signalen zorgen ervoor dat er geen blinde vlekken ontstaan en dat handhaving breed over de populatie plaatsvindt. Ik ben het daarom niet eens met de aanname dat meldpunten overbodig zijn.
Bent u van mening dat het afschaffen van zulke meldpunten de enige manier is om deze schade te beperken zonder impact te hebben op fraudebestrijding op Rijksniveau?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, mogen gemeenten deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij beoordelen daarbij zelf of meldpunten doeltreffend zijn. Er blijkt dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ben dan ook niet van mening dat meldpunten afgeschaft moeten worden.
Onderschrijft u de stelling van wethouder Tim Versnel dat geld verdienen niet het doel is van fraudebestrijding? Zo ja, waartoe dient een gemeentelijk meldpunt dan wel?
Ja, ik onderschrijf de stelling van wethouder Versnel. Geld verdienen is geen doel in de handhaving van de sociale zekerheid. In Nederland hebben we een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben.
Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Bent u het eens met raadslid Thomas van Halm die stelt dat een anonieme kliklijn wantrouwen en verdeeldheid in de samenleving bevordert en de gemeentelijke instanties die zich bezighouden met fraudebestrijding ondermijnt?
Nee. Ik deel het idee dat meldpunten zorgen voor verdeeldheid in de samenleving niet. Meldpunten bieden burgers de mogelijkheid om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Ze hebben dus een belangrijke functie. Overheden moeten die signalen vervolgens zorgvuldig beoordelen en bezien of een vervolgonderzoek wenselijk is. Als dit het geval is, starten overheden een onderzoek op, waarbij er waarborgen zijn dat iemands rechten in acht worden genomen.
Bent u bereid, gezien de schadelijke maatschappelijke gevolgen, een verbod in te voeren op deze kliklijnen?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, gemeenten zijn bevoegd deels hun eigen handhavingsbeleid in te vullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ga dus geen verbod invoeren op de meldpunten.
(eenvandaag.avrotros.nl/item/klikken-over-uitkeringsfraude-dat-kan-in-steeds-meer-gemeenten-maar-ookkritiek-neemt-toe/).
(www.bnr.nl/nieuws/binnenland/10461024/aantal-kliklijnen-bijstandsfraude-neemt-verder-toe).
Dreigende ontslagen bij University College Roosevelt in Middelburg |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat maar liefst een kwart van de huidige banen bij University College Roosevelt (UCR) in Middelburg wordt geschrapt door de voorgenomen bezuiniging van € 1 miljoen op het jaarlijkse UCR-budget van € 12 miljoen?1 Zo ja, klopt de inhoud van dit bericht?
Ik ben bekend met het bericht van de Omroep Zeeland over de University College Roosevelt (UCR). Naar aanleiding van de berichtgeving is contact gezocht met UCR. UCR heeft het bericht bevestigd dat UCR gaat besparen op de kosten en dat dit personele gevolgen heeft.
Wat vindt u ervan dat UCR vreest voor het voortbestaan van de universiteit door de financiële gevolgen van de door het kabinet gemaakte keuzes? Deelt u deze opvatting van UCR en zo nee, waarom niet?
Om de overheidsfinanciën gezond te houden heeft het kabinet scherpe keuzes gemaakt. Er wordt door het kabinet bezuinigd op onderwijs en onderzoek om investeringen in andere maatschappelijke doelen mogelijk te maken. Ik begrijp dat de bezuinigingen, maar ook de dalende studentenaantallen, gestegen kosten of andere factoren ertoe kunnen leiden dat instellingen keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Het is aan de individuele instelling hoe zij daar invulling aan geven.
Bent u van mening dat met het oog op de ingrijpende gevolgen van de aangekondigde bezuinigingen op hoger- en wetenschappelijk onderwijs en de op lokale- en regionale economie heroverweging noodzakelijk is? Zo nee waarom niet?
Het kabinet staat voor de gemaakte keuzes en acht de bezuinigingen realistisch en uitvoerbaar. Het kabinet heeft deze keuzes gemaakt om de overheidsfinanciën gezond te houden. Hiermee wordt ook mogelijk gemaakt dat in andere maatschappelijke doelen geïnvesteerd kan worden en is er ruimte gekomen voor lastenverlichtingen. Instellingen hebben bestedingsvrijheid over de middelen die zij via de bekostiging ontvangen en zijn verantwoordelijk om de bezuinigingen op zorgvuldige wijze vorm te geven. Ik ga ervanuit dat instellingen weloverwogen keuzes maken met betrekking tot het personeelsbeleid, die in lijn zijn met wet- en regelgeving en arbeidsrechtelijke afspraken. Via de ondernemingsraad, de Raad van Toezicht en het jaarverslag leggen zij verantwoording hierover af aan de betrokkenen.
Bent u bereid om in goed overleg met UCR te bezien hoe wetenschappelijke- en economische kaalslag door de aangekondigde reorganisatie kan worden voorkomen of beperkt? Zo nee, waarom niet?
Instellingen hebben bestedingsvrijheid en verantwoorden zich richting de medezeggenschap en intern toezicht. Ik heb er vertrouwen in dat instellingen keuzes maken binnen deze kaders en ik zal daarom geen maatregelen treffen om daarin te interveniëren. Wel ben ik voornemens om te kijken naar meer stabiliteit in de bekostiging. In mijn beleidsbrief zal ik ingaan op de ontwikkeling van het vervolgonderwijs en de wetenschap.
Kunt u de onzekerheid in het onderwijsveld wegnemen door klip-en-klaar duidelijk te maken dat er voor regio’s zoals Zeeland een uitzondering in de Wet internationalisering in balans komt inzake internationale studenten2?
Ik erken het belang van anderstalig onderwijs in regio’s met specifieke uitdagingen, zoals Zeeland. Daarom biedt de Wet internationalisering in balans (WIB) ruimte voor anderstalig onderwijs waar dit essentieel is voor de vitaliteit van een regio. Om dit te borgen is in de toets anderstalig onderwijs een losstaand criterium regionale omstandigheden opgenomen. Dit criterium geeft ruimte voor anderstalig onderwijs voor opleidingen van instellingsvestigingen die gelegen zijn in grensregio’s of in of nabij krimpregio’s, mits de opleiding enige aantoonbare bijdrage levert aan de regio. Op deze manier vloeien de baten van anderstalig onderwijs terug naar de regio.
De toelichting bij het amendement Bontenbal c.s. stelt een nota van wijziging voor die erop toeziet dat de instroom van internationale studenten mogelijk blijft in regio’s die van deze internationale instroom afhankelijk zijn voor de vitaliteit van de regio. Om deze zekerheid te bieden, werk ik het criterium regionale omstandigheden uit op wetsniveau (in plaats van in lagere regelgeving) en wordt in een bijlage bij de wet expliciet opgenomen welke regio’s binnen de reikwijdte van dit criterium vallen. Dit maakt het eenvoudiger voor instellingen in deze regio’s om de toets te doorlopen. Ik kan geen generieke uitzondering op voorhand voor regio’s te maken, vanwege juridische en beleidsmatige bezwaren, zoals uiteengezet in mijn Kamerbrief over de invulling van het amendement Bontenbal c.s. van 7 februari.3 Een generieke uitzondering voor een selectie van regio’s zou bovendien de kernprincipes van de WIB ondergraven, doordat het Nederlands dan niet overal als norm wordt gehandhaafd en er geen uniforme toetsing plaatsvindt. Dit zou leiden tot een ongelijk speelveld tussen instellingen, tot ondoelmatig anderstalig onderwijs en tot het verder in de verdrukking komen van de toegankelijkheid van Nederlandstalig onderwijs in de regio.
De vrees van gevangenispersoneel voor meerpersoonscellen |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gevangenispersoneel vreest meerpersoonscel: «Er zijn iedere dag incidenten»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de zorgen van gevangenispersoneel over hun veiligheid door toenemende werkdruk, stress op de werkvloer en de veranderende populatie, onder andere vanwege de hogere instroom van gedetineerden met psychische problemen? Wat doet u om deze zorgen zoveel mogelijk weg te nemen?
Ja, ik deel deze zorg. Er is sprake van een hogere instroom van gedetineerden met psychische problemen. Het is daarbij belangrijk dat deze gedetineerden naar de juiste regimes/klinieken in-/doorstromen. Dit kan echter door beperkte capaciteit soms niet tijdig plaatsvinden. Denk hierbij aan onder andere het groeiende aantal TBS-passanten in het gevangeniswezen en de wachtlijst voor de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC) en de plaatsing van jongvolwassenen in een reguliere PI. Dit, in combinatie met personele krapte, heeft gevolgen voor de ervaren werkdruk en gevoel van veiligheid.
Om deze zorgen zoveel mogelijk weg te nemen is er brede ondersteuning op het gebied van vitaliteit om medewerkers duurzaam inzetbaar te houden. Zowel in de curatieve zin met bedrijfszorg, als met programma’s voor medewerkers in termen van preventie. Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zet zich in voor een veilige werkomgeving door onder meer aandacht te schenken aan de fysieke en sociale veiligheid, maar ook ondersteuning te bieden in de psychosociale arbeidsbelasting.
Verder zet ik samen met DJI, alles op alles om voldoende personeel te werven en fysieke capaciteit te realiseren. Zo is door voortdurende inspanningen van de Taskforce DJI het tekort van 330 plekken als gevolg van personeelstekorten teruggebracht naar circa 125. En ook is er afgelopen periode extra capaciteit binnen het gevangeniswezen gerealiseerd. In mijn Kamerbrief van 7 maart jl.2 heb ik een overzicht gegeven van alle maatregelen die tot nu toe zijn genomen en worden verkend. Uitgangspunten bij het zoeken naar oplossingen zijn het recht doen aan door de rechter opgelegde straffen en de veiligheid van mijn personeel en de gedetineerden.
Erkent u dat de politieke discussie en toenemende druk over het plaatsen van meer gevangenen in een cel de negatieve gevoelens onder gevangenispersoneel versterken?
Ik begrijp dat het capaciteitsprobleem een grote impact kan hebben op het personeel en dat sommige maatregelen die verkend worden negatieve gevoelens onder gevangenispersoneel kunnen veroorzaken. Laat ik voorop stellen, de medewerkers van DJI voeren een belangrijke taak uit en verdienen onze waardering en respect. Ik ben continue in gesprek met de uitvoering en luister daarin ook echt naar personeel.
Voor wat betreft meerpersoonscellen geldt dat DJI van mij de opdracht heeft gekregen om binnen de mogelijkheden te kijken op welke manier extra meerpersoonscellen kunnen worden gerealiseerd in het gevangeniswezen. Deze inspanning zorgt naar verwachting dit jaar voor ruim 100 extra plekken. Voldoende personeel blijft randvoorwaardelijk om deze aantallen daadwerkelijk te realiseren. Ook de criteria voor MPC plaatsingen blijven gehandhaafd, evenals de minimale gebouwelijke vereisten (zoals voldoende ventilatie). Ik blijf daarbij binnen de grenzen van wat verantwoord is voor de veiligheid van personeel en gedetineerden.
Deelt u de zorg dat het verder onder druk zetten van het gevangenispersoneel door meer gevangenen op een cel te plaatsen niet alleen gevaarlijk is, maar mogelijk ook leidt tot een nog hogere uitstroom van personeel? Zo ja, kunt u toezeggen dat gevangenen niet op een meerpersoonscel worden gezet als het personeel aangeeft dat dit mogelijke gevaren voor hen en/of gedetineerden oplevert?
Zoals ook hierboven benoemd blijft het uitgangspunt dat de veiligheid van personeel en gedetineerden geborgd is. Meer meerpersoonscellen worden dan ook alleen gerealiseerd waar dat qua gebouwelijke randvoorwaarden kan en qua personele bezetting verantwoord is.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u op dit moment neemt om de druk op penitentiaire inrichtingen (PI's) te verlichten? In hoeverre kunnen taakstraffen of enkelbanden wat u betreft de druk op PI’s en personeel verlichten?
Voor een overzicht van alle maatregelen die genomen zijn of worden verkend verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 7 maart jl.3
Binnen het traject Straffen op maat worden maatregelen uitgewerkt die de rechter en officier van justitie bij het bepalen van de straf meer ruimte bieden om maatwerk te leveren. Alhoewel niet het primaire doel kan dit een positieve effect hebben op het capaciteitstekort bij DJI. Daarnaast zijn er vanuit de Tweede Kamer initiatieven genomen om verschillende maatregelen die onderdeel uitmaken van Straffen op maat of daarbij aansluiten wettelijk te regelen. Zo is door de leden Sneller (D66), Six Dijkstra (NSC), Boswijk (CDA) en Ellian (VVD) een amendement over invoering van de vervangende taakstraf ingediend bij het wetsvoorstel inzake het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Daarnaast is door de leden Sneller, Six Dijkstra en Boswijk het initiatiefwetsvoorstel Slimmer straffen aangekondigd, waarin onder meer elektronische detentie als hoofdstraf wordt voorgesteld.
Daarnaast is vorig jaar het capaciteitsverlof onder elektronisch toezicht ingevoerd waarbij het mogelijk was om gedetineerden, die de laatste fase van hun straf ingaan, met een enkelband thuis hun straf te laten uitzitten. Naar aanleiding van de motie van het lid Bruyning4 is deze maatregeleind 2024 beëindigd. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 7 maart jl. is onderzocht of deze maatregel opnieuw ingevoerd zou kunnen worden maar dan voor maximaal veertien dagen. Dit blijkt lastig uitvoerbaar omdat er bij elke gedetineerde een individuele afweging moet plaatsvinden of hij hiervoor in aanmerking komt (onder andere of iemand een huisadres heeft). Deze uitvoeringsconsequenties staan niet in verhouding met de periode van maximaal twee weken heenzenden. Daarom is deze maatregel afgevallen.
In hoeverre worden verloven voor personeel ingetrokken of niet verleend vanwege de tekorten op de werkvloer? Heeft u hier cijfers van en zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Met name in de inrichtingen waar personele krapte is, kan het lastig zijn om voldoende verlof te verlenen. Hier zijn geen cijfers van beschikbaar.
Klopt het dat het ziekteverzuim onder personeel in de PI’s toeneemt omdat gevangenispersoneel permanent overbelast is? Heeft u hier cijfers van en zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
De ervaren werkdruk als gevolg van de personele tekorten kan negatieve effecten hebben op het verzuim. Of dit een causaal verband betreft kan niet worden aangetoond. Ik deel met u de cijfers over de afgelopen jaren waarin een beperkte afname is te zien van het verzuim.
* GW/VB staat voor Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring
Klopt het dat personeel vaker «zomaar» ergens wordt ingezet binnen PI's vanwege de personeelstekorten, ook als zij niet toegerust zijn op het uitvoeren van de betreffende werkzaamheden? Deelt u de zorg dat dit mogelijk tot incidenten leidt? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Nee, dat klopt niet. Medewerkers worden niet willekeurig ingezet binnen de PI’s. Medewerkers die nog niet volledig zijn opgeleid worden begeleid en werken onder toezicht van ervaren collega’s. Als eraan wordt getwijfeld of dit verantwoord kan dan worden andere keuzes gemaakt, zoals het aanpassen van het dagprogramma. In alle gevallen staat de veiligheid van de medewerkers en justitiabelen voorop.
Wat doet u om het werk voor het huidige personeel aantrekkelijk te houden zodat zij er niet voor kiezen het vak te verlaten?
DJI kent de afgelopen jaren een toename van zowel instroom als uitstroom, waarbij de instroom hoger is dan de uitstroom. De instroom 2024 is in totaal 2.015. de uitstroom in 2024 is 1.509.
Om vertrek te voorkomen wordt ingezet op een goed wervings- en selectieproces en een uitgebreid onboardingsprogramma voor nieuwe medewerkers. Tevens is er aandacht voor opleidings-, ontwikkel- en doorgroeimogelijkheden en het bevorderen van duurzame inzetbaarheid van personeel. Ondanks de vele maatregelen die DJI op bovengenoemde terreinen treft, realiseer ik mij dat ik nooit iedereen zal kunnen behouden.
Klopt het dat er voldoende cellen zijn en de problemen rondom de capaciteitstekorten dan ook hoofdzakelijk voortvloeien uit de personeelstekorten? In hoeverre verwacht u dit probleem te kunnen oplossen met de honderden miljoenen euro’s extra die u vraagt bij de Voorjaarsnota, en op welke termijn?
Het capaciteitstekort is begonnen met een personeelstekort. Inmiddels is er ook een tekort aan cellen door een stijgende bezetting van cellen. Zoals aangeven in mijn brief van 7 maart jl.5 komen prognoses eind dit jaar uit op een tekort van circa 330 plekken, ondanks alle maatregelen. Het tekort daalt naar verwachting aan het einde van dit jaar te dalen naar circa 230 plekken dankzij de inzet van extra (meerpersoons)cellen.
Voor de voorjaarsbesluitvorming heb ik een forse claim ingediend. Er moeten gevangenissen geopend worden en daarvoor moet ook personeel geworven worden. We gaan van een periode van gevangenissen sluiten naar het creëren van meer capaciteit en daar is geld voor nodig. Als deze claim niet toegekend wordt, zal dit effect zal hebben op het aantal beschikbare cellen in de toekomst.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Bovenstaande vragen zijn los van elkaar beantwoord.
De recente wachttijdcijfers in de ggz |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «NZa: wachttijden ggz blijven lang» en «Alleen voor de lichtere psychische problemen komt hulp op tijd, maximale wachttijd vaak niet gehaald»?1 2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat de toegang tot de ggz niet is verbeterd ten opzichte van een jaar geleden en het aantal wachtplekken niet afgenomen lijkt te zijn?
De geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland staat voor forse uitdagingen. Zoals blijkt uit de cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) moeten mensen nu vaak te lang op een passende behandeling wachten, vooral mensen met een complexe zorgvraag. Dat is niet acceptabel, en tegelijkertijd is de problematiek ook weerbarstig.
Op dit moment werken meer mensen in de ggz dan ooit én geven we meer geld uit aan de ggz dan ooit. Echter, de vraag naar ggz is de afgelopen jaren nog harder gegroeid. Nederland heeft aan mentale gezondheid ingeboet, wat mede in de ggz tot uiting komt.
De stijging is deels te verklaren door het feit dat we steeds beter inzicht hebben in het aantal wachtenden, omdat steeds meer zorgaanbieders cijfers aanleveren.
Echter, de problematiek in de ggz is voor mij reden om ook stevige maatregelen te nemen. Voor het Commissiedebat ggz/suïcidepreventie van 15 april aanstaande kom ik met een brief, waarin ik inga op maatregelen die ik ga nemen om de toegankelijkheid van de curatieve ggz voor volwassenen te verbeteren, met name voor mensen die zorg het hardst nodig hebben.
Hoe verklaart u het dat bij bepaalde type ggz-zorg het aantal weken wachten ten opzichte van een jaar geleden zelfs met 4 weken toegenomen is tot gemiddeld 28 weken (persoonlijkheidsstoornissen) of 5 weken tot gemiddeld 25 weken (dwangstoornis)?
De NZa geeft aan dat verklaringen voor deze specifieke uitschieters niet uit de data zelf kunnen worden herleid. Ook geeft de NZa aan dat het vergelijken van de wachttijdinformatie tussen twee maanden (zoals tussen oktober 2024 en december 2023) een beperkt beeld geeft. Een trendanalyse van de data geeft meer informatie. Deze analyse laat zien dat de wachttijd voor persoonlijkheidsstoornissen al langere tijd rond de 27 weken ligt, met schommelingen tussen 24 en 32 weken. Bij obsessief-compulsieve stoornissen bleef de behandelwachttijd stabiel en binnen de Treeknorm, maar steeg de aanmeldwachttijd begin 2024.
Klopt de analyse dat de wachttijden bij de ggz zijn opgelopen tot gemiddeld ongeveer 22 weken, hetgeen een stijging is van gemiddeld 9 weken ten opzichte van de cijfers uit december 2023? Zo ja, kunt u deze stijging verklaren?
Zowel de instroomaantallen als de wachttijden in de ggz verschillen sterk per diagnosegroep. Hoewel de analyse rekenkundig klopt, maken deze verschillen dat het berekenen van een gewogen algemeen gemiddelde wachttijd beperkte informatiewaarde heeft. We zien overigens wel dat de gemiddelde wachttijd per diagnose bijna overal is gestegen.
Hoe verhoudt deze stijging van de wachttijden zich tot de ambitie uit het Integraal Zorgakkoord (IZA), waarin in 2026 de gemiddelde totale wachttijd vijf weken moet zijn? Bent u het met ons eens dat deze ambitie steeds verder uit het zicht raakt in plaats van dichterbij? In hoeverre acht u deze ambitie nog reëel? Wat gaat u extra doen om deze belofte na te komen?
Samen met de sector werk ik nog steeds hard om de ambitie uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de wachttijden binnen de ggz terug te dringen tot vijf weken te bereiken. Het IZA is twee jaar geleden gesloten. Sindsdien zijn er belangrijke stappen gezet om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren. Bijvoorbeeld:
De implementatie van deze maatregelen kost tijd. Daarnaast kost het voor regio’s tijd om hun transformatieplannen op te stellen en rond te krijgen. De effecten van deze maatregelen zijn helaas nog niet terug te zien in de wachttijdcijfers; nog teveel mensen wachten te lang op zorg.
Ik zie ook dat er meer nodig is. Zoals ik eerder met uw Kamer deelde, wil ik daarom aanvullende maatregelen nemen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten, met name voor mensen met ernstige, complexe problemen. Ik wil dit doen langs vier lijnen: 1) mentale gezondheid verbeteren, 2) instroom in de ggz beperken, 3) door- en uitstroom uit de ggz vergroten en 4) prikkels in het stelsel.
Zoals aangegeven bij vraag 2 kom ik voor het Commissiedebat ggz/suïcidepreventie van 15 april aanstaande met een brief. Hierin zal ik nader ingaan op deze vier lijnen en de daarbinnen te nemen maatregelen
Bent u het met ons eens dat deze wachttijdcijfers laten zien dat niet aan de zorgplicht wordt voldaan? Zo ja, bent u voornemens als systeemverantwoordelijke om de NZa aan te sporen hier harder op te hardhaven?
De toegankelijkheid van zorg is een complexe uitdaging waarvoor alle partijen in het zorgstelsel verantwoordelijkheid dragen. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat mensen tijdige, bereikbare en passende zorg krijgen.
De NZa geeft aan de zorgen over de toegankelijkheid van de ggz te erkennen en streeft naar verbeteringen. Om deze reden heeft de NZa een toezicht- en handhavingstraject voor zorgverzekeraars uitgevoerd, waaraan laatst vervolg is gegeven met het instellen van verscherpt toezicht op zorgverzekeraar CZ. De NZa handelt hierin onafhankelijk en binnen haar wettelijke bevoegdheden.
In het kader van het IZA zijn brede afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. De handhaving van de zorgplicht is een belangrijk onderdeel hiervan, en de NZa speelt hierin een essentiële rol. Tegelijkertijd is meer nodig om structurele verbeteringen te realiseren. Zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 informeer ik de Kamer voorafgaand aan het Commissiedebat ggz/suïcidepreventie per brief over aanvullende maatregelen die ik ga nemen om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren, met name voor mensen met een complexe zorgvraag.
Waren er vóór de publicatie van de cijfers van de NZa al indicaties bij u bekend dat de wachttijden toenamen? Zo ja, welke concrete acties heeft u sindsdien gepleegd om de wachtlijsten te verminderen?
Er zijn al langer signalen dat de wachttijden in de ggz onder druk staan. De NZa monitort de ontwikkelingen continu en constateert daarbij een stijgende trend. Dit heeft mijn aandacht. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 5 zijn sinds het IZA belangrijke stappen gezet om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren.
Als antwoord op vorige schriftelijke vragen gaf u aan dat toename in wachttijden van voor december 2023 te wijten is aan diverse factoren – kunt u per factor concreet uitleggen wat u sinds uw aantreden heeft gedaan om deze aan te pakken?3
Zoals ik destijds aangaf liggen er verschillende factoren ten grondslag aan het toenemen van wachttijden in de ggz. Het psychisch welbevinden van mensen blijft afnemen, waardoor de vraag naar ondersteuning en zorg toeneemt. Tegelijkertijd is er sprake van personele krapte en een daarmee samenhangend structureel capaciteitstekort. Hierdoor kent het terugdringen van de wachttijden in de ggz geen simpele oplossing, maar is een brede aanpak en een lange adem nodig.
Met het IZA, het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en de Aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal zijn al belangrijke stappen gezet.
Hoe ziet u uw stelling dat u samen met de sector «kritischer wil kijken of mensen daadwerkelijk in de ggz geholpen moeten worden, of dat ondersteuning door gemeenten of hun eigen omgeving handiger is», samengaan met de grote bezuinigingen die dit kabinet bij gemeenten – maar ook op preventie, sport, onderwijs en cultuur – neerlegt?
Het is belangrijk dat mensen met mentale problemen ondersteuning of zorg ontvangen, die past bij hun hulpvraag. Dat is niet altijd binnen de (curatieve) ggz; voor sommige mensen is hulp vanuit het sociaal domein of ondersteuning via informele zorg vaak beter. Samen met de sector wil ik kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen op de juiste plek geholpen kunnen worden. In de hierboven genoemde brief die ik voorafgaand aan het Commissiedebat ggz/suïcidepreventie aan de Kamer ga versturen, ga ik hier nader op in. Gesprekken hierover, zowel inhoudelijk als financieel, lopen ook mee in de lopende onderhandelingen over Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord.
Eind september is het «addendum – transformatiemiddelen zorg en sociaal domein» aangenomen, waardoor IZA transformatieplannen waarbij het sociaal domein betrokken is makkelijker gehonoreerd worden.
Wat bedoelt u met uw opmerking dat u afspraken wil maken om ggz-behandelingen «efficiënter» te maken, gedaan in het eerder aangehaalde AD-artikel?
Mijn inzet is om te kijken hoe de capaciteit binnen de ggz zo ingezet kan worden dat mensen die zorg het hardst nodig hebben deze sneller kunnen ontvangen. Samen met de sector wil ik daartoe inzetten op het bevorderen van de door- en uitstroom uit de ggz, onder meer door scherp te kijken naar passende behandelinzet en het versterken van transparantie in de kwaliteit van de ggz.
Zijn bovenstaande plannen onderdeel van de Werkagenda ggz waar u mee bezig bent? Welke andere concrete maatregelen zullen daarin staan om de wachtlijsten te verminderen en wanneer wordt deze Werkagenda naar de Kamer gestuurd?
Voor het Commissiedebat ggz/suïcidepreventie van 15 april aanstaande kom ik met een brief, waarin ik inga op maatregelen die ik ga nemen om de toegankelijkheid van de curatieve ggz voor volwassenen te verbeteren, met name voor mensen die zorg het hardst nodig hebben. Dit vormt deel 1 van het Actieprogramma (voorheen: werkagenda) mentale gezondheid en ggz.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat de Treeknormen voor de wachttijd juist bij de zwaardere categorieën zorg niet wordt gehaald en dit de meest kwetsbare mensen raakt? Deelt u de mening dat hier mensenlevens op het spel staan?
Het is niet goed dat mensen met een complexe zorgvraag nu vaak te lang op zorg moeten wachten. Juist voor deze mensen moet zorg snel en beter beschikbaar zijn. Daarom moet de toegankelijkheid van de ggz verbeterd worden.
Deelt u de mening dat met zulke lange wachtlijsten het hanteren van omzetplafonds door zorgverzekeraars onbegrijpelijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is helaas sprake van een tekort aan behandelcapaciteit, en dat is niet zomaar op te lossen door ongericht meer in te kopen. Het is met name zaak dat zorgverzekeraars de bestaande schaarste zo goed mogelijk verdelen. Het hanteren van een omzetplafond is een van de weinige instrumenten die zij hiervoor hebben. Een consequentie van het afschaffen van omzetplafonds kan zijn dat de zorg voor patiënten die zorg het hardst nodig hebben nog verder onder druk komt te staan. Zo constateert De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bijvoorbeeld dat dat grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters – terwijl daar soms wel een lange wachtlijst is voor de meest complexe patiënten. Het hanteren van omzetplafonds elders in de ggz – waar de wachtlijsten korter zijn en de problematiek minder complex – kan een stimulans zijn om personeelscapaciteit meer hun kant op te krijgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat GGZ/Suïcidepreventie?
Ja, deze vragen zal ik beantwoorden voor het commissiedebat GGZ/Suïcidepreventie.
Het NZa-rapport 'Tussen Wal en Voordeur' |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het rapport «Tussen Wal en Voordeur» de impressie wekt dat het kabinet de keuzes overlaat aan zorgkantoren zonder zelf toekomstbestendige keuzes te maken die mensen duidelijkheid geven?1
Iedereen met een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft op grond van de Wlz recht op een plek in het verpleeghuis. Veel mensen willen de zorg en ondersteuning echter het liefst thuis in hun eigen omgeving krijgen, maar dit betekent wel dat de zorg op een verantwoorde en veilige manier geleverd moet worden en er een volwaardig alternatief voor een intramurale opname moet zijn. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende geschikte woningen zijn voor ouderen.
Om de stijgende vraag naar verpleeghuiszorg het hoofd te kunnen bieden, heeft het vorige kabinet in 2022 het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)2 gelanceerd. Daarbij ligt de focus op zorg buiten het verpleeghuis.
Dit kabinet kiest echter voor een breder perspectief. Voor alle ouderen moet er geschikte huisvesting aanwezig zijn. Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordering (VRO) zetten wij ons dan ook in voor het programma «wonen en zorg voor ouderen». In dit programma zijn afspraken gemaakt om tot en met 2030 290.000 extra woningen voor ouderen te realiseren. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat er ook voldoende woonvormen voor kwetsbare ouderen zijn waarbij de zorg 24 uur per dag fysiek aanwezig is. Daarom heeft dit kabinet € 600 miljoen beschikbaar gemaakt voor betere ouderenzorg voor bijvoorbeeld extra zorg/verpleegplekken. Beschikbaarheid van voldoende verpleeghuisplekken is voor ons essentieel en daarom wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke terugkeer van de verzorgingshuizen. Naar verwachting kan het onderzoek binnenkort starten en zal in september 2025 worden afgerond. Ook de terugkeer van verzorgingshuizen kan een bijdrage leveren aan de invulling van de woon-zorgvraag van ouderen.
Hoe reflecteert u op het advies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uit juli 2023 om de Wet landurige zorg (Wlz) aan te passen zodat de beperkte verblijfsplaatsen en het schaarse zorgpersoneel ingezet worden voor de groep mensen die dit het hardst nodig hebben? Bent u voornemens om dit advies ook op te volgen? Zo ja, welke concrete maatregelen zult u nemen om dit te bewerkstelligen en kunt u hierbij ook een helder tijdsplan geven, gelet op de urgentie? Zo nee, waarom niet?
De NZa pleit in haar advies «Scheiden van wonen en zorg in de verpleging en verzorging» voor het aanpassen van de Wlz om de WOZO-beweging te ondersteunen.
Het gaat er dan volgens de NZa vooral om dat het samenstel van aanspraken, leveringsvormen en toegangscriteria tot de Wlz onvoldoende ondersteunend is aan de verschillende WOZO-beleidsdoelen voor scheiden van wonen en zorg. Met de NZa ben ik van mening dat verpleeghuisplekken beschikbaar moeten blijven voor zeer kwetsbare ouderen en dat we het schaarse zorgpersoneel zorgvuldig moeten inzetten.
Het toegankelijk houden van de ondersteuning en zorg voor onze ouderen én het afwenden van het dreigende arbeidsmarkttekort zijn de twee grootste uitdagingen waar we met elkaar voor staan. Er zijn immers steeds meer ouderen en het aantal ouderen met een zorgvraag stijgt. Maar het aantal zorgverleners groeit niet mee. We zijn daarom met partijen, waaronder de NZa, in gesprek over een Hoofdlijnenakkoord ouderenzorg (HLO). In het akkoord willen wij concrete afspraken maken om deze doelstellingen te bereiken. De afspraken zien onder andere op het organiseren van de zorg thuis, mantelzorgondersteuning en het beschikbaar houden van een plek in het verpleeghuis voor onze zeer kwetsbare ouderen. De NZa is actief betrokken bij het formuleren van de afspraken waarbij zij hun eerder uitgebrachte advies benutten.
Wij voelen net als iedereen de urgentie om de zorg voor onze ouderen ook in de toekomst te kunnen garanderen en streven naar het zo snel mogelijk sluiten van het HLO. Op de concrete afspraken en het tijdpad kan niet worden vooruitgelopen.
Kunt u op ieder van de aanbevelingen uit het rapport «Tussen Wal en Voordeur» afzonderlijk reageren en aangeven of u voornemens bent deze over te nemen? Kunt u voor elk van de aanbevelingen welke u voornemens bent aan te nemen, aangeven welke concrete maatregelen u zult nemen om de aanbeveling in de praktijk te brengen?
De NZa trekt in haar rapport «Tussen wal en voordeur» drie hoofdconclusies waar zorgkantoren (meer) op in moeten zetten:
Wij onderschrijven de conclusies van de NZa. Dat zorgkantoren een duidelijke visie moeten ontwikkelen op hoe de zorg te organiseren voor Wlz-cliënten die thuis wonen en ten aanzien van deze groep meer eigenaarschap moeten creëren is echter niet een opgave voor de zorgkantoren alleen. De NZa geeft als voorbeeld dat ten behoeve van passende zorg thuis de ondersteuning van mantelzorgers ook een belangrijk punt is. Mantelzorgondersteuning maakt echter geen onderdeel uit van de Wlz-aanspraak en is daarmee ook geen taak van het zorgkantoor. Wij beogen in het HLO ook het versterken van de mantelzorgondersteuning mee te nemen.
Ook (zorggeschikte) woningen en de woonomgeving zijn belangrijke randvoorwaarden voor kwaliteit van leven als je ouder wordt. In het regeerprogramma zijn de ideeën van het kabinet op de bouwopgaven nader uitgewerkt. Het kabinet houdt vast aan de gemaakte afspraken van de realisatie van 290.000 woningen die geschikt zijn voor ouderen. Geclusterde zelfstandige woonvormen voor ouderen vallen hier ook onder. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, onderzoekt de regering de mogelijkheden voor de terugkeer van verzorgingshuizen (een gezamenlijk huis met toezicht in de nacht).
Naar aanleiding van het verschijnen van het NZa-rapport hebben wij de uitkomsten en aanbevelingen met Zorgverzekeraars Nederland en de NZa besproken. De NZa heeft daarbij aangegeven dat zij starten met vervolgonderzoeken naar nieuwe clientgroepen en de zorgkantoren te vragen om te toetsen of de aanbevelingen van dit onderzoek voldoende zijn opgevolgd. Dat is ook een moment voor de NZa en de zorgkantoren om samen terug te kijken op de laatste onderzoeken en vooruit te kijken naar de nieuwe onderzoeken.
VWS, ZN en de NZa hebben op basis van de aanbevelingen afspraken gemaakt dat zorgkantoren duidelijk aangeven wat zij nu direct kunnen oppakken en welke aanbevelingen meer tijd vragen om goed gevolg te geven. De NZa ziet daarbij dat sprake is van een overgangsperiode, maar verwacht wel dat de zorgkantoren een regierol pakken in het besef dat niet alles makkelijk uit te voeren is. Voorts ziet de NZa graag dat gemotiveerd wordt wat zorgkantoren niet meteen kunnen oppakken. Daarbij hanteert de NZa de aanpak dat de NZa het «wat» beschrijft, maar dat de zorgkantoren verantwoordelijk zijn voor het «hoe». Wij onderschrijven deze aanpak van de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren en de NZa, waarbij er ook ruimte is voor dialoog om nader te bepalen hoe invulling kan worden gegeven aan deze verwachting.
De verbeterpunten waarmee zorgkantoren gelijk gezamenlijk aan de slag gaan betreffen in de eerste plaats de wachtlijsten:
Zorgkantoren acteren actief op de aanbevelingen van de NZa en wij blijven in nauw overleg met de zorgkantoren en de NZa over het plan van aanpak van de zorgkantoren om de aanbevelingen van dit belangrijke rapport uitwerking te geven.
Bent u het met de NZa eens dat de overheid duidelijkheid moet geven met betrekking tot welke zorg, aan welke doelgroep en in welke setting wel/niet geleverd zou moeten worden? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn om deze verantwoordelijkheid te beleggen bij de zorgkantoren?
Ouderen met een zorgvraag willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven wonen, in de buurt die ze kennen en met mensen die hen dierbaar zijn. Als het niet noodzakelijk is, willen ze liever niet in het verpleeghuis opgenomen worden. Dit kan alleen als ondersteuning en zorg buiten het verpleeghuis voor hen goed georganiseerd zijn. Op dit moment hebben de meeste zorgkantoren in navolging van het WOZO-programma hun beleid aangepast om in te zetten op «thuis tenzij». Voor kwetsbare ouderen is het van belang dat in de thuissituatie goede ondersteuning en zorg beschikbaar is.
De NZa geeft in het rapport aan dat op basis van de huidige wet- en regelgeving cliënten de mogelijkheid hebben om te kiezen voor intramurale zorg. De NZa heeft in juli 2023 de Minister van VWS geadviseerd3 om de Wlz aan te passen om ervoor te zorgen dat de beperkte verblijfplaatsen en het schaarse zorgpersoneel ingezet wordt voor de groep cliënten die dit het hardst nodig heeft. De oproep van de NZa had betrekking op de inperking van keuzemogelijkheden in de Wlz. Hiermee zou de overheid duidelijkheid moeten geven welke zorg, aan welke doelgroep en in welke setting wel, of juist niet geleverd zou moeten worden, aldus de NZa.
Met partijen zijn wij in gesprek over het HLO, waarbij wij afspraken willen maken om de Wlz-zorg en -ondersteuning ook in de toekomst toegankelijk te houden, waarbij wij inderdaad ook naar het wettelijk kader kijken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het commissiedebat Langdurige zorg?
Ja.
Het bericht dat een prijsplafond voor gas wordt overwogen. |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van de Europese Commissie (EC) om een prijsplafond voor gas in te voeren1 Wat vindt u van dit initiatief en welke rol bent u bereid hierin te spelen?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de mogelijke plannen van de Europese Commissie voor het invoeren van een prijsplafond op de groothandelsmarkt voor gas. De Commissie heeft in reactie op deze berichtgeving aangegeven geen plannen hiervoor te hebben.2 In het actieplan betaalbare energieprijzen, dat de Commissie op 26 februari jl. gepresenteerd heeft, is een dergelijke maatregel ook niet opgenomen.3 Voor zover bekend heeft de Commissie ook geen ander concreet voorstel hiertoe gepresenteerd. Daarom kan het kabinet hierover geen oordeel vellen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de genoemde berichtgeving werd gerefereerd aan een mogelijke maatregel die de gasprijs op de groothandelsmarkt zou begrenzen. Dat is iets anders dan het prijsplafond voor consumenten dat in Nederland eenmalig als maatregel is getroffen in 2023. In algemene zin heeft kabinet aangeven een zeer kritische grondhouding ten aanzien van de maatregelen die de prijs op de groothandelsmarkt kunstmatig begrenzen. Tijdens de energiecrisis werd een tijdelijk «marktcorrectiemechanisme» (MCM) ingevoerd. Dit was een dynamisch prijsplafond op de termijnmarkt voor gas dat per 31 januari jl. is afgelopen. Nederland heeft zich bij de onderhandelingen over dit MCM kritisch opgesteld ten opzichte van dergelijke marktinterventies. Deze maatregelen adresseren namelijk niet de oorzaak van eventuele hoge prijzen: een disbalans tussen vraag en aanbod. In plaats daarvan kunnen ze het probleem erger maken: als er geen prijsvorming kan plaatsvinden heeft dat namelijk grote risico’s voor het functioneren van de energiemarkten, de liquiditeit (d.w.z. de omvang van volumes die worden verhandeld) en de leveringszekerheid van gas, onder meer omdat de aanvoer van gas naar Europa kan worden beïnvloed. Eventuele toekomstige voorstellen voor dergelijke maatregelen zal het kabinet daarom zorgvuldig op hun merites beoordelen.
Deelt u de mening dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft in het garanderen van de leveringszekerheid en de betaalbaarheid van gas?
Gasleveringszekerheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de aardgasbedrijven en de overheid.4 Momenteel is de Nederlandse en Europese gasmarkt zo ingericht dat vraag en aanbod efficiënt samenkomen tegen de laagste kosten. De gasmarkt kan voor een groot deel ook de leveringszekerheid zelf waarborgen. Dit is ook een van de conclusies uit het Strategy-rapport5 naar aanleiding van de motie-Segers-Marijnissen6.
In de praktijk is er in Nederland daarnaast ook nu al sprake van een stevige inmenging van de overheid via verschillende instrumenten om de publieke belangen zo goed mogelijk te dienen. Een voorbeeld hiervan is de verantwoordelijkheid om te voorzien in levering aan kleinverbruikers. Sinds 2004 is gekozen voor een systeem dat berust op twee pijlers:
In dit kader is ook voorzien in een vergunningsplicht voor leveranciers aan kleinverbruikers8. Een ander voorbeeld van overheidsingrijpen is de taak die EBN sinds 2022 heeft om gas op te slaan voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen.
Tegelijkertijd heeft de gascrisis van 2022 laten zien dat bij extreme marktomstandigheden aanvullend flankerend overheidshandelen noodzakelijk kan zijn. Het gaat daarbij om maatregelen die de weerbaarheid van het gassysteem vergroten en een gascrisis te bestrijden. Om deze weerbaarheid structureel te borgen werkt het kabinet aan een voorstel voor de Wet bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel is op 26 februari in internetconsultatie gegaan.
Het kabinet heeft in het Regeerprogramma de ambitie uitgesproken om te werken aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie, ook voor huishoudens met een kleine portemonnee en middeninkomens. Hierbij is specifieke aandacht voor huishoudens die moeite hebben om de energierekening te betalen of en/of in energiearmoede leven. In gezamenlijk verband (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, en Klimaat en Groene Groei) werkt het kabinet hieraan. Zo zet het kabinet in op maatregelen die structureel bijdragen aan energiebesparing in woningen op de lange termijn, bijvoorbeeld door het stimuleren van het nemen van isolerende maatregelen. Daarnaast ziet het kabinet, na diverse gesprekken met de sector, voldoende basis om in 2025 het Energiefonds op te gaan starten, zoals op 14 februari jl. met de Kamer is gedeeld.9 Met het energiefonds worden huishoudens in energiearmoede ondersteund bij het betalen van de energierekening. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds. Ook staat vanaf 2026 het Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en microbedrijven.
Welk effect hebben de btw en andere belastingen op gas op de prijs die consumenten betalen en hoeveel draagt dit bij aan de inflatie? Welk budgettaire belang is hiermee gemoeid per maatregel en zijn er juridische beperkingen die voorkomen dat hiervan de tarieven worden verlaagd?
De totale energierekening voor huishoudens loopt in de periode 2020–2030 op. De belangrijkste oorzaken zijn de stijgende netbeheerkosten en leveringskosten. Het onderdeel energiebelasting op de totale energierekening voor huishoudens nam af tot 2025, zowel in relatieve als absolute zin. Dit komt doordat de belastingvermindering in de energiebelasting is verhoogd, en daarnaast de energiebelastingtarieven op elektriciteit zijn gedaald en de energiebelastingtarieven op aardgas gestegen terwijl het gasverbruik fors is afgenomen. Dit maakt dat de totale betaalde energiebelasting voor een gemiddeld huishouden de afgelopen jaren is gedaald. Voor 2025 is eerder al in wetgeving een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit vastgelegd. Daarnaast heeft het kabinet de energiebelasting op aardgas voor 2025 verlaagd.
De totale energiebelasting maakte in 2025 ongeveer 9% uit van de energierekening (excl. btw) bij een gemiddeld verbruik van 900 m3 aardgas en 1.920 kWh elektriciteit.10 In de periode 2025–2030 blijft het aandeel van de energiebelasting rond de 10%.
Consumenten betalen energiebelasting per m3 aardgas. In 2025 bedraagt het tarief circa 58 cent per m3 voor het verbruik tot 170.000 m3. Een gemiddeld huishouden verbruikt circa 900 m3 per jaar. Dit tarief is relatief hoog vergeleken met de tarieven in andere EU-lidstaten. Het effectieve energiebelastingtarief dat de Nederlandse consument uiteindelijk per m3 aardgas betaalt, ligt evenwel aanmerkelijk lager dan 58 cent per m3. Dat komt door de belastingvermindering die als vast bedrag in mindering wordt gebracht op de energierekening. Andere EU-lidstaten kennen die vermindering niet. De vermindering bedraagt in 2025 € 524,95 (excl. btw). Als 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas circa 28 cent per m3 bij een gemiddeld huishouden.
De energiebelastingtarieven zijn onderdeel van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan (HVP). In het HVP is vastgelegd dat het tarief van de eerste schijf voor gas wordt verhoogd en het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit wordt verlaagd. Binnen de afspraken van het HVP is het niet mogelijk om de energiebelasting op aardgas (tot 170.000 m3) verder te verlagen ten opzichte van de wijziging die met het Belastingplan 2025 al is doorgevoerd zonder financiële consequenties. Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Op de energierekening is het algemene btw tarief van 21% van toepassing. Dat geldt dus ook voor het deel van de energierekening dat door aardgas wordt bepaald: de vaste leveringskosten, de netbeheertarieven, de variabele leveringskosten en de energiebelasting. Het is op basis van Europese regelgeving juridisch mogelijk om in plaats van het algemene btw-tarief (nu 21%) tijdelijk een verlaagd btw-tarief (nu 9%) op de levering van aardgas toe te passen.11 Een verlaging op aardgas is alleen tijdelijk mogelijk omdat de btw-richtlijn daarop geen verlaagd btw-tarief meer toestaat vanaf 1 januari 2030. Een eventuele tijdelijke verlaging zou gepaard gaan met een stijging van de administratieve – en uitvoeringslasten, onder meer door het treffen van overgangsmaatregelen in verband met na – en vooruitbetalingen rondom het tijdstip van wijziging.
De totale inkomsten uit de energiebelasting op aardgas waren in 2024 € 6 miljard. De inkomsten uit de energiebelasting op elektriciteit bedroegen € 4,1 miljard. De belastingvermindering van in totaal € 4,6 miljard moet in mindering worden gebracht op die inkomsten. Daarmee komen de netto-inkomsten in 2024 op € 5,5 miljard. De totale btw-inkomsten uit energie waren in 2024 naar schatting € 3,4 miljard. De inkomsten uit btw specifiek op aardgas zijn niet in beeld.
In algemene zin geldt dat het verhogen van productgebonden belastingen als energiebelasting en btw zorgt voor een hogere inflatie. Bijvoorbeeld, een verhoging van de btw wordt voor een deel doorberekend in de prijs die consumenten betalen. Dit betekent dat bij een verhoging van de btw de consumentenprijzen stijgen en er dus inflatie optreedt. Hetzelfde geldt voor een verhoging van productgebonden belastingen als energiebelasting. Uit cijfers van het CBS12 blijkt dat productgebonden belastingen en subsidies 0,9 procentpunt hebben bijgedragen aan inflatie. Hiervan was een zeer klein deel van 0,03 procentpunt het gevolg van aanpassingen in de energiebelasting.
Hoe oordeelt u over het functioneren van het noodfonds energie? Hoeveel mensen zijn hiermee geholpen en wat was hiervan het budgettaire belang? Vindt u ook, gezien deze relevantie voor het publieke belang, dat het redelijkerwijs verlangd kan worden van private partijen dat zij hun medewerking voorzetten?
Het Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft in 2023 en in 2024 steun geboden aan huishoudens in energiearmoede. Huishoudens met een laag inkomen (tot 200% van het sociaal minimum) en een hoge energierekening kwamen in aanmerking voor steun. In 2024 zijn 110.937 aanvragen goedgekeurd met een gemiddeld steunbedrag van € 97 per maand voor 6 maanden. Het aantal aanvragen en goedgekeurde aanvragen is ruim verdubbeld ten opzichte van de eerste editie van het Noodfonds in 2023.
Een deel van de huishoudens in Nederland heeft op dit moment nog steeds moeite met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen tijd gestabiliseerd, maar tegelijkertijd liggen de prijzen structureel hoger dan voor de Russische invasie in Oekraïne. Daarom werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie om problemen voor veel huishoudens te verminderen. Het is cruciaal dat de energietransitie niet ten koste gaat van mensen met een kleine beurs.
Het Noodfonds heeft in 2023 en 2024 aangetoond dat zij de doelgroep die steun op de energierekening nodig heeft, goed kan bereiken. Daarom zijn de energiesector en het kabinet opnieuw met elkaar om de tafel gegaan. Naast een financiële bijdrage van een aantal energieleveranciers ten behoeve van de uitvoeringskosten hebben de netbeheerders een welwillende grondhouding getoond om ook financieel bij te dragen aan deze uitvoeringskosten tot een maximum van € 4,35 miljoen. De totale uitvoeringskosten bedragen € 10,70 miljoen. Daarmee worden de uitvoeringskosten volledig gedekt door de energiesector. Een officieel besluit van de netbeheerders moet nog worden genomen conform de geëigende procedures van de betrokken bedrijven en zal in de komende weken volgen.
Ziet u nu in navolging van de EC dat bedrijven in de gassector doelbewust de prijzen hoog houden om meer winst te maken? Wat doet dit met uw eerdere analyses over het fenomeen van winstgedreven inflatie?
Het kabinet ziet geen bewuste tactiek van de gassector om de prijzen hoog te houden om zodoende meer winst te behalen. Gasprijzen komen in een complexe dynamiek van vraag en aanbod tot stand. De stijging van de gasprijzen op de groothandelsmarkt zoals deze zijn waargenomen begin februari 2025 hadden hun oorzaak in het koude weer en concurrentie met Azië om de beschikbare LNG-volumes. Ondertussen is een daling van de gasprijs zichtbaar, mede naar aanleiding van de warmere weerverwachtingen in Europa. De verwachting is dat per 2026 meer LNG op de wereldmarkt komt, waarmee de prijzen voor gas verder zullen dalen. Dit is ook zichtbaar op de prijsverwachting op de termijnmarkten, waar de prijzen voor levering in 2026 een stuk lager liggen dan levering voor komende maand.
In het kader van de retailmarkt is het tot slot goed te benoemen dat de ACM eerder onderzoek heeft gedaan bij zes grote energieleveranciers naar de gevoerde consumentenprijzen. De ACM heeft geconcludeerd13 14 dat deze leveranciers geen onredelijke prijzen hebben gevoerd in de periode dat inkoopprijzen (extreem) hoog waren.
Kunt u de winstgedreven inflatie van de gasprijzen in Nederland in kaart brengen? Kunt u daarbij ook opties meenemen om dit aan te pakken met bijbehorende financiële consequenties?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de gasreserves te vullen zonder dat gasbedrijven zich hiermee verrijken over de rug van de belastingbetaler of mensen die in de kou zitten door de hoge gasprijzen?
Gasopslagen zijn een belangrijk middel in het Nederlandse en Europese gassysteem. Daarom hecht het kabinet eraan dat er voldoende goed functionerende gasopslagen zijn in Nederland om te voorzien in seizoensopslag, pieklevering en het balanceren van het net en dat deze voldoende gevuld worden15. Gasopslagen worden door marktpartijen gebruikt voor diverse doeleinden, onder andere om te voorzien in hun leveringsverplichtingen in de winter (als de gasvraag hoger is dan in de zomer). Het zijn dan ook primair marktpartijen die gasopslagen vullen. Het blijft voor de gasleveringszekerheid belangrijk dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichting kunnen voldoen. In de Energiewet worden regels gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In de gascrisis hebben we gezien dat aanvullend overheidsingrijpen nodig kan zijn. Daarom heeft het kabinet ook voor dit jaar opnieuw een vulambitie geformuleerd en EBN de taak gegeven om gas op te slaan (tot 20 TWh) voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen16. In de Kamerbrief stand van zaken gasmarkt en vulgraden van 14 februari 202517 heeft het kabinet uiteengezet waarom het terughoudend is om extra maatregelen te nemen, aanvullend op wat marktpartijen dienen te doen. Bij deze realiteit past een zorgvuldige afweging voordat aanvullende maatregelen worden getroffen.
Het bericht 'Fysio om de hoek redt het vaak niet meer' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Fysio om de hoek redt het vaak niet meer» gelezen? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Paramedici, waaronder fysiotherapeuten en logopedisten, zijn een belangrijke schakel in de eerstelijnszorg en leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg voor patiënten. Ik vind het in het licht van de toenemende vergrijzing en arbeidsmarktproblematiek zorgelijk dat een aanzienlijk deel van de fysiotherapeuten en logopedisten overweegt met de praktijk te stoppen. Ik baseer mij daarbij onder andere op de in het artikel aangehaalde «Kleinbedrijf Index fysiotherapie»2 en «Kleinbedrijf Index logopedie»3. In de beantwoording van de verdere vragen geef ik mijn uitgebreidere reactie.
Klopt het dat 17 procent van de fysiotherapiepraktijkhouders actief bezig is met verkoop van de onderneming door de hoge administratieve lasten en lage beloning?
Volgens de bevindingen uit de «Kleinbedrijf Index fysiotherapie» is 17 procent van de ondervraagde fysiotherapiepraktijkhouders actief bezig met de verkoop van hun praktijk. Echter, het onderzoek gaat niet in op de specifieke motieven van deze hele groep praktijkhouders. Uit gegevens van concentratieaanvragen (fusies en overnames) bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat zorgaanbieders verschillende redenen opgeven voor een fusie of overname, zoals continuïteit van zorg in verband met de nadere pensioengerechtigde leeftijd, schaalvoordelen en synergievoordelen.
Zijn er regio’s in Nederland waar al sprake is van een tekort aan fysiotherapiepraktijken? Zo ja, welke regio’s in Nederland zijn dit?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor de zorg die onder de basisverzekering valt en moeten voldoende zorg inkopen, zodat de verzekerden binnen een redelijke termijn de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. De NZa ziet toe op deze zorgplicht. Op dit moment heb ik geen concrete signalen van de NZa dat zorgverzekeraars niet kunnen voldoen aan de invulling van hun zorgplicht met betrekking tot fysiotherapie.
Deelt u het standpunt dat eerstelijnszorg «om de hoek» van grote waarde is voor de leefbaarheid van een wijk, stad of dorp?
Gelijkwaardiger toegang tot zorg begint in de eerste lijn. Het is inderdaad van waarde dat mensen in hun eigen wijk, stad of dorp snel terecht kunnen bij bijvoorbeeld een fysiotherapeut. Dit draagt bij aan de leefbaarheid en het welzijn van de gemeenschap.
Maar dat is niet altijd vanzelfsprekend. De zorgvraag groeit en wordt complexer, en de samenleving verandert. Dat kan betekenen dat zorgverleners, zoals fysiotherapeuten, soms kiezen voor samenwerking in een samenwerkingsverband of keten om de kwaliteit van zorg te waarborgen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik blijven ons inzetten voor het versterken van de eerstelijnzorg vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030. Hierbij spelen ook fysiotherapeuten een belangrijke rol.
Klopt het dat het aantal studenten dat kiest voor een opleiding fysiotherapie de afgelopen jaren met 15 procent is gedaald?
Ten aanzien van opleidingen, laten instroomcijfers een wisselend beeld zien de afgelopen jaren:
1.930
126.870
2.060
131.140
2.220
137.240
2.700
142.190
2.930
146.690
3.210
156.080
3.140
143.700
3.100
138.720
2.900
136.940
Ik heb op dit moment onvoldoende gegevens die de toe- en afnames in instroomcijfers de afgelopen jaren verklaren. Daarbij merk ik op dat het lastig is aan instroomcijfers de populariteit van een opleiding af te meten. Door demografische ontwikkelingen heeft het hbo als geheel te maken met een dalend studentenaantal.
Wat kunt u doen om het vak van fysiotherapeuten aantrekkelijker te maken?
Ik vind het belangrijk dat fysiotherapeuten trots zijn op hun werk en zich onderdeel voelen van een sterke eerstelijnszorg. Ik neem signalen over bijvoorbeeld uitstroomcijfers, administratieve lasten, onvrede over vergoedingen en onvrede over het contracteerproces dan ook serieus.
Vanuit het IZA en de Visie eerstelijnszorg 2030 zet ik in op de versterking van de eerstelijnszorg, waaronder paramedici, en het verbeteren van het contracteerproces. Daarnaast loopt het programma Paramedische Zorg 2023–2026 waarin wordt gewerkt aan kennisvergroting en kwaliteitsverbetering en is er geld beschikbaar gemaakt voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader fysiotherapie/oefentherapie. Ook is in het kader van de vermindering van administratieve lasten per 1 oktober 2024 een subsidie gegevensuitwisseling verleend aan de paramedische beroepsgroepen zodat zorgverleners efficiënter kunnen samenwerken. Daarnaast loopt het COPD-experiment, waarbij wordt gekeken naar een alternatieve manier van bekostiging om innovatie, gezondheidsuitkomsten en werkplezier te vergroten. Tot slot heb ik de NZa gevraagd marktonderzoek te doen naar de marktomstandigheden en mogelijke oplossingen voor knelpunten in de paramedische zorg.
Voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. wordt uw Kamer geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie. Mogelijke oplossingsrichtingen voor de fysiotherapie die hieruit naar voren komen volgen naar verwachting in de herfst van 2025.
Klopt het dat jongere fysiotherapeuten (onder de dertig jaar) kiezen voor een baan in een ziekenhuis of bij een zorginstelling, omdat er een verschil is van 35 procent in de beloning tussen werken in een zelfstandige praktijk en in een ziekenhuis?
Ik ben me ervan bewust dat salarissen in de tweede lijn over het algemeen hoger zijn dan in de eerste lijn. Uit de informatie waarover ik beschik, is niet op te maken of dit invloed heeft op de keuze om te werken in de eerste of de tweede lijn. De cijfers van het CBS laten geen grote verschuiving zien van fysiotherapeuten jonger dan 30 jaar van de eerstelijnspraktijk naar de tweede- of derdelijn. Zie tabel 2.
6.645
6.465
6.505
6.275
120
135
125
125
370
370
380
400
255
230
215
200
15
72
25
15
85
70
95
85
625
610
605
595
5.070
4.910
4.990
4.790
Lijken de problemen van de fysiotherapeuten volgens u ook op de problemen in de huisartsenzorg, waar huisartsen liever waarnemen dan hun eigen praktijk starten omdat ondernemers veel tijd kwijt zijn aan administratie? Waarom wel, of waarom niet?
Hoewel administratieve lasten in beide beroepen een rol spelen, hebben fysiotherapeuten en huisartsen daarnaast met verschillende uitdagingen te maken. Van de huisartsen in opleiding geeft 83% aan dat zij binnen 10 jaar praktijkhouder willen worden. Een groot deel van de (jonge) huisartsen wil dus wel degelijk als praktijkhouder aan de slag. De groep die geen praktijkhouder wil worden heeft daarvoor verschillende redenen.
Kunt u meer inzicht geven in de wachtlijsten voor fysiotherapie? Zijn er bepaalde regio’s waar wachtlijsten relatief langer zijn?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor de zorg die onder de basisverzekering valt en moeten voldoende zorg inkopen, zodat de verzekerden binnen een redelijke termijn de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. De NZa ziet toe op deze zorgplicht. Op dit moment heb ik geen concrete signalen van de NZa dat zorgverzekeraars niet kunnen voldoen aan de invulling van hun zorgplicht met betrekking tot fysiotherapie.
Ik verwacht dat het marktonderzoek waartoe ik de NZa opdracht heb gegeven meer inzicht zal bieden in de signalen ten aanzien van wachtlijsten, wachttijden en zorgbemiddeling.
Hoe staat het met de verschillende aangekondigde onderzoeken naar de ontwikkelingen in de marktwerking van de paramedische sectoren, en specifiek de (eerstelijns)fysiotherapie?
Er loopt op dit moment een onderzoek naar de marktomstandigheden en mogelijke oplossingen voor knelpunten in de paramedische zorg in de volle breedte. Vanwege de urgentie van dit onderzoek heeft de NZa samen met het Ministerie van VWS een balans gezocht tussen uitvoerigheid enerzijds en snelheid anderzijds. In die fasering wordt in eerste instantie gestart met fysiotherapie. Daarna zal worden gestart met andere sectoren, waarbij eveneens de lessen uit de fysiotherapie zullen worden meegenomen. Uw Kamer wordt voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie. Mogelijke oplossingsrichtingen voor de fysiotherapie die hieruit naar voren komen volgen naar verwachting in de herfst van 2025.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Krul waarin u wordt verzocht in overleg met de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) en de zorgverzekeraars een oplossing te presenteren voor de tarifering van fysiotherapeuten en daarbij nadrukkelijk de optie van minimumtarieven mee te nemen?2
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10, heb ik in lijn met de aangenomen motie Krul (27 november 2024) de NZa gevraagd onderzoek te doen naar mogelijke oplossingen voor knelpunten in de paramedische zorg. In dit onderzoek heeft het onderwerp tarifering ook een plek. Uw Kamer wordt voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. over geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie.
Bent u bekend met het artikel waarin wordt aangegeven dat Samen Recht Vinden (SRV) niet financieel zal worden geholpen door de overheid?1
Ja
Vindt u Samen Recht Vinden ook van grote toegevoegde waarde vanwege het feit dat dit een van de weinige plekken is voor Sociaal Juridische hulp in Zeeland?
In de provincie Zeeland zijn relatief weinig voorzieningen voor sociaaljuridische hulp. Het Juridisch Loket is er wel aanwezig in drie gemeenten, te weten in Middelburg, Goes en in Terneuzen. Daarnaast is het Juridisch Loket op werkdagen voor alle burgers in Nederland gratis telefonisch bereikbaar voor informatie en advies. In vijf Zeeuwse gemeenten zijn sociaal raadslieden werkzaam. Verder zijn er in de provincie initiatieven als buurtwerk en buurtbemiddeling. De dienstverlening door Samen Recht Vinden heeft, vanwege de bijzondere aanpak voor vroegtijdige geschiloplossing, zeker een toegevoegde waarde in Zeeland. Samen Recht Vinden zoekt naar een aanvaardbare oplossing voor beide partijen waardoor iedereen weer verder kan met zijn of haar leven. Door de aanpak voelen mensen zich (weer) gehoord en gesteund en er worden procedures en juridische gevechten daar waar mogelijk voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de laagdrempelige toegang tot juridische ondersteuning in Zeeland op deze manier minder wordt?
Er is de afgelopen jaren na afloop van de pilotfase van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand (zie vraag2 door Samen Recht Vinden en door de regio (gemeenten en provincie) veel gedaan om mogelijkheden voor borging en continuering van de dienstverlening te verkennen. Niet alleen het Ministerie van JenV was betrokken maar ook BZK heeft bijgedragen met de Rijk -Regiodeal. Conclusie is dat het moeilijk blijkt om de aanpak lokaal structureel te borgen of in te bedden. Tegelijkertijd constateer ik dat er in Zeeland een beperkt aanbod is voor eerstelijns rechtshulp en dat ieder goed werkend initiatief dat verdwijnt er een teveel is.
Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, zodat de bemiddeling voor burgers overeind blijft en tijd gewonnen wordt om te zoeken naar een structurele inbedding en financiering van de aanpak. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de betrokken gemeenten.
Op welke manier is het stoppen van deze subsidie in lijn met het doel van een meerderheid van de Kamer en ook dit Kabinet om laagdrempelige juridische ondersteuning te verbeteren en de conclusie over Samen Recht Vinden dat het veelbelovend was in de probleemoplossing?
Er is in de periode 2020–2022 door het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand met 34 pilots geïnvesteerd in het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen voor (onder meer) het versterken van de eerstelijns rechtshulp.
Het is nooit de bedoeling geweest en dat is ook steeds helder gecommuniceerd naar alle betrokkenen, om in de pilots ontwikkelde initiatieven vervolgens structureel te ondersteunen.
Na afloop van de pilotfase konden pilots zelf zorgen voor eventuele implementatie en borging in de eigen regio of gemeente. Samen Recht Vinden had hiervoor extra tijd nodig en heeft daarom éénmalig nog een extra bijdrage ontvangen. Het was van het begin af aan duidelijk dat deze bijdrage incidenteel zou zijn en geen vervolg zou krijgen.
Om de laagdrempelige rechtshulp te verbeteren zet ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in op een goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket. Ook zet ik in op het verbeteren van de samenwerking tussen het juridisch en sociaal domein. De inzichten en lessen uit de pilots -en dus ook die van samen Recht Vinden- zijn hierbij bijzonder behulpzaam, vooral waar het gaat om het stimuleren van samenwerking en versterken van netwerken op lokaal en regionaal niveau en het zorgen dat burgers eerder geholpen worden bij juridische vragen en problemen.3 Ik zie echter geen mogelijkheden om vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand om initiatieven zoals Samen Recht structureel te financieren.
Op welke manier is dit in lijn met de aangenomen motie van de SP en NSC over een landelijk dekkend netwerk voor laagdrempelige juridische ondersteuning?2
Het is belangrijk dat burgers laagdrempelige toegang hebben tot het recht. Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Zij heeft ruim 50 vestigingen en servicepunten verspreid door het land. In Zeeland zit er een vestiging van het Juridisch Loket in Middelburg en in Goes en Terneuzen zijn servicepunten aanwezig. Het Juridisch Loket is telefonisch op alle werkdagen voor burgers gratis bereikbaar voor informatie en advies, er is een uitgebreide website en desgewenst kan er ook een persoonlijke afspraak worden gemaakt. Er wordt door het Juridisch Loket samengewerkt in de regio om een meer sluitend netwerk voor sociaaljuridische hulp te vormen. In Zeeland wordt doorverwezen naar partners zoals Sociaal Raadslieden, welzijnsorganisaties, Samen Recht Vinden, buurtwerk en buurtbemiddeling. De nieuwe regioregisseur van het Juridisch Loket heeft daarin een belangrijke spilfunctie.
De kwartiermaker die naar aanleiding van de motie Van Nispen/Palmen aangesteld wordt zal deze beweging lokaal en regionaal gaan versnellen en versterken.5 Er wordt gestart in de regio’s waar het aanbod beperkt is en er een onvoldoende dekkend netwerk voor laagdrempelige sociaaljuridische ondersteuning lijkt, zoals in Zeeland het geval is.
Bent u het ermee eens dat Samen Recht Vinden bij uitstek een organisatie is die zou passen in de laagdrempelige juridische ondersteuning omdat zij in buurthuizen en bibliotheken al in 700 zaken heeft geholpen?
Ja.
Ziet u dat Samen Recht Vinden al alles heeft gedaan om andere manieren van financiering te bewerkstelligen zoals via 5 gemeenten en de provincie, en dat de gevraagde bijdrage van het Rijk gering is gezien de grote impact?
Samen Recht Vinden heeft zich goed ingespannen om alle gemeenten en de provincie Zeeland te betrekken bij de aanpak en de borging ervan. Ook zijn de Ministeries van BZK en JenV regelmatig benaderd met vraag of het Rijk mogelijkheden ziet voor samenwerking en vervolgfinanciering. Het is jammer genoeg niet gelukt om alle Zeeuwse gemeenten te committeren voor volledige vervolgfinanciering. Wel dragen de provincie en zes gemeenten financieel bij vanaf 2025. Hiermee wordt (ongeveer) een derde van de totale uitvoeringskosten gedekt. De eenmalige bijdrage voor een periode van drie jaar die nu van het Rijk wordt gevraagd, bedraagt (ongeveer) twee derde van het totaal benodigde bedrag en is daarmee naar verhouding best omvangrijk.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra middelen toch mogelijk zijn, om te voorkomen dat dit mooie initiatief verdwijnt terwijl we er hard aan werken dat er juist meer plekken komen waar mensen geholpen kunnen worden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt momenteel bezien om Samen Recht Vinden in 2025 nog eenmaal tegemoet te komen met een overbruggingsbijdrage, om daarmee gericht te kunnen onderzoeken wat een realistische en haalbare vorm zou zijn om de aanpak te behouden voor Zeeland.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kan ik evengoed niet inzetten op het (meerjarig) financieel ondersteunen van lokale initiatieven vanuit het budget voor de gesubsidieerde rechtsbijstand, omdat het daarvoor geen ruimte biedt. Ik stimuleer vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid wel het versterken van het landelijk netwerk aan sociaaljuridische hulp in samenwerking met het Juridisch Loket, de gemeenten en andere betrokken partners. De kwartiermaker die ik aanstel om deze beweging te versterken zal naar verwachting voor komende zomer starten met zijn/haar opdracht.
Bent u hiernaast bereid om deze ondersteuning voor drie jaar te bieden zodat Samen Recht Vinden een financiering heeft om de gerealiseerde stelselvernieuwing te implementeren binnen de bestaande wereld van Rechtsbijstand?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 4 al aangegeven zie ik het niet als mijn verantwoordelijkheid om lokale initiatieven meerjarig te ondersteunen in de exploitatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Samen Recht Vinden voor 27 februari meer duidelijkheid moet hebben omdat dit anders al zal betekenen dat er personeel weg moet?
Ja. Er is telefonisch contact geweest met de directeur van Samen Recht Vinden om dit te bespreken zodat het personeel en daarmee de dienstverlening behouden blijft.
Wil u om deze reden deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 27 februari beantwoorden?
Dat is niet gelukt vanwege de nodige afstemming van de antwoorden en het gesprek met Samen Recht Vinden.
De berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur?1, 2
Ja.
Klopt het dat het hierbij zal gaan om ongeveer 75% van alle brievenbussen in Nederland?
Dat klopt. PostNL geeft aan vanaf februari 2025 75% van de brievenbussen overdag te gaan legen.
Welke gevolgen heeft dit voor mensen die niet bij de resterende 25% van de brievenbussen in de buurt wonen?
PostNL geeft aan dat er altijd een brievenbus in de buurt is waar consumenten brieven voor bezorging de volgende dag kunnen posten. De brievenbussen die na 17:00 worden geleegd staan op plekken waar mensen regelmatig komen, zoals winkelgebieden. Het postbedrijf benadrukt dat 98% van de Nederlanders op niet meer dan 5 kilometer afstand van zo’n winkelgebied woont. Op de brievenbus en in de locatiewijzer op de website van PostNL kunnen consumenten zien of een desbetreffende brievenbus na 09:00 of na 17:00 wordt geleegd.
Kunt u gedetailleerd toelichten hoe de stap van PostNL verenigbaar is met de eis uit het Postbesluit dat PostNL er voor moet zorgen dat de brieven die binnen de Universele Postdienst (UPD) verzonden worden, ten minste in 95% van de gevallen binnen 24 uur bezorgd moeten worden? Is dat ook haalbaar als de brievenbussen massaal eerder geleegd worden zoals PostNL beoogt? Zo nee, bent u voornemens te handhaven op de afgesproken bezorgnorm van 95% binnen 24 uur of bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om daarop te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het wettelijk kader. In dat wettelijk kader zijn geen regels over de precieze lichtingstijden van brievenbussen vastgelegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. De ACM bepaalt daarbij als onafhankelijke toezichthouder haar eigen prioriterings- en handhavingsbeleid.
Is de stap die PostNL zette niet een feitelijke teruggang van 24-uurs- naar 48-uursbezorging van post binnen de UPD? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe apprecieert u de stap van PostNL in het licht van de expliciete wens van de Kamer om niet af te schalen op de 24-uursbezorging en de bijbehorende norm van 95% voor UPD-poststukken?
Deze maatregel past in het beeld dat de financiële houdbaarheid van het huidige postnetwerk onder toenemende druk staat. Zolang de dienstverlening van PostNL voldoet aan het wettelijk kader staat het PostNL vrij om haar dienstverlening aan te passen. Ik vind het hoe dan ook belangrijk dat PostNL transparant is over de lichtingstijden van brievenbussen zodat consumenten weten waar ze aan toe zijn.
Om aan de zorgen van de Kamer tegemoet te komen heb ik inderdaad toegezegd om geen onomkeerbare stappen te zetten terwijl het onderzoek naar de postmarkt van de ACM nog gaande is. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik dit in het voorjaar verwachte onderzoek en de daaruit volgende bouwstenen meenemen richting mijn toekomstvisie op de postmarkt. Dit betekent dat het vervolgproces is dat ik na de oplevering van het ACM-onderzoek aan uw Kamer een appreciatie wil sturen van het ACM-onderzoek samen met de nota van wijziging, aan de hand waarvan uw Kamer vervolgens de afweging kan maken om het proces van behandeling van de Postwet te starten.
Klopt het zoals de verantwoordelijk directeur van PostNL zei in genoemde publicaties, dat voor deze stap geen aanpassing van relevante wet- en regelgeving nodig is? Hoe verhoudt zich dat tot de genoemde eisen uit het Postbesluit en overige eisen?3, 4
De huidige Postwet en lagere regelgeving bevatten geen bepalingen over de exacte lichtingstijden waarop brievenbussen moeten worden geleegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. Op basis van het Postbesluit stelt PostNL zelf de voorwaarden vast waaraan verzenders van poststukken moeten voldoen.
Heeft PostNL haar voornemen om 75% van de brievenbussen eerder op de dag te legen voorafgaand met het Ministerie van Economische Zaken besproken? Zo ja, heeft het Ministerie van Economische Zaken daarvoor voorafgaand toestemming gegeven? Kunt u toelichten hoe dat verlopen is en waarom er, als er wel toestemming is gegeven, de Kamer daarover niet geïnformeerd is nu zij zich juist keerde tegen het voornemen om de postbezorging te verruimen naar 48 uur?
Nee, PostNL heeft bij het Ministerie van Economische Zaken geen toestemming gevraagd voor de aangekondigde maatregel. Zolang een interne maatregel binnen het bestaand wettelijk kader past hoeft dit ook niet en staat het PostNL vrij om haar dienstverlening zelfstandig aan te passen.
Welke gevolgen heeft de stap van PostNL voor de andere postbedrijven in de markt die van het netwerk van PostNL afhankelijk zijn? Kunt u toelichten hoe die consequenties door PostNL en/of het Ministerie van Economische Zaken meegewogen zijn bij de stap die PostNL besloot te zetten en welke eventuele reparatiestappen u van PostNL eist om te voorkomen dat andere postbedrijven gedupeerd raken?
Zoals hierboven toegelicht is dit niet met EZ afgestemd. Postbedrijven die onder het toegangsregime gebruikmaken van het netwerk van PostNL leveren hun poststukken direct aan bij PostNL en niet via brievenbussen. Hiervoor gelden afspraken tussen PostNL en andere postvervoerders. Deze zakelijke markt is niet gereguleerd. Het is aan PostNL en de postvervoerders onderling om eventuele wijzigingen te bespreken.
Het NIVEL rapport over oversterfte |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Karremans , Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Oversterfte tijdens de COVID-19 pandemie Onderzoek onder mensen met en mensen zonder COVID-19-vaccinatie Oktober 2024»?1
Ja.
Kunt u een tabel maken met de volgende waarden (gebaseerd op tabellen 4.2 4.3, 4,4 en 4.5):
Een tabel met deze inhoud is niet te construeren uit de aangegeven tabellen in het rapport. De tabellen 4.2 t/m 4.5 hebben namelijk betrekking op de verdeling van sterfgevallen over verschillende doodsoorzaken. Dat is iets anders dan de kans op sterfte aan een bepaalde aandoening. Een dergelijke analyse zou een andere aanpak vergen en valt buiten de scope van het (reeds opgeleverde) Nivel-rapport.
Beantwoording van de vragen vergt daarmee nieuw statistisch onderzoek, waarvoor een opdracht met bijbehorende middelen aan Nivel- of andere onderzoekers verstrekt zou moeten worden. Dat acht ik niet opportuun gezien de beperkte meerwaarde van zo’n onderzoek, de vele (inmiddels afgeronde of nog lopende) onderzoeksprojecten met betrekking tot de gevolgen van de coronapandemie en de huidige financiële ruimte. Ik besteed deze financiële middelen liever aan andere uitdagingen waar we nu voor staan in de zorg. Voor de volledigheid wijs ik er wel (nogmaals) op dat veel van de data in het kader van oversterfteonderzoek beschikbaar is voor onderzoekers, die hier eigenstandig statistische analyses op kunnen uitvoeren.
Kunt u de vorige vraag herhalen en dan twaalf maanden toepassen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vorige twee vragen herhalen voor de andere doodsoorzaken in de tabellen 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er leeftijd-subgroepen waarvoor u bovenstaande data zou kunnen herhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de reden dat ongevaccineerden een veel hogere kans hebben om te sterven aan kanker in de drie maanden na vaccinatie dan gevaccineerden?
Er zijn inderdaad verschillen waar te nemen tussen mensen die zich lieten vaccineren en die zich niet lieten vaccineren, onder andere in het gebruik van terminale zorg en medische voorgeschiedenis. Deze verschillen staan – voor zover het Nivel beschikte over de betreffende data – beschreven in tabel 3.1. In de statistische analyses heeft het Nivel rekening gehouden met deze verschillen. In die analyses hebben ze echter niet voor alle mogelijke verschillen kunnen corrigeren. Wel heeft het Nivel kunnen laten zien dat het gesuggereerde, zogenaamde «healthy vaccinee»-effect zich heeft voorgedaan en dat ze daarvoor terecht hebben gecorrigeerd. Dit laatste wordt duidelijk als men tabel 3.3a en 3.3b (gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg) vergelijkt met de tabel in bijlage A4 (niet gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg). Dan blijkt namelijk: ongecorrigeerd (tabel A4) is de oversterfte in de ongevaccineerde/ongeregistreerde groep aanzienlijk groter dan gecorrigeerd (tabel 3.3a en 3.3b).
Wilt u ingaan op de stelling dat de verschillen tussen ongevaccineerden en gevaccineerden wellicht te maken hebben met het feit dat mensen met ernstig onderliggende lijden er vaak (gedwongen) voor kozen om geen vaccinatie te doen, omdat ze daarvoor te zwak waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u de enorme verschillen in tabel 3.8, waaruit blijkt dat de sterfte onder cohorten die niet-gevaccineerd waren 300% tot 600% hoger waren dan de cohorten die gevacinneerd waren, terwijl de oversterfte door corona op het hoogtepunt van de pandemie nooit zo hoog geweest is?
De totale oversterfte is inderdaad nooit zo hoog geweest als in deze specifieke groepen wordt gemeten. Dat is met elkaar te rijmen doordat de totale groep van ongevaccineerden relatief klein was en daardoor slechts een relatief klein effect kan hebben gehad op de totale sterfte. In deze tabel worden specifieke, relatief kleine groepen mensen die in een specifiek stukje van de coronaperiode wel of juist niet werden gevaccineerd (cq niet geregistreerd), vergeleken met een vergelijkbare groep mensen vóór de coronaperiode. Daarom is het niet zinvol om de resultaten in tabel 3.8 te vergelijken met de totale oversterfte in de totale populatie in de totale pandemische periode.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het commissiedebat over oversterfte (op 20 februari a.s.) beantwoorden?
Zoals ik in het commissiedebat over oversterfte van 20 februari jl. heb aangegeven, zijn deze vragen erg technisch van aard en is er meer dan één week nodig geweest om te komen tot een zorgvuldige beantwoording.
De uitspraken van de CEO van ASML over het Nederlandse vestigingsklimaat. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van ASML-CEO Christophe Fouquet in het programma Buitenhof op 2 februari 2025, waarin hij stelt dat ASML binnen twee à drie jaar duidelijkheid nodig heeft over de vestigingsvoorwaarden in Nederland?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heer Fouquet dat het Nederlandse vestigingsklimaat voor hightechbedrijven onder druk staat? Welke concrete knelpunten worden door ASML en andere bedrijven binnen de sector benoemd?
De hoogwaardige, innovatieve, semicon maak- en procesindustrie is één van de belangrijkste pijlers voor het duurzame verdienvermogen van Nederland. We verdienen hier ons geld mee; de toeleverende mkb’ers profiteren mee en het draagt voor de inwoners van Nederland bij aan de brede welvaart. De heer Fouquet benadrukt dat als Nederland en Europa onvoldoende stappen zetten voor het verbeteren vestigingsklimaat, het niet vanzelfsprekend is dat bedrijven in Nederland kunnen blijven.
Als onderdeel van de snel groeiende wereldwijde chipindustrie, verwacht ASML flink te groeien en staat het bedrijf momenteel voor grote investeringsbeslissingen ten behoeve van haar verdere uitbreiding in Nederland. De heer Fouquet heeft aangegeven binnen twee à drie jaar duidelijkheid nodig is over de vestigingsvoorwaarden voor groei in Nederland.
In de brief richting ASML als onderdeel van kamerbrief1 van maart 2024 worden de knelpunten m.b.t. het vestigingsklimaat voor onder andere ASML ook benoemd. Deze knelpunten betreffen de beschikbaarheid van praktisch en theoretisch geschoold personeel, mobiliteit, woningbouw en energie-infrastructuur. Daarnaast wordt ASML geconfronteerd met geopolitieke uitdagingen en is een aantal regelgevende en financiële kaders onderwerp van herziening en maatschappelijke discussie. Deze knelpunten gelden in hoge mate ook voor andere bedrijven in de halfgeleidersector.
Project Beethoven is in uitvoering gebracht om deze knelpunten te adresseren en om de juiste randvoorwaarden te scheppen om de ambitieuze groeiambities in Nederland te kunnen realiseren. Hierbij is specifiek aandacht voor de doorontwikkeling van de Brainportregio als zwaartepunt van het Nederlandse halfgeleiderecosysteem.
Het maatregelenpakket bestaat uit: meer talent voor de gehele sector op alle onderwijsniveaus, een betere infrastructuur en betaalbare woningen, voldoende fiscale armslag voor het bedrijfsleven, samenwerking rondom exportcontrole en een nationale agenda voor de sector (thans Semicon Board NL). Rijk, regio en het bedrijfsleven hebben hiervoor € 2,51 miljard uitgetrokken. Daarvan wordt € 1,73 miljard bijgedragen door het Rijk (waarvan € 450 mln. voor het nationaal versterkingsplan van microchiptalent) en € 778 miljoen euro door de regio en het bedrijfsleven. De uitvoering van het maatregelenpakket loopt volop.
Fouquet benoemde dat toegang tot voldoende elektriciteit een knelpunt is voor de verdere groei van ASML in Nederland. Hoe beoordeelt u de impact van netcongestie op de uitbreidingsplannen van ASML? Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat dit bedrijf tijdig de benodigde aansluiting en capaciteit krijgen?
Netcongestie is een belangrijk aandachtspunt in de realisatie van zowel de uitbreidingsinvesteringen van ASML als de daarmee verbonden schaalsprong van de Brainportregio. Om de netcongestieproblematiek op te lossen werken de Minister van KGG en ik nauw samen met de provincie Noord-Brabant, de gemeentelijke overheden in de Brainportregio en netbeheerders TenneT en Enexis. Dit gebeurt in goede afstemming met ASML. Daartoe worden verschillende oplossingsrichtingen in kaart gebracht, waarbij ook het benodigde tijdspad scherp in het oog wordt gehouden.
In de Kamerbrief over de voortgang van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) en nationale energieprojecten2 heeft de Minister van KGG gemeld dat het project «Pocket Noordoost-Brabant» is opgenomen in het MIEK. Dit betreft de vorming van een nieuw deelnet in het hoogspanningsnet van TenneT bij Wijchen en Oss waarmee ook meer ruimte ontstaat op het netwerk van de Brainportregio. Het onderzoek naar dit project, dat één van de afspraken was in het Beethovenconvenant, is hiermee succesvol afgerond.
Ook zijn er vanuit het Ministerie van KGG gelden beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van energy hubs. In 2024 was dit voor provincie Noord-Brabant € 2,8 miljoen. In 2025 volgt nogmaals hetzelfde bedrag. Medio 2025 volgt besluitvorming over de resterende middelen voor het Stimuleringsprogramma Energiehubs over de periode 2026–2030.
Via de processen van het nationale en provinciale MIEK wordt momenteel samen met de Brainportregio verkend welke verzwaringen van het energiesysteem nog verder noodzakelijk zijn.
Ik heb er vertrouwen in, samen met Minister van Klimaat en Groene Groei dat ASML op basis van de combinatie van bovengenoemde maatregelen tijdig de voor de uitbreiding benodigde aansluiting en capaciteit kan krijgen.
Fouquet geeft aan dat stikstofproblematiek één van de knelpunten is voor de groei van ASML in Nederland. Hoe beoordeelt u de impact van de recente uitspraak van de Raad van State op de uitbreidingsmogelijkheden van ASML? Welke extra maatregelen overweegt het kabinet om ervoor te zorgen dat ASML niet wordt belemmerd door stikstofrestricties?
De recente uitspraak van de Raad van State heeft een brede impact op diverse terreinen die belangrijk zijn voor de schaalsprong in de Brainport-regio, waarvoor de investering van ASML een belangrijke pijler is: de industrie, de woningbouw, defensie, landbouw en het bedrijfsleven in de breedte. Vanuit EZ-perspectief maak ik me zorgen omdat dit het ondernemers-, investerings- en vestigingsklimaat van Nederland raakt. Gezien de brede impact heeft het kabinet een Ministeriele Commissie «Economie en Natuurherstel» (MCEN) ingesteld om tot een samenhangend maatregelenpakket te komen met het doel om Nederland van het slot te halen. Ik neem hieraan deel. Ik zal me via de MCEN blijven inzetten op een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Nederland, maar kan niet op de te nemen maatregelen vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de beschikbaarheid van hoogopgeleid technisch personeel in Nederland en welke maatregelen neemt u om de aantrekkelijkheid van Nederland als hightech-werklocatie te versterken?
Verschillende sectoren in Nederland hebben momenteel te maken met een tekort aan voldoende hoogopgeleid technisch personeel. Dit kabinet werkt aan het Actieplan Groene en Digitale Banen om bij te dragen aan de beschikbaarheid van technisch geschoold personeel in Nederland, zowel theoretisch als praktisch opgeleid. Het tekort verdient blijvende aandacht. Daarom investeert het kabinet ruim € 350 miljoen euro in Techkwadraat zodat iedere leerling in aanraking komt met techniek. Ook verstevigt het kabinet € 210 miljoen euro publiek-private samenwerkingsverbanden zodat het onderwijs beter aansluit op de vraag van de arbeidsmarkt.
Specifiek voor het realiseren van de groeiambities van de Nederlandse semicon sector zijn tot en met 2030 landelijk naar verwachting circa 38.000 extra technisch opgeleide mensen nodig op MBO-, HBO- en WO-niveau. Een belangrijk deel daarvan zal benodigd zijn in de Brainportregio. Dit is een grote opgave. Vandaar dat het kabinet tot en met 2030 incidenteel € 450 miljoen en vanaf 2031 structureel € 80 miljoen per jaar heeft gereserveerd voor een nationaal versterkingsplan voor microchip-talent. De regio’s Brainport, Delft, Twente en Groningen/Noorden hebben hiervoor inmiddels plannen ingediend om extra talent op te leiden voor de semicon sector, voor de zomer zullen de eerste commitments worden vastgelegd. Hiervoor is in totaal ruim € 300 miljoen euro aan cofinanciering toegezegd. Gezamenlijk verwachten de regio’s ongeveer 33.000 extra technici voor de semicon sector op te kunnen leiden. De regio’s zetten onder andere in op het aantrekken van internationaal talent, het innoveren van het onderwijsaanbod, om- en bijscholing en samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Op deze manier zorgen de regio’s ervoor dat het volgen van een opleiding voor de semicon sector aantrekkelijker wordt gemaakt. Hiernaast is het aan werkgevers om meer werk te maken van het behoud van technici voor deze sector en om in te zetten op het verhogen van de arbeidsproductiviteit.
Fouquet stelt dat ASML geen eigen nationale veiligheidsanalyse maakt en zich slechts voegt naar wetgeving. Hoe beoordeelt u deze passieve houding en hoe wordt gewaarborgd dat exportbeperkingen daadwerkelijk bijdragen aan nationale veiligheid?
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraken van de heer Fouquet op dit punt. De verantwoordelijkheid voor nationale veiligheidsanalyses en het ontwikkelen van wetgeving die de nationale veiligheid beschermen ligt bij het Rijk. Onderdeel hiervan is het Nederlandse exportcontrolebeleid in het kader waarvan maatregelen zijn genomen die betrekking hebben op machines en technologie die geschikt zijn voor de ontwikkeling en productie van geavanceerde halfgeleiders. Deze geavanceerde halfgeleiders kunnen naast civiele toepassingen ook een cruciale bijdrage leveren aan militaire toepassingen zoals de ontwikkeling van hoogwaardige militaire (wapen)systemen. Daarmee kan de ongecontroleerde uitvoer van dergelijke apparatuur risico’s voor de nationale veiligheid met zich meebrengen. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen wordt per geval gekeken naar onder meer het eindgebruik en de eindgebruiker, en een afweging gemaakt van de risico’s voor de nationale veiligheid.
Fouquet wees op de noodzaak van een stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid voor bedrijven zoals ASML. Hoe zorgt u ervoor dat het kabinetsbeleid en wetgeving voorspelbaarheid bieden aan bedrijven die strategisch belangrijk zijn voor de Nederlandse economie?
Stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid is uitermate belangrijk voor ons bedrijfsleven: bedrijven moeten zekerheid ervaren bij het maken van plannen voor de lange termijn. Dit onderwerp is ook geadresseerd in de kamerbrief «Investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector» van 28 maart 2024. Hierin werd bijvoorbeeld gewezen op het belang van voldoende fiscale armslag voor het bedrijfsleven. Voorspelbaar overheidsbeleid is ook de reden dat het kabinet de afschaffing van de inkoopfaciliteit voor inkoop van eigen aandelen en de versobering van de 30%-regeling grotendeels heeft teruggedraaid, wat beide zeer belangrijke regelingen zijn voor ons bedrijfsleven. Ook bij nieuw kabinetsbeleid en nieuwe wetgeving zullen wij de gevolgen voor het bedrijfsleven zorgvuldig wegen.
Fouquet waarschuwde dat te strenge Europese AI-regulering innovatie kan vertragen en Europa op achterstand kan zetten ten opzichte van de VS en China. Hoe beoordeelt u deze waarschuwing?
Het kabinet is van mening dat de Europese AI-verordening cruciaal is voor het garanderen van een veilige toepassing van AI en het creëren van vertrouwen in AI. De AI-verordening zorgt ervoor dat AI in de EU betrouwbaar en veilig blijft en niet schadelijk is voor fundamentele rechten en de gezondheid van burgers. Door met een duidelijke set aan regels het vertrouwen in AI te vergroten, zullen bedrijven en burgers naar verwachting minder terughoudend zijn in het toepassen van AI. Daarnaast zal door het toestaan van uitzonderingen voor onderzoek en ontwikkeling en het gebruik van ondersteunende instrumenten binnen de AI-verordening, zoals regulatory sandboxes, ruimte worden gelaten voor AI-innovatie. Ook draagt de AI-verordening bij aan een gelijk speelveld in Europa, en creëert het marktkansen voor innovatieve bedrijven op het gebied van verantwoorde AI. AI-innovatie en een wettelijk kader voor betrouwbare en veilige AI gaan volgens het kabinet daarom hand in hand.
Bent u bereid om op zeer korte termijn opnieuw in gesprek te gaan met ASML over hun zorgen en verwachtingen en om de Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek? Zo ja, wanneer?
Ik ben voortdurend in gesprek met ASML over de maatregelen die nodig zijn om in Nederland te kunnen doorgroeien en doorinvesteren. Samen met ASML, met andere departementen en met de regionale partners werk ik er aan om de groei in Nederland maximaal te accommoderen. In dit kader is er structureel overleg op allerlei niveaus met het bedrijf. In de Semicon Board NL werk ik met mijn collega’s van OCW, BHO en Defensie samen met de sector, onder meer ASML, aan de opgaven voor het versterken van het technologisch leiderschap, het internationaal concurrentievermogen, strategische autonomie, voldoende microchip talent en het vergroten van de weerbaarheid. In het BO Brainport werk ik aan de gebiedsgerichte opgaven voor de woningbouw, de bereikbaarheid van economische toplocaties waar ook ASML is gevestigd en aan oplossingen voor knelpunten zoals netcongestie en stikstof.
Kunt u deze vragen voor het debat over het Verdienvermogen van Nederland op 13 februari 2025 beantwoorden?
Ja.