Sanering van ernstig vervuilde bodems in gemeente De Ronde Venen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanwezigheid van ernstig met lood vervuilde bodems vanwege historische vervuiling in de gemeente De Ronde Venen en de gang van zaken rond de aanpak ervan?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat in gebieden met meer dan 800 mg/kg lood de situatie dermate ernstig is dat snelle sanering van deze gronden nodig is?
De genoemde concentratie ligt boven de interventiewaarde voor lood. Bij overschrijding van de interventiewaarde kan sprake zijn van risico’s voor de mens en/of het ecosysteem. Het betreft een signaalwaarde, die aangeeft dat mogelijkerwijze maatregelen noodzakelijk zijn.
In het Convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020, dat het Rijk heeft gesloten met provincies, gemeenten, waterschappen en het bedrijfsleven over de invulling van de saneringsopgave, is afgesproken hoe de bevoegde overheden worden geacht om te gaan met gebieden waarin sprake is van diffuse bodemverontreiniging met humane risico's. Concreet betekent dit dat bevoegde gezagen zorgen dat in een gebied met diffuse bodemverontreiniging waar mogelijk humane risico’s aan de orde zijn gebruiksadviezen worden opgesteld om de risico’s te minimaliseren. Indien deze risico’s niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht door het opvolgen van de gebruiksadviezen, dan zorgen de bevoegde gezagen dat deze risico’s zo spoedig mogelijk worden beheerst. Voor het definitief wegnemen van de risico’s wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke momenten zoals herontwikkeling. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van voornoemde te bepalen welke maatregelen zij neemt. Dit hoeft dus niet per definitie een snelle sanering te zijn. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7 voor de beschrijving van de invulling hiervan door de gemeente Ronde Venen en Provincie Utrecht. Het is belangrijk om ten aanzien van de loodproblematiek gezamenlijk op te trekken als rijksoverheid met de bevoegde gezagen. Dit doen we in het kader van de landelijke werkgroep lood. Daarnaast worden ervaringen gedeeld in het kennisproject «Samenwerken onder de Omgevingswet – casus diffuus lood» onder het Uitvoeringsprogramma van het Bodemconvenant.
Hoe ziet u met betrekking tot de in de casus bedoelde bodembescherming de verantwoordelijkheid van Rijk, provincie respectievelijk gemeente?
Momenteel zijn de provincies en 29 grote gemeenten het bevoegde gezag voor het stellen van regels over de aanpak van historische verontreinigingen in de bodem, waar deze tot risico’s voor de gezondheid en het milieu leiden. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (voorzien in 2021) worden alle gemeenten het bevoegde gezag.
Gemeenten hebben op grond van het Besluit bodemkwaliteit al bevoegdheden op het gebied van toepassen van grond. Gemeenten hebben na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een rol uit te oefenen als bevoegd gezag voor de omgang met bodemverontreiniging en sanering van verontreinigde bodem en grondwater. 29 grotere gemeenten zijn nu al bevoegd gezag voor deze taak.
Dat laat onverlet dat de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen goed moeten samenwerken om deze overheveling in goede banen te leiden. In het antwoord op vraag 2 is beschreven hoe dit momenteel vorm krijgt. Daarbij geldt dat gedurende de looptijd van het Convenant bodem en ondergrond middelen uit de Rijksbegroting beschikbaar zijn (i.e. tot 31/12/2020). Ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de rijksoverheid betrokken blijven bij de problematiek van diffuus lood. De rijksoverheid, IPO, VNG en Unie van Waterschappen zijn met elkaar in gesprek over een mogelijk vervolg op de afspraken uit het Convenant bodem en ondergrond. De aanpak van diffuus lood en opkomende stoffen zijn onderwerpen die hierin mogelijk een plek kan krijgen.
Is de veronderstelling juist dat met name de provincie aan zet is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de overheveling van bodemtaken naar gemeenten bij de invoering van de Omgevingswet voor deze gemeenten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke financiële instrumenten zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor (bijdragen aan) bodemsanering?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met betrokken gemeenten en provincies om ervoor te zorgen dat urgente saneringen, zoals in de gemeente Ronde Venen, op een goede manier uitgevoerd worden?
Mijn ministerie neemt deel aan een landelijke werkgroep diffuus lood, waarin met gemeenten en provincies wordt overlegd over de problematiek van diffuse verontreinigingen met lood in de bodem. Het is immers duidelijk dat deze problematiek ook gevolgen zal hebben voor een langere periode na ingang van de Omgevingswet, waarbij tevens geldt dat de huidige rollen en verantwoordelijkheden van betrokken partijen gaan veranderen.
De gemeente de Ronde Venen en de Provincie Utrecht hebben in een gesprek met mijn ministerie op 2 oktober jl. aangegeven dat zij in constructief overleg zijn over de aanpak van de risico’s van de aanwezigheid van lood in de bodem. De Provincie Utrecht heeft reeds in 2018 een kaart met aandachtsgebieden voor lood uitgebracht. Daarnaast heeft de Provincie Utrecht door de omgevingsdienst onderzoek laten uitvoeren naar het voorkomen van lood in de bodem op kinderspeelplaatsen. Vervolgens hebben de beheerders van kinderspeelplaatsen inrichtingsadviezen ontvangen om de blootstelling te verminderen, zo ook in de gemeente de Ronde Venen. Daar zijn inmiddels maatregelen genomen.
Verder heeft de Provincie Utrecht op 24 september jl. een handelingskader voor diffuus lood in de bodem vastgesteld. Op ambtelijk en bestuurlijk niveau zijn beide partijen, in een gezamenlijke taskforce met de omgevingsdiensten en de GGD, reeds in overleg om de opgave en maatregelen te verkennen. Daartoe laat de taskforce middels scenario’s onderzoeken welke mix van maatregelen mogelijk is om de problematiek te beheersen op de korte, middellange en lange termijn. Dit onderzoek bevindt zich in een afrondende fase.
De gemeente de Ronde Venen en de Provincie Utrecht hebben ondervonden dat het gezamenlijk optrekken werkt, maar wel tijd en capaciteit vergt. Ook is duidelijk geworden dat de gezamenlijke inzet de mogelijkheid geeft om tijdig op ontwikkelingen te anticiperen. Dit zijn waardevolle ervaringen die in de landelijke werkgroep diffuus lood worden gedeeld met andere gemeenten en provincies. Daarnaast worden deze ervaringen gedeeld in het kennisproject «Samenwerken onder de Omgevingswet – casus diffuus lood» onder het Uitvoeringsprogramma van het Bodemconvenant. Het delen van de ervaringen als deze fungeert als voorbeeld voor andere provincies en gemeenten.
Het CETA-verdrag dat afbouw gaswinning in de weg staat |
|
Sandra Beckerman , Mahir Alkaya |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel uit het Dagblad van het Noorden over het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) dat de afbouw van gaswinning tegenhoudt?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor sommige punten in het artikel is een nuancering op zijn plaats. Genoemde bedrijven kunnen geen aanspraak kunnen maken op de beschreven schadevergoeding onder het CETA verdrag. Het Canadese Vermilion Energy is geen gasproducent in het Groningen gasveld en kan geen aanspraak maken op gederfde winst ten gevolge van de afbouw van de winning uit dit veld. Ook ExxonMobil kan geen aanspraak maken op een schadevergoeding via het CETA-verdrag. ExxonMobil is namelijk een Amerikaans bedrijf en valt buiten de werking van CETA.
Heeft u al signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die wanneer het handelsverdrag geldig is, claims bij de Nederlandse overheid willen neerleggen? Zo ja, welke? Zo nee, verwacht u die?
Ik heb geen signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die claims neer willen leggen wanneer het handelsverdrag geratificeerd is. Ik verwacht deze ook niet in de toekomst.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de daling van gaswinning in kleine velden na eventuele invoering het CETA-verdrag?
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de eventuele ratificatie van CETA van invloed is op gaswinning uit kleine velden.
Hoe verhoudt zich een claim van een dochterbedrijf van ExxonMobil tot het Akkoord op Hoofdlijnen? Is er in dat Akkoord een afspraak opgenomen dat zij niet kunnen claimen bij vermindering van winsten in kleine velden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven verwacht ik geen claims als het CETA verdrag is geratificeerd. Het AoH ziet daarnaast enkel op het Groningenveld, en bevat geen bepalingen omtrent gaswinning uit kleine velden.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn er in Nederland nog meer dan in het artikel genoemde gaswinningsvelden, waar de winning na het CETA-verdrag mogelijk claims gaat opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat als CETA geratificeerd wordt, zowel de stop van de gaswinning in Nederland als de energietransitie richting duurzaam energie onder druk komen te staan vanwege het prijskaartje door dergelijke claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verdragstekst van CETA bevestigt expliciet het recht voor overheden om te reguleren in het publieke belang. Het gaswinningsbeleid en de energietransitie in Nederland zijn publieke belangen. CETA biedt buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding in het geval van onteigeningen die niet in het publiek belang zijn en/of wanneer geen adequate compensatie is betaald. Het verdrag voorziet derhalve in een zorgvuldige balans tussen de bescherming van publieke belangen en het stimuleren van investeringen. Voor de verwachtingen ten aanzien van claims verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele claims van gaswinningsbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van onteigeningen biedt CETA buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding wanneer er geen sprake is van een publiek belang en/of wanneer er geen adequate compensatie is betaald. Van beide is bij de afbouw van de gaswinning in Groningen geen sprake. Een succesvolle claim onder het eventuele CETA-verdrag acht ik dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag goed is voor olie- en gasbedrijven, maar slecht voor het klimaat zoals Milieudefensie verklaart op haar website?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u om deze reden bereid zich tegen dit verdrag te keren?
Ik deel deze mening niet. Door CETA worden zowel importtarieven op goederen die kunnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling afgeschaft als importheffingen op fossiele brandstoffen. De verlaagde importheffingen op fossiele brandstoffen hebben volgens de Sustainability Impact Assessment slechts beperkte effecten op de uitstoot van broeikasgassen. De verwachting van het Sustainability Impact Assessment bij CETA is dat de productie stabiel zal blijven door het akkoord. De handel in fossiele brandstoffen is vooral afhankelijk van andere factoren, zoals de internationale olieprijs.
Canada, de EU en haar lidstaten dienen zich bovendien aan hun verplichtingen onder het Parijs-akkoord en aan andere klimaatdoelstellingen te houden. De inwerkingtreding van CETA heeft hier geen invloed op. CETA bevat voorts afspraken die een positieve bijdrage aan het klimaat kunnen leveren. Partijen bevestigen in de duurzaamheidshoofdstukken van CETA het Parijs akkoord te ratificeren en te implementeren en spreken af hierin gezamenlijk op te trekken.
Kunt u beloven dat wanneer Nederland tegen dit verdrag stemt, dat dit het einde betekent van CETA?
Nederland heeft CETA in 2016 ondertekend. Voor de ratificatie ligt het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voor. CETA is een gemengd verdrag. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan, wanneer een EU-lidstaat een gemengd handelsakkoord niet ratificeert, is onontgonnen terrein en zal in de Raad moeten worden besproken.
De aflevering van Radar over de installatie van warmtepompen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de aflevering van Radar (AVRO/TROS) van 16 september 2019?
Ja.
Deelt u de mening dat voorlopers in de energietransitie zoveel mogelijk moeten worden ontzorgd? Op welke manier ondersteunt u op dit moment deze pioniers?
Voorlopers spelen een belangrijke rol bij het verduurzamen van de gebouwde omgeving. Wij ondersteunen deze voorlopers onder andere via het programma aardgasvrije wijken, de Regeling Reductie Energiegebruik (RRE), de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+), de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), diverse innovatieregelingen (o.a. voor waterstof) en via het op te zetten Warmtefonds.
Bent u ervan op de hoogte dat veel consumenten die een warmtepompsysteem laten plaatsen klachten hebben die niet worden opgelost? Deelt u de opvatting dat wanneer de markt in dit geval niet goed functioneert, de overheid hier intensiever op moet toezien, zeker gezien de urgentie van de energietransitie en de hoeveelheid aan klachten?
De verduurzaming van de gebouwde omgeving is een transitie waarbij op steeds grotere schaal alternatieven voor aardgas worden ingezet. Bij een dergelijke verandering kunnen zich, zeker in de beginfase, ook problemen voordoen, zoals in dit geval met warmtepompen. Het is in eerste instantie aan bedrijven en aan de branche zelf om dit op te pakken, hiervan te leren en de manier van werken te verbeteren. Ik zie vooralsnog geen rol voor de overheid om intensiever toe te zien of directe regulering in de vorm van accreditatie op te leggen. Wel heb ik in het VAO Energie en Klimaat van 18 december 2019 toegezegd in overleg te treden met de brancheorganisaties om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen. Een professionele installatiebranche is naar mijn idee onmisbaar voor de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Bent u bereid om beter toezicht uit te oefenen op deze branche? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor goede certificering van warmtepompinstallateurs onder accreditatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor een goede garantieregeling? Kunt u de mogelijkheden voor een garantiefonds onderzoeken?
Het is reeds mogelijk om een energieprestatiegarantie af te sluiten, maar het aanbod hiervoor is beperkt. Dit is niet ongebruikelijk bij een relatief nieuwe markt. Het is aan de branche zelf om te bezien welke initiatieven, zoals bijvoorbeeld verbeteren of uitbreiden van garantieregelingen of een garantiefonds vanuit de branche, het best passen bij professionele dienstverlening kunnen bijdragen aan betere kwaliteitsborging. Professionalisering van de installatiesector draagt bij aan de ambitie op het gebied van verduurzaming van de gebouwde omgeving die wij met elkaar willen maken. Ik heb uw Kamer toegezegd met de installatiebranche in overleg te treden om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen (Kamerstuk 32 813, nr. 428). Dit ga ik dan ook doen.
Welke mogelijkheden zijn er voor particuliere eigenaren van woningen en kopers van nieuwbouwwoningen voor het afsluiten van een prestatiegarantie bij het installeren van warmtepompen en het nemen van duurzame maatregelen? Ziet u kansen om de mogelijkheden voor prestatiegaranties uit te breiden en gemeengoed te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Onverwoestbaar stofje gaat bouwprojecten lamleggen’ |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen rondom te weinig laboratoria die de PFAS-analyses (perfluoroctaanzuur) uit kunnen voeren?1 Waren deze problemen bij u al bekend voordat u het tijdelijk handelingskader naar de Tweede Kamer stuurde?
Ik heb voor het versturen van het tijdelijk handelingskader contact gehad met de laboratoria. Ik ben bekend met de problemen van afgelopen zomer rondom de laboratoriumcapaciteit. De laboratoria hebben aangegeven dat zij op basis van de publicatie van het tijdelijk handelingskader hun capaciteit hebben kunnen uitbreiden. Een uitbreiding van de capaciteit kostte enige tijd aangezien voor de analyses nieuwe apparatuur moest worden aangeschaft. De doorlooptijd van de analyses is inmiddels weer teruggelopen.
Mogen alle laboratoria die dat zouden willen, conform het tijdelijk handelingskader PFAS-analyses uitvoeren of moeten zij aan aanvullende criteria voldoen? Zo ja, om welke criteria gaat dit? Zo nee, wat is de reden dat de uitbreiding van laboratoria een probleem is?
Ja, alle laboratoria die erkend zijn voor bodemonderzoek mogen de analyses uitvoeren. Er is geen sprake van additionele criteria. Uitbreiding van de capaciteit van de laboratoria is een tijdelijk probleem, omdat apparatuur aangeschaft en gekalibreerd moet worden. Inmiddels zijn er laboratoria die hebben aangegeven dat de doorlooptijd bij hen op dit moment 1 à 2 weken is.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de projecten in de bouw- en baggerwereld die door de problemen bij de laboratoria lam gelegd worden?
Zoals aangegeven in vraag 2 zijn er inmiddels laboratoria waar de doorlooptijd 1 à 2 weken is. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Wat is de huidige wachttijd bij de laboratoria nu ongeveer? En wat zijn de verwachtingen voor de komende maanden?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Op welke termijn verwacht u dat de capaciteit op peil is? Op welke manier gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem rondom te weinig laboratoria, waardoor de ontwikkelingen in bouw- en baggerwereld stagneren? Wordt er overwogen om sommige projecten voorrang te geven bovenop andere? Zo ja, hoe worden deze prioriteiten gesteld?
Zoals inmiddels is gebleken, was de langere analysetermijn van afgelopen zomer van tijdelijke aard. Zelfs met een doorlooptijd van 1 à 2 weken werken de laboratoria verder aan een vergroting van hun capaciteit. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Hoeveel plekken zijn er al gerealiseerd waar organisaties, al dan niet tijdelijk, grond met te hoge PFAS-normen kunnen opslaan? In hoeverre is bekend of dit voldoende capaciteit is? En indien dit nog niet bekend is; hoe wilt u hier goed zicht op krijgen?
Eventuele tijdelijke opslag van PFAS-houdende grond is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Het is primair aan de markt om hierin te voorzien. Er zijn gesprekken gaande met de decentrale bevoegde gezagen om na te gaan of er signalen zijn waarop we als overheden gezamenlijk actie moeten ondernemen, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met grondbanken en door samen met hen na te gaan of er additionele plekken (geschikt te maken) zijn voor een dergelijke opslag.
Is er voldoende grond-, zand, en baggercapaciteit in Nederland zodat projecten die te maken krijgen met overschrijdingen van PFAS-normen, dit op kunnen vangen en de bouwwerkzaamheden snel hervat kunnen worden?
Er zijn geen signalen uit het veld dat er onvoldoende schoon materiaal te verkrijgen is in Nederland.
Op welke manier kan grond met PFAS gereinigd worden? Hoe kansrijk is het dat na het reinigen deze grond weer gebruikt kan worden?
Zandgrond met PFAS lijkt vooralsnog met een extractieve reiniging zodanig gereinigd te kunnen worden dat hergebruik van deze grond mogelijk is. Er is echter nog geen reinigingsbedrijf dat dit aanbiedt voor grond met PFAS boven de concentraties uit het tijdelijk handelingskader. Ik vind het wenselijk dat dit wel spoedig mogelijk is, zodat grond schoon hergebruikt kan worden. Ik zal daarom in overleg treden met de decentrale bevoegde gezagen om te bezien wat er nodig is om in dergelijke reinigingen te voorzien.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Leefomgeving van 12 september a.s. beantwoorden?
Het ministerie dat Groningers voor de gek houdt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de manier waarop uw ministerie omgaat met Groningers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik of mijn ministerie mensen voor de gek zouden houden.
Waarom was het nodig om het principe van «underpromise en overdeliver» te hanteren? Welke filosofie zit er achter? Hoe bent u tot dit principe gekomen? Wat verwachtte u van het hanteren van dit principe? Is uw verwachting uitgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor herstel van vertrouwen van burgers in Groningen in de overheid en andere instanties is het nakomen van gedane beloften een essentiële voorwaarde. Ik heb daarom sinds mijn aantreden als verantwoordelijk Minister – ook in uw Kamer – uitgedragen dat alleen beloftes gedaan en verwachtingen gewekt moeten worden als er een hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze nagekomen kunnen worden. Daarbij verken ik doorlopend nieuwe mogelijkheden om de gaswinning te verlagen en de uitvoering van de versterkingsopgave en de afhandeling van schademeldingen te versnellen met behoud van zorgvuldigheid, rechtvaardigheid en aandacht voor de betrokken bewoners.
Hoe verklaart u dat zelfs de «underpromise» niet gehaald wordt? Wat gaat u praktisch doen om de Groningers te helpen, behalve mooie woorden spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het principe van «underpromise and overdeliver» nooit gedeeld met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt alle documenten die betrekking hebben op afspraken over de aanpak van schade, versterking, het Nationaal Programma Groningen (NPG) en de aanpak van gezondheidsproblemen alsnog naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voorzie de Kamer van de informatie die nodig is voor de uitoefening van zijn controlerende taak. Gerichte verzoeken van uw Kamer om informatie over de genoemde onderwerpen zal ik steeds zo snel en volledig mogelijk inwilligen.
Waarom zijn er telkens WOB-verzoeken nodig om achter essentiële informatie te komen?
De mening dat er WOB-verzoeken nodig zijn om achter essentiële informatie te komen deel ik niet. Er is geen sprake van essentiële nieuwe informatie die in reactie op een WOB-verzoek is gepubliceerd.
Kunt u aangeven welke WOB-verzoeken er lopen over de gaswinning en de aanpak van de problemen die daardoor zijn ontstaan? Kunt u tevens aangeven hoe ver het staat met de procedure van deze WOB-verzoeken? Wanneer wordt duidelijk voor aanvragers of de verzoeken wel of niet worden ingewilligd?
Op dit moment zijn er 10 Wob-verzoeken in behandeling die gaan over de gaswinning in Groningen. De verzoeken zien op de volgende informatie:
De stand van zaken verschilt per verzoek, maar de processtappen die gezet moeten worden zijn bij elk verzoek dezelfde. Eerst moeten alle relevante documenten geïnventariseerd en verzameld worden. Daarna worden alle documenten per passage beoordeeld aan de hand van de Wob en wordt een besluit genomen. Het uitgangspunt hierbij is dat alle informatie die binnen de reikwijdte van een verzoek valt openbaar gemaakt wordt. Alleen als informatie valt onder één van de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden, wordt die niet openbaar gemaakt. Dit wordt vervolgens toegelicht in het besluit. In veel gevallen hebben de Wob-verzoeken betrekking op zeer veel documenten. De verzoeker wordt hiervan op de hoogte gesteld en soms worden er afspraken gemaakt omtrent de behandeltermijn. Er is in enkele gevallen sprake van een overlap tussen de in verschillende verzoeken opgevraagde informatie. Zodra documenten in een verzoek openbaar zijn gemaakt, wordt de aanvrager van een soortgelijk verzoek hiervan op de hoogte gesteld. Op die manier wordt getracht alle aanvragers zo spoedig mogelijk van de gevraagde informatie te voorzien.
Heeft u het WOB-verzoek van de Groninger Bodem Beweging inmiddels gehonoreerd waarvoor zij in mei 2019 naar de rechter is gestapt?2 Zo nee, waarom niet?
De Groninger Bodem Beweging (hierna: GBB) heeft twee Wob-verzoeken gedaan waarvan één gericht is aan de directeur NCG en één aan mij als Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Met de GBB is afgesproken om de verzoeken in verband met de omvang op te splitsen in twee deelbesluiten. Het eerste deel heeft betrekking op documenten die afkomstig zijn van NCG en het tweede deel op de documenten die zijn gewisseld tussen de Minister van EZK en de NAM en tussen de Minister van EZK en betrokken ingenieurs- en/of onderzoeksbureaus. Het eerste deelbesluit is inmiddels genomen en gepubliceerd3. De gevraagde documenten zijn openbaargemaakt met uitzondering van de informatie die op grond van de Wob niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Het tweede deelbesluit is op 9 september jl. genomen en gepubliceerd. Door de vele ontwikkelingen en werkzaamheden op het gebied van gaswinning en de versterkingsoperatie in Groningen, was de beschikbare capaciteit voor afhandeling van deze verzoeken beperkt. Bij de opgevraagde documenten zijn meerdere onderdelen van mijn ministerie en daarnaast personen en organisaties buiten mijn ministerie betrokken. Om die reden was het helaas niet mogelijk om de afhandeling van dit Wob-verzoek sneller af te ronden.
Hoeveel WOB-verzoeken heeft uw van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de Shell-papers ontvangen? Zijn die verzoeken inmiddels ingewilligd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren?
Mijn ministerie heeft één verzoek ontvangen van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de invloed van Shell op het Nederlandse openbaar bestuur. Er is nog geen besluit genomen over dit verzoek. Op donderdag 1 augustus 2019 hebben de leden Beckerman en Kwint (beiden SP) over dit onderwerp schriftelijke vragen ingediend (kenmerk 2019Z15479). Voor beantwoording hiervan is uitstel gevraagd vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming. Bij de beantwoording van die vragen zal ik nader op dit onderwerp ingaan.
Lopen er nog meer WOB-verzoeken die gaan over Shell of andere gasbedrijven? Zo ja, hoeveel?
Naast de in de antwoorden 7 en 9 genoemde verzoeken zijn er nog vier Wob-verzoeken in behandeling die gaan over gasbedrijven, waarvan twee (mede) over Shell. De verzoeken zien op de volgende informatie:
Deelt u de mening dat transparantie zeer belangrijk is voor het vertrouwen van inwoners in de overheid? Zo ja, hoe gaat u de informatievoorziening verbeteren? Wanneer?
Ik onderschrijf uw stelling over het belang van transparantie voor vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet in de voorafgaande antwoorden span ik mij in om verzoeken om informatie van uw Kamer en verzoeken op grond van de Wob binnen de mogelijkheden zo snel en volledig mogelijk in te willigen. Dit vergt voortdurende aandacht. Anders dan de vraagstelling suggereert is er geen sprake van een structureel tekortschietende informatievoorziening. Ik zie niet in hoe de publicatie van soms honderden documenten met een veelal technisch karakter zou bijdragen aan het wegnemen van stress en onzekerheid bij inwoners van Groningen. Ik zet voor dit doel in op het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning en het versnellen van de afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Hoe denkt u dat dit bijdraagt aan ºhet wegnemen van oorzaken van stress en onzekerheid» dat u als belangrijkste prioriteit zei te hebben in februari 2018?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 12 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat INEOS via kindermarketing het draagvlak voor schaliegas probeert te vergroten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «The Daily Mile: INEOS gebruikt kinderen voor draagvlak schaliegas»?1
Ja.
Kent u het bericht «Fracking, the Daily Mile and INEOS» op de website van de «National Education Union» (NEU), waarin de grootste Engelse onderwijsvakbond ernstig bezwaar maakt tegen de rol van het Britse chemiebedrijf INEOS (International Ethylene Oxyde Specialties) als sponsor van The Daily Mile?2
Ja.
Kent u het recente onderzoek van R.W. Howarth, professor biochemie en ecosystemen aan Cornell University, naar de schadelijke effecten van schaliegas?3 4
Ja.
Erkent u de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek?5 Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Onderschrijft u de conclusie uit dit onderzoek dat: «... shale-gas production in North America over the past decade may have contributed more than half of all of the increased emissions from fossil fuels globally and approximately one-third of the total increased emissions from all sources globally over the past decade»?6 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek laat zien dat de winning en het gebruik van fossiele brandstoffen heeft geleid tot een stijging van de emissies van CO2 en methaan. Het laat ook zien de huidige wijze waarop schaliegas wordt gewonnen in Noord Amerika waarschijnlijk tot extra emissies heeft geleid.
Onderschrijft u tevens dat: «... in addition to contributing to climate change, methane emissions lead to increased ground-level ozone levels, with significant damage to public health and agriculture»?7 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in het overleg met de Kamer over mijnbouw van 15 februari 2018 (Kamerstukken 32 849 en 33 529 nr. 126) aangegeven dat schaliegas in Nederland niet meer aan de orde zal zijn. Dat betekent dat de opsporing en winning van schaliegas in het gehele plangebied van de Structuurvisie Ondergrond beleidsmatig is uitgesloten, ook na de huidige kabinetsperiode. Dit staat ook zo vermeld in de structuurvisie die op 11 juni 2018, door de staatsecretaris van IenW, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Onderschrijft u de volgende stelling van de «National Education Union» (NEU): «... INEOS holds multiple licences to frack for shale gas and, for the sake of the planet and particularly our children’s futures, we need to move quickly away from a carbon economy»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt aan een duurzame energiehuishouding conform de (internationale) afspraken die we hierover gemaakt hebben. De stelling komt overeen met het beleid van het kabinet. Zolang onze energiehuishouding niet duurzaam is, zullen we nog gebruik moeten maken van fossiele energiebronnen.
Onderschrijft u de volgende stelling van de NEU: «... we are also concerned about the manufacture of plastics by INEOS; many of the children taught by our members are alarmed at the effect of plastics on marine life»? Zo nee, waarom niet?
Plastic heeft ook in het verleden veel positiefs gebracht. Het is licht, sterk, flexibel en heeft als alternatieve grondstof in plaats van glas, beton en staal veel transport, energie en CO2 bespaard. We gaan er als samenleving, als producent, retailer en consument, echter niet duurzaam mee om. We gebruiken onnodig veel verpakkingen, we gooien het teveel en achteloos weg zonder na te denken over mogelijkheden van niet-gebruik of hergebruik. Het beleid van de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu is er op gericht dit gedrag te veranderen. Enerzijds door te bevorderen dat het ontwerp van producten en verpakkingen beter wordt doordacht (ecodesign). Anderzijds door hergebruik te stimuleren en door te bevorderen dat plastics zoveel mogelijk worden ingezameld, hoogwaardig gesorteerd, gerecycled en opnieuw gebruikt in nieuwe producten. De Staatssecretaris van IenM doet dit samen met de meer dan 75 partijen die het Plastic Pact NL hebben ondertekend, maar ook in overleg met de verpakkende industrie in het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen en met partijen die plastics in de rivieren, havens en de zee terugdringen in het kader van diverse Green Deals, zoals die rond Schone Stranden, de Stroomgebieden, Visserij en de Scheepsafvalketen.
Erkent u dat het nogal tegenstrijdig is als een in de kern prachtig initiatief om kinderen meer te laten bewegen gebruikt wordt om draagvlak te creëren voor bedrijven zoals INEOS, waarvan het winstmodel juist uitermate schadelijk uitpakt voor de toekomst van diezelfde kinderen? Zo nee, waarom niet?
INEOS is in Nederland geen sponsor van The Daily Mile. The Daily Mile wordt in Nederland niet gebruikt om bij kinderen draagvlak te creëren voor schaliegas en op alle gedrukte Nederlandse materialen is de naam INEOS dan ook niet aanwezig.
Deelt u de mening dat ouders, kinderen, leraren en schoolbesturen duidelijk en proactief op de hoogte zouden moeten worden gebracht van de schadelijke activiteiten van de sponsor van The Daily Mile? Zo nee, waarom niet?
Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) is initiatiefnemer van The Daily Mile in Nederland. JOGG heeft het initiatief onafhankelijk vertaald naar de Nederlandse praktijk, daarom zie ik geen reden voor actie.
Kunt van alle 372 deelnemende Nederlandse scholen aangeven in welke mate INEOS deze scholen verder nog voorziet in lesmateriaal, folders, excursies, posters, etc?
Bij The Daily Mile in Nederland wordt uitgegaan van samenwerking met partners en niet van sponsoring. The Daily Mile in Nederland houdt zich verre van reclame en/of ondersteuning voor commerciële doeleinden richting scholen of in de klas.
Zijn u verder nog activiteiten bekend van INEOS in het Nederlandse onderwijs?
Die zijn mij niet bekend.
Wat gaat u doen om deze schadelijke vorm van kindermarketing aan te pakken?
De vrijheid van onderwijs legt een grote verantwoordelijkheid voor de keuze van lesmateriaal en het verstrekken van evenwichtige informatie bij de leerkracht en de school. Bij vermoedens van schadelijke kindermarketing kunnen scholen gebruik maken van de richtlijnen uit het sponsorconvenant om deze te weren. Het sponsorconvenant benoemt expliciet dat scholen geen sponsorovereenkomsten moeten aangaan met bedrijven die negatieve effecten hebben op de ontwikkeling van kinderen.
Welke mogelijkheden ziet u om het stimuleren van meer beweging door kinderen te laten plaatsvinden, zonder dat daarbij gebruikt wordt gemaakt van sponsoring door bedrijven die de toekomst van diezelfde kinderen om zeep helpen?
De mogelijkheden hiertoe zijn talrijk. Het krijgt nu onder andere vorm via JOGG, die zich inzet voor gezondere buurten en via de Gezonde School aanpak, waarbij scholen het vignet «Sport en Bewegen» kunnen aanvragen. In beide gevallen is er geen sprake van sponsoring.
Welke mogelijkheden ziet u, eventueel in internationaal verband, om The Daily Mile voortaan vanuit overheidsbudgetten te financieren, zodat fossiele multinationals kunnen worden weggehouden uit onze scholen?
Een gezonde jeugd in een gezonde omgeving is een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid. In Nederland zetten JOGG en Gezonde School, dankzij publieke middelen, zich op een verantwoorde manier in voor het stimuleren van een gezonde levensstijl en een gezonde schoolomgeving.
Mijnbouwactiviteiten in het waddengebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht 'UNESCO vraagt om opheldering mijnbouw Waddenzee»1 en het bericht «Wiebes, blijf af van ons prachtige werelderfgoed»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van de Waddenvereniging ten aanzien van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, welke consequenties voor deze activiteiten verbindt u hieraan? Zo nee, waarom deelt u die zorgen niet?
De geuite zorgen zijn mij bekend. Vanuit die gedeelde zorg voor het gebied worden ook strikte randvoorwaarden voor mijnbouwactiviteiten onder de Waddenzee gehanteerd. Zo vinden er uitgebreide metingen en monitoring plaats van biotische en abiotische parameters om te controleren of er geen schade optreedt aan de natuurwaarden van het gebied. Daarnaast is er een onafhankelijke Auditcommissie die het bevoegd gezag jaarlijks adviseert over de verzamelde meet- en monitoringsgegevens en geldt het «hand aan de kraan»-principe, zodat de diepe delfstofwinning te allen tijde kan worden beperkt of gestopt als de effecten daar aanleiding toe geven.
Kunt u, gezien het feit dat voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn, nu wel garanderen dat deze gevolgen van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied voortaan voorspelbaar en aanvaardbaar zullen zijn? Zo ja, wat zal de aard en omvang van de gevolgen van deze mijnbouwactiviteiten zijn? Zo nee, deelt u dan de mening dat deze mijnbouwactiviteiten niet verantwoord zijn en dus dienen te worden gestaakt? Hoe gaat u daar dan voor zorgen?
Het beeld dat «voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten van zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn» is niet correct. De mate waarin gevolgen van bodembeweging aanvaardbaar zijn, wordt in besluiten en beschikkingen vastgelegd. Tevens is in de besluiten en beschikkingen vastgelegd hoe de effecten gemonitord moeten worden. In verreweg de meeste gevallen blijven de gemeten effecten van mijnbouwactiviteiten in Nederland binnen de vooraf daarvoor vastgestelde bandbreedte. Hierop wordt door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) als toezichthouder toegezien. In veel gevallen is de feitelijke bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteit kleiner dan de vooraf in de besluitvorming hiervoor toegestane bandbreedte. De berichtgeving over gevolgen van bodembeweging beperkt zich veelal tot de enkele gevallen waarin – buiten de gaswinning uit het Groningenveld – effecten groter of anders waren dan voorzien, hetgeen het door u geschetste beeld mogelijk verklaart.
Voor de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee is per kombergingsgebied het meegroeivermogen en de gebruiksruimte vastgesteld. Zolang de door de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee veroorzaakte bodemdalingssnelheid binnen de gebruiksruimte blijft, zal de natuurlijke sedimenttoevoer uit de Noordzee naar de Waddenzee de daar veroorzaakte bodemdaling als gevolg van diepe delfstofwinning teniet doen en zal er geen schade optreden aan de natuur. De onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee controleert elk jaar op basis van de meet- en monitoringsgegevens of hieraan wordt voldaan en rapporteert hierover aan de bevoegde gezagen.
Deelt u de mening dat de in het eerste bericht genoemde brief waarin Unesco u om opheldering vraagt over de mijnbouwactiviteiten in het waddengebied aangeeft dat er reden tot zorg is over deze activiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De brief van UNESCO aan Nederland betreft een reactie op een brief van de Waddenvereniging aan UNESCO waarin de Waddenvereniging haar zorgen uit over het effect van mijnbouwactiviteiten op het Werelderfgoed Waddenzee.
UNESCO volgt hier de gebruikelijke procedure dat vragen die gesteld worden over de bescherming van een werelderfgoed, voor een reactie voorgelegd worden aan de betreffende Staat. Gelet op de huidige fase in de procedure wordt de mening niet gedeeld dat UNESCO al zorgen geuit zou hebben over deze activiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze brief aan de Kamer doen toekomen? Op welke termijn gaat u Unesco antwoord geven? Kunt u uw antwoorden met de Kamer delen?
De genoemde brief van de directeur van het Werelderfgoedcentrum van UNESCO treft u aan als bijlage bij deze brief.3 Zoals de Minister van LNV tijdens het AO Wadden van 26 juni 2019 heeft aangegeven, vindt de beantwoording van dit verzoek in afstemming met Duitsland en Denemarken plaats, omdat het hier gaat om een grensoverschrijdend natuurlijk werelderfgoed. Naar verwachting zal Nederland de antwoordbrief aan UNESCO in september 2019 versturen. Uw Kamer zal hierover door de Minister van LNV worden geïnformeerd.
Wat betekenen de vragen en zorgen van UNESCO voor de plannen ten aanzien van het toestaan van nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Deelt u de mening dat er in afwachting van uw antwoorden en de reactie van UNESCO een moratorium moet komen voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, vanaf wanneer gaat dat moratorium in? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande wet- en regelgeving wordt zorgvuldig nagegaan of nieuwe activiteiten toelaatbaar zijn in de Waddenzee en of de unieke waarden, de zogenaamde Outstanding Universal Values, waarvoor de Waddenzee is ingeschreven op de Werelderfgoedlijst, hierdoor niet worden aangetast. De hierbij te volgen procedure, inclusief het hiervoor opstellen van een Milieu Effect Rapportage, zijn onderdeel van het totale raamwerk aan wet- en regelgeving, en de trilaterale afspraken en beheer, waarmee de Waddenzee is ingeschreven op de UNESCO Werelderfgoedlijst.
Ook bij de beoordeling van een aanvraag voor een nieuwe mijnbouwactiviteit zal de beschreven procedure met de toepasselijke strikte randvoorwaarden worden doorlopen. Ik heb vertrouwen in de uitkomst van deze procedure en zie dan ook geen noodzaak voor het instellen van een moratorium voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Vanzelfsprekend zal een reactie van UNESCO worden betrokken bij de verdere afwegingen hieromtrent.
Het ontbreken van draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van de raadsleden van S!N, een lokale samenwerking tussen D66, PvdA en GroenLinks, over het ontbreken van draagvlak voor de aardgaswinning onder de Waddenzee?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraak van de raadsleden dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt en dat het onbegrip over de plannen enorm is?
Ik begrijp dat de effecten van de gaswinning in Groningen hebben geleid tot grote bezorgdheid over gaswinning elders in Nederland en met name ook in het Waddengebied. De gaswinning onder de Waddenzee is, onder strikte randvoorwaarden, toegestaan. De effecten hiervan worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie Gaswinning Waddenzee, waarbij tot nu toe nog steeds is gebleken dat deze gaswinning niet heeft geleid tot enige schade aan de natuurwaarden in de Waddenzee. Daarnaast zijn per 1 januari 2017 in de Mijnbouwwet nog extra restricties opgenomen voor mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied.
Bij het beoordelen van winningsplannen en het aanvragen van vergunningen volg ik een procedure waarbij advies wordt gevraagd aan SodM, TNO, de decentrale overheden, de Tcbb en de Mijnraad. Alleen als blijkt dat de effecten van de gaswinning beperkt blijven en niet leiden tot schade voor mensen, de natuur of gevolgen voor de waterkwaliteit, kan ingestemd worden met een winningsplan of kan een vergunning worden verleend.
Waarop baseert u dat het bestuurlijk draagvlak broos is aangezien de provincie Fryslân heeft aangeven tegenstander te zijn van gaswinning onder de Waddenzee en de raadsleden aangeven dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt?
Ik realiseer mij dat bestuurders in het gebied, onder andere in het Fries Manifest, hebben aangegeven tegen gaswinning in het gebied te zijn. Tegelijkertijd is in het Fries manifest ook aangegeven dat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de Nederlandse energievoorziening. Tegen deze achtergrond en gegeven het feit dat besluitvorming over gaswinning een nationale bevoegdheid is, heb ik gesproken over een broos draagvlak. Het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak is in juridische zin geen weigeringsgrond bij het al dan niet doorgaan van projecten op het gebied van de energievoorziening.
Erkent u dat er verschil is tussen deelname aan het omgevingsproces en steun voor de voorgenomen gaswinning? Herkent u het in de brief geschetste beeld dat lokale participatie slechts plaatsvind als poging om de schade beperkt te houden?
Ik herken het geschetste beeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat deelname aan het omgevingsproces niet gezien mag worden als instemming met de voorgenomen gaswinning? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners het gevoel hebben dat besluitvorming over de gaswinning reeds heeft plaatsgevonden, nu in het omgevingsproces voornamelijk gesproken wordt over de wijze waarop een deel van de opbrengsten kunnen terugvloeien naar de omgeving?
Ik kan mij dat gevoel voorstellen. Mijn ambtenaren hebben ook van begin af aan aangegeven dat het op grond van de bestaande wetgeving en binnen de wettelijke kaders het kabinet de taak heeft gaswinning, indien veilig, mogelijk te maken. In het geval van de gaswinning bij Ternaard is de afspraak gemaakt dat de uitkomsten van het omgevingsproces een plek krijgen in de uiteindelijke besluitvorming. Dit is naar verwachting dit najaar aan de orde.
Kunt u bevestigen dat een voorkeur voor gaswinning met terugvloei van inkomsten in plaats van gaswinning zonder terugvloei van inkomsten niets zegt over het draagvlak voor de gaswinning zelf?
Ik kan dat bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het vaststellen van draagvlak niet alleen gebeurt in de stuur- en werkgroepen? Bent u bereid de omwonenden middels een enquête de expliciete vraag voor te leggen of zij gaswinning in het gebied steunen of niet? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak in juridische zin geen weigeringsgrond. Wel wil ik met een zorgvuldig omgevingsproces en met de werk- en stuurgroepen en het bestuurlijk overleg de zorgen adresseren en de uitkomsten van dit proces een serieuze plek te geven in mijn besluiten over de gaswinning.
Ik ben niet bereid om voor projecten op het gebied van de energiewinning door middel van een enquête onder de bevolking het draagvlak vast te stellen.
Kunt u aangeven, aangezien u in de beantwoording van de eerdere vragen stelde dat in het omgevingsproces verkend werd onder welke voorwaarden de gaswinning acceptabel zou zijn, welke randvoorwaarden opgesteld zijn? Kunt u bevestigen dat het «hand aan de kraan»-principe een van die randvoorwaarden is?2
Uiteraard is het «hand aan de kraan»-principe voor een nieuwe gaswinning onder de Waddenzee een van de randvoorwaarden. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee. Verdere randvoorwaarden zijn onder andere dat er duidelijkheid bestaat over de effecten van de eventuele gaswinning, en dat er afspraken zijn tussen de operator en de omwonenden over het voorkómen van ongewenste effecten, over het meten en monitoren van effecten, het nemen van maatregelen en het afhandelen van eventuele schades. Tenslotte hoop ik met het omgevingsproces er voor te zorgen dat de eventuele gaswinning bijdraagt aan de ontwikkeling van het gebied.
Kunt u aangeven op welke locatie in het verleden het «hand aan de kraan»-principe zijn werking bewezen heeft? Zo nee, waarom niet?
Voor met name de gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen, waarbij ook de effecten van de gaswinning Ameland worden meegenomen, wordt het «Hand aan de Kraan»-principe sinds 2006 toegepast. De meet- en monitoringsrapportages van deze gaswinning worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee. Tot nu toe is hierbij elk jaar vastgesteld dat de effecten binnen de vooraf vastgestelde bandbreedte zijn gebleven, dat de natuurwaarden van het gebied niet in het geding zijn geweest en dat ingrijpen door het verminderen of stoppen van de gaswinning niet noodzakelijk is gebleken.
Welke garantie kunt u geven dat er met het «hand aan de kraan»-principe voldoende controle gehouden kan worden over de gaswinning en de bodemdaling?
Zie antwoord op vraag 10.
Is het juist dat ook na het terugbrengen van de gasproductie (bijvoorbeeld doormiddel van het «hand aan de kraan»-principe) de kans op aardbevingen en bodemdalingen blijft bestaan? Zo ja, wat is dan het nut van het hand aan de kraan principe?
Het hand aan de kraan principe in de Waddenzee is gerelateerd aan bodemdaling. In de Waddenzee is het van belang dat de snelheid van aanvoer van sediment naar de Waddenzee in balans is met de snelheid van bodemdaling. Hierdoor verdwijnt er geen plaatareaal als gevolg van bodemdaling. Mochten er aanwijzingen zijn dat de bodem sneller gaat dalen, wordt er ingegrepen omdat hierdoor het Waddensysteem uit balans kan raken en er negatieve natuureffecten kunnen optreden. De gasproductie zal dan teruggebracht worden (Hand aan de Kraan). Hierdoor zal de snelheid van bodemdaling afnemen en daarmee weer in balans kunnen komen met de snelheid van sediment aanvoer.
Ook na het beëindigen van een gaswinning zal de bodemdaling nog enige tijd na-ijlen, maar met een lagere snelheid. De verplichting voor de mijnbouwonderneming tot het meten van de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling gaat nog door tot geruime tijd na beëindiging van de gaswinning.
Staat u nog altijd achter de stelling van het kabinet dat de natuur zich weliswaar niet voor 100% laat voorspellen, maar dat eventuele afwijkende gedragingen van de natuur via het «hand aan de kraan»-principe kunnen worden ondervangen?3 Zo ja, op basis waarvan?
Ja, ik sta nog altijd achter de analyse die ten grondslag ligt aan de gaswinning onder strikte randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee en sinds 2006 aan de orde. Het 5-jaarlijks actualiseren van de gebruiksruimte op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging ten behoeve van de delfstofwinning onder de Waddenzee, maakt daarvan onderdeel uit.
Bent u, vanwege de grote onzekerheden over de bodemeffecten en het ontbreken van draagvlak, bereid om geen toestemming te verlenen aan gaswinning onder het UNESCO-werelderfgoed de Waddenzee?
Er was reeds sprake van gaswinning onder de Waddenzee op het moment dat het gebied de status kreeg van UNESCO-werelderfgoed. De gaswinning en de stringente vergunningverleningsprocedure die daarbij gevolgd moet worden, heeft dat dus niet in de weg gestaan. Op grond van het feit dat bij het verlenen van instemming voor winningsplannen zeer zorgvuldige procedures worden gevolgd en via het hand aan de kraan principe ingegrepen kan worden indien nodig, ben ik niet bereid op voorhand en zonder een inhoudelijke beoordeling van de betreffende aanvraag, mijn toestemming te onthouden aan gaswinning onder de Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen dat op 27 juni 2019 gepland staat?
Ja.
De uitspraak van de Raad van State inzake de PAS |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Een nieuw vliegveld is waanzin»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel.
Wat bedoelde u met uw interview voor het NOS-journaal, waarin u zegt op zoek te zijn naar «een list»?
Wat ik bedoeld heb is het volgende. Het uitgangspunt van het kabinet wás en blíjft om de natuur te versterken én economische ontwikkeling mogelijk te maken. De uitspraak van de Raad van State betekent dat het PAS niet langer gebruikt kan worden als onderbouwing voor besluiten. Er wordt nu in brede zin onderzocht op welke wijze we recht kunnen blijven doen aan de bescherming van Natura 2000-gebieden en tegelijkertijd ruimte kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Het spreekt voor zich dat dat zal worden gedaan binnen de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Dát is de puzzel die we aan het leggen zijn en hetgeen ik met deze term heb proberen aan te geven. Ook voor Lelystad Airport wordt onderzocht wat de consequenties zijn van de uitspraak van de Raad van State. In mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven dat een eerste analyse van de oplossingsrichtingen laat zien dat meer tijd nodig is om hiervoor op zorgvuldige wijze tot een oplossing te komen.
Wat voor een type beleidsmaatregelen zou u als een list typeren, of doelt u op een juridische verkenning om de uitspraak van de Raad van State te omzeilen?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wordt momenteel onderzocht op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de uitspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dit tot de relatie tussen de uitvoerende en de rechtsprekende macht? Betekent dit dat u niet van plan bent te handelen naar de letter en geest van de uitspraak van ons hoogste rechtscollege?
Binnen het kader van de uitspraak van de Raad van State zijn uitvoerende keuzes te maken die recht moeten doen aan zowel de letter als de geest van de uitspraak.
Welke gevolgen denkt u dat deze uitspraak over het verzinnen van «een list» heeft voor het beschadigde vertrouwen van omwonenden in u en in de overheid?
De gevleugelde uitspraak van de Heer Bommel is bij velen een bekende uitspraak die niet zo letterlijk genomen dient te worden en duidt op de zoektocht die tot een oplossing leidt. Wij zetten ons in om op een zorgvuldige wijze tot een goede oplossing te komen.
Bent u bereid de formulering «een list» terug te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
De Stuwmeerregeling Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom hebt u besloten de deadline van de vaste vergoeding van 5.000 euro uit de Stuwmeerregeling Groningen wel te verruimen naar 12 juni 2019, maar bij de variabele vergoeding tot 11.000 euro de deadline van 1 januari 2019 te handhaven?1 Deelt u de mening dat hiermee het risico van rechtsongelijkheid blijft bestaan en hierdoor «twee soorten gedupeerden» worden gecreëerd?
De TCMG heeft mij geadviseerd om zowel de variant van 5.000 euro als de variant van € 11.000,– van de stuwmeerregeling te laten gelden voor iedereen die een schademelding heeft gedaan tot 1 januari 2019. TCMG heeft in haar afweging het terugbrengen van het stuwmeer afgewogen tegen het feit dat deze maatregel ook leidt tot rechtsongelijkheid. Daarnaast is gekeken naar uitvoeringsbelasting.
Er is op een zeer fundamentele manier, met alle bestuurders van Groningen en met de maatschappelijke organisaties, gekozen voor een onafhankelijke positie van de TCMG. Ik hecht daar veel waarde aan. In het laatste bestuurlijk overleg werd duidelijk dat alle partijen, zeker ook de maatschappelijke organisaties de onafhankelijke positie onderschrijven. Het is dus niet gepast om lichtzinnig van het advies van de TCMG af te wijken.
De € 11.000,– variant biedt een verdergaande oplossing die het risico van ongelijkheid verder vergroot. Daarnaast wil ik dat de stuwmeerregeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor gedupeerden die al lang wachten. De € 11.000,– variant legt naar verwachting een hoger beslag op de uitvoeringsorganisatie. Dossiers worden nog steeds achteraf administratief afgehandeld door de TCMG (controleren declaraties, betalen etc.). Bij de eenmalige betaling van € 5.000,– is hier geen sprake van. Dit is ook de reden dat ik niet bereid ben het maximumbedrag van de variabele vergoeding te schrappen en te laten gelden voor alle schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend.
Gedupeerden die geen gebruik kunnen maken van de regeling, gedupeerden die een hoger bedrag dan 11.000 euro aan herstelkosten verwachten te maken of geen gebruik willen maken van de regeling, kunnen gebruik maken van het reguliere proces en binnenkort ook van de aannemersvariant nieuwe stijl waarmee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt. Hier kan zonder een maximum bedrag een eigen aannemer, die aan de minimumvereisten voldoet, de opname en calculatie doen, waarna een toets door de deskundige plaatsvindt en bij toekenning de aannemer de herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Ik besef dat elke datum onderwerp van discussie zal zijn en een groep aanvragers splitst, waarbij er altijd mensen net buiten de regeling vallen. Een ruimhartige eenmalige regeling als deze is echter alleen uitvoerbaar als de grens strikt wordt gehanteerd. Alle betrokken partijen hebben begrip getoond voor de noodzaak van een harde begrenzing, en aangegeven dat principe te onderschrijven.
Hoe groot is het risico dat gedupeerden die in werkelijkheid meer dan 5.000 euro schade hebben toch akkoord gaan met uitbetaling van dit bedrag, simpelweg omdat zij compleet moegestreden zijn en het jarenlange wachten beu zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen op korte termijn uitgekeerd krijgt waar men recht op heeft?
Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Ik zal mensen hier goed over laten informeren.
Bent u ertoe bereid, zoals eerder is voorgesteld, het maximumbedrag van de variabele vergoeding (11.000 euro) te schrappen en deze ook te laten gelden voor schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend? Zo nee, bent u er dan op z’n minst toe bereid om de «deadline» van de variabele vergoeding ook te verruimen naar 12 juni 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat gedupeerden – ondanks dat u met veel bombarie hebt verkondigd de schadeafhandeling rigoureus te vereenvoudigen en te versnellen – een brief van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen(TCMG) hebben ontvangen, waarin staat dat zij «opeens» twee keer zo lang op afhandeling van hun schade moeten wachten? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten. De lange doorlooptijden zijn voor mij reden geweest om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling te treffen. Met deze regeling moet de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hiermee kan TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Maar de omstandigheid dat de beslistermijn voor nieuwe aanvragers door deze maatregel korter wordt, helpt de 5400 mensen die al 15 maanden gewacht hebben en nog langer moet wachten op hun besluit niet. Wel kunnen zij gebruik maken van de stuwmeerregeling, waarmee, als zij het aanbod accepteren, bewoner gelijk duidelijkheid heeft en 5.000 euro ontvangt, waarmee schade hersteld kan worden of gelijk een aannemer in de arm kunnen nemen en de bonnetjes kan declareren bij de TCMG.
Deelt u de mening dat uw zogenaamde versnellingsmaatregelen al hebben gefaald nog voordat deze praktisch in werking zijn getreden? Wat gaat u doen om gedupeerden niet nog langer te laten wachten, maar de boel echt te versnellen?
Nee. Naast de stuwmeerregeling heb ik per brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) al geïnformeerd over de stappen die gezet worden om het reguliere proces van schadeafhandeling te verbeteren.
Bent u bereid een streep te zetten onder alle ingediende schadeclaims en direct tot uitbetaling dan wel versterking over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stuwmeerregeling is een eenmalige maatregel voor gedupeerden die lang moeten wachten, omdat het stuwmeer de TCMG belemmert om schademeldingen binnen een redelijke termijn af te doen. Met deze maatregel heb ik er vertrouwen in dat voor de overige en toekomstige meldingen het reguliere proces van schadeafhandeling door de TCMG kan worden voortgezet. Uiteraard houd ik daarbij samen met de TCMG een vinger aan de pols.
Deelt u de conclusie dat onder uw bewind het Groningse aardbevingsdrama dramatischer, complexer en voor veel gedupeerden uitzichtlozer is geworden? Zo nee, hoe bewijst u, gezien de toenemende ellende, het tegendeel?
Nee, die conclusie deel ik niet. De maatschappelijke impact van de aardbevingen door gaswinning in Groningen is groot. De aardbevingen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid en machteloosheid. Rijk en regio erkennen gezamenlijk dat dit zo niet langer kan.
De gaswinning uit het Groningenveld gaat daarom zo snel mogelijk naar nul. Dat is volgens het kabinet de beste manier om de veiligheid in Groningen op korte termijn te verbeteren en op langere termijn te garanderen. Daarnaast is de afgelopen maanden gezocht naar versnellingsmogelijkheden voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en de afbouw van de gaswinning. Ik heb vertrouwen in de effecten van deze maatregelen.
Het bericht ‘Gemeenten geven vervuilde compost gratis weg aan inwoners’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten geven vervuilde compost gratis weg aan inwoners»?1
Ja.
Klopt het dat er eind maart op nationale compostdag miljoenen kilo’s gratis compost door gemeenten aan tuinders zijn weggegeven?
Op 30 maart heeft de Landelijke Compostdag plaatsgevonden waarop door gemeenten gratis compost is weggegeven. Met dit jaarlijks initiatief vraagt de afvalsector aandacht voor het belang van een goede afvalscheiding van gft-afval, maakt ze burgers bewust van de waardevolle producten die vanuit gft-afval gemaakt worden en wil ze de burgers bedanken voor de inspanningen die zij leveren door gft-afval goed te scheiden.
Klopt het dat zeker negentien gemeenten compost hebben uitgedeeld of in hun eigen plantsoenen hebben toegepast dat met plastic is vervuild?
In het artikel wordt gerefereerd aan het Afvalverwerkingsbedrijf HVC. Alle gemeenten die aandeelhouder bij HVC zijn, zijn in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan de Landelijke Compostdag. Deze negentien deelnemende gemeenten hebben gecertificeerde Keurcompost ontvangen.
Binnen Keurcompost worden verschillende kwaliteitsklassen gehanteerd die de mate van aanwezigheid van bodemvreemd materiaal, zoals glas en kunststoffen, onderscheiden. De eisen waaraan Keurcompost voldoet zijn scherper dan de minimumeisen die in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gesteld worden.
Deelt u de mening dat inwoners van gemeenten ervan uit moeten kunnen gaan dat de compost die wordt uitgedeeld voor hun tuin niet vervuild is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gebruikers van compost moeten ervanuit kunnen gaan dat deze compost voldoet aan de eisen die zijn gesteld.
In hoeverre is het bekend of deze vervuilde compost ook bij akkerbouwers (en daarmee potentieel in ons voedsel) terecht is gekomen?
Alle compost die is verstrekt, is gecertificeerde Keurcompost. Het is niet bekend of de compost ook bij akkerbouwers terecht is gekomen. Echter, een groot deel van de Nederlandse voedings- en levensmiddelenindustrie eist van akkerbouwers om te produceren volgens het Voedsel en Voederveiligheid Akkerbouw (VVAK) certificaat. Vanaf begin 2017 mogen telers die gecertificeerd zijn volgens VVAK, alleen nog maar de klassen A en B (Keur)compost aanvoeren als organische bodemverbeteraar en niet meer de basiskwaliteitsklasse C.
Klopt het dat de compost is vervuild met plastic, omdat consumenten plastic bij het gft-afval gooien, maar dat dit er met de juiste zeef goed kan worden uitgefilterd?
De oorsprong van de kunststoffen in de compost ligt inderdaad bij de aanwezigheid van deze kunststoffen in het aangeboden gft-afval. Door technische handelingen voorafgaand aan het composteringsproces zijn vele van deze bodemvreemde materialen, waaronder kunststoffen, te verwijderen. Ook na de compostering wordt de geproduceerde compost nog gezeefd om te voldoen aan de eisen gesteld aan de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal. Met deze inspanningen wordt veel bereikt, maar is het helaas niet mogelijk om de kunststoffen volledig uit te filteren. Daarom heb ik Rijkswaterstaat, de NVRD en de Vereniging Afvalbedrijven gevraagd uitvoering te geven aan het Aanvalsplan gft-afval om via een brongerichte aanpak onder andere de aanwezigheid van bodemvreemde materialen te verminderen en helder en eenduidig te communiceren met burgers over wat wel en niet in het gft-afval aanwezig mag zijn.
Klopt het dat afvalverwerkers (zoals HVC in Purmerend) wettelijk niets fout doen en zich houden aan de normen die door de Meststoffenwet zijn bepaald?
HVC heeft gecertificeerde compost onder het Keurcompost keurmerk geproduceerd. De normen voor Keurcompost zijn scherper dan de eisen die zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Denkt u dat de regels voor de hoeveelheid bodemvreemde stof in gewichtsprocenten met betrekking tot compost nog voldoende zijn? Deelt u de mening dat het beter zou zijn om regels te maken voor de hoeveelheid bodemvreemde stof in volumeprocenten? En deelt u de mening dat er een betere definitie van bodemvreemde stof zou moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het huidige stelsel van wettelijke eisen en bovenwettelijke certificeringseisen biedt voldoende sturing om de aanwezigheid van bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen tegen te gaan. Een wijziging van de eisen voor bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen in volumeprocenten, zal geen wezenlijke verbetering tot gevolg hebben. Ook de definitie van bodemvreemd materiaal is helder en voldoende geborgd in wetgeving. Er is geen twijfel dat deze kunststoffen bodemvreemd zijn.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat die grote hoeveelheid plastic in compost is toegestaan, in de natuur terechtkomt en nota bene verstrekt wordt door overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang om de verspreiding van plastic tegen te gaan. Vandaar de inspanningen via het Aanvalsplan gft-afval om te zorgen dat deze materialen niet in het aangeboden gft-afval zitten.
Wat gaat u doen om dit grote probleem aan te pakken? Bent u bereid om de normen in de Meststoffenwet aan te scherpen en een specifieke norm voor plastic toe te voegen? Bent u in de tussentijd bereid om restricties aan gemeenten op te leggen over wat voor soort compost zij gratis aan inwoners mogen uitdelen?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor de normen voor compost in het Uitvoeringsbesluit Meststoffen. Zij heeft in een reactie op vragen van de CDA-fractie over de geannoteerde agenda van de Landbouw en Visserijraad van 14 mei jl. naar aanleiding van het van kracht worden van de nieuwe Europese verordening meststoffen en de normen die daarin gelden voor verontreiniging in compost, aangegeven dat zij geen reden ziet voor een aanscherping van de wettelijke normen voor bemestingsproducten, omdat dit met het huidige certificeringssysteem in de akkerbouw (VVAK) goed is geregeld.2
Zoals aangegeven ben ik samen met partijen actief met het verbeteren van de kwaliteit van het gft-afval en de geproduceerde compost. Het Aanvalsplan gft-afval zet in op een gecoördineerde brongerichte actie over de gehele keten (burgers, gemeenten en verwerkers).
De nieuwe versterkingsaanpak |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht uit het Dagblad van het Noorden (DvhN) van 25 april 2019 over de nieuwe versterkingsaanpak?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Mijn reactie hierop treft u aan in onderstaande antwoorden.
Waarom is het stuk al wel bekend bij media maar nog niet bij Kamerleden? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Kunt u het stuk direct delen met de Kamer?
Tijdens het bestuurlijk overleg van 11 maart 2019 hebben het Rijk en de regionale overheden de uitgangspunten vastgesteld voor de governance van de versterkingsaanpak voor gebouwen die onder de publieke aanpak vallen. Bij brief van 13 maart 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 587) heb ik deze met u gedeeld en aangegeven dat deze afspraken op korte termijn in overleg met de regionale overheden zouden worden uitgewerkt in een beleidsregel. Ik betreur het dat zeer vroege concepten van de beleidsregel bij de media terecht zijn gekomen. Ik heb het definitieve Besluit versterken gebouwen Groningen inmiddels op 17 mei jl. aan uw Kamer gestuurd.
Hoe bent u tot deze nieuwe beleidsregels gekomen? Wat was uw motivatie om deze zo te formuleren? Wat gaat dit volgens u betekenen voor het versterkingsproces?
De beleidsregel is gebaseerd op de uitgangspunten governance die op 11 maart jl. met de regio zijn overeengekomen. De beleidsregel heeft de vorm van een besluit (Besluit versterken gebouwen Groningen, hierna: besluit). Hiermee geef ik invulling aan mijn wettelijke taak om versterkingsmaatregelen te nemen. Daarnaast is het een instellingsbesluit voor een onafhankelijke commissie die onder andere gaat vaststellen of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en geeft het besluit de processtappen weer die worden doorlopen voor de versterking van een gebouw.
Bent u het eens met de typering van DvhN dat deze «versterkingsmachinerie» uitgebreider en ingewikkelder is dan de huidige aanpak? Kunt u dat toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De versterking verliep bijna onwerkbaar complex, waarbij NAM tot voor kort nog deel uitmaakte van de keten. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeenten communiceren met de bewoner, de NCG meldt de noodzakelijke versterking aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die vervolgens instructie geeft aan NAM, die op zijn beurt opdracht geeft aan het Centrum Veilig Wonen (CVW) en die dan weer terugkomt bij dezelfde bewoner. Dit wordt een veel korter proces waarin NAM en EZK geen operationele of besluitvormende rol meer hebben. Bovendien komt de oordeelsvorming over de noodzakelijke versterking van een pand te liggen bij een onafhankelijke veiligheidsexperts zonder enig ander (budgettair) belang.
Klopt het dat er acht beleidsmatige en juridische stappen zijn uitgewerkt die nodig zijn om tot de daadwerkelijke versterking van een dorp of wijk te komen? Kunt u dat toelichten?
Het versterkingsproces bestaat uit diverse informele en formele processtappen.
In deze processtappen wordt enerzijds invulling gegeven aan de noodzaak om onveilige gebouwen te versterken en anderzijds worden de belangen van de diverse betrokken partijen gewaarborgd. Binnen een publieke aansturing moet bovendien aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden voldaan hetgeen randvoorwaarden stelt aan het proces. Dit is in het belang van alle betrokken partijen.
Klopt het dat de u – en niet de inwoner of de gemeente – uiteindelijk beslist of de versterking doorgaat? Wat vindt u van de opmerking van wethouder Bé Schollema in DvhN dat dit hem stoort? Bent u bereidt dit aan te passen? Wilt u uw antwoord ook hier toelichten?
Dat klopt niet. De Minister van EZK is er wettelijk verantwoordelijk voor dat de veiligheid wordt geborgd. De feitelijke beoordeling van individuele gebouwen en het vaststellen van de benodigde maatregelen worden op afstand van de Minister gezet en in handen gesteld van onafhankelijke experts zonder enig ander (budgettair) belang.
Zoals afgesproken tussen de betrokken bestuurlijke partijen is het de intentie om bij wet te regelen dat de commissie met onafhankelijke experts onderdeel wordt van hetzelfde zelfstandig bestuursorgaan dat wordt opgericht voor de schadeafhandeling. Tevens is afgesproken dat het vaststellen van het versterkingsbesluit en het opdrachtgeverschap van de uitvoeringsorganisatie in een wettelijke regeling worden ondergebracht bij de gemeenten. De gemeenten krijgen in het besluit zelf het materieel opdrachtgeverschap van de versterking door het opstellen en regulier aanpassen van het lokale plan van aanpak.
De eigenaar van een gebouw heeft uiteindelijk altijd het laatste woord over de versterking van dat gebouw, met uitzondering van acuut onveilige situaties. In dat laatste geval kan de gemeente optreden op basis van de Woningwet.
Klopt het dat in het conceptbesluit staat dat het Rijk het besluit om te versterken zelfs helemaal kan terugdraaien? Kunt u zich vinden in de opmerking van wethouder Bé Schollema in DvhN dat dit conceptbesluit daarom terug moet naar de tekentafel?
Zie mijn antwoord bij vraag 6. Dit klopt niet.
Klopt het dat wanneer eigenaren het niet eens zijn met de gang van zaken er alsnog een besluit wordt genomen over de versterking van zijn/haar huis die de wensen van de eigenaren benadert? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere opmerking dat het bewoners zeggenschap moeten hebben over hun eigen huis?
Bij de uitwerking van de versterkingsmaatregelen werkt de uitvoeringsorganisatie nauw samen met de eigenaar om de versterkingsmaatregelen in te passen in de woning. Uitgangspunt is dat de uitvoeringsorganisatie en de eigenaar tot overeenstemming komen over de inhoud van het versterkingsbesluit. Als het niet mogelijk blijkt om de wensen van de eigenaar te verwerken binnen de gegeven randvoorwaarden, wordt een versterkingsbesluit vastgesteld dat de wensen van de eigenaar zoveel mogelijk benadert. Hiertegen staat bezwaar en beroep open. De eigenaar heeft ook in dat geval het laatste woord over de versterking. Zonder diens goedkeuring worden geen maatregelen uitgevoerd.
Bent u het met Susan Top eens dat deze beleidsregels nog meer kopzorgen voor Groningers oplevert? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan aangeven hoe dit tot ontzorging en minimale belasting van Groningers leidt?2
De onzekerheid over het versterken van gebouwen in Groningen levert veel zorgen op. De aardbeving bij Westerwijtwerd vorige week laat dit weer zien.
Het besluit Versterken is een noodzakelijke voorwaarde om de versterking publiek uit te voeren en zo mogelijk te versnellen. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet om op dit punt de zorgen van de Groningers weg te nemen. Het besluit geeft de eigenaar de mogelijkheid om zelf mee te denken over de maatregelen in zijn huis. Ook kan hij afzien van versterken. Er zijn dus diverse keuzemomenten voor de eigenaar die bedoeld zijn om de belangen van de eigenaar centraal te stellen. Hij kan er echter ook voor kiezen om geen gebruik te maken van deze keuzemogelijkheden en de uitvoering over te laten aan de NCG.
Bent u het met de uitspraak van Susan Top eens dat het «slikken of stikken» wordt voor de bewoners en zij in dit proces als sluitstuk worden gezien? Bent u met het Gasberaad van mening dat de bewoners straks worden overgeleverd een de technocratische beoordelingskaders waar ze geen invloed op kunnen uitoefenen? Waarom staat de inwoner weer niet centraal?
De bewoner staat in het hele versterkingsproces centraal. Het proces in het besluit is zodanig ingericht dat de bewoner en de eigenaar vroegtijdig worden betrokken bij de uitwerking van maatregelen. Het besluit maakt inzichtelijk welke stappen worden genomen en welke rechten de eigenaren en bewoners hebben. Hierdoor wordt de positie van de eigenaar en bewoner sterker.
Waarom laat u de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en Centrum Veilig Wonen (CVW) een rol spelen in de versterking? De NAM zou toch uit het systeem gaan?
NAM is opdrachtgever van CVW op basis van een contract dat eind 2019 afloopt. Alle betrokken partijen zijn het erover eens dat NAM geen rol meer moet spelen in de versterkingsoperatie. Voorzien is dat de NCG-organisatie en het CVW opgaan in één publieke organisatie. Voor het jaar 2019 is afgesproken dat, in afwachting van de formalisering hiervan, de NAM zich al volledig conformeert aan het met de regio afgesproken versterkingsbeleid en dat CVW al wordt aangestuurd door de NCG. Gelijktijdig met het Besluit versterken gebouwen Groningen is een aantal overeenkomsten in werking getreden die hier nadere invulling aan geven. Met de NAM heb ik afspraken gemaakt zodat de NCG het CVW operationeel kan aansturen. NCG en CVW hebben hierover ook onderlinge werkafspraken gemaakt. Deze overeenkomsten heb ik met uw Kamer gedeeld. Hiermee is NAM uit de aansturing van de versterkingsoperatie gehaald.
Klopt het dat de nieuwe regels zijn bedacht om de staat juridisch goed af te dekken tegen mogelijke aansprakelijkheidsclaims?
Nee. Zoals ik hierboven heb aangegeven geef ik met dit besluit invulling aan mijn wettelijke taak om versterkingsmaatregelen te treffen.
Klopt het dat de rol van gemeenten formeel zo weinig mogelijk zal voorstellen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit klopt niet. In het bestuurlijk overleg van 11 maart 2019 is afgesproken dat de gemeenten zelf opdrachtgever worden van de uitvoering van de versterking. Een dergelijk verantwoordelijkheid en bevoegdheid kan alleen door een wet in formele zin bij de gemeentes worden neergelegd. In het besluit krijgen de gemeenten echter wel het materieel opdrachtgeverschap van de versterking door het opstellen en regulier aanpassen van het lokale plan van aanpak. Het besluit legt vast dat de uitvoeringsorganisatie en de commissie volgens de planning van het plan van aanpak van de gemeenten werken. Daarmee hebben de gemeenten een grote rol: zij zijn verantwoordelijk voor de planning en aansturing van de uitvoering van de versterking.
Wordt met de nieuwe aanpak recht gedaan aan de in december 2017 met algemene stemmen aangenomen motie Beckerman-cs (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 86), waarin de kamer uitsprak dat het zeer ongewenst is wanneer het CVW winst maakt? Waarom speelt het CVW als commercieel bedrijf een rol in deze nieuwe aanpak? Kunnen zij met de nieuwe aanpak winst blijven maken? Zo ja, waarom wordt niet gekozen voor een publieke instantie?
Met mijn brief van 17 mei jl. betreffende het Besluit versterken gebouwen Groningen heb ik uw Kamer bericht dat de NCG in staat wordt gesteld het CVW direct aan te sturen. De inrichting van de nieuwe publieke uitvoeringsorganisatie, en de eventuele rol van het CVW daarin, worden op dit moment bezien. Op termijn wil ik de NCG-organisatie en het CVW laten opgaan in één publieke organisatie.
Tegelijkertijd wil ik daarin nu, net als in mijn reactie op deze motie, geen valse verwachtingen scheppen. Ook in een publiek systeem zijn de capaciteit en kennis van private partijen met een winstoogmerk, zoals bijvoorbeeld aannemers en ingenieursbureaus, hard nodig. Mijn prioriteit ligt in die gevallen bij een snelle en zorgvuldige afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Wat wordt de rol, de taak, de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)? Kunt u dit toelichten?
De NCG is als voorloper van de uitvoeringsorganisatie verantwoordelijk voor de uitvoering van de versterking (opname, beoordeling en uitvoering) conform de plannen van aanpak van de gemeenten en stuurt hiertoe de hele uitvoeringsketen aan. De NCG krijgt een ruim mandaat, zodat zij de versterking slagvaardig kan uitvoeren. Verder ondersteunt de NCG de tijdelijke commissie versterken bij de vaststelling van de risicoprofielen en normbesluiten. Ook ondersteunt de uitvoeringsorganisatie de gemeenten bij het opstellen van de plannen van aanpak.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat 2019 het jaar van de uitvoering en witte busjes wordt zich tot de acht stappen die doorlopen moeten worden?
Het besluit geeft het kader waarmee een publieke organisatie de uitvoering in gang kan zetten. De eerste stappen in de uitvoering zijn al gezet. Op basis van de lokale plannen van aanpak van gemeenten worden de eerste opnames en beoordelingen onder publieke aansturing inmiddels uitgevoerd. Ik doe er alles aan om dit proces verder te versnellen, onder andere door in te zetten op vergroting van capaciteit in de uitvoering.
Hoe gaan gemeenten samen met de inwoners zelf aan goede plannen kunnen werken wanneer ze aan deze beleidsregels moeten voldoen? Bent u het met het Gasberaad eens dat gedupeerde bewoners steeds minder invloed kunnen uitoefenen, ook niet via hun bestuurders of belangenbehartigers? Zo nee, waar bestaat die invloed dan uit?
Ik herken dit beeld niet. Dit besluit brengt de gemeenten juist in positie doordat de plannen van aanpak van gemeenten leidend zijn voor de uitvoering (zie ook antwoord op vraag 13).
Bent u bereid de beleidsregels van de versterkingsaanpak te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn?
In overleg met de NCG en de regionale bestuurders houd ik de vinger aan de pols. Als in de uitvoering blijkt dat het besluit moet worden aangepast, zal ik dat doen. Daarnaast is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin ik de nieuwste inzichten zal meenemen. Ik verwacht dat ik dit voorstel in het vierde kwartaal in consultatie zal brengen. Daarnaast is een evaluatiebepaling opgenomen in artikel 23 van het besluit.
Waarom kiest u keer op keer niet voor de inwoners van Groningen? Het moet u toch inmiddels bekend zijn dat het echt niet goed gaat met 10.000 inwoners van het land waar u verantwoordelijk voor bent als Minister? Wanneer gaat u naast de inwoners van Groningen staan?
Het besluit geeft invulling aan de gezamenlijke afspraken van het Rijk en regionale overheden voor de uitvoering van de versterking en daarmee duidelijkheid aan de Groningers. De belangen van de eigenaren en bewoners hebben een grote rol gespeeld bij dit besluit. Ook werk ik hard aan de maatregelen om de gaswinning terug te brengen waardoor het veiliger wordt in Groningen. Ik realiseer mij dat het besluit zelf niet betekent dat de versterking van gebouwen in Groningen meteen voorspoedig verloopt. Daarvoor spelen ook andere zaken een rol, zoals het uitbreiden van de capaciteit en het uitwerken van versnellingsmaatregelen. Hier werk ik aan samen met de NCG en regionale overheden, zodat we op 5 juni nieuwe afspraken kunnen maken. Ik houd u hiervan op de hoogte.
In februari 2018 beloofde u toch dat juist het wegnemen van stressfactoren uw hoogste prioriteit zou hebben? Hoe staat het met het wegnemen van stressfactoren bij mensen? Lukt dat? Gaat het ook beter met mensen? Zo ja, waar baseert u dat op?
De onderzoeken van de RuG in het kader van Gronings Perspectief en GGD Groningen laten de problemen zien in de regio. Mijn inzet is in de eerste plaats gericht op het wegnemen van de oorzaken van de stress. Dit doe ik onder andere door de gaswinning zo snel mogelijk terug te brengen, bijzondere aandacht te besteden aan begeleiding van de schademelders en mij bij de publieke aanpak van de versterking te richten op de meest risicovolle huizen. Tegelijkertijd hecht ik er belang aan de gezondheidsklachten voortvarend aan te pakken. Regio en Rijk zijn in gesprek over het GGD rapport «Aanpak gezondheidsgevolgen aardbevingen» en bekijken gezamenlijk hoe opvolging gegeven kan worden aan de voorgestelde aanbevelingen. Ik zal u daar binnenkort nader over informeren.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De mogelijke inzet van niet-duurzame biobrandstoffen zoals palmolie binnen het ontwerp-Klimaatakkoord |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Op welke wijze wordt verankerd dat er geen biobrandstoffen, geproduceerd uit palm- en sojaolie, in Nederland worden ingezet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord is afgesproken dat de huidige praktijk waarbij geen inzet plaatsvindt van biobrandstoffen geproduceerd uit palm- en sojaolie in Nederland, wordt voortgezet.
Hoe voorkomt u dat vóór het tweede kwartaal van 2020, wanneer het duurzaamheidskader biomassa wordt opgeleverd, niet-duurzame biobrandstoffen worden ingezet vanwege de grote vraag naar biobrandstoffen in het ontwerpKlimaatakkoord?
Tot en met 2020 geldt de huidige wet- en regelgeving met betrekking tot hernieuwbare energie vervoer, waaronder de wettelijke limiet van 5% voor conventionele biobrandstoffen. Ondertussen werken we aan de implementatie van de REDII in nationale wetgeving. Daarbij zullen waar mogelijk de afspraken uit het ontwerp-Klimaatakkoord worden meegenomen.
Zijn de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen in transport uit de Renewable Energie Directive II (RED II) van toepassing op alle gebruik van biobrandstoffen in transport? Of gelden deze criteria alléén op de biobrandstoffen die geboekt worden als hernieuwbare energie?
Alle biobrandstoffen die in Nederland worden ingezet voor klimaatambities voor de verschillende transportsectoren worden overeenkomstig de RED II ook ingezet voor het behalen van de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Omdat biobrandstoffen duurder zijn dan fossiele brandstoffen is het economisch onrendabel om gebruikte biobrandstoffen niet in te zetten voor de jaarverplichting. Er is dus geen onderscheid tussen het gebruik van biobrandstoffen in transport en de biobrandstoffen die worden ingezet voor de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Alle biobrandstoffen moeten minimaal voldoen aan de duurzaamheidscriteria van REDII en de afspraken in het ontwerp-Klimaatakkoord. Naar ik weet worden er geen biobrandstoffen gebruikt in andere sectoren dan de transportsector.
Interpreteert u de zin «De huidige praktijk waarbij geen inzet plaatsvindt van biobrandstoffen geproduceerd uit palm- en sojaolie in Nederland, wordt voortgezet» in het ontwerpKlimaatakkoord als het volledige uitsluiten van de inzet van deze brandstoffen vanwege het akkoord, of als het uitsluiten van deze brandstoffen voor de hernieuwbare energiedoelstelling in de transportsector?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u garanderen dat de inzet van biobrandstoffen, onder meer vanwege het ontwerpKlimaatakkoord, niet leidt tot ontbossing?
In het ontwerp-Klimaatakkoord is afgesproken dat na 2020 in ieder geval niet meer additionele biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen in Nederland worden ingezet dan het niveau van 2020. Dit zal bij de implementatie van de RED II in nationale regelgeving worden verankerd. Dit betekent dat na 2020 geen extra biobrandstoffen van voedsel- en voedergewassen op de Nederlandse markt komen. Verder is in het ontwerp-Klimaatakkoord opgenomen dat over biobrandstoffen van landbouwgewassen (niet zijnde voedsel- en voedergewassen) met een laag ILUC-risico in het licht van het duurzaamheidskader afspraken worden gemaakt en tot die tijd geen biobrandstoffen van deze gewassen worden ingezet. Deze afspraken beogen mede dat de biobrandstoffen die in Nederland ingezet worden na 2020 niet tot extra ontbossing leiden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzaam vervoer op 14 mei 2019 plaatsvindt?
Ja.
De (bij)stook van biomassa in centrales |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de aflevering van Nieuwsuur gezien over het bijstoken van (houtige)biomassa in kolencentrales?1
Ja.
Onderschrijft u dat het (bij)stoken van biomassa in centrales de meest klimaatvervuilende energie per kilowattuur (kWh, elektriciteit) en gigajoule (GJ, th) oplevert? Zo nee, waarom niet?
Over de duurzaamheid van biomassa in allerlei vormen en voor allerlei toepassingen, zijn vele opvattingen in omloop. Het kabinet baseert zich op de onderzoeken door aangewezen onafhankelijke deskundige organisaties op nationaal (PBL) en internationaal (EU, VN) niveau.
Op basis daarvan wordt biomassa, mits passend in de strikte criteria, beschouwd als duurzaam, omdat de CO2-emissie bij verbranding evenveel is, als de vegetatie bij groei heeft opgenomen uit de lucht
Onderschrijft u dat de CO2-uitstoot door biomassa-bijstook in kolencentrales per kWh. 2,3 maal zoveel is als bij gasstook en dat de uitstoot zelfs 3 keer zoveel is wanneer biomassa wordt verstookt in kleinere biomassa-centrales? Kunt u aangeven welk aandeel afkomstig is van de productie, het transport en de verwerking van biomassa? Zo nee, waarom niet?
Het is een feit dat bij verbranding – ook van biomassa – CO2 vrij komt. Echter, zoals aangegeven in reactie op vraag 2 wordt het (bij)stoken van biomassa op basis van internationale afspraken als CO2-neutraal gezien.
Ik kan geen exacte uitsplitsing geven van de CO2-uitstoot die samenhangt met de productie, het transport en de verwerking van biomassa. In dit kader is het belangrijk te benadrukken dat, om te voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: duurzaamheidscriteria), de inzet van biomassa over de gehele keten bezien tot minimaal 70% minder CO2-uitstoot moet leiden dan het gebruik van fossiele brandstoffen. Daarmee is geborgd dat met de inzet van biomassa CO2-winst bereikt wordt.
Onderschrijft u dat de classificatie van het stoken van biomassa als CO2-neutraal slechts een papieren werkelijkheid is, alleen al omdat het transport en de verwerking van biomassa CO2-uitstoot veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik onderschrijf dit niet. Conform internationale afspraken wordt het (bij)stoken van biomassa als CO2-neutraal gezien. Daarnaast zorgen de duurzaamheidscriteria er voor dat de gehele keten in ogenschouw genomen wordt.
Kunt u bevestigen dat de inzet van biomassa vanaf 2016 tot 2020 mogelijk 17 maal zo veel wordt?2 Zo ja, is daarmee de conclusie gerechtvaardigd dat er in 2020 mogelijk 10 á 12 MT meer CO2 de lucht in gaat dan wat nu op papier geschetst wordt? Zo nee, waarom niet?
Volgens de meest recente gegevens in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 zal de totale hoeveelheid energieproductie door middel van inzet van biomassa stijgen van 78,5 PJ in 2016 naar 148,9 PJ in 2020. De conclusie dat dit mogelijk leidt tot 10 á 12 MT meer CO2 in de lucht, deel ik niet, omdat de CO2-uitstoot gecompenseerd door de aanplant van nieuwe vegetatie waarmee een even grote hoeveelheid CO2 uit de lucht wordt gehaald.
Deelt u de mening dat een vrijstelling voor de CO2-heffing een onterechte beloning zou zijn voor biomassa (bij)stook en zo kan werken als een perverse prikkel? Zo ja, bent u bereid de CO2-heffing ook voor biomassa (bij)stook te laten gelden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Biomassa is een vorm van hernieuwbare energie, zoals ik ook in mijn bovenstaande antwoorden heb toegelicht. Omdat de bij- en meestook van biomassa netto niet tot CO2-uitstoot leidt, is er ook geen CO2-uitstoot waarvoor de CO2-heffing zou moeten gelden.
Kunt u een overzicht geven van de (te verwachten) groei van de inzet van biomassa en biobrandstoffen in de energiemix van 2016 (start van omvangrijke bijstook), 2020 (CO2-doelstelling Urgenda Klimaatzaak) en 2023 (EU-doelstelling hernieuwbare energie), aangevuld met een berekening van de daadwerkelijke emissies verbonden aan dat gebruik? Zo nee, waarom niet?
De NEV 2017 geeft realisaties en projecties voor het bruto eindverbruik hernieuwbare energie (vastgesteld en voorgenomen beleid). Hieronder is in een tabel opgenomen wat de NEV 2017 aangeeft over biomassa en biobrandstoffen. Zoals gezegd geldt de inzet van biomassa conform internationale afspraken als CO2-neutraal.
2016
2020
2023
Biomassa
78,5
148,9
155,9
Meestook elektriciteitscentrales
–
148,9
129,9
Afvalverbrandingsinstallaties
20,5
19,8
20,4
Biomassa huishoudens
19,0
19,0
19,0
Biomassa ketels, bedrijven
–
27,7
35,4
Biogas
10,9
13,9
20,1
Vloeibare biotransportbrandstoffen
10,4
41,3
33,3
Onderschrijft u de dreiging en de grote impact van het bereiken van de zogenaamde omslagpunten («tippingpoints»), zoals aan de orde bij het smelten van landijs en de methaanuitstoot uit permafrost, mogelijk al op een termijn van 15 tot 30 jaar? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk van de inzet van biomassa is het beleid van de regering er op gericht dat de temperatuurstijging, conform het Klimaatakkoord van Parijs, ruim onder de 2 graden Celsius blijft ten opzichte van de pre-industriële tijd. Door onze inzet nationaal en internationaal moet voorkomen worden dat de zogenaamde omslagpunten worden bereikt.
Heeft de CO2-uitstoot van een steeds omvangrijkere inzet van biomassa en biobrandstoffen een versnellend effect op de nadering van dergelijke omslagpunten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de opvatting van vele deskundigen (onder andere Tropenbos Int.) dat het gemiddeld 60 tot 100 jaar duurt voor de CO2-uitstoot van houtstook weer in bossen is vastgelegd (los van de bijkomende CO2-uitstoot van het transport, het vrijkomen van CO2 uit de achterblijvende wortels, de luchtverontreiniging, het verlies aan biodiversiteit etcetera)? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er tijd overheen gaat om de uitstoot die vrijkomt bij het stoken van biomassa weer op te nemen in nieuwe bomen. In de duurzaamheidscriteria is vastgelegd dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit (vaste) biomassa wordt verkregen groter is dan het verlies aan koolstof. Op die manier treedt geen netto schuld op maar wordt daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot bereikt.
Erkent u dat alleen wanneer een korte termijn wordt genomen en alle bijkomstige CO2-uitstoot zoals opgesomd in vraag tien, het bijstoken van (houtige)biomassa energieneutraal kan worden genoemd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden wordt het (bij)stoken van biomassa in internationaal kader als CO2-neutraal beschouwd en hanteert Nederland hiervoor bovendien zeer strikte duurzaamheidscriteria.
Past de omvangrijke inzet van biomassa -en biobrandstoffen volgens u nog in een efficiënte aanpak van het urgente klimaatprobleem? Zo ja, waar baseert u zich op? Zo nee, welke maatregelen volgen hier uit voort?
Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Uit verschillende PBL-studies blijkt ook dat de inzet van biomassa past in een kostenefficiënte transitie.3 Uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie en dat duurzame biomassa op mondiaal niveau op termijn schaars zal zijn. Daarom is op termijn een zo hoogwaardig mogelijke inzet van biomassa nodig.
Het bericht ‘Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat u in het geval van Westellingwerf en Spijkenisse toestemmingen hebt gegeven voor winning uit gasvelden zonder dat daar proefboringen aan vooraf gingen? Zijn er nog andere velden waarbij dit het geval is?
Ja, dat klopt. Zie ook de eerder gegeven antwoorden op vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) over het ontwerpinstemmingsbesluit voor het gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en de ontwerpomgevingsvergunning Spijkenisse-Oost, zoals ingezonden op 14 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 915).
Ik heb eerder ingestemd met het winningsplan Q16-Charlie-Noord, gelegen onder de Noordzee. Ik heb momenteel het winningsplan Rottum (provincie Fryslân) in behandeling. Deze winningsplannen beschrijven een winning uit kleine gasvelden waaraan (nog) geen proefboring vooraf is gegaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Mijnraad over de winningsvergunningen voor Weststellingwerf en Spijkenisse?
De Mijnraad stelt in haar adviezen op de winningsplannen Weststellingwerf en Spijkenisse-Intra dat ze geen juridische gronden ziet om niet in te stemmen met deze winningsplannen. Toch lijkt het de Mijnraad beter om eerst een proefboring te doen, zodat er meer data beschikbaar zijn voordat ingestemd wordt met het winningsplan.
Bij Spijkenisse-Intra heb ik ervoor gekozen om de procedure voor de vergunning voor het uitvoeren van de eerste (proef)boring te coördineren met de procedure voor het winningsplan. Bij Weststellingwerf behandel ik deze procedures gelijktijdig. Hierdoor is meteen duidelijk wat wel en wat niet is toegestaan als bij de eerste boring inderdaad aardgas wordt aangetroffen. Dit vloeit ook voort uit de wens van omwonenden en de Tweede Kamer om projecten bij voorkeur niet meer «opgeknipt» te vergunnen, maar juist voorafgaand aan enige activiteit het volledige project onder inspraak en besluitvorming te brengen, zodat alle belangen kunnen worden meegewogen voordat «de schop de grond in gaat».
Conform het regeerakkoord zal ik deze kabinetsperiode geen opsporingsvergunningen afgeven voor nieuwe gasvelden op land. Bestaande vergunningen, zoals in het geval van Spijkenisse en Weststellingwerf, blijven van kracht binnen de bestaande wet- en regelgeving. In mijn Kamerbrief van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik aangegeven dat ik – daar waar gaswinning veilig en verantwoord kan – zal instemmen met winningsplannen voor gaswinning uit kleine velden.
Deelt u het inzicht dat wanneer er geen proefboring heeft plaatsgevonden er niet al het mogelijke is gedaan om zoveel mogelijk informatie te verzamelen over bodemdaling en de gasvoorraad? Deelt u de opvatting dat het gezien de risico’s van gaswinning onwenselijk is dat er gaswinning plaatsvindt wanneer niet al het mogelijke is gedaan om eventuele schadelijke effecten te voorzien?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Doordat de gasvelden zijn gelegen tussen gasvelden, waaruit al aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn, kan er van worden uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van deze gasvelden vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van omliggende velden. De desbetreffende gasvelden zijn kleine velden die in dezelfde geologische lagen liggen.
Door gelijktijdige behandeling van een winningsplan en de aanvraag voor een vergunning voor een boring is duidelijk wat de voorwaarden en beperkingen van de winning zijn als bij de (proef)boring inderdaad gas wordt aangetroffen. Het mijnbouwbedrijf krijgt toestemming tot het winnen uit betreffende gasvelden voor zover dit past binnen de grenzen van het winningsplan en de voorwaarden waaronder is ingestemd met het betreffende winningsplan. Ik heb voorgeschreven dat de betreffende mijnbouwonderneming na afloop van de voorgenomen boring de resultaten van de boring, waaronder in ieder geval de te verwachte productie, de gevolgen voor de verwachte bodemdaling en de Seismische Risico Analyse bij mij indient. Het uitvoeren van de boring op zich veroorzaakt geen bodemdaling of bevingen. De genoemde risico’s en voorwaarden zijn wel verbonden aan de gevolgen van de winning van gas gedurende de vergunde periode.
Als uit de data van de boring blijkt dat binnen de vergunde periode de grenzen worden overschreden of niet kan worden voldaan aan de voorwaarden, zal ik nagaan of het mogelijk is de vergunning aan te passen. Indien het niet mogelijk is de vergunning aan te passen, kan er niet meer aardgas worden gewonnen dan is vergund. Het Staatstoezicht op de Mijnen ziet hier op toe.
Bent u bereid toe te zeggen dat er geen winningsvergunningen meer zullen worden afgegeven wanneer daar geen proefboring aan vooraf is gegaan, specifiek met betrekking tot gaswinning in het Waddengebied? Zo nee, waarom niet?
De Mijnbouwwet staat gaswinning alleen toe als dit veilig is. Op basis van de toetsingskaders uit de Mijnbouwwet bepaal ik of het gevraagde besluit kan worden afgegeven. In specifieke gevallen – waar vooraf voldoende gegevens beschikbaar zijn om een afweging te kunnen maken – is het in het kader van transparantie en voorspelbaarheid beter de afgifte van vergunningen te coördineren. In de Mijnbouwwet is een verbod opgenomen tot het afgeven van omgevingsvergunningen voor het oprichten van mijnbouwwerken in Natura 2000-gebieden, en dus ook in de Waddenzee.
De rapportage gezamenlijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen in het gebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage meetresultaten van gezamenlijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen in het gebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta?1
Ja.
Wat vindt u van deze rapportage en hoe zou u de resultaten willen duiden?
De regionale rapportage draagt per waterschap nuttig bij aan het in beeld brengen van de opgave voor het terugdringen van normoverschrijdingen. Uit onderliggende informatie blijkt dat het waterschap Drents Overijsselse Delta op 25 punten gewasbeschermingsmiddelen meet. Van deze 25 maken vier meetpunten deel uit van het Landelijk meetnet gewasbescherming.
Het Landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen heeft onder meer tot doel een verband te leggen tussen normoverschrijdingen in oppervlaktewater en het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in de Nederlandse land- en tuinbouw (https://www.uvw.nl/landelijk-meetnet-gewasbeschermingsmiddelen/). Het meetnet duidt of doelstellingen van het landelijk beleid, zoals die bijvoorbeeld zijn vastgelegd in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» (GGDO), worden behaald.
Met het landelijk meetnet kan beter een relatie tussen normoverschrijdingen en bepaalde toepassingen worden gelegd. Op basis hiervan kan vervolgens worden vastgesteld welke aanpak nodig is om normoverschrijdingen terug te dringen. De nota GGDO bevat een breed scala aan maatregelen om de doelstelling voor het terugdringen van de normoverschrijdingen in het oppervlaktewater – 90% minder normoverschriidingen in 2023 ten opzichte van 2013 – te realiseren.
Voor de duiding van de resultaten verwijs ik u kortheidshalve naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Is het u bekend dat van de 24 meetlocaties van Waterschap Drents Overijsselse Delta er op 13 locaties geen schadelijke stoffen zijn gemeten in de periode 2015–2017?
Het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta telt in de periode 2015–2017 25 meetlocaties waar gewasbeschermingsmiddelen en/of biociden zijn gemeten. Op 13 meetlocaties zijn geen normoverschrijdingen voor gewasbeschermingsmiddelen/biociden waargenomen, op 12 andere meetlocaties wel.
Is het u bekend dat van de 11 meetpunten met minimaal één overschrijding er 3 meetpunten zijn waar stoffen zijn gemeten die te herleiden zijn naar de landbouw en wat vindt u hiervan?
Op 8 van de 12 locaties waar normoverschrijdingen zijn aangetroffen, betreft dit stoffen die toegelaten zijn binnen de landbouw, maar die soms ook als biocide op de markt zijn.
Normoverschrijdingen zijn onwenselijk. Ongeacht of deze worden veroorzaakt door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden binnen of buiten de landbouw.
Is het u bekend dat 9 meetlocaties normoverschrijdingen meten die gerelateerd kunnen worden aan het consumentengebruik en wat vindt u hiervan?
Voor 10 van de 12 locaties met normoverschrijdingen geldt dat er stoffen zijn aangetroffen die als gewasbeschermingsmiddel en als biocide zijn toegelaten voor professioneel en niet-professioneel gebruik. Het herleiden van normoverschrijdingen naar verschillende bronnen en emissieroutes is complex. Een directe relatie met consumentengebruik is daardoor niet vast te stellen.
Wat vindt u van de uitkomsten van het meetpunt in Zwolle waar 65 keer de normoverschrijding van het middel permethrin gevonden is?
Volgens informatie van het Waterschap Drents Overijsselse Delta betreft het hier een eenmalige overschrijding in de periode 2015–2017 waar geen verklaring voor is gevonden. Het betreffende meetpunt wordt beïnvloed door zowel landbouw (afwatering Sallandse weteringen) alsmede door het gezuiverd afval- of rioolwater (effluent) van de rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) Heino en Raalte. Uit onderzoek van de kwaliteit van het effluent van de rwzi’s (2018) blijkt echter dat de gehalten aan permethrin voor beide rwzi’s onder de bepalingsgrens liggen.
Op een andere meetlocatie in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta wordt voor permethrin een incidentele overschrijding van 300 keer de norm waargenomen, waarvan de oorzaak niet duidelijk is.
Zorgwekkende structurele normoverschrijdingen worden in overleg tussen de Unie van Waterschappen en het Ministerie van IenW besproken. Indien er structurele normoverschrijdingen worden geconstateerd, zullen passende oplossingsrichtingen geïnventariseerd worden.
Klopt het dat het middel permethrin vooral gebruikt wordt in consumentenmiddelen zoals antihoutworm-, antivliegen- en antivlooienmiddel en als werkzame stof in humane medicijnen voor bijvoorbeeld schurft en dat veel van deze middelen vrij in de supermarkt en tuincentra te koop zijn?
Er zijn in Nederland inderdaad verschillende biociden en diergeneesmiddelen toegelaten voor niet-professioneel gebruik op basis van de werkzame stof permethrin. Deze zijn bestemd voor de bestrijding van onder andere houtaantastende insecten, kruipende insecten, wespen en vlooien. Deze middelen zijn vrij verkrijgbaar in de detailhandel. Daarnaast is permethrin in Nederland geregistreerd als geneesmiddel tegen hoofdluis, schurft (scabiës) en schaamluis. Geneesmiddelen met permethrin als werkzame stof zijn niet (volledig) vrij verkrijgbaar. Deze geneesmiddelen mogen alleen door de apotheek en de drogist worden verkocht.
Kunt u een opsomming geven van consumentenproducten waarin deze werkzame stof gebruikt wordt?
In bijlage 1 treft u de opsomming aan van biociden met de werkzame stof permethrin en in bijlage 2 treft u de opsomming aan van diergeneesmiddelen met de werkzame stof permethrin.
Kunt u een opsomming geven van gewasbeschermingsmiddelen voor de landbouw waarin deze werkzame stof gebruikt wordt?
Er zijn geen gewasbeschermingsmiddelen toegelaten in Nederland op basis van de werkzame stof permethrin. Legaal gebruik is daarmee uitgesloten.
Klopt het dat middelen met de werkzame stof permethrin al 20 jaar verboden zijn voor gangbare landbouw vanwege het grote gevaar voor bijvoorbeeld vissen, insecten en vlinders, maar dat deze werkzame stof nog steeds gebruikt mag worden in de biologische landbouw? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dat klopt niet. De Europese Commissie heeft op 27 december 2000 besloten om permethrin niet op te nemen in bijlage 1 bij Richtlijn 91/414/EEG en om de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze werkzame stof in te trekken (2000/817/EG).
Dit betekent dat deze werkzame stof en gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze werkzame stof niet gebruikt mogen worden in de Europese Unie in de gangbare, noch in de biologische landbouw.
Wat vindt u van de situatie dat de werkzame stof imidacloprid voor consumenten vrij verkrijgbaar is (onder andere in mierenlokdoosjes en vlooienbanden) in bijvoorbeeld tuincentra terwijl die voor de boer en tuinder verboden is (waarvan het meest recente voorbeeld het verbod op het gebruik van deze werkzame stof in de zaadcoating in de suikerbietenteelt is)?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden in Nederland leidt tot onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde toepassingen van deze middelen wel en andere niet worden toegelaten.
Wat vindt u van het risico dat consumenten het afvalwater bij het schoonmaken van de ondergrond waar bijvoorbeeld een mierenlokdoosje heeft gestaan of bij andere toepassingen door de gootsteen spoelen en welke beleidshandelingen heeft u hierop toegepast?
Voordat een mierenlokdoosje verkocht en gebruikt mag worden, beoordeelt het Ctgb de eventuele risico’s van gebruik volgens voorschrift. Het Ctgb rekent hiervoor gedetailleerde scenario’s door om de effecten op mensen, maar ook voor dieren, het milieu en het water te bepalen. Zoals, maar niet uitsluitend, de uitloging naar de bodem en de emissie naar het oppervlaktewater ten gevolge van lozing van spoelwater na reiniging. Op basis daarvan beoordeelt het Ctgb of veilig gebruik mogelijk is. Is dat niet het geval, dan laat het Ctgb een middel niet toe tot de markt.
Voorts zet de Staatssecretaris van IenW zich in om het vermijdbaar consumentengebruik van biociden te minimaliseren, om belasting naar milieu te verminderen.
Kunt u aangeven hoeveel normoverschrijdingen van het middel glyfosaat er de afgelopen 10 jaar gemeten zijn door de waterschappen en gepubliceerd op www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl?
Waterschappen monitoren de ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewater. De ecologische norm (MTR; Maximum Toelaatbaar Risiconiveau) voor glyfosaat is in de afgelopen 10 jaar op geen enkele meetlocatie overschreden.
Kunt u toelichten waarom uw beleid vooral gericht is op het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij boeren en tuinders die jaarlijks aan opleiding- en bijscholingscursussen moeten voldoen, terwijl er geen controle en handhaving is op het gebruik van middelen met dezelfde werkzame stof door consumenten gekocht die daarvoor geen opleiding volgen en hoe verklaart u deze eenzijdige benadering?
Het beleid is gericht op het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen en buiten de landbouw. Voor niet-professionele gebruikers is dit uitgewerkt in de green deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen».
Deze green deal bevat verschillende maatregelen, waaronder een opleidingstraject voor het winkelpersoneel, communicatie en beperking van de verpakkingsgrootte van gewasbeschermingsmiddelen om verspilling te verminderen. Een voorbeeld van zo’n maatregel is de campagne «Bestrijding volgens het boekje» van Tuinbranche Nederland. Daarnaast hebben tal van andere partijen de aandacht gevestigd op het toepassen van niet-chemische alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Het Ctgb houdt bij het beoordelen van risico’s voor mens, dier en milieu bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel of een biocide rekening met het feit of er sprake is van professioneel of niet-professioneel gebruik. Daarbij speelt verwachte omvang van het gebruik een rol, maar ook dat de professionele gebruiker een bewijs van vakbekwaamheid heeft en de gebruiksvoorschriften daarop zijn aangepast.
Kortom, we willen juist voorkomen dat er sprake is van een eenzijdige benadering.
Deelt u de mening dat deze eenzijdige benadering niet goed is voor het draagvlak van het beleid en kunt u aangeven welke stappen u de afgelopen jaren heeft gezet in een goede voorlichting om het risico van normoverschrijdingen door consumenten terug te dringen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 14.
Deelt u de mening dat bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen het risico voor de gezondheid van de mens en het milieu tot een minimum beperkt moet worden?
Ja.
Kunt u verklaren waarom de uitkomst van deze rapportage niet tot een andere aanpak heeft geleid?
De rapportage over normoverschrijdingen in oppervlaktewater heeft o.a. geleid tot de Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater. Gewasbeschermingsmiddelen hebben hierin naast nutriënten, medicijnen/opkomende stoffen prioriteit.
Uw Kamer heeft op 16 april jl. het pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten ontvangen. Hierin staan verschillende maatregelen om de emissie uit de open teelten naar de leefomgeving terug te dringen tot nagenoeg nul.
Kunt u een overzicht geven van het aantal consumentenproducten per productnaam in volume en omvang ter bestrijding van ongedierte bij huisdieren, gebruik in of rond het huis tegen mieren, insecten en ander ongedierte enz.? Zo nee, waarom kunt u dit overzicht niet geven en kunt u dan aangeven op basis van welke informatie u beleid maakt?
De verkoopcijfers van biocideproducten voor consumenten zijn niet voorhanden bij het Ministerie van IenW. Verkoopcijfers zijn echter wel bekend bij derden. Het Ministerie van IenW heeft RIVM en GfK opdracht gegeven de verkoopcijfers van biociden aan consumenten te analyseren. Hiermee wil het inzicht verkrijgen of consumenten sinds 2014 meer of minder chemische middelen inzetten. Deze analyse heeft betrekking op de volgende groepen: mieren, groene aanslag, vliegende insecten, rodenticiden (biociden tegen muizen en ratten), kruipende insecten, technische producten en zogenoemde «afwerende middelen».
Naar de bestrijding van muizen en ratten en van groene aanslag door particulieren wordt consumentenonderzoek uitgevoerd door middel van enquêtes, om zicht te krijgen op de beweegredenen om te kiezen voor chemische of niet-chemische bestrijding. De Staatssecretaris van IenW zal u voor het zomerreces de rapportage van RIVM doen toekomen.
Bent u bekend met het artikel «Verdwenen soorten: niet door «landbouwgif»?2
Ja.
Wat vindt u van de analyse en de conclusie dat in het politieke en maatschappelijke debat middelen die gebruikt worden in de landbouw als hoofdschuldige aangewezen worden, bijvoorbeeld de neonicotinoïden, voor het verdwijnen van soorten op de Rode Lijst Dagvlinders en Rode Lijst Bijen en hommels, terwijl deze middelen pas veel later in gebruik zijn genomen?
De achteruitgang van de wilde bijen en dagvlinders wordt toegeschreven aan het veranderende landgebruik, zoals ontwikkelingen in de landbouw en de verstedelijking van het landelijke gebied. De ontwikkelingen in de landbouw in de periode tussen 1950 en 1990, zoals ruilverkaveling, het verdwijnen van houtwallen en bloemrijke graslanden door de ontwikkeling en intensivering van monoculturen, ontwatering, bemesting en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hebben bijgedragen aan de afname van bloemen en planten in de leefgebieden van insecten. Hetzelfde geldt voor bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw. Doordat neonicotinoïden pas na de genoemde periode gebruikt worden is er inderdaad geen relatie met de in de rode lijsten geconstateerde afname van soorten.
Wat doet u om zowel het politieke als het maatschappelijke debat op basis van de juiste informatie te laten plaatsvinden?
Voor mijn bijdrage aan het politieke en maatschappelijke debat ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen richt ik mij op de wetenschappelijke adviezen van Ctgb en EFSA en zo transparant mogelijk handelen over voorgenomen standpunten. Ik heb uw Kamer dat op verschillende momenten kenbaar gemaakt.
Daarnaast moeten we uiteraard oog hebben voor het maatschappelijke debat dat wordt gevoerd. We moeten ons voortdurend de vraag stellen of we alles weten. De uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek voeden ons met accurate informatie op basis waarvan besluiten kunnen worden genomen.
Is het u bekend dat boeren en tuinders de afgelopen jaren te maken hebben gehad met een afname van het aantal gewasbeschermingsmiddelen, waarbij de alternatieven niet altijd beter zijn voor mens en of milieu?
Uit het jaarverslag 2018 van het Ctgb blijkt dat het aantal goedkeurde werkzame stoffen en het aantal toegelaten gewasbeschermingsmiddelen niet is afgenomen in de periode 2008 tot 2018. Dit wil echter niet zeggen dat de breedte van het middelenpakket voor de verschillende teelten niet onder druk staat. Werkzame stoffen die wegvallen waren vaak breed inzetbaar tegen verschillende schadelijke organismen of in verschillende teelten. Nieuwe werkzame stoffen die daarvoor in de plaats komen zijn vaak specifiek inzetbaar tegen een of enkele schadelijke organismen en in een of enkele teelten.
Mijn ambities richten zich op weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur en als er dan toch behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen, dan nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en nagenoeg zonder residuen op producten. Dat is de kern van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 die op 16 april jl. aan uw Kamer is aangeboden.
In het uitvoeringsprogramma zal een van de werkgroepen zich richten op het beschikbaar komen van meer haalbare, betaalbare en milieuvriendelijke niet-chemische alternatieven beschikbaar komen en het toepassen hiervan door agrarische ondernemers. Daarnaast zal een werkgroep zich richten op het beschikbaar komen van meer gewasbeschermingsmiddelen met een lager risicoprofiel.
Op welke manier wordt deze «achteruitgang» (het verbieden van de meest moderne en innovatieve middelen en technieken waarbij wordt teruggevallen op oudere middelen) gemonitord?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 22.
Heeft u een overzicht van de gewasbeschermingsmiddelen die de afgelopen jaren verboden zijn, welke alternatieven hiervoor beschikbaar zijn en hoe schadelijk deze zijn ten opzichte van het verboden middel? Zo nee, waarom niet en op basis waarvan wordt dan de afweging gemaakt om een middel te verbieden?
Nee. Verordening (EG) nr. 1107/2009 biedt niet de mogelijkheid om in het besluitvormingsproces rekening te houden met mogelijke, ongewenste milieueffecten van alternatieve werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen. Centraal in dit proces staat de beoordeling «sec» van werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen op de risico’s voor mens, dier en milieu.
Kunnen boeren en tuinders rekenen op een wetenschappelijke benadering van het gewasbeschermingsdossier, met de uitgangspunten van zo min mogelijk risico voor mens en milieu, duurzaam gebruik, toestaan van innovaties en landbouwkundige noodzaak (voedselproductie niet in gevaar brengen)? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23, waarin de ambities staan van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden en tijdig voor het algemeen overleg gewasbeschermingsmiddelen op 24 april 2019?
Ja.
Schade ontstaan door het afsluiten van een lekkende gasput |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) klaar is met de werkzaamheden aan de oude gasput in Monster en dat de grond na drie maanden monitoren overgedragen wordt aan de gemeente?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met het bericht. De lekkende gasput is onlangs door NAM op grond van de daarvoor geldende regelgeving afgesloten. NAM heeft twee nieuwe cementpluggen geplaatst om de lekkage te stoppen. Om na te gaan of de lekkage is gestopt, zal gedurende een periode van drie maanden de druk in de putmond worden gemeten. Ook wordt er in de grond nabij de put een meting gedaan. Als uit de metingen is gebleken dat de lekkage is gestopt, dan zal het terrein weer worden vrijgegeven voor verder gebruik.
Beseft u dat de NAM bij het sluiten van een lekkende gasput in Monster forse schades heeft veroorzaakt aan woningen van omwonenden? Wat vindt u daarvan?
Ik ben op de hoogte dat er tijdens de werkzaamheden schade is ontstaan aan woningen van omwonenden. De omwonenden hebben dit kenbaar gemaakt bij NAM, de gemeente Westland en SodM. Deze schades vallen onder mijnbouwschade. Op grond van de nu nog bestaande regelgeving kunnen mensen zich melden bij NAM. NAM heeft toegezegd de schade te betalen en heeft ook zelf de omwonenden erop gewezen dat zij een claim kunnen indienen. NAM heeft in overleg met de schademelders besloten om een lokale aannemer te betrekken bij de schade-inspecties. Nu de werkzaamheden aan de gasput zijn afgerond, is NAM begonnen in overleg met de bewoners de schade af te handelen.
Vallen deze schades onder mijnbouwschade? Bij wie kunnen deze mensen zich nu melden?
Zie antwoord vraag 2.
Waardoor zijn deze schades exact ontstaan? Heeft de NAM bij haar werkzaamheden voldoende rekening gehouden met de omwonenden?
Er zijn nabij de afgesloten gasput woningen gebouwd. De dichtstbijzijnde woning staat op 30 meter afstand. Dit is een unieke situatie. Deze woningen hebben een ondiepe fundering (zonder heipalen) en zijn daardoor gevoelig voor trillingen. Bij de aanvang van de reparatie van de lekkende gasput heeft NAM een standaard techniek gebruikt waarbij trillingen zijn ontstaan. Ook een eenmalige test van een noodafsluiter heeft trillingen in de bodem veroorzaakt. De trillingen hebben geleid tot schade aan enkele huizen.
NAM heeft gedurende het project contact onderhouden met de omwonenden en de gemeente. De omwonenden konden via een meldpunt problemen melden.
SodM heeft, nadat er een aantal problemen was gemeld, NAM verzocht om een meet- en regelprotocol in te stellen waarin eisen en normen op het gebied van geluid, trillingen en uitstoot zijn vastgelegd. Tijdens de werkzaamheden heeft SodM toezicht gehouden op het naleven van het meet- en regelprotocol. Op het moment dat er toch overlast ontstond, werden de normen in het protocol scherper gesteld.
NAM heeft daarnaast de werkmethoden en werktijden gewijzigd met als doel de schade en overlast zoveel mogelijk te beperken. Ook zijn bewoners op voorhand geïnformeerd wanneer er een activiteit gepland was die mogelijk tot hinder zou kunnen leiden.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat bij het dichten van lekken in oude gas- en olieputten schade ontstaat aan woningen en andere gebouwen?
NAM heeft tijdens het plannen en opzetten van het reparatieproject veel overleg gehad met omgeving. Hierbij is met name op overlast door geluid, licht en verkeer gelet. De mogelijke impact van trillingen en geuroverlast op de nabijheid van de woningen is achteraf gezien onvoldoende ingeschat. Tijdens het project is de geplande werkwijze daarom aangepast. NAM zal de opgedane ervaringen in dit project bij eventuele toekomstige saneringen gebruiken. Men heeft nu een beter inzicht in de impact van de verschillende reparatiemethoden op de omgeving. Dit geldt ook voor de wijze waarop de omgeving wordt betrokken. SodM zal ook de geleerde lessen betrekken in het toezicht op dergelijke werkzaamheden.
Bent u met de NAM in gesprek over de ontstane schade, over mogelijke oplossingen en het in de toekomt voorkomen van dit probleem?
Mijn departement heeft contact met alle mijnbouwondernemingen over het voorkomen en afhandelen van eventuele mijnbouwschade. Ik ben niet specifiek in gesprek over de schade die is ontstaan in Monster. Ik heb geen aanwijzingen dat NAM probeert om onder haar verantwoordelijkheid uit te komen. NAM heeft aangegeven dat zij verantwoordelijkheid neemt voor de ontstane schade en zal deze op een adequate manier en tot tevredenheid van de omwonenden afhandelen. Dit proces is nu gaande.
Bent u bekend dat ook in Monster de NAM probeert onder de verantwoordelijkheid uit te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat ook inwoners van Monster gecompenseerd zouden moeten worden voor de uren die gestoken worden in het thuisblijven van werk voor de komst van schade-experts?
Ik ben van mening dat de schade gecompenseerd moet worden. NAM heeft aangegeven dat men de kosten zal vergoeden die horen bij de schadeafhandeling. Hieronder valt ook een reële thuisblijfvergoeding. NAM volgt hierbij dezelfde aanpak als de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG).
Bent u bekend met het feit dat gemeente Westland na drie maanden monitoring, woningen wil gaan bouwen op deze ondergrond? Wie is er verantwoordelijk en aansprakelijk voor de grond na deze drie maanden wanneer de gemeente de grond heeft verkocht aan projectontwikkelaars?
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Indien er schade optreedt als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem door het lekken van een gasput is, overeenkomstig de Mijnbouwwet en -regelgeving en het Burgerlijk Wetboek, in beginsel de houder van de vergunning daarvoor aansprakelijk. Deze aansprakelijkheid laat onverlet dat er ook andere partijen, zoals lokale overheden of ontwikkelaars, aansprakelijk kunnen zijn voor de schade die voortvloeit uit de keuzes die zij maken over het bebouwen van de grond in de wetenschap dat er zich een afgesloten put bevindt, en het al dan niet treffen van (voldoende) risicobeperkende maatregelen. Dit onder andere op basis van het Burgerlijk Wetboek, de Wet ruimtelijke ordening, Woningwet en Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat na verschillende lekkages drie maanden monitoring zeer kort is? Staat u nog achter de beantwoording van 5 februari 2019 van eerder gestelde schriftelijke vragen over methaanlekkages, waarin u aangeeft dat het risico voor de lange periode relatief onbekend zijn?2
Nee, ik deel die mening niet. De driemaandenperiode heeft enkel betrekking op de kortetermijnrisico’s gerelateerd aan de uitgevoerde afsluitwerkzaamheden. Doorgaans zullen bij een volgens de wet en industrienormen afgesloten put eventuele tekortkomingen binnen een periode van drie maanden aan het licht komen.
Ik sta achter mijn beantwoording over risico-ontwikkeling over de lange termijn. Zoals aangegeven in de brief3 van 5 februari 2019, is het belangrijk om dit risico goed in te schatten en aan de hand daarvan een eventueel monitoringsbeleid in te richten.
Hoe staat het met het onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar de nazorg van afgesloten putten? Zijn er al resultaten van dit onderzoek? Zo nee, wanneer kunnen we die verwachten?
SodM heeft bij 185 verlaten putten luchtmetingen uitgevoerd. In de nabijheid van geen enkele put is gas aangetroffen. Vervolgens heeft de Universiteit Utrecht metingen uitgevoerd in de grond met behulp van een andere methode. Daarbij is in een aantal gevallen wel gas aangetroffen. Alleen in Monster kon de oorzaak aan een bestaande gasput worden toegeschreven. Bij de andere gevallen was de oorzaak gelegen aan een gasleiding of aan gas dat natuurlijk vrijkomt uit veenlagen. SodM heeft TNO een standaard meetprotocol laten ontwikkelen om gasemissies te monitoren, en aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om de mogelijke effecten van het gas op de omgeving in kaart te brengen. In het kader van het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) is een onderzoek uitgezet om beter inzicht te krijgen in de risico’s van verlaten putten in relatie tot hun omgeving. Het KEM-onderzoek kijkt naar methaanmigraties langs putten en langs geologische breuken. Na afronding van de Europese aanbesteding zal in de zomer van 2019 het onderzoek kunnen starten. De verwachte doorlooptijd van het onderzoek is 18 maanden. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting begin 2021 worden gepubliceerd.
Wordt er grondonderzoek gedaan voordat de grond als bouwgrond wordt gebruikt? Wordt er bij gevonden vervuiling dan ook gesaneerd?
NAM zal de locatie opleveren zoals zij hem heeft overgenomen van de gemeente Westland. Op dit moment wordt de locatie afgebroken en opgeruimd en zijn er geen indicaties dat er bodemverontreiniging is opgetreden door de werkzaamheden van NAM ten behoeve van het stoppen van de gaslekkage. Indien dit wel het geval is, dan zal NAM de ontstane bodemverontreiniging moeten saneren.
Hoe is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie over monitoring van oude gas- en olieputten?3 Hoever is dus het plan om monitoring van de oude gas-en olieputten te verbeteren? Kunt u een tijdlijn maken?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 11 is een eerste stap gezet met het door TNO ontwikkelde standaard meetprotocol. Uitgaande van het standaard meetprotocol zijn gebieden gedefinieerd waarvoor een meetprogramma kan worden gemaakt. SodM zal medio 2019 toetsen of het meetprotocol goed functioneert. Vervolgens zullen in de tweede helft van 2019 afspraken met de sector worden gemaakt over een meetprogramma. Uitgaande van de resultaten van dit programma kan in 2020 een monitoringsbeleid worden ingericht.
Ok omgekeerde bewijslast mijnbouwschade in Drenthe |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) om omgekeerde bewijslast overal in Nederland te regelen en niet alleen in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik ken dit advies dat op mijn verzoek is opgesteld door de Tcbb. Ik heb dit Tcbb-advies bij brief van 2 april 2019 aan uw Kamer doen toekomen en daarbij aangegeven nog voor de zomer van 2019 te willen komen met een appreciatie hiervan. Ik zal daarbij ook ingaan op de vraag bij wie de bewijslast ligt voor het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de gebouwschade en de mijnbouwactiviteit, en op de wijze waarop het oorzakelijk verband dient te worden aangetoond.
Kunt u zich vinden in het advies van de Tcbb dat voor alle gevallen van mijnbouwschade in Nederland geldt dat bewijs van de oorzaak niet bij inwoners moet liggen? Gaat u dit advies overnemen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de verwarring in Noord-Drenthe, waar niet duidelijk is of de scheur in een pand veroorzaakt wordt door een Groningse of Drentse aardbeving als gevolg van gaswinning?
Ik begrijp dat het voor burgers in Noord-Drenthe onduidelijk kan zijn of de scheur in een pand is veroorzaakt door een Groningse of Drentse aardbeving als gevolg van gaswinning. Aangezien vanwege de ernstige aardbevingsproblematiek in Groningen is besloten tot diverse uitzonderlijke en vergaande regelingen, zoals de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden, is het verstandig om in geval van twijfel de schadeclaim in te dienen bij het Groningse loket. Mocht tijdens de behandeling worden vastgesteld dat de relatie met de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg er niet of slechts deels is, dan dient deze schadeclaim verder te worden afgehandeld door de betreffende mijnbouwonderneming en de Tcbb. In de toekomst zal deze afhandeling onafhankelijk van de mijnbouwonderneming gaan plaatsvinden, door de Commissie Mijnbouwschade.
Deelt u de mening dat verwarring over locatie van aardbevingen als oorzaak van scheuren even verwarrend is als wanneer scheuren nu door gas- of zoutbevingen ontstaan zijn?
Het ontwarren van een eventuele onduidelijkheid over de locatie van een schadeveroorzakende beving dan wel over de specifiek verantwoordelijke mijnbouwactiviteit, is onderdeel van de opdracht van de bevoegde instantie voor de behandeling van de schadeclaim. Een burger die mijnbouwschade vermoedt, hoeft de specifieke schadeoorzaak niet concreet te kunnen duiden.
Hoe ver staat het met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade? Is er ook sprake van een centraal landelijk meldpunt?
Alvorens de Commissie Mijnbouwschade is ingesteld, dient de Mijnbouwwet gewijzigd te worden. Ik verwacht het wetsvoorstel daartoe dit najaar in consultatie te kunnen brengen. In mijn appreciatie van het Tcbb-advies (zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1 en 2) zal ik nader ingaan op het tijdpad van dit wetsvoorstel.
Bent u naar aanleiding van de met algemene stemmen aangenomen motie in de gemeenteraad van Veendam van 25 maart 2019 bereid om nogmaals te kijken naar één instantie voor alle mijnbouwactiviteiten waarbij dan de omgekeerde bewijslast leidend is? Zo nee, waarom niet?
In mijn appreciatie van het Tcbb-advies, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1 en 2, zal ik ook ingaan op de bevoegde instantie voor de afhandeling van mijnbouwschade en de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat omwonenden beter betrokken worden bij mijnbouwactiviteiten?
Zoals uiteengezet in mijn brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 156) zet ik mij nadrukkelijk in voor een betere communicatie met gemeenten waarin mijnbouw aan de orde is en met omwonenden van mijnbouwactiviteiten. Ik doe dit op dit moment onder andere voor de aangepaste monitoringspraktijk voor het vaststellen van eventuele gebouwschade, en voor de landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Maar ook voor andere thema’s zet ik mij, op eigen initiatief of in reactie op een verzoek van een gemeente, graag in om waar mogelijk tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van omwonenden van een mijnbouwactiviteit.
Welke maatregelen treft u om omwonenden eerlijk te informeren over risico’s? Op welke termijn treft u deze maatregelen?
Het goed informeren van omwonenden over risico’s die gemoeid zijn met een mijnbouwactiviteit is een speerpunt van het mijnbouwbeleid. De afgelopen jaren zijn ook al diverse verbeteringen doorgevoerd, zoals het standaard opnemen van een seismische risicoanalyse in nieuwe winningsplannen en het inwinnen van adviezen hierover bij decentrale overheden. Het gesprek met omwonenden en decentrale overheden over verdere verbeteringen in deze aanpak is een blijvend punt van aandacht, waarbij het vaak gaat om maatwerkoplossingen. Een voorbeeld hiervan is de op 18 maart 2019 in Harlingen door de lokaal betrokken partijen ondertekende Samenwerkingsovereenkomst rond de zoutwinning onder de Waddenzee.
Het bericht ‘Mest barst van chemicaliën en dat is slecht nieuws voor de weidevogels’ |
|
Laura Bromet (GL), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Mest barst van chemicaliën en dat is slecht nieuws voor de weidevogels»?1
Ja. Het bericht in Trouw verwijst, net als het bericht op Foodlog waarover eerder vragen zijn gesteld, naar het rapport «Een onderzoek naar de mogelijke relaties tussen de afname van weidevogels en de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen op veehouderijen» door Jelmer Buijs en Margriet Samwel-Mantingh, dat op 12 april is gepubliceerd. Ten tijde van de vorige vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2038) was het rapport, in opdracht van de provincie Gelderland, nog niet openbaar. Bij de beantwoording van de nu voorliggende vragen heb ik, behalve het artikel, ook het betreffende rapport benut en een duiding van de resultaten door WUR (zie bijlagen).
Klopt het dat de bestrijdingsmiddelen die in stro en veevoer zitten en de chemische middelen die worden gebruikt in stallen en mestkelders via de mest van het vee weer op het land terecht komen?
Ja.
Wist u dat de bestrijdingsmiddelen in mest ook op biologische veebedrijven zijn gevonden en dat die hoeveelheden weinig schelen met de hoeveelheden chemicaliën in mest op gangbare bedrijven?
Ja.
Klopt het dat biologische veebedrijven bijvoorbeeld stro mogen gebruiken uit de gangbare teelt en dat er hierdoor chemicaliën in de mest terechtkomen?
Ja. Op grond van de Europese regelgeving inzake biologische productie is het verplicht om de rustruimten voor zoogdieren te voorzien van strooisel dat moet bestaan uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen. Dit strooisel mag afkomstig zijn van gangbare teelt.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de voorwaarden voor de (biologische) landbouw niet streng genoeg zijn om de aanwezigheid van chemicaliën te voorkomen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
In het huidige beleid is er geen sprake van strikte scheiding tussen gangbare en biologische landbouw als het gaat om de aanwezigheid van residuen. Het gaat erom dat de gevonden hoeveelheden binnen wettelijk vastgestelde normen blijven.
Was u op de hoogte van de zorgelijke ontwikkeling dat de bestrijdingsmiddelen in mest leiden tot de afname van de weidevogelpopulatie en welke concrete maatregelen gaat u nemen om het huidige weidevogelbeleid te verbeteren?
Zoals ik u gemeld heb in mijn vorige brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2038) maak ik mij zorgen over de afname van weidevogels. Onder een veelvoud van factoren voor deze afname bevindt zich ook het voedselaanbod. Voor veel weidevogels bestaat dit uit insecten. Het rapport van Buijs e.a. legt een verband tussen bestrijdingsmiddelen in krachtvoer, die via mest insecten doden, waardoor de weidevogelpopulatie op veehouderijbedrijven afneemt.
Op basis van de onderzoeksresultaten geven toxicologen en weidevogelexperts van WUR in hun duiding van het rapport van Buijs e.a. aan dat het causale verband tussen werkzame stof in krachtvoer en de afname van weidevogels niet is aangetoond.
Herinnert u zich de beantwoording van de Kamervragen over het artikel «Ook afname weidevogels op biologische boerenbedrijven mogelijk gevolg van aanwezige pesticiden»2, waarin u stelt dat bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen rekening wordt gehouden met onder andere blootstelling aan de bodem en daarin levende organismen en dat de risicobeoordeling het risico van residuen afdekt? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er toch grote hoeveelheden pesticiden gevonden worden? Zo ja, moet er niet zo snel mogelijk een herbeoordeling plaatsvinden waarbij nieuwe wetenschappelijke inzichten worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt het huidige toelatingsbeleid van pesticiden zo snel mogelijk aangepast aan de nieuwe European Food Safety Authority (EFSA) risicobeoordeling van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen in voedsel?
Zodra de risicobeoordeling van EFSA van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen gereed is, zal deze worden geïmplementeerd en toegepast door het Ctgb in het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen. Medio 2019 komen rapporten hierover beschikbaar. Het RIVM levert hier een bijdrage aan.
Op welke manier kunnen veehouderijbedrijven inzichtelijk krijgen wat voor schade pesticiden toebrengen aan de grond en omgeving, zodat ze een gedegen afweging kunnen maken in het gebruik van chemische middelen en de aantasting van de omgeving?
Agrarische ondernemers dienen eerst een afweging te maken of het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een bepaalde situatie noodzakelijk is. Blijkt dit inderdaad het geval te zijn, dan dient een gewasbeschermingsmiddel te worden gebruikt dat is toegelaten door het Ctgb. Het Ctgb maakt, op basis van zijn wettelijke taak, een wetenschappelijke analyse van het rapport om de vraag te beantwoorden of de gevonden waardes risico kunnen opleveren en of er grond is om bestaande toelatingen in te perken.
Bovendien kijken we in het kader van het nationaal programma landbouwbodems niet alleen naar de fysisch-chemische samenstelling, maar ook naar de biologische en ontwikkelen we een set indicatoren waarmee agrarische ondernemers uit de voeten kunnen.
Op welke wijze past het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij kringlooplandbouw?
Bij kringlooplandbouw komt zo min mogelijk afval vrij, is de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein mogelijk en worden grondstoffen en eindproducten met zo min mogelijk verliezen benut.
De «Toekomstvisie Gewasbescherming 2030» die uw Kamer op 16 april jl. heeft ontvangen (Kamerstuk 27 858, nr. 449) is een uitwerking van mijn kringloopvisie «Waardevol en verbonden» en beoogt een trendbreuk: planten en teeltsystemen die weerbaar zijn, hebben minder gewasbeschermingsmiddelen nodig. En daar waar we niet zonder middelen kunnen, moeten deze nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen worden gebruikt. Op basis van de toekomstvisie volgt een uitvoeringsprogramma waarin het handelingsperspectief op de korte, middellange en lange termijn staat beschreven. Het streven is om dat na het zomerreces gereed te hebben.
Heeft u zicht op de omvang van het probleem en wat gaat u doen om dit probleem te onderzoeken en het weidevogelbeheer effectiever te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen |
|
Erik Ronnes (CDA), Paul Smeulders (GL), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden van 22 oktober 2018 op de Kamervragen over het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen?1
Ja.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot het buisleiding tracé? Wat is er sinds de beantwoording van de vorige Kamervragen op 22 oktober 2018 precies gebeurd? Wanneer kunnen de bewoners, de betrokken medeoverheden en de Kamer een besluit verwachten?
Het besluit is in deze brief bijgevoegd. Sinds de beantwoording van de Kamervragen op 22 oktober 2018, heeft mijn ministerie overleg gevoerd met de direct belanghebbenden. Aan Rijkswaterstaat is gevraagd om MER-experts te laten beoordelen of de milieustudies voldoende waren voor het definitief kunnen vaststellen van de indicatieve tracés die in deze studie waren betrokken. Daarnaast inventariseert mijn ministerie in het kader van een Wobverzoek uit documenten die waren gearchiveerd vanaf 2008 de stukken die conform het verzoek en op basis van de Wob geheel niet, gedeeltelijk of geheel openbaar gemaakt zullen worden. Het besluit hierover volgt op korte termijn en zal ook naar uw Kamer worden gestuurd.
Welke signalen heeft u ontvangen van onder andere de betrokken provincies en gemeenten voor het voornemen om dit indicatief buisleiding tracé te laten staan in de Structuurvisie Buisleidingen terwijl eerder de verwachting is gewekt dat dit tracé van tafel zou zijn?
In het ontwerp van de Structuurvisie dat in 2011 ter inzage is gelegd, is het tracé Laarbeek-Echt/Susteren, zoals die op hoofdlijnen was aangegeven in het Structuurschema Buisleidingen van 1985, niet opgenomen. In zienswijzen van de partijen Port of Rotterdam, Chemelot, Petrochemical Pipelines Services en VNO-NCW, is gepleit voor het (weer) opnemen van dit tracé. Op basis van de in die zienswijzen aangevoerde argumenten is gekozen om het tracé op te nemen in de Structuurvisie Buisleidingen 2012–2035 als «indicatief» tracé. Daarbij is de opgave aangegeven dat de precieze ligging van dit tracé op basis van onderzoek en overleg zal worden vastgesteld. Dat proces is in 2012 gestart. Daarna is er geen verwachting gewekt dat het tracé van tafel zou zijn.
De provincie Noord-Brabant en de gemeenten uit Noord-Brabant-oost en Midden-Limburg hebben mij in hun brief van 14 december 2018 gevraagd om zorgvuldig tot besluitvorming te komen over het tracé Laarbeek-Echt/Susteren en daarbij de nut en noodzaak te betrekken.
Hoe staat het met de nog te volgen zienswijzeprocedure die voorzien was voor de eerste periode van 2019?
In mijn antwoorden van 22 oktober 2018 heb ik aangegeven welke stappen nodig zijn om tot vaststelling van een indicatief tracé te kunnen komen. Op dat moment was te voorzien dat de bij die procedure horende zienswijzeprocedure, niet eerder dan in de eerste periode van 2019 kon worden gestart. In mijn bijgaande brief heb ik aangegeven welke stappen ik daarna heb gezet en welke aanpak ik heb gekozen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de bewoners die nu al lang in onzekerheid zitten nog veel langer in onzekerheid te laten door het indicatief tracé voor nog langere tijd als indicatief tracé in de Structuurvisie Buisleidingen laten staan?
Ik deel de mening dat het voor burgers, bedrijven en de betrokken overheden het meest wenselijk is, als er een definitief besluit genomen zou zijn over het indicatieve tracé Laarbeek-Echt-Susteren. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, is er op dit moment onvoldoende informatie om het tracé definitief vast te stellen. Daarbij zal ik rekening dienen te houden met nieuwe opgaven voor het transport in het nationale netwerk buisleidingen die voortkomen uit de energietransitie de komende jaren en die bepalend zijn voor de nut en noodzaak van het tracé. Daar kan ik niet op vooruitlopen. In mijn brief heb ik aangegeven dat ik het in 2012 in gang gezette proces stop zet. Ik betreur dat, maar zorgvuldigheid is geboden richting alle belanghebbenden.
Daarbij wil ik in ieder geval voorkomen dat een prematuur besluit, achteraf zal moeten worden teruggedraaid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bewoners moeten verhuizen of een deel van hun terrein niet mogen gebruiken, zeker aangezien ze niet uitgekocht/ onteigend worden omdat het «slechts» een reservering betreft? Zo nee, waarom niet?
De Structuurvisie Buisleidingen bindt juridisch alleen het Rijk en niet andere overheden. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is ten aanzien van vastgestelde tracés voor gemeenten de verplichting opgenomen om bij bestemmingsplannen die het geldende bestemmingsplan wijzigen, geen nieuwe activiteiten toe te laten die de realisatie van een leidingenstrook belemmeren. Deze verplichting geldt niet voor indicatieve tracés. Verhuizen of het niet mogen gebruiken van een deel van het terrein, is in het geval van een indicatief tracé dus niet aan de orde.
Kunt u aangeven waarom het indicatieve tracé Laarbeek-Echt-Susteren nog steeds als indicatief tracé genoemd staat in de Structuurvisie Buisleidingen? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de ontwikkelingen van de Zuidoost vervoercorridor Rotterdam-Venlo/grens met Duitsland, de druk op het goederenvervoer per spoor door onder andere Helmond, de druk op de snelweg A67?
In de afgelopen 6 jaar is gepoogd het indicatieve tracé Laarbeek-Echt/Susteren als definitief tracé vast te stellen. In mijn brief heb ik aangegeven waarom ik deze procedure nu stop zet. Dat is de reden dat het indicatieve tracé indicatief blijft in de Structuurvisie.
In de MIRT studies voor de Zuidoost corridor wordt gekeken hoe de druk van het goederenvervoer per spoor, en weg, kan worden opgevangen. Daarin spelen buisleidingen als vervoersmiddel een rol. Deze studie zal binnenkort worden afgerond waarbij opties en handelingsperspectieven worden geschetst.
Uit de contacten die mijn ministerie heeft opgenomen met de belanghebbende partijen, blijkt dat het bedrijfsleven, in tegenstelling tot de overheden in de regio waarmee is gesproken, de verbinding tussen Laarbeek-Echt/Susteren nog steeds van belang vindt.
Bent u bereid om het indicatieve tracé uit de Structuurvisie Buisleidingen te schrappen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u dan wel bereid om een maatschappelijke kosten en baten analyse te laten uitvoeren naar het indicatieve tracé? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief heb ik aangegeven waarom ik het tracé Laarbeek-Echt/Susteren niet zal schrappen. Het is evenmin opportuun om speciaal voor dit indicatieve tracé een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) uit te voeren. De te beoordelen baten zijn immers afhankelijk van de nog te verkennen ontwikkelingen en opgaven als gevolg van het (ontwerp) Klimaatakkoord en de energietransitie. In mijn brief heb ik aangegeven dat ik het nationaal belang van buisleidingen wil betrekken bij de Verkenning die onder leiding van het Ministerie van EZK wordt gestart voor het Nationaal Programma Energiesysteem.
Wat is de rol van de Kamer ten aanzien van het indicatieve buisleidingentracé Laarbeek-Echt-Susteren? Wanneer kan de Kamer zich hier over uitspreken?
Een indicatief tracé kan niet als definitief tracé worden vastgesteld zonder overleg daarover met de Kamer. Mijn besluit zoals aangegeven in mijn brief, betekent dat de indicatieve tracés niet als vast te stellen tracés aan de Kamer zullen worden aangeboden en daardoor niet de status kunnen krijgen van definitief tracé. De Kamer zal worden geïnformeerd over het Nationaal Programma Energiesysteem en de Verkenning die daarvoor start.
Wat is de rol (zeggenschap en verantwoordelijkheden) van de betrokken gemeentes en provincies? Zijn er reeds afspraken gemaakt met de provincies Noord-Brabant en Limburg met betrekking tot de procedure? Zo ja, hoe luiden die afspraken?
Indien de Verkenning van het Nationaal programma Energiesysteem aanleiding geeft nader onderzoek te doen naar de effecten van de indicatieve tracés, zullen de provincies Noord-Brabant en Limburg daarbij worden betrokken. In een gesprek met mijn ministerie heeft de provincie Noord-Brabant gevraagd om ook aandacht te geven aan de governance en sturing van de opgave van buisleidingen. Dit zal worden betrokken bij de genoemde Verkenning.
Kunt u aangeven wanneer u de brief van 6 november 2018 van Bewonersteam Buizen Brandevoort kunt beantwoorden? Kunt u, zoals eerder al door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken aan u is verzocht, een afschrift van deze reactie aan de Kamer doen toekomen?
De genoemde brief die het Bewonersteam Buizen Brandevoort aan u heeft gestuurd is beantwoord. Een afschrift treft u hierbij aan2.