Het gebruik van politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Amsterdam een politiepaard werd aangevallen met een ploertendoder en daarbij gewond raakte?1
Ja, dat is juist. Tijdens de demonstratie in Amsterdam zijn verschillende politiepaarden geslagen met een ploertendoder. Naar de daders loopt een onderzoek. De politie heeft aangegeven dat het met de gewond geraakte paarden weer goed gaat.
Is het juist dat bij een verboden demonstratie in Eindhoven enkele politiepaarden uitgleden en één politiepaard in paniek losbrak en wegrende?2
Ja. Er zijn twee paarden uitgegleden, waarvan één daarbij ten val kwam. Dit ondanks het gebruik van zogeheten stiftjes in de hoefijzers om uitglijden te voorkomen. Het gevallen paard is zonder ruiter terug naar de paardentrailer gerend. Dit is instinctief gedrag van het dier.
Hoeveel politiepaarden- en honden zijn er sinds de verboden demonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 17 januari jongstleden ingezet en hoeveel daarvan zijn gewond geraakt?
Tussen 17 en 31 januari 2021 heeft de Bereden Politie 10 inzetten gehad. Het aantal paarden per inzet varieerde tussen 8 en 36. De politie heeft aangegeven dat er in de genoemde periode in totaal 178 paarden zijn ingezet.
In Amsterdam is één paard gewond geraakt aan het hoofd als gevolg van een klap met een ploertendoder. Twee paarden hebben een schaafwond overgehouden aan de inzet en vier paarden zwellingen.
Erkent u dat paarden vluchtdieren zijn en derhalve de instinctieve reactie hebben om aan een angstige situatie te willen ontkomen?
Zowel mensen als dieren kunnen in een stressvolle situatie verschillende vormen van gedrag vertonen. Door middel van selectie, opleiding en training kan dit gedrag door mensen en werkdieren worden beheerst. Paarden zijn vooral kuddedieren. Van deze eigenschap maakt de politie gebruik bij alle trainingen en inzetten van politiepaarden. Door het werken in een groep ondervinden paarden steun aan elkaar.
Erkent u dat politiepaarden en -honden een verhoogd risico lopen om blootgesteld te worden aan geweld? Vindt u dat acceptabel?
Net als medewerkers van de ME lopen politiepaarden en hun ruiters bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld. Ik vind dat een acceptabel risico, gegeven de situatie. Politiepaarden zijn goed getraind voor deze situaties en voorzien van beschermingsmiddelen. Bovendien is het inzetten van politiepaarden in dit soort situaties een bewezen effectief middel. Over het algemeen heeft de aanwezigheid van paarden en honden een preventieve werking en voorkomt het vaak dat er geweld moet worden aangewend. Met behulp van de inzet van paarden kan een mensenmassa snel worden verplaatst dan wel uit elkaar gedreven worden. Daarnaast kan een specifieke groep mensen worden ingesloten. De heftige gebeurtenissen in Amsterdam en Eindhoven zijn wat dat betreft uitzonderingen.
Op welke manier waarborgt u het welzijn van de politiepaarden en -honden bij oproerbeheersing?
Bij ME-inzetten hebben politiepaarden en -honden een toegevoegde waarde. Ze worden, weloverwogen en terughoudend, ingezet in situaties waarin dat verantwoord wordt geacht. De politiepaarden en -honden raken doorgaans zelden gewond tijdens een ME-inzet. Als zij worden ingezet is dit altijd kortstondig en doelgericht. De dieren worden voorafgaand aan een ME-inzet, indien nodig, van extra beschermingsmiddelen voorzien en er wordt een afweging gemaakt of het te bereiken doel, handhaving van de openbare orde en veiligheid, opweegt tegen het gevaar voor mens en dier. De inzet van de politiepaarden en -honden geschiedt, gezien de omstandigheden, zo veilig mogelijk. Dierenwelzijn is daarbij een van de afwegingen.
Dierenwelzijn heeft, net als optimale training en verzorging, bij de politie altijd een hoge prioriteit. De politiepaarden komen tijdens ME-inzetten altijd als groep (gebruik makend van hun kudde-instinct) in actie, waardoor ze tijdens de inzet steun aan elkaar hebben. Het werken in een groep zorgt voor rust. Bij de samenstelling van de groep is er aandacht voor welke ruiters en paarden goed kunnen samenwerken.
Beenbeschermers en neusplaten worden altijd aangebracht. Tijdens een inzet zelf worden ook altijd zo veel mogelijk rustmomenten ingebouwd. Zo staan paarden voorafgaand aan een charge altijd (in relatieve rust) achter het commandovoertuig opgesteld en nooit oog-in-oog met de relschoppers. Zo nodig, worden ook gelaatschermen of oordoppen gebruikt. Ook na afloop krijgen de paarden de juiste nazorg.
Bent u bereid alternatieven te onderzoeken voor de inzet van politiepaarden- en honden bij oproerbeheersing? Zo ja, binnen welk tijdsbestek? Zo nee, waarom niet?
Politiepaarden en honden hebben in de praktijk bewezen dat zij een de-escalerend effect hebben tijdens ordehandhavend optreden. De inzet van deze dieren maakt dat een deel van de ordeverstoorders uit eigen beweging de betreffende locatie verlaat. Zonder de inzet van de eerdergenoemde dieren zou de politie zich genoodzaakt zien om geweld te moeten gebruiken tegen een grotere groep ordeverstoorders met kans op een grotere escalatie van de gevaarsituatie en een ingrijpendere vorm van geweld door de politie jegens ordeverstoorders, en vice versa.
De politie geeft aan dat zij relevante ontwikkelingen met betrekking tot de inzet van politiepaarden en -honden continue in de gaten houdt. Er is tot op heden nog geen geschikt alternatief voor de inzet van politiepaarden en -honden ten aanzien van crowd control, crowd management en riot control. In die situaties werkt de inzet deze dieren – meer dan elk ander middel – de-escalerend.
Het verbod op verrijkte kooien voor leghennen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het, veertien jaar na de aangenomen motie Thieme, sinds 1 januari 2021 eindelijk verboden is om leghennen te houden in zogenaamde «verrijkte kooien», waarin de dieren nauwelijks meer dan 1 A4-tje ruimte en een zitstok van 15 centimeter per kip hebben?1
Vanaf 1 januari 2021 is het in Nederland verboden leghennen te houden in verrijkte kooien. Hiermee zijn de eisen aan huisvesting voor leghennen in Nederland strenger dan de eisen die Europees gesteld worden.
Kunt u bevestigen dat in 2018 meer dan zes miljoen dieren (6.234.000 leghennen, exclusief opfokleghennen) nog in verrijkte kooien moesten leven?2
Eerder heb ik uw Kamer (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 8) abusievelijk gemeld dat er maximaal 6.234.000 leghennen in verrijkte kooien leefden. Het genoemde aantal betrof echter het aantal leghennen in zogenaamde aangepaste kooien. In Nederland betreft dit verrijkte kooien en koloniekooien tezamen. Uit de gegevens van het Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) blijkt dat het aantal leghennen in verrijkte kooien lager lag.
Kunt u bevestigen dat er in 2019 nog 14 bedrijven waren die leghennen hielden in verrijkte kooien?3
In 2019 stonden er 14 bedrijven geregistreerd met verrijkte kooien.
Kunt u garanderen dat in de Nederlandse pluimveehouderij op 1 januari 2021 geen enkele kip meer haar leven hoeft te slijten in een verrijkte kooi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze laat u dit controleren?
Nee, controle hierop wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd door het COKZ. Voor één legbedrijf heb ik op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet Dieren een tijdelijke ontheffing van maximaal zeven maanden verleend voor één stal. De geplande ombouw heeft door de COVID-19-pandemie (bouwbedrijf dat afspraken niet na kon komen) niet tijdig plaats kunnen vinden.
Klopt het dat u niet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) laat handhaven op het verbod op verrijkte kooien, maar dat u dit overlaat aan de private organisatie COKZ (Stichting Controle Orgaan Kwaliteitszaken)? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?4
Zowel inspecteurs van de NVWA als van het COKZ zijn op grond van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren bevoegd om toezicht te houden op het Besluit Houders van Dieren waarin het verbod op het houden van leghennen in verrijkte kooien is vastgelegd.
Inspecteurs van het COKZ bezoeken, in het kader van het toezicht op de handelsnormen (Vo. (EG) 589/2008), frequenter pluimveehouders die leghennen houden dan inspecteurs van de NVWA. Bij een dergelijke inspectie door de inspecteurs van het COKZ controleren zij ook standaard of de pluimveehouder zich houdt aan de huisvestingseisen, inclusief het verbod op verrijkte kooien, van het Besluit houders van Dieren. Door deze werkwijze is het toezicht efficiënt ingericht.
Zijn alle bedrijven met verrijkte kooien inmiddels al gecontroleerd en hoe houdt u hier als Minister zicht op?
Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar de antwoorden op vraag 4 en 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden en derhalve heeft uw Kamer een uitstelbrief ontvangen.
De brandbrief van Dier & Recht over ‘extreem gebruik van antibiotica door ongezonde kalversector’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraak in de brandbrief dat ondanks dat het antibioticagebruik in de Nederlandse kalversector tussen 2009 en 2019 is gehalveerd, de inzet van antibiotica onverantwoord hoog blijft?1
Samen met veehouders en dierenartsen zet ik al jaren in op reductie van het gebruik van antibiotica. Dit is een effectieve manier om vermindering van antibioticaresistentie te bereiken in de dierhouderij. Antibioticaresistentie is een risico voor de gezondheid van mens en dier. De Stichting diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) rapporteert jaarlijks over het antibioticumgebruik in de diersectoren, waaronder de vleeskalverhouderij. Het antibioticumgebruik in de kalversector is sinds 2009 met 51% gedaald. Een prestatie waar ik veel waardering voor heb. Desalniettemin is het antibioticumgebruik in de kalversector nog hoog en is verdere reductie nodig. In 2019 heb ik met de sector afspraken gemaakt om het antibioticumgebruik verder te reduceren, zie Kamerstuk 29 683, nr. 249. De sector geeft hier uitvoering aan.
Klopt het dat 90 procent van de kalvermest resistente bacteriën bevat? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om dit percentage te verlagen?
U refereert aan het onderzoek «Antibioticaresistente bacteriën, resistentiegenen en antibioticaresiduen in mest» uitgevoerd door het RIVM waarbij mest uit een mestopslag is onderzocht en geen feces van individuele dieren. Dit betreft een onderzoek naar de invloed van resistente bacteriën uit de mest op de omgeving en de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid.
Het feit dat er in 90% van de kalvermest ESBL-producerende bacteriën zijn gevonden is een indicatie dat ESBL-producerende bacteriën relatief veel voorkomen in deze sector.
Zoals aangegeven in de brief van juli jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 252) laat ik onderzoek uitvoeren naar ESBL’s in de kalverhouderij. Dit onderzoek heeft tot doel meer inzicht en handelingsperspectief te krijgen in de herkomst en verspreiding van ESBL’s in vleeskalversector. Het is evident dat, ondanks de bereikte reductie in antibioticumgebruik, inzet op dit onderwerp onverminderd hoog moet zijn.
Klopt het dat de kalverhouderij als enige sector in de veehouderij een toename van het aantal ESBL-producerende E. colibacteriën kent, welke ongevoelig zijn voor meerdere soorten antibiotica? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om deze trend te keren en welke stappen neemt u al?
De jaarlijkse MARAN-rapportage geeft zicht op trends in het vóórkomen van resistente bacteriën bij individuele landbouwhuisdieren. Daarbij wordt met name gekeken naar de vormen van resistentie die belangrijk zijn voor de volksgezondheid. Een belangrijke indicator is het aandeel ESBL/AmpC-producerende E. coli in de darminhoud. ESBL-positieve bacteriën zijn niet per definitie meer ziekteverwekkend dan ESBL-negatieve bacteriën. Het is wel zo dat er bij het behandelen van een infectie met een ESBL-producerende ziekteverwekkende bacterie minder keuzemogelijkheden zijn voor het inzetten van antibiotica.
In blankvleeskalveren werd in 2019 in 39,8% van de monsters ESBL-producerende E. coli aangetroffen, ter vergelijking in rosé kalveren betrof dit in 14,0% van de monsters. Daarbij was voor het eerst, na een jarenlange stijging, een duidelijke afname te zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Ook andere vormen van resistentie bij vleeskalveren lieten een afname zien.
De ESBL prevalentie in 2019 is in vleeskalveren hoger dan in vleeskuikens (17,9%) en vleesvarkens (9,9%). In 2019 is de prevalentie van ESBLs in alle diersectoren afgenomen (zie figuur uit MARAN2020 hieronder), maar de prevalentie van ESBLs in blankvleeskalveren blijft relatief hoog. Zoals ik in de vorige vraag noemde laat ik onderzoek uitvoeren naar ESBL’s in de kalverhouderij. Dit onderzoek heeft tot doel meer inzicht en handelingsperspectief te krijgen in de herkomst en verspreiding van ESBL’s in vleeskalversector. Verdere antibioticareductie is nodig en om die reden zijn hierover afspraken gemaakt met de sector.
Bent u van mening dat binnen de huidige werkwijze van de kalverhouderijen het gebruik van antibiotica verder kan worden teruggedrongen? Zo ja, hoe groot kan die vermindering zijn en op welke termijn kan dit worden teruggedrongen? Zo nee, bent u het ermee eens dat dit zowel omwille van de volksgezondheid als omwille van het dierenwelzijn extra aanleiding geeft om het kalverhouderijsysteem fundamenteel te herzien?
Ik heb onderzoek uit laten voeren door Wageningen University and Research naar mogelijke kritische succesfactoren voor een laag antibioticumgebruik in de pluimvee-, varkens- en vleeskalverhouderij (KSF1 en KSF2). Het KSF2-onderzoek (Kamerstuk 29 683, nr. 252) had tot doel om te achterhalen welke factoren kunnen verklaren dat sommige grote kalverbedrijven met bepaalde kenmerken een laag antibioticumgebruik weten te realiseren, terwijl dit op vergelijkbare andere grote bedrijven niet lukt. Uit analyse van de bevindingen concluderen de onderzoekers dat ondernemers die goed presteren op deze samenhangende set van sleutelfactoren (o.a. vakmanschap en kennis), in staat zijn om het antibioticumgebruik laag te houden. Binnen de kalversector wordt gewerkt aan het verbeteren van deze managementfactoren. Inmiddels is, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de kalversector, het project KSF3 gestart. In dit project worden kalverbedrijven met een hoog antibioticumgebruik ondernemersgericht begeleid en vormen de resultaten van KSF2 de basis van deze bedrijfsgerichte begeleiding. Het project KSF3 zal aan het einde van dit jaar worden afgerond.
In de brief Toekomst Veehouderij (22 oktober 2020, Kamerstuk 28 973, nr. 239) kondig ik een scenariostudie aan naar mogelijke structurele aanpassingen en systeemveranderingen die kunnen bijdragen aan een verdere verduurzaming van de kalversector. Deze studie heeft een primaire focus op diergezondheid (en daarmee antibioticagebruik) en dierenwelzijn in de kalverhouderij en onderzoekt ook andere verduurzamingsthema’s. Ik informeer u separaat over de uitkomsten van deze studie.
Hoe beoordeelt u het rapport gepubliceerd door Dier&Recht met betrekking tot het «buitensporige antibioticagebruik in de kalverhouderij»?2
Zie antwoord op vraag 1.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling om het antibioticagebruik te reduceren met 15% in de periode 2017–2022 en hoe staat het met de bestrijding van de twee belangrijkste kalverziekten?
In 2017 bedroeg het totale antibioticumgebruik in de vleeskalverhouderij 20,13 DDANAT. In 2019 was dit 16,52 DDANAT (bron: Bijlage Het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2019, SDa, juni 2020). Dat is een totale daling van het antibioticumgebruik van 17,9%.
De twee belangrijkste ziekten bij kalveren, die samen goed zijn voor het grootste deel van het antibioticumgebruik, zijn diarree en longaandoeningen. De sector is verantwoordelijk voor de aanpak van deze aandoeningen. Teveel dieren krijgen te maken met één of beide aandoeningen en dit moet verminderen. Een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van deze ziektes is de structuur van de sector, waarbij jonge kalveren met een nog lage weerstand worden samengevoegd met andere kalveren met een vergelijkbare weerstand. Ik laat daarom een scenariostudie uitvoeren om kansrijke alternatieve structuren te beschrijven die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de diergezondheid en dierenwelzijn in de kalverketen. Zoals aangegeven informeer ik u separaat over de uitkomsten van deze studie.
Ten slotte is in de sector specifieke reductiedoelstellingen van de kalversector de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR) en boviene virus diarree (BVD) opgenomen. Deze bestrijding wordt in nauwe samenwerking met de melkveehouderij uitgevoerd. Met name BVD-geïnfecteerde kalveren kunnen zorgen voor hogere gevoeligheid voor andere infecties, waardoor inzet van antibiotica noodzakelijk is. Bij de start van de BVD-aanpak door de sectoren is afgesproken dat op termijn geen BVD-geïnfecteerde kalveren meer aangevoerd zullen worden op vleeskalverbedrijven. De verwachting is dat dit punt in de loop van dit jaar wordt bereikt, omdat de bestrijding in de melkveehouderij voldoende ver is gevorderd. Daardoor zullen BVD-infecties op vleeskalverbedrijven minder vaak voorkomen.
Wat is gedaan met de aanbevelingen over verdere reductie van antibioticumgebruik van de onderzoekers, genoemd in uw brief van 21 juli jongstleden? Zijn deze aanbevelingen opgevolgd? Kunt u per sector uiteenzetten welke stappen zijn gezet?3
U refereert aan de zin: «Verdere reductie van antibioticumgebruik kan volgens de onderzoekers worden bereikt door het versterken van de prestaties van structurele hooggebruikers op sleutelfactoren.»
Zoals aangegeven worden in het project KSF3 kalverbedrijven met een hoog antibioticumgebruik ondernemersgericht begeleid en vormen de resultaten van KSF2 de basis van deze bedrijfsgerichte begeleiding. De «driehoek» kalverhouder, dierenarts en (voer)voorlichter wordt met behulp van een externe coach via een gerichte probleemanalyse en interventies «op maat» begeleid in het optimaliseren van diergezondheid en antibioticumgebruik/voorschrijfgedrag binnen de bestaande bedrijfsomstandigheden. Er wordt voortgebouwd op «succesfactoren voor een laag antibioticumgebruik» die uit de eerdere onderzoeken binnen KSF Vleeskalveren naar voren kwamen, en op de «succesfactoren voor een laag voorschrijfgedrag» vanuit het project KSF Dierenartsen. Deze succesfactoren liggen zowel op het vlak van technische managementfactoren als op het vlak van «kennis, houding en gedrag» en de samenwerking binnen de driehoek.
Andere diersectoren zoals de pluimvee- en varkenssector hebben een vergelijkbaar coachingstraject voor bedrijven met een hoog antibioticagebruik. Dit is onderdeel van de totaalaanpak hooggebruikers die de sectoren vleeskalveren, varkens en pluimvee hebben opgesteld.
Het bericht dat de NVWA al maandenlang weigert controles uit te voeren bij foute fokkers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA weigert controles bij foute fokkers»?1
Ja.
Is het juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds maart 2020 geen controles uitvoert of handhavend optreedt op grond van artikel 3.4 van het Besluit Houders van Dieren en dat de coronacrisis hiervoor als reden wordt genoemd? Zo ja, vindt u het acceptabel dat er geen handhaving is van artikel van het 3.4 Besluit Houders van Dieren?
Dat is juist.
Naar aanleiding van de gestelde maatregelen vanuit het kabinet ten gevolge van COVID-19 in maart 2020, heeft de NVWA een afweging gemaakt welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden (bijvoorbeeld vanwege risico’s voor voedselveiligheid en/of volksgezondheid) en welke controles tijdelijk niet werden uitgevoerd.
De controles bij fokkers van gezelschapsdieren zijn toen gestopt. Deze fokkerij vindt veelal plaats in huiselijke kring. In woningen kan de anderhalve meter afstand niet tot nauwelijks worden gehandhaafd. Bovendien moeten voor deze controles dieren worden vastgehouden en beoordeeld, daarbij staan meerdere mensen dichtbij elkaar.
De werkzaamheden die op anderhalve meter afstand kunnen worden uitgevoerd, worden opgepakt. De werkzaamheden waarbij de afstand van anderhalve meter niet gewaarborgd kan worden (bijvoorbeeld het opmeten van snuiten en koppen), zullen opgepakt worden zodra dit verantwoord is.
Kunt u bevestigen dat uit het recente Deloitte-rapport blijkt dat er ook vóór de coronacrisis veel te weinig capaciteit was voor toezicht op de honden- en kattenhandel en dat er ook al vóór de coronacrisis bij de kattenhandel en -fokkerij uitsluitend werd gereageerd op meldingen?2
De NVWA is verantwoordelijk voor het toezicht op hondenhandel en voor het toezicht op het fokken met gezelschapsdieren (artikel 3.4 Besluit houders van dieren), niet voor toezicht op kattenhandel. Het toezicht op gezelschapsdieren is gericht op het afhandelen van meldingen, waarbij steeds een risicobeoordeling per melding wordt gemaakt. Daarnaast worden projecten uitgevoerd, zoals eind 2019 de pilot «kortsnuitige honden», waar fokkers van kortsnuitige honden zijn gecontroleerd en schriftelijk waarschuwingen zijn verstuurd. De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming is verantwoordelijk voor het toezicht op de kattenhandel.
Voor de uitvoering van deze werkzaamheden is 10 fte beschikbaar, in 2019 was dat nog 5 fte.
Wat is de reden dat de NVWA ruim negen maanden na het begin van de eerste «intelligente lockdown» in verband met COVID-19 kennelijk nog steeds geen protocol heeft ontwikkeld dat controle en handhaving van thuisfokkers mogelijk maakt met inachtneming van de coronamaatregelen? Kunt u bevestigen dat voor het NVWA-toezicht in slachthuizen wel vrijwel direct de werkwijzen zijn aangepast om de slacht te continueren? Waarom is dat niet gebeurd bij het toezicht op de thuisfokkerij van honden en katten?
Bij het inrichten van toezicht tijdens de eerste maanden van de COVID-19-maatregelen, is voorrang gegeven aan inspectiewerkzaamheden op het gebied van voedselveiligheid, volksgezondheid en ernstige dierenwelzijnsrisico’s. Er is overigens inmiddels een protocol opgesteld voor inspecties in huiselijke kring. Momenteel vindt er interne afstemming plaats over het protocol. Ik zal uw Kamer informeren zodra dit protocol is afgerond.
Bent u van mening dat artikel 3.4 van het Besluit Houders van Dieren gehandhaafd moet worden, ondanks de coronacrisis, en dat de inspecteurs maatregelen kunnen treffen om de controles uit te voeren met inachtneming van de coronamaatregelen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een goede reden noemen waarom handhavers in coronatijd geen huisbezoeken kunnen uitvoeren?
Ja, op deze regelgeving moet worden gehandhaafd. Echter, daarbij moet de veiligheid en de gezondheid van burgers en NVWA-medewerkers altijd voorop staan. Niet tijdens alle inspecties is het mogelijk om aan de anderhalve meter-maatregel te voldoen. Daardoor zijn die inspecties risicovol en kunnen deze mogelijk niet veilig worden uitgevoerd.
Welke andere maatregelen heeft de NVWA onderzocht om controles van thuisfokkers uit de voeren tijdens de coronacrisis, bijvoorbeeld door fokkers dierenartsverklaringen te laten overleggen aan de NVWA, om aan te tonen dat fokdieren aan de criteria voldoen om ermee te mogen fokken, door controles buiten te laten plaatsvinden, door controles uit te voeren aan de hand van het stamboek van de Raad van Beheer, of andere opties om controles te doen via een papieren/digitale route?
Om overtredingen te kunnen vaststellen, is het nodig dat wordt vastgesteld dát er is gefokt en dat de ouderdieren niet aan criteria voldoen en fokken dus niet was toegestaan.
Alternatieve manieren, zoals hier worden gesuggereerd, zijn onderzocht. In alle varianten waar mensen de dieren moeten beoordelen, is het niet mogelijk om anderhalve meter afstand te houden. Op dit moment bestaat er voor de praktiserende dierenarts wel de mogelijkheid om de criteria voor kortsnuitige honden in Petscan vast te leggen. Maar om een overtreding vast te stellen, moet ook nog een nest pups aanwezig zijn van de ouderdieren. Praktiserende dierenartsen treden verder ook niet op als handhavers. Het is te complex om hen hiermee te belasten.
Deelt u de mening dat het niet handhaven veel dierenleed met zich meebrengt, omdat fokkers nu kunnen doorfokken met mismaakte honden en katten, zoals kortsnuitige dieren, waarvan ze weten dat het verboden is? Deelt u de mening dat de aankondiging dat de NVWA alle handhavingsverzoeken tot medio 2021 uitstelt foute fokkers vrij spel geeft en daarmee ernstig dierenleed faciliteert?
In het jaarplan 2021 van de NVWA staan de controles op artikel 3.4 beschreven. De beslissing op de handhavingsverzoeken is tot uiterlijk medio 2021 uitgesteld. Deze inspecties zullen opgepakt worden zodra dit verantwoord is.
Hoe legt u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, aan dierenliefhebbers uit dat u wél maatregelen neemt om de slacht koste wat het kost door te laten gaan, maar geen maatregelen treft om dierenmishandeling door malafide fokkers te stoppen?
Het is geen afweging tussen of slachthuiscontroles of gezelschapsdierencontroles, maar tussen het wel of niet veilig kunnen uitvoeren van de werkzaamheden. In dit geval prevaleert de gezondheid van houders en medewerkers.
Bent u bereid om NVWA per direct te laten handhaven om verder dierenleed te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De NVWA heeft deze werkzaamheden gepland voor 2021. Zodra de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden, zal de NVWA deze hervatten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en wel vóór het Algemeen Overleg over de NVWA, dat op 27 januari 2021 plaatsvindt?
Ja.
Het Besluit Wob-verzoek over melkquotum en fosfaatrechtenstelsel |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat sommige boerenbedrijven op 3 of 4 juli 2015 ongebruikelijk veel dieren hebben geregistreerd of de diercategorie hebben «omgekat» en dat boeren op 1 juli 2015 nog geleasde koeien uit Duitsland in de stal hebben gezet, zoals is weergegeven in de «bijlagen map 4» bij uw besluit op het Wob-verzoek over melkquotum en fosfaatrechtenstelsel?1
Ja, ik ben bekend met het besluit op het WOB-verzoek en de daarin opgenomen stukken.
Wat vindt u van de in de eerste vraag genoemde constateringen?
De basis voor de toekenning van fosfaatrechten is het aantal stuks melkvee in de I&R-registratie op 2 juli 2015. Bezien vanuit de gehele melkveesector zijn er rond die datum geen grote afwijkingen geconstateerd. Bij een aantal bedrijven werden ongebruikelijke wijzigingen in de I&R-registratie vastgesteld. Bij die bedrijven is niet alleen naar I&R-gegevens gekeken, maar ook naar alternatieve data (bv. transportgegevens) om vast te stellen of de dieren daadwerkelijk op het bedrijf aanwezig waren op de peildatum. Als dat niet aangetoond kon worden zijn deze dieren niet meegenomen bij het toekennen van fosfaatrechten.
Wat is het totale aantal dieren dat valt onder de ongebruikelijke registraties en die zijn geleased uit Duitsland, zoals weergegeven in de «bijlagen map 4» bij uw besluit op het Wob-verzoek?
Dit is niet specifiek bijgehouden bij de wijzigingen die door RVO zijn doorgevoerd. Op basis van bewijsstukken is op individueel niveau het juiste aantal dieren op 2 juli 2015 bepaald. Dit geldt zowel in de beoordeling, bij de knelgevallen als in bezwaar. Afwijken van de registratie zoals die bij RVO bekend was, kan echter meerdere oorzaken hebben en is dus alleen op individueel niveau herleidbaar.
Geeft uw besluit op dit Wob-verzoek over het melkquotum en fosfaatrechtenstelsel u aanleiding om nader onderzoek uit te voeren en terug te komen op eerdere antwoorden over anticiperende veemutaties in het Identificatie- en Registratiesysteem van de toenmalige Staatssecretaris waarin hij aangaf dat «De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft inmiddels een risicoanalyse uitgevoerd op opvallende mutaties. De uitkomsten geven geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.»?2 3 Zo nee, waarom niet?
Ik heb RVO gevraagd om alsnog een nader onderzoek uit te voeren naar de mutaties in het I&R-systeem. RVO heeft gekeken naar het aantal (herstel) meldingen die zijn geplaatst of hersteld na 2 juli 2015 en die als gebeurtenisdatum hebben de periode 1 januari 2015 tot en met 3 juli 2015 (dus inclusief de peildatum van 2 juli 2015). Het gaat hierbij om alle type (herstel) meldingen zoals: aanvoer, afvoer, export, wijziging haarkleur of geslacht, etc.
Vervolgens zijn deze (herstel) meldingen vergeleken met analyses op dezelfde wijze over twee eerdere jaren en het jaar na 2015. Uit deze nadere inventarisatie in het I&R-systeem blijkt dat het aantal (herstel) meldingen in 2015 niet afweek van dat van andere jaren. Daarmee zie ik geen redenen om aan te nemen dat houders van runderen anticiperend meer veemutaties met terugwerkende kracht hebben gemeld of hersteld in relatie tot de peildatum 2 juli 2015, dan in vergelijking met andere jaren.
Bent u bereid een uitgebreid onderzoek te doen naar mutaties in het Identificatie- en Registratiesysteem in de maand juli 2015 met een melddatum na 2 juli en een aanvoerdatum van 2 juli of eerder en de Kamer hiervan verslag te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het geringe animo voor de subsidieregeling voor een wolfwerend raster. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schapenhouders op de Veluwe zijn niet bang voor de wolf; weinig animo voor een raster, tot het mis gaat»?1
Ja.
Klopt het dat er nauwelijks belangstelling is voor de subsidieregeling om wolfwerende rasters aan te leggen? Hoeveel subsidie is er beschikbaar en hoeveel aanvragen zijn er tot dusver gedaan?
De provincie Gelderland heeft in 2020 een subsidieplafond ingesteld van 500.000 euro voor wolfwerende maatregelen en 600.000 euro in 2021. Tot begin december 2020 zijn circa 10 subsidieaanvragen in behandeling genomen.
Heeft u een verklaring voor de geringe animo voor de subsidieregeling, gezien de voortdurende klachten over dreiging van de wolf?
Het is aan de provincie Gelderland om haar subsidieregeling te monitoren. Gedeputeerde staten van Gelderland heeft een gebiedscommissie preventie wolvenschade ingesteld die hen daarbij adviseert.
Kunt u aangeven hoeveel schapen jaarlijks in ons land gedood worden door mensen (met inbegrip van schapen die in slachthuizen zijn gedood)? Heeft u cijfers over 2019?
In 2019 zijn 559.648 schapen en lammeren aangeboden voor slacht in het slachthuis2. Er wordt niet centraal geregistreerd hoeveel schapen buiten het slachthuis worden gedood. Deze aantallen zijn mij daarom niet bekend.
Kunt u aangeven hoeveel schapen in ons land jaarlijks gedood worden door honden? Heeft u cijfers over 2019? Zo nee, waarom niet?
Er is geen centraal meldpunt waar bijgehouden wordt hoeveel schapen in ons land gedood of verwond worden door honden. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat er naar schatting jaarlijks tussen de 4.000 en 13.000 schapen worden gedood door honden.
Deelt u de mening dat het aantal door wolven gedode schapen relatief klein is in vergelijking met het aantal door mensen en honden gedode schapen? Zo nee, waarom niet?
Het doden van productiedieren voor consumptie is niet te vergelijken met dieren die gedood worden bij een aanval door een hond of wolf. De impact van de aanval door een hond of wolf kan bij betrokkenen veel losmaken.
Bent u bereid een campagne te voeren voor meer begrip voor de wolf als beschermde diersoort en nuttige toppredator in het ecosysteem, die ten onrechte gedemoniseerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Uit het geactualiseerde onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak voor de wolf, dat gelijktijdig met deze brief aan de Kamer wordt verstuurd, blijkt dat 54% van de Nederlanders een positieve houding heeft ten aanzien van de hervestiging van de wolf3. Tevens blijkt uit zowel dit onderzoek als het voorgaande onderzoek4 dat Nederlanders relatief veel weten over het gedrag van wolven. Ik acht een campagne voor meer begrip voor de wolf als beschermde diersoort daarom niet nodig.
Kunt u aangeven op welke wijze de wolf op dit moment bescherming geniet tegen verstoring?
Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming biedt bescherming tegen verstoring van de wolf.
Klopt het dat er in dit jaargetijde in het leefgebied van de wolf, zoals op de Noord-Veluwe, gejaagd wordt op wilde zwijnen en andere prooidieren van de wolf? Zo ja, welke verstoring vloeit hieruit voort en hoe verhoudt die zich tot nationale en internationale beschermingsregels voor de wolf en zijn leefgebied?
In gebieden waar de wolf is gevestigd kan jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen. Volgens deskundigen hebben die vormen van faunabeheer geen negatief effect op de aanwezige wolven. Derhalve zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Wet natuurbescherming, de Habitatrichtlijn en de Conventie van Bern. Ik zie dan ook geen aanleiding om in de leefgebieden van de wolf het effect van jacht en andere vormen van afschot verder te onderzoeken.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van de jacht op grote hoefdieren en andere soorten waar de wolf op jaagt in relatie tot nationale en internationale beschermingsregels voor de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 9.
Stikstofberekeningen |
|
Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Gijs van Dijk (PvdA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de brief die door de toenmalige directeur Luchtvaart op 22 mei 2014 aan de Schiphol Group is verstuurd, waarin wordt gerefereerd aan een review van de stikstofberekeningen die in opdracht van de directeur Luchtvaart is uitgevoerd door Arcadis in samenwerking met het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR)?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u bekend met deze review? Wat zijn de uitkomsten van deze review?
Zoals ik heb vermeld in mijn Kamerbrief van 3 december jl.2 is naar aanleiding van recente persvragen, bij adviesbureau Arcadis een conceptmemo aangetroffen.
Het betreft conceptnotities over de stikstofdepositieberekeningen die in het kader van het MER 2014 waren uitgevoerd. Dit conceptmemo heeft u van mij ontvangen met de eerder genoemde brief. De punten over de berekeningen van de stikstofdepositie die in dit conceptmemo worden benoemd zijn hersteld in het addendum stikstofdepositie bij de MER Lelystad Airport, in juni 2014.
Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat alle stikstofdepositieberekeningen in het kader van de passende beoordeling van Lelystad Airport opnieuw worden gedaan met de meest actuele rekenmodellen en conform het advies van de Commissie m.e.r. en het RIVM3. Wanneer de project specifieke beoordeling is afgerond, zal ik u daarover informeren.
Tot welke andere inzichten of uitkomsten heeft deze review geleid?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u de opdrachtverlening voor deze review met de Kamer delen?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 8 uit de Kamervragen van de leden Van Raan, Kröger en Laçin op 27 mei jl. over de stikstofberekeningen van Lelystad Airport4 is het niet gebruikelijk om opdrachten te delen vanwege het bedrijfsvertrouwelijk karakter.
Klopt het dat er een document is, opgesteld door Arcadis, dat de uitkomsten van de review door Arcadis beschrijft? Kunt u dit document binnen een week met de Kamer delen?
Deze conceptmemo is bij de Kamerbrief gevoegd waaraan gerefereerd wordt in vraag 2.
Welke rol heeft het NLR in deze review gespeeld? Uit welke documenten blijkt de rol en input van het NLR? Kunt u deze documenten binnen een week met de Kamer delen?
NLR heeft in juni 2014 voor het ministerie IenW het rapport NLR-CR-2014-083 (https://www.commissiemer.nl/projectdocumenten/00006441.pdf) opgeleverd. Daarbij heeft NLR invoerbestanden voor vliegverkeer voor de PAS-reservering voor luchthavens van nationale betekenis opgesteld. Zoals beschreven in par. 3.3 van het rapport heeft NLR die invoerbestanden aan het Ministerie van Economische Zaken aangeleverd. Uit de memo van vraag 2 en 5 blijkt dat Arcadis gegevens van NLR uit rapport NLR-CR-2014–083 heeft gebruikt voor de review.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De olifant Buba |
|
Martijn van Helvert (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich het dossier van de olifant Buba?
Ja.
Bent u het met ons eens dat geen sprake kan zijn van precedentwerking bij uitzonderingen gemaakt voor Buba, aangezien zij de laatste circusolifant in Nederland is?
De inmiddels voor olifant Buba verleende ontheffing is gebaseerd op de bijzondere omstandigheden van de situatie van Buba. Daarmee is de precedentwerking van deze ontheffing beperkt.
Herkent u met ons dat er twee lezingen zijn, waarin aan de ene kant wordt gezegd dat de olifant geresocialiseerd moet worden, en aan de andere kant dat de oude olifant in haar laatste levensfase niet meer geresocialiseerd hoeft te worden?
Ik ben ervan op de hoogte dat meningen verschillen over de noodzaak om olifant Buba te herplaatsen en te resocialiseren. Voor olifant Buba is inmiddels een ontheffing onder voorwaarden afgegeven op 25 maart 2021. Het gaat om een ontheffing voor Buba van het verbod in artikel 4.14, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. De ontheffing geldt voor onbepaalde tijd en werkt terug tot en met 1 januari 2021.
Deelt u met ons de mening dat deze oude olifant Buba in haar laatste levensfase niet meer geresocialiseerd hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met ons eens dat het feit dat de zoektocht van de familie, alsmede uw eigen zoektocht naar een opvangplaats na zoveel jaren en pogingen nog niet geslaagd zijn, een teken aan de wand is, en dat deze ene en laatste circusolifant in aanmerking kan komen voor een uitzonderingspositie?
Er geldt vanaf 28 augustus 2015 een verbod op deelname met zoogdieren behorende tot wilde diersoorten aan circussen en andere optredens en op vervoer van die dieren ten behoeve daarvan. Het circus heeft vervolgens een ontheffing van het verbod gekregen omdat volgens het circus op dat moment geen geschikte opvanglocatie voor handen was. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft toen hulp aangeboden en is de afgelopen jaren op zoek gegaan naar een volgens het ministerie voor de olifant geschikte opvanglocatie in Europa. Deze locatie heb ik gevonden te weten Elephant Heaven in Frankrijk. Door het circus zijn nadien andere opvanglocaties aangedragen.
Voor olifant Buba is inmiddels een ontheffing onder voorwaarden afgegeven.
In hoeverre vindt u het een taak van de overheid om voor deze laatste circusolifant in Nederland tot in detail vast te leggen waar ze haar laatste levensfase doorbrengt?
Vanwege het vanaf 28 augustus 2015 geldende verbod kon olifant Buba in beginsel niet bij het circus verblijven. Omdat de heer Freiwald aan gaf op dat moment geen opvanglocatie voor handen te hebben is een ontheffing van het verbod verleend en heb ik de heer Freiwald ondersteund in zijn zoektocht naar een geschikte locatie. De verantwoordelijkheid voor de verblijfplaats van Buba heeft altijd bij de heer Freiwald gelegen.
Bent u bereid om voor de laatste circusolifant in Nederland een vergunning voor het leven te geven om bij de circusfamilie te blijven, als de familie dat wenst?
Ik heb op verzoek van de heer Freiwald op 25 maart 2021 een ontheffing afgegeven. Het gaat om een ontheffing voor Buba van het verbod in artikel 4.14, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. De ontheffing geldt voor onbepaalde tijd en werkt terug tot en met 1 januari 2021.
Het deskundigenverslag deskundigengroep dierziekten HPAI evaluatie van 13 november 2020 ‘eendenbedrijf besmet’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de zorg dat ondanks de preventieve maatregelen zoals de ophokplicht voor pluimveehouders en in latere instantie de afdekplicht voor hobbyhouders het vogelgriepvirus snel om zich heen grijpt en inmiddels zes pluimveebedrijven getroffen zijn door een besmetting?
Ja. Maar ook in vorige seizoenen met hoogpathogene vogelgriep (HPAI) werden bedrijven besmet ondanks de bioveiligheidsmaatregelen waaronder de ophokplicht.
Hoeveel hobbyhouders zijn getroffen door een besmetting met het vogelgriepvirus en hebben hobbyhouders een meldplicht als zij mogelijk te maken hebben met een besmetting van vogelgriep? Zo ja, hoe ziet deze procedure eruit en wordt over deze meldplicht voor hobbyhouders actief gecommuniceerd? Zo nee, waarom is deze er niet?
Op dit moment zijn er 9 hobbybedrijven besmet met vogelgriep. Ook hobbyhouders zijn wettelijk verplicht verschijnselen van HPAI te melden bij de NVWA. Ze kunnen hierover de eigen dierenarts raadplegen.
Kunt u aangeven hoe vaak de deskundigengroep dierziekten wordt geraadpleegd met een vraag over de veterinair-technische aspecten van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten en hoe vaak is dit jaar de deskundigengroep geraadpleegd over HPAI en COVID-19?
De deskundigengroep dierziekten wordt zo vaak als nodig bevraagd over diergezondheidsonderwerpen. Dit jaar is de deskundigengroep dierziekten drie keer geraadpleegd over COVID-19 gerelateerd aan nertsen en zes keer over HPAI.
Klopt het dat van de deskundigengroep dierziekten op 6 maart 2020 een update ontvangen is over HPAI in Europa, op 17 april 2020 een verslag over HPAI Europa, op 21 oktober 2020 een verslag over HPAI na aantonen H5N8 in Knobbelzwanen en op 13 november 2020 het verslag over HPAI evaluatie eendenbedrijf besmet en kunt u toelichten waarom de verslagen van de deskundigengroep dierziekten enkele weken en in het eerste geval pas enkele maanden later gepubliceerd worden op de website?
Alle verslagen van de Deskundigengroep dierziekten worden uiteindelijk op de site gepubliceerd. In de meeste gevallen, zeker wanneer de actualiteitswaarde hoog is, worden deze verslagen kort na de totstandkoming als bijlagen bij een Kamerbrief verzonden. Dat was ook bij de laatste twee recente verslagen.
Kunt u – door middel van een overzicht per organisatie of instelling en activiteit en daarbij onderscheid tussen wilde vogels, hobbyhouders en de professionele pluimveehouders – aangeven welke instanties op dit moment betrokken zijn bij het monitoren en het doen van onderzoek naar de recente uitbraken van vogelgriep in Nederland?
Gezondheidsdienst voor Dieren: reguliere serologische monitoring van commerciële pluimveebedrijven Dutch Wildlife Health Centre (DWHC): monitoring dode wilde vogels Erasmus Medisch Centrum (EMC): aanvullende monitoring levende wilde vogels Faculteit Diergeneeskunde (FD): analyse mogelijke insleeproutes besmette bedrijven Wageningen Bioveterinary Research (WBVR): analyse introductiemoment besmette bedrijven
Welke onderzoeken worden gedaan of opgezet om te traceren hoe het virus Nederland heeft bereikt en hoe het zich hier verspreidt?
Het EMC en WBVR analyseren de genetische codes van de gevonden HPAI virussen en vergelijken deze met eerder in Nederland en andere landen gevonden virussen. Op die manier kan er een inschatting gegeven worden van de herkomst van de virussen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke aanvullende maatregelen kunnen naast de gebruikelijke hygiënemaatregelen getroffen worden om het risico te verminderen gezien het gegeven dat de deskundigengroep dierziekten schrijft dat de situatie aanzienlijk risicovoller is dan de laatste beoordeling op 21 oktober 2020 en dat de kans dat een Nederlands pluimveebedrijf met HPAI wordt besmet als zeer groot wordt beoordeeld? Op welke wijze vindt de communicatie naar de professionele pluimveehouders en de hobbyhouders plaats?
Er worden al vergaande maatregelen getroffen om de kans op insleep van HPAI op Nederlandse pluimveebedrijven zo klein mogelijk te maken. Bioveiligheid is daarbij het kernbegrip. Pluimveehouders zijn zelf verantwoordelijk voor een optimale bioveiligheid op hun pluimveebedrijven. Dat betekent bijvoorbeeld dat het schone weg vuile weg principe is geïmplementeerd op het erf, dat er hygiëne procedures zijn voor het betreden van de stallen en dat er een goede ongediertebestrijding is. De pluimveehouder zorgt er ook voor dat iedereen die op zijn bedrijf komt deze procedures naleeft. De pluimveesector heeft op 1 december in samenwerking met de gezondheidsdienst een webinar georganiseerd over dit onderwerp. Hier is via de sociale media veel aandacht aan gegeven.
Kunt u aangeven of u direct na het recent uitgebrachte deskundigenadvies gestart bent met het doen van extra onderzoek zoals aangegeven in het deskundigenadvies: «het meer dan nu bemonsteren van levende wilde vogels en of verse uitwerpselen» en «een onderzoek richten op bemonstering van specifieke vogelsoorten of op watervogels in specifieke regio’s»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke onderzoeken bent u gestart, welke organisaties zijn belast met aanvullende monitoring en wanneer verwacht u de eerste resultaten?
Ja, ik heb het EMC direct gevraagd hiermee aan de slag te gaan. Vondsten van HPAI positieve wilde vogels worden doorgegeven aan NVWA.
Kunt u aangeven waarom er in het deskundigenadvies geen aandacht is voor een mogelijke insleep via de luchtinlaten van ventilatiesystemen?
Er zijn geen specifieke vragen over dit onderwerp aan de deskundigengroep gesteld. Dat wil niet zeggen dat er niet naar de mogelijke rol van ventilatie systemen bij de insleep van vogelgriep wordt gekeken. Bijvoorbeeld, één van de acties uit de roadmap vogelgriep betrof onderzoek naar het mogelijke effect van windbreekgaas voor de luchtinlaten ventilatieopeningen op de kans op insleep van vogelgriep te verkleinen.
Kent u de signalen van recent getroffen pluimveehouders en dierenartsen waarbij geconstateerd is dat het virus in de betreffende stallen in het midden van de stal aan de windkant is ontstaan en dit terug te leiden kan zijn op een besmetting via de ventilatie-inlaat? Zo ja, wordt hier aanvullend onderzoek naar verricht en wanneer verwacht u de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op de besmette bedrijven wordt door de Faculteit Diergeneeskunde (FD) onderzoek gedaan naar mogelijke besmetting routes. Een verslag van alle resultaten zal begin volgend jaar opgeleverd worden maar resultaten worden ook tussentijds gedeeld.
Deelt u de mening dat deze signalen serieus genomen dienen te worden zodat er snel duidelijkheid komt of er aanvullende maatregelen genomen moeten worden bij luchtinlaten en deelt u deze mening des te meer gezien de huidige weersomstandigheden waarbij mist en vocht door de virusdeeltjes als het ware als een transportmiddel gebruikt kunnen worden en daarmee sprake is van extra risico? Zo nee, kunt u dat wetenschappelijk onderbouwen?
Ik deel de mening dat er serieus gekeken moet worden naar mogelijke besmetting routes en dat daarbij ook gekeken moet worden naar ventilatiesystemen. Dat gebeurt nu ook.
Herinnert u zich nog dat in 2014 lang is verondersteld dat een rechtstreekse introductie van een hoogpathogeen virus door wilde vogels niet mogelijk was en dat inmiddels, mondiaal, brede consensus is over deze besmettingsbron?
Deze informatie is mij niet bekend. Al in het eerste decennium van deze eeuw werd het zoönotische HPAI H5N1 virus door wilde vogels verspreid en werden gehouden vogels waaronder pluimvee met dit virus besmet. Toen gelukkig niet in Nederland.
Bent u bereid om in overleg te treden met een aantal van de recent getroffen pluimveehouders die vanuit hun dagelijkse praktijk en ervaringen rond de recente uitbraak over waardevolle informatie beschikken die als input kunnen gelden voor vervolgonderzoek over bijvoorbeeld luchtventilatie en luchtinlaatsystemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de uitkomsten van dit gesprek naar de betrokken pluimveehouders en de Kamer terug te rapporteren?
Ik heb een aantal van getroffen veehouders gesproken. En mijn ambtenaren hebben intensief contact met vertegenwoordigers van de pluimveesector en pluimveedierenartsen. Onlangs is er een brainstormsessie geweest met deskundigen en sectorvertegenwoordigers om ideeën te verzamelen over de vervolgaanpak. En eerder is samen met de pluimveesector en de Dierenbescherming de roadmap vogelgriep opgesteld waarin veel onderzoeksvoorstellen zijn gedaan en opgevolgd. Over de uitvoering en de opvolging van de acties uit deze roadmap is regelmatig contact met de sector en de Dierenbescherming.
Wat vindt u van het deskundigenadvies dat wijst op het belang van een goede plaagdierbestrijding en dat zo nodig een professionele plaagdierbestrijder moet worden ingehuurd omdat deze met effectievere middelen mag werken en deelt u de zorg dat het beleid van de afgelopen jaren tot een achteruitgang heeft geleid van een effectieve plaagdierbestrijding en tot onwenselijke ontwikkelingen, zoals in dit deskundigenadvies in relatie tot de besmetting met het vogelgriepvirus en in de ineffectieve plaagdierbestrijding in relatie tot stalbranden naar voren komt? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen? Zo ja, bent u bereid om pluimveehouders met directe ingang meer mogelijkheden te bieden tot een adequate plaagdierbestrijding en wat gaat u op korte termijn (binnen een half jaar) doen om deze lacune ongedaan te maken?1
Alle onderdelen van bioveiligheid zijn belangrijk om de insleep van vogelgriep te voorkomen. Een adequate knaagdierbeheersing volgens de Integrated Pest Management (IPM) aanpak is één van deze onderdelen. Een veehouder kan een IPM-gecertificeerde knaagdierbeheerser inschakelen voor knaagdierbeheersing, maar kan dit ook zelf ter hand nemen. In dat geval dient de veehouder zich te bekwamen in knaagdierbeheersing volgens IPM. In mijn brief aan uw Kamer van 21 oktober inzake de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders over de toegezegde brief over stalbranden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar, 2020 – 2021, nr. 433) gaan de Staatssecretaris van IenW onder meer nader in op de eisen die gesteld worden aan veehouders die zelf knaagdierbeheersing volgens IPM ter hand willen nemen.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen bij pluimveehouders over de verplichte salmonellacontrole waarbij controleurs van bedrijf naar bedrijf gaan en pluimveehouders het, ondanks het naleven van de hygiëneprotocollen, moeilijk vinden om mensen toe te laten in hun stal en de gezondheid van hun dieren te riskeren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u bereid om te zoeken naar alternatieven voor deze salmonellacontrole door bijvoorbeeld een controle in het pakstation zolang er een hoog besmettingsrisico geldt?
Ja. In de gebieden met de concrete risico’s, de beschermings- en toezichtsgebieden, wordt niet bemonsterd. De salmonella controles zijn belangrijk in het kader van de voedselveiligheid en een Europese verplichting. De monsternames gaan daarom in de rest van Nederland door. De monsternemers houden zich aan de voorgeschreven hygiëneprotocollen, waardoor dit bezoek veilig kan plaatsvinden.
Klopt het dat het vlees van een niet besmet bedrijf uit het drie-kilometergebied rond een besmet bedrijf alleen nationaal mag worden afgezet en bent u bereid om een verruiming van afzet van het vlees bij de Europese Commissie te agenderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u dit agenderen?
Ja, dat klopt. Er zitten veel aspecten aan de Europese verplichting om vlees afkomstig van dieren uit een beschermingsgebied nationaal af te zetten, zoals inspanningen van ketenpartijen om over deze afzet in vredestijd afspraken te maken, de praktische mogelijkheden om dit vlees ook binnen de Europese Unie gekanaliseerd te kunnen afzetten en de internationale standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid over vogelgriep en regionalisatie. Ik kan daarom nu niet toezeggen dat ik dit onderwerp Europees zal agenderen.
Het bericht Vogelgriep bij pluimveebedrijf in Hekendorp‘ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Vogelgriep bij pluimveebedrijf in Hekendorp»?1
Ja.
Hoeveel dieren zijn er geruimd bij het pluimveebedrijf in Hekendorp?
Er zijn 120.242 kippen geruimd op dit bedrijf.
Klopt het dat het betreffende pluimveebedrijf relatief dichtbij woonbebouwing gelegen is? Zo ja, op welke manier worden bewoners en de pluimveehouder geholpen bij de te nemen maatregelen voor het verminderen van eventuele hinder?
Ja, dat klopt. Lokale overheden zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de vestiging van pluimveebedrijven en woningen en voor het nemen van maatregelen bij eventuele hinder.
Bent u op de hoogte van de hinder die bewoners ondervinden van de pluimveehouderij?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. Zo ook hier niet.
Ziet u mogelijkheden om bewoners en de pluimveehouder te helpen de hinder definitief te verminderen nu, vanwege trieste omstandigheden de stal leeg komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Op welke regelingen omtrent saneren of omzetten naar kringlooplandbouw kan de desbetreffende pluimveehouder aanspraak maken?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. Maar over het algemeen geldt dat pluimveehouders de mogelijkheid hebben verder te verduurzamen via de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming (Sbv). Nu is de Sbv voor de pluimveehouderij nog gericht op met name fijnstofreductie, dit zal in toekomstige openstellingen steeds worden verbreed naar andere emissies, zodra innovaties beschikbaar komen. Daarnaast faciliteert de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe) vouchers en samenwerkingsverbanden/netwerken, waarmee landbouwondernemers adviseurs op het bedrijf kunnen krijgen, een verdiepingscursus stikstof kunnen volgen of kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband/netwerk voor onder andere kringlooplandbouw. Ook wordt er gewerkt aan het Omschakelprogramma voor boeren die willen omschakelen naar kringlooplandbouw. De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is sinds 15 januari 2020 gesloten en verkeert in de uitvoeringsfase. Het Rijk werkt aan een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, daarvan is de reductie van stikstofdepositie op Natura2000 gebieden het hoofddoel. Op dit moment loopt er via de provincies de gerichte opkoop van veehouderijen. Hiervan is de insteek en het doel depositievermindering door piekbelasters. De provincies kennen veelal ook eigen regelingen om overlast veroorzakende bedrijfslocaties verder te helpen. Deze regelingen kunnen per provincie verschillend zijn.
Welke omslagregelingen naar kringlooplandbouw of saneringsregelingen kunnen bedrijven in de veehouderij met overlast gevende criteria voor omwonenden, zoals geurhinder aanspreken om de overlast te verminderen of tot nul te brengen?
Op dit moment zijn er geen landelijke regelingen specifiek voor pluimveehouders gericht op het verminderen of tot nul brengen van overlast voor omwonenden, zoals geurhinder. Voor bestaande omslagregelingen naar kringlooplandbouw of saneringsregelingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
De razendsnelle verspreiding van het vogelgriepvirus en de politieke verantwoordelijkheid voor het ontstaan van een nieuwe zoönose in de Nederlandse veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat op dit moment drie verschillende, zeer besmettelijke (hoogpathogene) vogelgriepvarianten zich razendsnel verspreiden door Europa, waarvan er in ieder geval twee in Nederland rondgaan: H5N8 en H5N1?
Ja. In Nederland is op pluimveebedrijven tot nu toe het serotype H5N8 gevonden en bij wilde vogels naast deze variant ook het hoogpathogene vogelgriepvirus H5N1 en H5N5.
Hoe worden de wetenschappelijke inzichten over het ontstaan en de risico’s van dierziekten en zoönosen bijgehouden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? Houdt uw ministerie dit zelf bij, of bent u afhankelijk van het doorgeven van informatie door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?
De wetenschappelijke inzichten over de zoönotische risico van dierziekten en zoönosen maar ook concrete signalen worden bijgehouden door het RIVM en aan mijn ministerie gecommuniceerd. Signalen kunnen vanuit verschillende bronnen afkomstig zijn. In het signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z Signaleringsoverleg zoönosen), onder voorzitterschap van het RIVM, beoordelen deskundigen, uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze regionale, landelijke en internationale signalen van mogelijk zoönotische aard afkomstig uit verschillende sectoren en dierreservoirs. In het SO-Z wordt beoordeeld of er naar aanleiding van de signalen vervolgacties noodzakelijk zijn. Mijn ministerie en het Ministerie van LNV ontvangen hiervan verslagen en worden ook tussentijds geïnformeerd als de situatie daartoe aanleiding geeft.
Is het u bekend dat zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten vrijwel uitsluitend ontstaan door mutaties in de pluimveehouderij?1
Ja. Hoogpathogene vogelgriepvirussen ontstaan (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) in de pluimveehouderij.
Sinds wanneer is het onderzoek van het Erasmus MC bij u bekend waaruit bleek dat vogelgriep via vijf mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is?2
Dat onderzoek gaat over een specifieke variant van vogelgriep (het zoönotische hoogpathogene H5N1 vogelgriep virus), een andere variant dan nu in west Europa en in Nederland circuleren. Mijn voorganger heeft u over dit onderzoek bericht op 7 maart 2012 door middel van de brief «Stand van zaken onderzoek Erasmus Medisch Centrum naar H5N1» (Kamerstuk 28807–131).
Op welke manier bent u betrokken bij het beleid van het Ministerie van LNV om de verspreiding van de vogelgriep tegen te gaan – te weten het ophokken van dieren, hygiënemaatregelen, het vergassen van alle dieren in een stal als er een besmetting is vastgesteld en het preventief vergassen van alle kippen en eenden in stallen binnen een straal van een kilometer rond het besmette bedrijf?
We volgen het zoönotische risico intensief, dat wordt door het RIVM geduid. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Ook als de zoönosestructuur nog niet in werking is getreden bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep, zoals nu het geval is, neemt VWS deel aan het Departementaal Beleidsteam (DBT) vogelgriep van LNV. Het DBT is het besluitvormend orgaan in de crisisstructuur van LNV.
Is het u bekend dat alle uitbraken van hoogpathogene vogelgriep in de Nederlandse pluimveehouderij tussen 2014 en 2018 plaatsvonden op bedrijven zonder vrije uitloop en dat ook de uitbraken van de afgelopen weken allemaal plaatsvonden in stallen met dieren die in hun hele leven nooit buiten komen?3 4
Sinds 2014 is steeds voordat er uitbraken in Nederland gezien werden een landelijke ophokplicht ingesteld. Alle pluimvee werd daarom binnen gehuisvest tijdens de risicoperiodes voor hoogpathogene vogelgriep. Twee van de bedrijven, die met hoogpathogene vogelgriep besmet zijn sinds 2014, waren bedrijven met een uitloop. Eén van deze twee bedrijven is dit jaar besmet gevonden. In dit bedrijf werd de besmetting in een ander deel van het bedrijf aangetoond dan de stal met de uitloop. Dat wil niet perse zeggen dat in het uitloopdeel geen kippen besmet waren. Daarnaast zijn ook verschillende locaties met hobbypluimvee besmet in deze periode. Hobbypluimvee wordt in vrijwel alle gevallen ook deels buiten gehuisvest. Op dit moment geldt natuurlijk een afschermplicht voor hobbymatig gehouden risicovogels.
Is het u bekend dat in drie weken tijd al 318.700 kippen en eenden zijn vergast vanwege vogelgriepuitbraken bij pluimveebedrijven, terwijl er nog altijd vele nieuwe vogelgriepgevallen worden ontdekt?
Er zijn inmiddels 508.700 vogels gedood.
Heeft u gezien dat de pluimveesector zeer verbaasd en bezorgd reageerde op de uitbraak van vogelgriep bij het pluimveebedrijf in Altforst, omdat bij dat bedrijf hoge hygiënestandaarden zouden gelden?5 . Erkent u dat het staande beleid van het Ministerie van LNV, de verspreiding van de vogelgriep dus niet tegenhoudt?
Het is bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen insleep van vogelgriep beperken. Dat een bedrijf met een hoge hygiënestandaard wordt besmet is wat dat betreft opmerkelijk, maar is eerder voorgekomen.
Kunt u bevestigen dat hierdoor het risico blijft voortduren dat er een voor de mens gevaarlijke mutatie ontstaat?
Zoals geantwoord op vraag 8, is het bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen, inclusief de ophok- en afschermplicht, de insleep en verspreiding van vogelgriep beperken. Biosecurity geeft echter geen 100% garantie om vogelgriep te voorkomen.
Hoe houdt u zicht op mutaties van de verschillende virusvarianten, gelet op het feit dat vogelgriepvirussen een hoge mutatiesnelheid hebben?
Nederland heeft een heel goed systeem om hoogpathogene vogelgriep snel te ontdekken. En als het eenmaal is ontdekt, volgt er onmiddellijke ruiming. Voor uitbraken van vogelgriep is er een gezamenlijk draaiboek aan de hand waarbij de NVWA en het RIVM met de GGD hun werkzaamheden uitvoeren. In dit draaiboek is bijvoorbeeld opgenomen hoe mensen die in contact komen met besmette vogels zich moeten beschermen. Het zoönotische risico wordt intensief gevolgd. Het RIVM en het Erasmus MC houden de sequenties in de gaten. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosenstructuur in werking.
Op deze manier wordt het risico op het ontstaan en de verspreiding van een zoönotische variant geminimaliseerd en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat mensen worden besmet.
Kunnen we u politiek verantwoordelijk houden als er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij? Zo nee, welke bewindspersoon dan wel?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 10, worden sequenties in de gaten gehouden. Van alle vogelgriepvirussen die bij gehouden vogels worden gevonden, wordt de RNA-sequentie volledig in beeld gebracht. Van de meeste virussen die bij wilde vogels worden gevonden ook. Dit gebeurt in de ons omringende landen ook. Op deze manier worden de virusvarianten intensief gevolgd.
Kunt u bevestigen dat er wel een handleiding is voor het omgaan met dood gevonden vogels met verdachte vogelgriepverschijnselen, maar dat er geen landelijke richtlijn is voor het omgaan met levende vogels die mogelijk zijn besmet met vogelgriep?6 Kunt u zich voorstellen dat bijvoorbeeld opvangcentra en dierenambulances, maar ook gemeenten, provincies, de (dieren)politie en het meldpunt 144 hier veel behoefte aan hebben? Zo ja, bent u bereid deze te laten ontwikkelen?
Het wettelijke kader voor de infectieziektebestrijding ter bescherming van de volksgezondheid, is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Hiervoor is de Minister van VWS beleidsverantwoordelijk. Dit is uitgewerkt in een structuur voor het bestrijden van humane infectieziekten bij het Ministerie van VWS. Maatregelen ten aanzien van besmettelijke dierziekten zijn mogelijk op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Hiervoor is de Minister van LNV beleidsverantwoordelijk. Het Ministerie van LNV heeft een structuur voor het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, volgen we het zoönotische risico intensief. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Volksgezondheid staat altijd voorop waar het gaat om bestrijding van zoönosen. Het kabinet zet zich in om zoönosen zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet wil, gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij, vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (Kamerbrief van 21 november jl. Kamerstuk 28 286, nr. 1138).
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan het debat over de VWS-begroting beantwoorden?
Op de NVWA-website staat een handleiding voor het opruimen van dood gevonden wilde (water)vogels. In deze handleiding wordt uitgelegd hoe de vogels op een veilige en hygiënische manier kunnen worden opgeruimd. Vogelopvangcentra hebben samen met het Erasmus Medisch Centrum een advies opgesteld voor zieke levende wilde vogels in verband met mogelijke besmettingen met hoogpathogene vogelgriep. Dit advies wordt gebruikt door vogelopvangcentra en dierenambulances.
De razendsnelle verspreiding van het vogelgriepvirus over Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat op dit moment drie verschillende, zeer besmettelijke (hoogpathogene) vogelgriepvarianten zich razendsnel verspreiden door Europa, waarvan er in ieder geval twee in Nederland rondgaan: H5N8 en H5N1?
Ja. In Nederland is op pluimveebedrijven tot nu toe het serotype H5N8 gevonden en bij wilde vogels naast deze variant ook het hoogpathogene vogelgriepvirus H5N1 en H5N5.
Heeft u gelezen dat hoogleraar Thijs Kuiken waarschuwt dat de voortekenen wijzen op een grote uitbraak van het H5N8-virus, dat het onheilspellend is dat het virus al zo vroeg tijdens de najaarstrek opduikt en nu al tot vrij hoge sterfte leidt onder wilde watervogels?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hoogpathogene (zeer besmettelijke en dodelijke) vogelgriepvirussen door een genetische mutatie ontstaan uit laagpathogene (minder gevaarlijke) vogelgriepvirussen, en dat dit vrijwel uitsluitend gebeurt via de intensieve pluimveehouderij?2
Ja. Hoogpathogene vogelgriepvirussen ontstaan (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) in de pluimveehouderij.
Kunt u bevestigen dat de groep vogelgriepvirussen waar de huidige variant H5N8 onder valt, in de jaren «90 is ontstaan in de pluimveehouderij in China en zich daarna door Azië heeft verspreid door de handel in kip?
Ja. Deze is verspreid met handel en heeft zich waarschijnlijk daarnaast door Azië kunnen verspreiden via wilde vogels.
Kunt u bevestigen dat wilde vogels van oorsprong alleen laagpathogene vogelgriepvirussen bij zich droegen?
Dat is hoogstwaarschijnlijk het geval.
Kunt u bevestigen dat wilde vogels vanaf 2005 opeens besmet raakten met hoogpathogene vogelgriepvirussen uit de pluimveehouderij?
Vanuit besmette pluimveebedrijven in Azië is het hoogpathogene vogelgriepvirus «overgesprongen» naar wilde vogels. Of dat precies vanaf 2005 en plotseling gebeurde is mij niet bekend.
Erkent u dat zowel het ontstaan als het wijd verspreiden van de zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten niet los gezien kan worden van het fokken en doden van kippen, eenden, ganzen en kalkoenen door de pluimvee-industrie?
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 3 spelen pluimveebedrijven bij het ontstaan van hoogpathogene vogelgriep (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) een belangrijke rol. Bij de wereldwijde verspreiding van deze virussen spelen vooral wilde vogels een rol. Door het naleven van internationale afspraken van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid kan verspreiding door de pluimvee-industrie worden voorkomen. Deze afspraken zijn onder meer overgenomen in Europese regelgeving over importen, exporten en handelsverkeer binnen de Europese Unie.
Kunt u bevestigen dat er vanwege vogelgriepuitbraken bij Nederlandse pluimveebedrijven in drie weken tijd al 318.700 kippen en eenden zijn vergast? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?
Er zijn inmiddels 508.700 vogels gedood.
Kunt u beschrijven hoe het vergassen van stallen vol dieren in zijn werk gaat?
De stal wordt hermetisch afgesloten en met CO2-gas gevuld. De vogels verliezen daardoor snel het bewustzijn en sterven. Deze methode is ook door de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) beschreven als een internationaal geaccepteerde methode om pluimvee in het kader van dierziektebestrijdingsprogramma’s te doden.
Bent u bereid om voortaan te spreken van het massaal vergassen of doden van dieren in plaats van een verhullende term als «ruimen» te gebruiken? Zo nee, waarom wilt u niet gewoon spreken in termen die duidelijk maken wat er met de dieren gebeurt?
Ruimen is een gewoon begrip en geen verhullende term. De term betekent dat de dieren gedood worden en de kadavers daarna vernietigd. Vogels en pluimvee worden zoals u al aangeeft meestal vergast als doden noodzakelijk is in het kader van dierziektebestrijding.
Bent u op de hoogte van het feit dat er, verspreid over Nederland, al duizenden dode vogels zijn gevonden en dat Wageningen Bioveterinary Research tot nu toe al 2450 dode vogels heeft ontvangen voor onderzoek?3
Ja.
Erkent u dat het aantal aan vogelgriep overleden vogels waarschijnlijk (veel) hoger is, omdat niet alle dode vogels worden getest op vogelgriep, of niet worden gemeld?
Ik neem aan dat u doelt op wilde vogels. Ja.
Kunt u bevestigen dat naast deze duizenden vogels die al zijn overleden aan vogelgriep, er waarschijnlijk ook nog zeer veel vogels zijn met vogelgriep die hier (nog) niet aan zijn overleden?
Ik neem aan dat u doelt op wilde vogels. Ja.
Heeft u enig idee hoeveel vogelgriepgevallen er op dit moment in Nederland zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik neem aan dat u weer doelt op wilde vogels. Dat aantal is hoogstwaarschijnlijk een veelvoud van het aantal gevonden en op hoogpathogene vogelgriep positief geteste wilde vogels.
Sinds wanneer bent u bekend met het onderzoek van het Erasmus MC waaruit bleek dat vogelgriep via vijf mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is?4
Dat onderzoek gaat over een specifieke variant van vogelgriep (het zoönotische hoogpathogene H5N1 vogelgriepvirus), een andere variant dan die nu in west Europa en in Nederland circuleren. De Minister van VWS heeft u over dit onderzoek bericht op 7 maart 2012 door middel van de brief «Stand van zaken onderzoek Erasmus Medisch Centrum naar H5N1» (Kamerstuk 2012D09530).
Hoe houdt u zicht op mutaties van de verschillende virusvarianten, gelet op het feit dat vogelgriepvirussen een hoge mutatiesnelheid hebben?
Van alle vogelgriepvirussen die bij gehouden vogels worden gevonden, wordt de RNA-sequentie volledig in beeld gebracht. Van de meeste virussen die bij wilde vogels worden gevonden ook. Dit gebeurt in de ons omringende landen ook. Op deze manier worden de virusvarianten intensief gevolgd.
Kunt u bevestigen dat alle uitbraken van hoogpathogene vogelgriep in de Nederlandse pluimveehouderij tussen 2014 en 2018 plaatsvonden op bedrijven zonder vrije uitloop?5
Sinds 2014 is steeds voordat er uitbraken in Nederland gezien werden een landelijke ophokplicht ingesteld. Alle pluimvee werd daarom binnen gehuisvest tijdens de risicoperiodes voor hoogpathogene vogelgriep. Twee van de bedrijven, die met hoogpathogene vogelgriep besmet zijn sinds 2014, waren bedrijven met een uitloop.
Kunt u bevestigen dat ook de uitbraken van de afgelopen weken allemaal plaatsvonden in stallen met dieren die hun hele leven nooit buiten komen?6 7
Zoals aangegeven in het antwoord van vraag 17 hadden twee van de sinds 2014 met hoogpathogene vogelgriep besmette bedrijven een uitloop. Eén van deze twee bedrijven is dit jaar besmet gevonden. In dit bedrijf werd de besmetting in een ander deel van het bedrijf aangetoond dan de stal met de uitloop. Dat wil niet perse zeggen dat in het uitloopdeel geen kippen besmet waren. Daarnaast zijn ook verschillende locaties met hobbypluimvee besmet in deze periode. Hobbypluimvee wordt in vrijwel alle gevallen ook deels buiten gehuisvest. Op dit moment geldt een afschermplicht voor hobbymatig gehouden risicovogels.
Heeft u gezien dat de pluimveesector zeer verbaasd en bezorgd reageerde op de uitbraak van vogelgriep bij het pluimveebedrijf in Altforst, omdat bij dat bedrijf hoge hygiënestandaarden zouden gelden?8
Het is bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen insleep van vogelgriep beperken. Dat een bedrijf met een hoge hygiënestandaard wordt besmet is wat dat betreft opmerkelijk, maar is eerder voorgekomen.
Erkent u dat deze uitbraak in Altforst wederom laat zien dat een ophokplicht en biosecurity maatregelen – uw beleid om vogelgriepuitbraken te voorkomen – onvoldoende werken om vogelgriepuitbraken daadwerkelijk te voorkomen en als kansloze symptoombestrijding moeten worden afgedaan?
Zoals geantwoord op vraag 19, is het bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen, inclusief de ophok- en afschermplicht, de insleep en verspreiding van vogelgriep beperken. Biosecurity geeft echter geen 100% garantie om vogelgriep te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat u bij iedere vogelgriepuitbraak bij pluimveebedrijven slechts een plaatselijk jachtverbod instelt omdat de jacht kan leiden tot verdere verspreiding van vogelgriep door verstoring van wilde vogels?
Dat is correct.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment volop wordt gejaagd, waaronder op ganzen en smienten, terwijl ook veel ganzen en smienten worden aangetroffen die zijn overleden aan vogelgriep?
Jacht in ons land is toegestaan op de 5 soorten (fazant, houtduif, wilde eend, haas, konijn) gedurende de periode dat de jacht is geopend. Voor wilde eend is dat van 15 augustus t/m 31 januari. Daarnaast kan in het kader van schadebestrijding afschot plaatsvinden van smienten en ganzen, mits hiervoor door de provincie ontheffing is gegeven. In de ontheffing staan de perioden aangegeven waarin dit afschot mag plaatshebben.
Kunt u bevestigen dat de jacht op wilde zwijnen is geïntensiveerd vanwege de dreiging van Afrikaanse varkenspest vanuit Duitsland?
Nee. Er is een afspraak gemaakt met de provincies om het aantal wilde zwijnen in de provincies, buiten de aangewezen leefgebieden (Veluwe, Meinweg, Meerlebroek) actief te reduceren. Deze afspraak is gemaakt in oktober 2018. De besmettingen in Duitsland hebben dit niet veranderd.
Erkent u dat het slechts instellen van een jachtverbod in een gebied van 10 kilometer rond de vier plekken in Nederland waar vogelgriep is aangetroffen bij pluimveebedrijven, zinloos is als vogelgriep inmiddels in een zeer groot deel van Nederland rondgaat?
Er is een toegevoegde waarde van een jachtverbod in de 10 kilometer gebieden rond de besmette bedrijven om de insleep van vogelgriep op pluimveebedrijven te voorkomen, maar deze is beperkt.
Bent u bereid een landelijk jachtverbod in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Verspreiding van het vogelgriepvirus door wilde watervogels wordt o.a. beïnvloed door de natuurlijke (inter)nationale trekbewegingen van vogels. Deze trekbewegingen zijn afhankelijk voor vele factoren, zoals seizoensveranderingen, omgevingsfactoren en voedselaanbod. Er bestaat niet alleen de seizoensmigratie van vogels, maar er zijn ook de dagelijkse trekbewegingen. Het instellen van een jachtverbod heeft volgens deskundigen (zie ook verslag deskundigengroep dierziekten, als bijlage van kenmerk 2020D42015) maar een zeer beperkt effect als het gaat om het voorkomen van hoogpathogene vogelgriep op pluimveebedrijven, zeker als ook andere verstorende activiteiten in ogenschouw worden genomen (agrarische veldactiviteiten, verkeer, recreatie e.d.).
Experts geven desondanks aan dat het belangrijk is om het verstoren van watervogels in natuurgebieden in deze tijd zo veel mogelijk te voorkomen. Dat geldt voor alle verstorende activiteiten. Daar wil ik iedereen toe oproepen.
Bent u bereid de waarschuwingen van wetenschappers als professor Ron Fouchier en Thijs Kuiken over de risico’s op het ontstaan van zoönosen in de Nederlandse veehouderij serieus te nemen en het aantal dieren in de veehouderij drastisch te verminderen?
Zoals ik in mijn brief van 21 november jl. heb aangegeven (kenmerk 2020D47578) wil het kabinet gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij staat de volksgezondheid altijd voorop. Het kabinet zal daartoe samen met een expertgroep die ingesteld zal worden in beeld brengen wat nodig is in de breedte van volksgezondheid, diergezondheid en milieu om het risico op het ontstaan van zoönosen zoveel mogelijk te verkleinen. Dit zal worden bezien in zowel de nationale als internationale context.
Kunnen we u politiek verantwoordelijk houden als er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij? Zo nee, welke bewindspersoon dan wel?
Het wettelijke kader voor de infectieziektebestrijding ter bescherming van de volksgezondheid, is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Hiervoor is de Minister van VWS beleidsverantwoordelijk. Dit is uitgewerkt in een structuur voor het bestrijden van humane infectieziekten bij het Ministerie van VWS. Maatregelen ten aanzien van besmettelijke dierziekten, inclusief zoönosen, zijn mogelijk op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Hiervoor is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beleidsverantwoordelijk. Het Ministerie van LNV heeft een structuur voor het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, volgen we het zoönotische risico intensief. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Volksgezondheid staat altijd voorop waar het gaat om bestrijding van zoönosen. Het kabinet zet zich in om zoönosen zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet wil, gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij, vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (Kamerstuk 28286–1138).
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor 2021 beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Konijn en haas op rode lijst met bedreigde zoogdieren, otter en zeehond eraf' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Is er bij de aanbesteding van de opdracht «Basisrapport Rode Lijst Zoogdieren 2020» naast de Zoogdiervereniging interesse geweest van andere partijen, zoals de Wageningen University & Research (WUR)?1
De opdracht voor het actualiseren van een rode lijst wordt in principe gegund aan de partij die de voorgaande rode lijsten voor de betreffende soortgroep heeft verzorgd. Dit is om maximaal te kunnen aansluiten bij de kennis die bij de vorige rode lijst is vergaard en om zo tot een zuiver vergelijk van de data te kunnen komen. Bij de totstandkoming van het basisrapport voor de Rode Lijst Zoogdieren zijn wel onderzoekers van Wageningen University & Research (WEnR) betrokken geweest.
Denkt u dat het beter zou zijn om voor onafhankelijke partijen te kiezen?
Bij het adviseren over de Rode Lijst-status van soorten is het belangrijk dat de best beschikbare kennis over soorten wordt benut. Daarbij is het gebruikelijk dat de hoofdauteurs niet alleen een goed beeld hebben van alle soorten van een bepaalde soortgroep op een landelijk niveau, maar vooral een belangrijke rol hebben in het netwerk van soortenexperts. Ook bij deze rode lijst hebben experts van andere organisaties, zoals bijvoorbeeld WEnR, de Radboud Universiteit Nijmegen, Staatsbosbeheer, Bureau Stadsnatuur Rotterdam en diverse soortenexperts op het gebied van vleermuizen en hoefdieren, een bijdrage geleverd.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft bij de totstandkoming van het basisrapport de rol om te zorgen voor de kwaliteitsborging van de data en trends die worden gebruikt. Ook is er een vertegenwoordiger van de International Union voor de Conservation of Nature (IUCN) die meedenkt over de juiste toepassing van de IUCN-criteria.
Hoe waarborgt u de objectiviteit van de samenstellers, zeker als het private partijen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke criteria zijn er gebruikt bij het samenstellen van de begeleidingscommissie van het basisrapport en was het de bedoeling dat daar ook belanghebbenden in plaatsnamen?
Het criterium is dat de deelnemers aan de begeleidingscommissie deskundig zijn op het terrein van de betreffende soortgroep of van de methodische kant van data en het toepassen van criteria. Daarnaast is er, gezien de beleidsverantwoordelijkheid, een vertegenwoordiger van de provincies aanwezig.
Is er bij het externe commentaar op pagina 11 van het basisrapport ook terugkoppeling gevraagd van belanghebbenden? Zo nee, waarom niet?
Op pagina 11 van het basisrapport staat de leeswijzer en verantwoording over het tot stand komen van de Rode Lijst. Er is geen sprake van een externe commentaarronde.
Was het voor belanghebbenden mogelijk om te reageren op het basisrapport? Zo ja, hoe heeft u dit georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw het basisrapport als een onafhankelijk wetenschappelijk advies aan mij, op basis waarvan ik de Rode Lijst vaststel. Het advies is tot stand gekomen op basis van de best beschikbare data en expertkennis. Het was niet mogelijk voor belanghebbenden om daar op te reageren.
Kunt u verantwoorden waarom het rapport 1950 als basisjaar hanteert voor het vaststellen van de trend?
Bij het in de jaren negentig vaststellen van de criteria voor Rode Lijsten (door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) is 1950 als referentiejaar gekozen. Dat had twee redenen. Ten eerste: het is belangrijk om te werken met een vast referentiejaar, om te voorkomen dat het probleem van de «shifting baseline» optreedt. Dat is het probleem dat er gewenning en acceptatie optreedt ten aanzien van kleiner wordende populaties. Als het referentiejaar opschuift, terwijl de populatie van een soort steeds verder afneemt, wordt een kleinere afname vastgesteld dan als een vast referentiejaar wordt gehanteerd. Het resultaat zou zijn dat een soort in een minder zware categorie van de Rode Lijst zou vallen. Ten tweede: de keuze voor het jaar 1950 werd ingegeven door de, onder ecologen, breed levende overtuiging dat de grote afname van biodiversiteit pas na 1950 heeft plaatsgevonden. Verder teruggaan zou niet echt nodig zijn en problemen opleveren met de beschikbaarheid van gegevens (hoe verder terug in de tijd, hoe minder gegevens). Een later jaartal kiezen, zou leiden tot het hierboven geschetste probleem van het accepteren van een reeds ingezette afname.
Waarom wijkt de Nederlandse Rode Lijst voor wat betreft het vaststellen van de trend af van de criteria van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) die kijken naar een trend op basis van de afgelopen tien jaar of drie generaties?
Bij het ontwikkelen van criteria voor de Nederlandse rode lijsten is in de jaren negentig aangesloten bij de ontwikkeling van criteria die internationaal bij de IUCN plaatsvond. Toen de criteria in Nederland al waren vastgesteld heeft de IUCN voor een iets andere benadering gekozen. De zeggingskracht van beide rode lijsten is daardoor anders. De Nederlandse Rode Lijst brengt de ontwikkeling in de status van soorten vanaf 1950 in beeld en «pikt» daardoor ook een langzame/gestage achteruitgang van soorten op. De IUCN, zoals u ook aangeeft, alleen die van de afgelopen tien jaar of drie generaties waardoor enkel hele sterke, korte termijn achteruitgang van soorten wordt gesignaleerd. De IUCN rode lijst kan daardoor vooral goed gebruikt worden als een «early warning» systeem voor soorten waar het de laatste tien jaar slechter mee gaat, terwijl de Nederlandse aanpak een gestage langetermijnachteruitgang signaleert. Beide Rode Lijsten vullen elkaar daardoor goed aan.
Zou er, als er gekeken wordt naar een trend op basis van de afgelopen tien jaar of drie generaties om ook de populatietrend op langere termijn te kunnen beoordelen, dan niet gecorrigeerd moeten worden voor permanente veranderingen in het landschap?
De trend van de laatste tien jaar wordt niet gebruikt om de langere trend te beoordelen. U stipt terecht aan dat bij langere trends ook de meer permanente veranderingen in het landschap zichtbaar worden. In plaats van hiervoor te corrigeren zorgt de Nederlandse Rode Lijst er juist voor dat het effect van veranderingen in het landschap zichtbaar wordt. Dit is ook nodig om de juiste beleidskeuzes te kunnen maken. Een belangrijk probleem bij de achteruitgang van soorten is immers de afname of verandering van het leefgebied. Bovendien is de achteruitgang van het oppervlak aan (geschikt) leefgebied, wat wordt weerspiegeld in de verspreiding van soorten, één van de twee hoofdcriteria waarop de status van de Nederlandse Rode Lijst wordt gebaseerd.
Is er voor permanente ruimtelijke veranderingen gecorrigeerd in de trendberekeningen? Zo nee, in hoeverre geeft die trend dan een reëel beeld van de populaties in dit rapport?
Nee. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 9.
Welke gevolgen heeft het voor het vaststellen van de Rode Lijst dat er gebruik wordt gemaakt van gegevens uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) waarvan bekend is dat dit geen landelijk dekkend netwerk heeft?
Er zijn in het NEM twee meetprogramma’s voor hazen en konijnen: het meetnet Dagactieve Zoogdieren en het Duinkonijnenmeetnet. Het meetnet Dagactieve Zoogdieren heeft met enkele duizenden meetpunten een landelijke dekking. Aangevuld met de data uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geven de meetprogramma’s, op basis van een representatieve steekproef, voldoende gegevens om tot betrouwbare trends te komen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft deze trends ook als betrouwbaar beoordeeld.
In hoeverre denkt u dat «dag-actieve zoogdieren»-monitoring de meest ideale vorm van monitoren is?
De trends voor haas en konijn uit het meetprogramma Dagactieve Zoogdieren worden door het CBS al jarenlang als betrouwbaar beoordeeld. Andere vormen van monitoring zijn mogelijk, maar elke monitoringswerkwijze heeft voor- en nadelen.
Is het in het geval van zoogdieren als de haas en het konijn mogelijk om een monitoringsprogramma te gebruiken dat specifiek gericht is op het monitoren van deze soorten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is mogelijk. De huidige tellingen vinden plaats onder het NEM Meetprogramma Dagactieve Zoogdieren (DAZ) en het meetprogramma duinkonijnen. DAZ wordt uitgevoerd door tellers die ook broedvogels tellen, volgens een gestandaardiseerd telprotocol. De daarmee voor haas, konijn, vos, ree, eekhoorn en egel berekende landelijke populatietrends worden door het CBS als betrouwbaar beoordeeld. Het meetprogramma Duinkonijnen is speciaal gericht op deze soort om voor dit habitat gedetailleerder informatie te verkrijgen.
Het is mogelijk om voor haas en konijn (extra) aparte meetnetten te ontwikkelen. De huidige NEM Meetprogramma’s voor deze soorten leveren echter al betrouwbare en door het CBS gevalideerde trenddata op. Om deze reden acht ik het niet nodig om extra meetnetten te ontwikkelen, wel wil ik bezien of het mogelijk is de huidige meetnetten in de toekomst aan te vullen met de tellingen van de Faunabeheereenheden (zie ook het antwoord op vraag 14).
Waarom is in het basisrapport in 2020 geen gebruik gemaakt van de informatie en tellingen van en door Wildbeheereenheden (WBE)?
Voor dit basisrapport is gebruik gemaakt van door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevalideerde telgegevens en informatie. Het CBS heeft in 2013 telgegevens van WBE’s geanalyseerd. Hieruit bleek dat de kwaliteit van de gegevens om trends te kunnen maken (op een landelijk niveau) niet voldoende was, doordat tellingen niet volgens een vaststaand en gevalideerd protocol werden uitgevoerd en telgebieden per tellingen in grootte/omvang konden variëren en geen representatieve steekproef vormden. Daarnaast ontbreekt sinds 2013 een gezamenlijke landelijke inzamelstructuur, waardoor data niet of hooguit op provinciaal niveau beschikbaar zijn. Het is daarbij onduidelijk hoe vergelijkbaar de data van en tussen de WBE’s zijn, waardoor het nu niet mogelijk is om op basis van deze data trends te berekenen.
Het is niet bekend of de WBE tellingen inmiddels wel plaatsvinden volgens een gevalideerd en geüniformeerd landelijk telprotocol met validatie van telgegevens en een standaard voor het omwerken van telgegevens naar trendinformatie.
Omdat het wenselijk is om deze tellingen in de toekomst ook te kunnen gebruiken, roep ik de Faunabeheereenheden op om, in samenwerking met de Zoogdiervereniging en het NDFF, te gaan kijken hoe het telprotocol en de inzameling van de gegevens kunnen worden verbeterd.
Denkt u niet dat het relevant is, gezien het gebruik van de WBE-data in de provincies, om deze data ook te gebruiken bij het vaststellen van de nationale Rode Lijst? Zo ja, gaat u dit in de nabije toekomst aanpassen?
Ik ga bekijken of dit in de toekomst mogelijk is. Het is daarvoor van belang dat de tellingen van de WBE’s worden gestandaardiseerd en gevalideerd. Wanneer de data volgens een geschikt protocol zijn verzameld en de data gevalideerd en toegankelijk zijn, kunnen deze worden meegenomen. De Zoogdiervereniging heeft al aangeboden om hier samen met de Jagersvereniging aan te werken. Inmiddels is hierover ook overleg gestart met de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging.
Bent u op de hoogte van de reactie van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging waarin wordt aangegeven dat er vanuit de WBE-data een ander beeld ontstaat over de trend van de haas en wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met de reactie van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging. In het antwoord op vraag 14 ben ik ingegaan op de reden waarom er geen gebruik is gemaakt van de data van de WBE’s.
Bent u ervan op de hoogte dat wanneer men rekent met de WBE-data en gebruik maakt van de trend op basis van de laatste tien jaar, de haas en het konijn niet geclassificeerd hoeven te worden als «gevoelig» en wat is uw reactie hierop?
Ik kan hier geen mening over vormen, omdat de juistheid van deze bewering niet gecontroleerd kan worden omdat de telprotocollen en data en analyses niet gevalideerd zijn. In het basisrapport zijn ook de 10-jaarstrends van haas en konijn beoordeeld volgens de IUCN-criteria. Hieruit blijkt dat haas niet en konijn wel een IUCN red list status krijgt.
Bent u het licht van het transitieplan van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) voornemens om een landelijke autoriteit aan te wijzen voor faunagegevens?
Nee. Als de WBE-tellingen volgens de NEM-standaarden en met de kwaliteitsborging door het CBS plaatsvinden dan is er geen landelijke autoriteit nodig.
Kunt u beloven dat er een transparant proces komt voor validatie van gegevens in de NDFF?
In mijn optiek is er al sprake van een transparant proces. Er zijn afspraken over de validatie van gegevens die in de NDFF komen, ook publiceert de NDFF de gestandaardiseerde telprotocollen op de website. Alle gegevens worden gevalideerd alvorens ze in de NDFF komen. Dit proces wordt toegelicht op de website van de NDFF (https://www.ndff.nl/overdendff/validatie/). Ik zie nu geen aanleiding om dit proces aan te passen.
Waarom blijven predatoren zoals vos, ooievaar, kraai, marters et cetera buiten beeld in het rapport voor wat betreft predatie die een negatieve invloed hebben op de populatie van hazen en konijnen, terwijl wel gesteld wordt dat predatie door gedomesticeerde katten een negatieve invloed heeft op de populatie van hazen en konijnen?
In het basisrapport van de Rode Lijst wordt op pagina 66 erop gewezen dat het ontbreken van allerlei landschapselementen een sterkere predatiedruk oplevert en dat er aanwijzingen zijn dat gedomesticeerde katten een negatieve invloed hebben op de populatie. Er is geen specifiek onderzoek bekend naar het effect van wilde predatoren op haas en konijn.
Kan de bewering in het rapport dat konijnen te lijden hebben onder de hoge stikstofdispositie verder worden onderbouwd?
In het basisrapport van de Rode Lijst staat hierover op pagina 69 een toelichting: «de hoge stikstofdepositie in de duinen zorgt voor verruiging en dichtgroeien van open duin, waarbij de resulterende vegetatie door konijnen minder goed verteerbaar is». Dit kan herstel van de populatie bemoeilijken. Deze problematiek is onderwerp van lopend onderzoek van het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) (Drees et al. in voorbereiding).
Het bericht ‘Deze supermarkten stunten nog steeds met varkenshaasjes’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deze supermarkten stunten nog steeds met varkenshaasjes»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat een meerderheid van de supermarkten nog steeds stunt met varkensvlees, ondanks het feit dat supermarkten gezamenlijk de afspraak hebben gemaakt om te stoppen met de verkoop van goedkoop vlees en dat zij alleen nog varkensvlees zouden verkopen dat minimaal een ster telt volgens het Beter Leven-keurmerk?
Dit gaat om een afspraak die ketenpartijen onderling met elkaar gemaakt hebben. Omdat ik niet betrokken ben bij deze specifieke afspraak, kan ik niet beoordelen of partijen de afspraak nakomen. Ten algemene vind ik het wenselijk dat het voedselaanbod aan de consument, waaronder varkensvlees, steeds verder verduurzaamt.
Herkent u het beeld dat ruim de helft van de aanbiedingen met varkenshaas nog steeds geen keurmerk bevat?
Ik heb geen inzicht in aanbiedingen van supermarkten. De uitkomst van het onderzoek van stichting Wakker Dier naar aanbiedingen met varkenshaas is voor mij daarom niet verifieerbaar.
Bent u van mening dat dit soort acties bijdraagt aan de omslag naar kringlooplandbouw? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen?
Om de omslag naar kringlooplandbouw te maken is een gezamenlijke inzet van alle ketenpartijen nodig. Aanbiedingen zonder keurmerk staan hier niet per se in de weg, zolang het producten betreft die wel op een duurzamere wijze zijn geproduceerd en die voor duurzaam werkende producenten een kostendekkende prijs opleveren.
Bent u bereid supermarkten aan te spreken op het feit dat deze stunts niet in lijn zijn met de afspraken?
Dit gaat om een afspraak die ketenpartijen onderling met elkaar gemaakt hebben. Omdat ik niet betrokken ben bij deze specifieke afspraak, kan ik niet beoordelen of partijen de afspraak nakomen.
Afspraken die verdere verduurzaming bevorderen vind ik positief. Ik heb de afgelopen periode verschillende gesprekken met supermarktvertegenwoordigers gevoerd, waarbij een aantal concrete werkafspraken is gemaakt over onder andere ketensamenwerking gericht op verdere verduurzaming en het terugdringen van voedselverspilling. Zoals ook eerder gemeld2 wil ik met de supermarkten in een vervolggesprek de voortgang van de verduurzaming van het voedselaanbod bespreken.
Wanneer kan de Kamer een update ontvangen over de uitvoering van de motie van de leden Sneller en De Groot over het bieden van inzicht in de mate waarin supermarkten en andere ketenpartners bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem?2
Partijen aan het eind van de keten kunnen een doorslaggevende rol spelen bij verduurzaming en het transparanter maken van voedselketens. Samen met relevante partijen ben ik bezig met de uitwerking van een standaard voor jaarlijkse rapportage. Een zorgvuldige uitwerking hiervan vergt enige tijd. Ik verwacht u voor het zomerreces 2021 te kunnen informeren over de inhoud van de standaard en hoe deze ingevoerd kan gaan worden. De uiteindelijke standaard zal naar verwachting een extra stimulans zijn voor supermarkten om (internationale) ketens te beoordelen op duurzaamheid en hun eigen assortiment verder te verduurzamen.
Het nieuws dat de controle op visvangst in de Nederlandse havens tekortschiet |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Brussel: controle op visvangst in Nederlandse havens deugt niet» en «Europese Commissie: controle op visvangst in Nederlandse havens deugt niet»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat de controle en inspectie van de wegingen, het transport en de traceerbaarheid van de vis en de vangstregistratie in Nederlandse havens tekortschieten?
De tekortkomingen die door de Europese Commissie zijn geconstateerd rondom de controle en inspectie van wegingen, transport, registratie en traceerbaarheid van vis neem ik zeer serieus. De Nederlandse invulling van risico-gebaseerde controle, handhaving en inspectie, wordt door de Europese Commissie als onvoldoende beoordeeld. De geconstateerde punten in de ingebrekestelling zien op zowel onvolkomenheden in het steekproef- en controleplan als op de beschikbare capaciteit bij de NVWA hiervoor. Als gevolg van deze ingebrekestelling zal het steekproef- en controleplan aangescherpt worden en zal de capaciteit bij de NVWA uitgebreid worden om op een goede manier invulling te geven aan de Europese verplichtingen ten aanzien van de controle en handhaving op het wegen, transport en traceerbaarheid van vis.
Bent u bereid om de betreffende brief van de Europese Commissie spoedig te delen met de Kamer?
Nee, het gaat hier om een juridische procedure tussen de Europese Commissie en de Nederlandse regering. Een dergelijke procedure is vertrouwelijk van aard. Alle correspondentie die hierover tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie wordt gewisseld kan dan ook niet naar buiten worden gebracht.
Erkent u dat er verbeteringen noodzakelijk zijn bij de controle op de Nederlandse visvangst, duurzaam visserijbeheer en het tegengaan van overbevissing en stroperij? Zo ja, hoe wenst u die verbeteringen door te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de bevindingen van Deloitte, dat in opdracht van uw ministerie onder meer concludeerde dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) onvoldoende capaciteit heeft om afdoende te kunnen handhaven op het domein Vis duurzaamheid?3
In mijn reactie op de bevindingen van Deloitte (Kamerstuk 33 835, nr. 171) heb ik aangegeven dat voor het domein Vis Duurzaamheid de beschikbare capaciteit voor de NVWA niet toereikend is voor het uitvoeren van haar taken op dit domein.
Verwacht u op basis van de conclusies van de rapportage van Deloitte dat u de capaciteitsproblemen bij de NVWA het hoofd kunt bieden en waarom heeft u ervoor gekozen om geen nieuwe middelen voor personele kosten vrij te maken in de rijksbegroting?
Dat is wel mijn inzet. Ik zal zoeken naar een structurele oplossing om de capaciteitsproblemen bij de NVWA aan te pakken.
Hoe groot schat u de kans in dat er ten aanzien van het toezicht op visserij in gesloten gebieden tevens risico's op basis van de voedselveiligheid zijn, zoals Deloitte constateert, en bent u bereid om de potentiële risico's snel in kaart te brengen?
Het sluiten van gebieden voor de visserij is bedoeld om bepaalde voedselveiligheidsrisico’s te voorkomen, met name de vangst van paling en wolhandkrab in gebieden die sterk verontreinigd zijn met dioxinen en PCB’s. Als het toezicht op de vangstverbod in deze gebieden niet optimaal is, zijn voedselveiligheidsrisico’s niet uit te sluiten. De NVWA is op dit moment bezig met het opstellen van een Integrale Ketenanalyse van de visketen, waarin onder andere de voedselveiligheidsrisico’s in de visketen in kaart worden gebracht. Overigens ziet de constatering van Deloitte op de binnenvisserij en staat deze los van de controle op visvangst in de Nederlandse havens waarop de brief van de Europese Commissie betrekking heeft.
Welke sancties kan Nederland volgens u tegemoetzien op basis van de huidige tekortkomingen?
Mijn inzet is erop gericht om aan de kritiekpunten van de Europese Commissie te voldoen teneinde verdere stappen van de Europese Commissie in deze ingebrekestelling te voorkomen. De Europese Commissie heeft de mogelijkheid om in een latere fase van de procedure naar het Europese Hof te stappen indien zij van mening blijft dat Nederland zijn verplichtingen niet nakomt. In dat kader beschikt het Europese Hof over de mogelijkheid om een boete en/of een dwangsom op te leggen.
Heeft u eerder waarschuwingen van de Europese Commissie ontvangen als het gaat om de controle en handhaving van visvangst in Nederland?
De Europese Commissie heeft in mei vorig jaar in Nederland een audit uitgevoerd naar het toezicht op wegen, het transport, de traceerbaarheid en de registratie van vis. In deze audit werden door de Europese Commissie tekortkomingen geconstateerd in de controle en handhaving van verplichtingen met betrekking tot onder andere het wegen van vis. Naar aanleiding hiervan is met de Europese Commissie gesproken over verbeteringen. Voor de Europese Commissie was dit echter niet voldoende en daarop heeft de Commissie besloten tot een ingebrekestelling.
Het bericht 'Vergoeding lekke mestkelder ‘lachertje’' |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vergoeding lekke mestkelder «lachertje»«? Wat vindt u van het bericht?1
Mij is bekend dat agrariërs lange tijd hebben moeten wachten om bijzondere schade, zoals lekkende mestkelders, vergoed te krijgen. Dat is natuurlijk erg vervelend en tegelijk is het belangrijk dat er een rechtvaardige en ruimhartige werkwijze komt voor het afhandelen van schade, zoals in de Tijdelijke wet Groningen is opgenomen. IMG heeft inmiddels aangegeven dat, na consultatie met de sector en maatschappelijke organisaties, hij verwacht de werkwijze voor de vergoeding van schade bij mestkelders begin 2021 bekend te kunnen maken.
Klopt het dat wordt geadviseerd om bij schade aan mestkelders door aardbevingen niet de daadwerkelijke, maar de economische schade te vergoeden? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, wat is daarvoor de reden en wat zijn daarvan de gevolgen voor de agrarische ondernemers?2
Het IMG heeft na overleg met de agrarische sector een multidisciplinair team van deskundigen ingesteld om te adviseren over de wijze waarop het IMG schade aan mestkelders dient te beoordelen (Kamerstuk 33 529, nr. 722). Dit advies is op 25 september jl. door het IMG openbaar gemaakt.
Zoals is vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen (TwG) moet het IMG toepassing geven aan het schadevergoedingsrecht uit het Burgerlijk Wetboek. Het schadevergoedingsrecht kent als uitgangspunt dat de benadeelde zo veel mogelijk teruggebracht dient te worden in dezelfde (vermogens)situatie als waarin hij zich voorafgaand aan het schadetoebrengende feit bevond. Het panel van deskundigen heeft in haar advies, met inachtneming van het voorgaande, geadviseerd dat schadevergoeding in beginsel dient plaats te vinden door vergoeding van de kosten voor reparatie van de mestkelders, tenzij de kosten daarvan een factor 1,25 of hoger liggen ten opzichte van de vergoeding van de gekapitaliseerde bedrijfsschade. Daarmee worden de daadwerkelijke kosten bedoeld die een ondernemer extra maakt als gevolg van een lekkende mestkelder. Het adviespanel adviseert om in de gevallen, waarin de herstelkosten een factor 1,25 of hoger zijn, de bedrijfsschade te vergoeden.
Ik kan, gelet op de onafhankelijkheid van het IMG, niet vooruitlopen op de wijze waarop IMG het advies meeneemt in zijn werkwijze. Het IMG bestudeert het advies en is daarover met de agrarische sector en maatschappelijke organisaties in overleg. De uitkomsten van deze overleggen worden betrokken bij de besluitvorming van het IMG over de afhandeling van schade aan mestkelders.
Wat wordt verstaan onder economische schade en wat is het verschil met daadwerkelijke schade?
Onder economische schade worden de (extra) kosten verstaan die de agrarisch ondernemer maakt doordat hij een groter volume aan mest moet afvoeren, als gevolg van scheuren in de mestkelder waardoor grondwater naar binnen sijpelt. Ik ga ervan uit dat met «daadwerkelijke schade» in dit geval wordt bedoeld de kosten van reparatie van de fysieke schade die is ontstaan.
In hoeverre vindt u het redelijk en rechtvaardig dat niet de daadwerkelijke schade, maar de economische schade wordt vergoed? Vindt u dit passen in de lijn van het ruimhartig vergoeden van aardbevingsschade? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat verstaat u onder een ruimhartige vergoeding?
Zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2, constateert het panel in zijn advies dat bij het vaststellen van de schade aan mestkelders, uitgegaan dient te worden van het schadevergoedingsrecht. Zij gaat hier in hoofdstuk 9.1 van het advies uitgebreid op in. Volgens het panel is adequate schadevergoeding mogelijk door het vergoeden van bedrijfsschade. In het advies is de vergoeding voor bedrijfsschade 8,50 euro per kubieke meter mest. Volgens de deskundigen dekt dit de extra kosten die agrarisch ondernemers maken. Mocht dit niet het geval zijn dan is maatwerk mogelijk, zo adviseert het panel.
Het IMG bestudeert momenteel het advies en is daarover in gesprek met de agrarische sector en maatschappelijke organisaties. De uitkomsten van deze overleggen worden betrokken bij de besluitvorming van het IMG over de afhandeling van schade aan mestkelders. IMG hanteert, zoals opgenomen in de TwG, als uitgangspunt dat schadevergoedingsbesluiten rechtvaardig, ruimhartig en onafhankelijk genomen worden. Naar verwachting publiceert het IMG haar werkwijze met betrekking tot mestkelders begin 2021. Het past mij niet, ook gelet op de onafhankelijkheid van IMG, hier nu al op vooruit te lopen.
Bent u bekend met het feit dat het Rijksvastgoedbedrijf in de jaren »90 de mestkelders van pachthoeves in Zuid-Flevoland hersteld heeft? Kunt u een overzicht geven van de inspectiekosten (kosten voorafgaand aan herstel zoals het in beeld brengen van locatie, aard en omvang), voorbereidende kosten (zoals het leeghalen van mestkelders) en uitvoerende kosten (herstelwerkzaamheden inclusief de extra veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden als gevolg van de Arbeidsomstandighedenwet) van een tiental pachthoeves (verschillend qua omvang en ligging) waar herstel heeft plaatsgevonden? Kunt u daarnaast inzicht geven in de gemiddelde kosten die het Rijksvastgoedbedrijf destijds heeft uitgegeven per hoeve?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft laten weten dat in de jaren negentig vermoedelijk mestkelders van pachthoeves in Zuid-Flevoland zijn hersteld door een voorganger van het Rijksvastgoedbedrijf. Wat hiervan de achtergronden, de aard en omvang en de kosten zijn geweest kan het Rijksvastgoedbedrijf niet meer vaststellen, omdat de bewaartermijn van de hierop betrekking hebbende stukken ruimschoots is verstreken is.
Hoe zijn de leden van het adviespanel geselecteerd en op basis van welke criteria? Hoe zijn de deskundigen tot dit advies gekomen? In hoeverre heeft er overleg plaats gevonden met de agrarische ondernemers, de agrarische tafel, LTO-Noord, et cetera?
Het IMG heeft mij laten weten dat het panel is geselecteerd op basis van hun juridische, geologische, technische en agrarische expertise. Het panel gaat in het advies in op de wijze waarop het advies tot stand is gekomen. Zo heeft het panel onder andere een bezoek gebracht aan twee agrarische bedrijven in het aardbevingsgebied die melding hebben gemaakt van schade door lekkages aan de mestkelder.
Wanneer wordt definitief duidelijk hoe het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met het advies van het adviespanel en het advies van TNO en de Technische Universiteit (TU) Delft omgaat? Wanneer wordt het advies van TNO en TU Delft verwacht waarbij wordt ingegaan op de kans op schade aan mestkelders door diepe bodemdaling en -stijging? Wat betekent dit voor de termijn waarbinnen agrariërs duidelijkheid krijgen over vergoeding van schades als gevolg van gaswinning?
De sector-organisaties hebben twee maanden de tijd gevraagd om met een reactie te komen op het advies van de deskundigen. IMG neemt deze reactie (medio december) mee in het opstellen van de werkwijze. De werkwijze is naar verwachting begin 2021 gereed. Vanaf dat moment zal IMG beginnen met de afhandeling van de bij IMG openstaande schademeldingen aan mestkelders.
De uitkomsten van het onderzoek van TNO/TU Delft naar diepe bodemstijging en -daling is naar verwachting eind 2020 gereed. Dit onderzoek is niet specifiek gericht op mestkelders maar waar relevant worden deze onderzoeksresultaten uiteraard meegenomen in het afhandelen van de schade aan mestkelders.
Welke maatschappelijke organisaties worden in het vervolgtraject voor het advies Mestkelders betrokken?
Het advies wordt met LTO Noord, stichting Boerenbelang Mijnbouwschade, de Agrarische tafel, Groninger Bodembeweging en Groninger Gasberaad besproken.
Wanneer komt het IMG met een algemene beleidslijn voor de vergoedingen van de schade bij lekke mestkelders en andere schade als gevolg van aardbevingen bij agrarische bedrijven in Groningen?
Begin 2021 zal het IMG communiceren over de wijze waarop de afhandeling plaatsvindt. Meldingen van fysieke schade worden reeds behandeld door het IMG. Voor waardedaling zal IMG op haar website begin 2021 een aanvulling op de werkwijze publiceren voor bedrijven, waaronder agrariërs.
Hoeveel agrarische ondernemers in Groningen hebben te maken met schade als gevolg van de aardbevingen? Voor hoeveel ondernemers is er inmiddels een (passende/acceptabele) oplossing? Voor hoeveel nog niet? Hoe lang wachten ondernemers inmiddels al op een oplossing?
In totaal zijn ruim 1.254 schademeldingen van agrarische bedrijven bij het IMG binnengekomen, waarvan er 593 zijn afgehandeld. Er zijn nu 661 openstaande schademeldingen op adressen waar sprake is of kan zijn van agrarische activiteiten. Een groot aantal hiervan is reeds in behandeling en een schade-opname uitgevoerd. Bij een deel van hen zijn er ook mestkelders op het terrein aanwezig en al dan niet in gebruik. Het IMG zal de schade bij mestkelders in behandeling nemen zodra het zijn werkwijze hiervoor heeft vastgesteld.
Het IMG gaat in de tussentijd onverminderd door met de (reguliere) schadeafhandeling bij agrarische bedrijven. Als er een mestkelder wordt aangetroffen bij een schade-opname, wordt dat deel van de schademelding pas afgehandeld zodra er een werkwijze is. De rest van de schademelding wordt wel verder gebracht. Zo kan in ieder geval al voor een deel van de schade op het bedrijf de procedure worden voortgezet.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van het akkoord op hoofdlijnen van 18 maart 2020 van de agrarische tafel? Hoe is of wordt dit akkoord omgezet in een effectief programma voor de agrarische sector? Kan de uitwerking worden gedeeld met de Tweede Kamer? Welke ministeries zijn betrokken bij het akkoord en welk ministerie is daarvan de trekker?
Sinds de zomer is een door de provincie aangesteld programmateam aan de slag met het ontwikkelen van een effectieve en gedragen programmatische aanpak. BZK, LNV en EZK zijn betrokken bij de uitwerking van de afspraken naar een programma, waarbij LNV aanspreekpunt is voor het programmateam. Deze programmatische aanpak is vooral van belang voor de bedrijven die vastlopen in een combinatie van schadeprocedures, versterkingsopgave en aanverwante problematiek. Het programmateam is in contact met de overheden en de sector en toetst de aanpak aan enkele praktijksituaties om deze verder te concretiseren. Uiteraard zal ik de uitwerking delen met de Kamer wanneer deze beschikbaar is, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021.
Kunnen de vragen vóór het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen van 12 november aanstaande worden beantwoord?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming is dit niet gelukt.
Het bericht 'Van Vollenhoven wil vertrekken bij 'koninklijke' vereniging politiehonden door vermeende dierenmishandeling'. |
|
Lilian Helder (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Van Vollenhoven wil vertrekken bij «koninklijke» vereniging politiehonden door vermeende dierenmishandeling»?1
Ja.
Klopt het dat meerdere leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) vanwege de verdenking van dierenmishandeling van hun bed zijn gelicht en thans (nog) verdachte zijn?
Naar aanleiding van de beelden die enige tijd geleden zijn vertoond in het tv-programma «Undercover in Nederland» heeft de politie een onderzoek ingesteld. In dat onderzoek zijn meerdere personen verhoord. Het onderzoeksdossier is inmiddels opgemaakt en verzonden naar het Openbaar Ministerie. In het onderzoeksdossier zijn in totaal 8 personen aangemerkt als verdachte. Vanuit privacyoverwegingen kan hier geen uitspraak worden gedaan over de relatie tussen die verdachten en de KNPV. Wellicht ten overvloede wil ik hierbij benadrukken dat de KNPV een zelfstandige, private vereniging is.
Kunt u, aangezien u in antwoord op Kamervragen op 25 mei 2020 aangaf dat een opsporingsonderzoek gaande is, bevestigen dat er één of meerdere opsporingsonderzoeken lopen? Zo ja, wat is daarvan de stand van zaken?2
Het opsporingsonderzoek is inmiddels afgerond en het onderzoeksdossier is verzonden naar het Openbaar Ministerie.
Het illegaal slachten van paling zonder verdoving. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenwelzijnclubs: paling nog onvoldoende bedwelmd voor slacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het wettelijk verplicht is om zowel kweekpaling als wilde paling te verdoven voorafgaand aan de slacht?
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2019 bij vier van de elf geïnspecteerde palingkwekerijen, dat is bij 36%, geen bedwelming plaatsvond voorafgaand aan het doden?
De wijziging van de Regeling houders van dieren, waarmee het voorafgaand bedwelmen van paling is gereguleerd, is in juli 2018 in werking getreden. Per abuis is in de brief aan uw Kamer van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 173) de indruk gewekt dat de 16 inspecties in 2019 uitsluitend zijn gedaan bij kweekbedrijven. Dit is echter niet correct. De inspecties zijn gedaan bij 4 kweekbedrijven, 8 rokerijen en 4 verwerkingsbedrijven. Bij vijf van de bezochte bedrijven werd geen paling geslacht. Vier bedrijven waren inderdaad in overtreding.
Wat zijn de gevolgen of sancties voor het overtreden van de wet door bovengenoemde palingkwekers?
Van de vier bedrijven die geen bedwelmingssysteem hadden, heeft één bedrijf aangegeven dat een apparaat in bestelling is. De andere bedrijven zijn gemaand om met spoed aan de Regeling gevolg te geven. Eerst een waarschuwing geven is conform het interventiebeleid. De NVWA is voornemens om volgend jaar een hercontrole bij deze bedrijven uit te voeren en indien nodig te handhaven.
Hoe effectief was de bedwelming op de overige palingkwekerijen en hoe wordt dit gecontroleerd?
De eerder genoemde wijziging van de Regeling houders van dieren in 2018 is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek2 dat aangeeft aan welke eisen het bedwelmingssysteem moet voldoen om effectief te zijn. De controle richt zich op de eisen die uit de regeling voortvloeien.
Bent u bereid om de slacht in bovengenoemde palingkwekerijen direct te staken totdat bedwelmingsapparatuur aanwezig is en effectief wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe garandeert u dat alle wild gevangen palingen effectief bedwelmd worden voorafgaand aan de slacht en controleert de NVWA hierop? Zo ja, hoe vaak is er in 2019 gecontroleerd, hoeveel overtredingen zijn er vastgesteld en wat waren de sancties?
Het merendeel van de wild gevangen aal gaat naar de verwerkingsbedrijven of de palingrokerijen die eveneens onderdeel zijn van inspecties. Voor de hoeveelheid inspecties verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Twee van de bedrijven die geen bedwelmingssysteem hadden, betroffen bedrijven die wild gevangen aal verwerkten.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat alle palingkwekers zich aan de wet houden en per wanneer worden deze acties uitgevoerd?
De NVWA is voornemens om de controles voorlopig jaarlijks te doen om zo de ontwikkeling van de nalevingsbereidheid bij deze bedrijven te volgen. Het instrumentarium voor handhaving biedt genoeg ruimte voor een effectieve controle. Continu toezicht is om die reden wat mij betreft niet aan de orde.
Bent u bereid om de NVWA op te roepen continu toezicht uit te laten voeren op het naleven van de wet en om de effectiviteit van bedwelming te garanderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 8.
De waarschuwing dat de gemuteerde varianten van het coronavirus die rondgaan in de nertsenfokkerij, ongevoelig zijn voor de ontwikkelde vaccins |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Deense Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Statens Serum Institut, waarschuwt dat de gemuteerde varianten van het coronavirus, die zijn ontstaan door de uitbraken in de nertsenfokkerij, ongevoelig zijn voor de coronavaccins die nu worden ontwikkeld?1
Ja, dat heb ik gezien.
Erkent u dat dit betekent dat ook nadat er kan worden gevaccineerd tegen COVID-19, mensen nog altijd het gevaar lopen besmet te raken met een gemuteerde «nertsenvariant» van het virus en dat zij daardoor nog altijd heel ziek kunnen worden of erger?
Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als bij dier. Ook in NL hebben we mutaties van Sars-CoV-2 aangetroffen. Het OMT-Z geeft aan dat de specifieke «variant 5» uit Denemarken in Nederland niet is aangetroffen.
De Deense gezondheidsautoriteiten geven aan dat het theoretisch mogelijk is dat «het vaccin» niet zal werken tegen de «type 5»-variant. Dat men overgaat tot ruimen van nertsen geschiedt uit voorzorg omdat men wil voorkomen dat deze of een andere variant in de toekomst mogelijk problemen veroorzaakt. De WHO expert groep is niet overtuigd dat deze variant zorgt voor verminderde werkzaamheid van een vaccin, om hier een definitieve uitspraak over te kunnen doen zouden aanvullende studies gedaan moeten worden.
Op 6 november is de WHO expertgroep bijeenkomen over de situatie in Denemarken. Ook de ECDC werkt een risico analyse uit. Het RIVM houdt zich op de hoogte van de uitkomsten van de WHO expertgroep.
Erkent u dat dit zou betekenen dat de vaccins niet zullen werken en we ook na de komst van de vaccins niet terug kunnen naar normaal, zolang de nertsenfokkerij in andere landen niet wordt stilgelegd?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2 geven de Deense gezondheidsautoriteiten aan dat het theoretisch mogelijk is dat «het vaccin» niet zal werken tegen de «type 5»-variant. De WHO expert groep is niet overtuigd dat deze variant zorgt voor verminderde werkzaamheid van een vaccin, om hier een definitieve uitspraak over te kunnen doen zouden aanvullende studies gedaan moeten worden.
Erkent u dat dit betekent dat de nertsenfokkerij een nog veel groter gevaar oplevert voor de volksgezondheid dan u tot nu toe beweerde?
De volksgezondheid staat bij ons altijd voorop. Daarom zijn in Nederland besmette bedrijven geruimd. Daarmee couperen we de replicatie en het ontstaan van nieuwe mutanten van het virus in nertsen. Daarnaast zijn er allerlei voorzorgsmaatregelen genomen om de kans op verspreiding te verkleinen, zoals een vervoersverbod voor nertsen en mest, en hygiënemaatregelen op bedrijven. Toen bleek dat de besmettingen, ondanks al deze maatregelen, toch bleven doorgaan is, op advies van het OMT-Z, eind augustus besloten dat op korte termijn de nertsenfokkerij moet worden beëindigd. Hiermee bereiken we in Nederland het doel van onze aanpak: het voorkomen dat er reservoirvorming ontstaat in de nertsenpopulatie op de bedrijven en wenden daarmee mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid af.
De situatie in Nederland en Denemarken verschilt op veel punten. In Denemarken is de gemuteerde variant ook aangetroffen in de algemene bevolking (buiten de fokkerij). In Nederland zijn daar op dit moment geen aanwijzingen voor. In Denemarken zijn er momenteel veel uitbraken bij nertsenbedrijven. Wekelijks worden alle bedrijven in Nederland gescreend, dat gebeurt in Denemarken niet. Nederlandse bedrijven die niet zijn besmet zijn nu begonnen met het doden van de dieren op hun bedrijf ten behoeve van het pelzen. Dit gebeurt onder strenge voorwaarden. Daarmee is naar verwachting begin december het overgrote deel van de nertsenpopulatie in Nederland weg.
Het wetgevingstraject voor de stoppersregeling loopt als gepland. Het streven is om de wet volgende week aan de Tweede Kamer te sturen.
Is uw ministerie hier ook al voor gewaarschuwd? Zo ja, wanneer en wat heeft u met deze waarschuwing gedaan? Zo nee, hoe is dat mogelijk?
Inmiddels hebben Deense experts relevante informatie gedeeld in een expertnetwerk van het ECDC, echter deze is nog niet compleet. Experts, onder andere van het RIVM en Erasmus Medisch Centrum (EMC), het Nederlandse referentielaboratorium voor opkomende ziekten, houden de Nederlandse situatie ook scherp in de gaten.
We hebben ook gezorgd voor dagelijks informatievoorziening via de landbouwraad in Denemarken en wij hebben contact gehad met de Deense ambassadeur in Nederland. In dat contact is aangegeven dat data ontbreken om een definitieve uitspraak te doen over de vraag of de gevonden variant zorgt voor een verminderde werkzaamheid van het vaccin. Daarom is het belangrijk dat alle informatie zo snel mogelijk in het publieke domein komt.
Heeft u gezien dat in Denemarken inmiddels minstens 150 medewerkers van nertsenfokkerijen zijn besmet met deze «nertsenvarianten» van het virus?
De nieuwe, unieke mutatie in de SARS-CoV2-varianten is gevonden in tests van 5 nertsenfokkerijen. Er zijn in Denemarken 214 personen besmet door nertsen, daarvan zijn er 12 individuen in de omliggende gebieden met de cluster 5 variant besmet.
Heeft u gezien dat deze varianten van het virus in Denemarken niet alleen voorkomen bij de nertsenfokkers, hun gezinnen en medewerkers, maar ook worden teruggevonden bij andere inwoners van het gebied?
Ja, dat heb ik vernomen.
Kunt u bevestigen dat ook in Nederland tot nu toe vijf virusvarianten zijn ontstaan doordat het virus van mens op nerts, van nerts op nerts en van nerts op mens is overgesprongen?
In Nederland zijn er vijf clusters van nauw gerelateerde sequenties gevonden bij virussen geïsoleerd uit nertsen. Deze clusters zijn niet aangetroffen in de algemene bevolking, hetgeen in Denemarken wel het geval is.
Kunt u bevestigen dat in Nederland bij de eerste zestien onderzochte bedrijven tweederde van de onderzochte medewerkers, 66 mensen, besmet bleken te zijn met deze virusvarianten? Is dit ook onderzocht bij de 48 bedrijven waar het virus sindsdien is opgedoken?
Het is in de eerste plaats belangrijk om te melden dat dit gaat om 97 onderzochte mensen. Er zijn meer medewerkers/familieleden op deze bedrijven, niet iedereen is getest. Op sommige bedrijven zijn alleen de mensen getest die klachten hadden, hierdoor vind je een hoger aandeel positieven. Daarnaast is het zo dat de genetische stamboom van de virussen uit het aangehaalde onderzoek dicht bij elkaar liggen. Het is echter onbekend of sprake is van nerts-mens besmetting of nerts-mens-mens. De besmettingsroute van de mensen die ziek zijn geweest, is niet meer te achterhalen. Ze lijken wel binnen het bedrijf besmet te zijn geraakt. Deze onderzoeksresultaten laten geen verspreidingen buiten de bedrijven zien. Deze virussen worden niet in de postcodegebieden buiten de bedrijven aangetroffen.
Wat bovendien van belang is, is dat ook in het onderzoek op besmette nertsenbedrijven is vastgesteld dat het virus niet via de lucht wordt verspreid. Het risico voor omwonenden is verwaarloosbaar. Het RIVM heeft deze bevindingen uit dit onderzoek meegenomen in de OMT-Z adviezen.
Erkent u dat het erg aannemelijk is dat deze mensen het virus weer hebben doorgegeven aan anderen, gezien de mate waarin het virus zich verspreidt?
Het is niet onmogelijk dat het virus verspreid naar andere mensen, maar daarvoor zijn geen aanwijzingen voor gevonden.
Kunt u uitsluiten dat ook in Nederland de nertsenvarianten van het coronavirus verder zijn verspreid onder de bevolking? Zo ja, hoe is dit onderzocht en wat waren hierbij de bevindingen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat de virusstammen uit nertsen circuleren in de humane populatie. De drijvende kracht achter de huidige epidemie bij mensen is mens-mens verspreiding. Het OMT-Z concludeerde in augustus dat de kans op infectie vanuit nertsen voor mensen woonachtig buiten de nertsenbedrijven momenteel verwaarloosbaar is ten opzichte van de kans op infectie van mens-op-mens in de bevolking.
Daarnaast zijn alle op nertsenbedrijven besmette personen gesommeerd in isolatie te gaan en hun contacten in quarantaine om verdere verspreiding van Covid-19 te reduceren. We ruimen in Nederland alle besmette nertsenbedrijven en couperen dus op deze manier de replicatie van virus in nertsen en daarmee de kans op veranderingen en besmettingen van mensen.
Deelt u de mening dat op deze manier de dreiging van de verspreiding van de nertsenvariant van het coronavirus blijft voortduren, ook nadat in Nederland alle laatste nertsen zijn vergast?
Het is mogelijk dat de nertsenvariant zich in Denemarken blijft verspreiden. In Nederland is geen spreiding van een nertsenvariant in mensen aangetroffen. In het kader van de volksgezondheid is het goed dat de Deense overheid hier daadkrachtig optreedt. Dit toont wel aan dat het belangrijk is om hier internationaal aandacht aan te besteden en te blijven besteden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Gaat u met deze kennis, als Minister van volksgezondheid van het allereerste land ter wereld dat te maken kreeg met een uitbraak van COVID-19 in de veehouderij, zich in Europa inzetten voor het stilleggen van de nertsenfokkerij? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen weken heeft Nederland zowel bij de Europese Commissie als bij het Duitse voorzitterschap aandacht gevraagd voor de nertsenproblematiek in relatie tot volksgezondheid en gevraagd dit te agenderen voor de EU Gezondheidsraad of de Health Security Committee. Dit is nu extra urgent vanwege de situatie in Denemarken. Hier werd positief op gereageerd. Daarnaast staat het onderwerp op de agenda van de Chief Veterinary Officers en heeft Denemarken het geagendeerd voor de Landbouw- en Visserij Raad van 16 november as.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen van het coronavirus?
Ik heb me ingespannen de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Extreem gevoelig; Corona Besmettingen op nertsenfokkerijen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extreem gevoelig; Corona Besmettingen op nertsenfokkerijen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat uit onderzoek onder zestien besmette nertsenhouderijen naar voren is gekomen dat maar liefst 66 van de 97 van de betrokken eigenaren, werknemers en familieleden besmet zijn geraakt met het coronavirus?
Het is in de eerste plaats belangrijk om te melden dat dit gaat om 97 onderzochte mensen. Er zijn meer medewerkers/familieleden op deze bedrijven, niet iedereen is getest. Op sommige bedrijven zijn alleen de mensen getest die klachten hadden, hierdoor vind je een hoger aandeel positieven. Daarnaast is het zo dat de genetische stamboom van de virussen uit het aangehaalde onderzoek dicht bij elkaar liggen. Het is echter onbekend of sprake is van nerts-mens besmetting of nerts-mens-mens. De besmettingsroute van de mensen die ziek zijn geweest, is niet meer te achterhalen. Ze lijken wel binnen het bedrijf besmet te zijn geraakt. Deze onderzoeksresultaten laten geen verspreidingen buiten de bedrijven zien. Deze virussen worden niet in de postcodegebieden buiten de bedrijven aangetroffen.
Wat bovendien van belang is, is dat ook in dit onderzoek is vastgesteld dat het virus niet via de lucht wordt verspreid. Het risico voor omwonenden is verwaarloosbaar. Het RIVM heeft deze bevindingen uit dit onderzoek meegenomen in de OMT-Z adviezen.
Wordt momenteel verder onderzocht of deze mensen besmet zijn geraakt via direct contact met nertsen, of via andere besmette personen op de bedrijven?
Conclusies daarover zijn alleen mogelijk als de mensen intensief zijn bemonsterd en onderzocht op SARS-CoV-2 zodat hiermee het besmettingsmoment nauwkeurig kan worden geschat. Daarnaast zullen de sequenties van de virussen, die zijn gevonden bij deze besmette mensen en nertsen, bepaald moeten worden. En tenslotte moet de contactgeschiedenis van de besmette personen nauwkeurig in beeld zijn gebracht. Veel van deze gegevens moeten direct zijn verzameld, achteraf is dat vaak niet meer mogelijk. Deze 66 besmettingen worden daarom nu niet meer verder onderzocht op of deze mensen besmet zijn geraakt via direct contact met nertsen, of via andere besmette personen op de bedrijven.
Wordt ook onderzoek uitgevoerd op de ongeveer 45 resterende besmette nertsenhouderijen naar de besmettingsbron en de hoeveelheid besmette medewerkers?
Onder leiding van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht wordt uitgebreid onderzoek gedaan naar de besmettingsbron(nen) van de besmette nertsenbedrijven. Voor nu geldt dat mensen geadviseerd wordt om bij klachten zich te laten testen. Niet alle medewerkers worden dus getest. Testen (PCR) kan via de GGD teststraten, en in het Bron- en contactonderzoek (BCO) wordt gevraagd wat voor werk mensen doen. Er is dus geen compleet beeld van hoeveel medewerkers er besmet zijn geraakt op deze bedrijven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat duidelijke hygiëneprotocollen ontbraken tijdens de periode van vaccineren en spenen, terwijl al zeventien bedrijven besmet waren?
Die informatie is onjuist. Op 28 mei heb ik een hygiëneprotocol verplicht gesteld. Dit protocol is daarna, naar aanleiding van voortschrijdend inzicht, verschillende keren bijgewerkt.
Waarom heeft u, toen bleek dat het derde nertsenbedrijf dat besmet was met het coronavirus en geen sprake was van verhoogde mortaliteit of longproblemen, 11 dagen gewacht met het nemen van de beslissing om op alle bedrijven preventief te screenen (tussen 8 en 19 mei)?
Op 20 mei heb ik nertsenhouders verplicht mee te werken aan een landelijke screening (serologisch onderzoek) en wekelijks kadavers in te sturen van natuurlijk gestorven nertsen om deze te laten onderzoeken op SARS-CoV-2 (early warning). De voorbereiding daarvan, het aanpassen van de regelgeving en het praktisch inregelen door de GD en de NVWA, was al eerder begonnen.
Bent u van mening dat u 8 mei al had moeten beginnen met het screenen van alle nertsenbedrijven?
Nee. Zie het antwoord op vraag 7.
Vanaf welke datum heeft u de verplichting ingesteld om persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken op de bedrijven?
Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op besmette bedrijven is ingesteld op 26 april. Op 10 juli heb ik uw Kamer gemeld dat het gebruik van niet medische mondkapjes bij het werken in de stallen op alle bedrijven verplicht werd, door dit op te nemen in het hygiëneprotocol.
Klopt het dat toen al 22 bedrijven besmet waren met het virus u pas advies heeft gevraagd aan deskundigen van de Faculteit Diergeneeskunde (FD), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) over eventuele aanpassingen van het hygiëneprotocol voor de nertsensector?
Nee. Bij het overleg eind april naar aanleiding van de eerste besmetting is de bescherming van het personeel geagendeerd en het RIVM en de lokale GGD gevraagd hierop te adviseren. Vervolgens is een hygiëneprotocol opgesteld, inclusief het gebruik van persoonlijke beschermingsmaatregelen.
Bent u van mening dat u eerder de hygiënemaatregelen had moeten aanscherpen?
Nee, zie het antwoord op vraag 9.
Waarom is pas op 20 juli besloten dat er versterkte screening moest komen, nadat tientallen bedrijven al besmet waren?
Er is op 20 juli niet besloten een versterkte screening in te stellen. Ook is er op 20 juli geen advies van het OMT-Z gegeven een versterkte screening in te stellen. Wel adviseerde het OMT-Z op 17 juli: Het is van belang om het bestaande Early Warning Surveillance te continueren. Deze kan mogelijk nog verbeterd worden door het toevoegen van onderzoek van stofmonsters uit de stal. Ook adviseert het OMT-Z om een herhaling van de serologische screening te overwegen.Er is niet voor gekozen de early warning uit te breiden met stofmonsters. Wel is later, in september, de serologisch screening in het risicogebied herhaald.
Waarom werd pas op 28 augustus besloten de monitoring te intensiveren en extra maatregelen te treffen, terwijl in de periode daarvoor al sprake was van een hoog aantal besmette bedrijven en het Outbreak Management Team-Zoönosen (OMT-Z) dit al 20 juli adviseerde?
In het OMT advies van 24 augustus wordt specifiek geadviseerd: het verhogen van het minimale aantal dode dieren in de Early Warning. Dat advies is opgevolgd.
Welke actie heeft u ondernomen toen bleek dat niet te achterhalen is wie er allemaal op de bedrijven werken en dat niet alle medewerkers zich willen laten testen?
Er is verplicht gesteld dat de medewerkers, die de nertsen verzorgen, zich met de volledige NAW-gegevens en telefoonnummer, moeten registeren. Er kan niet worden geëist dat alle medewerkers zich laten testen. Daarnaast waren niet alle medewerkers meer op de bedrijven of in Nederland aanwezig.
Bent u van mening dat de huidige hygiënemaatregelen en protocollen op nertsenbedrijven voldoende worden nageleefd? Zo ja, hoe is het mogelijk dat nog steeds bedrijven besmet raken?
De indruk is dat de hygiënemaatregelen en -protocollen voldoende worden nageleefd. De NVWA heeft nauwelijks afwijkingen geconstateerd. Het gegeven dat buiten het risicogebied nog steeds geen nertsenbedrijven besmet zijn onderbouwt deze stelling ook.
Onder leiding van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht wordt intensief onderzoek gedaan naar de insleeproutes van de besmette bedrijven. Alle mogelijke routes worden daarbij onder de loep genomen. Ondanks deze inspanningen is het tot op heden niet mogelijk gebleken te achterhalen op welke manier het virus tussen bedrijven spreidt. Ook in Denemarken wordt onderzoek gedaan en ook daar is nog geen antwoord op de vraag hoe de bedrijven besmet raken gevonden.
Hoe is het mogelijk dat de tien tot twintig laatst besmette bedrijven allemaal door één en dezelfde bron zijn besmet? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
Het is niet aangetoond dat de tien tot twintig laatste bedrijven door één bron besmet zijn. De virussen, die op deze bedrijven zijn gevonden, behoren tot eenzelfde cluster. In het OMT advies van 17 juli wordt daar het volgende over gezegd: Binnen zo’n cluster kan sprake zijn van blootstelling aan een gemeenschappelijke bron of verspreiding tussen bedrijven.De laatste optie «verspreiding tussen bedrijven» is veel plausibeler dan de eerste «één gemeenschappelijke bron». Gezien de spreiding in de tijd van de uitbraken is één gemeenschappelijke bron niet waarschijnlijk. Als er ondanks dat toch sprake zou zijn van één gemeenschappelijke bron, was deze waarschijnlijk wel gevonden. In dat geval zouden al deze besmette bedrijven één gemeenschappelijke factor moeten hebben. Die is niet gevonden.
Wat vindt u van de uitspraak van een van de leden van het OMT-Z, tevens onderzoeker bij Wageningen Bioveterinary Research, die stelt dat «inmiddels wat anders aan de hand is» dan dat personeel verantwoordelijk is voor het infecteren van stallen?
Ik weet niet of de door u aangehaalde opmerking juist is geciteerd en ik weet ook niet zeker of ik de opmerking zoals u deze citeert goed begrijp. Ik kan slechts herhalen dat de onderzoekers van de Faculteit Diergeneeskunde bij het onderzoek naar de insleeproutes nog niet hebben kunnen achterhalen hoe het virus spreidt tussen nertsenbedrijven. Mocht u in uw vraag suggereren dat nertsenhouders opzettelijk bedrijven hebben besmet, dan meld ik u dat het onderzoek van de NVWA-IOD heeft geen informatie opgeleverd, die wijst op een opzettelijke besmetting van nertsen door houders. De NVWA-IOD heeft in overleg met het openbaar ministerie het onderzoek afgesloten.
Gaat u extra maatregelen nemen zodat het aantal besmette bedrijven niet nog verder oploopt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Mocht het in de antwoorden op de vragen 14 en 16 aangehaalde onderzoek tot nieuwe inzichten leiden met aanbevelingen over aanvullende preventie maatregelen, zal ik aanvullende maatregelen natuurlijk overwegen. Overigens zal de voorgenomen stoppersregeling indien deze wordt aangenomen door de Tweede Kamer er voor zorgen dat de nertsenpopulatie de komende maanden tot nul gereduceerd zal worden.
Worden medewerkers op nertsenbedrijven regelmatig getest op het virus, ook wanneer geen sprake is van klachten? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de GGD leert dat er bedrijven zijn die zeggen dat hun medewerkers regelmatig worden getest. Of dit werkelijk zo is, is ons niet bekend aangezien dit niet gaat via de GGD teststraten. Medewerkers die klachten ontwikkelen mogen gebruik maken van de teststraat van de GGD.
Hoe is het mogelijk dat bij het ruimen meerdere nertsen zijn ontsnapt?
Pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich er maximaal voor in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Daarnaast spant de NVWA zich tijdens een ruiming maximaal in om eventueel ontsnapte nertsen direct te vangen. Hiervoor zijn er op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig. Toch zijn er afgelopen maanden meerdere ontsnapte nertsen waargenomen en gevangen. Twee daarvan bleken ook besmet met SARS-CoV-2. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze besmette nertsen afkomstig waren van besmette nertsenbedrijven. Echter, het is niet bekend of deze nertsen tijdens de ruiming zijn ontsnapt of al daarvoor.
Heeft u een beeld hoeveel nertsen zijn ontsnapt bij het ruimen en worden deze gevangen?
De NVWA spant zich in om nertsen die ontsnappen gedurende een ruiming direct te vangen en te euthanaseren. De kans dat een met SARS-CoV-2 ontsnapte nerts het bedrijventerrein verlaat is zeer klein. De NVWA heeft op dit moment geen signalen ontvangen over nertsen die gedurende de ruiming zijn ontsnapt en niet meer zijn gevangen.
Wanneer kan de Kamer de uitkomst verwachten van het onderzoek naar mogelijke opzet bij coronabesmettingen in nertsenhouderijen en worden de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld voordat wordt gedebatteerd over de stoppersregeling?
De NVWA-IOD heeft onderzoek gedaan naar mogelijke opzettelijke besmettingen van nertsen met SARS-CoV-2. Wij hebben u daarover bericht in onze brief van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124). Het onderzoek van de NVWA-IOD heeft geen informatie opgeleverd die wijst op een opzettelijke besmetting van nertsen door houders. De NVWA-IOD heeft in overleg met het openbaar ministerie het onderzoek afgesloten.
Bent u bekend met het onderzoek van het University College London, wat stelt dat schapen en koeien mogelijk gevoelig zijn voor het coronavirus?2
Ja.
Wordt momenteel onderzoek gedaan in Nederland naar de mogelijke vatbaarheid van koeien en schapen voor het coronavirus? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er wordt geen onderzoek gedaan naar deze diersoorten. Er is wel laboratoriumonderzoek gedaan naar de gevoeligheid van cellen van sommige diersoorten voor infectie met het virus, maar er zijn wereldwijd geen aanwijzingen dat koeien en schapen op grote schaal zijn besmet. De drijvende kracht achter de huidige golf is net als in het voorjaar de mens tot mens besmetting.