Het nog steeds vanuit publieke middelen financieren van megastallen in het buitenland |
|
Marianne Thieme (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds geld van de Nederlandse belastingbetaler direct of indirect wordt gebruikt voor de financiering van megastallen in het buitenland? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de motie Ouwehand, waaruit volgt dat Nederland op geen enkele wijze meer mag bijdragen aan de financiering van megastallen in het buitenland?2
Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer actief in het buitenland en speelt daarmee een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Nederland ondersteunt Nederlandse bedrijven die exporteren en/of investeren op buitenlandse markten. Zo financieren (leningen) of verzekeren we vanuit de Nederlandse overheid ook Nederlandse bedrijven die hoogtechnologische producten en diensten leveren voor veehouderijsystemen in Oost Europa, maar ook in landen als Oekraïne, China en Vietnam. In het huidige Nederlandse beleid wordt per project een milieu en sociale beoordeling op maat uitgevoerd. Daarbij zijn de IFC performance standards leidend. Indien uit de beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare milieu en/of sociale risico’s optreden zal geen steun worden gegeven. In een aantal gevallen gaat het om grote- of megastallen. De Nederlandse overheid voert generiek beleid ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven die exporteren naar het buitenland en/of investeren op buitenlandse markten.
Nederland staat voor duurzame landbouw en veehouderij: maatschappelijk verantwoord met betrekking tot aspecten van dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, volksgezondheid, landschap en milieu.
De overheid respecteert, voor alle vormen van ondersteuning en exportkredieten, daarbij de internationaal geldende normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, zoals vastgelegd in de IFC performance standards. Dierenwelzijn is onderdeel van deze normen. Het bedrijfsleven wordt daarbij actief gestimuleerd zich te houden aan de OECD-Guidelines. Ik verwijs daarbij naar de aangehouden motie van lid Van Ojik (33 400-V, nr. 46) ingediend bij het wetgevingsoverleg over de onderdelen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2013. Ik zal in overleg met mijn collega’s van Economische Zaken de relatie stalomvang en dierenwelzijn bespreken en zal de Tweede Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze deze motie is uitgevoerd en op welke wijze u garandeert dat geen publieke middelen worden ingezet voor de ondersteuning van de bouw van megastallen in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat exportkredietverzekeringen, welke namens en voor rekening van de Nederlandse staat worden verstrekt, een vorm van financiering zijn en dat het afgeven van deze verzekeringen aan megastallen in het buitenland dus tegen de wil van de Kamer ingaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het heeft kunnen gebeuren dat er, na het aannemen van de motie, exportkredietverzekeringen zijn verstrekt aan het bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden?
De exportkredietverzekeringfaciliteit stimuleert de export van Nederlandse goederen en diensten naar het buitenland. Exporteurs en banken kunnen een verzekering voor transacties aanvragen om zich te beschermen tegen het risico dat de buitenlandse debiteur niet betaalt. De verzekerde betaalt voor het dekken van deze risico’s een premie. De EKV faciliteit is in zijn geheel kostendekkend. Verzekeringen bieden we alleen aan wanneer de markt risico’s niet dekt. De buitenlandse debiteur, zoals Myronivsky Hliboproduct (MHP), treedt niet op als verzekerde partij. In het geval van Myronivsky is een verzekering afgegeven aan Nederlandse exporteurs, die hoogwaardige producten hebben geleverd voor het veehouderijsysteem van Myronivsky in Oekraïne. Op Myronivsky is in totaal EUR 174 miljoen aan polissen afgegeven (afgelopen 10 jaar). Hiervan heeft ongeveer EUR 80 miljoen betrekking op het Vinnytsa project (afgelopen 2 jaar). Bij de beoordeling van projecten wordt gekeken naar dierenwelzijn.
Kunt u aangeven welk Nederlands belang gediend is met het geven van een exportkrediet aan een megastal in de Oekraïne? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord?
Het afgeven van verzekeringen aan Nederlandse exporteurs, die producten leveren aan Myronivsky, ondersteunt de ontwikkeling van een hoogwaardige, veelbelovende tak van onze agro-export. Het gaat hier specifiek om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage. In het algemeen stimuleren exportkredietverzekeringen de Nederlandse export en werkgelegenheid.
Westerse en ook niet westerse landen hebben veelal vergelijkbare faciliteiten, waarbij niet marktbare risico’s voor rekening en risico van de betreffende Staat worden verzekerd.
Wordt er bij de beoordeling van steun voor transacties van Atradius DSB, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en/of de International Finance Corporation (IFC) gekeken naar mogelijke effecten op dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe de beoordeling op dierenwelzijn in de praktijk van elk van deze instellingen plaatsvindt, en welke standaarden daarbij worden gehanteerd?
Bij de milieu en sociale beoordeling die Atradius DSB uitvoert wordt ook gekeken naar de mogelijke effecten op dierenwelzijn. Projecten worden beoordeeld ten opzichte van lokale wet- en regelgeving en internationale kaders. De internationale richtlijnen, die op exportkredietverzekeraars binnen de OESO van toepassing zijn, verwijzen niet expliciet naar dierenwelzijn. Voor het toetsen van de presentaties van Myronivsky op het gebied van dierenwelzijn zijn de richtlijnen van de IFC gehanteerd en is er aanvullend aan de Europese wet- en regelgeving getoetst.
IFC kijkt bij inspecties ook altijd naar dierenwelzijn. Dit gebeurt zowel door een zogenaamde Environmental en Social expert als door een engineer. IFC hanteert hierbij als standaard de IFC Good Practice Note: Animal welfare in Livestock Operations3. Deze standaard is ontwikkeld in overleg met Compassion In World Farming, en houdt rekening met de richtlijnen van de World Organisation for Animal Health.
Het aantal projecten bij de EBRD in de veehouderij- en pluimvee sector is tot nu toe zeer beperkt geweest. De zogenaamde Environmental and Social Impact Assessments van de EBRD worden door externen uitgevoerd en richten zich, ook in deze sectoren, op EU-standaarden. E.e.a. is voor deze sectoren nader uitgewerkt in guidance notes.
Kunt u aangeven waarom exportkredietverzekeringen voor exporttransacties aan Myronivsky Hliboproduct niet in alle gevallen een categorie A (sprake van potentieel grote nadelige milieu en sociale gevolgen) classificatie hebben ontvangen? Kunt u aangeven waarom de leningen van EBRD en IFC aan MHP zulke uiteenlopende classificaties hebben ontvangen?
Grootschalige pluimveehouderijen zoals de boerderijen van Myronivsky worden bij de milieu en sociale beoordeling in het kader van een exportkredietverzekering als A gecategoriseerd. De transacties van Myronivsky die met respectievelijk een B en C gecategoriseerd zijn betroffen echter geen pluimveeboerderijen.
IFC, dat onderdeel is van de Wereldbankgroep, heeft de lening aan Myronovsky op basis van haar Environmental en Social Review Procedures geclassificeerd als een categorie B project, omdat het naar hun inschatting slechts beperkt milieu en sociale gevolgen heeft. IFC concludeert ook dat MHP juist goed scoort op dierenwelzijn.
EBRD heeft nauw samengewerkt met IFC m.b.t. dit bedrijf en het project ook geclassificeerd als B.
Deelt u de mening dat nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen altijd in categorie A zouden moeten vallen, vanwege de vele nadelige gevolgen die zo’n bedrijf heeft voor omwonenden, het milieu, de natuur en het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Grootschalige nieuwbouw of uitbreidingen van bestaande pluimveehouderijen zullen, zoals nu ook al gebeurt, als een A categorie beschouwd worden in de milieu en sociale beoordeling van Atradius DSB.
Waarom krijgt een groot bedrijf als Myronivsky Hliboproduct in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden, vanuit Nederland een financiële ondersteuning via het Nederlandse export krediet agentschap Atradius DSB? Welke Nederlandse bedrijven zijn bij het project betrokken? Hoe beoordeelt u dit?
De exportkredietverzekering, die verstrekt wordt aan banken en exporteurs, maakt de export naar het buitenland mogelijk. Nederlandse bedrijven hebben een uitstekende marktpositie in de agrarische sector, ook buiten Nederland. In het verleden hebben meerdere Nederlandse exporteurs een exportkredietverzekering afgesloten voor een levering aan Myronivsky. Atradius DSB publiceert een lijst met afgegeven polissen op haar website. Zoals op die website aangegeven gaat het hier ondermeer om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage.
Beoordeelt Nederland bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen voor transacties ten behoeve van dezelfde debiteur het marktaandeel van zo’n bedrijf, en zo ja, worden daarbij bepaalde grenzen in acht genomen? Hoe rijmt u het steunen van zo’n naar monopolisme neigend bedrijf als MHP met het bevorderen van marktwerking?
Alle transacties waarvoor een kredietverzekering wordt verstrekt worden uitgebreid geanalyseerd en beoordeeld. Daarbij wordt ook de marktpositie van de afnemer meegewogen. MHP heeft een goede marktpositie in Oekraïne, maar is geen monopolist. Daar komt bij dat een groot deel van de nieuwe productie voor de export bedoeld is, dus voor markten waar MHP momenteel geen marktaandeel heeft.
Kunt u bevestigen dat de verplichte Milieueffectrapportage (MER) voor Myronivsky Hliboproduct niet correct is uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de exportkredietverzekeringen die Nederland heeft afgegeven voor deze kippenfabriek? Zo nee, hoe verklaart u dan de conclusies in het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees», waaruit blijkt dat er onder andere geen informatie over de milieueffecten van de bouw is gegeven, er geen beoordeling van de cumulatieve effecten van alle faciliteiten is gemaakt, de effecten op flora, fauna en het grondwater niet goed zijn ingeschat en er geen analyse gedaan is naar dierenwelzijn, uitstoot van broeikasgassen, afvalbeheer en gezondheidseffecten?
Er zijn meerdere milieueffectrapportages uitgevoerd voor diverse activiteiten van Myronivksy binnen het Vinnytsa project. Deze rapportages zijn door een bevoegde partij uitgevoerd en door het bevoegd gezag goedgekeurd. Het klopt dat de kwaliteit van de rapportages op punten afweek van de standaard die wij verwachten. Om alle milieu en sociale effecten gedegen te kunnen beoordelen, hebben wij de debiteur om aanvullende informatie verzocht. Daarnaast hebben wij gebruik gemaakt van vergunninginformatie en informatie van een consultant van IFC die de milieu en sociale effecten beoordeeld.
Hoe worden de effecten van cumulatieve steun door verschillende publieke instellingen aan één bedrijf beoordeelt bij het afgeven van exportkredietverzekeringen?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, verstrekt de Nederlandse Staat via de EKV geen financiële steun aan buitenlandse bedrijven zoals Myronivsky. Om het risico dat een buitenlandse debiteur niet kan betalen inzichtelijk te krijgen, wordt de kredietwaardigheid van de afnemer zorgvuldig beoordeeld. In deze analyse wordt rekening gehouden met de wijze waarop deze is gefinancierd, inclusief het al of niet aanwezig zijn van financiering door multi- of bilaterale instellingen.
Kunt u bevestigen dat Atradius DSB niet beschikt over een uitsluitingslijst van activiteiten waaraan Nederland op geen enkele manier bij wil dragen? Zo nee, welke criteria hanteert Atradius DSB dan? Zo ja, wat is hiervoor de reden en vindt u het aanvaardbaar dat met Nederlands belastinggeld zo allerlei activiteiten kunnen worden gefinancierd, zoals de bijvoorbeeld ook productie van wapens?
De Nederlandse Staat verstrekt aan Atradius Dutch State Business geen uitsluitingslijst met activiteiten voor de verzekeringen. Er is een procedure voor de milieu en sociale beoordeling waaraan de exporttransacties worden onderworpen. Toetsing vindt plaats aan internationaal overeengekomen normen en standaarden, waaronder de IFC performance standards. Als sprake is van onaanvaardbare milieu en sociale risico’s zal geen verzekeringspolis worden afgegeven. Op wapens is het exportcontrole instrumentarium van toepassing. Voor de uitvoer van militaire goederen is steeds een uitvoervergunning vereist. Of een vergunning verstrekt kan worden, hangt af van de uitkomst van de toetsing van een aanvraag aan de acht in Europees verband overeengekomen criteria, zoals opgenomen in het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Daarenboven zijn er op het terrein van wapens enkele bijzondere internationale verdragen, waarbij Nederland partij is (anti- personeelmijnen, clustermunitie). Vanzelfsprekend verzekert de Nederlandse Staat geen goederen of diensten die strijdig zijn met door Nederland geratificeerde internationale verdragen.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn een uitgebreide uitsluitingslijst te eisen van Atradius DSB, waarbij in ieder geval ook elke nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen van meer dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid) pertinent wordt uitgesloten van het verkrijgen van exportkredietverzekeringen? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaat u dan voor een correcte uitvoering van de motie Ouwehand zorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat ook de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de International Finance Corporation (IFC) geen megastallen meer financieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inspanningen en de resultaten daarvan?
Zoals toegelicht in vraag 6, geldt voor de EBRD en IFC dat voor elk project een milieu en sociale beoordeling op maat wordt uitgevoerd. Waar relevant, vormt dierenwelzijn hier een onderdeel van. Ik zal met mijn collega van Financiën erop toe zien dat dit staande beleid gecontinueerd wordt.
Een klimaatambassadeur voor stadslandbouw |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat u het idee, om een klimaatambassadeur aan te stellen die de stadslandbouw kan stimuleren, heeft omarmd tijdens de behandeling van de begroting van 2012 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu?1
Ja, Alexandra van Huffelen, wethouder duurzaamheid, binnenstad en buitenruimte in Rotterdam en klimaatambassadeur duurzame bedrijven onder de Lokale Klimaatagenda (LKA), heeft het onderwerp stadslandbouw geadopteerd.
Kunt u aangeven wat er in de tussenliggende maanden met dit voorstel gebeurd is?
Zie antwoord vraag 1.
Is stadslandbouw nu een thema geworden in het overleg tussen decentrale overheden en het Rijk, dat gericht is op het wegnemen van belemmeringen en het creëren van kansen voor lokale initiatieven op het gebied van klimaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog op korte termijn te regelen?
Ja. Onder de LKA wordt een leergroep Stadslandbouw opgericht die zich zal richten op kennisuitwisseling, knelpunten en oplossingen. Momenteel wordt verkend welke knelpunten er zijn en wat de agenda en de vorm wordt van deze leergroep. Er wordt daarbij gekeken naar hoe er gebruik kan worden gemaakt van de bestaande kennis en infrastructuur (voor kennisuitwisseling) van het Stedennetwerk stadslandbouw. Dit stedennetwerk is een aantal jaren geleden door het ministerie van ELenI in het leven geroepen en ook daar wordt op reguliere basis, op locatie en aan de hand van een casus, over knelpunten, ervaringen en vorderingen met betrekking tot stadslandbouw in de diverse steden gesproken.
Deelt u de mening dat stadslandbouw voor duurzaam, lokaal en gezond voedsel kan zorgen en de verbinding tussen stad en platteland en tussen boer en burger kan herstellen?
Vele mooie stadslandbouwinitiatieven leveren een bijdrage aan de verbinding tussen stad en platteland en brengen de burger dichter bij de productie van haar voedsel. Het is echter nog onvoldoende duidelijk in hoeverre deze aansprekende trend tot een significante schaal van duurzame lokale voedselproductie kan leiden. Samen met de minister van ELenI heb ik in mei een Green Deal afgesloten met een aantal bedrijven en onderzoeksinstelling LEI. Dit consortium wil een aantal stappen zetten in de richting van professionalisering en opschaling van stads(gerichte) landbouw, onder andere door kennisdeling, aanpakken knelpunten wet- en regelgeving en het verbeteren van de financierbaarheid. Het consortium onderzoekt, met publieke en private financiering, de oprichting van een mogelijke Nationale Federatie Stadsgerichte Landbouw. De eerste stap is een SWOT-analyse naar de ruimtelijke aspecten, duurzaamheidsaspecten en niet in de laatste plaats: de businessmodellen van stadslandbouwbedrijven in en om de stad.
Deelt u de mening dat er in Rotterdam, maar ook in Nijmegen, rond Deventer en in Zutphen, vele mooie stadslandbouwinitiatieven zijn en dat het waardevol is om deze ervaringen te delen met andere gemeenten, die aan de slag zijn of willen gaan met stadslandbouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat een klimaatambassadeur voor dit thema deze kennisuitwisseling kan bevorderen?
Het is waardevol de kennis en ervaring die in de verschillende steden is opgedaan op het terrein van stadsgerichte landbouw te delen. De rol van de klimaatambassadeur bij de leergroep zal met haar worden besproken. Bestuurlijke inzet op kennisuitwisseling, maar ook bij het agenderen en oplossen van knelpunten is in mijn optiek van grote waarde.
Heeft u al zicht op eventuele belemmeringen die er zouden kunnen zijn voor stadslandbouw en of er regelgeving is die mogelijk in de weg staat om op daken in de stad of in stadstuinen te gaan stadslandbouwen? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en op welke manier kunnen deze weggenomen worden? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen, wellicht met behulp van een klimaatambassadeur voor stadslandbouw?
Ik heb slechts beperkt zicht op eventuele belemmeringen die initiatieven op het terrein van stadslandbouw in de weg staan. Om hier inzicht in te krijgen en oplossingen voor te creëren heb ik samen met mijn ELenI collega de Green Deal ondertekend en wordt er de leergroep Stadslandbouw onder de LKA opgericht.
Kent u boer Koekoek, die een deelgenotentuin heeft in Nijmegen, waar burgers in samenwerking met de boer biologische groente telen?2 Bent u enthousiast over de betrokkenheid van burgers bij duurzame voedselteelt, die hiermee tot stand wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer enthousiast over de betrokkenheid van burgers bij duurzame voedselteelt, zowel op het platteland als in een stedelijke omgeving en zie daar ook een meerwaarde als het gaat om bijvoorbeeld het verbeteren van de sociale cohesie in wijken en het realiseren van een groene en gezonde leefomgeving die uitnodigt tot buitenactiviteiten. Ik ben van plan om daar samen met andere betrokken ministeries van dichtbij kennis mee te maken. De specifieke problematiek die u hier noemt was mij onbekend, maar betreft,voor zover ik kan beoordelen, een vergunningsvraagstuk waarvan de gemeente bevoegd gezag is. Indien dit in meerdere gemeenten als knelpunt wordt ervaren dan kan dit opgepakt worden in de leergroep Stadslandbouw onder de LKA.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Nijmegen geen vergunning af wil geven voor de bouw van drie kleine opkweekkasjes in deze stadstuin3, waardoor het voor boer Koekoek onmogelijk is om gewassen te kweken? Hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat dit een voorbeeld is van regelgeving, die stadslandbouw in de weg zit en bent u bereid om met de gemeente in overleg te gaan om de bouw van de kasjes toe te staan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht Brabantse boer klem door vele procedures |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabantse boer klem door vele procedures»?1
De signalen dat de procedures voor de afhandeling van verzoeken om vergunning voor de realisatie van bedoelde voorzieningen geruime tijd vergen, zijn mij bekend. Om daaruit te concluderen dat ondernemers niet aan toekomstige mestverwerkingsverplichtingen zullen kunnen voldoen, acht ik evenwel voorbarig. Bij het vaststellen van de percentages mest die ondernemers in 2013 zouden moeten verwerken, is rekening gehouden met de aanwezige verwerkingscapaciteit en de tijd die nodig is om aanvullende capaciteit te realiseren. Ik zie daarom geen aanleiding voor uitstel.
Voor wat betreft dierenwelzijnseisen heb ik tijdens het AO Landbouw- en Visserijraad van 1 juli 2012 aangegeven onverkort vast te houden aan de harde Europese deadline van 1 januari 2013. Het is niet goed voor het imago van de Nederlandse varkenshouderij en voor degenen die al wel hebben geïnvesteerd om te gaan schuiven in het beleid. Ik acht uitstel daarom niet verantwoord.
Deelt u de zorgen dat een grote groep Brabantse veehouders de komende jaren niet aan dierenwelzijns- en mestverwerkingeisen kunnen voldoen omdat er geen vergunningen worden verstrekt door provinciale en lokale overheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke acties heeft u intussen genomen naar aanleiding van de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff2 dat vergunningen voor mestverwerking sneller moeten worden verleend door provinciale en lokale overheden? Welke andere maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat vergunningen alsnog worden verleend aan Brabantse veehouders?
Bent u bereid uitstel te verlenen voor het voldoen aan de genoemde eisen als blijkt dat provinciale en lokale overheden aantoonbaar de vergunningverlening aan veehouders frustreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De vernieling van proefvelden met aardappels in Valthermond en Lelystad |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de vernieling van proefvelden met aardappels in Valthermond en Lelystad?1
Ik betreur dat deze proefvelden zijn vernield. Deze proefvelden zijn onderdeel van een project van de Wageningen University & Research centre, waarin wordt gewerkt aan een duurzame resistentie tegen aardappelziekten en een vermindering van 75% in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit project biedt daarmee belangrijke kansen voor milieu, aardappeltelers en MKB-veredelingsbedrijven. Binnen dit project wordt veel aandacht besteed aan communicatie met de samenleving door middel van publieksdagen, voorlichting in het land en het uitnodigen van de pers. Voor de veldproef is een vergunning krachtens het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Milieubeheer afgegeven door de Staatssecretaris van IenM. Uit de veiligheidsbeoordeling bleek dat de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Ook in deze procedure was ruimte voor het inbrengen van zienswijzen. Er is dus ruimschoots gelegenheid geboden aan mensen en partijen om op een open en constructieve manier uiting te geven aan hun zorgen of kritiek.
Hoe draagt het onderzoek naar de ziekteverwekker Phytophtora bij aan de voedselvoorziening en aan een duurzame voedselproductie?
Aardappel is wereldwijd het derde gewas voor menselijke consumptie en met een productie van 325 miljoen ton (FAO, 2007) een pijler onder de wereldvoedselvoorziening. De aardappelziekte Phytophtora veroorzaakt wereldwijd grote oogstverliezen in deze teelt. Daarmee wordt de voedselzekerheid bedreigd. Vrijwel alle rassen zijn vatbaar voor deze ziekte. Als gevolg van de Phytophtora-schimmel worden er veel gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.
In Nederland zijn de opbrengsten van de teelt van aardappel hoog. Een zeer groot deel van het nationale gebruik van chemische gewasbeschermingmiddelen is echter gericht op het bestrijden van deze ziekte. In ontwikkelingslanden kunnen de boeren zich deze chemische middelen vaak niet veroorloven en daar zijn de opbrengsten en de oogstzekerheid stukken lager.
In het Duurzame Resistentie tegen Phytophtora (DuRPh)-project worden, met genen uit wilde aardappelrassen («cisgenese»), bestaande aardappelrassen resistent gemaakt tegen deze ziekte. Tevens wordt een strategie ontwikkeld voor resistentiemanagement waardoor de resistentie zo lang mogelijk in stand blijft. De verwachting is dat het gebruik van chemische middelen tegen Phytophtora bij dergelijke aardappelen aanzienlijk kan worden verminderd, terwijl de oogstzekerheid belangrijk groter wordt. Langs deze lijnen draagt het onderzoek dus bij aan voedselzekerheid en verduurzaming van de productie in Nederland en daarbuiten.
Erkent u het belang voor Nederland, als toonaangevend land op het gebied van innovatieve agrarische ontwikkeling, van een veilig onderzoeksklimaat en bent u, mede vanwege dit belang, bereid hoge prioriteit te geven aan het opsporen van de daders?
Nederland vervult een belangrijke internationale positie als het gaat om agrarische kennisontwikkeling. Het behoeft geen verdere uitleg dat een veilig onderzoeksklimaat een primaire voorwaarde is om die positie te houden.
De vernielingen zijn bekend bij de politie. Naar de vernieling in Valthermond loopt een opsporingsonderzoek. In verband met de vernieling in Lelystad is de politie alert op daderindicaties met het oog op het opstarten van een opsporingsonderzoek.
Zijn deze vernielingen op twee plaatsen tegelijkertijd en op dezelfde wijze gepleegd?
Nee. De eerste vernieling vond medio juli 2012 plaats in Lelystad. Hierbij zijn planten uit de grond getrokken of geschopt. De tweede vernieling vond in de eerste helft van augustus 2012 plaats in Valthermond. Bij deze vernieling hebben de daders gebruik gemaakt van een herbicide.
Bestaat het vermoeden dat de daders van beide vernielingen dezelfde zijn of behoren tot dezelfde criminele organisatie?
Voor geen van beide vernielingen is de verantwoordelijkheid opgeëist. Ik kan niet op de resultaten van het onderzoek vooruit lopen.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u in detail aangeven hoe de ruiming van de leghennen in Hagestein op zaterdag 11 augustus 2012 is verlopen en daarbij aangeven hoeveel dieren er exact zijn gedood, hoeveel stallen het betrof, of de temperatuur en CO2 concentraties volgens de gestelde normen waren en binnen de daarvoor gestelde termijn bereikt zijn, en hoe lang de hele operatie heeft geduurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals al gemeld in mijn Kamerbrief van 15 augustus 2012 (TK 807 nr. 151) heeft de NVWA naar aanleiding van de problemen bij het doden van de dieren op een kalkoenenbedrijf in Kelpen-Oler (Limburg) het contract met het ruimingsbedrijf beëindigd en de procedures rond de uitvoering en het toezicht op het doden van vogels bij een AI-uitbraak aangescherpt (zie ook Kamerbrief schriftelijk overleg vogelgriep van 29 mei 2012, TK 28 807 nr. 145, 30 mei 2012). Er is een ander bedrijf gecontracteerd voor het doden van de vogels.
Op het pluimveebedrijf waren in totaal 32 870 leghennen aanwezig, verdeeld over twee stallen: een oudere, vrij open stal en een tamelijk nieuwe stal. Beide stallen hebben een vrije uitloop. Het bedrijf dat verantwoordelijk was voor het doden van de leghennen is op zaterdagochtend 11 augustus begonnen met het afplakken van de stallen. Dit bleek voor de oude stal bewerkelijk te zijn. De voorbereiding kostte daarom meer tijd dan gepland. Om 16.50 uur is begonnen met het inbrengen van CO2 in de stallen. De vergassing heeft twee uren geduurd. Om 21.30 uur zijn de stallen vrijgegeven. Het hele proces is correct verlopen en de voorgeschreven indicatoren zijn behaald. De NVWA heeft continu toezicht gehouden op het proces.
Op zaterdagavond en op zondag zijn de dode leghennen van het bedrijf afgevoerd. Het afvoeren van de dode dieren heeft meer tijd in beslag genomen door met name de inrichting van de stallen (volièrestallen) en in mindere mate het gebruik van nieuwe maskers door de medewerkers (het zgn. volgelaatmasker). Dit masker biedt meer veiligheid, maar levert een zwaardere werkbelasting waardoor verplicht meer gepauzeerd moest worden.
Het gehele proces van taxeren tot ruimen en de eerste reiniging en ontsmetting heeft geduurd van vrijdagavond 20.00 uur tot zondagavond 23.00 uur.
Is het waar dat de ruiming van zaterdag tot en met zondagmiddag 12 augustus 2012 heeft geduurd? Zo ja, hoe verklaart u dit en deelt u de mening dat de ruiming dan veel te lang heeft geduurd en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, tot wanneer heeft de ruiming dan wel geduurd en hoe komt het dat er geruchten gaan dat de ruiming tot zondag heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het een stalvergassing was of een containervergassing en kunt u toelichten waarom voor de gebruikte methode is gekozen? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een stalvergassing. Bij de voorinspectie door het vergassingsbedrijf bleek een stalvergassing mogelijk te zijn. Wanneer de stal zich daarvoor leent, verdient stalvergassing de voorkeur boven containervergassing. Voor de afweging tussen stalvergassing dan wel containervergassing verwijs ik u naar mijn brief inzake het Schriftelijk Overleg over de uitbraak van vogelgriep in Kelpen Oler, Limburg (TK 28 807 nr. 145 30 mei 2012).
Kunt u aangeven hoe lang het heeft geduurd totdat alle dieren dood waren en of bij het openen van de stal of container na de vergassing daadwerkelijk alle dieren dood waren? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gegevens? Zo nee, waarom niet en hoeveel dieren waren er nog in leven?
Zie antwoorden op vraag 1 en 2. Er zijn 2 van de 32 870 hennen levend aangetroffen na de vergassing. Deze dieren zijn onmiddellijk conform de geldende regels geeuthanaseerd.
Kunt u hierbij toelichten of het verloop van het doden van de dieren dit keer wel correct is gemonitord, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012 naar aanleiding van de gruwelijke dood van de kalkoenen in Kelpen-Oler? Zo nee, waarom niet?1
Tijdens het dodingsproces heeft de coördinator van de NVWA de metingen van de gasconcentraties gevolgd. Hij heeft vastgesteld dat de gestelde indicatoren, zoals CO2-concentraties en temperatuur, binnen de gestelde termijnen zijn gehaald.
Kunt u aangeven hoeveel en welke mensen er aanwezig waren tijdens de ruiming en wat hun taken waren? Zo nee, waarom niet?
In totaal zijn tijdens de ruiming de volgende personen een deel van de tijd aanwezig geweest: 1 taxateur (op vrijdag), 6 medewerkers van het vergassingsbedrijf, 18 personen voor het verzamelen en afvoeren van de kadavers, 4 chauffeurs en kraanbestuurders, 2 medewerkers voor hygiëne en ontsmetting, 2 leveranciers van ruimingsmaterialen en 1 medewerker voor de ongediertebestrijding.
Van de NVWA waren 6 medewerkers van het frontteam van de NVWA aanwezig, plus 3 medewerkers van het Incident- en Crisiscentrum van de NVWA, waaronder het hoofd/teamleider van deze afdeling. De aanwezigheid van de 3 laatstgenoemde medewerkers was vanwege het gebruik van een nieuw type beschermingsmasker voor het personeel en omdat voor de eerste keer het nieuwe vergassingsbedrijf werd ingeschakeld. Er is geen crisismanager van de NVWA aanwezig geweest. Wel heeft de Inspecteur-generaal van de NVWA zondag het bedrijf bezocht.
Is het waar dat er ook een crisismanager van de NVWA aanwezig was tijdens de ruiming? Zo ja, waarom was deze crisismanager aanwezig en wat waren zijn werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat u zelf ook aanwezig bent geweest op het bedrijf? Zo ja, wanneer en wat was de reden van uw bezoek?
Voor de direct betrokkenen is de ruiming ook emotioneel bijzonder zwaar. Ik heb daarom de veehouder en zijn familie bezocht om mijn medeleven te tonen en ze op deze wijze een hart onder de riem te steken. Het besmette deel van het bedrijf heb ik niet bezocht.
Kunt u aangeven of de medewerkers van de NVWA (Voedsel en Warenautoriteit) bij deze ruiming de meetapparatuur hebben kunnen volgen, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012? Zo ja, hebben zij daardoor nauwkeuriger kunnen toezien op een goed verloop van het doden van de dieren? Zo nee, waarom niet en wat voor gevolgen heeft dit gehad voor het verloop van het doden van de dieren?
De NVWA-medewerkers hebben gedurende de vergassing de metingen nauwkeurig kunnen volgen.
Kunt u aangeven of het bedrijf dat de ruiming heeft uitgevoerd dit volgens alle gestelde regels heeft gedaan, of alle apparatuur goed heeft gefunctioneerd en of het bedrijf een gedetailleerd werkplan voor de ruiming heeft aangeleverd voordat het aan de werkzaamheden begon? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en details geven over de inhoud van het werkplan? Zo nee, wat voor problemen zijn er ontstaan en wat gaat u doen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen en schuldigen aan deze problemen aan te pakken?
Het vergassingsbedrijf heeft een werkplan ingediend. Dit is vooraf besproken met de NVWA. In het werkplan staat beschreven op welke wijze de uitvoering van de ruiming zal plaatsvinden (met name het afplakken van de stallen en de wijze van CO-2 toediening). De inhoud van het werkplan is in overeenstemming met de geldende regelgeving en het werkplan is correct gevolgd.
Kippen die zijn gestikt door de warmte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «duizenden kippen door warmte gedood in oververhitte schuur»?1
Ja.
Is het waar dat er duizenden kippen op deze wijze zijn omgekomen? Kunt u aangeven of er ook meldingen zijn uit andere delen van het land en om welke aantallen dode dieren het gaat? Zo nee, waarom niet?
Op het bedrijf in Schuinesloot zijn ongeveer 200 vleeskuikens door de hitte omgekomen.
De media hebben over enkele soortgelijke situaties bericht waarbij de brandweer het dak van pluimveestallen gekoeld heeft met bluswater om de temperatuur in de stallen te verlagen. Het betreft bedrijven in Afferden (Limburg), Veelerveen (Groningen) en Hengelo (Gelderland). In Afferden zouden ook ongeveer 200 vleeskuikens zijn omgekomen. Bij de andere bedrijven is niets bekend over extra mortaliteit.
Deelt u de mening dat de dood van de dieren behalve met het warme weer , ook nauw samenhangt met de schaalgrootte van de huisvesting? Zo nee, waarom niet en heeft u voorbeelden van kleinschalige houderijsystemen waar zich soortgelijke problemen hebben voorgedaan?
Extra sterfte van de dieren kan, in een context van extreem hoge buitentemperaturen, samenhangen met een combinatie van factoren: leeftijd van de dieren en de ouderdom en daarmee samenhangende kwaliteit van de stal.
Een relatie tussen deze problemen en de schaal van de bedrijven is niet aan de orde. Een grote, recent gebouwde stal met moderne klimaat- en ventilatievoorzieningen biedt betere bescherming dan een kleine, oudere stal met oude voorzieningen.
Verder heeft een aantal vleeskuikenbedrijven geanticipeerd op de voorspelde hitte in het bewuste weekend door (een gedeelte van) hun slachtrijpe vleeskuikens voortijdig te laten slachten.
Bent u van mening dat interventie van publieke diensten in situaties als deze ten laste van de ondernemer in kwestie zouden moeten komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom er met publiek geld gewerkt moet worden aan de oplossing van problemen die samenhangen met de door de ondernemer gekozen wijze van huisvesten?
Ingevolge de Wet veiligheidsregio’s (artikel 3) behoort tot de brandweerzorg: «het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand». De brandweer was derhalve verplicht in dit geval assistentie te verlenen, het betreft een wettelijke taak. In principe wordt hiervoor door de brandweer aan de ondernemer niets in rekening gebracht.
Het is echter aan de gemeente te beoordelen of er eventueel kosten kunnen worden doorberekend aan de ondernemer. Daarvoor moet er dan wel van tevoren een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing zijn die bepaalt in welke gevallen dit gebeurt.
Als achteraf zou blijken dat de ondernemer schuldig zou zijn geweest aan het stikken van de kippen, dan wel dat hij onzorgvuldig is geweest of ernstig nalatig, kan de gemeente besluiten of zij zich in het juridische proces wil voegen met een factuur voor de gemaakte kosten.
In dit geval heeft de gemeente Hardenberg besloten dat de interventie van de brandweer op zondag 19 augustus bij het pluimveebedrijf in de categorie «het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor [mens en] dier» valt en niet onder de categorie «andere werkzaamheden» (dienstverlening). De kosten worden dus niet in rekening van de ondernemer gebracht.
Ik ben bereid samen met de pluimveesector te kijken naar de risico’s die een hitteperiode met zich meebrengt voor het pluimvee in relatie tot de huisvesting. Het doel zal zijn dat veehouderijbedrijven beter voorbereid zijn op extreme klimaatomstandigheden om mortaliteit van dieren zo veel mogelijk te voorkomen.
Melkveehouders die in de problemen komen door de lage melkprijs |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Melkveehouders straks dieper in schulden»?1
Ja.
Is het waar dat de lagere melkprijs en de stijgende kosten van inputs leiden tot een verslechtering van de financiële positie van de helft van de Nederlandse melkveehouders?
Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) verstrekt via de website (http://www.lei.wur.nl/NL/statistieken/Barometer) gegevens over de actuele economische situatie in onder meer de melkveehouderij. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling van het saldo (opbrengsten minus toegerekende kosten, waarin ook de kosten voor veevoer en meststoffen zijn opgenomen) tot en met juli in 2012 hoger ligt dan het gemiddelde over dezelfde periode in de jaren 2006 – 2011. Het saldo tot en met juli 2012 ligt wel lager dan de vergelijkbare periode over 2011, maar in 2011 was sprake van een fors gestegen melkprijs.
Bent u het met NMV (Nederlandse Melkveehouders Vakbond) eens dat de stijging van de melkprijs in 2011 een eenmalige opleving was en dat er dus sprake is van een structureel dalende melkprijs?
Nee. Zoals verwacht blijkt de prijs de afgelopen jaren meer en vaker te fluctueren door ontwikkelingen op de wereldmarkt. De laatste weken is er sprake van een opleving van de prijzen op de wereldmarkt, die naar verwachting in de komende maanden zal leiden tot stijging van de melkprijzen voor de veehouders. Ook voor de komende jaren verwacht ik vergelijkbare prijstendensen en dus geen structureel dalende melkprijs. Mede omdat daarnaast de kosten tussen melkveebedrijven onderling sterk variëren, zal niet steeds en niet voor elk bedrijf sprake zijn van een volledig kostendekkende melkprijs.
Wat is uw verklaring voor de huidige lage melkprijs, gezien de stijgende zuivelprijzen op de wereldmarkt? Deelt u de mening dat Nederlandse melkveehouders een eerlijke en reële prijs moeten krijgen voor hun melk, waarin alle input- en milieukosten zijn meegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat andere EU-landen van plan zijn om de toeslagen vervroegd uit te betalen? Zo ja, om welke landen gaat het?
De Europese Commissie heeft een voorstel gepresenteerd aan het beheerscomité voor directe betalingen van 25 juli jongstleden waarin zij alle lidstaten toestaat om vanaf 16 oktober 2012 vervroegd 50% van de bedrijfstoeslag 2012 te betalen, onder de voorwaarde dat alle controles zijn afgerond. Dit voorstel is vastgesteld en op 28 augustus officieel gepubliceerd.
In het voornoemde beheerscomité gaven acht lidstaten (Letland, Litouwen, Portugal, Roemenië, Griekenland, Italië, Tsjechië en Hongarije) aan dat zij zeer waarschijnlijk voorschotten gaan betalen. Zeven lidstaten gaven aan dat zij zeer waarschijnlijk géén voorschotten gaan betalen (Duitsland, Slowakije, Estland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Finland).
Deelt u de mening dat de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende aanleiding geven om een verzoek in te dienen bij de Europese Commissie om vervroegde betaling van de toeslagen in Nederland mogelijk te maken?
Nee. Nederland heeft dan ook geen verzoek ingediend.
Bent u nog van plan om andere acties te ondernemen om te zorgen dat melkveehouders niet verder in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Het aanleggen van graanvoorraden in Nederland. |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Nederland moet graan hamsteren»1 en «Hamsteren graan werkt averechts»?2
Ja.
Wat is momenteel de situatie op de Nederlandse graanmarkt? Is er reeds sprake van krapte, waardoor afnemers van graan in de problemen komen? Hoe groot zijn de effecten van een hogere graanprijs voor de consument?
De situatie op de Europese graanmarkt is stabiel. Er is geen sprake van krapte op de markt, de verwerkende sectoren en handel zijn prima in staat om risico's in de tijd te spreiden en zelf voorraden aan te houden. De Europese Unie is een netto-exporteur van granen. Half augustus bedroeg de netto export 1 250 000 ton graan. De effecten van een hogere graanprijs voor de consument laten zich moeilijk concreet vertalen. Sinds 2007 zijn de prijzen voor voedingsmiddelen gestegen maar in verhouding niet meer dan de gemiddelde inflatie. Het aandeel van graan in de kostprijs van bijvoorbeeld brood is beperkt.
Wat is uw reactie op de oproep van LTO-voorzitter Albert-Jan Maat om in Nederland graanvoorraden aan te leggen om de graanprijzen te stabiliseren?
Deze vraag heb ik beantwoord in mijn brief van 15 augustus 2012 (onze referentie 288507).
Is het waar dat Duitsland een «geheime graanvoorraad» heeft voor een jaar? Zo ja, was dit u bekend, en wat is hierop uw reactie?
Het is mogelijk dat enkele lidstaten (meer in het bijzonder een aantal van de nieuw toegetreden lidstaten in Oost-Europa) al voor hun toetreding tot de Europese Unie een graanvoorraad hadden, die bedoeld is voor crisissituaties als bijvoorbeeld een oorlog of nucleaire ramp.
Dit betreft een voorraad welke los staat van het granenmarktordeningsbeleid binnen de Europese Unie. Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen of zij een voorraad bedoeld voor voornoemd gebruik aanhouden.
Lidstaten zijn wel gehouden het beheer van deze voorraden zodanig vorm te geven dat dit geen verstorend effect heeft op de goede werking van het communautaire granenmarktordeningsbeleid binnen de Europese Unie. Maatregelen in het kader van wereldmarktprijsverstoring en gevaar voor de voorziening op de communautaire markt zijn daarmee aan de Commissie voorbehouden.
Op welke wijze wordt momenteel in Europees en internationaal verband actie ondernomen om de prijsstijgingen op de graanmarkt op te vangen, en wat is uw inzet in dit verband?
Zowel de Europese Commissie als de FAO volgen de ontwikkelingen op de graanmarkt nauwlettend. Dit heeft geen aanleiding gegeven tot het ondernemen van acties.
Bent u ervan op de hoogte dat in de VS de krapte op de graanmarkt voor een groot deel wordt veroorzaakt door het verplichte gebruik van maïs voor de productie van biodiesel? Wat zijn de effecten van het Europese biobrandstoffenbeleid op de Europese en Nederlandse graanmarkt?
De situatie op de graanmarkt in de Verenigde Staten wordt veroorzaakt door de verwachting dat een deel van de oogst lager zal uitvallen dan oorspronkelijk voorzien.
Het verbruik van graan voor de productie van biobrandstoffen in de EU voor het marktjaar 2012–2013 is door de Europese Commissie voorzien op 9,8 miljoen ton. Het totaal verbruik van graan in de Europese Unie is echter voor dezelfde periode voorzien op 274,3 miljoen ton. Het verbruik voor ethanol/biobrandstof maakt daarmee ongeveer 3% uit van het totaal van het Europees verbruik. Een deel van het verwerkte graan voor ethanol/biobrandstof wordt echter ook verwerkt als bestanddeel voor veevoedergrondstoffen.
Deelt u de mening dat de effecten van het biobrandstoffenbeleid op de voedselmarkten- en prijzen eerst duidelijk moeten zijn, voordat tot verhoging van het Europese bijmengpercentage kan worden overgegaan, zeker gezien de huidige structureel hoge graanprijzen?
De zorg over de mogelijke effecten van het biobrandstoffenbeleid op de voedselmarkten en prijzen wordt serieus genomen. De beschikbaarheid en prijs van voedsel wordt door diverse factoren bepaald. De productie van biobrandstoffen levert hieraan een beperkte bijdrage. Op dit moment is er geen sprake van een verhoging van het Europese bijmengpercentage. Wel is de Europese Commissie voornemens eind 2012 te rapporteren over de gevolgen van het Europese biobrandstoffenbeleid voor de sociale duurzaamheid. Ook de beschikbaarheid en prijzen van voedsel zullen in deze rapportage een rol spelen. In oktober 2012 zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leegte, Jansen en Dikkers (TK 2011–2012, 30 872, nr. 120) en de consequenties hiervan op het nationale biobrandstoffenbeleid.
Het verbod op chemische onkruidbestrijdingsmethoden |
|
Johan Houwers (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het eindrapport «LCA-quickscan vergelijking onkruidbestrijdingsmethoden», uitgevoerd door de Interfacultaire Vakgroep Milieukunde (IVAM) van de Universiteit van Amsterdam?
Ja.
Deelt u de conclusies van het rapport, dat een verbod op chemische onkruidbestrijding op verhardingen niet leidt tot een beter milieu? Zo nee, waarom niet?
In deze quickscan worden milieuprestaties van verschillende onkruidbestrijdingsmethoden vergeleken. Geconcludeerd wordt dat niet één methode altijd als beste of slechtste scoort.
Chemische onkruidbestrijding scoort, vergeleken met niet-chemische methoden ongunstig voor onder meer ecotoxiciteit, maar het brandstofgebruik is laag. Methoden die gebruik maken van hoge temperaturen -zoals «branden» of «heet water»- scoren daarentegen gunstig voor ecotoxiciteit maar ongunstig voor de onderwerpen «klimaatverandering» en «fossiele uitputting», vergeleken met andere onkruidbestrijdingsmethoden.
Uit de inspraakreacties op het Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming is gebleken dat er onduidelijkheid is ontstaan. Daarom zal een onafhankelijke inventarisatie uitgevoerd worden, om deze onduidelijkheid weg te nemen.
Bent u bereid om eisen te stellen aan de milieuprestaties van niet-chemische onkruidbestrijding op verhardingen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is op dit moment geen aanleiding.
Bent u bereid om uw standpunt ten aanzien van het uitvoeren van de motie Grashoff, over het instellen van een verbod voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met glyfosaat voor niet-commerciële doeleinden (TK 2010–2011, 32 372, nr. 65), te herzien? Zo nee, waarom niet?
Tegelijkertijd met deze brief doe ik u het Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming toekomen. Daarin komt de uitvoering van de motie Grashoff aan de orde.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van de uitbraak van vogelgriep op 10 augustus 2012 in Hagestein? Zo nee, wanneer is deze oorzaak wel bekend?
Het is helaas vrijwel nooit mogelijk de exacte oorzaak van een dierziekte-uitbraak te achterhalen. Dat is ook nu het geval. Volgens onderzoek van het Centraal Veterinair Instituut (CVI) samen met het Erasmus Medisch Centrum (EMC) hebben leghennenbedrijven met een vrije uitloop een ongeveer 11 keer zo grote kans om geïnfecteerd te raken door LPAI virussen dan leghenbedrijven zonder uitloop. Het bedrijf in Hagestein heeft een buitenuitloop. De kans is aanwezig dat het virus afkomstig is van wilde watervogels.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze uitbraak een gevolg is van eerdere uitbraken van vogelgriep in Mexico in de afgelopen weken1? Zo ja, hoe heeft het virus zich op zo’n korte termijn van Mexico naar Nederland kunnen verspreiden? Kunt u aangeven of dit is te wijten aan onzorgvuldige omgang met de besmettingen? Zo nee, is er sprake van een andere afzonderlijke uitbraak in Nederland of andere Europese lidstaten?
Het artikel, dat is aangehaald, betreft commentaar van de Voedsel en Landbouworganisatie (FAO) naar aanleiding van de uitbraak van hoogpathogene vogelgriep in Mexico. De FAO pleit onder meer voor een goed monitoringsysteem voor H5 en H7 vogelgriepvirussen. Een dergelijk monitoringsysteem is in Nederland aanwezig. De uitbraak in Hagestein is ontdekt via dit systeem.
De uitbraak van vogelgriep in Mexico wordt veroorzaakt door een hoogpathogene H7N3 variant en de uitbraak in Nederland door een laagpathogene H7N7. De uitbraken staan niet met elkaar in verband. Overigens worden bij uitbraken in landen buiten de Europese Unie maatregelen getroffen om insleep naar de EU te voorkomen. De import van risicoproducten, zoals pluimvee en eieren, vanuit onder meer Mexico is om deze reden verboden. Wat wel en niet mag worden geïmporteerd is onder meer te vinden via de website van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit («Import Veterinair Online»).
Kunt u aangeven of er reden bestaat om aan te nemen dat het vogelgriepvirus zich op dit moment in Nederland verspreidt en dus op meerdere plaatsen, naast enkel op het bedrijf in Hagestein, zal worden vastgesteld? Zo ja, op welke locaties is er mogelijk ook sprake van of risico op een uitbraak? Zo nee, op welke manier kan dit worden uitgesloten? Hoe groot schat u de kans dat er toch op korte termijn meerdere uitbraken zullen plaatsvinden?
De kans dat dit vogelgriepvirus zich in Nederland zal verspreiden is klein. De Nederlandse en Europese wetgeving is erop gericht de insleep en verspreiding van ziekten zoals vogelgriep te voorkomen. De maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het besmette bedrijf zijn hier ook op gericht. In geval van een uitbraak wordt het pluimvee op zowel de omliggende pluimveebedrijven als contactbedrijven getest. In dit geval lagen er geen andere pluimveebedrijven in de buurt.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze laag pathogene variant van het virus muteert naar een hoog pathogene variant en daarmee, naast aantasting van het dierenwelzijn van het getroffen pluimvee, een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt?
De kans dat een vogelgriepvirus van het type H5 of H7 muteert van laagpathogeen naar hoogpathogeen is niet groot maar wel reëel. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken is in Europees verband afgesproken dat vogelgriep van de typen H5 en H7 wordt bestreden.
Wat gaat u doen om verdere uitbraken te voorkomen of te beperken, en te voorkomen dat tienduizenden gezonde dieren gedood moeten worden?
Ik heb u met mijn Kamerbrief van 18 april 2012 (TK 28 807, nr. 139) geïnformeerd over de stand van zaken rond het onderzoek naar het verband tussen vrije uitloop en het risico op een vogelgriepbesmetting. Naar aanleiding hiervan is een werkgroep samengesteld waarin zowel het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als de pluimveesector vertegenwoordigd zijn.
Deze werkgroep is inmiddels bezig om de mogelijke maatregelen om het besmettingsrisico van de vrije uitloop te verminderen te beoordelen op effectiviteit, haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Afhankelijk van de aard van de voorgestelde maatregelen, zal ook moeten blijken of de sector deze maatregelen zelf kan doorvoeren of dat ondersteuning vanuit de overheid noodzakelijk is. Zodra de werkgroep deze analyse heeft afgerond, zal ik u op de hoogte stellen van de resultaten.
De aanpak van brandveiligheid in stallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw honderden varkens omgekomen bij brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om dat het probleem van stalbranden snel wordt aangepakt?
Ja, om dit probleem aan te pakken is er een Actieplan Stalbranden opgesteld. Dit actieplan heb ik op 22 december 2011 aan u gezonden (TK 33000-XIII, nr. 154).
Kunt u aangeven waarom de motie van 26 oktober 2011 over brandveiligheid in stallen2, waarin de regering wordt verzocht uiterlijk 1 januari 2013 regels met betrekking tot stalbranden op te stellen, nog niet is uitgevoerd?
In de brief bij het actieplan (TK 33000-XIII, nr. 154) heb ik aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven aan deze motie. Het Actieplan voorziet in de uitvoering van een onderzoek naar de toereikendheid van de huidige eisen alsmede naar de wijze waarop dieren in de praktijk door effectievere regelgeving beter tegen brand beschermd kunnen worden. Op basis van dit onderzoek zullen de initiatiefnemers van het actieplan te weten de Dierenbescherming, de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en Verbond van Verzekeraars mij adviseren of en zo ja, welke aanpassing van regelgeving een positieve bijdrage kan leveren aan het brandveiliger maken van stallen en bijbehorend management. U wordt hierover eind 2012 geïnformeerd.
Kunt u aangeven waarom er wordt getwijfeld aan de «wenselijkheid» van het aanpassen van de voorschriften in het Bouwbesluit 2012, zoals aangegeven in de brief van 28 november 20113, terwijl er in de Kamer een meerderheid is voor het stellen van regels voor 1 januari 2013?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de Kamer een voorstel tot aanpassing van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 tegemoet kan zien, ten einde per 1 januari 2013 strengere regels te hebben ten aanzien van brandveiligheid in stallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de aanpak van brandveiligheid in stallen aan de sector wordt overgelaten in het «Actieplan Stalbranden 2012–2016» en niet, zoals door de Kamer gevraagd, aan de regering door middel van het stellen van regels?
Zie antwoord vraag 3.
Antibioticaresistentie bij kalveren door melk |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boer kweekt resistentie bij kalf; Gevaren blijken geen indruk te maken»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan de helft van de Nederlandse melkveehouders hun kalveren melk voeren die afkomstig is van met antibiotica behandelde koeien? Zo nee, hoe kan een dergelijke praktijk op zo’n grote schaal voorkomen zonder dat u hiervan op de hoogte bent? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De meeste antibiotica in de melkveehouderij worden toegepast bij de behandeling van uierontsteking en op het einde van de lactatie bij het zogenaamde droogzetten. Voor elk antibioticum is een wachttijd vastgesteld. De wachttijd is het aantal dagen tussen toediening van het antibiotica en het moment dat de melk weer geschikt is voor humane consumptie.
Het is bekend dat melkveehouders kalveren voederen met melk van koeien die tijdens de lactatie met antibiotica zijn behandeld en waarbij de wachttijd nog niet verstreken is. De residuen van de antibiotica in deze melk komen dan in het verteringsstelsel terecht. De mate waarin melkveehouders deze melk aan kalveren voederen is niet exact bekend. We weten echter dat dit een veel voorkomende praktijk is, zowel in Nederland en Europa als in de rest van de wereld.
Ook het droogzetten van koeien op het einde van de lactatie met antibiotica is wereldwijd een gangbare praktijk in de melkveehouderij om uierontsteking tegen te gaan. Eventuele resten van de antibiotica kunnen bij het begin van de volgende lactatie in de biest (eerste melk na het afkalven) terechtkomen. Het is echter van essentieel belang voor de diergezondheid dat het kalf biest krijgt. Biest bevat belangrijke afweerstoffen die het jonge dier nodig heeft bij de opbouw van zijn weerstand tegen infecties. Daarom zijn veehouders op grond van de kalverrichtlijn verplicht om de kalveren zo snel mogelijk na de geboorte biest te geven.
Volgens deskundigen zijn er geen directe risico’s vastgesteld van het voederen van antibioticahoudende melk of biest voor de gezondheid van het kalf of de gezondheid van dieren op latere leeftijden. Het blootstellen van dieren aan residuen antibiotica kan echter resistentie bevorderen en vormt daarmee een indirect risico voor de dier- en volksgezondheid.
Kunt u bevestigen dat deze melk nog sporen van de antibiotica kan bevatten, die in het verteringsstelsel van het kalf terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het voeren van deze antibioticahoudende melk een risico voor de ontwikkeling van resistente bacteriën met zich meebrengt en dat er daarnaast een risico bestaat voor de ontwikkeling en gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat droogzetters antibiotica bevatten die vervolgens in de biest terecht komen en zo de biest ongeschikt maken voor het kalf? Zo ja, ziet u dit ook als een probleem voor de gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer een moederdier is behandeld, een kalf, net als in de humane consumptie, pas melk zou moeten drinken als de wachttijd van het antibioticum volledig is verstreken? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt u tot een ander oordeel? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Vanwege het risico dat resistentie bevorderd wordt, dient melk van koeien die antibiotica hebben gekregen, binnen de wachttijd niet aan kalveren gevoederd te worden. Deze ongewenste praktijk moet zo snel mogelijk worden gestopt.
In Europese regelgeving zijn geen specifieke bepalingen opgenomen die het voederen van melk aan kalveren op het eigen bedrijf verbieden. Het voederen van kalveren met melk die residuen van antibiotica bevat, is wel in strijd met het algemene uitgangspunt van het wettelijke regime voor diervoeders, zoals dat voortvloeit uit artikel 4 van Verordening (EG) 767/2009 en artikel 2 van de Kaderwet diervoeders. Dit uitgangspunt komt er kort samengevat op neer dat diervoeders zuiver en veilig moeten zijn.
Meer specifiek bepaalt artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 dat diervoeders niet in de handel mogen worden gebracht of mogen worden gevoederd indien zij nadelige effecten hebben op dierlijke of menselijke gezondheid. Dit kan het geval zijn bij het voederen van met antibiotica verontreinigde melk, doordat resistentie daardoor bevorderd wordt. Ook artikel 3 van Richtlijn 2002/32/EG stelt dat diervoerders bij gebruik geen enkel gevaar mogen opleveren voor de gezondheid van mens en dier.
In samenhang daarmee bepaalt artikel 4 van Verordening (EG) nr. 183/2005 dat de veehouders bij het voederen van voedselproducerende dieren maatregelen dienen te nemen en procedures dienen toe te passen om het risico op biologische, chemische en fysische verontreiniging van diervoeders, dieren en dierlijke producten zo gering te houden als redelijkerwijs haalbaar is.
De genoemde artikelen van EU-verordeningen zijn strafbaar gesteld bij de Regeling diervoeders.
Concluderend kan worden gesteld dat het voederen van kalveren met melk die antibioticaresiduen bevat op grond van deze algemene bepalingen in voornoemde regelgeving niet is toegestaan. De handhaving van deze regels in de praktijk is echter lastig. Handhavend kan pas worden opgetreden nadat op het bedrijf geconstateerd is dat een kalf bepaalde melk drinkt, en vervolgens uit analyse van deze melk blijkt dat deze niet aan de eisen voldoet.
Inmiddels ben ik in overleg met de rundveesector. Ook de rundveesector is van mening dat melk van koeien binnen de wachttijd niet gebruikt moet worden voor het voeren van kalveren. De rundveesector zet sinds anderhalf jaar actief in op verantwoord en transparant gebruik van diergeneesmiddelen. Bewustwording bij de veehouders van de schadelijkheid en de risico’s van deze praktijk, dient als eerste stap om dit doel te kunnen bereiken. Daarbij staat de rundveehouderij voor een aanpak die zicht richt op gedragsverandering. De rundveesector heeft toegezegd dat het onderwerp in de bedrijfsgezondheidsplannen zal worden opgenomen. Ik heb duidelijk gemaakt dat de sector een maximale inspanning moet leveren om het voeren van melk binnen de wachttijd te voorkomen. Waar mogelijk zal ik handhavend optreden.
Het dilemma van het voederen van biest met antibioticaresiduen vereist nader overleg en onderzoek. Enerzijds is biest essentieel vanwege de antistoffen en is het voederen ervan aan kalveren daarom verplicht, anderzijds kunnen antibioticaresiduen resistentie bevorderen. Ik blijf hierover in overleg met de sector. Het maximaal beperken van het gebruik van droogzetters kan een belangrijk bijdrage leveren aan het verkleinen van dit probleem. Het preventief gebruik van droogzetters is sinds medio 2011 niet meer toegestaan. De sector voert een grootschalig onderzoeksprogramma uit om de mogelijkheden te onderzoeken om selectief met het gebruik van droogzetters om te gaan. De uitkomsten van dit programma worden eind dit jaar gepresenteerd.
Aangezien het voederen van melk van met antibioticabehandelde koeien ook in andere landen een veel voorkomende praktijk is, zal ik de Europese Commissie verzoeken om in het kader van de EU discussie over antibioticaresistentie de risico´s van deze praktijk te agenderen opdat de problematiek ook op Europees niveau wordt opgepakt.
Is het waar dat experts op dit gebied, zoals dierenartsen, wetenschappers, nutritionisten, beleidsmedewerkers en zelfs de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) van dit probleem op de hoogte zijn, maar niets doen? Zo ja, hebt u hier een verklaring voor? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze experts wél iets doen om dit probleem op te lossen en hun verantwoordelijkheid nemen?
Ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren is een onderwerp waar al geruime tijd zorgen over bestaan. Het onderwerp antibioticumhoudende melk wordt in toenemende geagendeerd, juist vanuit de wetenschap en de SDa. In mijn antwoord op vragen 6, 9 en 10 geef ik aan hoe gewerkt wordt aan de aanpak van dit probleem.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet op de hoogte is van het probleem? Zo ja, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte is en wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet weer voorkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangegeven wat u aan dit probleem gaat doen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het voeren van antibioticahoudende melk aan kalveren te verbieden en dit verbod strikt te handhaven? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de dier- en volksgezondheidsrisico’s van deze keuze? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Hectarevergoeding Schipholboer voor weren ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, naar aanleiding van het advies van het Landbouweconomisch Instituut (LEI)1 en als onderdeel van het convenant vogelaanvaringen, een vergoeding bent overeengekomen van 853 euro per hectare voor boeren in de direct omgeving van Schiphol voor het versneld onderwerken van hun land na de graanoogst?2 Zo ja, waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Ja. De Kamer is hierover niet geïnformeerd omdat het uitvoering van vastgelegd beleid betreft, te weten het convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol. Het convenant is op 16 april 2012 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, Schiphol, Vereniging natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Landschap Noord-Holland, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, de gemeente Haarlemmermeer, de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht en de Staat der Nederlanden. Uw Kamer is over dit convenant geïnformeerd in de vorige set antwoorden op vragen van mevrouw Thieme (2012Z10834).
Kunt u tevens bevestigen dat u de versnelde onderwerking van het land na de graanoogst niet via het Luchthavenindelingsbesluit verplicht gaat stellen, maar boeren de keus laat om vrijwillig deel te nemen aan deze regeling? Zo ja, deelt u de mening dat de effectiviteit van deze maatregel teniet wordt gedaan als er op een deel van de percelen nog steeds oogstresten blijven liggen en deze daardoor een extra aantrekkende werking zullen hebben op de vogels in de directe omgeving van Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uw Kamer heeft bij motie van 22 december 2011 (motie-Van Veldhoven/Jacobi – Kamerstukken II 2011–2012, 32 372, nr. 80) verzocht om te komen tot een breed gedragen draagvlak voor de aanpak van de ganzenproblematiek rond Schiphol.
Hierop voortbouwend is het eerder genoemde convenant gesloten met daarin een vrijwillige regeling met een niet te gedetailleerde beschrijving van de voorwaarden. Dit doet recht aan de eigen betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het bijdragen aan de oplossing van dit vraagstuk van de agrarische ondernemer. Een aanpak op basis van vrijwilligheid draagt bij aan een optimale naleving. Daarbij is het uitgangspunt dat er geen sprake is van vrijblijvendheid. Voor de concrete overeenkomsten betekent dat dat er sprake is van 6 jarige (of 5 jarige overeenkomsten voor zover het contract niet in 2012 kan worden gesloten) afspraken die betrekking hebben op alle percelen binnen een straal van 6 kilometer rond Schiphol waar in die periode graan op wordt geteeld.
Alle partijen hebben de ambitie dat met 100% van de betrokkenen een overeenkomst wordt gesloten zodat geen sprake meer zal zijn van een aantrekkende werking door het achterblijven van graanresten.
Waarom kiest u ervoor boeren de komende zes jaar per hectare te vergoeden in plaats van de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen in de directe nabijheid van Schiphol in zijn geheel te verbieden? Op basis van welk wetenschappelijk rapport acht u de hectarevergoeding voor onderbewerking vogelwerender en financieel aantrekkelijker dan de teelt in zijn geheel te verbieden en hoe verhoudt uw keuze zich tot de maatregelen in andere EU landen en de VS ten aanzien van het telen van voedselgewassen in de nabijheid van luchthavens?
Een verbod om bepaalde gewassen te verbouwen zou een zeer vergaande ingreep in het eigendomsrecht inhouden. Dat is een te zware maatregel, waarvoor het draagvlak ontbreekt. Immers, het resultaat kan ook op een andere manier worden gerealiseerd.
De keuze voor het versneld onderwerken van voedselrijke oogstresten past in de vier sporen aanpak: beperking van de foerageermogelijkheden van risicovolle vogels, geen nieuwe natuur als broed- en rustgebied, populatiebeheer en de inzet van techniek en invoering van radar voor vroegtijdige vogeldetectie. In deze vier sporen is geen sprake van een rangorde maar van evenwicht en samenhang: stappen op de ene weg hebben geen betekenis en geen draagvlak zonder voortgang op de andere.
Het foerageerspoor is met de vrijwillige regeling naar mijn mening goed ingevuld.
Momenteel hebben 58 boeren contracten afgesloten met mijn ministerie waarbij zij voedselrijke graanresten versneld onderploegen. Het betreft ruim 70% van het oppervlak aan graan binnen het werkingsgebied. De doelstelling van 75% deelname in 2012, zoals opgenomen in het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol, is hiermee praktisch gehaald. Voor het komende jaar wordt gestreefd naar 100% deelname; daartoe zullen de boeren die dit jaar nog geen overeenkomst hebben gesloten, actief worden benaderd om mee te gaan doen. Deze aanpak is en wordt voortdurend getoetst aan nationaal en internationaal opgedane kennis en ervaring, en het effect wordt op de voet gevolgd om tijdig bij te kunnen sturen.
Een algeheel verbod op de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen wordt daarom niet overwogen. Ook in andere EU landen en in de Verenigde Staten is er geen algemeen verbod op vogelaantrekkende voedselgewassen op grotere afstand van de start- en landingsbanen. Een stimuleringsregeling voor het telen van vogelonaantrekkelijke voedsel- of energiegewassen wordt overwogen. Er wordt inmiddels geëxperimenteerd met het telen van olifantsgras, een voor vogels onaantrekkelijk meerjarig energiegewas.
Deelt u de mening dat het verstrekken van vergoedingen voor het weren van ganzen uit percelen met voedselgewassen nabij Schiphol een perverse prikkel vormt om juist daar voedselgewassen te telen en dat deze prikkel onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wilt u doen om te voorkomen dat een dergelijke perverse prikkel gegeven wordt?
Nee, die mening deel ik niet. Er is heel nadrukkelijk gekeken naar de werkelijke kosten en inkomstenderving voor de agrarische ondernemer als het stro en de graanstoppel met de resterende graankorrels binnen 48 uur moet worden ondergewerkt.
De medewerkingvergoeding die daarnaast wordt gegeven acht ik adequaat voor de gevraagde inspanning. Ik verwacht dan ook dat de feitelijke ontwikkelingen op de wereldmarkt voor graan ten opzichte van andere gewassen bepalend zullen zijn voor de teeltkeuze.
Is het waar dat er gronden in bezit van de overheid rond Schiphol worden verpacht zonder de voorwaarde dat daar geen voedselgewassen op verbouwd mogen worden? Zo nee, welke voorwaarden ten aanzien van gewasteelt zijn er dan in alle pachtcontracten opgenomen? Zo ja, bent u bereid alsnog een voorwaarde op te nemen die de teelt van voedselgewassen uitsluit en dit in de toekomst te voorkomen?
Ja. Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) heeft in de Haarlemmermeer 588 ha grond in bezit. Dit is circa 8% van het areaal landbouwgrond. Andere overheden (Provincie, Gemeente, Rijk) en het waterschap hebben circa 10% van het areaal landbouwgrond in bezit. Op deze gronden gelden geen beperkende voorwaarden voor het telen van voedselgewassen. Het opnemen van dergelijke beperkende voorwaarden betekent een ingreep in de vrije verhandelbaarheid respectievelijk verpachting van landbouwgrond. De desbetreffende landbouwgrond wordt veelal verpacht aan agrarische ondernemers. Het is niet zomaar mogelijk om de voorwaarden voor pachtcontracten te wijzigen. Dit geldt zowel voor bestaande contracten als voor nieuwe (zelfs eenjarige) pachtcontracten.
Kunt u aangeven of de overheid voornemens is in haar bezit zijnde kavels in de directe omgeving van Schiphol de komende tijd te verkopen? Zo ja, zal aan verkoop de voorwaarde verbonden worden dat er geen voedselgewassen op de gronden geteeld mogen worden?
Voornemens hiertoe zijn mij niet bekend. Overigens zal in dergelijke gevallen niet snel tot zo’n beding worden overgegaan gezien het effect daarvan op de prijs van de grond en gezien het feit dat op andere wijze kan worden voorkomen dat ganzen er gaan foerageren.
Deelt u de mening dat de teelt van voedselgewassen rond luchthavens verboden zou moeten worden in het belang van de vliegveiligheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom acht u het niet gerechtvaardigd in te grijpen in het eigendomsrecht nu u ook zeer vergaande dieronvriendelijke maatregelen treft als het massaal vergassen van ganzen om de vliegveiligheid te vergroten? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat realiseren?
Deze mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 3.
De stijgende graanprijzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Kleinste voorraad graan ooit in EU»1 en «Prijsexplosie graan en soja, honger dreigt»?1
Ja.
Is het waar dat de EU de laagste graanreserve ooit aanhoudt van nauwelijks meer dan 6 weken? Zo nee, voor welke periode is dan graan voorradig?
Bij aanvang van het graanseizoen 2012/13 (1 juli 2012) bedroeg de EU graanreserve 36,8 miljoen ton hetgeen overeenkomt met ongeveer 7 weken EU consumptie. De Commissie verwacht dat deze voorraad gedaald zal zijn tot 31,5 miljoen ton op 30 juni 2013 hetgeen overeenkomt met ongeveer 6 weken EU consumptie. Dit betreft een schatting van voorraden aangehouden door particulieren in de Europese Unie, er zijn geen voorraden bij overheden dan wel Europese instellingen.
Kunt u aangeven of Nederland strategische voorraden graan aanhoudt? Zo ja, in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland houdt geen strategische voorraden graan aan. Het granen-marktordeningsbeleid vormt een bevoegdheid welke is neergelegd op Europees niveau. De Nederlandse inzet in Europees verband is gericht op een marktgeoriënteerd Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De handelsverstorende ondersteuning van de agrarische productie, met o.a. interventievoorraden graan ter ondersteuning van de prijsvorming, is sinds het begin van de jaren tachtig van de vorig eeuw langzaam afgebouwd en vervangen door grotendeels van productie ontkoppelde inkomenssteun. Vanuit oogpunt van voedselzekerheid kan bovendien gewezen worden op de Europese positie als netto exporteur van granen en de mogelijkheden tot im- en export van agrarische producten.
Ziet u redenen om het verbouwen van eiwitrijke gewassen in Nederland te stimuleren om zodoende minder afhankelijk te worden van de onzekere internationale graanmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan vorm geven?
Nee, in Nederland worden gewassen geteeld indien daar vanuit de markt vraag naar is, voor een prijs waarvoor de boer deze wil en kan telen. Initiatieven voor de teelt van gewassen die nu niet regulier plaats vinden, zullen vanuit de markt moeten komen. Daarbij kan men een beroep doen op de mogelijkheden van het topsectorenbeleid (topsector Agrofood). Daarin worden faciliteiten geboden voor onderzoekswensen vanuit het bedrijfsleven. Vermeld zij dat het Europese steunstelsel voor erwten en veldbonen in de jaren »90 juist is afgeschaft vanwege de hoge kosten en de internationale handelsrepercussies.
Kunt u bevestigen dat de mondiale veestapel ongeveer de helft van de jaarlijkse graanoogsten opsoupeert? Hoe beoordeelt u dit gegeven in deze tijden van schaarste, waardoor de prijzen van graan snel stijgen en het voor veel mensen in de wereld moeilijk wordt om nog in hun levensonderhoud te voorzien?
Volgens gegevens van de International Grains Council (IGC) wordt de laatste jaren ca. 40 % van de wereldgraanoogst gebruikt als veevoer. De dreigende misoogst van maïs door de droogte in het Middenwesten van de VS hoeft niet meteen tot een schaarste van graan voor menselijke consumptie te leiden omdat mensen vooral producten op basis van rijst en tarwe eten. In haar meest recente rapport verwacht de IGC een tarweoogst van 665 miljoen ton, wat een zeer gemiddelde oogst is. De rijstoogst zal met 462 miljoen ton zelfs boven het meerjarige gemiddelde liggen.
Is het waar dat met name de toenemende vleesconsumptie in landen als China ervoor zorgt dat er wereldwijd elk jaar 40 miljoen ton graan extra nodig is? Zo nee, waarop baseert u zich in dit antwoord? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland een actieve rol zou moeten vervullen in het terugdringen van de mondiale vleesconsumptie?
Een hogere vleesconsumptie betekent een toename in de vraag naar voedergraan. De OESO verwacht tot 2021 een toename van de wereldvleesconsumptie van 16 tot 30% afhankelijk van de vleessoort. Hoeveel extra graan hiervoor nodig is, is mij niet bekend.
Zoals ik gesteld heb in mijn brieven aan uw Kamer van 17 juni 2011 en 25 november 2011 (TK 2010/2011, 2 863 en TK 2011/2012, 31 532, nr. 70), zie ik geen actieve rol voor de overheid in het terugdringen van de vleesconsumptie.
Deelt u de mening dat het omzetten van graan in dierlijke eiwitten een inefficiënt proces en dat daarom moet worden ingezet op een grootschalige transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitbronnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u versnelling aan deze eiwitagenda geven?
Deze vraag heb ik beantwoord in mijn brief van 23 mei 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2534).
Problemen bij MEP-vergisters |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de uitzending van het tv-programma «Biogasboeren in de problemen»?1
Ja.
Kunt u de omvang van het probleem schetsen? Hoeveel projecten draaien op dit moment met verlies? Hoeveel projecten zijn inmiddels stopgezet en van hoeveel projecten verwacht u dat deze binnen afzienbare tijd zullen worden stopgezet? Klopt het dat meer dan twee derde van de vergisters met verlies draait?
Op basis van de subsidiegegevens is te herleiden hoeveel duurzame energie er wordt geproduceerd. In totaal heeft Agentschap NL 82 MEP-vergisters in beheer en 40 OVMEP-vergisters. Op dit moment zijn er 9 MEP-vergisters die niet produceren. Alle 40 OVMEP-vergisters produceren wel. Van de installaties die produceren draait 60% meer dan 5 000 vollasturen, 27% draait meer dan 7 000 vollasturen. Het beeld dat tweederde van de vergisters stil zou staan, spoort niet met deze cijfers.
Bent u het eens met de constatering dat de subsidievoorwaarden in de Stimulering Duurzame Energieproductie regeling (SDE) en de SDE+ gunstiger zijn voor biogasprojecten dan de voorwaarden in de regeling Milieukwaliteit Energieproductie (MEP), specifiek als het gaat om de hoogte van het subsidiebedrag en de exploitatierisico’s en is het juist dat de biogasprojecten van het eerste uur op achterstand staan ten opzichte van de nieuwe biovergistingsinstallaties omdat de laatste efficiënter zijn geworden en minder last hebben van kinderziektes?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De MEP en de SDE(+) hebben een verschillende systematiek. Installaties met een MEP-beschikking krijgen een vast subsidiebedrag. Installaties met een SDE(+) beschikking krijgen een bedrag dat meebeweegt met de energieprijzen. Als de elektriciteitsprijs hoog is, is de MEP gunstiger. Bij een lagere elektriciteitsprijs is de SDE(+) gunstiger. In de eerste jaren van de MEP was de elektriciteitsprijs hoog en hebben de producenten daarvan kunnen profiteren. Nu is de elektriciteitsprijs wat lager en is de MEP dus minder ruim. De elektriciteitsprijs laat momenteel alweer een stijging zien, dus wordt de MEP mogelijk in de toekomst weer gunstiger. Er kan dus niet gezegd worden dat de MEP over de hele looptijd minder gunstig is dan de SDE(+).
Wat betreft exploitatierisico’s geldt dat ondernemers een risico-inschatting mee kunnen nemen in het afwegen van hun business case. Op het moment dat een ondernemer een investeringsbeslissing neemt weet hij immers wat voor installatie hij gaat neerzetten, wat het rendement daarvan is, dat er nog weinig ervaring mee is en de risico’s dus hoog zijn. Uiteraard kan die inschatting op enig moment anders uitvallen.
Vindt u ook dat agrariërs die als eerste, in de periode 2003–2007, hebben durven investeren in de productie van groen gas niet de dupe mogen worden van onverwacht hoge biomassaprijzen en kinderziektes aan de vergistingsinstallaties? Of vindt u dat de penibele situatie waarin zij zich bevinden, bij het ondernemersrisico hoort?
Ik verwacht van iedere ondernemer die gaat investeren (met of zonder subsidie) dat hij een inschatting maakt van risico’s, zoals prijsfluctuaties en eventuele aanloopproblemen, en deze verwerkt in de business case. Deze risico’s horen inderdaad bij het ondernemersrisico.
Klopt het dat u ervan uitgaat dat de warmtebonus voor bestaande mestcovergistingsinstallaties slechts de onrendabele top van een investering in de warmte-uitkoppeling vergoedt en dus geen bijdrage levert aan het rendabeler maken van de bestaande vergistingsinstallaties, aangezien in het advies van ECN en KEMA d.d. 30 januari 2012 staat dat warmte-uitkoppeling «in beginsel met de geadviseerde basis- en correctiebedragen (…) niet [zal] leiden tot winstgevende of minder verlieslatende mestcovergistingsinstallaties» en u dit advies volgt?
In de SDE+ heb ik een subsidiecategorie opengesteld voor warmte-uitkoppeling bij bestaande installaties. Zoals de naam al zegt, dekt dit inderdaad alleen de onrendabele top van de warmte-uitkoppeling. Deze extra categorie biedt echter wel de mogelijkheid om meer te verdienen met dezelfde installatie. In het advies van ECN en KEMA waarin u refereert staat namelijk ook:
«Een drietal kostenaspecten kan echter wel enige soelaas bieden:
In verband met Europese staatsteunregels en de huidige goedkeuring van de Europese Commissie kan ik bovendien geen extra subsidie geven om de rentabiliteit van de installaties te verbeteren. Dat zou ongeoorloofde staatsteun zijn.
Bent u van mening dat de SDE+ is gericht op kostenefficiëntie en opschaling van bewezen technieken, en dat het daarom ongewenst is bestaande vergistingsinstallaties onder de voorwaarden van de SDE+ alsnog te vergoeden voor warmte-uitkoppeling, aangezien deze vergistingsinstallaties destijds een sterk innovatief karakter hadden? Past bij een dergelijke risicovolle investering niet beter een waarborgfonds (zoals bij geothermieprojecten) of een andere innovatiesubsidie?
De SDE+ is gericht op het zo kosteneffectief mogelijk produceren van duurzame energie. Warmtebenutting van bestaande installaties past daar heel goed in. Een waarborgfonds zou de producenten niet helpen. Een waarborgfonds neemt, in tegenstelling tot de SDE+, de onrendabele top niet weg en leidt zodoende niet tot extra warmtebenutting. Bovendien is het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet risicovol en is een waarborgfonds dus geen passend instrument. Een innovatiesubsidie is tevens niet geschikt, omdat het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet innovatief is. Hier geldt ook dat een innovatiesubsidie de onrendabele top niet volledig mag afdekken en dus niet leidt tot extra warmteproductie.
Bent u bereid alsnog, in overleg met de brancheorganisaties, na te denken over een passende regeling voor deze gedupeerde ondernemers, bijvoorbeeld door het verlengen van de afschrijvingstermijn van de installaties, het verhogen van het aantal vollasturen voor warmte-uitkoppeling en/of het invoeren van de mogelijkheid van banking vanaf de start van de productie van deze installaties (in plaats van 2012)?
Ik heb reeds uitgebreid overleg met de brancheorganisaties gevoerd en een reeks aan maatregelen getroffen om de situatie van de MEP-vergisters te verbeteren:
Wat betreft de suggesties die u noemt:
Nu is het aan de sector om deze kansen te benutten door bijvoorbeeld slim collectief biomassa in te kopen, aansluiting te zoeken bij warmtebehoefte in de buurt en opnieuw subsidie aan te vragen als de MEP-subsidie afloopt.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken of de voorwaarden en vergoedingen die in de MEP voor vergistingsinstallaties golden onder bepaalde voorwaarden, alsnog met terugwerkende kracht gelijk te trekken met de voorwaarden die in de huidige SDE+-regeling gelden?
Zie antwoord vraag 7.
Sierkolen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Ger Koopmans (CDA), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is u bekend dat de sierkolenteelt in Nederland geen beschikking kan hebben over gewasbeschermingsmiddelen die wel zijn toegelaten in koolteelten voor consumptie? Zo, ja wat is daarvan de reden?
De teelt van sierkolen valt in Nederland onder de gewasgroep bloemisterijgewassen. De beoordeling van een toelatingsaanvraag voor vollegrondsgroente (zoals consumptiekolen) wijkt deels af van die van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen). In het algemeen kan de blootstelling van de werknemer aan gewasbeschermingsmiddelen in bloemisterijgewassen hoger zijn dan bij vollegrondsgroente: werknemers voeren meer handelingen uit in siergewassen, zoals snijden, sorteren, opbossen e.d. dan bij vollegrondsgroenten. Om voor zowel consumptie- als sierkolen een toelating te verkrijgen moet ook voor beide een aanvraag worden gedaan. Een aanvraag voor een middel voor uitsluitend toepassing op consumptiekool, kan dan ook alleen voor dat doel toegelaten worden, en niet tevens voor sierkool.
In Nederland zijn ook enkele middelen toegelaten voor toepassing in beide gewasgroepen. Er zijn 8 middelen (5 fungiciden en 3 insecticiden) toegelaten in zowel de teelt van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen) als van consumptiekolen. Er zijn op dit moment enkele uitbreidingsaanvragen voor bloemisterijgewassen, waaronder ook de sierkolen vallen, in behandeling bij het Ctgb.
Klopt het dat één van de oplossingen een uitbreidingsaanvraag van een hoofdtoelating is en dat voor elke subgroep een dergelijke aanvraag doorlopen dient te worden?
Ja, het klopt dat één van de oplossingen kán zijn dat een uitbreidingsaanvraag van de hoofdtoelating wordt aangevraagd. Uitbreidingsaanvragen voor kleine toepassingen of kleine teelten (zoals sierkolen) kunnen via een vereenvoudigde procedure door het Ctgb beoordeeld worden (zie Kamerstuk 27 858, nr. 104, van 13 maart 2012).
Klopt het dat de toelatingsaanvragen voor dit soort kleine en gespecialiseerde gewassen niet of nauwelijks tot stand komen? Is de beperkende definitie kleine teelten (glastuinbouw < 500ha en vollegrondstuinbouw <1000ha) één van de redenen? Klopt het dat daardoor veel kleine sierteelt- en groentegewassen als grote teelten worden gezien?
Er zijn wel degelijk toelatingsaanvragen voor toepassingen in kleine gewassen (zie ook mijn antwoord bij vraag 1). Deze worden via een vereenvoudigde toelatingsprocedure voor kleine toepassingen beoordeeld. In mijn brief van 7 mei 2012 (Kamerstuk 27 858, nr. 108) heb ik de voortgang bij de kleine toepassingen weergegeven. Het Ctgb heeft gemeld dat er geen achterstand meer is bij de beoordeling van kleine toepassingen.
De huidige areaalgrenzen betekenen inderdaad dat sommige teelten niet als klein kunnen worden gezien. Sierkolen worden echter in Nederland wel degelijk gezien als een kleine teelt.
Klopt het dat andere EU-lidstaten deze gewassen wel als kleine teelt zien? Zo ja, kunt u aangeven om welke teelten het gaat?
Sierteelt of bloemisterijgewassen zijn als gewasgroep veelal kleine teelten in de omringende lidstaten, maar in Nederland zijn dit grote teelten. Binnen de gewasgroep sierteelt- of bloemisterijgewassen kunnen individuele gewassen wel een kleine teelt zijn (zoals bij sierkool het geval is).
Hoe gaan andere EU lidstaten om met toelatingen op het gebied van kleine toepassingen en voor zogenaamde «kleine» (gespecialiseerde, veelal hoogwaardige) teelten? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Waarom zijn er verschillen?
Uit een begin dit jaar gehouden enquête blijkt dat lidstaten verschillend omgaan met kleine toepassingen.
In vrijwel alle landen zijn akkerbouwgewassen en enkele fruit- en groentegewassen een grote teelt. Voor de overige gewassen zijn er verschillen tussen de lidstaten als het gaat om de beoordeling of een teelt groot of klein is. Hiervoor worden per lidstaat verschillende criteria gehanteerd. Zo zijn diverse consumptiekolen (bloemkool, spruitkool, broccoli), ijsbergsla en spinazie in Nederland een grote teelt, terwijl deze gewassen in de ons omringende landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België) een kleine teelt zijn. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld bessen en waspeen.
Verordening 1107/2009 biedt hiervoor ook de ruimte, omdat de Verordening geen kwantitatieve grenzen heeft aangegeven voor de omvang van kleine en grote teelten.
Voor bepaalde toepassingen hebben toelatinghouders maar beperkt economisch belang. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld. Het Ctgb is hiervoor de uitvoerende instantie. Samen met mijn collega van IenM heb ik mede naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek in andere lidstaten geconcludeerd dat het voor een effectiever middelenpakket voor de kleine teelten in Nederland en voor het bereiken van een gelijker Europees speelveld-gewenst is om in de definitie van kleine toepassingen die het Ctgb hanteert de areaalgrootte te verruimen. Dit betekent een verruiming naar 5 000 ha voor open teelten en naar 1 000 ha voor bedekte teelten. Ik zal het Ctgb verzoeken conform het bovenstaande te handelen. Daarnaast worden in EU-verband de mogelijkheden voor een «richtsnoer kleine toepassingen» onderzocht met als doel verdere harmonisering.
Deelt u de mening dat uitbreidingsaanvragen van een hoofdtoelating, ook als de hoofdtoelating enige tijd geleden is geweest, moeten kunnen plaatsvinden?
Voor de kleine toepassingen is in de recente wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden als overgangsmaatregel opgenomen dat bij een hoofdtoelating die voor 14 juni 2011 is verleend, een uitbreidingsaanvraag wordt beoordeeld op basis van de destijds geldende criteria.
Bent u bereid gewasbeschermingsmiddelen die toegelaten zijn in de voedingsproductie, bijvoorbeeld dus kool, ook toe te staan in niet eetbare producten zoals sierkool (bloemen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De geplande aanleg van het agrologistieke bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard bij Ridderkerk |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is bij u bekend waarom de provincie Zuid-Holland in haar MER-beoordeling de score op luchtkwaliteit achterwege laat? Kunt u dit toelichten?
Het bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard is een aan de provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De provincie Zuid-Holland is daarmee ook het bevoegde gezag voor het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. Het Rijk is hierbij niet betrokken. Het project maakt echter wel deel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor luchtkwaliteit geldt dat de monitoringstool van het NSL alle informatie biedt met betrekking tot luchtkwaliteit waarmee een apart onderzoek niet nodig is.
Deelt u de mening dat in een MER (milieu-effectrapportage) de gevolgen voor luchtkwaliteit altijd beoordeeld dienen te worden?
In het algemeen geldt dat in een milieueffectrapportage (MER) informatie moet worden gegeven over de kans op aanzienlijke milieugevolgen van een project. Dit betekent dat per project in de fase van het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER door het bevoegd gezag beoordeeld en gemotiveerd moet worden welke milieuaspecten wel of niet moeten worden onderzocht. Daarmee is het geen vanzelfsprekendheid dat altijd alle milieuaspecten in een MER moeten worden onderzocht.
Is bij u bekend wat de relatie is tussen de aanleg van Nieuw-Reijerwaard en de extra € 12 miljoen die de provincie Zuid-Holland uittrekt voor de verbetering van de luchtkwaliteit in de regio Rotterdam?
De provincie Zuid-Holland heeft haar Actieprogramma Luchtkwaliteit geïntensiveerd. Deze intensivering is gericht op het verbeteren van de luchtkwaliteit in heel Zuid-Holland en specifiek gericht op de luchtkwaliteit rond de (potentiële) knelpunten. De door u genoemde locatie is niet aangemerkt als specifiek knelpunt, maar zal volgens de provincie echter wel enig voordeel ondervinden van de extra inzet.
Kunt u aangeven hoe groot de leegstand is op bestaande agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarbij hoort ook het bijhouden van de leegstand. Regionale partijen betrokken bij drie agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland (Honderdland in Maasdijk, ABC Westland in Poeldijk en de Klappolder in Bleiswijk) geven aan dat de leegstand daar minder dan 5 procent is. Zij nemen tot op heden geen significante toename van de leegstand waar.
Kunt u aangeven hoe groot momenteel de vraag is naar dergelijke nieuwe agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland, dit mede in het licht van de huidige economische situatie?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarmee is het ramen van bedrijventerreinen ook een taak van de provincies. Het ramen van bedrijventerreinen voor specifieke doelgroepen is ongebruikelijk, omdat bedrijventerreinen vaker door meerdere sectoren/doelgroepen worden gebruikt.
Deelt u de mening dat deze locatie voor een agrologistiek bedrijventerrein erg ongelukkig is omdat 1) de glastuinbouw in de directe omgeving voor een groot deel is verhuisd, 2) het bedrijventerrein dichtbij bewoning is gepland, 3) goede ontsluiting via goederenspoor ontbreekt, 4) de ontsluiting via water alleen mogelijk is als er vrachtverkeer op en neer van het terrein naar de haven van Ridderkerk moet rijden waarbij het verkeer door Ridderkerk toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Met de realisatie van Nieuw Reijerwaard wordt uitvoering gegeven aan vastgesteld (Rijks-)beleid. Oorspronkelijk was in de Noordrand van de Hoeksche Waard een bovenregionaal, havengerelateerd bedrijventerrein gepland van 120 ha. Nadat een meerderheid van de Tweede Kamer tegen deze ontwikkeling bleek, is door het RPB in samenwerking met het CPB in 2007 uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke alternatieve locaties. Daarin zijn aspecten van ontsluiting en omgeving als genoemd in de vraag meegenomen. Op basis daarvan heeft het Kabinet na intensief overleg met de Provincie Zuid-Holland en de Stadsregio Rotterdam gekozen voor de ontwikkeling van de «alternatieve locaties Hoeksche Waard» Nieuw Reijerwaard te Ridderkerk en Westelijke Dordtse Oever (WDO) te Dordrecht. Hierover is uw Kamer destijds ook over geïnformeerd. Vanuit het Rijk is aangedrongen op voorspoedige realisatie en zijn daartoe ook instrumenten ingezet. Het project is benoemd als Nota Ruimte-project. Tenslotte is het project ook opgenomen in de Crisis- en Herstelwet. In 2009 is een bestuursovereenkomst gesloten tussen alle betrokken partijen gericht op de uitvoering van het project. Deze is ook ondertekend door de coördinerend minister van (destijds) EZ, mede namens de ministers van (destijds) V&W en VROM. Het Rijk draagt € 17,75 miljoen bij aan de realisatie van het project.
Kunt u aangeven in welke fase van besluitvorming dit project zich bevindt en toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet totdat de Kamer terug is van reces?
Zoals al aangegeven is het project Nieuw-Reijerwaard een aan de Provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De Provincie Zuid-Holland is daarmee ook verantwoordelijk voor de besluitvorming van dit project. Op dit moment werkt de Provincie Zuid-Holland aan een provinciaal inpassingsplan. Dit zal dit najaar ter inzage worden gelegd en wordt naar verwachting in het voorjaar van 2013 vastgesteld.
Miljoenen subsidies voor een gigastal in Horst aan de Maas en het informeren van de Kamer daarover |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek van Wakker Dier naar de subsidies – en andere financiële gunsten – die onder andere door u verleend zijn aan het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) in Horst aan de Maas?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het Rijk subsidie verleent aan zulk een omstreden bedrijf, mede tegen het licht van uw voornemen de omvang van stallen vast te stellen op een niveau dat vele malen lager ligt dan de omvang van het NGB? Deelt u de mening dat door deze gang van zaken de indruk wordt gewekt, dat bij de overheid de «linkerhand» niet weet wat de «rechterhand» doet?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Was u op de hoogte van deze subsidies? Zo ja, wat is de reden dat u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over deze subsidies – bijvoorbeeld tijdens het algemeen overleg Schaalgrootte in de intensieve veehouderij op 6 juni jl.? U suggereert in Nieuwsuur dat de Kamer op de hoogte had kunnen zijn van de subsidies aan het NGB; kunt u exact aangeven waar hier in de respectievelijke jaarverslagen over gecommuniceerd is? Kunt u dit in een overzicht weergeven per gegeven subsidie en met paginaverwijzingen betreffende het jaarverslag? Of erkent u dat de Kamer niet geïnformeerd is?
Ja. De door het rijk verleende subsidies dateren van ruim voor het moment van aannemen van de motie Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488) waarin wordt verzocht om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Kamer in algemene zin via de begrotingscyclus in de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I geïnformeerd wordt over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend, zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag (2005) is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Hoeveel subsidie is gegeven voor communicatie en het creëren van draagvlak? Wat is de rechtvaardiging hiervan?
EL&I heeft in 2009 als onderdeel van een innovatiesubsidie € 17 000,= subsidie verleend voor communicatie over de bio-energiecentrale, een onderdeel van Nieuw Gemengd Bedrijf. Het communiceren over de resultaten van een innovatieproject is een voorwaarde van de regeling. Doel hiervan is kennisverspreiding zodat het resultaat van het innovatieproject beschikbaar komt voor de hele sector.
Klopt het dat in het verleden er toezeggingen zijn gedaan door u of uw voorganger dat het bedrijf zich mocht vestigen? Zo ja door wie en onder welke voorwaarden?
Er zijn door mij en mijn voorganger geen toezeggingen gedaan over de vestiging van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Dit is bij uitstek een zaak van het omgevingsbeleid, waarvoor de gemeente en provincie verantwoordelijk zijn.
Bent u bereid nader onderzoek te doen, naar aanleiding van de bevindingen van Wakker Dier dat er waarschijnlijk veel meer voordeeltjes en subsidies verleend zijn aan het NGB, onder andere door de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg, naar het totale bedrag dat aan het NGB is toegevallen en daar vervolgens de Kamer over informeren? Welke bijdragen hebben een of meerdere initiatiefnemers van het NGB ontvangen? Kunt u per bijdrage een omschrijving en het exacte bedrag geven?
Ik acht het inzetten van subsidie instrumentarium door gemeente en provincie de verantwoordelijkheid van deze overheden. Gegevens hierover worden door mijn departement niet systematisch bijgehouden.
Bent u bereid om – aanvullend aan uw oproep richting gemeenten en provincies om in afwachting van nader onderzoek vergunningverleningsprocedures stil te leggen (waaraan de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg overigens nog steeds geen gevolg hebben gegeven) – de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg op te roepen voorlopig geen geld – in welke vorm dan ook (via rechtstreekse subsidie, gunstige regelingen of het bieden van andere voordeeltjes) – ter beschikking te stellen aan het NGB, mede vanuit het oogpunt van verstoorde concurrentieverhoudingen, die met name voor het midden- en kleinbedrijf in de agrarische sector funeste gevolgen heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In het onderzoek van Wakker Dier wordt gesproken over het feit dat «Het NGB wordt gepresenteerd als «parallelle ontwikkeling» van een giga-agropark in China» en «dat het NGB een proefproject van de NL-agro-industrie lijkt om ervaring op te doen met megaprojecten wereldwijd», onderschrijft u deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Nee. In 2007 werd het NGB waarin toen intensieve veehouderij, champignonteelt en glastuinbouw samenwerkten, gezien als een parallelle ontwikkeling van een agropark in China. De huidige opzet van het NGB is daarmee niet meer te vergelijken.
Bent u bekend met de publicatie uit 2007 op de website van Vereniging Behoud de Parel uit Grubbenvorst waaruit blijkt dat de veronderstelling van Wakker Dier zeer aannemelijk is en dat overheidsdienaren actief trachten het NGB-concept wereldwijd te «verkopen», in ieder geval in China?2
Ik ben bekend met de publicatie.
Is het juist, zoals uit de bedoelde publicatie blijkt, dat een van de medewerkers van uw ministerie samen met onder andere de burgemeester van Horst aan de Maas naar China is afgereisd om het NGB-concept te promoten? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze actieve opstelling te rijmen valt met uw eerdere uitspraken dat bedrijven met een miljoen kippen of meer niet in Nederland passen?3
Dit is onjuist. De medewerker was aanwezig bij een werkbezoek van de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw Verburg aan China ( http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2007/10/18/minister-verburg-gaat-naar-china.html ). De minister hield onder meer een inleiding bij het seminar «Innovating Metropolitan Agriculture».
Waarom steunt het Rijk op voorhand een initiatief waarvan de gevolgen voor de volksgezondheid onduidelijk zijn? Moet er naar uw mening een gezondheidseffect rapportage (en een milieu effect rapportage) gemaakt worden alvorens dit bedrijf zich mag vestigen?
In opdracht van de gemeente Horst aan de Maas heeft de GGD een gezondheidskundig advies opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat het Nieuw Gemengd Bedrijf voor de bevolking van de woonkernen een minimaal extra risico oplevert ten aanzien van het aspect fijn stof en geur en geen risico ten aanzien van de biologische agentia. De Commissie MER heeft een positief advies uitgebracht over de Milieu Effect Rapportage (MER) van het Nieuw Gemengd Bedrijf.
De MER, het advies van de GGD en de eerste resultaten van het fijnstofonderzoek van de provincie hebben geen aanleiding gegeven voor de gemeente om de lopende vergunningsprocedures af te breken.
In hoeverre is de subsidie «weggegooid» als het NGB niet wordt gebouwd? Zijn er andere nuttige aanwendingen of is er op een paard gewed?
De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Om hoeveel hectaren gaat het die het NGB nodig heeft op de betreffende locaties? Wat is de prijs per meter grond die het NGB daarvoor moet betalen of betaald heeft?
Voor de realisatie van het pluimveebedrijf en de bio-energiecentrale is gezamenlijk 8,8 ha nodig, voor het varkensbedrijf 6 ha. Prijsafspraken over de grond, die wordt aangekocht van de gemeente Horst, zijn een zaak tussen partijen.
Hoeveel zou het NGB moeten betalen als het gaat om grond van een industrieterrein in de directe omgeving van Grubbenvorst?
Ongeacht de schaalgrootte bieden gemeenten en provincies, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en bestemmingsplannen, geen ruimte voor het vestigen van veehouderijbedrijven op industrieterreinen. Omdat het NGB zich niet kan vestigen op een industrieterrein is het verschil in prijs tussen agrarische grond en andere grond niet relevant.
Wat is de winst die het NGB per hectare boekt nu zij geen grond van een industrieterrein betrekt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat zo een bedrijf als het er zou komen alleen maar op een industrieterrein zou mogen worden opgericht gezien de enorme schaal? Zo nee, waarom niet? Als een dergelijk bedrijf zou worden gebouwd op een industrieterrein, onder welke categorie zou deze industriële activiteit dan vallen?
Zie antwoord vraag 14.
Waarom wordt het proefbedrijf voor de biologische varkenshouderij gesloten?4
Het openen en sluiten van proefbedrijven is een verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten. In 2009 heeft Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR) geïnventariseerd wat zij aan proefbedrijven op de langere termijn nog nodig heeft. Dat heeft ertoe geleid dat WUR besloten heeft het aantal locaties voor het dierlijke onderzoek te beperken tot twee sectorale onderzoeksboerderijen: één voor melkvee (bij Leeuwarden) en één voor varkens (Sterksel).
Met hoeveel euro is de subsidie voor de biologische sector afgenomen sinds subsidie aan het NGB wordt verstrekt?
Op grond van de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008–2011 is gewerkt aan de verdere verzelfstandiging van de biologische sector. Vanaf 2012 is, zoals in de nota was aangekondigd, het beleid voor de biologische landbouw geïntegreerd in het algemene landbouwbeleid. Daarmee zijn er geen specifieke subsidies voor de biologische landbouw meer, biologische ondernemers kunnen gebruik maken van het reguliere subsidie-instrumentarium voor de landbouw. Dit staat geheel los van de discussie over subsidies aan het Nieuw Gemengd Bedrijf.
De subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Waar baseert u precies uw stelling op, in de uitzending van Nieuwsuur d.d. 09-07-2012 over de subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas, dat u de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Tweede Kamer in algemene zin via de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I wordt geïnformeerd over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Op welk moment heeft u of uw voorganger de Kamer geïnformeerd over de subsidie aan deze «innovatie»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag in welk specifiek document en met welke datum u of uw voorganger de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de vraag hoeveel «innovatiesubsidies» verstrekt zijn door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen en om welke provincies dit gaat?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2011) 118 innovatiesubsidies verleend. Daarvan zijn negen innovatiesubsidies verleend voor een totaalbedrag van € 1 694 000 aan bedrijven die groter zijn dan 300 NGE. Het betreft twee verleningen in Flevoland, twee in Gelderland, twee in Limburg en elk één in Groningen, Overijssel en Noord-Brabant.
Kunt u de Kamer alsnog een overzicht doen toekomen over het aantal subsidies, verstrekt voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen in het buitenland?
De regering heeft geen stimuleringsbeleid voor de ontwikkeling van megastallen in het buitenland. Het kabinet stimuleert, door middel van subsidies en vooral door leningen, investeringen van Nederlandse bedrijven die willen ondernemen en die bijdragen aan de ontwikkeling van de agrarische sector in landen in Oost-Europa, Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Binnen deze generieke regelingen worden ook projecten uitgevoerd bij veehouderijbedrijven met meer dan 300 NGE. Deze projecten leiden tot een verbetering van de locale veehouderijproductie vanuit een oogpunt van efficiëntie (profit), milieu, dierenwelzijn en arbeidsbelasting en leveren een bijdrage aan de voedselzekerheid in de betreffende landen. Als voorwaarde geldt dat voldaan moet worden aan de Europese eisen op deze gebieden. In totaal gaat het om 9 projecten met een omvang van meer dan 300 NGE en een totale subsidie van circa € 20 miljoen en om 7 projecten waarvoor leningen zijn afgegeven voor circa € 15 miljoen.
Miljoenensubsidie voor de megastal in Grubbenvorst |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de megastal in Grubbenvorst, waar 1,1 miljoen plofkippen en 35 000 varkens gehouden gaan worden, achter de schermen door de overheid wordt gesubsidieerd, voor onder meer public relations en communicatie rond de bouw van de gigastal, adviesdiensten, het oplossen van juridische knelpunten en marketingkosten?1 Zo ja, hoeveel overheidsgeld wordt er in totaal direct en indirect uitgegeven aan deze megastal voor rekening van de rijksoverheid en hoeveel van deze subsidies wordt door de provincie uitgekeerd? Zo nee, op welk punt is de informatie onjuist?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen. Er is dus niet achter de schermen gesubsidieerd. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De drie verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector en hebben geen relatie met de schaalgrootte van veehouderijlocaties.
De initiatiefnemers van Nieuw Gemengd Bedrijf hebben in 2005 een innovatiesubsidie verkregen voor de planvorming, adviesdiensten en juridische ondersteuning bij de verdere ontwikkeling van het ontwerp. Dit project werd begeleid door een stuurgroep van het Platform Agrologistiek bestaande uit een vertegenwoordiging van de initiatiefnemers, overheden (waaronder het toenmalige ministerie van LNV) en milieuorganisaties. Het ministerie van EL&I heeft 3 innovatiesubsidies ten bedrage van respectievelijk € 148 000 (2005), € 458 000 (2007) en € 500 000 (2009) verleend in relatie tot de realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Tevens is aan het NGB onder de voorwaarde dat de gehele mestproductie van het bedrijf zou worden verwerkt en afgezet buiten de Nederlandse landbouw een gedeeltelijke ontheffing verleend van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten. Op 16 juli 2012 heeft het NGB mij verzocht om verlenging van de tot 1 november 2012 geldende mogelijkheid van benutting van de verleende ontheffing.
Het inzetten van subsidies door andere overheden acht ik bij uitstek hun eigen verantwoordelijkheid waarin ik niet wil treden. Gegevens daarover worden door mijn departement niet systematisch gemonitord.
Kunt u aangeven hoe deze subsidie aan deze megastal zich verhoudt tot het door u aangekondigde wettelijke verbod op megastallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoord op Kamervragen van de leden Van Dekken, Hazekamp, Van Gerven, Grashoff en Graus van 25 juni 2012 (Tweede Kamer, 2011–2012, Aanhangsel 2866) heb ik aangegeven dat de bestemmingsplanwijziging in verband met de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg, waarop het Nieuw Gemengd Bedrijf beoogd is om gebouwd te gaan worden, opgestart is in juni 2010.
Ik heb in het Algemeen Overleg op 6 juni jl. en in mijn brief van 12 juni jl. (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 122) aangegeven de beslissing over een wetsvoorstel over schaalgrootte in de veehouderij aan een volgend kabinet te laten.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van megastallen waarvoor mogelijk al in 6 maanden een verbod zal gelden, niet in de rede ligt en een verspilling van belastinggeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de megastal in Grubbenvorst een voorbeeld bij uitstek is van extreme industrialisatie van de veehouderij, en dat dit soort ontwikkelingen onwenselijk is in ons land? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak «Excessen, zoals een bedrijf met een miljoen kippen of meer, passen niet bij Nederland»?2
Agrarische gezinsbedrijven hebben de veehouderijsector sterk gemaakt. Gelet op
onder meer het economisch belang voor het landelijk gebied ben ik van mening
dat organische en geleidelijke groei en doorontwikkeling van deze bedrijven
mogelijk moet zijn en vind ik een ongebreidelde groei van de omvang van
bedrijven niet gewenst. Ik verwijs u voorts naar mijn brief van 23 november 2011
(Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 85). Zoals ik aan de Tweede Kamer heb
aangegeven is het aan het volgende kabinet om te besluiten over de invulling en
vormgeving.
Bent u bereid de toegezegde subsidies voor deze excessief grote stal per direct terug te vorderen? Zo nee, waarom niet, en hoe rechtvaardigt u het subsidiëren van ongewenste ontwikkelingen in de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is niet mogelijk en uit het oogpunt van behoorlijk bestuur ook niet wenselijk om verleende subsidies die aan de gestelde voorwaarden voldoen terug te draaien. Eveneens zijn er geen juridische mogelijkheden om de verleende ontheffing van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten in te trekken en de gevraagde verlenging niet te honoreren.
Worden er nog andere megastallen (groter dan 300 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE) ) direct of indirect gesubsidieerd door de rijksoverheid of door provincies? Zo ja, om hoeveel stallen en hoeveel euro gaat dit? Zo nee, waaraan ontleent u deze zekerheid?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2012) subsidie verleend aan circa 4 500 agrarische bedrijven voor een totaalbedrag van circa € 414 miljoen. Daarvan is onder andere circa € 287 miljoen verleend aan Stimulering Duurzame Energie, circa € 22 miljoen aan innovatiesubsidies, circa € 42 miljoen aan milieusubsidies, circa € 46 miljoen aan duurzame stallen en circa € 12,5 miljoen aan subsidie jonge agrariërs .
Van de circa 4 500 bedrijven waren 101 bedrijven groter dan 300 nge waaraan voor een totaalbedrag van circa € 11,2 miljoen subsidie is verleend.
Het betreft subsidies uit regelingen voor het stimuleren van innovaties, kennisontwikkeling en -verspreiding en investeringsondersteuning. Deze regelingen of hun voorgangers bestonden al bij aanvang van deze kabinetsperiode, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Algemene informatie over deze regelingen is te vinden op www.hetlnvloket.nl en www.agentschapnl.nl/programmas regelingen. In de hierboven genoemde bedragen is de Europese Bedrijfstoeslagregeling (BTR) niet meegenomen.
De verlening van subsidies door andere overheden is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten en wordt niet systematisch gemonitord door mijn departement.
Bent u bereid om megastallen (groter dan 300 NGE) expliciet uit te sluiten van subsidies, zowel op rijks- als op provinciaal niveau? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot het wettelijke verbod op dit soort stallen dat u aan het voorbereiden bent? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is aan het volgende kabinet hierover te besluiten.