Het bericht 'Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel een strijd gaande is om de vestiging van een autofabriek van Rivian in Europa? Wat is u hierover bekend?
Het kabinet is bekend met de zoektocht van Rivian naar een Europese productielocatie voor haar elektrische voertuigen. We zouden uiteraard graag zien dat Rivian naar Nederland komt en het kabinet zet zich daar actief voor in. Rivian zal een dergelijk besluit weldoordacht nemen en verschillende opties in meerdere landen tegen elkaar afwegen, waarbij ongetwijfeld ook andere overheden zich hard willen maken voor de komst van Rivian. In de media wordt gespeculeerd welke landen in beeld zijn bij Rivian, maar het bedrijf zelf doet hier geen mededelingen over. Buiten de speculaties zijn wij dan ook niet op de hoogte van potentiële andere vestigingslocaties en hoe concurrerend die zijn.
Welke andere potentiële vestigingslocaties concurreren volgens uw informatie met VDL Nedcar om de komst van de Europese Rivianfabriek?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over de locatie van de fabriek? In welke fase bevindt deze zich?
Omwille van de bedrijfsvertrouwelijkheid en omdat voortijdige mededelingen het proces kunnen schaden is het kabinet over het algemeen terughoudend met het geven van informatie over ontwikkelingen rond actuele bedrijfscasussen. Op de vraag in welke fase de besluitvorming zich bevindt kunnen we derhalve niet ingaan.
Kunt u zich de schriftelijke vragen van het CDA nog herinneren over het bericht «Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt» van 19 oktober 20202 en de oproep aan het kabinet om het vinden van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar «chefsache» te maken?3
Ja.
Heeft het kabinet gehoor gegeven aan deze oproep? Is de Minister-President betrokken bij het vinden en binnenhalen van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar? Indien ja, op welke manier(en)? Indien niet, is de Minister-President alsnog bereid zich er persoonlijk en met urgentie voor in te zetten dat Rivian naar Born komt, wetende dat andere regeringsleiders, zoals de Britse premier Johnson, zich ook in eigen persoon met deze kwestie bemoeien?
Sinds bekend is dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd wordt, verleent het kabinet haar volle medewerking aan de zoektocht van VDL Groep naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Met deze actieve ondersteuning geven we ook invulling aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Binnen het Rijk is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar en waar relevant zijn andere departementen aangehaakt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President zijn actief in dit proces betrokken, onder meer in de contacten met potentiële klanten. Over de aard en inhoud van die contacten kunnen we nu geen nadere mededelingen doen, omwille van de vertrouwelijkheid en om het acquisitietraject niet te schaden.
Klopt het dat premier Johnson aan Rivian een stimuleringspakket met onder andere subsidies, belastingvoordelen, opleidingsfaciliteiten en infrastructuur heeft toegezegd? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
De signalen zijn ons bekend, maar wat premier Johnson mogelijk wil bieden om Rivian naar het VK te halen speelt tussen de Britse regering en Rivian. Beide partijen zullen hier niet over uitweiden naar derden.
Acht u het Nederlandse vestigingsklimaat op dit moment van voldoende hoog niveau dat Nederland een serieuze kanshebber voor de Rivianfabriek is? Wat zijn succes- en eventuele faalfactoren? Hoe wordt daarop geanticipeerd?
Bij een investeringsbesluit van een individueel bedrijf spelen verschillende factoren een rol, mede afhankelijk van de activiteiten waar het om gaat. We kunnen (vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid) nu niet ingaan op welke factoren voor Rivian van belang zijn en wat dus mogelijke succes- en faalfactoren zijn.
In algemene zin staat het Nederlands vestigingsklimaat er nog steeds goed voor. Nederland biedt een prettige leefomgeving, een goed opgeleide beroepsbevolking, kennis en innovatie van wereldklasse, excellente verbindingen binnen Nederland en naar het buitenland en sterke clusters waarin kleine en grote bedrijven, kennisinstellingen en overheden met elkaar samenwerken. Dat heeft eraan bijgedragen dat verschillende bedrijven ook de afgelopen jaren weer voor Nederland hebben gekozen voor een productiefaciliteit. Enkele voorbeelden zijn Fujifilm in Tilburg, Innocent in Rotterdam en Plastic Energy & Sabic in Geleen.
Het kabinet is zich er echter van bewust dat ons vestigingsklimaat voortdurende aandacht behoeft. Zeker in een steeds uitdagendere internationale omgeving en de grote transities waar de industrie voor staat. Een stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid is daarbij een belangrijke factor om te zorgen dat bedrijven kiezen voor een investering in Nederland. Ook zet het kabinet onder meer in op grootschalige investeringen in onderwijs, kennis en innovatie en in vergroening van de industrie. Het kabinet werkt momenteel haar industrievisie nader uit, onder andere over de invulling van de groene industriepolitiek zoals omschreven in het Coalitieakkoord. Deze industriebrief zal naar verwachting in het tweede kwartaal van dit jaar verschijnen.
Staan leden van het kabinet persoonlijk met Rivian, of met andere potentiële opdrachtgevers voor VDL Nedcar, in contact?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer had het kabinet voor de laatste keer contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg over de huidige situatie? Is bij het kabinet bekend waarmee VDL Nedcar en de provincie Limburg op dit moment geholpen zouden zijn? Wordt hiernaar gehandeld?
Over de huidige situatie is sprake van doorlopend en hoogfrequent contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg, voornamelijk ambtelijk en waar opportuun of nodig op politiek niveau. Kansen, uitdagingen en actuele ontwikkelingen zijn het kabinet derhalve goed bekend en in afstemming met genoemde partijen wordt hier binnen de mogelijkheden die er zijn naar gehandeld.
Hoe belangrijk is de komst van een partij als Rivian voor (het ecosysteem rondom) de automotive sector in de grensregio met Duitsland en België en voor Zuidoost-Nederland?
VDL Nedcar telt momenteel ruim 4.000 medewerkers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Daarbij leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Indien de komst van een partij als Rivian betekent dat werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born behouden kan blijven dan achten we dat van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en daarmee de leefbaarheid van het gebied.
De activiteiten van NS-dochter Abellio in Noordrijn-Westfalen (NRW). |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Neues Angebot von Abellio an Verkehrsverbünde in NRW»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het conflict tussen Abellio en de vervoersautoriteiten in NRW?
Abellio Duitsland kampt al enkele jaren met verliezen, ook in Nordrhein-Westfalen. De problemen van Abellio Duitsland staan niet op zichzelf. Meerdere treinaanbieders in Duitsland ervaren problemen met hun contracten en vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten.
Hoe kan het dat Abellio een veel te laag bod heeft gedaan op de aanbesteding in NRW, waardoor zij circa 400 miljoen euro te weinig ontvangen om het treinvervoer te regelen?
De verliezen van Abellio Duitsland worden grotendeels veroorzaakt door externe factoren buiten de invloedsfeer van het bedrijf, die ten tijde van het uitbrengen van de biedingen niet voorzienbaar waren.
Kunt u uiteenzetten waaruit de meerkosten voor Abellio bestaan en waarom hier geen rekening mee is gehouden?
Nieuwe sector brede cao’s, waar Abellio geen invloed op heeft, zorgen voor hogere personeelskosten. Deze zijn niet volledig gecompenseerd via de prijsindexmechanismes in de contracten. Ook de arbeidsduurverkorting uit de cao’s zorgt voor extra kosten, bijvoorbeeld voor werving en opleiding van extra personeel in de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast resulteren meer spoorwerkzaamheden dan voorzien in extra kosten voor vervangend vervoer, die niet worden vergoed. Tot slot zorgt de toename in spoorwerkzaamheden ervoor dat Abellio Duitsland contractueel overeengekomen prestatieafspraken (zoals punctualiteit) niet haalt en daar boetes voor moet betalen, ook als verstoringen het gevolg zijn van natuurgeweld zoals stormen en de recente overstromingen. Daarnaast zijn verliezen deels ook veroorzaakt door andere tegenvallers, zoals de vertraagde levering van treinmaterieel in Baden-Württemberg en extra complexiteit in de uitvoering vanwege grootschalige werkzaamheden aan de infrastructuur. Abellio heeft getracht zoveel mogelijk de kosten te beperken, door middel van kostenreductieprogramma’s. Echter, zonder de aanpassingen van de compensatie door de regionale vervoersautoriteiten voor de onvoorziene omstandigheden blijven de activiteiten van Abellio Duitsland tot het einde van de looptijd van de contracten verlieslatend.
In 2018–2020 werd de grootte van de verliezen helder. Sindsdien heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Andere vervoerders in het regionale spoorverkeer in Duitsland, zoals Transdev en Keolis hebben gelijksoortige problemen. Vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten. Keolis heeft inmiddels in overleg met de opdrachtgevers besloten haar activiteiten per 31 december 2021 te beëindigen.
NS heeft mij op de hoogte gehouden over de voortgang van de gesprekken met de regionale vervoersautoriteiten. Begin mei 2021 heeft NS mij geïnformeerd dat de gesprekken niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Op 26 mei 2021 heb ik daarom de minister-presidenten en verkeersministers van de deelstaten een brief geschreven, waarin ik als aandeelhouder van NS aandacht heb gevraagd voor de situatie van Abellio Duitsland. Toen resultaten uitbleven, leek het Abellio noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen. Ik heb met deze stap ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. NS heeft mij hierover frequent op de hoogte gehouden. Op 1 oktober 2021 heeft de Duitse rechtbank de insolventieprocedure formeel geopend. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichtingen waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. Hieronder volgt een overzicht van de oplossingsrichtingen per regio. Een aantal oplossingsrichtingen is onder voorbehoud van lopende gesprekken en finaal akkoord van de regionale vervoersautoriteiten en/of deelstaten.
De activiteiten in Mitteldeutschland waren verlieslatend. De concessie in Saksen-Anhalt wordt in goed overleg met de concessieverlener eind 2023 overgedragen aan een derde. De concessie in Thüringen kan, na herstructurering van financiële afspraken minimaal kostendekkend worden uitgevoerd in de komende jaren en wordt daarom voortgezet. In Nedersaksen wordt een concessie gereden die is gelegen in het grensgebied met Nederland en naar verwachting met een licht positieve resultaatbijdrage wordt voortgezet door Westfalenbahn, een dochteronderneming van Abellio Duitsland. De concessie van Abellio in Baden-Württemberg wordt overgedragen aan de lokale vervoerder SWEG. De concessieverlener is eigenaar van deze vervoerder. Doel is om dit per 1 januari 2022 te realiseren. In Nordrhein-Westfalen is Abellio Duitsland actief met vijf concessies. In Nordrhein-Westfalen is helaas geen oplossing gevonden en hebben de opdrachtgevers het aanbod van Abellio afgeslagen. De regionale vervoersautoriteiten schrijven op korte termijn een zogenoemde «Notvergabe» (noodconcessie) uit voor de vijf concessies in Nordrhein-Westfalen die Abellio momenteel rijdt. De activiteiten van Abellio in Nordrhein-Westfalen eindigen op 31 januari 2022. Abellio zal zich inzetten om de overgang naar de nieuwe vervoerder zo goed mogelijk te faciliteren.
Heeft Abellio zich op de markt van NRW begeven met dumpprijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat de vervoersautoriteiten in NRW, waarvan lokale gemeenten de aandeelhouders zijn, zich onaangenaam verrast voelen als Abellio zich voor een te laag bedrag inschrijft bij een aanbesteding, verliezen lijdt, en vervolgens dreigt met een faillissement indien er geen compensatie wordt geboden?
Toen in de periode 2018–2020 de grootte van de verliezen helder werd, heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Op basis van een clausule in de contracten is Abellio van mening daar aanspraak op te kunnen maken. Met name in Nordrhein-Westfalen is hier intensief over onderhandeld. Toen resultaten uitbleven, was het voor het management van Abellio, gelet op het Duitse faillissementsrecht, noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen, omdat sprake was van een vooruitzicht op een langdurige verlieslatende situatie van de onderneming. NS heeft als aandeelhouder het management gesteund met deze stap door de vereiste financiële middelen beschikbaar te stellen. Ik heb met de financiering ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
Bent u ook van mening dat deze situatie de verhoudingen tussen Nederland en NRW kan beschadigen en dat dit ten koste kan gaan van de ontwikkeling van treinverbindingen tussen Nederland en Duitsland? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan een goede relatie met Duitsland, waaronder ook Nordrhein-Westfalen. Daarom heb ik het afgelopen jaar contact gehad met de Duitse deelstaten waar Abellio actief is. De aanwezigheid van Abellio als dochterbedrijf van NS in de Duitse grensregio kan bijdragen aan betere grensoverschrijdende verbindingen, maar is geen randvoorwaarde. NS streeft er naar om de reis voor Nederlandse reizigers over de grens naar Duitsland en naar grote steden in Duitsland aantrekkelijker te maken. NS zet zich hierop in door de informatievoorziening voor Nederlandse reizigers te verbeteren, het boeken van een reis richting Duitsland makkelijker te maken en de ambitie om nieuwe grensoverschrijdende verbindingen te realiseren invulling te geven.
Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse reizigers en belastingbetalers opdraaien voor de problemen over de grens?
De potentiële verliezen voor Abellio Duitsland zouden oplopen van € 30 tot € 50 miljoen per jaar. Tot de afloop van de laatste concessie eind 2034, zouden deze verliezen in totaal € 300 tot 500 miljoen bedragen. Daarom is Abellio overgegaan tot herstructurering. De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichting waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. NS blijft met deze oplossing binnen het risicokader («Capital at Risk») dat ik met uw Kamer heb afgesproken voor de buitenlandse activiteiten van NS.2
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Spoor, spoorveiligheid, European Rail Traffic Management System (ERTMS) en internationaal spoorvervoer van 9 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
De toepassing van de opkoopbescherming bij het ‘flippen’ van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fenomeen «flippen» waarbij een huis wordt opgekocht, verbouwd of gerenoveerd en vervolgens wordt verkocht voor een vaak veel hogere prijs zoals de voorbeelden in Diepenveen uitwijzen?1
Ja.
In hoeverre beoordeelt u deze praktijk als onwenselijk als op deze manier relatief betaalbare woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken?
Ik vind het onwenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Wanneer de woning tussendoor ook wordt opgeknapt vind ik dit niet per definitie nadelig. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Daarbij kan de nieuwe koper de woning snel en gemakkelijk betrekken. Ook is het maken van winst niet altijd het doel van de doorverkoop. De doorverkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen.
Heeft u cijfers over hoeveel woningen op deze manier tijdelijk aan de woningvoorraad worden onttrokken? Kunt u daarbij ook aangeven wat de gemiddelde prijsstijging is na het opkopen en renoveren van een woning?
Het Kadaster heeft recent onderzoek2 gedaan naar in hoeverre aangekochte woningen in de periode van januari 1993 tot juni 2021 weer snel worden doorverkocht, en welke winsten hiermee worden gehaald. Het Kadaster definieert winst hier als het verschil tussen de aankoop- en de verkoopprijs. De transactiekosten en eventuele renovatiekosten zijn buiten beschouwing gelaten. In hun onderzoek maakt het Kadaster onderscheid tussen woningen die binnen één, twee of vijf jaar na aankoop weer zijn doorverkocht. Gedurende de periode van januari 1993 tot juni 2021 zijn 90.000 woningen binnen één jaar weer verkocht, 230.000 woningen binnen twee jaar en 855.000 woningen binnen vijf jaar. De winst die gemaakt wordt bij verkoop stijgt de laatste jaren voor alle categorieën. In 2021 was de winst het hoogst: deze liep op tot bijna 58.000 euro bij verkoop na één jaar (aankoop in 2020), ruim 65.000 euro bij verkoop na twee jaar (aankoop in 2019) en bijna 95.000 euro bij verkoop na vijf (aankoop in 2016). Het is niet bekend hoeveel deze verkopers uiteindelijk overgehouden hebben aan de verkoop, omdat de transactiekosten en eventuele renovatiekosten niet zijn meegenomen. Ik heb ook geen inzicht in hoeveel er gemiddeld geïnvesteerd (renovatie, verduurzaming etc.) wordt in een woning die op korte termijn weer wordt doorverkocht.
Deelt u de mening dat het flippen van woningen het evenwicht in een buurt of wijk ook kan aantasten? Snapt u dat mensen op deze manier niet meer in hun eigen dorp of buurt dreigen te kunnen blijven wonen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad en de leefbaarheid van de wijk verbeten. Tegelijkertijd is het niet wenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Het kabinet heeft per 1 januari 2021 de overdrachtsbelasting voor beleggers verhoogd naar 8%. Dit remt met name beleggers met een kort beleggingsperspectief, zoals beleggers die woningen opkopen om op korte termijn weer door te verkopen.
Waarom is de regeling: «De opkoopbescherming, ook wel zelfbewoningsplicht, is ingevoerd om buurten te beschermen tegen «onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor bepaalde groepen omdat zij hierdoor onvoldoende kans maken op een betaalbare koopwoning»2 niet van toepassing op het flippen van woningen?
Het doel van de opkoopbescherming is om ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen na verkoop beschikbaar blijven als koopwoningen in buurten waarin er schaarste is aan deze woningen of wanneer de leefbaarheid in de betreffende buurt wordt aangetast door de opkoop van deze woningen voor de verhuur. Dit sluit aan bij de problematiek die gemeenten ervaren. De opkoopbescherming is dus specifiek gericht op het tegengaan van schaarste en/of leefbaarheidsproblemen die voortkomen uit de opkoop voor verhuur.
Het verbieden van het snel doorverkopen van een woning is een aanvullende beperking van het eigendomsrecht. Dit kan alleen als hier goede redenen voor zijn. Het op korte termijn doorverkopen van een woning gebeurt niet altijd met als doel om winst te maken. De verkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen. Tevens geldt dat als woningen vergaand worden gerenoveerd en verduurzaamd dit kan bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Het kabinet heeft reeds de overdrachtsbelasting verhoogd waardoor het kort aanhouden van een beleggingswoning aanzienlijk minder aantrekkelijk wordt. Ik vind dat het kabinet hiermee een passende prikkel heeft ingebouwd. Op basis van de huidige gegevens zie ik geen aanleiding voor een algeheel verbod.
Bent u bereid de opkoopbescherming die per 1 januari van kracht wordt uit te breiden? Waarom geldt deze wel voor de verhuur maar niet voor beleggers en speculanten die met koophuizen flink willen verdienen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de betaalbaarheid van wonen voor steeds meer mensen onder druk komt te staan omdat beleggers en speculanten hun kans grijpen? Wat doet u om het artikel in de Grondwet dat wonen een zorg van de overheid is waar te maken? . Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat woningen weer zijn om in te wonen, niet om geld mee te verdienen?
De vraag naar woningen is sterk toegenomen, terwijl er de afgelopen jaren onvoldoende woningen aan de voorraad zijn toegevoegd om aan deze vraag te kunnen voldoen. In de huidige krappe markt is het belangrijk dat er snel meer en betaalbare woningen worden gebouwd. Met de woningbouwimpuls en de woondeals zet ik in op vergroten van het aanbod aan betaalbare woningen. Een belangrijk resultaat is dat van de eerste tranche van de woningbouwimpuls maar liefst 60 procent is gegaan naar betaalbare woningen voor het middensegment, het gaat hierbij om 32.500 betaalbare woningen van de in totaal 51.000 woningen. Ook het kapitaal en initiatief van beleggers spelen een belangrijke rol bij het vergroten van het woningaanbod. Tegelijkertijd ontstaan er door de huidige krapte ook excessen op de woningmarkt. Zo zijn er speculanten die gebruik maken van deze krapte waardoor het voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, lastig is om een passende woning te vinden.
De afgelopen periode heb ik reeds op diverse manieren ingegrepen op de markt om de betaalbaarheid van het wonen te vergroten en speculatie tegen te gaan. Bij het nemen van deze maatregelen is het doel geweest om de betaalbaarheid van woningen voor mensen met een middeninkomen en starters te verbeteren en excessen op de woningmarkt aan te pakken.
Zo heeft het kabinet met de differentiatie van de overdrachtsbelasting de positie van starters verbeterd ten opzichte van beleggers. Door deze differentiatie betalen starters4 per 1 januari 2021 geen overdrachtsbelasting en is het tarief voor beleggers verhoogd tot 8%. Ook heeft het kabinet het initiatiefvoorstel van het lid Nijboer (PvdA) om de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector te maximeren, gesteund. Door dit wetsvoorstel zijn per 1 mei 2021 de jaarlijkse huurverhoging voor een periode van drie jaar tot maximaal inflatie + 1 procentpunt beperkt. Daarnaast kunnen gemeenten per 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren om ervoor te zorgen dat betaalbare koopwoningen niet kunnen worden opgekocht voor ongewenste vormen van verhuur in gebieden waar betaalbare koopwoningen schaars zijn of waar de leefbaarheid van door de opkoop voor verhuur in het geding komt. Hierdoor blijven er meer koopwoningen beschikbaar voor andere woningzoekenden, zoals starters en mensen met een middeninkomen. Tevens wordt de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel beperkt tot maximaal 33% van het totaalaantal punten. Door het aandeel van de WOZ in het woningwaarderingsstelsel te beperken wordt voorkomen dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren.
Kunt u zich vinden in het standpunt dat het flippen van woningen niet onbeperkt mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemde artikelen?1 2
Ik ben bekend met de AFM-publicatie Trendzicht 2022 en berichtgeving daarover in de media, waaronder bovengenoemde artikelen.
Wat vindt u van de signalen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat één op de acht particuliere beleggers, dat zijn ruim 120.000 huishoudens, een groot risico loopt om in financiële problemen te komen als de stemming op de beurs of in de huizenmarkt omslaat, zeker als mensen dit doen met geld dat ze op korte termijn nodig hebben bij financiële tegenslag of in de toekomst om na hun pensioen van rond te komen?
Het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ziet op execution only beleggers. Bij execution only beleggen besluit de consument zelfstandig welke beleggingskeuzes hij maakt. Hij maakt daarbij geen gebruik van een financieel adviseur, en beheert zijn portefeuille zelf in tegenstelling tot wanneer de consument het beheer bij een vermogensbeheerder belegt. Execution only is daarmee de meest toegankelijke vorm van beleggen, mede door de lagere kosten, maar de zelfstandigheid brengt ook bepaalde risico’s met zich mee.
De AFM constateert dat 32% van de execution only beleggers onverstandig beleggingsgedrag vertoont. Hiermee wordt bedoeld dat deze beleggers te weinig spreiden, te veel handelen of in onnodig risicovolle producten handelen, waardoor zij meer risico lopen of hogere transactiekosten hebben. Verder constateert de AFM dat 36% van de ondervraagden belegt met vermogen dat zij (later) nodig hebben om van rond te komen. De AFM concludeert dat 12% van de execution only beleggers kwetsbaar is omdat deze beleggers suboptimaal gedrag vertonen terwijl de kans groot is dat zij het vermogen waarmee zij beleggen eigenlijk nodig hebben vanwege een beperkte buffer of hun beleggingsdoel.3 Dat vind ik een zorgelijke constatering.
Ik vind het belangrijk dat consumenten beseffen dat zij altijd een liquide spaarbuffer moeten aanhouden om een onvoorziene uitgave of terugval in inkomsten op te vangen. Daarnaast is het verstandig te bezien of het nodig is om vermogen op te bouwen voor de oude dag, naast bijvoorbeeld deelname aan een pensioenfonds. Beleggen met een lange tijdshorizon kan hiervoor een passende keuze zijn. Dit is afhankelijk van de persoonlijke situatie, en niet alle beleggingsproducten en diensten zijn hiervoor even geschikt. Voor Nederlanders die geen of nauwelijks een spaarbuffer hebben is beleggen in de meeste gevallen geen verantwoorde, passende keuze. Ik deel dan ook de zorgen van het NIBUD, dat onderzoek heeft gedaan waaruit blijkt dat ruim een kwart van de respondenten met minder dan 2.000 euro spaargeld en 22% van de mensen die zegt moeite te hebben met rondkomen, belegt.4
Om financieel verstandige keuzes te bevorderen en de risico’s van onverstandige keuzes te mitigeren is het bevorderen van de financiële geletterdheid van belang. Wijzer in geldzaken besteedt aandacht aan de risico’s en kansen van beleggen, onder meer met een checklist op haar website.5 Tijdens de komende Week van het geld staat de digitalisering van geld in de brede zin en de financiële risico’s centraal. Financiële educatie dient te worden aangevuld met adequate beschermingsmaatregelen voor beleggers in de regelgeving en goed toezicht op de naleving ervan. Aangezien veel aanbieders uit andere Europese landen komen, zet ik mij in aanloop naar de Europese strategie voor retailbeleggen (Retail Investment Strategy, RIS) in voor betere bescherming op Europees niveau. Eerder dit jaar heb ik uw Kamer mijn reactie op een consulatie van de Europese Commissie toegezonden, vergezeld van een non-paper met de prioriteiten die ik gezamenlijk met de AFM heb opgesteld.6 In de reactie pleit ik onder meer voor betere toepassing van gedragsinzichten bij de inrichting van de online keuzeomgeving waarin beleggers handelen, waarbij de effectiviteit van informatiedocumenten en waarschuwing kan worden verbeterd.
Ten aanzien van de huizenmarkt constateert de AFM dat de hoge huizenprijzen en hoge hypotheekschulden die daarbij worden aangegaan, huishoudens kwetsbaar maken bij tegenslag. De AFM wijst hierbij op het belang van het zorgvuldig toepassen van de leennormen. Dit kabinet en voorgaande kabinetten hebben in reactie op de vorige crisis belangrijke maatregelen genomen om overmatige hypotheekschulden te beperken, zoals het stapsgewijs afbouwen van de maximale Loan-to-Value (LTV) naar 100%, de introductie van de fiscale aflossingseis en de versnelde afbouw van het maximale aftrektarief voor rente. Een daling van de huizenprijzen hoeft niet direct problemen te geven voor een huiseigenaar, mits de maandlasten voor huiseigenaren goed te dragen zijn. Met de wettelijke inkomensnormen voor hypothecair krediet beoogt het kabinet te voorkomen dat huishoudens niet meer lenen dan verantwoord is. Uit diverse indicatoren van de hypotheekschuldmonitor blijkt dat mede door de genomen maatregelen de risico’s op de huizenmarkt ten opzichte van 2013 zijn afgenomen.7 Huishoudens staan er nu een stuk beter voor dan aan de start van de financiële crisis in 2008. We zien echter ook een trend dat met name starters steeds meer lenen ten opzichte van het inkomen. Niet voor alle consumenten is (zo goed als) maximaal lenen echter de meest passende keuze. Ik zie dan ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor hypotheekadviseurs om samen met de consument te verkennen welke maandlasten aansluiten bij de financiële situatie van de consument.
Wat vindt u van het signaal dat bij 12 procent van de mensen de afhankelijkheid van het vermogen samenvalt met onverstandig handelsgedrag, wat hen kwetsbaar maaktvoor financiële problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het signaal dat een groot deel van de mensen belegt op basis van execution only, terwijl bij 32 procent enig advies mogelijk wel beter zou zijn, omdat hun beleggingsgedrag verre van optimaal is?
Nederland kent al langere tijd een hoog percentage execution only beleggers. De consumentenmonitor van de AFM laat zien dat 59% van de beleggers eind 2020 voor deze vorm koos, in plaats van voor beleggen met advies of via vermogensbeheer. Het percentage schommelt sinds 2013 tussen de 53% en 60%. De afname van het aandeel beleggers dat belegt via een financieel adviseur – in 2020 nog 11% – is deels toe te schrijven aan een toename van het aantal consumenten dat gebruik maakt van vermogensbeheer. 30% van de beleggers kiest voor vermogensbeheer, een stijging van 10%-punt in vergelijking met 2013.8 Trendzicht 2022 laat zien dat met name beginnende beleggers de laatste jaren relatief vaak voor execution only kiezen. Het hangt van de persoonlijke situatie, zoals de kennis en ervaring en financiële doel, af welke vorm van beleggen het meest geschikt is.
Een beleggingsonderneming heeft ook bij execution only dienstverlening een zorgplicht. De beleggingsonderneming dient te beoordelen of de financiële dienst en het product passend zijn voor de persoonlijke (financiële) situatie van de klant, tenzij er enkel sprake is van niet-complexe producten. Met een passendheidstoets dient de consument aan te tonen dat hij voldoende kennis en ervaring heeft om zelf te beleggen. Bij een negatief resultaat dient de belegginsonderneming de klant te waarschuwen voor de niet-passendheid van het product.
Onderzoek toont echter aan dat enkel informatie verstrekken of waarschuwen niet in alle gevallen leidt tot een geïnformeerde klant die verstandige keuzes maakt. De (digitale) omgeving waarin opties worden voorgelegd speelt een grote rol in het keuzeproces. Gelet op de hierboven geschetste trends van een toename van het aandeel execution only beleggers in combinatie met de toenemende digitalisering die ertoe heeft bijgedragen dat execution only beleggen de laatste jaren toegankelijker is geworden, zet ik mij in Europees verband in op meer aandacht voor gedragsinzichten bij het ontwerp van deze keuzeomgeving, onder meer bij de eerdergenoemde RIS.
Bent u aangesloten bij de onderzoeken van de AFM naar de manier waarop beleggingsapps als handelsplatforms het handelsgedrag van mensen beïnvloeden?
Ik ben zelf niet aangesloten bij deze onderzoeken van de AFM, maar de AFM houdt mijn ministerie doorgaans goed op de hoogte van haar onderzoeken en de resultaten daarvan. Ik juich onderzoek van de toezichthouder toe dat bijdraagt aan betere bescherming van consumenten. De resultaten van dergelijke onderzoeken zijn waardevol voor het bepalen van het beleid, onder meer voor de inzet van het kabinet bij Europese regelgevingsherzieningen zoals de RIS.
Deelt u de zorgen van de AFM over tekenen van oververhitting op de aandelenmarkten, mede aangejaagd door de lage spaarrentes en ziet u het «doe-het-zelfbeleggen" in dat licht als een extra zorg als het sentiment op de beurzen ineens omslaat, wat eveneens geldt voor de huizenmarkt?
Kijkend naar de situatie op de effectenmarkten, constateer ik dat de afgelopen periode de koersen sterk zijn opgelopen en van nature volatiliteit kennen. Bovendien zijn de afgelopen jaren veel nieuwe beleggers toegetreden. Het is van belang dat beleggers zich bewust zijn van de risico’s en voldoende geïnformeerd of geadviseerd keuzes maken die passend zijn bij hun situatie en doelstellingen. Het staat consumenten daarbij vrij hun eigen afweging te maken ten aanzien vermogensopbouw, waaronder ook de keuze voor execution only dienstverlening. Het onderzoek van de AFM laat zien dat een derde van de execution only beleggers periodiek inlegt. Hierdoor verkleinen deze beleggers het risico hun gehele portefeuille op een top van de markt aan te kopen.9
Wat is de status van de discussie over het wettelijk verbieden van negatieve spaarrente, waarover de CDA-fractie ook al vragen over heeft gesteld, zodat sparen in ieder geval geen geld gaat kosten met name niet voor de kleine spaarders omdat zichtbaar is dat de markt langzaamaan opschuift in ondergrenzen?
Op 15 oktober jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd over het onderwerp negatieve spaarrente.10 Daarin ga ik onder meer in op een analyse van DNB inzake het lagerenteklimaat en de spaarrente, een internationaal overzicht dat uiteenzet hoe in andere landen wordt omgegaan met een (eventuele) negatieve rente voor spaarders, een reactie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op de motie Van Dijk/Grinwis (Kamerstuk 32 545, nr. 143), en een verslag van een verkenning binnen mijn ministerie in het kader van de motie Heinen/Alkaya (Kamerstuk 32 545, nr. 142). In de brief constateer ik het volgende:
In de brief benadruk ik nogmaals dat ik een negatieve spaarrente voor gewone spaarders zeer ongewenst vind. En dat ik het van groot belang vind dat gewone spaarders voldoende mogelijkheden houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt, dan zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook invoering van wetgeving overwegen.
In hoeverre zijn mensen volgens u voorbereid in relatie tot hun vermogensplanning als er komende jaren fors gaat worden ingegrepen op de huizenmarkt?
Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 6 beschrijf, hebben dit kabinet en voorgaande kabinetten reeds maatregelen genomen om overmatige hypotheekschulden tegen te gaan en de financiële weerbaarheid van huishoudens te verbeteren, zoals het stapsgewijs afbouwen van de LTV-limiet. Daarnaast is de gemiddelde rentevaste periode van hypotheken de afgelopen jaren significant toegenomen waardoor huishoudens langer stabiele woonlasten hebben.11 Dat is goed voor de vermogensplanning van huishoudens en maakt ze minder kwetsbaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Commissiedebat Financiële Markten op 8 december aanstaande?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de klanten van Welkom Energie van hun nieuwe energiemaatschappij Eneco een verplicht aanbod gekregen hebben waarmee zij met terugwerkende kracht vanaf 1 november de volgende prijzen voor energie gaan betalen: 46 cent/kWh en 180 cent/m3 gas?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel het maandbedrag van een gemiddelde klant van Welkom energie stijgt door het faillissement?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie-Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, is het ingewikkeld om te weten wat de exacte financiële gevolgen zijn voor klanten van Welkom Energie die nu door Eneco zijn overgenomen. Dit geldt ook voor de stijging van het gemiddelde maandbedrag. Dit is niet precies aan te geven, aangezien het verschil in maandbedrag afhankelijk is van onder andere het specifieke contract dat de klanten bij Welkom Energie hadden en het specifieke energieverbruik van deze klanten. Ik heb hier geen inzage in.
Een andere reden die de berekening van de stijging van de kosten door het faillissement moeilijk maakt is dat (een groot deel van) de klanten van Welkom Energie zeer waarschijnlijk op termijn ook met een hogere energierekening geconfronteerd zouden worden, op het moment dat hun contract met vaste prijzen af zou lopen. Wanneer de contracten met Welkom Energie zouden aflopen verschilt per consument en is mij niet bekend.
Daarnaast zullen sommige klanten wellicht na 1 december a.s. Eneco weer verlaten en voor een andere leverancier met andere voorwaarden kiezen, hetgeen de vergelijking met het oorspronkelijke contract bij Welkom Energie nog ingewikkelder maakt.
Een vergelijking tussen het maandelijkse voorschotbedrag dat de klanten bij Welkom Energie betaalden en het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco is ook moeilijk te maken, omdat het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco na 1 maart 2022 wellicht zal veranderen. Het contract dat Eneco de overgenomen klanten heeft aangeboden kent een vast tarief voor de eerste vier maanden, met een vast voorschotbedrag dat uitgaat van het gemiddeld verbruik over 12 maanden door deze klanten. Hierdoor werden zij nu niet meteen geconfronteerd met een voorschot dat louter op het verbruik in de wintermaanden zou zijn gebaseerd. Het maandelijkse voorschotbedrag kan na 1 maart veranderen omdat Eneco de klanten heeft aangeboden om het contract vanaf 1 maart 2022 aan te passen en een beter aanbod te kunnen doen als de inkoopprijzen van elektriciteit en gas gunstiger zijn. Eneco informeert de klanten vóór 1 maart 2022 over de nieuwe energietarieven.
Is de 400 euro energiecompensatie die het kabinet biedt dan ook maar in enige mate toereikend voor de voormalige klanten van Welkom Energie?
Zoals in de brief over de hoge gasprijzen van 1 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272) is aangegeven, heeft het kabinet bekeken hoe de compensatie voor de stijgende energieprijzen het beste kan worden vormgegeven. Idealiter wordt de compensatie zo specifiek mogelijk vormgegeven, zodat het enkel terecht komt bij diegenen die daadwerkelijk de compensatie nodig hebben. Dit is echter mede vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens niet mogelijk. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om op korte termijn alle huishoudens te compenseren door een incidentele aanpassing in de energiebelastingen. De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet in voornoemde brief heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Hoewel ik de cijfers van de individuele klanten niet ken, zoals toegelicht bij vraag 2, kan ik mij voorstellen dat de compensatie van het kabinet in veel gevallen niet toereikend zal zijn om de voormalige klanten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben, vanwege de verplichte overstap naar Eneco. Een compensatie die precies toereikend is, niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, zou een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen met als gevolg dat de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Ook zou dit betekenen dat de consumenten in kwestie hun energieverbruik en contract zouden moeten delen met de overheid. Deze privégegevens van huishouden zijn bij de overheid niet bekend. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar en haalbaar is. Het kabinet achtte het van belang om snel een verlaging van de energierekening te realiseren.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Begrijpt u dat veel klanten hoge voorschotten kwijt zijn (bedoeld voor de relatief dure stookmaanden november en december), hun welkomsbonus verliezen en daardoor vaak vele honderden euro’s en in sommige gevallen zelfs meer dan duizend euro tegoed kunnen hebben van Welkom Energie?
Ja, ik vind het erg vervelend dat de klanten van Welkom Energie financiële gevolgen ondervinden van het faillissement.
De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen, want bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan, de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of een cash-back bonus, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel.
Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden.
Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.1 Op basis daarvan en aan de hand van de in de wet bepaalde volgorde zal worden bepaald of consumenten nog gelden terugkrijgen, en zo ja hoeveel. Hier kan ik geen uitspraken over doen.
De beschreven systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder andere de Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 17.
Heeft u kennis genomen van de aankondiging op 15 oktober dat Eneco Welkom Energie wil overnemen?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt de overname op 25 oktober heeft goedgekeurd?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de rechtbank-Midden Nederland Welkom Energie op 27 oktober failliet heeft verklaard op verzoek van Welkom Energie zelf?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt op 27 oktober de leveringsvergunning van Welkom Energie heeft ingetrokken, omdat Welkom energie zelf aangegeven heeft leveringsproblemen te hebben?4
Ja.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een vooropgezette koers, waarbij de Autoriteit Consument en Markt, Eneco en Welkom Energie samen besloten om deze volgorde zo af te lopen?
ACM heeft mij desgevraagd de volgende informatie gegeven. Eind september heeft Welkom Energie melding gemaakt bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit en gas aan haar kleinverbruikers na te komen per 1 november 2021.
Welkom Energie en Eneco zijn toen in onderhandeling gegaan over een overname met een pre-pack, een voorbereid faillissement.6 Beide partijen hebben een koopovereenkomst gesloten op 15 oktober 2021 onder de opschortende voorwaarden dat (1) de in het faillissement van Welkom Energie te benoemen curator met toestemming van de rechter-commissaris uiterlijk op 1 november 2021 schriftelijk zou laten weten in te stemmen met de overeenkomst en (2) uiterlijk op die datum ook zou aangeven de overeenkomst te bestendigen.7 Op 15 oktober 2021 hebben de bedrijven conform de Mededingingswet ACM toestemming gevraagd voor de overname door middel van melding van de voorgenomen concentratie.8
Op 25 oktober 2021 heeft Welkom Energie een verzoek tot intrekking van de leveringsvergunning ingediend bij de ACM, omdat zij zichzelf niet meer in staat achtte te voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. De ACM heeft dit verzoek bestudeerd en beoordeeld samen met informatie waar zij zelf over beschikte en geoordeeld dat Welkom Energie inderdaad niet meer kon voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. Op 26 oktober 2021 heeft de ACM het besluit tot intrekking van de vergunning genomen.9 De ACM heeft de overname op grond van de Mededingingswet goedgekeurd op 27 oktober 2021.10 Het faillissement is officieel uitgesproken op 29 oktober 2021 en de benoemde curator heeft de overname overeenkomst goedgekeurd.11 De klanten zijn met ingang van 1 november 2021 overgenomen door Eneco.
De ACM heeft geen rol gehad bij de overname van Welkom Energie door Eneco, anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toetsing ervan. Ook bij de faillissementsaanvraag heeft de ACM geen rol gehad. De ACM heeft in dit proces enkel de rol gehad om te beoordelen of de leveringszekerheid niet in het gevaar zou komen, dat was niet het geval. Van een vooropgezette koers tussen ACM, Eneco en Welkom Energie was dan ook geen sprake.
Kunt u aan de Autoriteit Consument en Markt vragen om inzicht te geven in alle correspondentie die over deze zaak gevoerd is door Autoriteit Consument en Markt met anderen vanaf 1 september, als ware het een Wob-verzoek van een willekeurige burger aan de Autoriteit Consument en Markt? Wilt u daarbij in aanmerking nemen dat de Autoriteit Consument en Markt een bestuursorgaan is in de zin van de Wet openbaarheid bestuur?
In Kamerbrieven en mijn beantwoording van Kamervragen heb ik informatie verstrekt over het toezicht van de ACM. Het is aan de ACM om informatie over haar taakuitoefening openbaar te maken voor zover zij dat kan. In haar nieuwsberichten en haar communicatie via consumentenloket ACM ConsuWijzer heeft ACM alle informatie over haar toezicht en overwegingen heeft zij zoveel kan openbaar gemaakt.
Indien Eneco Welkom Energie had overgenomen, conform de concentratiemelding van 15 oktober, hadden de klanten van Welkom Energie dan hun originele contract behouden?
In een gesprek over deze vraag heeft ACM mij als volgt geïnformeerd. De concentratiemelding was onderdeel van de onderhandelingen tussen Eneco en Welkom Energie bij de door partijen gekozen pre-pack procedure en betreft daarmee een overname in faillissement.
Is de overname van Welkom Energie door Eneco geëffectueerd? Zo ja, op welke datum is dat dan gebeurd en op welke voorwaarden?
De overname van het klantenbestand van Welkom Energie door Eneco is geëffectueerd, zo heeft ACM mij aangegeven. Daarbij heeft ACM, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, geen rol gehad anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toets ervan.
Deze overname is goedgekeurd door een rechter-commissaris en vervolgens uitgevoerd in het faillissement zoals beschreven in het antwoord op vraag 9. De rechter-commissaris heeft de curator instemming gegeven aan de verkoopovereenkomst en aangegeven deze in faillissement gestand te doen. Dit staat ook beschreven in het faillissementsverslag.12 De voorwaarden van deze overeenkomst zijn opgesteld door Eneco en Welkom Energie en zijn derhalve vertrouwelijk.
Indien Eneco Welkom Energie overgenomen heeft voor het faillissement, is Eneco dan gehouden om de originele contracten gestand te doen?
ACM heeft mij gemeld dat Eneco het klantenbestand van Welkom heeft overgenomen tijdens faillissement, als onderdeel van de door partijen gekozen pre-pack procedure. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe kan getoetst worden of de Autoriteit Consument en Markt in deze casus adequaat toezicht gehouden heeft, nu Welkom Energie niet eens in staat is om de eindafrekeningen te betalen en dus over een zwaar negatief eigen vermogen beschikte op het moment van het faillissement? Klopt het dat de toekomstige gascontracten bestemd waren voor het nakomen van aangegane verplichtingen?
Leveranciers die de bedrijfsvoering als zelfstandig bedrijf op termijn in gevaar zien komen zullen eerst naar oplossingen zoeken zoals samenwerking, fusie of overname. Mede om de kans op faillissementen van leveranciers aan kleinverbruikers te verkleinen, worden van overheidswege eisen gesteld door middel van een leveranciersvergunning.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, heeft Welkom Energie zich eind september bij de ACM gemeld omdat zij voorzag niet meer aan haar wettelijke plichten te kunnen voldoen. De ACM heeft beoordeeld dat dit inderdaad het geval was, en per 1 november de vergunning ingetrokken conform het verzoek hiertoe van Welkom Energie
Ten aanzien van de vraag over «de toekomstige gascontracten»; indien hier geduid wordt op het contracten van Welkom Energie met GasTerra, gaat het om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen. Ik ken dit specifieke contract niet en de vraag wat Welkom Energie van plan was met «de toekomstige gascontracten» is een vraag die ik niet kan beantwoorden.
Vanaf welk moment had Welkom Energie een negatief eigen vermogen?
Volgens het «Besluit vergunning levering gas» moet een energieleverancier de termijn tussen en verschil in uitgaven voor inkoop van gas en transportcapaciteit en inkomsten van kleinverbruikers overbruggen. Een logische termijn voor deze overbrugging is een jaar, vanwege het verbruiksprofiel van kleinverbruikers dat over een geheel jaar wordt vastgesteld. ACM kijkt daarom naar de beschikbare liquiditeit. Liquiditeit kan worden aangewend om alle maandelijkse kosten te betalen. ACM beoordeelt daarom of er voldoende liquiditeit in kas is om alle verplichtingen te kunnen voldoen. Het monitoren van het eigen vermogen is geen onderdeel van de financiële monitoring, ook omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en kleinzakelijke afnemers.
Vanaf welk moment wist de Autoriteit Consument en Markt dat Welkom Energie failliet zou gaan? En welke stappen heeft zij genomen om de belangen van de consumenten te beschermen?
Zoals eerder aangegeven heeft Welkom Energie zich eind september van dit jaar bij de ACM gemeld, omdat zij voorzag niet meer te kunnen voldoen in de leveringszekerheid. Zij gaf hiermee invulling aan de meldplicht die in haar vergunning is opgenomen. ACM is toen in nauw contact getreden met Welkom Energie om te beoordelen per wanneer Welkom Energie niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. De ACM heeft vervolgens conform haar bevoegdheden alle nodige voorbereidingen getroffen om ervoor te zorgen dat de leveringszekerheid voor consumenten geborgd bleef.
Vindt u het toezicht op de energiemarkt adequaat en dan vooral op het feit of de energiemaatschappijen hun contracten met afnemers wel voldoende hebben afgedekt door middel van langlopende leveringscontracten? Zo nee, welke aanvullende maatregelen wilt u dan nemen?
In mijn brief naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) ben ik uitgebreid ingegaan op de onafhankelijke rol van toezichthouder ACM op de energiemarkt en de wijze waarop zij deze rol met verve vervult, ook specifiek ten aanzien van het financiële toezicht. Zo heeft ACM dit jaar in het jaarlijkse informatieverzoek leveranciers gevraagd te beschrijven welke inkoopstrategie ze hanteren. Hiermee verkrijgt ACM inzicht in de inkoopstrategie van energieleveranciers die kan worden gebruikt om extra duiding te geven aan de financiële cijfers. Zo zou een partij met beperkte liquide middelen extra risico lopen als zij een risicovolle inkoopstrategie hanteert, waardoor ACM gerichter en uitgebreider kan doorvragen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk, – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten-, om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog energiemaatschappijen met een negatief eigen vermogen? Zo ja, in hoeverre en op welke wijze worden de belangen van hun afnemers beschermd?
Zoals eerder aangegeven betrekt de ACM het eigen vermogen van energieleveranciers niet bij de financiële monitoring, omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. De ACM monitort wel de liquiditeit van energieleveranciers.
De belangen van afnemers worden altijd beschermd, omdat de ACM toeziet op de leveringszekerheid. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Overigens kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Deelt u de mening dat Consuwijzer (onderdeel van Autoriteit Consument en Markt) niet bepaald onafhankelijk is om de voormalige klanten van Welkom Energie bij te staan, nu ook het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt en de rol van de Autoriteit Consument en Markt zelf ter discussie staat?
ACM ConsuWijzer geeft consumenten voorlichting over de rechten en plichten van consumenten en doet dit onafhankelijk en in het belang van de consument.
Bij wie kunnen de klanten van Welkom Energie dan terecht voor advies en hulp om geld terug te krijgen uit de boedel en om een lagere energieprijs te krijgen?
Voor voorlichting over hun rechten kunnen consumenten terecht bij ACM ConsuWijzer. Dit is een onafhankelijk voorlichtingskanaal. Als klanten van Welkom Energie een vordering hebben op Welkom Energie, dan kunnen zij zich wenden tot de curator van Welkom Energie. Voor eventueel juridisch advies kunnen zij zich richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Profiteert de staat indirect van het faillissement omdat GasTerra niet hoeft te leveren tegen termijncontracten, die nu veel geld waard zouden zijn voor Welkom Energie? Zo ja, is er een manier om dat voordeel neer te laten slaan bij de gedupeerde klanten van Welkom Energie?5
Het betreft hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen, te weten Welkom Energie en GasTerra. De Staat houdt 10% van de aandelen in GasTerra en 100% in Energie Beheer Nederland die op zijn beurt 40% van de aandelen in GasTerra houdt. Of, en zo ja voor welk bedrag, de Staat, via het (indirecte) aandeelhouderschap in GasTerra een financieel voordeel ondervindt of heeft ondervonden van het faillissement van Welkom Energie is niet aan te geven. Dit zou verschillende aannames vergen over de bedrijfsvoering van GasTerra, de toekomstige gasprijsontwikkelingen en de gasvraagontwikkeling bij de (ex)klanten van Welkom Energie. De Staat is aandeelhouder van GasTerra en kan en mag zich in deze rol niet bemoeien met individuele privaatrechtelijke contracten, zoals volgt uit de nota Deelnemingenbeleid. Ik kan me vanuit deze rol dus niet bemoeien met het contract en de afwikkeling van het contract.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb uw Kamer hier op 9 november jl. over geïnformeerd.
De bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het de bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen uit het Inspectierapport Nouryon Salt zoutwinning Ganzebosveld?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Hoe kan het dat zes afwijkingen van de winningsplannen niet zijn gemeld aan de toezichthouder?
Er bestaat geen algemene meldingsplicht voor bedrijven bij afwijking van een winningsplan. Alleen onvoorziene voorvallen die nadelige of mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen of situaties waarin de veiligheid in gevaar is, dienen zo spoedig mogelijk gemeld te worden. Dat de afwijkingen hier niet gemeld zijn, is gebaseerd op de inschatting van Nobian Salt dat de afwijkingen geen noemenswaardige nadelige gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes, en daarmee voor het milieu of veiligheid met zich mee brengen. Nadere analyse van de ontstane overschrijdingen door SodM onderschrijft deze inschatting. De toezichthouder heeft met Nobian Salt afgesproken dat het bedrijf mogelijk toekomstige afwijkingen van het winningsplan zal melden.
Hoe kan het dat een melding uit 2018, dat twee zoutcavernes aan elkaar zijn gegroeid, niet openbaar is gemaakt?
Over het aan elkaar groeien van cavernes en het effect op de stabiliteit daarvan kan het volgende worden opgemerkt. Cavernes worden aangelegd in een rij. De dimensionering van moderne cavernes is zodanig dat als twee cavernes in een rij van cavernes aaneen groeien, de ontstane structuur ook in die situatie nog stabiel is.
De groei van de caverne wordt gestuurd, en conform voorschriften gecontroleerd, via sonarmetingen. SodM houdt hier toezicht op. Als SodM vindt dat er onvoldoende sprake is van een beheerste groei dan kan de toezichthouder handhavend optreden.
Ik neem aan dat u verwijst naar de melding van Nobian aan SodM van 29 oktober 2018. Deze melding betreft de zoutcavernes 533 en 534. Uit een door SodM beoordeelde analyse is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat deze cavernes aan elkaar zijn gegroeid. Er zijn dan ook geen gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes en of voor het milieu of de veiligheid. Zodoende was er geen aanleiding om de melding openbaar te maken.
Bent u bereid een evaluatie aan het Staatstoezicht op de Mijnen te vragen van het verscherpte toezicht tot nu toe?
SodM evalueert jaarlijks het verscherpt toezicht op dit bedrijf en publiceert de uitkomsten daarvan op haar website2. Het verscherpt toezicht heeft zich toegespitst op de stabiliteitsrisico’s van de zoutcavernes. Nobian Salt B.V. heeft naar aanleiding van het hierboven genoemde inspectierapport3 haar bedrijfsvoering aangepast. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan SodM een additionele evaluatie te vragen.
Hoeveel zoutcavernes in Nederland zijn inmiddels aan elkaar gegroeid?
In de periode voor 1975 was het gebruikelijk om zoutcavernes aan elkaar te laten groeien. Dit was destijds de wijze waarop het zout werd geproduceerd. Na 1975 is men op een andere manier zoutcavernes gaan aanleggen en is in Twente het over grote oppervlakten aaneengroeien van cavernes niet meer voorgekomen.
Bij Hengelo zijn twee actieve cavernes met elkaar in verbinding geraakt. Het betreft caverne 488 en caverne 487. Vermoedelijk is de verbinding ontstaan door het oplossen van een zoutlaag tussen beide cavernes. Uit sonarmetingen is gebleken dat deze cavernes niet over grote oppervlakten aaneen zijn gegroeid. De verbinding is aangetoond via drukmetingen.
In de concessie Barradeel, van Frisia Zout B.V. (nabij Harlingen), is in 2018 een vloeistofverbinding ontstaan tussen twee cavernes. Ook dit was het gevolg van het oplossen van een goed oplosbare zoutlaag tussen de cavernes. In 2019 is de caverne afgesloten en deze zal in de komende maanden worden verlaten. SodM houdt hier toezicht op.
In de concessie Veendam van Nedmag B.V. zijn door de winning van kalium-magnesiumzouten cavernes aan elkaar gegroeid tot één cluster. De toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 30 april 2021 instemming verleend met het in 2018 ingediende winningsplan. Nedmag B.V. heeft in dit winningsplan aangegeven dat het niet wenselijk is om cavernes te laten samengroeien. Er zijn dan ook voorwaarden opgenomen om het maximale volume van de cavernes te begrenzen.
Welke gevolgen kan het aan elkaar groeien van eerder genoemde zoutcavernes hebben? Welke consequenties heeft het aan elkaar groeien van twee cavernes voor het in de toekomst stabiliseren/vullen van deze caverne(s)?
De toezichthouder geeft in het inspectierapport4 aan dat uit een analyse is gebleken dat het aan elkaar groeien van de hierboven genoemde cavernes geen impact heeft gehad op de stabiliteit van die cavernes en dientengevolge geen impact heeft op de veiligheid van de omgeving en het milieu. Voor deze cavernes is het stabiliseren en vullen niet aan de orde.
Is bekend hoeveel zoutcavernes in Nederland groter zijn dan opgenomen in de winningsplannen? Zo nee, bent u bereid de toezichthouder te vragen daartoe een onderzoek uit te laten voeren?
De groei van alle cavernes wordt gemonitord met behulp van sonarmetingen. Er zijn diverse zoutcavernes die op een bepaalde hoogte van de caverne de maximale diameter uit het winningsplan lokaal overschrijden. Deze situaties zijn bekend en SodM houdt hierop toezicht zoals uit het eerdergenoemde inspectierapport blijkt. SodM voert op dit moment een inventarisatie uit naar cavernes waar dit mogelijk ook zou kunnen spelen. De resultaten van deze inventarisatie worden volgend jaar gepubliceerd.
Wat zijn de vergunningsvereisten bij de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen qua omvang van cavernes en pilaardikten?
Nobian Salt heeft vergunningsaanvragen ingediend voor de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen. Deze vergunningsaanvragen heb ik in behandeling. Ik kan niet vooruit lopen op de vergunningsvoorwaarden omdat de vergunningsaanvragen nog in procedure zijn en de toetsing nog loopt. Het opnemen van voorschriften voor de omvang van cavernes en pilaardikten is in principe mogelijk binnen het wettelijk toetsingskader, uiteraard alleen als uit de toetsing blijkt dat deze moeten worden opgelegd.
Wat is de voortgang van de afspraken die de toezichthouder gemaakt heeft over het stabiliseren van instabiele zoutcavernes en over het toegankelijk maken van cavernes onder de afvalberg van Twence?2
Met Nobian Salt is de afspraak gemaakt om potentieel instabiele en niet inherent veilige cavernes versneld te stabiliseren. De volgorde van stabiliseren van deze cavernes is gebaseerd op het specifieke risico van die caverne.
Voor het beoordelen van de cavernes onder de afvalverwerker Twence moeten boringen worden verricht om sonarmetingen te kunnen uitvoeren. Deze boringen en sonarmetingen zullen volgens de huidige planning in het eerste kwartaal van 2022 worden uitgevoerd. Na analyse van de sonarmetingen zal over de opvulling van de cavernes en de termijn daarvan worden besloten. SodM ziet hierop toe.
Welk bedrijf is op dit moment eigenaar van de winvergunning in Twente, nu het zoutwinbedrijf dat actief is in Twente in de afgelopen jaren in hoog tempo meerdere keren van eigenaar en naam is gewisseld?
De vergunning houdende entiteit is op 1 oktober 2021 van naam gewijzigd en heet Nobian Salt.
Wanneer er nu schade ontstaat door de zoutwinning in Twente, welk bedrijf is of welke bedrijven zijn dan aansprakelijk? Hoe gaat het ministerie om met bovengenoemde wisselingen van eigenaren?
De (laatste) vergunninghouder is aansprakelijk. In dit geval is dat de entiteit Nouryon Salt B.V. dat sinds 1 oktober 2021 Nobian Salt heet. Op dit moment wordt het verzoek behandeld om de naam op de vergunning te wijzigen naar Nobian Salt. Mijn ministerie toetst of de financiële capaciteit van het bedrijf zodanig is dat aan de mogelijke verplichtingen kan worden voldaan. Zo nodig worden financiële garanties gevraagd. De eigenaars van Nobian Salt zijn The Carlyle Group6 en GIC7.
Moet de afstand tussen cavernes niet groter en de wanddikte dikker zijn om het samen groeien van cavernes te voorkomen? Zijn kleine smalle cavernes niet veiliger dan enkele grote? Hoe verhoudt zich dit tot het winningsplan bij Haaksbergen?
In algemeenheid kan niet gesteld worden dat een groot aantal kleinere cavernes veiliger zijn dan enkele cavernes met een groter volume. Er zijn meerdere factoren die van invloed zijn om te komen tot een veilig ontworpen caverne en caverneveld. Voorbeelden hiervan zijn: lokale zout specifieke parameters, de diepteligging en de boven liggende lagen.
De huidige winningsplannen bevatten veilige marges voor de cavernediameter en de onderlinge afstand. Het aan elkaar groeien van de bovengenoemde cavernes heeft geen invloed gehad op de veiligheid van mens en omgeving8.
In het winningsplan van Haaksbergen verwacht ik van Nobian Salt dat zij rekening zal houden met de nieuwste inzichten, ook ten aanzien van de cavernegrootte. Hierbij zal de volledige levenscyclus van een caverne worden beschouwd. Dit betreft het ontwerp van de caverne, de aanleg daarvan, de pekelproductie, het mogelijke hergebruik voor ondergrondse (energie)opslag en de wijze van verlaten van de caverne na de beëindiging van de winning of (energie)opslag.
Kunt u aangeven waar holle cavernes onder gebouwen en/of infrastructuur zitten?
Ja, dat is bekend. De vergunninghouder deelt jaarlijks een zogenoemde holruimtekaart met de toezichthouder.
De bestaande cavernes in Hengelo en Enschede liggen onder, of direct in de buurt van de zuidgrens van het industrieterrein Twentekanaal-Zuid, onder het industrieterrein Marssteden in Enschede. Er zijn ook cavernes onder het havengebied ten noorden van de N18 en ten oosten van de Auke Vleerstraat. Verder zijn er cavernes aanwezig onder de afvalverwerker Twence en gedeeltelijk onder de A35.
De fotografie-aanbesteding Rijksoverheid |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aankomende aanbesteding van de fotografie-opdrachten vanuit de rijksoverheid? Zo ja, wat is de status van de aanbesteding?
Ja. De aanbesteding is nog in voorbereiding. De startdatum voor de aanbesteding is nog niet definitief vastgesteld. Op het aanbestedingsplatform TenderNed is op 2 juni 2021 een zogenaamde «vooraankondiging» gepubliceerd (TN 314560). Met deze vooraankondiging worden marktpartijen geïnformeerd over de op handen zijnde aanbesteding. In de vooraankondiging wordt een globaal beeld geschetst van de wijze waarop de diensten zullen worden ingekocht. Geïnteresseerde marktpartijen kunnen hierop schriftelijk reageren. Het Ministerie van AZ heeft de vragen van marktpartijen beantwoord. Zie verder het antwoord op de navolgende vragen.
Herinnert u zich de motie Vos/Mulder uit 2017 over het niet onnodig clusteren van opdrachten en de mogelijkheid voor freelance-fotografen om mee te dingen in de aanbesteding (Kamerstuk 32 440, nr. 100)? Zo ja, bent u van plan om deze motie weer mee te nemen bij de nieuwe aanbesteding?
Hoe beziet u de afgelopen aanbesteding en welke lessen trekt u hieruit voor de komende aanbesteding?
Bent u van mening dat door de opzet van de aanbesteding de tarieven van fotografen onder druk komen te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u in de komende aanbesteding anders doen om dit te voorkomen?
Wat zijn de mogelijkheden binnen de komende aanbesteding om verbeteringen aan te brengen zodat er een gelijker speelveld ontstaat tussen freelance fotografen en bureaus om mee te kunnen doen aan de aanbesteding tegen redelijke tarieven?
De stijgende energielasten |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rekening energie door dak – Nota kan oplopen tot +200»?1 Hoe reageert u op de berekening van Gaslicht.com dat de energierekening gemiddeld € 200 zal stijgen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De prognose van Gaslicht.com is dat de energieprijzen stijgen nadat 2020 een uitzonderlijk jaar was waarin de energieprijzen sterk zijn gedaald. Dit komt voornamelijk door een aanpassing van de leveringstarieven. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie. De energiebelastingen zijn voor huishoudens met een gemiddeld verbruik dit jaar onveranderd gebleven, na een daling van 100 euro bij gemiddeld verbruik in 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord.
Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed. Deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. Door de coronacrisis zijn de variabele leveringstarieven vorig jaar gedaald. Nu stijgen deze tarieven weer, met name door een stijging in de olieprijs. Maar ook de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS zijn van invloed. De exacte invloed die de hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier.
Deelt u de mening dat het te beschamend voor woorden is dat de zóveelste stijging van de energierekening op de loer ligt – na de oplopende belasting op gas en de klimaatsubsidies voor windmolens en biomassa, ditmaal door de enorm gestegen CO2-prijs? Wanneer zegt u: genoeg is genoeg?
Na een periode waarin de kosten juist lager lagen vanwege de wereldwijde coronacrisis, nemen de energiekosten met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. Daarnaast hebben de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS invloed op de energierekening. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie te maken is een goede beprijzing van CO2, zoals middels onder andere het ETS gebeurt, cruciaal.
Deelt u de mening dat het ronduit van wanbeleid getuigt dat er klimaattaks op klimaattaks wordt gestapeld – is het niet door uzelf, dan is het wel door de EU – voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Voor Nederland is de energietransitie van groot belang. Klimaatverandering levert grote risico’s op voor Nederland doordat de zeespiegel stijgt, weersextremen vaker optreden met hittegolven, droogte en overstromingen ten gevolge en de inheemse biodiversiteit verder onder druk komt te staan. Deze veranderingen zorgen voor grote (maatschappelijke) kosten. De energietransitie is nodig om de risico’s van klimaatverandering te beperken en biedt Nederland tegelijkertijd ook kansen. Door de energietransitie goed te bewerkstelligen, blijft de Nederlandse economie toekomstbestendig. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft er daarom naar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Instrumenten zoals het ETS zijn nodig om de klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren omdat deze ervoor zorgt dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot zonder dat het gelijke speelveld in Europa aangetast wordt. Nederland stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden geleverd en leiden tot een evenwichtige lastenverdeling. Betaalbaarheid vergroot namelijk zowel het draagvlak voor de energietransitie, als de haalbaarheid ervan.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Internationaal Monetair Fonds dat de huidige CO2-prijs «nog steeds te laag is en moet stijgen tot ruim € 60 per ton»? Welke gevolgen heeft dit voor de energierekening? Deelt u de conclusie dat Nederland zich zo snel mogelijk moet bevrijden uit het verstikkende Europese emissiehandelssysteem (ETS)?
Nederland pleit voor een sterk Europees ETS. Het draagt bij aan realisatie van de energietransitie tegen zo laag mogelijke kosten en komt het gelijke speelveld ten goede. Door het ETS wordt uitstoot zo efficiënt mogelijk beprijsd, waardoor uitstoters de juiste prikkel krijgen om hun uitstoot van CO2 te verminderen en te investeren in verduurzaming van de bedrijfsvoering. Hierdoor vinden de investeringen plaats waar de meeste uitstootreductie gerealiseerd kan worden tegen de laagste kosten, wat van belang is voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Doordat het ETS een Europees instrument is, ervaren alle uitstoters binnen het ETS in Europa dezelfde verduurzamingsprikkel. Dit waarborgt het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven op de Europese markt. Ik ben dus van mening dat Nederland deelnemer moet blijven van het Europese emissiehandelssysteem.
De Europese Commissie komt deze zomer met een voorstel voor aanscherping van het Europees ETS ter implementatie van het aangescherpte Europese Klimaatdoel naar -55%. De markt anticipeert hierop, waardoor de prijs stijgt. Energieleveranciers berekenen die kosten door in de energieprijzen, waardoor de tarieven kunnen stijgen. Tegelijkertijd kunnen de stijgende energieprijzen ook leiden tot een grotere mate van energiebesparing, waardoor een deel van de stijging van de energierekening wordt beperkt. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat huishoudens moeten kromliggen voor onbetaalbaar klimaatbeleid, bedoeld om de opwarming van de aarde tegen te gaan, terwijl kouderecord na kouderecord wordt verbroken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de conclusie dat uw belofte dat klimaatbeleid «voor iedereen haalbaar en betaalbaar» pure oplichterij is? Zo nee, waar blijken «haalbaarheid en betaalbaarheid» dan uit?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Er is terecht veel aandacht van uw Kamer voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens 1/3 in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor elk huishouden betaalbaar hoort zijn? Zo ja, waarom jaagt u de huishoudens dan, met uw klimaatbeleid en energietransitie, regelrecht de energiearmoede in?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland goed scoort op het terrein van energiearmoede.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wanneer stopt u daarmee en zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel daalt en energie weer betaalbaar wordt?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Een malafide hostingbedrijf waartegen niet wordt opgetreden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het afvoerputje van het internet zit in een Noord-Hollands dorp»? Wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het artikel toont de complexiteit van de aanpak van hostingbedrijven die criminaliteit faciliteren.
Kunt u bevestigen dat dit hostingbedrijf al jaren bij de autoriteiten op de radar staat wegens cybercriminaliteit, malware en kinderporno op het netwerk?
Zoals u bekend ga ik niet in op individuele gevallen. Ten aanzien van kinderporno verbreedde ik in 2018 de bestaande aanpak met zowel preventieve activiteiten als een gerichte publiek-private aanpak voor een schoner internet2. In 2018 voerde ik hierover rondetafelgesprekken met onder andere vertegenwoordigers namens internetbedrijven, daarbij is de gezamenlijk behoefte onderstreept om een scherp en onafhankelijk beeld te krijgen van welke bedrijven hoeveel kinderporno hosten3. Daarop heb ik aan de Technische Universiteit Delft gevraagd hiervoor een monitorinstrument te bouwen en een meting uit te voeren. Dit hostingbedrijf kwam naar voren in de resultaten van deze monitor4.
Hoe bestaat het dat dit bedrijf, waarvan iedereen leek te weten wat er gaande was, kennelijk al die jaren ongehinderd haar gang kon gaan? Waarom is er al die jaren niet (met succes) strafrechtelijk opgetreden tegen een bedrijf waarvan breed bekend was dat het het internet vervuilde met cybercrime, kinderporno en malware?
Zoals u bekend ga ik niet in op individuele gevallen. Op grond van Europese regelgeving en de Nederlandse implementatie daarvan zijn hostingproviders onder voorwaarden niet aansprakelijk voor de gedragingen van hun klanten. De beperking van aansprakelijkheid voor hostingproviders die wordt geregeld in artikel 14 van de E-Commercerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 54a Sr. Artikel 54a Sr stelt dat hostingproviders in beginsel niet vervolgd kunnen worden vanwege wederrechtelijke materiaal dat door klanten op hun servers wordt geplaatst, indien zij doen wat redelijkerwijs van hen gevergd kan worden wanneer ze op bevel van de officier van justitie (125p Sv) gegevens ontoegankelijk moeten maken. Een bevel om een dienst ontoegankelijk te maken is gericht op individuele inhoud en niet op de hostingprovider als zodanig. Het voorkomt niet dat een hostingprovider opnieuw klanten toelaat die wederrechtelijk materiaal plaatsen op de servers van de hostingproviders.
Is hier sprake van een gebrek aan capaciteit, een gebrek aan expertise, en/of een gebrek aan bevoegdheden in de wetgeving om een dergelijk malafide bedrijf aan te pakken? Wat is uw analyse hiervan?
Het OM en de politie richten zich binnen de opsporingsonderzoeken die zij uitvoeren onder meer op hostingbedrijven die bewust criminaliteit faciliteren. Zoals eerder benoemd zijn hostingproviders op basis van huidige wet- en regelgeving onder voorwaarden niet strafrechtelijk aansprakelijk voor hetgeen zich op hun netwerken bevindt.
De afgelopen jaren is er geïnvesteerd in de aanpak van cybercrime bij politie en OM. Zo heeft de politie in iedere regionale eenheid een cybercrimeteam en is de politie met 145fte uitgebreid. Al eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitdagingen bij opsporing in het digitale domein5. Het Team High Tech Crime en het Landelijk Parket signaleren een toename in de (technische) complexiteit van opsporingsonderzoeken. Dit beïnvloedt de duur en benodigde capaciteit voor opsporingsonderzoeken. Mede met het oog op deze ontwikkeling is het van belang om in te blijven zetten op een effectieve en adequate aanpak van online criminaliteit, zodat het internet geen vrijplaats voor criminelen wordt.
Zijn de plannen en maatregelen die u heeft voorgesteld afdoende om zoiets in de toekomst eerder aan te pakken dan nu is gebeurd? Zo ja, welk plan of maatregel in het bijzonder?
Ik wil u wijzen op drie trajecten die in dit kader lopen. Ten eerste zal het opvolgen van verwijderverzoeken van kinderporno met dwangsommen en bestuurlijke boetes worden gehandhaafd. In het kader van mijn versterkte aanpak van online seksueel kindermisbruik loopt een internetconsultatie voor een wetsvoorstel waarmee een op te richten autoriteit daartoe een stevig bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium krijgt. De autoriteit zal niet alleen boetes uitdelen wanneer hostingbedrijven na een melding kinderpornografisch materiaal niet snel genoeg van hun netwerk verwijderen, maar ook op een zorgplicht handhaven.
Ten tweede werk ik samen met het Ministerie van EZK aan maatregelen om het faciliteren van criminaliteit via hostingbedrijven tegen te gaan. Hierbij wordt gekeken naar de Europese regelgeving waarop de beperking van de aansprakelijkheid voor hostingproviders is gebaseerd. Ter vervanging van de bepalingen uit de huidige E-Commerce richtlijn over de aansprakelijkheid van tussenpersonen heeft de Europese Commissie in december 2020 een voorstel voor een nieuwe verordening gepubliceerd (de Digitale Services Act). Het BNC-fiche is op 12 februari jl. naar uw Kamer gestuurd6. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatiemechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingaanbieders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen. Het voorstel wordt momenteel in EU-verband besproken.
Tot slot zijn door de hostingsector zelf initiatieven gestart om het misbruik van Nederlandse netwerken tegen te gaan. Het meest recente voorbeeld hiervan is het in 2020 opgerichte Anti Abuse Netwerk (AAN). Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur. Daarnaast is er door de sector een gedragscode «abusebestrijding»7 ontwikkeld die breed in de sector wordt gehanteerd met het doel het schoon en veilig houden van Nederlandse internet. Ook bestaat er commitment binnen de sector voor het binnen 24 uur verwijderen van kinderporno na een melding van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM).
Het bericht ‘Dubieuze investeringen van Nederlandse pensioenuitvoerders in Myanmar’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dubieuze investeringen van Nederlandse pensioenuitvoerders in Myanmar»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het zeer ongewenst is dat het regime in Myanmar wordt ondersteund met Nederlands pensioengeld?
Het kabinet adviseert bedrijven om geen zaken te doen met commerciële bedrijven en entiteiten die direct of indirect worden gecontroleerd door het leger van Myanmar (Tatmadaw). Dit advies geldt ook voor pensioenfondsen en hun investeringen in multinationale ondernemingen. Bedrijven dienen daarbij ook rekening te houden met het EU-sanctieregime ten aanzien van Myanmar, waaronder op 19 april jl. twee economische entiteiten en op 21 juni jl. drie economische entiteiten op de sanctielijst zijn geplaatst. Door de militaire coup van 1 februari 2021 zijn de risico's van zakendoen in Myanmar nog verder vergroot.
Met inachtneming van bovenstaand advies blijven pensioenfondsen nog altijd zelf verantwoordelijk voor hun beleggingskeuzes. Overigens dient een pensioenfonds in het beleggingsbeleid rekening te houden met de voorkeuren van de deelnemers. Voor de manieren waarop pensioenfondsen voorkeuren van deelnemers meewegen, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verantwoord is. Daarom heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds thema’s op basis van risico-inschatting voortkomende uit gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging.
Bij het zakendoen in de regio van Myanmar is een grondige toepassing van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de eerdergenoemde OESO-richtlijnen en UNGP’s noodzakelijk om na te gaan of er activiteiten, en met wie, in Myanmar uitgevoerd worden. Dat vereist ook oplettendheid als men investeert in niet in Myanmar gevestigde buitenlandse ondernemingen, omdat ook zij in Myanmar actief kunnen zijn.
Kunt u zich erin vinden dat het voor veel pensioendeelnemers enorm wrang is om te zien dat hun geld wordt geïnvesteerd in bedrijven die ondemocratische en mensonterende doelen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het überhaupt mogelijk voor pensioenfondsen om in bedrijven te investeren in de regio van Myanmar en daarbij de bedrijven die gelieerd zijn aan de Myanmarese legertop te vermijden? Of betekent dit dat pensioenfondsen volledig moeten afzien van investeringen in deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de inspanningen van de pensioenfondsen om te voorkomen dat met Nederlands pensioengeld het buitenlands regime wordt ondersteund ernstig tekortschieten?
De overheid werkt productief samen met de pensioensector in het IMVB-convenant om het proces van gepaste zorgvuldigheid, conform OESO-richtlijnen, opgenomen te krijgen in het beleggingsbeleid en geïmplementeerd te laten worden in de beleggingspraktijk van de pensioenfondsen.
De in het IMVB-convenant opgenomen OESO-richtlijnen schrijven onder andere voor dat een pensioenfonds in eerste instantie zijn invloed aan moet wenden om risico’s voor mens en milieu te voorkomen en aan te pakken. Hierbij kunnen onder andere engagement activiteiten een rol spelen, dat wil zeggen, een dialoog met de onderneming over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Als dit geen verbetering oplevert dan is desinvesteren en het beëindigen van de relatie, tussen pensioenfonds en het bedrijf waarin wordt belegd, een uiterste maatregel. Daarna is het immers niet langer mogelijk om het bedrijf en zijn gedrag in gunstige zin te beïnvloeden. Het is de verantwoordelijkheid van pensioenfondsen om rekenschap te geven over de uitkomsten van deze dialoog.
Een positief voorbeeld van engagement door Nederlandse pensioenfondsen vond plaats met betrekking tot het bedrijf Mylan. Toen bekend werd dat pensioenfondsen hier beleggingen in hadden, heeft uw Kamer hierover haar zorgen geuit. Mylan leverde middelen die in bepaalde gevallen in de Verenigde Staten gebruikt werden bij het uitvoeren van de doodstraf. Verschillende beleggers, waaronder de Nederlandse pensioenfondsen, hebben een dialoog gevoerd om Mylan te bewegen zijn distributiesysteem zodanig aan te passen dat gebruik voor de doodstraf wordt uitgesloten. Daarnaast waren er beleggers die hun investeringen in Mylan geheel of deels van de hand deden. Het resultaat van deze gezamenlijke beïnvloeding is dat Mylan nu niet langer doodstraf-medicatie levert aan de Amerikaanse overheid.
Het aangehaalde bericht in de Volkskrant van 30 maart j.l. geeft aan dat enkele pensioenfondsen investeren in ondernemingen buiten Myanmar, die zaken doen met bedrijven of entiteiten die onder controle staan van het leger van Myanmar. Als deze pensioenfondsen het eerdergenoemde kabinetsadvies, om geen zaken te doen met bedrijven die worden gecontroleerd door het leger van Myanmar, willen opvolgen en gepaste zorgvuldigheid willen toepassen, dan zou dat verdere inspanning van hen vergen. De betrokken pensioenfondsen hebben laten weten dat enkele bedrijven, waar aan wordt gerefereerd in het krantenbericht, zich inmiddels hebben terug getrokken uit Myanmar of daartoe stappen hebben ondernomen.
In het kader van het IMVB-convenant zijn de overheid en pensioenfondsen doorlopend met elkaar in gesprek over de gepleegde inspanningen op gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet is bereid om de pensioenfondsen binnen dit verband ook specifiek te wijzen op het blijvende belang van het genoemde kabinetsadvies en de uitwerking er van.
Bent u bereid de pensioenuitvoerders hierop aan te spreken en hen ertoe aan te zetten zich terug te trekken uit financieringsstromen die het legerregime in Myanmar op enige manier zouden kunnen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat deze casus onderstreept dat democratisering van de pensioenfondsen, waardoor deelnemers inspraak krijgen in het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, wenselijk is?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Deelnemers hebben inspraak in het collectieve beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Bij een paritair bestuursmodel worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast worden de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden in het verantwoordingsorgaan verkozen. Via deze vertegenwoordiging wordt de inspraak van deelnemers (werknemers en pensioengerechtigden) vormgegeven. Verder is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Uit overleg met de Pensioenfederatie hierover blijkt dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de individuele pensioenfondsdeelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het collectieve beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes naar beleggingsvoorkeuren.
Bij pensioenopbouw in een zogenaamde Wvp-regeling zijn er mogelijkheden voor deelnemers om meer direct invloed uit te oefenen op de manier waarop hun individuele pensioenvermogen belegd wordt. Het staat de werkgevers- en werknemers(vertegenwoordigers) vrij om te kiezen voor een Wvp-regeling. Bij dat type pensioenregelingen zijn er pensioenuitvoerders die individuele deelnemers, onder voorwaarden, de keuze bieden in welke beleggingscategorieën en/of -fondsen hun pensioenvermogen belegd wordt.
Op welke manier zou op korte termijn inspraak van deelnemers in het beleggingsbeleid van pensioenfondsen kunnen worden vormgegeven? Staat u ervoor open hiertoe stappen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
De evaluatie Gids Proportionaliteit |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de casebeschrijving van KWINK groep van 6 januari 2021?1
Ja, ik ben bekend met de casebeschrijving. KWINK groep voert in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een evaluatie uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit. Het stelsel van wijziging van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging (van adviesaanvraag vanuit EZK tot aan de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit). De evaluatie is toegezegd aan uw Kamer.2 De uitkomsten van dit onderzoek zullen tezamen met mijn eventuele beleidsvoornemens met uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat KWINK-groep op dit moment het stelsel dat ten grondslag ligt aan wijziging van de Gids Proportionaliteit evalueert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de evaluatieopdracht die u aan KWINK-groep gegeven heeft naar de Kamer sturen? Kunt u daarin ook de volgende onderdelen meenemen:
Ja, bijgevoegd treft u de offerte-aanvraag die ten grondslag ligt aan de evaluatie.3 De evaluatie richt zich op de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit waarbij onder meer gekeken wordt naar de rol van de Adviescommissie Gids proportionaliteit (hierna: de Adviescommissie) en die van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) binnen het stelsel. Zoals gebruikelijk bij een evaluatie zal KWINK groep relevante stakeholders betrekken bij haar onderzoek. KWINK groep zal hiervoor een passende selectie maken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bekend met de twee, volgens KWINK-groep, centrale onderzoeksvragen:
Ja, ik ben bekend met deze onderzoeksvragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 staat de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit centraal in de evaluatie. De huidige leden van de Adviescommissie zijn op grond van het instellingsbesluit benoemd voor de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 juni 2021. De lessen en aanbevelingen van KWINK Groep beperken zich niet tot lessen en aanbevelingen enkel gericht op de (her)benoeming van leden van de Adviescommissie. Het stelstel van wijzigingen van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging van de Gids: 1) adviesaanvraag vanuit EZK of ambtshalve advisering vanuit de Adviescommissie; 2) het uitbrengen van het advies door de Adviescommissie; 3) de verwerking van dit advies door EZK; 4) de voorhangprocedure bij beide Kamers; en 5) de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit. Ten aanzien van alle onderdelen van het stelsel van wijziging van de Gids kunnen lessen worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan door het onderzoeksbureau.
Waarom zijn de lessen en aanbevelingen die uit de evaluatie worden getrokken enkel gericht op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie en niet op alle onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ook lessen en aanbevelingen uit de evaluatie laten trekken die gericht zijn op alle andere onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging en niet enkel op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u mogelijk in de evaluatie ook de invloed van de rol van het ministerie als penvoerder meenemen, ten opzichte van de situatie van voor 2017?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Bruins (ChristenUnie) over de Adviescommissie, is de evaluatie van de huidige werkwijze van de Adviescommissie toegezegd bij de instelling ervan in 2017.4 De evaluatie betreft derhalve de periode na 2017. De rol van het Ministerie van EZK maakt onderdeel uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en wordt derhalve meegenomen in de evaluatie.
Bent u bereid om als consequentie van de evaluatie ook de optie te overwegen om de Gids Proportionaliteit weer onafhankelijk van het ministerie te laten functioneren, zoals oorspronkelijk door de Kamer werd bedoeld?
De Gids proportionaliteit is opgesteld door een schrijfgroep van aanbestedende diensten en ondernemers met het doel als handreiking voor aanbestedende diensten te dienen. Op verzoek van uw Kamer5 is het karakter van de Gids gewijzigd van handreiking naar verplicht te volgen richtsnoer. Hiertoe is de Gids proportionaliteit een wettelijk verankerd product geworden. Gelet op mijn verantwoordelijk voor het aanbestedingsbeleid en de -regelgeving ligt de verantwoordelijkheid voor het penvoerderschap van de Gids proportionaliteit bij mijn ministerie. Blijvende betrokkenheid van de praktijk is geborgd door middel van advisering van de Adviescommissie. Hiertoe is in overleg met uw Kamer de oorspronkelijke schrijfgroep omgevormd tot Adviescommissie. Daarnaast kunnen beide Kamers zich door middel van de voorhangprocedure (artikel 1.10, vijfde lid, van de Aanbestedingswet 2012) uitspreken over de voorgestelde wijzigingen van de Gids. De evaluatie ziet op het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en richt zich niet op de wettelijke verankering. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om deze wettelijke status – en daarmee de rol van de Adviescommissie – aan te passen.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over ernstige vertraging bij de bezorging van braillepost (blindenpost). |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat er het afgelopen jaar ernstige vertragingen waren bij de bezorging van blindenpost? Zijn hiervan precieze cijfers beschikbaar?
Over de signalen waarover u spreekt heb ik contact gezocht met betrokken marktpartijen en met de ACM. Uit deze contacten maak ik het volgende op. Er zijn bij de ACM en PostNL geen formele klachten van verzenders van braillepost bekend. Wel wordt door een zakelijke distributeur geconstateerd dat de overkomstduur van sommige braillezendingen in de maand december van vorig jaar in sommige gevallen opliep tot 4–5 dagen. Deze vertragingen komen overeen met het bredere beeld veroorzaakt door de piek van de postvoorziening in de drukke decembermaand. Verder wordt door dezelfde marktpartij gemeld dat er sinds ongeveer een jaar een toename is van het aantal gevallen waarbij de norm voor 24-uurs bezorging niet wordt gehaald. Er wordt door deze partijen echter niet bijgehouden om hoeveel gevallen het daarbij gaat. Het is van belang dat belangenorganisaties of zakelijke gebruikers eventuele structurele problemen doorgeven aan PostNL of aan de ACM. Dan kan er zicht worden gekregen op de omvang en ernst van mogelijke vertragingen in de bezorging en kan er zo nodig effectief actie worden ondernomen.
Deelt u de mening dat tijdige bezorging van blindenpost een belangrijke bijdrage levert aan de informatievoorziening van mensen met een visuele beperking?
Ja. Blindenpost is onderdeel van de universele postdienstverlening (UPD) en als zodanig zijn hiervoor eisen opgenomen in de Postwet. De UPD is belangrijk in het kader van sociale inclusie en om de postdienst als communicatiekanaal voor iedereen en overal in Nederland laagdrempelig beschikbaar te houden. Uit contacten met bedrijven die zijn gespecialiseerd in de publicatie van leesmateriaal voor visueel beperkte burgers blijkt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen publicaties waarbij het tijdstip van bezorging voor de ontvanger van meer of minder belang is. Als voorbeeld wordt de krant in braille genoemd als een publicatie waarbij vertraagde bezorging leidt tot een sterke afname van de actuele nieuwswaarde. Net zoals een abonnee op een fysieke krant boos naar de krant belt als deze niet is bezorgd, is het begrijpelijk dat iemand die afhankelijk is van braille benadeeld wordt als deze zijn krant pas dagen later ontvangt. Dit geldt niet of veel minder voor een leesboek of tijdschrift.
Bent u van mening dat de tijdige bezorging van blindenpost, net als bijvoorbeeld rouwkaarten, altijd voorrang behoort te krijgen en niet afhankelijk mag zijn van incidentele drukte bij PostNL?
Braillepost maakt deel uit van de UPD-postvoorziening waarvan de overkomstduur is gereguleerd. Verder is wettelijk vastgelegd dat braillepost kosteloos kan worden verzonden. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan (o.a. wijze van aanlevering, herkenbaarheid via speciale sticker, inhoud en gewicht) kan de verzender aanspraak maken op gratis 24-uursservice van PostNL. Braillepost heeft daarmee dezelfde hoge prioriteit als de reguliere UPD-brievenpost. Ik verwijs hierbij wel ook naar het antwoord op de vragen 4 en 5. De kwaliteitsnorm van 95% is een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Negatieve afwijkingen in bepaalde maanden zijn dus mogelijk zolang deze elders in het jaar worden gecompenseerd.
Specifiek voor rouw- en medische post is een apart logistiek proces ingericht waarmee 24-uurs bezorging wordt gegarandeerd. Dit is gebaseerd op de medische urgentie en relationele-sociale impact die is verbonden aan deze zendingen. Het verbijzonderen van logistieke processen voor individuele postdiensten kan leiden tot extra complexiteit. Dit leidt derhalve niet per definitie tot een betere kwaliteit. Daarbij komt dat een bijzondere behandeling ook gevolgen heeft voor de kosten. Braillezendingen zijn voor gebruikers gratis en de kosten daarvan worden opgevangen binnen de tariefregulering voor de UPD. Dat betekent dat een kostenstijging zich vertaalt in hogere tarieven voor overige diensten als de brievenpost.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat PostNL zich, ongeacht incidentele drukte, houdt aan de wettelijke bezorgtermijn voor braillepost van 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 4a van het Postbesluit geldt als kwaliteitsnorm dat 95% van de UPD-post binnen 24 uur bezorgd dient te zijn. Deze norm ziet niet op individuele diensten van PostNL, waaronder braillepost, maar deze norm geldt voor verschillende diensten gezamenlijk. Dit zijn nationale briefpostdiensten binnen de UPD met vijf bezorgdagen. Ook is de norm een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Voor rouwpost en medische post geldt ook een 95%-norm maar dan voor zes bezorgdagen. De ACM voert het toezicht hierop uit en rapporteert hier jaarlijks over. De ACM toetst daarbij ook de onderbouwing van eventuele afwijkingen van de norm. Indien PostNL niet voldoet aan de 95%-norm heeft de ACM verschillende mogelijkheden om verbetering af te dwingen (waaronder een boete of bestuursdwang). Ik zie geen aanleiding hier nog strengere eisen aan te verbinden.
Aangezien blindenpost onderdeel uitmaakt van de universele postdienst die PostNL verplicht moet uitvoeren, heeft eventuele vertraging consequenties voor PostNL?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er wensballonnen in omloop zijn die niet voldoen aan de veiligheidseisen |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wensballonnen niet aan te slepen: «Kijk goed welke je koopt'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er een grote toename is van de verkoop van wensballonnen, als gevolg van het tijdelijke vuurwerkverbod?
Het is mij niet bekend of er een toename is in de verkoop van deze producten omdat daar door de NVWA geen onderzoek naar gedaan is.
Klopt het dat de wensballonnen die in Nederland worden verkocht moeten voldoen aan de richtlijnen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Hoe wordt er op deze richtlijnen gecontroleerd?
Wensballonnen moeten veilig zijn en instructies voor veilig gebruik bevatten. De NVWA treedt op als zij constateert dat bedrijven handelen in wensballonnen die niet aan de wettelijke eisen voldoen. In dit geval gaat het om de eisen die volgen uit de Europese Richtlijn voor Algemene Productveiligheid (2001/95/EG) en het daaraan gekoppelde Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Wensballonnen die niet voldoen aan de veiligheidseisen zijn in strijd met Artikel 18 van de Warenwet en met artikel 2 van het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid en mogen om die reden niet worden verhandeld.
Herkent u het beeld dat er wensballonnen in omloop zijn die niet aan de richtlijnen voldoen? Welke risico’s voor de openbare veiligheid brengt dit met zich mee?
Wensballonnen moeten voldoen aan technische regels om het risico op brandgevaar te verminderen. In Nederland gevestigde importeurs en leveranciers houden zich over het algemeen goed aan de veiligheidsregels.
Welke maatregelen kunt u treffen om de verkoop van wensballonnen die niet aan de richtlijnen voldoen tegen te gaan?
Zoals in antwoord op vraag drie al is aangegeven is de verkoop van wensballonnen die niet aan de eisen voldoen al verboden en wordt hier al op gehandhaafd. Daarnaast kunnen consumenten onveilige producten melden bij de NVWA. Bedrijven kunnen onveilige producten melden via de Business Gateway op de website van de Europese Commissie.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om de risico’s van alle wensballonnen die in omloop zijn te mitigeren, nu de vraag daarnaar toeneemt?
Zoals ik in antwoord op vraag twee al aangaf is mij niet bekend of de vraag naar wensballonnen toeneemt. Bij geconstateerde overtreding van de regelgeving neemt de NVWA maatregelen. Daarnaast is het aan lokale overheden om regels te stellen aan het gebruik van deze producten binnen hun grenzen. Een aantal gemeenten doet dit al en verbiedt het oplaten van deze ballonnen.
In hoeverre vindt er publieksvoorlichting plaats over de risico’s van het gebruik van wensballonnen? Bent u bereid dit aspect bij de publieksvoorlichting over het vuurwerkverbod te betrekken?
Wensballonnen mogen het hele jaar door verkocht worden. Vandaar dat de NVWA altijd al informatie over veilig gebruik van deze producten op de website heeft staan (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/wensballonnen). Het is de verantwoordelijkheid van de consument dat hij deze producten op een veilige manier gebruikt en dat hij zich bij gebruik houdt aan de gebruiksvoorschriften.
Bent u bereid deze vragen binnen veertien dagen te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Maatschappelijk verantwoord investeren en wapenproductie |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial arms trade and investments of insurers»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer in het licht van het gesprek dat u in februari 2019 voerde met de verzekeraars over dit onderwerp?2 Kunt u dat toelichten?
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.3 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna: het convenant) een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.4 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn, kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.5
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording af te leggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant. Tegelijkertijd verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen, waar de UNGP’s onderdeel van uitmaken.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 6 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend is, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt, kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Hoe zorgt u voor verbetering van de naleving van de afspraken van het verzekeringsconvenant?3
Het kabinet hecht er waarde aan dat de verplichtingen uit het convenant worden nagekomen. Hiertoe neemt de overheid onder andere deel aan de stuurgroep en alle werkgroepen van het convenant. Tussen de verschillende convenantspartijen, waaronder de overheid, vindt een doorlopende dialoog plaats. Zoals aangegeven in haar reactie op het meest recente monitoringsrapport heeft de stuurgroep inmiddels een actieplan opgesteld met meer aandacht voor het onderling overleg tussen de partijen en een betere betrokkenheid van de achterban van de verzekeraars.8 Zij benadrukt dat er een extra inspanning nodig is om in het volgende convenantsjaar een zichtbare stap voorwaarts te zetten bij de implementatie van het convenant door de verzekeraars die nu achter op schema dreigen te lopen.
Hebt u in het afgelopen jaar contact met Allianz, Aegon en NN Group gehad over het feit dat zij beleggen in bedrijven die militaire goederen verkopen aan Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (er was immers een presumption of denial)? Zo nee, bent u voornemens dat te doen? Waarom hebt u het niet gedaan of waarom zult u het niet doen? Zo ja, wat was hun reactie?
In 2020 heb ik heb geen contact gehad met Allianz, Aegon en NN Group over hun individuele beleggingen. In ben bereid een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Overigens nodigt het kabinet verzekeraars uit om te allen tijde expertise van maatschappelijke organisaties te gebruiken bij het opstellen van hun ESG-beleid (Environmental, Social, Governance) en het in de praktijk brengen van gepaste zorgvuldigheid. Ook het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden biedt handvatten aan verzekeraars om met dit onderwerp aan de slag te gaan.9
Kunt u aangeven hoe de beleggingen van de verzekeraars zich verhouden tot de uitvoering van een aantal afspraken voor een convenant voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) die zijn gemaakt voor bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden?4
In de convenantstekst zijn geen afspraken opgenomen over investeringen in bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden. Het convenant noemt de sector wel als voorbeeld van een sector die gevoelig is voor schending van ESG-normen (Environmental, Social, Governance). Daarnaast bevat het convenant de afspraak om een themakader over controversiële wapens en controversiële wapenhandel te ontwikkelen. Dit is inmiddels gebeurd, zie ook het antwoord op vraag 2. De convenantspartijen zien dit kader als een hulpmiddel/handreiking ter ondersteuning van de verzekeraar om aan de slag te gaan met themaspecifiek beleggingsbeleid.
Wat is uw inzet geweest bij de totstandkoming van deze afspraken? Kunt u aangeven hoe de overheid bij totstandkoming van dit afsprakenkader de toepassing van de richtlijnen voor multinationale ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op dit onderwerp heeft uitgewerkt?
De overheid is als convenantpartij betrokken geweest bij de totstandkoming van het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden. Nederland heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, gebaseerd op de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Het beleid is er op gericht om te voorkomen dat militaire goederen uit Nederland bijdragen aan bijvoorbeeld schendingen van mensenrechten, humanitair oorlogsrecht of regionale instabiliteit. Dit beleid, evenals de OESO-richtlijnen, vormde het uitgangspunt voor het themakader.
Hoe benut u het themakader wapenhandel van het IMVO-convenant voor de verzekeringssector en hoe controleert u dat?
Op 26 januari jl. werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. De convenantsafspraken worden daarnaast jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. De monitoringscommissie houdt geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen.
Vindt u het toelaatbaar dat verzekeraars, die allemaal de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschrijven, al jarenlang investeren in bedrijven die wapens leveren aan Saoedi-Arabië en VAE, zonder dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan hun inspanningen om de risico’s van deze investeringen te vermijden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat doet u ertegen?
In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over transparantie en rapportage. Het kabinet verwacht dan ook van verzekeraars dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan onder andere investeringskeuzes, stemmingen op aandeelhoudersvergaderingen en engagement dat plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan. De werkgroep fungeert als een medium voor een continue dialoog tussen de convenantspartijen over transparantie. De werkgroep werkt momenteel aan een drietal papers met handvatten voor verzekeraars hoe zij kunnen rapporteren over ESG-prioritering, de Sustainable Development Goals en effectiviteit van het ESG-beleid. In maart wordt begonnen met twee papers over onder andere hoe verzekeraars kunnen communiceren over genomen acties na melding van ernstige misstanden (convenantsartikel 5.3.2.iv) en de engagementaanpak van verzekeraars (convenantsartikel 5.3.2.vi). Ook organiseert het Verbond van Verzekeraars in het eerste kwartaal van 2021 een sessie over stap vijf van het due diligence-proces (communiceer hoe gevolgen worden aangepakt).
Hoe beoordeelt u het onderscheid dat het Verbond van Verzekeraars aanbrengt tussen de opvatting dat «de bedragen die de onderzoekers noemen geen betrekking hebben op premies van Nederlandse verzekerden» en de verschillende geldstromen in het licht van de OESO-richtlijnen? Deelt u de opvatting dat deze twee stellingen slecht rijmen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Hoe een verzekeraar gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toepast, kan afhangen van factoren zoals de omvang van de onderneming, de context van haar activiteiten, het bedrijfsmodel, de positie in de toeleveringsketen en de aard van haar producten of diensten.
Het kabinet verwacht tegelijkertijd dat de verzekeraars die de intentieverklaring hebben ondertekend daar te goeder trouw invulling aan geven, zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat er verderstrekkende maatregelen nodig zijn dan afspraken in convenanten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de conclusie dat het resultaat van de convenanten alleen niet voldoende is. Daartoe heb ik op 16 oktober 2020 de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) met uw Kamer gedeeld. De kern van het nieuwe IMVO-beleid is inzet op een brede verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen. Dat betekent dat een bedrijf de risico’s voor mens en milieu in zijn keten identificeert, voorkomt, aanpakt en daarover transparant is. Op 8 december 2020 heeft een notaoverleg over deze beleidsnota plaatsgevonden met uw Kamer.
Het nieuws dat de controle op visvangst in de Nederlandse havens tekortschiet |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Brussel: controle op visvangst in Nederlandse havens deugt niet» en «Europese Commissie: controle op visvangst in Nederlandse havens deugt niet»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat de controle en inspectie van de wegingen, het transport en de traceerbaarheid van de vis en de vangstregistratie in Nederlandse havens tekortschieten?
De tekortkomingen die door de Europese Commissie zijn geconstateerd rondom de controle en inspectie van wegingen, transport, registratie en traceerbaarheid van vis neem ik zeer serieus. De Nederlandse invulling van risico-gebaseerde controle, handhaving en inspectie, wordt door de Europese Commissie als onvoldoende beoordeeld. De geconstateerde punten in de ingebrekestelling zien op zowel onvolkomenheden in het steekproef- en controleplan als op de beschikbare capaciteit bij de NVWA hiervoor. Als gevolg van deze ingebrekestelling zal het steekproef- en controleplan aangescherpt worden en zal de capaciteit bij de NVWA uitgebreid worden om op een goede manier invulling te geven aan de Europese verplichtingen ten aanzien van de controle en handhaving op het wegen, transport en traceerbaarheid van vis.
Bent u bereid om de betreffende brief van de Europese Commissie spoedig te delen met de Kamer?
Nee, het gaat hier om een juridische procedure tussen de Europese Commissie en de Nederlandse regering. Een dergelijke procedure is vertrouwelijk van aard. Alle correspondentie die hierover tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie wordt gewisseld kan dan ook niet naar buiten worden gebracht.
Erkent u dat er verbeteringen noodzakelijk zijn bij de controle op de Nederlandse visvangst, duurzaam visserijbeheer en het tegengaan van overbevissing en stroperij? Zo ja, hoe wenst u die verbeteringen door te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de bevindingen van Deloitte, dat in opdracht van uw ministerie onder meer concludeerde dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) onvoldoende capaciteit heeft om afdoende te kunnen handhaven op het domein Vis duurzaamheid?3
In mijn reactie op de bevindingen van Deloitte (Kamerstuk 33 835, nr. 171) heb ik aangegeven dat voor het domein Vis Duurzaamheid de beschikbare capaciteit voor de NVWA niet toereikend is voor het uitvoeren van haar taken op dit domein.
Verwacht u op basis van de conclusies van de rapportage van Deloitte dat u de capaciteitsproblemen bij de NVWA het hoofd kunt bieden en waarom heeft u ervoor gekozen om geen nieuwe middelen voor personele kosten vrij te maken in de rijksbegroting?
Dat is wel mijn inzet. Ik zal zoeken naar een structurele oplossing om de capaciteitsproblemen bij de NVWA aan te pakken.
Hoe groot schat u de kans in dat er ten aanzien van het toezicht op visserij in gesloten gebieden tevens risico's op basis van de voedselveiligheid zijn, zoals Deloitte constateert, en bent u bereid om de potentiële risico's snel in kaart te brengen?
Het sluiten van gebieden voor de visserij is bedoeld om bepaalde voedselveiligheidsrisico’s te voorkomen, met name de vangst van paling en wolhandkrab in gebieden die sterk verontreinigd zijn met dioxinen en PCB’s. Als het toezicht op de vangstverbod in deze gebieden niet optimaal is, zijn voedselveiligheidsrisico’s niet uit te sluiten. De NVWA is op dit moment bezig met het opstellen van een Integrale Ketenanalyse van de visketen, waarin onder andere de voedselveiligheidsrisico’s in de visketen in kaart worden gebracht. Overigens ziet de constatering van Deloitte op de binnenvisserij en staat deze los van de controle op visvangst in de Nederlandse havens waarop de brief van de Europese Commissie betrekking heeft.
Welke sancties kan Nederland volgens u tegemoetzien op basis van de huidige tekortkomingen?
Mijn inzet is erop gericht om aan de kritiekpunten van de Europese Commissie te voldoen teneinde verdere stappen van de Europese Commissie in deze ingebrekestelling te voorkomen. De Europese Commissie heeft de mogelijkheid om in een latere fase van de procedure naar het Europese Hof te stappen indien zij van mening blijft dat Nederland zijn verplichtingen niet nakomt. In dat kader beschikt het Europese Hof over de mogelijkheid om een boete en/of een dwangsom op te leggen.
Heeft u eerder waarschuwingen van de Europese Commissie ontvangen als het gaat om de controle en handhaving van visvangst in Nederland?
De Europese Commissie heeft in mei vorig jaar in Nederland een audit uitgevoerd naar het toezicht op wegen, het transport, de traceerbaarheid en de registratie van vis. In deze audit werden door de Europese Commissie tekortkomingen geconstateerd in de controle en handhaving van verplichtingen met betrekking tot onder andere het wegen van vis. Naar aanleiding hiervan is met de Europese Commissie gesproken over verbeteringen. Voor de Europese Commissie was dit echter niet voldoende en daarop heeft de Commissie besloten tot een ingebrekestelling.
Het bericht ‘Brits Parlement overtuigd van samenwerking tussen Huawei en China’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brits Parlement overtuigd van samenwerking tussen Huawei en China» en het onderliggende rapport van het Defence Select Committee van het Britse Lagerhuis over de veiligheid van 5G?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit rapport? Bent u van mening dat de conclusies in dit rapport geloofwaardig zijn en voor zover u kunt beoordelen, gebaseerd zijn op feitelijke juistheid?
Het rapport «The Security of 5G» van de Defence Committee dat op 8 oktober 2020 is gepubliceerd beschrijft de uitkomsten van een onderzoek naar de veiligheid van 5G. Dit rapport gaat onder meer in op de risico’s voor de Britse 5G-infrastructuur, en de impact van het Britse besluit om Huawei te weren.
Ik volg de ontwikkelingen in het beleid ten aanzien van de veiligheid en integriteit van 5G-netwerken in andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, op de voet. Ik wil benadrukken dat Nederland een eigenstandige afweging maakt met betrekking tot de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken. Eén van de maatregelen die het kabinet heeft genomen naar aanleiding van een risicoanalyse naar de kwetsbaarheid van netwerken van telecomaanbieders door de Taskforce Economische Veiligheid is het inrichten van een structureel proces. Hierin wordt nieuwe informatie over dreigingen gedeeld, en op grond daarvan risicobeoordelingen uitgevoerd door overheid en telecomsector. Indien nodig kunnen op basis hiervan adviezen worden opgesteld of aanvullende maatregelen worden voorgeschreven. Op deze manier wordt bevorderd dat de telecomnetwerken ook in de toekomst beschermd zullen zijn tegen dreigingen.
Daarnaast is in december 2019 het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie gepubliceerd en in werking getreden. Dit besluit biedt ten eerste een grondslag voor het bij ministeriële regeling stellen van nadere regels met betrekking tot de door telecomaanbieders te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen. Op dit moment wordt de ministeriële regeling voorbereid door mijn ministerie, in samenwerking met TNO, de toezichthouder Agentschap Telecom, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en de sector zelf. Het besluit regelt ten tweede dat telecomaanbieders bij beschikking de verplichting kan worden opgelegd om in de zogenaamde kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van andere dan de in die beschikking genoemde partijen. Momenteel worden deze beschikkingen voorbereid.
Tot slot, Nederland blijft zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, conform de motie van de leden Weverling2 c.s. en Van den Berg, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G toolbox. Een Europese aanpak kan bijdragen aan de effectiviteit van de beveiligingsmaatregelen. Daarnaast kan de uitwisseling van informatie over risico’s en maatregelen bijdragen aan de nationale aanpak voor veiligheid en integriteit van telecomnetwerken.
Hoe beoordeelt u de inschatting, gemaakt onder meer op basis van de nauwe banden tussen de CEO van Huawei en de Chinese regeringspartij en de eigendomsstructuur van Huawei, dat Huawei «nauw verbonden» is met de Chinese staat? Als u deze inschatting deelt, welke gevolgen dient dit volgens u te hebben voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Huawei over de afgelopen drie jaar miljarden dollars aan subsidie heeft ontvangen van de Chinese overheid met als doel het bewerkstelligen van marktdominantie van Huawei? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het kabinet is zich bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»3, dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven. Chinese bedrijven, waaronder in de telecomsector, kunnen vaak aanspraak maken op ruimhartige staatssubsidies, kunstmatig goedkope kredieten van staatsbanken, belastingvoordelen en een grotendeels afgeschermde binnenlandse markt. Hierdoor is er geen sprake van een gelijk speelveld voor Chinese en buitenlandse bedrijven. Om die reden zet het kabinet zowel bilateraal als in EU-verband in op gelijkwaardigheid, wederkerigheid en onafhankelijkheid in de economische betrekkingen met China. Dit is de afgelopen tijd tijdens de diverse contacten op politiek niveau benadrukt, bijvoorbeeld bilateraal tijdens het bezoek van de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi aan Nederland op 26 augustus jl. en het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan China in november 2019. Deze boodschap is ook afgegeven tijdens de EU-China leaders meeting, die via videoconferentie plaatsvond op 14 september jl.
Daarnaast heeft het kabinet een voorstel gedaan voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen en andere discriminatoire voordelen4. Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie onlangs een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Zie in dit verband de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM (2020 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt)5.
Deelt u de mening dat dergelijke subsidies zowel een ongelijk speelveld veroorzaken tussen Huawei en Europese aanbieders van vergelijkbare producten, alsook een afhankelijkheid van Huawei in de richting van de Chinese staat suggereren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een substantieel deel van de medewerkers van Huawei naast de werkzaamheden voor het bedrijf zelf eveneens werkzaam is voor of handelt in opdracht van Chinese overheidsorganisaties? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 kan in algemene zin worden aangegeven dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling uit het rapport in de richting van westerse landen om de krachten te bundelen en de technologische dominantie en afhankelijkheid van China tegen te gaan? Deelt u deze inschatting? Zo ja, op welke wijze krijgt deze vorm in uw beleid?
Het open karakter van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze maatschappij en de basis voor onze welvaart. De constatering, zoals onder andere benoemd in de Kabinetspositie Europese concurrentiekracht6 en de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen7, dat de Westerse landen dreigen achter te lopen op het gebied van nieuwe sleuteltechnologieën en dat technologie in toenemende mate verknoopt raakt met nationale veiligheidsrisico’s, vraagt om actie. Er moet meer samenwerking komen rondom waardeketens die van strategisch economisch belang zijn of cruciaal zijn voor de nationale veiligheid. Dit betreft bijvoorbeeld waardeketens die essentieel zijn voor de transitie naar een duurzame en digitale economie of waarvoor we als Nederland of Europa niet afhankelijk willen worden van derde landen.
Niet alleen in het VK wordt er over deze materie nagedacht. Nederland neemt actief deel aan de discussie in EU-verband inzake «open strategische autonomie» die onder andere plaatsvindt in het kader van de EU Trade Policy Review, de evaluatie van het handelsbeleid van de Europese Unie.
Tegelijkertijd streeft Nederland naar zo breed mogelijke multilaterale oplossingen voor de vraagstukken die deze mondiale ontwikkelingen met zich meebrengen. Dialoog met derde landen, in het bijzonder met bondgenoten, blijft noodzakelijk om de economische- en veiligheidsbelangen van NL te waarborgen.
Het bericht 'Keuringsinstantie DCI Joure (NKIP) in Chinese handen' |
|
Hilde Palland (CDA), Harry van der Molen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Keuringsinstantie DCI Joure (NKIP) in Chinese handen»?1
Ja.
Klopt het dat het Dutch Certification Institute in Joure (DCI Joure), de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen keuringsinstantie die controleert of in Nederland verkochte plezierjachten voldoen aan de Europese richtlijn pleziervaartuigen, sinds 25 november 2019 volledig in Chinese handen is?
Dat is correct. Op basis van informatie van de Kamer van Koophandel is per 25 november 2019 de nieuwe eigenaar van DCI: NOA Testing & Certification Group Ltd.
Wat is er bij u over de NOA Testing & Certification Group Ltd, gevestigd in Pudong New Area (Shanghai/China), bekend? Om wat voor onderneming gaat het hier? In welke mate heeft dit bedrijf banden met de Chinese overheid?
NOA Testing & Certification Group Ltd is dienstverlener op het gebied van inspectie, testen en certificering, ingeschreven bij de «Administration of Industry and Commerce Shanghai (The China Pilot Free Trade Zone)», China. Het is onderdeel van de NOA group (http://www.noagroup.org). De NOA group is opgericht in 1999 met het hoofdkantoor in Pilot Free Trade Zone-JinQiao Area en levert tests, inspecties en certificeringen aan derden voor verschillende toepassingen. De NOA Group is in 1995 voortgekomen uit het Electric Tool Research Institute (SETRI) dat is opgericht in Shanghai voor wetenschappelijk onderzoek. 100% eigenaar van de NOA group is Arthur Testing Technology (Shanghai) Co., Ltd. De aandelen van dit bedrijf zijn in handen van twee privépersonen. Het kabinet heeft geen informatie over relaties van het bedrijf met de overheid.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat een Nederlandse keuringsinstantie, met een publieke taak in Nederland, wordt overgenomen door een Chinees bedrijf? Wat vindt u ervan dat een bedrijf in Chinese handen in Nederland gaat controleren of hier verkochte producten aan Europese regels voldoen? Bent u het eens dat dergelijke overnames uiterst ongewenst zijn en moeten worden voorkomen?
In de eerste plaats kennen Europa en Nederland bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde voor onze innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames. Het kabinet is zich bewust van risico’s, ook bij Chinese investeringen, zoals ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans». Het antwoord op vraag 7 gaat nader in op de Kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen in relatie tot deze casus.
Het Europese systeem van CE markering bestaat uit een stelsel van Europese regelgevingen met eisen aan producten, onder andere ten aanzien van milieu, veiligheid en gezondheid. Deze op Europees niveau geharmoniseerde eisen garanderen de kwaliteit van producten op de interne markt. Het is niet ongebruikelijk dat bij de keuring en certificatie van producten in Nederland gevestigde keuringsinstanties betrokken zijn die niet in Nederlands eigendom zijn. Dit doet niets af aan het feit dat deze keuringsinstanties onverkort aan de Nederlandse en Europese regelgeving moeten voldoen en hierop gecontroleerd kunnen worden. Het gaat hierbij onder andere om accreditatie. Accreditatie waarborgt de kwaliteit en onafhankelijkheid van keuringsinstanties. De Raad voor Accreditatie (RvA) is in de wet aangewezen als enige accreditatie-instantie in Nederland als zelfstandig bestuursorgaan2 en accrediteert DCI periodiek. Op basis van een accreditatie kunnen (eind)gebruikers vertrouwen op de competenties, een consistente bedrijfsuitoefening en de onafhankelijkheid van DCI. Wanneer de RvA constateert dat er tekortkomingen zijn kan de RvA vragen om aanpassingen te doen of in een uiterst geval de accreditatie intrekken. Daarnaast werken keuringsinstanties op basis van (veelal) internationaal of Europees vastgestelde normen. Daarom hoeft een overname voor de kwaliteit van de keuring geen probleem te vormen.
Naast accreditatie staan dergelijke keuringsinstanties ook onder publiek toezicht van een ministerie of inspectie. In het geval van de keuringsinstantie DCI is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de aangewezen toezichthouder. In geval deze toezichthouder twijfel zou hebben over de kwaliteit van het werk van DCI na de overname, heeft het de bevoegdheid gepaste actie te ondernemen. DCI is een geaccrediteerde keuringsinstantie en valt voor dit deel tevens onder toezicht van de RvA. Dus ook de RvA kan in een uiterst geval, als zij hiertoe reden heeft, actie ondernemen indien de overname niet binnen de kaders van accreditatie valt.
Hoeveel werknemers zijn er in dienst bij DCI Joure? Welk overleg is er geweest in het kader van medezeggenschap en/of met vakbonden en wat was de uitkomst daarvan? Indien sprake is van 50 werknemers of meer, is er een melding geweest bij de sociaaleconomische Raad (SER)?
DCI heeft 4 werknemers. Vanwege de grootte van het bedrijf is er geen melding bij de SER geweest en voor zover bekend geen overleg met een vakbond of medezeggenschap.
Heeft door deze overname de NOA Group, en via dit bedrijf mogelijk ook de Chinese overheid, toegang tot vertrouwelijke (technische) bedrijfsinformatie van Nederlandse/Europese ondernemingen in de jachtbouw/watersportindustrie? In hoeverre is hier sprake van een risico voor onze (economische) veiligheid?
NOA Group heeft op dit moment een financieel belang in DCI. Wij hebben begrepen dat er op de bedrijfsvoering van DCI op dit moment geen sprake is van invloed of wijziging. Het kabinet stelt vast dat er voor de nationale veiligheid geen risico’s zijn bij de overname van deze instantie, die toeziet op de kwaliteit van plezierjachten. Het antwoord op vraag 4 beschrijft hoe de veiligheid van de pleziervaartuigen is geborgd middels het stelsel van CE keuringen, de rol van de RvA en de ILT.
Is de overname van tevoren getoetst? Had de overname kunnen worden voorkomen door overheid of toezichthouders? Indien ja, waarom is dat niet gebeurd? Indien nee, met welke aanpassingen in wet- en/of regelgeving was dat wel mogelijk geweest?
Uw Kamer is op 2 juli 2020 geïnformeerd over de Kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen.3 De betreffende overname is niet getoetst door het Kabinet. Toetsing vindt alleen plaats binnen wettelijke kaders indien er sprake is van concurrentie- en mededingingsrechtelijke aspecten, of indien er sprake kan zijn van risico’s voor de nationale veiligheid. De ACM heeft deze overname niet getoetst, aangezien de transactie niet boven de toetsingsdrempels uitkomt. De nationale veiligheid wordt geborgd bij ongewenste overnames en investeringen binnen bestaande sectorale kaders, die zijn opgenomen in de Elekriciteitswet 1998, Gaswet en Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom. Daarnaast werkt het kabinet met prioriteit aan de wet Toetsing Economie en Veiligheid. De overname van DCI valt echter buiten de reikwijdte van het wettelijk kader, omdat er geen sprake is van een onderneming die actief is in de vitale infrastructuur of op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie (conform de multilaterale kaders voor exportcontrole op de uitvoer en overdracht van strategische goederen).
De veiligheid op het water wordt bevorderd door de keuringen die DCI verricht middels onder andere de Wet pleziervaartuigen 2016. In het antwoord op vraag 4 heb ik beschreven hoe de aanmelding en accreditatie van keuringsinstanties en het toezicht hierop is vormgegeven. Indien daar aanleiding toe zou zijn, kunnen de ILT en de RvA tot passende actie overgaan. Het wettelijke kader voor aanmelding van keuringsinstanties/conformiteitsbeoordelingsinstanties is gebaseerd op Europese Richtlijnen. Dit kader geeft geen handvatten om buitenlandse overnames te voorkomen.
Kunt u reconstrueren hoe de overname van DCI Joure door de NOA Group tot stand is gekomen, met in deze reconstructie in elk geval een tijdlijn, aandacht voor de motieven voor deze overname, het moment vanaf welke u van de (beoogde) overname op de hoogte was, de wijze en momenten waarop u sindsdien bij de overname betrokken bent geweest, de verschillende overlegmomenten met betrokken partijen (waaronder branche- en keuringsinstanties) en beslismomenten?
De ILT is over de overname op 16 juni 2020 geïnformeerd door DCI. Er is meerdere malen contact geweest met DCI en de RvA sindsdien. Er is verder geen aanleiding om diepgaander onderzoek te doen omdat de overname binnen de kaders van de wet blijft.
Is het juist dat in het regiegroep overleg tussen branche- en keuringsinstanties en de overheid d.d. 30 januari 2020 niet over deze overname is gesproken? Indien ja, waarom niet? Hoezeer geldt bij overnames als deze een meld- en/of informatieplicht?
Tijdens het regiegroep overleg is niet gesproken over de wijziging in het aandeelhouderschap bij DCI. Uit de Regeling Keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen 2016 blijkt dat DCI een wijziging zoals deze overname alleen had moeten melden indien zij niet over een accreditatie beschikt.
Hoe is onafhankelijk optreden door DCI Joure na de overname geborgd? Op welke manier(en) is geborgd dat commerciële/concurrentiegevoelige informatie niet «weglekt» naar derden of andere landen?
Op de onafhankelijkheid en de kwaliteit van de geaccrediteerde keuringsinstantie, inclusief de wijze waarop het omgaat met vertrouwelijke informatie, wordt door de ILT en RvA (voor het accreditatiedeel) toezicht gehouden.
Bent u bereid om de antwoorden op de vragen die naar aanleiding van deze overname door de Nederlandse Jachtbouw Industrie aan toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn gesteld, over onder andere de eigendom- en zeggenschapsverhoudingen binnen de NOA Group en het borgen van commerciële vertrouwelijkheid, met de Kamer te delen?
Ja. Ik ben bereid de informatie uit contacten tussen ILT en NJI te delen met de Kamer, mits de NJI hiermee akkoord is. Aan de Nederlandse Jachtbouw Industrie is begin september 2020 meegegeven dat er op dat moment nog een beoordeling door de RvA liep. De uitkomsten van de beoordeling van de RvA zijn inmiddels gedeeld met de ILT en geven geen aanleiding om de aanmelding van DCI te wijzigen.
Zijn er nog meer van deze overnames door buitenlandse partijen op handen? Bent u van mening dat u momenteel over voldoende instrumenten/wetgeving beschikt om te kunnen ingrijpen, indien dergelijke overnames leiden tot ongewenste invloed en zeggenschap?
DCI of andere certificerings- en keuringsinstanties maken zoals toegelicht in antwoord 7 geen onderdeel uit van de reikwijdte van bestaande of nieuw te introduceren investeringstoetsen. Het kabinet is daarom niet van tevoren op de hoogte van dergelijke overnames.
Hoezeer deelt u de opvatting dat Nederland, ondanks de stappen die worden gezet met bijvoorbeeld de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie, FDI-screeningsverordening en het stelsel van investeringstoetsing, te naïef is in kwesties als de overname van DCI Joure? Deelt u de mening dat de urgentie en het tempo van te nemen maatregelen, ter bescherming van Nederlandse bedrijven, kennis, technologieën en vitale infrastructuur, omhoog moet?
In de brief Tegengaan Statelijke Dreigingen is uw Kamer geïnformeerd over de context en noodzaak tot de invoering van een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.4 Het Kabinet werkt met prioriteit aan de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening en het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid dat thans verschillende consultaties doorloopt.
Het kabinet heeft na zorgvuldige weging besloten om vitale processen en ondernemingen die werken met sensitieve technologie onder de reikwijdte van de investeringstoets te brengen. Bij dergelijke bedrijven kan een wijziging van zeggenschap tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden. Dat geldt niet in het geval van DCI. De veiligheid en kwaliteit van de dienstverlening van DCI wordt op adequate wijze geborgd via het Europese stelsel van CE markeringen waarop ik in het antwoord op vraag 4 ben ingegaan.
Kunt u een appreciatie geven van de omvang van de Chinese invloed in Nederland, uitgedrukt in eigendom, zeggenschap, toegang, investeringen en financiële relaties, en indien mogelijk uitgesplitst naar sector en regio?
Het CBS houdt een overzicht bij van handel, kapitaal- en investeringsstromen. Het recente CBS-artikel «De handels- en investeringsrelatie tussen Nederland en China» gaat hierop nader in.5 Het CBS concludeert dat de Chinese investeringspositie in Europa en in de meeste individuele EU-landen nog altijd betrekkelijk klein is, hoewel deze wel groeit. Bedrijven uit China (exclusief Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s)) investeerden in 2019 circa 1 miljard euro in Nederland. Op een totaal van 1.472 miljard aan buitenlandse investeringen is dat een bescheiden aandeel.
Het kabinet is zich er echter terdege van bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven. Ook bij buitenlandse overnames kan het voorkomen dat de Chinese overheid, via bedrijven waarin het een financieel belang heeft, invloed verwerft in Europese bedrijven. Het kabinet is zich hier niet alleen van bewust, maar vergroot ook het eigen handelingsperspectief met de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening en het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid.
Bent u bekend met het bericht het bericht «ACM: pakketbezorging verloopt goed, maar er is ruimte voor verbetering»1 en het bericht «Pakket bezorgen bij afhaalpunt is duurzamer, mits lopend of met fiets opgehaald»?2
Ja
Wat is uw reactie op het rapport «Marktstudie last mile pakketbezorging» dat eerder dit jaar is uitgekomen?3 In hoeverre deelt u de conclusies van dit rapport over duurzaamheid en CO2-reductie in de last mile?
De eerste conclusie in dit rapport van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is dat deze markt in economische zin op hoofdlijnen goed functioneert. Dit vind ik een belangrijk gegeven. Wel ziet de ACM ruimte voor verbetering van duurzamere logistieke oplossingen. De ACM ziet dan ook voordelen van een verdere uitbreiding (en daardoor betere dekking) van het aantal servicepunten en pakketkluizen. Deze oplossingen bieden klanten meer keuzevrijheid en kunnen het aantal verkeersbewegingen reduceren.
De ACM constateert ook dat pakketvervoerders en start-ups de laatste jaren geïnvesteerd hebben in innovatieve oplossingen om de last mile bezorging efficiënter en duurzamer te maken. Ik zie daar ook veel concrete voorbeelden van. Zo zijn zogenaamde buurtpunten in opkomst (ophalen of afgeven van een pakket bij een particulier in de woonwijk die daarvoor een vergoeding ontvangt) en zijn partijen als PostNL en DHL al geruime tijd bezig met het vervangen van diesel- door elektrische vervoersmiddelen. Verder bieden steeds meer webwinkels aan hun klanten de keuze tussen thuisbezorgen of ophalen via een afhaalpunt. Ik vind het in het kader van de duurzaamheidsdoelstellingen van het kabinet belangrijk dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen op dit terrein.
Onderschrijft u daarnaast de conclusies van TNO dat wanneer meer online consumenten hun pakket naar een afhaalpunt laten sturen in plaats van naar hun huis, en zij dit pakket vervolgens met de fiets of lopend ophalen, dit bijdraagt aan een verlaging van de maatschappelijke, externe kosten van pakketbezorging (zoals verkeerscongestie en CO2-uitstoot)?
Binnen de randvoorwaarden die in de vraag zijn geformuleerd, onderschrijf ik die conclusie. TNO heeft op basis van modelberekeningen de effecten van een toename van het gebruik van afhaalpunten doorgerekend. Hieruit blijkt dat wanneer 50% van de pakketten in een ronde naar afhaalpunten wordt gebracht in plaats van naar huisadressen, er circa 17% CO2-reductie zal zijn in het totale last-mile netwerk. Op het moment dat het voordeel van het leveren aan afhaalpunten toegekend wordt aan de specifieke pakketten die naar het afhaalpunt gaan, dan is het milieuvoordeel per pakket zelfs 33%.
Daarbij wordt door TNO aangetekend dat het milieuvoordeel dat de vervoerder op deze manier kan behalen, voor een belangrijk deel wordt bepaald door de keuze die de consument maakt om een pakket op te halen en welk vervoermiddel daarvoor wordt gebruikt. Als de consument speciaal voor het ophalen van het pakket een rit met de auto maakt, dan wordt de milieuwinst van de vervoerder volledig tenietgedaan. In dat geval is aan huis leveren een duurzamere keuze. Het feitelijke gedrag van de consument is hier dus een belangrijke factor.
In dat verband wijs ik u graag op de lancering van de nieuwe website «Bewust Bezorgd» in juni dit jaar. Deze website is het resultaat van een samenwerking tussen het Ministerie van IenW, Topsector Logistiek, Connekt en Thuiswinkel.org om de verduurzaming van e-commerce te bevorderen. Met Bewust Bezorgd krijgen webwinkels inzicht in de CO2-impact van de pakketbezorging per afleveroptie, en welk effect CO2-reductiemaatregelen hebben. Met deze tool kunnen webwinkels hun klanten vervolgens informeren over de impact van de keuze die zij maken ten aanzien van de bezorging. Dit kan een transparante en efficiënte manier zijn om het gedrag van de consument te beïnvloeden. Daarnaast werkt IenW samen met Thuiswinkel.org aan een onderzoek over manieren waarop consumenten bewust duurzaam handelen bij het online bestellen.
Klopt het dat slechts een klein deel van de vervoersbewegingen in Nederland, ongeveer 4–5 procent, verband houdt met pakketbezorging voor e-commerce bedrijven, terwijl het overgrote deel is gerelateerd aan leveringen voor sectoren als bouw en horeca (die buiten de reikwijdte van de hierboven aangehaalde onderzoeken vallen)?
Uit meerdere studies (bijvoorbeeld Stedelijke bevoorrading, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (Ministerie van IenW) van juni 2017 en Quickscan aard en omvang bouwlogistiek, Buck Consultants in opdracht van Topsector Logistiek, maart 2020) komt inderdaad naar voren dat het bij stedelijke bevoorrading en mobiliteitsbewegingen in bewoonde gebieden met name gaat om horeca en winkels en bouw- en sloopverkeer. Daarbij valt verder op dat het daarbij om circa 70% grote vrachtwagens (>7 ton) gaat. Het aandeel van het bestelverkeer voor het thuisbezorgen van pakketten en levensmiddelen is veel kleiner. Het aandeel bestelverkeer is wel gegroeid, met name door de coronacrisis bestellen meer consumenten online.
Hoe kijkt u aan tegen een uitbreiding van het aantal servicepunten en pakketkluizen (onafhankelijk van de vervoerder), zodat – aldus de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – «meer consumenten een servicepunt of pakketkluis op loopafstand tot hun beschikking hebben»? Deelt u de mening van de ACM dat dit «niet alleen leidt niet tot een verhoogd dekkingsniveau van het bezorgingsnetwerk waardoor meer huishoudens over een alternatief voor thuisbezorging op loopafstand beschikken, maar dat dit ook bijdraagt aan een efficiëntere en duurzamere vorm van pakketbezorging»?
Ik kan mij goed voorstellen dat uitbreiding van servicepunten goed zou kunnen passen bij de duurzaamheidsdoelstellingen van de betrokken marktpartijen en bij investeringsbeslissingen teneinde de kwaliteit van de dienstverlening aan de klant te verbeteren. Als dat ertoe leidt dat de keuzevrijheid voor consumenten en de mogelijkheden om meer milieubewuste keuzes te maken worden vergroot juich ik dit soort initiatieven van de markt van harte toe.
Op welke wijze zou een dergelijk landelijk netwerk kunnen worden bewerkstelligd, bijvoorbeeld door drempels als hoge investeringskosten en verschillen in gemeentelijk beleid weg te nemen? Welke acties kunt u daar zelf toe ondernemen?
Ik heb in het antwoord op vraag 3 al benadrukt dat het gedrag van de consument bijzonder bepalend is. Voor het gebruik van pakketkluizen of ander ophaallocaties is acceptatie en de behoefte van klanten doorslaggevend. Marktpartijen beschikken zelf over de beste informatie met betrekking tot het gedrag van hun klanten en de eigen milieubelasting. Zij zullen dus ook alleen investeren in dienstverlening als hier ook voldoende gebruik van wordt gemaakt. Het verduurzamen van het pakketvervoer zelf kan ook een belangrijke bijdrage leveren, bijvoorbeeld door inzet van elektrische voertuigen in plaats van voertuigen op fossiele brandstoffen.
Daarnaast biedt de beperkte capaciteit op ophaallocaties een adequate marktprikkel om alternatieve ophaalopties te creëren. Het is voor pakketvervoerders ook erg nadelig om een dichte deur te treffen. Deze partijen hebben er daarom zelf alle baat bij om de slagingskans bij eerste aflevering te stimuleren. Niet voor niets breiden marktpartijen het aantal pakketkluizen nog steeds uit en lopen er verschillende pilots op locaties met veel passanten. Tenslotte zijn ook online webwinkels erbij gebaat dat hun producten snel en veilig bij de consument aankomen. In dat verband worden de online shopper steeds meer verschillende bezorgopties aangeboden.
De ACM constateert dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten op het gebied van het beleid voor pakketvervoer, vooral bij de uitrol van pakketkluizen. Er kunnen goede redenen voor dergelijk verschil in beleid, bijvoorbeeld omdat beperkingen in de openbare ruimte of beheersing van mobiliteitsbewegingen daartoe aanleiding geven. Wel zou meer standaardisatie rondom vergunningverlening voor pakketkluizen wellicht kunnen helpen bij de uitrol van innovatieve oplossingen. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. Zij hebben het beste zicht op de lokale omstandigheden.
Vindt u dat, ter aanvulling op de eerdergenoemde onderzoeken gericht op bezorging naar een afhaalpunt in plaats van bezorging naar een huisadres, breder onderzoek naar het verduurzamen van de «last mile» pakketbezorging nodig is, rekening houdend met onder andere consumentengedrag, een grotere behoefte aan thuisbezorging vanwege de coronacrisis en andere duurzaamheidsinitiatieven op het gebied van bezorging (zoals schoner rijden en een breder aanbod van bezorgopties)? Bent u bereid dit onderzoek te initiëren?
Hier is binnen de Topsector Logistiek, waaraan ook de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en IenW deelnemen, het onderzoeksthema Duurzame Stadslogistiek voor ingericht. In dat verband worden in nauwe samenwerking tussen rijksoverheid, gemeenten en betrokken marktpartijen reeds meerdere onderzoeken en pilots uitgevoerd. Zo wordt er in het kader van de afspraken in het Klimaatakkoord, gewerkt aan nieuwe praktische logistieke concepten waarmee bedrijven het aantal verkeersbewegingen en emissies kunnen reduceren. De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 5 oktober jl. schriftelijk geïnformeerd over de inzet op het thema zero-emissie stadslogistiek. Daarnaast werkt IenW, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3, samen met Thuiswinkel.org reeds aan een onderzoek over manieren waarop consumenten geholpen kunnen worden om bewust duurzaam te handelen bij het online bestellen.
De berichten ‘Slachthuis mocht open blijven ondanks veel coronabesmettingen’ en ‘Dit is waarom slachthuis Vion open mocht blijven ondanks de vele coronabesmettingen’ |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Slachthuis mocht open blijven ondanks veel coronabesmettingen» en «Dit is waarom slachthuis Vion open mocht blijven ondanks de vele coronabesmettingen»?1, 2
Ja, ik heb de berichten gezien.
Hoe beoo rdeelt u dat slachterij van Rooi Meat in Helmond na de verplichte coronasluiting veel meer mensen liet werken dan afgesproken, namelijk 500 in plaats van 300?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wassenberg3, is Van Rooi Meat na de sluiting weer gefaseerd opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Aan de herstart van de werkzaamheden is een test met een testgroep van aanvankelijk 300 personen op verschillende afdelingen vooraf gegaan, in de dagen erna oplopend in omvang. De snelheid van de fasering in deze opstart was afhankelijk van de beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit en de beoordeling van deze testresultaten door de GGD. De beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit was ruimer voorhanden dan vooraf ingeschat. De te nemen maatregelen, zowel materieel als procedureel, waren goed en deskundig uitgevoerd.
Het daadwerkelijk starten van het volledige productieproces was afhankelijk van de testresultaten, van ziektebeelden (informatie van bedrijfsartsen) en de te nemen maatregelen door het bedrijf. Hiervoor is in de casus Van Rooi Meat ingestoken op een integrale aanpak van de gezondheidsproblemen; in het bedrijf is vooraf alles op orde gebracht, maar ook het reizen en wonen van de medewerkers moet volgens afspraak uitgevoerd worden.
De voorzitter van de veiligheidsregio heeft een afweging gemaakt en besloten het bedrijf een waarschuwing te geven en geen sanctie op te leggen voor het feit dat er vooraf geen melding is gemaakt van het daadwerkelijk bij de controle aanwezige aantal personen. Aan de overige afspraken werd wel voldaan en de situatie werd als voldoende veilig en verantwoord geacht.
Klopt het dat de veiligheidsregio hiervan af wist, maar geen actie heeft ondernomen? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de veiligheidsregio deze overtreding «niet groot genoeg vond om in te grijpen»?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van Rooi Meat heeft aangemoedigd om zelf bepaalde mensen naar voren te schuiven voor een steekproef, waarbij van Rooi Meat, tegen de afspraken in, medewerkers naar voren heeft geschoven die op kantoor werkten?
De GGD heeft mij verzekerd dat hier geen sprake van is geweest. De GGD heeft Van Rooi Meat gevraagd om een evenredig aantal medewerkers uit verschillende onderdelen van het bedrijfsproces bij hen aan te melden voor een coronatest. Na het testen en bij de intake ter plaatse werd genoteerd waar deze mensen werkten. Aan het einde van de dag bleek dat de verdeling van werkplekken (slagersgedeelte, inpakgedeelte, kantoor) niet evenredig was en dat de steekpoef niet representatief was. Toen is er een tweede steekproef gedaan op Eerste Pinksterdag (31 mei 2020) waarbij de GGD zelf de selectie van medewerkers heeft gedaan.
Wat vindt u van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u dat slachthuis Vion in Boxtel niet dicht moest en van Rooi Meat in Helmond wel, ondanks dat op beide bedrijven sprake was van ongeveer even veel coronabesmettingen?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen, terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Daarbij wordt ook informatie gebruikt van de rijksinspecties en het bedrijf zelf.
Waarom mocht Vion openblijven van de veiligheidsregio toen bleek dat de meeste positief geteste medewerkers klachten hadden?
Ik verwijs u naar antwoorden op eerdere vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk4 d.d. 9 juli 2020.
Welke actie is ondernomen toen bleek dat Vion haar afspraken niet na kwam?
De veiligheidsregio geeft desgevraagd aan dat Vion de afspraken wel degelijk is nagekomen.
Was de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte van deze problematiek? Zo ja, waarom heeft deze niet ingegrepen door het slachtproces te stoppen? Zo nee, hoe is dit mogelijk?
De NVWA was op de hoogte van het feit dat er getest werd door de GGD. De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar medewerkers en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). De NVWA neemt maatregelen als hun veiligheid in het geding is. In deze situatie was er geen aanleiding voor de NVWA om de dienstverlening tijdens het slachtproces op te schorten.
Hoe verhoudt de rol van de NVWA zich in dit soort gevallen tot die van de veiligheidsregio?
Met betrekking tot de veiligheidsregio’s betreft het taken en bevoegdheden van de voorzitter van de veiligheidsregio op grond van de Wet publieke gezondheid. Die taken en bevoegdheden voert de voorzitter uit onder leiding van de Minister van VWS. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar medewerkers en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) gezond en veilig hun werk kunnen doen.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen wanneer de veiligheidsregio niet gepast te werk gaat?
Er is geen sprake van dat de veiligheidsregio’s niet gepast te werk gaan.
Hebben de veiligheidsregio, de NVWA en/of de GGD u op de hoogte gebracht? Zo ja, waarom heeft u geen actie ondernomen en bent u van mening dat u had moeten ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben geïnformeerd over de situaties op de bedrijven en de contacten tussen de bedrijven en de veiligheidsregio’s, NVWA, de GGD en de Inspectie SZW. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te treffen. Dat hebben zij ook gedaan.
In welke situaties is het in de slachthuizen niet mogelijk om 1,5 meter afstand te houden, waardoor is gekozen voor het ter beschikking stellen van mond- en neuskapjes voor dierenartsen?3
Daar waar de keuring of het toezicht binnen 1,5 meter van een medewerker van het bedrijf, een officiële assistent van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) of een andere toezichthouders van de NVWA plaatsvindt, is door de NVWA de werkwijze aangepast om deze specifieke taken op een veilige wijze te kunnen uitvoeren. In die situaties waar het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand in acht te nemen, heeft de NVWA ervoor gekozen om haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS te voorzien van mondmaskers en gelaatschermen.
Bent u toch bereid de gang van zaken van afgelopen maanden vroegtijdig te evalueren, in plaats van te wachten tot de coronacrisis in zijn algeheel wordt geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heeft het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten» onder leiding van Emile Roemer aanbevelingen gepresenteerd om de positie van arbeidsmigranten op de korte termijn te verbeteren. Hierbij is gekeken naar de woon- en werksituatie van arbeidsmigranten. Op basis van hun aanbevelingen is in de Kamerbrief van 3 juli jl., met de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten6, aangegeven dat de veiligheidsregio’s, samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen, werken aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C).
Inmiddels is dit landelijke samenwerkingsplatform per 1 september operationeel. Het samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet voor op het regionale niveau om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachthuizen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet7. De leerervaringen uit de eerste maanden van de crisis worden hierbij mee genomen.
Bent u bereid naar aanleiding van deze berichtgeving de motie de Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1106) versneld uit te voeren?
Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de resultaten van alle gesprekken met de brancheorganisaties van de varkens- en pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties en mogelijke vervolgacties.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen uw vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Lucratief beleggen in ouderen met dementie’ |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Lucratief beleggen in ouderen met dementie»?1
In onderstaande antwoorden geef ik u mijn reactie op het artikel.
Wat vindt u ervan dat veel beleggers profijt zien in de zorg voor senioren met dementie? Wat is uw oordeel over het feit dat er rendementen van 7% of meer beloofd worden bij investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging van (vermogende) senioren? Kan volgens u een rendement van 7% gerealiseerd worden zonder te besparen op bijvoorbeeld de kwaliteit van zorg of de ouderen extra te laten betalen voor aanvullende pakketten?
De aangehaalde beloofde rendementen van 7% betreffen investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging. Op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is het mogelijk wonen en zorg te scheiden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dergelijke rendementen voor beleggingen in vastgoed reëel zijn. Zorgbestuurders zijn er verantwoordelijk voor om diensten, goederen en vastgoed, die nodig zijn voor de zorgverlening, in te kopen tegen een marktconforme prijs.
De zorg die onder deze constructie verleend wordt, valt niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet als intramurale, maar als extramurale zorg wordt aangemerkt. Ik werk echter aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) waarin ik de mogelijkheid wil introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd kan worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering.
Ongeacht de regels omtrent winstuitkering, moet de kwaliteit van zorg altijd op orde zijn. De IGJ ziet daarop toe. Tot slot rust er op cliënten (en/of hun vertegenwoordigers) die aanvullende pakketten afnemen ook een eigen plicht kritisch te kijken naar hetgeen deze zorgvilla’s leveren binnen deze aanvullende pakketten. Ook moeten bewoners zelf bepalen of zij bereid zijn een bepaalde huurprijs te betalen op basis van de infrastructuur, ligging en luxe van het vastgoed. Zij kunnen zich daarop voorbereiden door vooraf locaties te bezoeken en/of te zoeken naar ervaringen van anderen en alternatieven af te wegen. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden. Ook kunnen zij zich een oordeel vellen over de geboden transparantie in de opbouw van de kosten en de diensten die daarvoor geleverd worden. Tijdens het wonen is het van belang dat cliënten en/of hun vertegenwoordigers kritisch blijven in het aanbod en de kosten die daar tegenover staan.
Wat is uw oordeel over de verdubbeling van het aantal particuliere aanbieders van verpleeghuizen? Vindt u dit een positieve of negatieve ontwikkeling? Wat zegt deze ontwikkeling over het aanbod van verpleeghuisplekken voor ouderen met een minder grote portemonnee?
Een diversiteit aan aanbieders van verpleeghuizen vind ik op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg. De diversiteit heeft vooral betrekking op de woning en de servicekosten. Voor de zorg geldt dat deze onder het toezicht valt van de IGJ en moet voldoen aan de eisen uit het kwaliteitskader.
Wat is uw reactie op de stelling «eigenlijk beleg je via het IMMO Zorgwoningfonds dus indirect in zieke ouderen»? Wat is uw mening over indirect beleggen in zieke ouderen? Is dit volgens u een effect van de marktwerking in de zorg en de hervorming van de langdurige zorg? Zo ja, vindt u dit een wenselijk effect van deze ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al vaker heb gezegd, is in de zorg geen plek voor mensen die de zorg enkel en alleen als verdienmodel zien. Ik vind de redenering dat men in zieke ouderen kan beleggen echter te kort door de bocht. In het IMMO Zorgwoningfonds wordt hoofdzakelijk belegd in vastgoed. Van zorgbestuurders mag verlangd worden dat zij kritisch zijn op de huurovereenkomsten of vastgoedinvesteringen die zij aangaan en daar marktconforme tarieven voor betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking «zorgvastgoed levert een langjarige, stabiele cashflow»?
Ik leg de opmerking dat zorgvastgoed een langjarige, stabiele cashflow oplevert als volgt uit. Door de demografische ontwikkelingen, met name vergrijzing, is de vraag naar verpleeghuiszorg met relatief grote zekerheid te voorspellen voor de komende jaren. Zoals in het artikel wordt toegelicht, is daarmee het risico op leegstand bij zorgcomplexen (mits de cliënten niet massaal wegblijven door onvoldoende kwaliteit van zorg) aanzienlijk minder dan bij bijvoorbeeld winkelpanden. Langjarige huurcontracten op vastgoed waarop men investeert, genereren dan ook een relatief zekere inkomstenbron met weinig risico’s.
Welke risico’s ziet u als gevolg van het feit dat zorgvastgoed steeds meer in handen van beleggers komt? Ziet u extra of andere risico’s als het buitenlandse partijen betreft?
Beleggers en investeerders verwachten een rendement voor het beschikbaar stellen van kapitaal. Dit geldt in principe voor iedere kapitaalverschaffer, bijvoorbeeld ook voor banken of woningcorporaties, en het behalen van een redelijk rendement op vastgoed is op zichzelf geen kwalijke zaak. Er schuilt wel een mogelijk risico in het najagen van hoge rendementen, als daardoor de kosten voor vastgoed te zwaar op de organisatie drukken. Zorgbestuurders dragen echter de verantwoordelijkheid om hiervoor te waken bij het aangaan van langjarige huurcontracten. Zij moeten het belang van de zorginstelling behartigen en hebben in principe geen baat bij het aangaan van huurcontracten die niet marktconform zijn.
Wat zijn de gevolgen als een particuliere aanbieder failliet gaat voor de bewoners van die initiatieven? Vindt u dit risico acceptabel? Worden de bewoners voldoende op de hoogte gesteld van deze risico’s?
Als een zorgaanbieder failliet gaat, is het van belang dat de continuïteit van zorg gewaarborgd blijft. Dit betekent dat betrokken partijen als de zorgaanbieder en het zorgkantoor moeten zorgen voor een verantwoorde afbouw van de zorgverlening en goede overdracht van bewoners naar andere zorgaanbieders. Daarbij bestaat het risico dat bewoners moeten verhuizen, maar in de praktijk wordt de locatie meestal overgenomen door een andere aanbieder en kunnen bewoners op de locatie blijven wonen. De waarborgen voor verantwoorde afbouw en overdracht van zorg zijn uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 20192 over de doorontwikkeling van het beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen.
Wat is uw oordeel over de zogenaamde «sale and lease back-constructies» die erg in trek zijn? Wat is het gevolg van een dergelijke constructie op de kwaliteit van wonen en zorg?
De «sale and lease back-constructie» is een manier om kapitaal dat in vastgoed zit te gelde te maken. De verkregen liquiditeit kan worden aangewend voor het aflossen van schulden, innovatie, uitbreiding of investeringen in de kwaliteit van zorg. Ook kan de zorgonderneming zich volledig richten op de zorg door het onderhoud en andere risico’s die gepaard gaan met vastgoed, zoals veroudering, over te dragen aan een andere partij. Mogelijke nadelen van een «sale and lease back-constructie» zijn hogere lasten en minder wendbaarheid, omdat men zich vaak voor langere tijd aan een huurcontract moet committeren. Indien weloverwogen en juist ingezet, kan dit een bruikbare constructie zijn.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat overnames door buitenlandse ondernemingen incidenteel zijn? Vindt u 12,2% van het totaal «incidenteel»? Zo ja, waar ligt voor u de grens?
In de beantwoording van Kamervragen van het Kamerlid Hijink (SP) over het bericht dat de Franse investeerder Orpea een Nederlands zorgbedrijf met omstreden managementteam koopt (2018Z07850), heb ik destijds aangegeven dat het incidenteel voorkomt dat dat buitenlandse investeerders Nederlandse zorgbedrijven opkopen. Het percentage van 12,2% dat in het artikel van Follow The Money wordt aangehaald, refereert echter naar het aantal particuliere verpleeghuizen3 ten opzichte van het totaal aantal verpleeghuizen in 2019.
Met betrekking tot overnames waarbij een buitenlandse partij betrokken is, heeft de NZa eerder dit jaar de Informatiekaart Concentraties in de zorg 2019 gepubliceerd. Hierin zijn de concentratiemeldingen bij de NZa tussen januari 2018 tot juli 2019 geanalyseerd, ook met het oog op buitenlandse partijen. Bij 118 aanvragen is er sprake van betrokkenheid van een buitenlandse partij.4 Op een totaal van 285 is naar mijn mening geen sprake van «incidentele» betrokkenheid. Overigens blijkt uit de analyse van de NZa dat het overgrote deel (86 van 118) van de overnames waarbij een buitenlandse partij betrokken was, betrekking had op de mondzorg5. Zeven overnames met een buitenlandse partij hadden betrekking op de langdurige zorg.
Eerder gaf u aan dat doorgeschoten marktwerking een ongezonde cocktail in de zorg oplevert, vindt u dit ook een voorbeeld van doorgeschoten marktwerking? Zo ja, zou er volgens u een einde moeten komen aan de enorme toename van het aantal particuliere aanbieders en mensen die rijk worden door beleggingen in zorgvastgoed?2
Ik zie nu geen aanleiding om de toename van dit soort aanbieders van verpleegzorg aan banden te leggen. Zoals ik hiervoor heb beschreven, voorzien zij deels in een behoefte om zorg te combineren met een woonvorm die bij de cliënt past. Dit neemt niet weg dat we excessen hard aan moeten pakken. Als de kwaliteit ondermaats is, moet en kan de IGJ direct ingrijpen.
Eerder gaf u aan dat er geen specifieke regels gelden ten aanzien van overnames door buitenlandse partijen, bent u inmiddels van mening dat deze regels er (nu) wel zouden moeten komen?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en straks ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Ik zie geen meerwaarde in het maken van onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Is het correct dat inspectierapporten slechts drie jaar online staan, waarna rapporten niet meer openbaar toegankelijk zijn? Zou het niet wenselijk zijn als inspectierapporten langer openbaar toegankelijk zijn?
Inspectierapporten die via de website van de IGJ (www.igj.nl) openbaar zijn gemaakt, blijven gedurende vijf jaar na het tijdstip van openbaarmaking beschikbaar op die website. Dat is bepaald in het Besluit openbaarmaking toezicht- en uitvoeringsgegevens Gezondheidswet en Jeugdwet en de daarbij behorende bijlage. Met de termijn van vijf jaar is aangesloten bij geldende termijnen van beschikbaarheid van informatie in de sector, bijvoorbeeld bij de termijn voor aantekeningen in het BIG-register. De termijn van vijf jaar is redelijk geacht, omdat de betrokken beroepsbeoefenaar of instelling niet onevenredig lang wordt benadeeld, terwijl het publiek toch gedurende een relevante periode wordt geïnformeerd.
Dit Besluit is in 2019 in werking getreden. Voor rapporten die vóór die tijd openbaar zijn gemaakt via de website van de IGJ geldt dat deze drie jaar beschikbaar zijn op deze website.
De openbaar gemaakte rapporten blijven nadat zij van de website zijn verwijderd in principe beschikbaar voor iedereen die daarom verzoekt, totdat ze op grond van de Archiefwet moeten worden vernietigd.
Bent u van mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit meer bevoegdheden moet hebben om te kunnen toetsen of overnames gevolgen hebben voor de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg zelf? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 18 februari 2020 heb ik u geïnformeerd over de mogelijkheden die ik zie om het fusietoezicht in de zorg aan te scherpen.7 Idealiter zou een fusie worden getoetst op de gevolgen voor kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, waarbij een fusie alleen is toegestaan als deze leidt tot betere kwaliteit of dezelfde kwaliteit voor een lagere prijs. Er zijn echter geen voldoende concrete en objectieve criteria om de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid voorafgaand aan een fusie te voorspellen. Het op orde hebben van kwaliteit, in de vorm van afwezigheid van een IGJ-maatregel, kan wel als vereiste gesteld worden voor het kunnen laten doorgaan van een fusie.
Zou geld voor de zorg volgens u ook naar de zorg moeten gaan? Gaat in de gevallen zoals beschreven in het artikel volgens u geld dat bedoeld is voor zorg ook daadwerkelijk naar zorg?
Ik ben van mening dat geld dat bestemd is voor de zorg, ook naar de zorg moet gaan. Daarvoor is het belangrijk dat binnen de met de zorgkantoren afgesproken contracten en tarieven, de juiste kwaliteit zorg wordt geleverd. De IGJ toetst of de zorg voldoet aan de kwaliteitskaders.
Vindt u dat door de toename van het aantal particuliere aanbieders de tweedeling tussen rijk en arm toeneemt? Zo ja, wat gaat u doen om deze trend te keren?
Voor de kwaliteit van zorg geldt dat deze in alle instellingen moet voldoen aan de kwaliteitskaders. De IGJ toetst daarop. Op het gebied van de zorgverlening is er daarbij naar mijn idee geen sprake van een tweedeling. Wel kan het zo zijn (maar dat is ook in de rest van de samenleving het geval) dat cliënten met een beter gevulde portemonnee meer kunnen besteden aan woon- en servicekosten.