Italië en de Euro |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse lange rente nu meer dan 3% hoger is dan de Duitse lange rente?
Ja. Op het moment van schrijven van dit antwoord ligt het verschil tussen de rente op de 10-jaarse Italiaanse en Duitse staatsobligaties boven de 3%.
Herinnert u zich dat het Italiaanse stressscenario in de Macro Economische Verkenningen 2019 ervan uitging dat de lange rente van Italië slechts 2% hoger zou zijn dan de Duitse lange rente, dat er geen bankrun zou zijn in Italie en dat er geen steun van de Europese Centrale Bank (ECB) zou zijn via het zogeheten OMT-programma voor het opkopen van staatsobligaties?
Ja (zie ook antwoord 3).
Erkent u dat dit scenario nog optimistisch is met wat er nu dreigt te gebeuren?
Het scenario in het MEV 2019 is niet per se optimistisch in vergelijking tot de huidige situatie. Het Italiaanse stress scenario in het Macro Economische Verkenningen (MEV) 2019 veronderstelt voor Italië een 2% hogere lange rente en een 10% lagere beurskoers. Dit scenario heeft zich voor Italië sinds het aantreden van de nieuwe regering voor een deel ontvouwen. Zo steeg de lange rente op Italiaanse overheidsschuld sinds mei met circa 1,7%, en daalde de Italiaanse beursindex met ruim 20%. Ook rekent het scenario op een 5% lagere beurskoers en een 2,5% lagere eurokoers in Nederland en omringende landen. Hiervan is sprake, maar daarbij spelen meer factoren een rol dan alleen de Italiaanse begrotingsplannen. Het scenario rekent echter ook met een 2% hogere lange rente en 10% lagere beurskoers in Spanje en Portugal. Daarvan is geen sprake. Het CPB merkt bij dit scenario inderdaad op dat het niet rekent met een bankrun of een beroep op steun van de ECB via het OMT-programma. Hier is momenteel ook geen sprake van.
Kunt u aangeven wat u besproken heeft in het een-op-een-gesprek met premier Conti van Italie?1
De Minister-President heeft aangegeven dat hij zeer bezorgd is over de Italiaanse begroting en dat hij de vervolgstappen van de Europese Commissie als handhaver van het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP) volledig steunt. Ook heeft hij premier Conte er op gewezen dat de Italiaanse begroting tot een fors hoger tekort leidt dan zou mogen, en dat deze verhoging van de uitgaven naar het lijkt niet tot structurele groei zal leiden. Ten slotte heeft de Minister-President benadrukt dat het niet naleven van de Europese begrotingsregels de discussie over de verdieping van de EMU niet eenvoudiger maakt.
Bent u bekend met het feit dat de Italiaanse regering volgend jaar het plan wil doorvoeren om mensen die 62 jaar zijn en ten minste 38 jaren premie betaald hebben de mogelijkheid te geven om met staatspensioen te gaan?
Ja.
Heeft u de Italiaanse regering meegedeeld dat de AOW-leeftijd in Nederland dit jaar 66 jaar is en in 2019 naar 66 jaar en 4 maanden stijgt?
De Minister van Financiën heeft zijn Italiaanse collega tijdens de vorige Eurogroep zowel plenair, met zijn Franse collega Le Maire, als bilateraal aangesproken op het feit dat de begroting moet voldoen aan de Europese begrotingsregels zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact. Ook stelde de Raad in mei als landen-specifieke aanbeveling vast dat Italië zijn pensioenuitgaven omlaag brengt. Ook heeft de Minister-President in het gesprek met zijn collega en marge van de afgelopen Europese Raad (zie vorige vraag) nog erop gewezen dat waar Nederland hervormingen blijft doorvoeren en de Italiaanse regering juist hervormingen, zoals aangaande pensionering, terugdraait.
Bent u ervan op de hoogte dat de levensverwachting in 2017 in Italie (83,4 jaar) fors hoger was dan in Nederland (81,7 jaar)?2
Ja.
Is het mogelijk dat Italië een prepensioen invoert voor honderdduizenden Italianen en vervolgens een beroep doet op noodsteun uit Europa (via het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), via de ECB of op andere wijze)?
Italië heeft geen beroep gedaan op noodsteun uit Europa, noch via het ESM, noch via de ECB. Daarnaast bestaat er geen causaal verband tussen het invoeren van een prepensioen en noodsteun uit Europa.
Wanneer krijgen we de volledige kwantitatieve nulmeting van de risico’s in de bankenunie, zoals gevraagd in de motie-Omtzigt c.s. over risicoreductie in de bankenunie?3
In de brief van de Minister van Financiën van april jl. is uitgebreid ingegaan op risicoreductie in de Europese bankensector.4 Daarbij is gekeken naar de voortgang die is bereikt, waar we toen stonden en ook vooruitgekeken op basis van de risico's in het bankenstelsel. Specifiek is daarbij gekeken naar kapitaalratio’s, bail-in, niet-presterende leningen en de wisselwerking tussen banken en overheden. Hiermee is invulling gegeven aan het verzoek van de voornoemde motie en ook aangesloten bij het regeerakkoord en de routekaart ter voltooiing van de bankenunie. Het voornemen is om uw Kamer vóór april 2019 een nieuwe brief te sturen inzake risicoreductie in de Europese bankensector.
De ECB is onafhankelijk in de uitvoering van het monetair beleid en dit maakt geen onderdeel uit van de besluitvorming van de bankenunie. In het Kamerdebat verdieping EMU van 8 februari jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat de kamerbrief over de risico’s van het ECB beleid voor de Nederlandse staat5 de invulling vormt van nulmeting inzake het monetair beleid. Daarbij is aangegeven dat deze inventarisatie van de risico’s van het ECB beleid periodiek wordt herhaald.
Kunt u aangeven hoe duur de vijfjarige credit default swaps van Italië waren aan het begin van 2018 en hoe duur deze nu zijn, en kunt u aangeven wat het risico volgens de financiële markten is dat Italië de komende vijf jaar ten minste een keer niet aan zijn financiële verplichtingen zal voldoen? Hoe werd dat risico aan het begin van 2018 nog ingeschat?
De premie op een 5-jarige CDS betrof op 1 januari 2018 117 basispunten (1,17%) en op 29 oktober 2018 221 basispunten (2,21%). Op basis van alleen de CDS-spread kan niet afgeleid worden hoe hoog het risico volgens de financiële markten is dat Italië haar verplichtingen niet nakomt, daarvoor zijn ook andere aannames nodig. Dat het risico hierop is toegenomen wordt wel bevestigd door hogere CDS-premies. Hoewel CDS een indicatie kan geven voor het risico in de markt, wordt er tegenwoordig in dit product weinig gehandeld en is daarom nog voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van koersbewegingen van CDS-instrumenten.
Zijn de risico’s in Italië in het bankenstelsel en bij de overheid sinds februari 2018, toen over de motie is gestemd, toegenomen of afgenomen?
Sinds begin 2018 is een nieuwe Italiaanse regering aangetreden. Markten maken zich hier zorgen over, zo blijkt o.a. uit de gestegen CDS-premie en gedaalde aandelenprijzen van Italiaanse banken. Daarnaast hebben Italiaanse banken directe en indirecte blootstellingen aan de Italiaanse overheid die sinds februari 2018 zijn toegenomen. De non-performing loans nemen daarentegen af. Bepaalde risico’s zijn dus toegenomen, andere zijn iets afgenomen. Zie ook vraag 12.
Zijn de bankbalansen van de Italiaanse banken met forse hoeveelheden zogenoemde non performing loans en Italiaanse overheidsschuld voldoende om risico’s verder te delen in de bankenunie?
Uit cijfers van de Europese Bankenautoriteit valt af te leiden dat de omvang van niet-presterende leningen in Italië de afgelopen kwartalen daalt. Deze ontwikkeling hangt mede samen met economische verbeteringen alsook het afstoten van niet-presterende leningen door banken. Niet alleen de omvang van niet-presterende leningen is van belang, maar vooral de mate waarin verliezen voldoende gedekt zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het nemen van voorzieningen alsook het afschrijven op leningen. Dit thema heeft ook in Europa aandacht in de risicoreductie-agenda. Daarnaast zet het kabinet als bekend in op een betere weging van de risico’s van staatsobligaties op bankbalansen in het prudentiële raamwerk.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Ecofin/eurogroep op 1 november 2018?
Ja.
De Nederlandse en de Europese inzet in het kader van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een terugkoppeling geven aan de Kamer over uw bijdrage aan en de resultaten van de vierde onderhandelingsronde van de Open Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG) over het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, die van 15 tot en met 19 oktober heeft plaatsgevonden in Geneve?
Het resultaat van de vierde bijeenkomst van de open-ended intergouvernementele werkgroep (OEIGWG) is dat voorzitter Ecuador op basis van de discussies een nieuw concept zal presenteren. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) nam namens de EU-lidstaten deel aan de OEIGWG. Nederland droeg actief bij aan de voorbereiding, onder meer door het onderwerp te agenderen binnen de EU raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM). Ook werd mede op initiatief van Nederland in juni 2018 een expertbijeenkomst georganiseerd om dit onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te bespreken tussen de lidstaten. De uitkomsten van de expertbijeenkomst zijn meegenomen in het non-paper van de EU, waaraan Nederland ook bilateraal heeft bijgedragen. De hoofdlijnen van het non-paper vormden de basis voor de EU-interventies tijdens de OEIGWG.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol die de Europese Unie (EU) heeft gespeeld tijdens de vierde onderhandelingsronde, met een toelichting omtrent wie er namens de EU deelgenomen heeft aan de onderhandelingen? Klopt het dat de EU-vertegenwoordiging niet aanwezig was op het moment dat de lidstaten de conclusies en aanbevelingen zoals voorgesteld door de voorzitter hebben besproken? Zo ja, bent u bereid de EU aan te spreken op haar verantwoordelijkheid in dit proces, rekening houdende met de opmerkingen uit uw brief van 15 oktober 2018 aan de Tweede Kamer1 en de aangenomen resolutie in het Europees parlement over het VN-verdrag?2
De EDEO nam deel namens de EU lidstaten. De EU heeft betrokkenheid getoond bij het onderwerp door aanwezigheid en inbreng tijdens de besprekingen, ondanks de discussie over het ontbreken van een mandaat voor deze vierde werkgroep. De resolutie uit 2014 waarmee het OEIGWG proces werd gestart is onduidelijk over het mandaat. De EU en andere landen hebben geopperd dat Ecuador een mandaatverlenging zou moeten verkrijgen via een nieuwe resolutie van de Mensenrechtenraad. Het gebrek aan een helder mandaat alsook inhoudelijke twijfels hebben ertoe geleid dat landen als Australië, Canada, de Verenigde Staten, Japan en Noorwegen niet meer meedoen aan de besprekingen.
De EU bracht tijdens de werkgroep in dat het uitgangspunt voor een eventueel verdrag de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs) moeten zijn; het verdrag moet deze principes ondersteunen en hierop voortbouwen. Zo vindt de EU dat een eventueel verdrag net als de UNGPs op alle bedrijven van toepassing moet zijn, niet alleen op bedrijven met transnationale activiteiten zoals de zero draft tekst van het verdrag voorstelt. Ook gaf de EDEO aan dat de EU al werkt aan de versterking van mensenrechten en bedrijfsleven, zoals via de EU-verordening betreffende conflictmineralen en het Non-Financial Reporting Directive.
Mede dankzij de constructieve inzet van Nederland heeft de EU tijdens de besprekingen deze positie kunnen uitdragen. Helaas werd duidelijk dat de voorzitter Ecuador de input van de EU niet zou meenemen in de conclusies en aanbevelingen, zoals het dat in de voorgaande bijeenkomsten ook niet heeft gedaan. De EU heeft om die reden gekozen niet aanwezig te zijn op het moment dat de conclusies en aanbevelingen werden aangenomen. De EU heeft een verklaring afgegeven dat ze zich niet gebonden voelt aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het non-paper waar u naar verwijst in uw brief van 15 oktober inmiddels afgerond?3 Zo ja, kunt u dit non-paper aan de Kamer sturen? Zo nee, hoe heeft de EU kunnen interveniëren op basis van dit non-paper?
De EDEO heeft het non-paper gecoördineerd, de lidstaten hebben hierop commentaar gegeven. De EDEO heeft aangegeven het non-paper als een intern en vertrouwelijk stuk te zien, om die reden wordt het niet bijgevoegd in deze beantwoording. De EU heeft kunnen interveniëren, omdat met consensus in de COHOM is overeengekomen dat de EU dat zou doen op basis van de hoofdlijnen van het non-paper. De EU interventies vindt u in de bijlage.3
Kunt u toelichten wie de oorspronkelijk auteur van het non-paper is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke lidstaten hebben het non-paper ondersteund? Zijn er ook lidstaten die de inzet van het non-paper niet hebben onderschreven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ons informeren over de argumenten die worden aangedragen door tegenstanders van dit verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan het kabinet om de argumenten van tegenstanders toe te lichten.
Gezien uw opmerking dat de EU en de lidstaten de vrijwillige UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) als uitgangspunt dienen voor het bindend VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, kunt u toelichten op welke wijze de UNGP’s volgens u een afdwingbare status zouden kunnen krijgen in een nieuw VN-verdrag? Zijn er ook landen die niet per se de UNGP’s als uitgangspunt zien, en zo ja, welke?
De UNGPs moeten het uitgangspunt zijn voor alle ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven, omdat ze met consensus door de VN Mensenrechtenraad zijn aangenomen. Dit geeft de UNGPs een gezaghebbend karakter. De principes geven strategische en operationele richtlijnen en zijn daarom niet een-op-een om te zetten in een afdwingbare status. Als wordt nagedacht hoe bindende maatregelen effectief zouden kunnen zijn, moeten deze strategische en operationele richtlijnen wel het uitgangspunt vormen. Er zijn landen die de UNGPs niet per se als uitgangspunt zien. Ecuador en Zuid-Afrika hebben de UNGPs niet opgenomen in zero drafttekst voor het mogelijke verdrag over mensenrechten en bedrijfsleven.
Welke Europese instelling dan wel bestuurlijke laag is verantwoordelijk voor de inzet van de EU tijdens de OEIGWG-onderhandelingen? Op basis van welk mandaat komt deze inzet tot stand en wordt zij afgestemd met de lidstaten?
Mensenrechten betreffen een gezamenlijke bevoegdheid van de EU en haar lidstaten. Tot nu toe spreekt de EDEO namens de lidstaten, omdat er geen formeel EU-mandaat is. De inzet is tot stand gekomen binnen de EU-raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM).
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «de politieke insteek van de initiatiefnemers»?4
Met «politieke insteek» wordt bedoeld dat de initiatiefnemers de UNGPs niet hebben opgenomen als internationaal leidend kader. Hierdoor werd de focus van de verantwoordelijkheid verzwaard richting transnationaal opererende bedrijven, terwijl de UNGPs juist goed de verantwoordelijkheden benoemen van staten én alle bedrijven.
Wat is uw oordeel over de «zero draft» van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven die besproken is tijdens de vierde onderhandelingsronde? Kunt uw daarbij toelichten welke juridische struikelblokken u identificeert?
Op welke wijze zouden volgens u via protocollen die toegevoegd kunnen worden aan bestaande VN-verdragen afspraken over mensenrechten en het bedrijfsleven bindend kunnen worden gemaakt?
De zero draft tekst is relatief kort; hij bevat vijftien artikelen in tien pagina’s tekst. Gezien de complexiteit van de materie betekent dit dat er veel abstracte en algemene bewoordingen worden gebruikt, waarvan de reikwijdte en de praktische uitwerkingen nog onduidelijk zijn. Ter illustratie, artikel 5 van de zero draft tekst van Ecuador gaat over rechtsmacht. In artikel 11 lid 9 en 10 wordt verder de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen genoemd. Deze bepalingen laten nog veel vragen onbeantwoord: bijvoorbeeld of gedoeld wordt op rechtsmacht op het gebied van straf- civiel, of administratief recht, hoe de bepalingen in de praktijk moeten worden geïmplementeerd en wat de verhouding is met bestaande internationale afspraken op dit gebied. Ter vergelijking, de EU Verordening 44/2011 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen gaat alleen over burgerlijke en handelszaken en beslaat 76 artikelen in zeventien pagina’s tekst en 6 bijlagen.
De zero draft tekst bevat verder diverse bepalingen die raken aan bestaande internationale afspraken, bijvoorbeeld op het gebied van handel en investeringen, wederzijdse rechtshulp en internationaal privaatrecht, zonder dat duidelijk wordt gemaakt hoe de voorgestelde verdragstekst zich tot deze bestaande afspraken verhoudt. Andere bepalingen in de zero draft raken aan onderwerpen die primair in nationaal recht geregeld worden, zoals de aansprakelijkheid van bedrijven voor schade veroorzaakt door dochters of contractuele partners en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven. Dit alles betekent dat een verdrag geschoeid op de leest van de zero draft tekst vergaande implicaties kan hebben voor zowel het internationaal recht als het nationaal recht. Tot slot wordt in zero draft tekst geen enkele verwijzing naar de UNGP’s gemaakt en wordt de benadering gehandhaafd om het verdrag alleen van toepassing te laten zijn op transnationale activiteiten met winstoogmerk. Dit betekent dat niet alle bedrijven eronder zouden vallen, hetgeen niet wenselijk is.
Kunt u uw antwoorden toesturen voor het algemeen overleg van 31 oktober 2018 over de Raad Buitenlandse Zaken/Handel van 9 november 2018?
Het is niet mogelijk hier in algemene zin antwoord op te geven, omdat rekening moet worden gehouden met onder meer het specifieke doel van een eventueel voorgesteld protocol, de tekst van het desbetreffende verdrag en de politieke context. Wel wil ik hier opmerken dat overheden onder bestaande VN mensenrechtenverdragen al verplicht zijn hun burgers te beschermen tegen mensenrechtenschendingen door bedrijven.
Het bericht ‘Begrotingscomité laakt te grote Europese toegeeflijkheid tegenover Italië’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het jaarverslag van de European Fiscal Board (EFB)?1
Ja.
Kunt u reageren op de belangrijkste kritiekpunten op de Europese Commissie uit het rapport, te weten dat de Commissie te toegeeflijk is geweest tegenover overtreders van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Nederland deelt de kritiek van de EFB dat de Europese Commissie te toegeeflijk is geweest bij de implementatie van het SGP. Deze kritiek heb ik eerder dit jaar ook geuit in de eurogroep en publiekelijk laten weten. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 8.
Kunt u op een later moment integraal reageren op het hele jaarverslag en de kritiek- en feedbackpunten die daarin genoemd worden?
Ik maak graag van deze beantwoording gebruik om te reageren op de belangrijkste punten uit het jaarverslag. Zie ook vraag 8 en 11.
Heeft de Commissie nog de plicht om te reageren op dit jaarverslag of is de Commissie voornemens hierop te reageren? Zo niet, kunt u er dan bijvoorbeeld tijdens een volgende Eurogroep of Ecofinraad op aandringen dat de Commissie reageert op de voorstellen van de EFB en de kritiek serieus neemt?
De Europese Commissie is niet verplicht te reageren op het jaarverslag. Zij heeft gereageerd bij de bespreking van het rapport in een ambtelijk voorportaal van de Ecofinraad. Daarbij gaf de Europese Commissie aan veel kritiekpunten te herkennen, en deze mee te zullen nemen bij de evaluatie van het SGP (die voor eind 2019 moet zijn afgerond). De Europese Commissie gaf daarnaast aan enige nuance en balans te missen in het jaarverslag. Zo vloeit de flexibiliteit die wordt toegepast bij de implementatie van het SGP volgens de Europese Commissie voort uit de wensen van een groot deel van de lidstaten zelf. Nederland dringt er, bij alle gelegenheden waar de evaluatie en herziening van het SGP wordt besproken, op aan dat de Europese Commissie rekening houdt met de kritiek en voorstellen van de EFB.
Hoe kan de rol van de EFB in het adviseren over het begrotingstoezicht versterkt worden?
De rol van de EFB kan worden versterkt door een eigen secretariaat, financiële onafhankelijkheid en het recht zelf personeel aan te trekken, een eigen communicatiestrategie, het recht op zelfstandig onderzoek en aanvullende taken ten aanzien van de toepassing van het SGP. Ik heb eerder al aangedrongen op eigen financiële middelen voor de EFB, en zal dit blijven doen.
Deelt u de mening dat het versterken van de rol van dit orgaan van toegevoegde waarde kan zijn in het creëren van onafhankelijk en objectief begrotingstoezicht?
Ja.
Wat vindt u van de kritiek van de EFB dat vooral Italië meermaals (of zelfs te vaak) is weggekomen met het niet of half naleven van de Europese begrotingsregels?
Zoals eerder aangegeven deel ik de kritiek van de EFB en heb ik dit ook eerder geuit. De EFB geeft diverse voorbeelden van momenten waarop de Europese Commissie de diverse vormen van flexibiliteit die het SGP biedt, ruimhartig en cumulatief heeft toegepast. Dit heeft de Europese Commissie overigens ook aangegeven in de recente brief van de Europese Commissie aan Italië van 23 oktober jl. Naast Italië betrof de flexibiliteit ook andere lidstaten. Nederland heeft hier steeds bezwaar tegen gemaakt. De gekwalificeerde meerderheid die nodig was om de Commissie te corrigeren, ontbrak echter.
Deelt u de kritiek op de toenemende «flexibiliteit» binnen het SGP, zoals incrementeel door de Commissie voorgesteld? Deelt u de mening dat dit de handhaafbaarheid en helderheid van de begrotingsregels ondermijnt?
Ik deel de kritiek op de toenemende «flexibiliteit» binnen het SGP. De diverse vormen van flexibiliteit zijn in de loop der tijd veelal voorgesteld door de Europese Commissie, en vervolgens door de Raad onderschreven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het toepassen van een foutmarge bij het beoordelen van de structurele begrotingsinspanning («margin of significant deviation»), aanpassing van de vereiste begrotingsinspanning aan de economische situatie, en clausules die het mogelijk maken minder te bezuinigen als er structurele hervormingen of investeringen worden gepleegd. Daarnaast geeft de Europese Commissie soms een eigen ruimhartige uitleg aan de regels, bijvoorbeeld wanneer zij naleving van de preventieve arm opvoert als relevante factor om de correctieve arm niet te openen. Ook neemt de Europese Commissie sinds 2017 de vrijheid om een beoordelingsmarge («margin of discretion») toe te passen wanneer de economische situatie hierom vraagt, die de vereiste begrotingsinspanning kan halveren. Ik deel de mening dat de toenemende flexibiliteit de handhaafbaarheid en helderheid van de begrotingsregels vermindert.
Deelt u het verlangen en streven dat een volgende Commissie deze «flexibiliteit binnen het pact» weer intrekt, zoals bijvoorbeeld Commissie communicatie 52015DC0012?2
Ik streef naar een vermindering van de flexibiliteit binnen het SGP. Dat betekent niet dat alle vormen van flexibiliteit moeten worden geschrapt. Een zekere mate van flexibiliteit blijft wenselijk, zodat bij het bepalen van de vereiste begrotingsinspanning zo nodig rekening kan worden gehouden met een uitzonderlijke economische situatie en met de hoogte van de schuldvoorraad. Naar verwachting zal in toekomstige onderhandelingen over de herziening van het SGP een meerderheid van lidstaten ook pleiten voor behoud van een vorm van flexibiliteit. Flexibiliteit mag echter niet leiden tot minder transparantie en meer complexiteit, zoals nu het geval is.
Hoe verloopt de discussie over vereenvoudiging van het SGP? Wat is het krachtenveld en wanneer verwacht u besluiten, als u die al verwacht? Klopt de stelling dat nagenoeg iedereen vereenvoudiging van het SGP wil? Zo ja, waarom loopt de discussie dan al zo lang?
De discussie over vereenvoudiging van het SGP vindt momenteel plaats op ambtelijk niveau, zoals recent naar aanleiding van rapporten van de Europese Rekenkamer en van het Europees begrotingscomité. Daarbij pleiten landen met een goede begrotingsdiscipline (veelal noordelijke lidstaten) voor een strengere implementatie van het huidige SGP, en voor een toekomstig SGP dat minder ruimte laat voor een flexibele implementatie. Landen met een minder goede begrotingsdiscipline wijzen juist op de noodzaak om rekening te blijven houden met de economische omstandigheden in individuele lidstaten. Hierdoor is – ondanks de lippendienst aan vereenvoudiging – de bereidheid om de vele vormen van flexibiliteit en coulance daadwerkelijk te schrappen minder breed gedeeld. De Europese Commissie werkt momenteel ook aan een evaluatie van het SGP, die voor eind 2019 moet zijn afgerond. Die vormt de basis voor een Commissievoorstel voor herziening van het SGP, dat op zijn vroegst in 2020 onder een nieuwe Europese Commissie wordt verwacht. Of het zal komen tot een vergaande hervorming van het SGP is nog verre van zeker.
Kunt u uitgebreid schetsen hoe u denkt dat het SGP eenvoudiger, begrijpelijker en handhaafbaarder gemaakt kan worden?
Binnen de huidige opzet van het SGP zijn er verschillende wijzigingen denkbaar die het eenvoudiger, begrijpelijker en beter handhaafbaar kunnen maken. In de eerste plaats kan duidelijker worden vastgelegd wanneer een buitensporigtekortprocedure wordt geopend op basis van de schuldenregel. Momenteel worden diverse relevante factoren, waaronder «broad compliance» met de preventieve arm, opgevoerd als argument om deze procedure niet te openen. Dat geeft veel ruimte voor interpretatie en onzekerheid. In de tweede plaats kan het aantal vormen van flexibiliteit, waarvan er enkele zijn genoemd in het antwoord op vraag 8, worden teruggebracht. Voor zover er in de toekomst nog flexibiliteit wordt toegekend, is het bovendien wenselijk dat deze wordt gecompenseerd d.m.v. een hogere vereiste begrotingsinspanning in daaropvolgende jaren. In de derde plaats lijkt het raadzaam om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de beoordeling van de begrotingsinspanningen enerzijds en de besluitvorming over de consequenties ervan anderzijds. Momenteel zijn beide in handen van de Europese Commissie (waarbij de Raad slechts kan corrigeren met gekwalificeerde meerderheid), waardoor de toepassing van de regels wordt belast met politieke overwegingen. Tot slot zou de uitgavenregel een prominentere rol kunnen krijgen, aangezien deze indicator goed waarneembaar en controleerbaar is. De limiet op de uitgavengroei zou daarbij strenger kunnen worden gesteld voor lidstaten met hoge schuldenniveaus.
Naast eenvoud, begrijpelijkheid en handhaafbaarheid noemt de EFB enkele andere eigenschappen waaraan een toekomstig SGP zou moeten voldoen. Regels moeten helder gedefinieerd, transparant, flexibel, adequaat, consequent en efficiënt zijn. Dit zijn nuttige principes waaraan een toekomstig commissievoorstel voor een herziening kan worden getoetst. Over de Nederlandse positie ten aanzien van een dergelijk voorstel zult u te zijner tijd langs de gebruikelijke kanalen worden geïnformeerd.
Zoals uit het voorgaande spreekt, ben ik bereid na te denken over een eenvoudiger, begrijpelijker en handhaafbaarder SGP. Echter, wat we ook bedenken, uiteindelijk gaat het om de politieke wil om te handhaven. Ik heb sympathie voor de ideeën van de EFB om te hervormen, maar constateer dat het ontbreken van de wil om te handhaven een probleem vormt.
Wat vindt u van de suggesties die de EFB doet om meer te sturen op staatsschuld en de uitgavenregel meer nadruk te geven?
Zie het antwoord op vraag 11.
Het bericht dat lidstaten EU-miljarden niet op krijgen |
|
Renske Leijten (SP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Lidstaten krijgen EU-miljarden niet op»?1
Ja.
Klopt de bewering dat van de 460 miljard euro die binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) beschikbaar is gesteld voor Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) in 2017 slechts 16% is besteed en er nog 267,3 miljard euro op de plank ligt?
Het bestedingspercentage klopt feitelijk. Het resterende deel ligt echter niet vrij besteedbaar op de plank. De ESI-fondsen worden uitgevoerd door middel van programma’s met een looptijd van zeven jaar, waarin de planning van de uitgaven wordt vastgelegd. Deze programma’s worden aan het begin van de programmaperiode opgesteld door de lidstaat en goedgekeurd door de Europese Commissie.
Aan de hand van de programma’s worden (gefaseerd) projecten geselecteerd, waarvoor een deel van de middelen wordt vastgelegd (gecommitteerd). Pas als de kosten voor de uitvoering van deze projecten daadwerkelijk zijn gemaakt kunnen deze worden gedeclareerd bij de Europese Commissie.
Eind 2017 was de uitgave van alle voor de lidstaten beschikbare middelen gepland in de programma’s, ongeveer 60% van de middelen vastgelegd voor specifieke projecten, en 16% van de middelen gedeclareerd bij de Europese Commissie.
Deelt u de verklaring over de oorzaken van dit probleem – complexe regels over de EU-subsidies en te hoge eigen bijdrage? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen om dit te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de huidige uitvoeringssystematiek van de ESI-fondsen complex is, en dat dit heeft bijgedragen aan de late start van de programma’s. Een deel daarvan is echter onvermijdelijk wanneer deze gelegen is in het opstellen van goede beheers- en controlesystemen voordat lidstaten kosten mogen declareren bij de Europese Unie. Dit is noodzakelijk om de risico’s op een onrechtmatige besteding van de middelen zoveel mogelijk te verkleinen.
Daarnaast bestaat er in de huidige programmaperiode ook een groot aantal regels die onnodig complex en vertragend zijn, en weinig tot geen toegevoegde waarde hebben. Samen met de Nederlandse decentrale overheden zet het kabinet daarom in op een sterk vereenvoudigde uitvoeringssystematiek voor de periode 2021–2027, waarbij de rechtmatige besteding van de middelen niet in gevaar komt. De voorstellen van de Commissie zijn daarbij een bemoedigende stap in de goede richting.
Ik deel niet de mening dat de vereiste nationale bijdragen een belemmerende factor zijn. Voor deze zogenaamde nationale cofinanciering wordt goed gekeken naar de economische ontwikkeling en daarmee draagkracht van lidstaten. Minder ontwikkelde regio’s, zoals bijvoorbeeld in Bulgarije, hoeven slechts 15% zelf bij te dragen. Voor zogenaamde transitieregio’s ligt dat percentage op 40% en voor meer ontwikkelde regio’s zoals in Nederland is dat 50%. Dit mogen nationale of decentrale publieke middelen zijn, maar ook private middelen. Het kabinet vindt het van belang dat lidstaten zelf een betekenisvolle financiële bijdrage leveren aan de programma’s die door de ESI-fondsen gefinancierd worden. Daarmee wordt eigenaarschap gecreëerd, wat de kwaliteit van de projecten ten goede komt. Mede dankzij de investeringen uit de ESI-fondsen zijn veel lidstaten de afgelopen jaren economisch sterker geworden.
Kunt u per ESI-fonds (ERDF, ESF, CF, EAFRD en EMFF) en per EU-lidstaat inzichtelijk maken wat het beschikbare budget was, wat de hoogte is van de daadwerkelijke bestedingen tot nog toe, in hoeverre deze bestedingen rechtmatig waren, en welke bestedingen nog gepland staan voor het einde van het huidige Meerjarig Financieel Kader in 2020?
Via de website https://cohesiondata.ec.europa.eu/ maakt de Europese Commissie voor iedereen inzichtelijk hoeveel geld elke lidstaat krijgt, uit welk ESI-fonds, hoeveel is toegewezen aan projecten, en hoeveel daarvan is gedeclareerd bij de Europese Commissie. De declaraties worden aan de hand van audits van de door Europese Commissie gemandateerde nationale auditautoriteiten en van de Europese Rekenkamer gecontroleerd op rechtmatigheid. Het kabinet heeft geen zicht op de resultaten van deze audits in alle lidstaten, maar onrechtmatige betalingen moeten door de lidstaten altijd worden teruggevorderd (Verordening 966/2012 artikel 59 lid 2), en zullen in de cijfers van deze website indien nodig worden gecorrigeerd. De planning is nog steeds dat de voor de programmaperiode 2014–2020 beschikbare budgetten geheel worden uitgeput.
Kunt u de Kamer inlichten welke dertien verdachte transacties naar de antifraudedienst, OLAF, zijn doorgestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen inzicht in de meldingen die de Europese Rekenkamer aan OLAF heeft gedaan met betrekking tot verdachte transacties. Deze informatie wordt immers nooit openbaar gemaakt. Het is aan OLAF om vast te stellen of er in deze dertien gevallen daadwerkelijk sprake is geweest van misbruik van EU-fondsen.
Wat gebeurt er met budgetten die aan het einde van de periode niet besteed zijn? Klopt het dat de niet uitgegeven bedragen na het verlopen van deze periode toevallen aan de lidstaten die deze enveloppes toebedeeld kregen, zonder dat er toezicht is op de besteding van de middelen?
Het klopt niet dat de niet uitgegeven bedragen na afloop van de programmaperiode toevallen aan de lidstaten die deze enveloppes toebedeeld kregen.
De lidstaten ontvangen uitsluitend dat deel van de landenenveloppe waarmee daadwerkelijk projecten zijn gefinancierd die bijdragen aan het bereiken van de Europees vastgestelde doelstellingen.
In de programmaperiode 2014–2020 kunnen deze projecten tot en met 31 december 2020 worden geselecteerd. De lidstaat kan geen aanspraak meer maken op het deel van de landenenveloppe dat op dit moment nog niet voor specifieke projecten is vastgelegd. Tevens kan de lidstaat geen aanspraak meer maken op het deel van de landenenveloppe dat drie jaar nadat het voor een specifiek project is vastgelegd nog niet daadwerkelijk is uitgegeven en gedeclareerd bij de Europese Commissie (decommitteringen). Bij decommittering komen de vastleggingen voor de ESI-fondsen te vervallen en kunnen deze niet opnieuw worden aangegaan.
Betekent het achterblijven van bestedingen vanuit ESI-fondsen dat de (toekomstige) bijdragen van Nederland aan deze ESI-fondsen lager worden dan geraamd? Wat gebeurt er met de vrijgekomen gelden?
De recente en huidige vertragingen in de implementatie van de ESI-fondsen leidden en leiden tot lager dan eerder geraamde Europese betalingen en ook tot lagere nationale afdrachten. Het kabinet houdt er rekening mee dat de vertraagde betalingen in latere jaren alsnog tot besteding komen. De recente en huidige lagere nationale afdrachten zijn en worden zodoende doorgeschoven naar toekomstige begrotingsjaren. Uw Kamer is hierover eerder meermaals over geïnformeerd; meest recent bij Miljoenennota 2019 en de ontwerpbegroting 2019 van Buitenlandse Zaken.
Welke gevolgen heeft het achterblijven van bestedingen vanuit ESI-fondsen voor de Nederlandse inzet inzake de hoogte van ESI-fondsen binnen het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027? Beaamt u dat deze situatie reden is om de omvang van zowel het budget voor ESI-fondsen als het integrale Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 drastisch te verkleinen?
Het kabinet is van mening dat de omvang van het nieuwe MFK benedenwaarts moet worden bijgesteld als gevolg van Brexit. Daarnaast pleit het kabinet voor een grondige modernisering van het nieuwe MFK. Onderdeel van die inzet is een bezuiniging op de ESI-fondsen, zowel om de benodigde bezuiniging te realiseren als om ruimte te maken voor nieuwe prioriteiten binnen de begroting, die naar de mening van het kabinet hogere toegevoegde waarde kennen. Bij de onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid dient de absorptiecapaciteit van lidstaten ook een punt van aandacht te zijn.
Welke maatregelen bent u van plan voor te stellen in het kader van de onderhandelingen voor het volgende Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 om de onregelmatigheden in de EU-uitgaven te verhelpen?
De verantwoordelijkheid voor de rechtmatige uitvoering van de Europese begroting ligt primair bij de Europese Commissie en de lidstaten. De inrichting van het controle- en beheerssysteem voor de uitvoering van de Europese begroting zijn neergelegd in het vigerende Financieel Reglement. Nederland is een actieve lidstaat geweest bij de onderhandelingen van het Financieel Reglement en steunt de Europese Commissie in een strikte handhaving binnen deze kaders. Het kabinet ziet daarnaast graag dat de Europese Commissie de jaarlijkse Annual Control Reports (ACR’s) openbaar maakt. Dit zijn de jaarlijkse auditrapportages van lidstaten over de besteding van EU-fondsen in hun land of regio, inclusief foutenpercentages. Het op deze wijze verhogen van de transparantie in de verantwoordingsketen met landspecifieke gegevens, kan naar het oordeel van het kabinet een positief effect hebben op een verdere verbetering van de rechtmatigheid van de uitvoering van de Europese begroting. Waar mogelijk zal het kabinet dit punt in de daartoe relevante onderhandelingen inbrengen.
Klopt het dat de Europese investeringen niet worden meegeteld in de nationale begroting? Zo ja, zouden nationale investeringen dan niet ook moeten worden uitgezonderd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inkomsten en uitgaven van de Europese Unie worden begroot op de Europese begroting en verantwoord in het jaarverslag van de Europese Rekenkamer. Deze inkomsten en uitgaven maken geen onderdeel uit van de nationale begroting. Nationale inkomsten en nationale uitgaven worden begroot op de Rijksbegroting en verantwoord in het Financieel Jaarverslag.
Kent u het bericht «Consul berispt om redden van Joden»?1
Ja.
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk, voormalig Nederlandse consul in Litouwen, die voor het redden van duizenden Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog als dank een reprimande kreeg van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ik ben bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken.
Herinnert u zich het staatsbezoek aan Litouwen waarbij een monument voor Jan Zwartendijk werd onthuld?
Op 15 juni 2018 werd in Kaunas te Litouwen in aanwezigheid van de Majesteit, de president van Litouwen, en mijzelf door de twee nog in leven zijnde kinderen van Jan Zwartendijk een monument onthuld ter ere van hun vader.
Deelt u de mening dat Jan Zwartendijk eerder een standbeeld verdient dan een reprimande?
Jan Zwartendijk verdiende geen reprimande zoals die naar de veronderstelling van Jan Brokken in zijn boek heeft plaatsgevonden in 1964. Als dat is gebeurd was dat volstrekt ongepast en zijn nu ruimhartige excuses op hun plaats. Jan Zwartendijk verdiende erkenning en eerbetoon voor zijn dappere gedrag. Die heeft hij, helaas postuum, vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw op verschillende manieren ontvangen.
Bent u bereid om namens uw voorganger excuses aan te bieden aan de nabestaanden van Jan Zwartendijk dan wel hen uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek?
En marge van de onthulling van het monument op 15 juni jl. hebben de Majesteit en ik persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van Jan Zwartendijk, waarbij uiting is gegeven aan grote bewondering voor het optreden van hun vader in 1940. Ook heeft de secretaris-generaal van mijn ministerie gesproken met de zoon van Jan Zwartendijk en per brief aan de familie aangegeven dat als het zo is dat Jan Zwartendijk een berisping heeft gekregen, dit volstrekt ongepast was en nu ruimhartige excuses verdient.
De reactie vanuit de Europese Commissie, Navo en Europese leiders op de uitslag van het referendum in Macedonië |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Beoordeelt u het referendum als een interne kwestie over de naam van het land of als een stem voor of tegen lidmaatschap van de Navo en op termijn van de Europese Unie (EU)?
Het referendum in Macedonië van 30 september jl. betrof de vraag «Are you in favour of EU and NATO membership by accepting the agreement between the Republic of Macedonia and the Republic of Greece?». Het referendum is daarmee door de Macedonische regering gekoppeld aan toekomstige EU en NAVO-toetreding.
Erkent u dat de uitbundige reacties van Navo-baas Stoltenberg, voorzitter van de Europese Raad Donald Tusk en uitbreidings-eurocommissaris Hahn op de uitslag doen vermoeden dat de EU en Navo het referendum zien als keuze voor de EU en Navo?1 2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook voorbarig dat de Navo-baas en de uitbreidings-eurocommissaris de uitslag omarmen, omdat deze – in verband met de lage opkomst – ongeldig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel internationale reacties benadrukten in de eerste uren nadat de uitslag bekend werd de grote steun die de Macedoniërs die gestemd hebben aan het Prespa akkoord gaven. Aangezien het referendum consultatief was, is het Prespa-akkoord niet aangenomen of verworpen. Het Macedonische parlement is nu aan zet.
Wat vindt u van de inmenging van de heer Tusk die vooraf een filmpje tot de bevolking richtte met als boodschap dat enkel een ja vooruitgang brengt?3
De heer Tusk spreekt in zijn filmpje over zijn eigen ervaringen om met een stem een verschil te maken. Hij roept mensen op om van hun stemrecht gebruik te maken.
Is het gerechtvaardigd dat de EU zich terecht inspant tegen inmenging van andere mogendheden op nationale verkiezingen, maar dat zij zelf een erg actieve rol heeft gespeeld in het referendum van Macedonië en daarmee wellicht een boycot heeft afgeroepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Prespa-akkoord is door de EU verwelkomd als oplossing van een langlopend conflict door middel van dialoog. Hiermee vervullen Macedonië en Griekenland een voorbeeldrol in de regio en maken zij verdere toenadering van Macedonie tot de Euro-Atlantische structuren mogelijk. In het referendum heeft de Macedonische regering het Prespa akkoord gekoppeld aan toekomstige EU en NAVO-toetreding.
In dit licht hebben vertegenwoordigers van de Unie en de NAVO hun betrokkenheid getoond door openlijk op te roepen van het stemrecht gebruik te maken.
Het bericht ‘Italy’s government agrees sharply higher public spending plan’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Italië op 27 september 2018 een begroting presenteerde waarin de uitgaven fors toenemen?1
Italië heeft op 27 september 2018 enkele beleidsplannen bekend gemaakt die vervolgens zijn opgenomen in de Italiaanse ontwerpbegroting (Draft Budgetary Plan – DBP) voor 2019. Deze ontwerpbegroting is op 16 oktober jl. ingediend bij de Europese Commissie. Hierin nemen de uitgaven inderdaad fors toe.
Klopt het bericht dat Italië uitkomt op een begrotingstekort van 2,4% in 2019? Klopt het dat dit een verslechtering is ten opzichte van het eerder voorgenomen tekort van 0,8%? In welke beleidsmaatregelen uit zich deze verslechtering?
In de Italiaanse ontwerpbegroting wordt uitgegaan van een begrotingstekort van 2,4% bruto binnenlands product (bbp) in 2019. Dit is een verslechtering ten opzichte van het door de vorige regering voorgenomen tekort in 2019. De verslechtering van het nominaal begrotingstekort komt door een reeks aan beleidsmaatregelen, waaronder het verlagen van de pensioenleeftijd, de invoering van het basisinkomen en extra publieke investeringen.
Hoe geloofwaardig is dit cijfer van 2,4%? Welke aannames zitten hier in, bijvoorbeeld over de Italiaanse economische groei en zijn deze geloofwaardig? Hoe groot is het risico dat het begrotingstekort met de voorgenomen uitgaven en belastingverlagingen alsnog boven de 3% duikt?
Het nominaal begrotingstekort van 2,4% bbp is gebaseerd op meerdere aannames, bijvoorbeeld over de verwachte inflatie, olieprijs, groei van de wereldhandel. Ook gaat de ontwerpbegroting ervan uit dat de reële bbp-groei in 2019 op 1,5% bbp zal uitkomen. Daarnaast doet de begroting aannames ten aanzien van het effect van maatregelen om uitgaven te beperken en belastinginkomsten te verhogen. Het risico dat het begrotingstekort hoger uitvalt dan de geraamde 2,4% kan niet worden uitgesloten, met name als gevolg van hoger dan verwachte uitgaven of lager dan verwachte inkomsten. De Europese Commissie heeft in haar brief van 23 oktober dan ook de zorg uitgesproken dat het tekort mogelijk nog oploopt. Over het risico dat het tekort alsnog boven de 3% duikt, heeft de Europese Commissie niets genoemd.
Wat zijn de precieze budgettaire verplichtingen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voor Italië in 2019 en op lange termijn?
Voor 2019 heeft Italië verschillende budgettaire verplichtingen. Allereerst heeft Italië de verplichtingen van de preventieve arm. Die stelt dat Italië het structureel begrotingssaldo, dat wil zeggen het nominaal begrotingssaldo gecorrigeerd voor de conjunctuur en eenmalige uitgaven, met 0,6% bbp moet verbeteren. Daarnaast moet Italië voldoen aan de zogeheten uitgavenregel. Deze schrijft voor dat Italië haar netto-uitgaven met maximaal 0,1% bbp mag laten toenemen. Verder gelden de eisen uit de correctieve arm. Die houden in dat Italië geen nominaal begrotingstekort groter dan 3% bbp mag hebben en dat de schuld in 2019 met gemiddelde 1/20ste moet afnemen over een periode van drie jaar. De budgettaire verplichtingen uit het SGP worden per jaar vastgesteld, en zijn daarom nog niet precies bekend voor de jaren na 2019. Wel staat vast dat Italië op basis van de regels van het SGP moet blijven werken aan een verbetering van het structurele saldo en een afbouw van de overheidsschuld.
Kan het begrotingstekort en de staatssschuld van Italië als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) voor de laatste tien jaar gegeven worden? Kan, indien beschikbaar, de verwachting voor de komende vijf jaar gegeven worden?
Onderstaand het nominaal begrotingstekort en de publieke schuld van Italië als percentage van het bbp voor de laatste tien jaar en voor het komende jaar, gebaseerd op de lenteraming van de Europese Commissie. De Europese Commissie raamt altijd één jaar vooruit, zodat een verwachting voor de komende vijf jaar niet gegeven kan worden.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Publieke schuld in % van het bbp
102,4
112,5
115,4
116,5
123,4
129,0
131,8
131,5
132,0
131,8
130,7
129,7
Nominaal begrotingssaldo in % van het bbp (EMU-saldo)
– 2,63
– 5,25
– 4,21
– 3,68
– 2,92
– 2,92
– 2,99
– 2,58
– 2,48
– 2,31
– 1,69
– 1,74
Deelt het kabinet de mening dat het opbouwen van financiële buffers voor mindere tijden door middel van het afbouwen van de staatsschuld van het grootste belang is? Hoe rijmt dit met een tekort van 2,4%?
Het kabinet deelt de mening dat het opbouwen van financiële buffers voor mindere tijden door middel van het afbouwen van de overheidsschuld noodzakelijk is. Gezien de huidige stand van de conjunctuur, is dit moeilijk te rijmen met een nominaal begrotingstekort van 2,4% bbp. Dit blijkt ook uit de ontwikkeling van het structureel saldo, dat het nominaal begrotingstekort schoont voor conjuncturele effecten. De Italiaanse ontwerpbegroting gaat uit van een verslechtering van het structureel saldo.
Wat is uw reactie op deze gepresenteerde begroting? Ziet u risico’s voor de Europese en Nederlandse economie wanneer landen binnen de eurozone hun budgettaire verplichtingen niet serieus nemen? Zo ja, welke?
De budgettaire verplichtingen binnen de eurozone zijn gericht op het goed functioneren van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten voldoen aan de budgettaire verplichtingen die voortvloeien uit het SGP, opdat lidstaten de ruimte hebben om aan financieringsverplichtingen te voldoen, economische tegenwind zelf op te vangen door inzet van automatische stabilisatoren en groeiversterkende overheidsuitgaven te kunnen doen.
Ik vind het dan ook zorgelijk dat de Italiaanse ontwerpbegroting niet aan de budgettaire verplichtingen voldoet.
Hoe verloopt dit verdere budgettaire proces, zowel in Italië als in Europa? Spreekt de Europese Commissie zich nog uit over deze ontwerpbegroting? Zo ja, wanneer?
De Europese Commissie heeft begin oktober Italië al een brief gestuurd waarin het benadrukt dat de ontwerpbegroting zou moeten voldoen aan de Europese begrotingsregels. Vervolgens heeft de Europese Commissie op 19 oktober gereageerd op de ingediende ontwerpbegroting. In deze brief stelde de Commissie vast dat de ontwerpbegroting mogelijk niet zou gaan voldoen aan de eisen uit het SGP. Hierop heeft Italië op 22 oktober gereageerd en aangegeven bewust de regels te overtreden. Op 23 oktober heeft de Europese Commissie na overleg tussen de Commissarissen besloten de Italiaanse ontwerpbegroting terug te sturen en te vragen om een herziening. Italië heeft nu drie weken de tijd een nieuwe ontwerpbegroting in te dienen waarbij de Europese Commissie binnen twee weken na het inleveren van de nieuwe begroting met een nieuwe opinie komt.
Bent u bereid erop aan te dringen dat de Europese Commissie zich nu, als bewaker van de Europese verdragen, wel fel uitspreekt als Italië zich niet aan de Europese financiële verplichtingen houdt?
Ja. (zie ook antwoord bij vraag 10)
Wordt deze begroting of de consequenties ervan voor (de geloofwaardigheid van) het SGP nog besproken in een vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad? Zo ja, wanneer? Bent u in dat geval dan voornemens een standpunt in te nemen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid het belang van gezonde publieke financiën en het opbouwen van buffers te benadrukken?
In het algemeen worden nationale begrotingen niet individueel besproken in een vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad. Echter, tijdens de Eurogroep van 1 oktober jl. is stilgestaan bij de eerste indicaties van de Italiaanse begroting voor 2019. Daarbij heb ik mijn zorgen geuit over de Italiaanse ontwerpbegroting en om opheldering gevraagd van de Italiaanse Minister van Financiën Tria. Tevens heb ik benadrukt hoe belangrijk het is dat de Commissie het Pact strikt handhaaft en de Italiaanse ontwerpbegroting terugstuurt indien deze niet voldoet aan de eisen van het SGP.
Ook heeft de Minister-President in een gesprek met de Italiaanse premier Conte aangegeven dat Nederland vindt dat de Italiaanse begroting aan de regels moet voldoen en dat Nederland noodzakelijke vervolgstappen van de Commissie steunt.
De Eurogroep zal de opinies van de Europese Commissie over de ontwerpbegrotingen van Eurolanden bespreken en, indien gewenst, een verklaring hierover aannemen. Bij die gelegenheid zal ik opnieuw oproepen tot het naleven van de SGP-regels, met oog op gezonde publieke financiën en het opbouwen van buffers.
Als Italië zelfs in deze bloeiende economie en hoogconjunctuur het nog maar net voor elkaar krijgt om een begrotingstekort onder de SGP-norm van 3% te presenteren, wat zegt dit dan over de stand van de Italiaanse publieke financiën als het straks weer minder gaat met de economie?
Hoe publieke financiën van lidstaten zich zullen ontwikkelen als het minder gaat met de economie, hangt mede af van het begrotingsbeleid in reactie op de economisch mindere tijden. De regels van het SGP zijn zo ingericht dat lidstaten in goede economische tijden een substantiële veiligheidsmarge tot de 3% moeten aanhouden om zo in economisch slecht weer niet over de 3%-grens heen te gaan of genoodzaakt te worden verkrappend begrotingsbeleid te voeren.
Hoe schokbestendig zijn de Italiaanse publieke financiën?
De schokbestendigheid van de publieke financiën laat zich definiëren door de mate waarin een lidstaat een schok kan opvangen door middel van automatische stabilisatoren. Hiervoor is het nodig dat een lidstaat genoeg begrotingsruimte heeft om tijdens een schok extra uitgaven te doen (voor o.a. werkloosheidsuitkeringen) terwijl er minder belastinginkomsten binnenkomen. Deze begrotingsruimte wordt gecreëerd door een gezond schuldenniveau en voldoende laag begrotingstekort in economisch goede tijden. Dit maakt het mogelijk om schuld en tekort te laten oplopen in economisch slechtere tijden zonder overtreding van de Europese begrotingsregels. Voor Italië geldt dat het een hoog schuldenniveau en een relatief groot begrotingstekort heeft, hetgeen de schokbestendigheid beperkt.
Wat zegt het dat Italië niet alleen de geloofwaardigheid van de regels van de bankenunie lijkt te ondermijnen (zie bijvoorbeeld de schriftelijke vragen van het lid Harbers), maar nu ook de geloofwaardigheid van het SGP ondermijnt?2
Het is nu aan Italië om de ontwerpbegroting aan te passen en in lijn met de Europese begrotingsregels te brengen.
De voorbereiding van Nederland op een keiharde Brexit |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Lodewijk Asscher (PvdA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drama in Salzburg stort brexit in een ongekende crisis», over de Europese top waar u zelf aanwezig was en waar harde woorden over de Brexit gevallen zijn?1
Ja
Herinnert u zich dat de Brexit-rapporteurs in november 2017 waarschuwden voor een Brexit zonder afspraken en de regering vroegen daarvoor voorbereidingen te treffen?2
Ja
Deelt u de mening dat het «no deal»-scenario helaas veel waarschijnlijker geworden is?
Het risico dat de Eruopese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) geen overeenstemming bereiken over een terugtrekkingsakkoord blijft reëel en geeft onverminderd reden tot voorbereiding op een no deal scenario, ook wel het cliff-edge scenario genoemd, door de rijksoverheid en het bedrijfsleven. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat zowel de EU als het VK de intentie en het belang hebben om een cliff-edgescenario per 29 maart 2019 te vermijden.
Herinnert u zich dat u in de Voorjaarsnota (juni 2018) fors extra middelen beschikbaar gesteld heeft aan de douane, de NVWA maar ook aan justitie als voorbereiding op een harde Brexit?
Ja, voor de Douane en NVWA zijn middelen beschikbaar gesteld door de Minister van Financiën. Daarnaast zijn op de begroting van Justitie en Veiligheid kosten ingepast naar aanleiding van de terugtrekking van het VK uit de EU.
Kunt u aangeven hoeveel van 928 extra douaniers en 143 extra medewerkers bij de NVWA en welk deel van de benodigde capaciteit bij justitie operationeel zal zijn op 29 maart 2019?
Binnen het beleidsterrein Justitie en Veiligheid bereiden verschillende diensten zich voor op de terugtrekking van het VK uit de EU, door middel van capaciteitsuitbreiding en de aanpassing van systemen dan wel werkprocessen. Over de voortgang van deze voorbereidingen is uw Kamer op 7 september jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 23 987, nr. 261), alsmede tijdens het plenaire debat van 13 september jl. ter voorbereiding van de informele Europese Raad van 21 en 22 september jl. Niet alle ongunstige gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU zullen door Nederland volledig kunnen worden opgevangen, zoals langere wachtrijen voor Britse burgers en andere «derdelanders» aan de grens. Voornoemde voorbereidingen zijn er evenwel op gericht om vanaf 30 maart 2019 processen zoals de politiële en justitiële samenwerking met het VK en de grenscontroleprocessen zo ordelijk en veilig mogelijk te laten verlopen.
De 143 fte extra medewerkers bij de NVWA zijn (met de huidige handelsstromen) nodig bij het meest ongunstige scenario, het cliff-edge scenario, waarin bij de handel met het VK als derde land wordt teruggevallen op het WTO-regime. Het grootste deel hiervan, ongeveer 100fte, betreft toezichthoudende dierenartsen (waarvan 20 fte voor import en 80 fte voor export) en ruim 40 medewerkers die worden ingezet voor aansturing en ondersteuning. De prognose is dat deze laatste groep van ruim 40 fte voor 30 maart 2019 operationeel zal zijn. Ook voor de import controles is de verwachting dat de benodigde 20 extra dierenartsen op 30 maart operationeel kunnen zijn. Voor de export certificering is het niet mogelijk om alle 80 extra dierenartsen voor 30 maart 2019 geworven en opgeleid te hebben; verwacht wordt dat de NVWA op dat moment nog een tijdelijk tekort zal hebben van ongeveer 50 fte voor exportcertificering. Voor deze groep geldt overigens de grootste onzekerheidsmarge aan de daadwerkelijke behoefte van capaciteit. Indien de importeisen van het Verenigd Koninkrijk het Export Kanalisatie Systeem, dat voor vrijwel alle andere derde landen waar Nederland naar exporteert de standaard is, mogelijk maken, dan scheelt dit bijvoorbeeld al tussen de 20 en 25 dierenartsen.
Zoals het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) vermeldt, is de verwachting dat er eind maart 2019 ruim 300 douaniers extra inzetbaar zijn t.b.v. de terugtrekking van het VK uit de EU. Daarna loopt de werving door, zodat binnen afzienbare tijd het volledige extra aantal van 928 fte in de douaneorganisatie aan het werk is.
Indien we nog ver verwijderd zijn van het aantal aan te nemen mensen, wat is daarvan de reden? Konden er niet voldoende mensen gevonden worden of is de werving bewust vertraagd?
Door de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen heeft de NVWA al jaren moeite met het vervullen van haar vacatures voor toezichthoudend dierenarts. Uw Kamer is hier de afgelopen jaren met regelmaat over geïnformeerd. De onzekerheid over de omvang van de werkzaamheden als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU maakt bovendien dat de NVWA dierenartsen niet op voorhand voor langere tijd kan binden. Om die reden heeft de NVWA bij de werving ten behoeve van het opvangen van de terugtrekking van het VK uit de EU, behalve naar de Nederlandse markt, ook nadrukkelijk naar dierenartsen in de rest van Europa gekeken. Voor de import controles is daarbij met name gezocht naar Vlaamse dierenartsen, omdat de taalbarrière daar slechts een marginale rol speelt; dat is ook de reden waarom het voor de import controles mogelijk is om de benodigde extra capaciteit beschikbaar te krijgen. Voor de niet-Nederlandstalige dierenartsen is gekozen om, voorafgaand aan de interne NVWA opleiding tot toezichthoudend dierenarts, een intensieve taalopleiding aan te bieden, zodat zij straks op voldoende niveau met de bedrijven en collega’s kunnen communiceren. Dit maakt echter wel dat het traject van werven tot opleiden een langere doorlooptijd kent. De werving zal gecontinueerd worden totdat de NVWA voldoende dierenartsen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.
In het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) is aangegeven dat en waarom gefaseerd wordt geworven. De belangrijkste overweging is dat het totale aantal extra douaniers dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU zal worden geworven een dusdanige omvang (928 FTE) heeft, dat een gefaseerde instroom noodzakelijk is. Dit teneinde een zorgvuldige werving- en selectieprocedure alsmede het daarbij behorende opleidingstraject binnen de staande organisatie te realiseren.
Om nieuwe medewerkers tijdig beschikbaar te hebben op 30 maart 2019, is naast de reguliere douaneopleiding een traject opgestart om voor een aantal gerelateerde processen aan de terugtrekking van het VK uit de EU meer taakgericht op te leiden. Dit verkort het opleidingstraject en versnelt de beschikbaarheid van nieuwe medewerkers aanzienlijk. Inmiddels zijn de eerste drie wervingsrondes nagenoeg afgerond. Door met verschillende wervingsrondes te werken, wordt een bredere groep van potentieel geïnteresseerde kandidaten bereikt.
Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waaronder naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opgestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.
Kunt u aangeven of elk van deze diensten een harde Brexit kan opvangen en operationeel gereed zal zijn op 29 maart 2019?
Welke risico’s loopt Nederland door het feit dat de capaciteit van deze diensten nog niet voldoende is op 29 maart 2019?
Wanneer op 30 maart 2019 daadwerkelijk de volledige extra capaciteit nodig is, zal dit resulteren in verplaatsen van exportkeuringen naar een later tijdstip op de dag of naar het verschuiven naar de volgende werkdag. Het bestaande planningskader biedt deze mogelijkheid. Voor de bedrijven die exportkeuringen aanvragen betekent dit echter wel een tijdelijke verlaging van het niveau van dienstverlening van de NVWA.
De Douane handhaaft risicogericht. Dat betekent dat keuzes worden gemaakt waarbij de capaciteit ingezet wordt daar waar de risico’s het grootst zijn. Doordat nog niet alle benodigde douaniers inzetbaar zijn, zullen als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU scherpere keuzes moeten worden gemaakt bij het afdekken van de handhavingsrisico’s.
Welke andere extra maatregelen moet u nog meer treffen en kunt u aangeven of daar voldoende voorzieningen voor getroffen zijn?
De departementen nemen zelf de benodigde mitigerende maatregelen op hun beleidsterreinen, de Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een coördinerende rol. Met de Voorjaarsnota 2018 en in de Rijksbegroting 2019 zijn de voorzienbare budgettaire gevolgen van de departementale voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU verwerkt. Financiering van eventuele extra maatregelen zal in principe uit de lopende de begrotingen van de betrokken ministeries moeten komen.
Over de laatste stand van zaken van de voorbereidingen op een scenario waarbij het VK de EU verlaat zonder terugtredingsakkoord (cliff-edge) is uw Kamer op 7 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2017–2018, 23 987, nr.261). Tijdens de technische briefing op 10 oktober aanstaande ontvangt de vaste commissie voor Europese Zaken nader informatie over de extra te treffen maatregelen en voorzieningen. Dit betreft een vertrouwelijke briefing.
Hoewel het kabinet zich tot het uiterste inspant om alle voorzienbare negatieve gevolgen te minimaliseren, is het onvermijdelijk dat het cliff-edge scenario gepaard zal gaan met verstoringen en problemen. Het is dan ook van belang dat medeoverheden, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op alle mogelijke scenario's; niet alle oplossingen ten aanzien van contingency planning en preparedness kunnen van de overheid komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 1 oktober 2018, de maandag voor de Algemene Financiële Beschouwingen, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de Europese parlement killerrobots wil verbieden |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europees Parlement wil «killer robots» verbieden»1?
Ja.
Klopt het dat het Europees Parlement van mening is dat zogenoemde «killerrobots» verboden zouden moeten worden?
Het Europees Parlement roept met de resolutie van 12 september 2018 over autonome wapensystemen (2018/2752 RSP) de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de EU-lidstaten en de Europese Raad op om (1) een gezamenlijke positie ten aanzien van «lethal autonomous weapon systems (LAWS)» overeen te komen en (2) zich sterk te maken voor internationale onderhandelingen over een juridisch instrument om dodelijke autonome wapensystemen te verbieden.
Hierbij definieert het Europees Parlement LAWS als wapensystemen «die zonder beduidende menselijke controle de kritische taken van het kiezen en aanvallen van afzonderlijke doelwitten verrichten» en geeft daarbij ook aan dat «geautomatiseerde, op afstand bediende systemen» geen LAWS zijn. In de resolutie komt de term «killer robots» niet voor.
Klopt het dat het Europees Parlement wil dat de Europese Unie (EU) en de afzonderlijke lidstaten het voortouw nemen in het proces om dergelijke volledig geautomatiseerde wapensystemen internationaal taboe te verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft u ondernomen na aanleiding van het rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over autonome wapensystemen van oktober 2015? Wat zijn uw vervolgstappen naar aanleiding van het AIV-rapport uit 2015?
Het kabinetsstandpunt en de voorgenomen inzet ten aanzien van de internationale discussie zijn verwoord in de kabinetsreactie op het advies «Autonome wapensystemen: de noodzaak van betekenisvolle menselijke controle» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV)2, waarin het kabinet het advies heeft overgenomen. Kern van voorgenoemd rapport en kabinetsstandpunt is dat alle wapensystemen, inclusief autonome wapensystemen, onder betekenisvolle menselijke controle moeten staan. Het kabinet verwerpt op voorhand de ontwikkeling en inzet van autonome systemen die niet onder menselijke controle staan.
De Ministeries van Defensie en van Buitenlandse Zaken hebben met het oog op de praktische invulling van het concept van betekenisvolle menselijke controle in autonome wapensystemen de afgelopen jaren uiteenlopende onderzoeksprojecten gefinancierd, waaronder projecten van de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), van het United Nations Institute for Disarmament Research (UNIDIR), van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) en ook een promotieonderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU).
De uitkomsten van die onderzoeken zijn ingebracht in het internationale debat over autonome wapensystemen dat plaatsvindt binnen de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) van de Verenigde Naties. Daarnaast is Nederland bij elke vergadering van de CCW over autonome wapensystemen met een brede delegatie van experts aanwezig en heeft Nederland non-papers ingediend voor een betere discussie.
Het kabinet is zich ervan bewust dat toekomstige ontwikkelingen, in het bijzonder technologische ontwikkelingen en de toepassing daarvan, lastig te voorspellen zijn. Om die reden heeft het kabinet reeds toegezegd het AIV/CAVV-advies 5 jaar na verschijning, in 2020, opnieuw tegen het licht te willen houden. Tevens volgt het kabinet de (technologische) ontwikkelingen op dit terrein op de voet zodat het, indien de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, hier meteen op kan reageren. Hiertoe heeft het kabinet de onderwerpen robotica en kunstmatige intelligentie tot speerpunttechnologie in aangrenzend beleid bestempeld.
Wat vind u van de opmerking in het artikel over de uitspraak van de indieners dat er geen Europees geld in onderzoek en ontwikkeling van autonome wapensystemen gestoken zou mogen worden?
Zoals vermeld in eerdergenoemde kabinetsreactie is het kabinet tegen de ontwikkeling en de inzet van volledig autonome wapensystemen waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Het is daarom niet wenselijk dat dergelijke systemen ontwikkeld zouden worden. Overigens lijkt zich in de CCW al consensus tussen de lidstaten af te tekenen dat autonome wapensystemen altijd onder menselijke controle moeten staan.
Autonome wapensystemen die beschikken over betekenisvolle menselijke controle kunnen echter ook belangrijke militaire voordelen hebben, zoals het genoemde AIV-rapport ook concludeert. Deze systemen kunnen vaak sneller en preciezer reageren dan mensen, waardoor de risico’s voor eigen eenheden en de burgerbevolking kunnen afnemen. Ook kunnen zulke systemen opereren in een omgeving die voor mensen moeilijk bereikbaar en/of gevaarlijk is. Het kabinet verwacht dan ook dat dergelijke wapensystemen, voorzien van betekenisvolle menselijke controle, de komende decennia wereldwijd (verder) worden ontwikkeld en zullen worden ingezet.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, heeft het kabinet de onderwerpen robotica en kunstmatige intelligentie tot speerpunttechnologie in aangrenzend beleid bestempeld. Onderzoek naar «mens-machine-teaming» is ook een van de speerpunten van de Strategische Kennis en Innovatie Agenda (2016–2020) van het Ministerie van Defensie.
Waarom heeft Nederland nog geen wetgeving omtrent autonome wapen systemen? Wat weerhoudt u op dit moment om tot wetgeving te komen?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het AIV/CAVV-rapport, is het kabinet geen voorstander van een verbod of moratorium op de ontwikkeling van autonome wapensystemen. Het kabinet is van mening dat voor elk wapen geldt, dat het altijd de mens moet zijn die bepaalt of een wapen wordt ingezet conform het internationale recht en niet het wapen zelf. De kernvraag daarbij, die verder strekt dan wapensystemen, is hoe mensen in controle kunnen blijven en de verantwoordelijkheid kunnen blijven dragen voor systemen die in toenemende mate beschikken over een bepaalde mate van autonomie, zelflerend vermogen, of meer in het algemeen kunstmatige intelligentie.
Die ontwikkeling in kunstmatige intelligentie is allereerst een technologische ontwikkeling in tal van civiele sectoren, zoals vervoer, telecommunicatie, internet, medische zorg, financiële handel, enz. Het betreft ook niet één specifieke technologische ontwikkeling, maar een breed pallet aan technologische ontwikkelingen. Bij een verbod of moratorium op autonome wapensystemen rijst dan ook al snel de vraag, een verbod waarop? Het kabinet is daarom van mening dat regulatie van kunstmatige intelligentie-technologieën, enkel met mogelijke toekomstige wapensystemen in gedachten, nuttige civiele ontwikkelingen kan frustreren, aangezien de grenzen tussen militaire en niet-militaire technologie niet altijd helder zijn. Daar komt bij dat de CCW er tot op heden ook niet in is geslaagd om een algemeen aanvaarde definitie van LAWS op te stellen.
In de visie van het kabinet voldoet het huidige internationale recht, in het bijzonder het humanitair oorlogsrecht. Artikel 36 van het Eerste Aanvullend Protocol bij de Geneefse Verdragen verplicht landen om de ontwikkeling en verwerking van nieuwe middelen en methoden van oorlogsvoering te toetsen aan het internationaalrechtelijke kader. In Nederland is hiermee de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel wapengebruik (AIRCW) van het Ministerie van Defensie belast. De AIRCW beoordeelt in voorkomend geval ook of de inzet van wapensystemen met autonome functies onder betekenisvolle menselijke controle kan worden uitgevoerd. In het internationale debat over autonome wapensystemen onderstreept Nederland het belang van een goede uitvoering van artikel 36.
Het kabinet neemt, zoals eerder aangegeven, actief deel aan het internationale debat over autonome wapensystemen dat plaatsvindt binnen de CCW met het standpunt dat alle wapensystemen, inclusief autonome wapensystemen, onder betekenisvolle menselijke controle moeten staan. Het kabinet verwerpt op voorhand de ontwikkeling en inzet van autonome systemen die niet onder menselijke controle staan.
Bent u bereid om het voortouw te nemen in het proces om volledig geautomatiseerde wapensystemen internationaal taboe te verklaren en de nodige wet- en regelgeving hiervoor voor te bereiden? Bent u bereid hier ook in EU-verband bij uw collega’s op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
Het intrekken van een Nederlands visum door Zweden |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Senegalese stiefzonen Bedumse ondanks geldig visum vast in Zweedse cel»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Voor mijn reactie hierop verwijs ik u naar de antwoorden op uw vragen.
Klopt het dat de twee broers een geldig Schengenvisum hebben dat is afgegeven door Nederland?
Het is juist dat door Nederland een Schengenvisum is afgegeven aan de twee broers.
Klopt het dat Zweden dat visum heeft ingetrokken? Zo ja, is hierover overleg geweest met de Nederlandse autoriteiten en wat was hieruit de conclusie?
De Zweedse autoriteiten hebben zelfstandig het visum nietig verklaard op basis van Europees recht en de Nederlandse autoriteiten hiervan op de hoogte gesteld.
Klopt het dat de twee broers inmiddels zes weken gevangen zitten in Zweden? Deelt u de mening dat dit, gezien het geldige Nederlandse visum, onaanvaardbaar is?
Na hun terugkeer naar Senegal, is het door de broers aangevraagd visum voor een kort bezoek aan Nederland verleend. Iedere nieuwe visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Als bij een nieuwe visumaanvraag voldaan wordt aan de voorwaarden, wordt het visum afgegeven.
Zweden heeft een eigen bevoegdheid om een beslissing nemen over detentie en de duur daarvan. Het is aan de Zweedse rechter om dit te beoordelen. Nederland kan en mag zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land.
Klopt het dat het intrekken van het Nederlandse Schengenvisum door Zweden het moeilijker zal maken voor de broers om hun familie in Nederland te bezoeken? Zo ja, waarom en bent u bereid ervoor te zorgen dat zij hun familie zullen kunnen blijven bezoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rechtsmacht hebben andere landen om visa uitgegeven door Nederland in te trekken? Welke rechtsmacht heeft Nederland om dat tegen te houden?
EU-Lidstaten hebben de bevoegdheid om een door een andere lidstaat afgegeven visum nietig te verklaren of om deze in te trekken. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan de grens melden of zich op het grondgebied bevinden, de toegang dan wel verder verblijf te ontzeggen indien blijkt dat niet (langer) aan de voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen dient die lidstaat de lidstaat die het visum heeft afgegeven, van de intrekking op de hoogte te stellen. Nederland kan een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Komt het vaker voor dat andere landen visa uitgegeven door Nederland intrekken? Zo ja, welke actie onderneemt Nederland hierop?
Het komt enkele malen per maand voor dat een door Nederland afgegeven visum wordt ingetrokken of nietig verklaard door een ander Schengenland. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, kan Nederland een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de twee broers zo snel mogelijk alsnog naar Nederland kunnen reizen om hun familie te bezoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Senegalese ambassade in Nederland de zaak bij Zweden heeft aangekaart? Heeft u hen daarin ondersteund? Waarom?
Het is het ministerie niet bekend of de Senegalese ambassade in Nederland over de kwestie contact heeft gehad met de Zweedse autoriteiten.
Het bericht dat de Europese Commissie zich mengt in de opleiding Europese Studies |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u verbaast te leren dat de Europese Commissie meer invloed lijkt uit te oefenen op het curriculum van de opleidingen Europese Studies in Nederland dan hun ondersteunende bevoegdheid toelaat?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen signalen vanuit de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), noch van de Inspectie van het Onderwijs, dat de kwaliteit of vrijheid van onderwijs en onderzoek in het geding zouden zijn bij de opleidingen Europese Studies. Vanuit de Europese Unie zijn verschillende budgetten beschikbaar voor verschillende doelen. (zie ook antwoord op vraag2.
Wat betekent volgens u «Europeanisering» in de context van hoger onderwijs?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
«Europeanisering» kan als onderdeel van internationalisering gezien worden, waarbij de focus ligt op het opdoen van kennis over de uitdagingen waar Europa mee te maken heeft. Het gaat dus om het ontwikkelen van de Europese dimensie in onderwijs. Ik vind het van belang dat burgers die straks hun werk in een internationale en Europese context verrichten, of dat nou vanuit het binnen- of buitenland is, daar goed op toegerust zijn. Professionals uit verschillende domeinen hebben kennis nodig van EU-processen en -regels en dienen daar ook kritisch en onafhankelijk op te kunnen reflecteren. Dit is in de jaren »90 ook de achtergrond geweest voor het oprichten van het Jean Monnet programma.
Vindt u dat dit «Europeaniseren» een opdracht dient te zijn van Europese onderzoeksubsidies, zoals het Jean Monnet-programma?
De Europese Unie stelt budget beschikbaar met verschillende doelen. Het programma Horizon2020 is hét Europese subsidieprogramma voor onderzoek en innovatie in Europa. Het programma biedt kansen voor iedere organisatie of ondernemer die actief is in onderzoek, technologische ontwikkeling of innovatie. De totale omvang van het programma is € 70 miljard (2014–2020). «Europeaniseren» is geen doelstelling binnen het Horizon2020 programma.
Naast Horizon2020 bestaat het programma Erasmus+, het subsidieprogramma van de EU voor onderwijs, training, jeugd en sport. De totale omvang van het programma is € 14,7 miljard (2014–2020). Het biedt mensen van alle leeftijden de kans om kennis en ervaring op te doen of te delen bij organisaties in verschillende landen. Erasmus+ richt zich voor het grootste deel op het bevorderen van mogelijkheden voor mobiliteit over de grens heen en ondersteunt daarnaast strategische partnerschappen tussen organisaties uit verschillende landen.
Het Jean Monnet programma is een onderdeel van het Erasmus+ programma en heeft als doel de kwaliteit van (hoger)onderwijs- en onderzoeksactiviteiten op het gebied van EU-studies, in het bijzonder op het gebied van de Europese integratie, wereldwijd te bevorderen. In het kader van EU-studies wordt heel Europa bestudeerd met bijzondere aandacht voor de interne en externe aspecten van het Europese integratieproces. Het Jean Monnet programma helpt studenten en jonge arbeidskrachten onder andere toe te rusten met kennis over EU-onderwerpen die belangrijk zijn voor het academische en beroepsmatige leven. Een andere doelstelling is om de dialoog tussen de academische wereld en beleidsmakers te bevorderen om EU beleidsvoering te verbeteren. Beide veronderstellen een open, kritische oftewel academische houding. Ik heb geen aanwijzing dat daarbij geen ruimte zou zijn voor een kritisch geluid met betrekking tot de EU.
Kunt u een overzicht geven van alle projecten van het Jean Monnet-programma in Nederland over de afgelopen tien jaar in Nederland? Kunt u daarbij specificeren om wat voor activiteiten het gaat (leerstoel, studieprogramma’s, lezingen, enz) en hoeveel subsidie daarvoor van de Europese Commissie komt?
In bijlage 1 vindt u een overzicht van de Jean Monnet projecten vanaf 2009 waar een Nederlandse organisatie bij betrokken was. Indien bekend is de hoogte van de toegewezen subsidie bijgevoegd.
Deelt u de mening dat de informatie over de financieringsstromen van de Europese onderwijsactiviteiten voor iedereen toegankelijk moeten zijn en niet alleen in een onleesbaar Excel bestand in het Engels?3 Bent u bereid te onderzoeken op welke manieren transparantie over financiële bijdragen zo goed mogelijk kan worden gegarandeerd?
Nederland is voorstander van maximale transparantie en toegankelijkheid van informatie, uiteraard binnen de bestaande (privacy)wetgeving. Het delen van informatie, zoals financieringsstromen en uitkomsten van de Erasmus+ projecten, vergroot ook de impact van Erasmus+. Nederland zet zich in voor het verlagen van de administratieve lasten en maximale openheid van gegevens tijdens het huidige Erasmus+ programma (2014–2020) en bij het toekomstige Erasmusprogramma (2021–2027).
Is het normaal in het Nederlands hoger onderwijs dat leerstoelhouders door geldschieters verplicht worden om zich te mengen in het publiek debat, zoals het geval is bij het Jean Monnet-programma? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn drie academische taken: onderzoek, onderwijs en kennisverspreiding. Nederlandse hoogleraren worden standaard geacht hun kennis en expertise in het publieke debat te brengen. Veel Nederlandse hoogleraren doen dat met verve.
Een Jean Monnet Chair is een leerstoel voor universiteitsdocenten met een specialisatie in EU-studies. Leerstoelhouders dienen als hoofdactiviteit drie jaar lang minimaal 90 uur per academisch jaar onderwijs te geven. Onder de additionele activiteiten valt onder andere het deelnemen aan conferenties, seminars/webinars en workshops, gericht op zowel beleidsmakers op lokaal, regionaal en nationaal niveau als het maatschappelijk middenveld. Het deelnemen aan het publiek en wetenschappelijk debat is een reguliere activiteit voor elke leerstoelhouder, niet alleen voor houders van de Jean Monnet Chair. Dit past in het breder beschikbaar stellen van wetenschappelijke kennis, zoals dat een onderdeel is van de academische taken.
Deelt u de mening dat in het onderwijs er geen inhoudelijke sturing mag worden gegeven als voorwaarde voor financiering? Zo nee, waarom niet?
Ja. Externe financiering kan worden ingezet voor de bevordering van kennis over een specifiek onderwerp. Dit mag echter nooit ten koste gaan van de academische vrijheid.
Erkent u dat het lastig is om kritisch te rapporteren over de eigen geldschieter? Zo ja, ziet u dan ook het gevaar van dit soort voorwaarden van het Jean Monnet-programma op objectief onderwijs?
De wetenschap dient vrij en onafhankelijk te kunnen opereren, dat kan ook in thematische programma’s, samenwerking met bedrijven etc. Hiervoor bestaan duidelijke protocollen en integriteitsregels. De wetenschapper wordt hierin gesteund door zijn instelling.
Jean Monnet-acties zijn erop gericht excellentie in onderwijs en onderzoek te bevorderen op het gebied van EU-studies over de hele wereld en de dialoog tussen de academische wereld en beleidsmakers te stimuleren. Beide veronderstellen een open, kritische oftewel academische houding. Ik heb geen aanwijzing dat daarbij geen ruimte zou zijn voor een kritisch geluid over de EU of richting de Europese Unie, of dat bovengenoemde protocollen en integriteitsregels niet gerespecteerd zouden worden.
Deelt u de mening dat de doelstelling van «Europeaniseren» inhoudelijk sturend is en daarom een perverse prikkel geeft? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 2
Vind u het harmoniseren van de opleiding Europese Studies in de Europese Unie wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben in de eerste plaats een voorstander van academische vrijheid en respecteer de autonomie van afzonderlijke instellingen bij het bepalen van curricula. Harmonisatie van de opleiding Europese Studies in de Europese Unie is alleen wenselijk zolang er naar gedeelde waarden en gezamenlijke definities wordt gezocht.
Deelt u de mening dat de competenties die studenten leren tijdens de opleiding Europese Studies en die worden vastgesteld in het «Tuning» document zouden moeten worden vastgesteld op nationaal niveau, aangezien daar de bevoegdheid ligt? Zo nee, waarom niet?4
Zie voor een toelichting op het Tuning project het antwoord op vraag 12. Het is belangrijk te stipuleren dat in de Tuning filosofie de autonomie van instellingen en diversiteit van programma’s vooropstaat. Dit sluit aan bij mijn opvatting dat het primair de verantwoordelijkheid is van afzonderlijke instellingen om het curriculum vast te stellen. Zij bepalen de leeruitkomsten en de te hanteren onderwijsvormen. Hierbij moet worden aangetekend dat het hoger onderwijs opereert in een internationale context. De eisen worden geformuleerd door de docenten en wetenschappers die actief zijn in het betreffende vakgebied, niet door overheden. Het genoemde Tuning document, Reference Points for the Design and Delivery of Degree Programmes in European Studiesmoet worden gezien als een bijdrage bij het bepalen van de standaard, en sluit aan bij de doelstelling uit het Bologna Proces dat onderwijsprogramma’s «compatible and comparable» zouden moeten zijn. «Reference points» moeten hier worden verstaan als richtinggevende – niet bindende – aanwijzingen. Dit is ook wenselijk als basis voor studentenmobiliteit, bijvoorbeeld in het kader van het Erasmus+-programma.
Kunt u mij uitleggen wat de Europese Commissie bedoeld met «morele ondersteuning» van de totstandkoming van dit «Tuning» document? En wat vindt u daarvan?
Het Tuning project is een initiatief dat is voortgekomen uit de hoger onderwijswereld zelf. Het beoogde (en beoogt nog steeds) het hoger onderwijs en in het bijzonder academici en studenten een (prominente) rol te geven in de implementatie van het Bologna Proces. Tuning heeft tot doel hoger onderwijs en onderwijsprogramma’s te innoveren, dat wil zeggen beter aan te laten sluiten op de maatschappelijke vraag, en (inter)nationaal beter op elkaar af te stemmen.
Het project Tuning Educational Structures in Europe, dat geheel autonoom van de Europese Commissie opereerde, genoot financiële steun van de Europese Commissie (directoraat-generaal Onderwijs en cultuur (EAC)) van 2001 tot 2008. Voordat de Europese Commissie (Directoraat-Generaal voor Onderwijs en Cultuur) overging tot subsidiering van het Tuning project in 2001 heeft zij zich ervan vergewist dat de ideeën die ten grondslag lagen aan het project breed werden gedragen door het HO in de diverse Europese landen en door de nationale overheden. De Commissie dekte ca. 50% van de feitelijke kosten, de rest van de benodigde financiën kwam van de deelnemende hoger onderwijsinstellingen. Het primaire doel van het project: het verbeteren van de kwaliteit van hoger onderwijsprogramma’s door handvatten te ontwikkelen voor de modernisering van die programma’s en daarnaast zogenaamde internationaal vastgestelde «reference points for the design and delivery for degree programmes» te maken. In het kader van Tuning zijn referentie-raamwerken ontwikkeld voor dertien vakgebieden, w.o. Europese Studies, maar ook Geschiedenis, Natuurkunde, Wiskunde, Verpleegkunde, Bedrijfskunde enz. Binnen zogenaamde thematische netwerken werden nog veel meer van deze raamwerken gemaakt, o.a. voor de kunsten, theater, muziek. Elk raamwerk was de uitkomst van de discussie van internationale groepen van wetenschappers en docenten.
De Commissie speelde bij de totstandkoming, behalve aangaande het faciliteren van het proces, inhoudelijk geen enkele rol. De morele steun die de Commissie geeft aan het Tuning project, interpreteer ik in die zin dat de Commissie de totstandkoming van het Tuning project ziet als een goed voorbeeld en er ook op die manier aan zal refereren. Ik heb daar geen bezwaar tegen.
Deelt u de mening dat de indicatie dat studenten gedurende de opleiding Europese Studies juist meer pro-Europees worden, laat zien dat er mogelijk sprake is van subjectief onderwijs?5 Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Ik ben van mening dat er onvoldoende onderbouwing is om te spreken over een indicatie dat studenten gedurende de opleiding Europese Studies juist meer pro-Europees worden. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit de NVAO, noch van de Inspectie van het Onderwijs, dat de kwaliteit of vrijheid van onderwijs bij de opleidingen Europese Studies in het geding zou zijn (zie ook beantwoording vraag7.
Vindt u dat studenten van de opleiding Europese Studies ook in aanraking moeten komen met kritische geluiden over de Europese eenwording? Zo ja, vindt u dat dit voldoende wordt aangeboden?
Als stelselverantwoordelijke hecht ik waarde aan de onderzoeks- en onderwijsvrijheid binnen het Nederlandse hoger onderwijs. Het is belangrijk dat studenten in aanraking kunnen komen met verschillende benaderingen van thema’s binnen hun vakgebied. Ik ga echter niet over de specifieke invulling van curricula en vakken. Het is aan de instellingen om te bepalen hoe de curricula eruitzien en het is aan de NVAO om toe te zien op de kwaliteit daarvan. Ik heb geen signalen van de NVAO, noch van de Inspectie van het Onderwijs, dat de opleidingen Europese Studies niet voldoen aan de kwaliteitscriteria.
Deelt u de mening dat openbaar moet zijn wie welk onderzoek financiert in het hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er in ieder geval voor zorgen dat de financiering vanuit de Europese Commissie openbaar wordt?
Zie beantwoording vraag 5
De berichten ‘EU blijft streng op nieuwe veredelingstechnieken’ en ‘Europees Hof remt kwekers vanwege genetische modificatie’ |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «EU blijft streng op nieuwe veredelingstechnieken» en «Europees Hof remt kwekers vanwege genetische modificatie»?1
Ja.
Wat zijn de beleidsconsequenties van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie inzake moderne plantenveredelingsmethoden?2
Wij zullen uw Kamer spoedig per brief informeren over de Nederlandse inzet voor de toepassing van nieuwe plantenveredelingstechnieken en de beleidsconsequenties van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie.
Op welke manier gaat u het regeerakkoord uitvoeren, waarin is opgenomen dat Nederland zich in Europa zal inzetten voor de toepassing en toelating van nieuwe verdelingstechnieken, zoals Crispr-Cas9, ondanks de uitspraak van het Europees Hof? Welke acties gaat u ondernemen om de doelen van het regeerakkoord alsnog te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat moderne plantenveredelingsmethoden kunnen bijdragen aan de oplossing van maatschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid, gezondheid, voedselveiligheid en voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet? Bent u daarnaast op de hoogte van de mogelijkheden van plantenveredelingsmethoden, die kunnen bijdragen aan het tegengaan van voedselverspilling, zoals niet-bruinende champignons en appels?
Nieuwe plantveredelingstechnieken kunnen inderdaad een bijdrage leveren aan beleidsdoelen zoals verdere verduurzaming van de landbouw, het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, voedselkwaliteit en het tegengaan van voedselverspilling. Daarnaast heeft, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Wageningen University & Research (WUR) recent wetenschappelijke publicaties opgesteld over nieuwe plantenveredelingstechnieken en toepassingsmogelijkheden. De toepassingen die u noemt, zijn mij dus bekend.
Deelt u de mening dat deze uitspraak haaks staat op de wens om minder gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, bijvoorbeeld ter voorkoming van ziekten bij planten en gewassen? Zo nee, kunt u dit uitgebreid toelichten?
Ik heb in mijn brief over de geïntegreerde gewasbescherming drie oplossingsrichtingen geschetst, waaraan ik met de betrokken stakeholders werk3. Een van deze oplossingsrichtingen is een «effectief maatregelenpakket». Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van weerbare gewassen, vruchtwisseling, het stimuleren van natuurlijke vijanden en duurzaam bodembeheer. Aan het creëren van weerbare gewassen tegen ziekten kunnen zowel de conventionele als de nieuwe plantenveredelingstechnieken een bijdrage leveren.
De uitspraak van het Europese Hof verbiedt het gebruik van nieuwe plantenveredelingstechnieken niet maar bevestigt dat een toelating onder de ggo-regelgeving nodig is om ze toe te passen. Dat geldt ook voor producten van nieuwe plantenveredelingstechnieken die minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vergen. In de praktijk duren toelatingsprocedures om producten van nieuwe plantenveredelingstechnieken op de markt te brengen in de EU lang, en deze zijn kostbaar. De Hofuitspraak brengt hierin geen verandering.
Bent u bekend met het onderzoek naar bijvoorbeeld aardappelrassen met als doel dat aardappelen meer weerstand krijgen en minder gebruik hoeft te worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen als de plant ziek wordt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven op het proces van klassieke veredeling? Hoe lang het duurt om met klassieke veredeling stappen te zetten om te komen tot weerbaardere rassen?
Met dat onderzoek ben ik inderdaad bekend. WUR heeft in opdracht van het Ministerie van LNV onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van aardappelrassen met meerdere resistentiegenen tegen de aardappelziekte Phytophthora infestans. Dit onderzoek wordt binnen en buiten de Europese Unie voortgezet.
WUR geeft het volgende aan over de veredeling van aardappel: Omdat de aardappel tetraploïd is (alle chromosomen zijn in viervoud aanwezig, in plaats van zoals bijvoorbeeld bij de mens in tweevoud) is aardappelveredeling een relatief omslachtig proces. Klassieke veredeling om aardappelrassen robuust resistent te maken tegen de aardappelziekte Phytophthora duurt al gauw tientallen jaren. Dat heeft ermee te maken dat nieuwe rassen deze resistentie moeten combineren met door de keten gewenste eigenschappen die vergelijkbaar zijn met of beter zijn dan die van bestaande rassen die hun marktpotentieel hebben bewezen. Daartoe worden wilde soorten met de cultuuraardappel gekruist, waarbij allerlei kruisingsbarrières overwonnen moeten worden, en de nakomelingen met de gewenste eigenschappen worden geselecteerd. Daarna moeten eventuele ongewenste eigenschappen weer worden uitgekruist om marktwaardig materiaal te krijgen. De uiteindelijke duur van zo’n klassiek veredelingstraject hangt onder andere af van aardappelsoorten waaruit de resistentie-eigenschappen komen, hoeveel resistentiegenen het betreft, en welke aardappellijnen gebruikt worden als «ontvanger».
Veredeling met als doel robuuste resistentie, dat wil zeggen het inbrengen van meerdere resistentiegenen, kan met de nieuwe veredelingstechnieken sneller en preciezer plaatsvinden. De kennis over de resistentiegenen die met deze nieuwe methoden verkregen wordt, kan ook in de conventionele veredeling worden toegepast. Hierbij wordt onder meer gebruik gemaakt van merker-gestuurde veredeling (marker-assisted breeding), waardoor er ook enige versnelling van klassieke veredelingsprogramma’s mogelijk is.
Het proces van veredelen, inclusief de tijd die benodigd is om een marktwaardig product te ontwikkelen, is voor verschillende gewassen dus verschillend.
Deelt u de mening dat de uitspraak van het Europees Hof een negatief effect heeft op de innovatiekracht van Europese boeren en tuinders, alsmede op het vestigingsklimaat van bedrijven in Nederland en andere Europese landen? Zo nee, waarom niet?
In landen waar nieuwe plantveredelingstechnieken buiten de werkingssfeer van hun ggo-regelgeving zijn geplaatst, kunnen minder strenge regels gelden die mogelijk tot een concurrentievoordeel kunnen leiden. De Uniewetgever heeft voor de Europese interne markt bepaald dat dergelijke technieken onder de Europese ggo-regelgeving vallen. De Hofuitspraak maakt dus duidelijk dat de Uniewetgever de ggo-regelgeving kan aanpassen als het noodzakelijk of wenselijk wordt geacht om daarin verandering te brengen.
Deelt u de mening dat de beslissing van het Europees Hof Europese veredelaars op achterstand zet in vergelijking met bijvoorbeeld veredelaars uit de Verenigde Staten en diverse landen in Azië, waar de techniek niet onder strenge regelgeving valt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van landen in de wereld waar deze of soortgelijke technieken gebruikt mogen worden en niet onder de strenge regelgeving van genetische modificatie (GMO-regelgeving) vallen? Kunt u aangeven of vanuit deze landen voedsel op de Europese markt wordt gebracht?
Landen stellen regels op zodat voedsel, dat op de markt wordt gebracht, veilig is. Europese regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) is primair gebaseerd op de toegepaste techniek, die bepaalt of het product een ggo is. Vervolgens wordt het product beoordeeld met het oog op de gevraagde toelating. Sommige andere landen, zoals de Verenigde Staten en Canada, maken deze eerste schifting op basis van de gebruikte techniek niet en baseren de toelating op het eindproduct.
Het Joint Research Centre van de Europese Commissie heeft in 2013 een rapport uitgebracht met de uitkomst van een internationale workshop waarin de regulering van nieuwe plantenveredelingstechnieken in verschillende landen is besproken4.
Het is het kabinet bekend dat verschillende landen aan actualisering van de regelgeving voor producten van nieuwe plantenveredelingstechnieken werken. Onderdeel van de discussie in veel landen is of het eindproduct ook met conventionele veredelingstechnieken tot stand kan worden gebracht.
Vanuit veel landen worden voedingsmiddelen op de Europese markt gebracht, ook vanuit landen die plantenveredelingstechnieken toepassen die in Europa onder de ggo-regelgeving zijn geplaatst. Deze voedingsmiddelen moeten voldoen aan de toepasselijke Europese regelgeving en dat blijft onveranderd na de Hofuitspraak.
In de bijlage5 geef ik u een overzicht van de regelgeving voor ggo’s, en ontwikkelingen daarin, van enkele landen. Deze informatie is afkomstig uit openbare bronnen, zoals overheidswebsites.
Klopt het dat het technisch onmogelijk is een product of samengesteld eindproduct te testen op het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken, zoals bijvoorbeeld Crispr-Cas9? Zo ja, klopt het dat producten of samengestelde eindproducten uit landen waar deze technieken wel gebruikt mogen worden, niet gecontroleerd gaan worden? Zo ja, wat vindt u hiervan? Indien controle technisch wel mogelijk is, op welke manier vindt dit plaats?
Bij het importeren van producten in de EU moet voldaan worden aan de regelgeving die geldend is. Een producent moet daarom kunnen aangeven hoe een product tot stand is gekomen en moet zich ook houden aan de etiketteringsplicht die voortvloeit uit de ggo-regelgeving.
Uit informatie verstrekt door Rikilt-WUR en Wageningen University & Research over de mogelijkheden tot handhaving blijkt dat verschillende veredelingstechnieken tot een zelfde eindproduct kunnen leiden. Hierdoor is aan de hand van het eindproduct de daarvoor gebruikte techniek niet altijd te herkennen. Met DNA-analysemethoden kan bijvoorbeeld het voorkomen van een veranderde DNA-volgorde worden vastgesteld, maar deze volgorde kan met diverse technieken, zoals natuurlijke of (klassieke) chemische mutagenese of CRISPR-Cas, verkregen zijn. In het eerste geval wordt het product vrijgesteld van de gg-regelgeving, in het laatste geval niet, volgens de Hofuitspraak.
De EUginius database, die door Nederland en Duitsland is opgezet, bevat informatie over ggo’s. Deze helpt bij het herkennen en opsporen van veel verschillende ggo’s en is gericht op de traceerbaarheid hiervan. Als er voldoende informatie over een ggo bekend is, kan dit ggo namelijk wel getraceerd worden. Deze informatie wordt gebruikt bij de importcontroles die plaatsvinden. Voor onbekende DNA-mutaties wordt het daarentegen al snel heel lastig of onmogelijk om deze te traceren. Via de importeur kan informatie over het product bij de producent worden opgevraagd. Ook in de toekomst zullen importcontroles op ggo-producten en -gewassen plaatsvinden.
Klopt het dat als deze uitspraak voor 100% gehandhaafd wordt, de import van voedingsmiddelen uit landen waar deze techniek is vrijgesteld van regulering en etikettering (zoals bijvoorbeeld Amerika) onmogelijk wordt? Zo nee, waarom niet en op welke wijze kan een beoordeling plaatsvinden?
Ongeacht de Hofuitspraak moeten producenten die levensmiddelen op de markt brengen in de EU voldoen aan de in Europa geldende regelgeving, dus ook aan de gg-regelgeving. Dit geldt ook voor producten die buiten de EU niet als ggo worden beschouwd, en voor samengestelde producten als een van de ingrediënten een ggo is. Zoals in antwoord op vraag 10 is aangegeven, zullen ook in de toekomst importcontroles op ggo-producten en -gewassen plaatsvinden. Voor onbekende DNA-mutaties wordt het daarentegen al snel heel lastig of onmogelijk om deze te traceren. Via de importeur kan informatie over het product bij de producent worden opgevraagd.
Hoe gaat Europa de import van voedingsmiddelen controleren op het gebruik van deze of soortgelijke technieken? Kunt u als voorbeeld specifiek ingaan op de import van bijvoorbeeld soep, waar maismeel en allerhande andere componenten in verwerkt zijn? Hoe wordt dit product beoordeeld? Kan dit product geïmporteerd worden en zo ja, waarom kan dat wel en het gebruik van deze techniek in Europa niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van plan om, indachtig de door de Kamer aangenomen motie-Lodders, een vrijstelling van Crispr-Cas9 van de Europese GMO-wetgeving te blijven bepleiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven?3
Hierop zal ik ingaan in mijn brief over de beleidsinzet van het kabinet over nieuwe plantenveredelingstechnieken waarbij de uitspraak van het Europese Hof wordt betrokken.
Kunt u voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een overzicht geven op welke onderdelen Europese en nationale wetgeving aangepast moet worden om technieken, zoals Crispr-Cas9, toe te staan?
Toepassing van gg-technieken is met de vereiste vergunning in de EU toegestaan, waarbij klassieke mutagenese-technieken en celfusie zijn vrijgesteld van de regelgeving. De kleinst mogelijke wijziging om aan deze bestaande vrijstellingen nieuwe technieken toe te voegen, is het aanvullen van de bijlage Annex IB bij richtlijn 2001/18/EG. Nederland heeft vorig jaar een discussievoorstel in de EU ingebracht waarin dit werd voorgesteld. Indien de Europese wetgeving op die manier zou worden aangepast, moet de Nederlandse regelgeving daarmee in lijn worden gebracht.
Gaat u, indachtig het regeerakkoord, bij andere lidstaten bepleiten om geen aanvullende wet- en regelgeving in te stellen op het gebied van traditionele mutagenese, iets waar het Hof voor lidstaten specifieke ruimte voor lijkt te geven in haar uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Hierop zal ik ingaan in mijn brief aan uw Kamer over de beleidsinzet van het kabinet over nieuwe plantenveredelingstechnieken waarbij de uitspraak van het Europese Hof wordt betrokken.
Bent u bereid zich in te zetten voor het moderniseren/vereenvoudigen (of eventueel geheel opnieuw opstellen) van uitvoeringseisen voor de Europese wetgeving voor genetische modificatie, om zo binnen nieuwe grenzen de toepassing van Crispr-Cas9 minder in de weg te zitten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om zich in te zetten voor het moderniseren (of eventueel opnieuw opstellen) van Europese wetgeving voor genetische modificatie waarbij Nederland, de andere lidstaten en Europa blijvend kennis kunnen blijven ontwikkelen om te kunnen zien en te beoordelen wat er in de rest van de wereld op dit gebied plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 15.
De gevolgen van het no deal -scenario voor Nederlandse en EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk |
|
Johannes Sibinga Mulder , Pieter Omtzigt (CDA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de enigszins chaotische situatie in de Britse regering met negen afgetreden bewindspersonen de afgelopen week en de daardoor toegenomen kans op een no deal-scenario?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Europees toezichthouder voor de financiële sector nu partijen vraagt zich voor te bereiden op het no deal-scenario?1
Ja.
Begrijpt u dat ook de EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk en de Britse burgers in de EU feitelijk gedwongen worden zich voor te bereiden op een no deal-scenario?
De huidige situatie brengt veel onzekerheid met zich mee, ook voor de EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk en Britse burgers in de EU. Het kabinet probeert de Britse burgers in Nederland zo goed mogelijk te informeren over de potentiële gevolgen van de Brexit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft hiertoe een pagina op de website van de IND2 geplaatst die Britse burgers woonachtig in Nederland kunnen raadplegen om te bezien welke acties zij nu al kunnen ondernemen, ongeacht de uitkomsten van de onderhandelingen. Voor de informatievoorziening aan Nederlandse burgers in het VK wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Ziet u mogelijkheden om er samen met alle huidige 28 EU-lidstaten voor te zorgen dat de deal over burgerschap wordt vastgelegd en dat hij uitgevoerd wordt in alle Brexitscenario’s inclusief het no deal-scenario? (Als het antwoord op deze vraag een ondubbelzinnig ja is, hoeft u de vragen hieronder niet te beantwoorden.)
Ondanks het op 19 maart 2018 gepresenteerde principeakkoord blijft het risico op een uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zonder terugtrekkingsakkoord (het cliff edge scenario) bestaan. Immers, over zaken zoals de Iers/Noord-Ierse grenskwestie en de governance van het uittredingsakkoord moet nog verder worden onderhandeld. Hierbij geldt dat er pas een akkoord is als er overeenstemming is op alle onderdelen. Bovendien moet het terugtrekkingsakkoord door het Europees parlement en het nationale parlement van het Verenigd Koninkrijk worden goedgekeurd, voordat het in werking kan treden. Het kabinet bereidt zich dan ook voor op een no deal-scenario. Het is echter niet in het belang van de onderhandelingen om nu al op deelterreinen, onder andere over de situatie van burgers, afspraken te maken voor het geval de onderhandelingen mislukken.
Welk perspectief hebben gemengde Nederlands/Britse stellen om in het Verenigd Koninkrijk te blijven wonen en werken onder het no deal-scenario?
De Britse regering heeft op 21 juni jl. een EU Settlement Scheme: Statement of Intent uitgebracht waarin staat hoe de Britse regering om zal gaan met EU-burgers woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. Dit EU Settlement Scheme heeft de gemaakte afspraken in het principeakkoord als uitgangspunt: EU-burgers die vijf jaar of langer woonachtig zijn in het Verenigd Koninkrijk kunnen een permanente verblijfsvergunning aanvragen; EU-burgers die korter dan 5 jaar in het Verenigd Koninkrijk wonen, kunnen een tijdelijke verblijfsvergunning aanvragen die na vijf jaar kan worden omgezet in een permanente verblijfsstatus. Hiermee biedt de Britse regering perspectief aan Nederlands/Britse stellen om in het Verenigd Koninkrijk te blijven wonen en werken na de Brexit.
Dit Statement of Intent biedt echter geen harde garanties. De Britse regering heeft vooralsnog niet gecommuniceerd of het EU Settlement Scheme ook wordt toegepast in een no deal-scenario. Bovendien zal veel afhangen van hoe (streng) het Verenigd Koninkrijk de voorwaarden voor het verkrijgen van een nieuwe verblijfsstatus voor de EU-burgers in de praktijk gaat toetsen. Ook dient het Britse parlement nog in te stemmen met de werkwijze zoals geformuleerd in dit Statement of Intent.
Klopt het dat de Britse regering, behalve veel goede intenties, geen enkele garantie geboden heeft over verblijfsrechten (settled status) voor EU-burgers in het VK in het geval van een no deal-scenario?
Zie antwoord vraag 5.
Voor welke datum moet een gehuwd Brits/Nederlands koppel bij een no deal-scenario en een no deal-Brexit in maart 2019 naar Nederland komen, waarbij de Britse partner een verblijfsstatus krijgt zonder inburgeringscursus? Acht u het redelijk dat zij dus zeer snel na maart 2019 een besluit moeten nemen? Zo nee, wilt u de termijn dan verlengen?
In het scenario dat het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zonder geratificeerd terugtrekkingsakkoord is er op geen enkel onderwerp een overeenkomst, dus ook niet over een transitieperiode. Indien geen terugtrekkingsakkoord tot stand komt, zal vanaf de datum van uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU het recht op toegang voor burgers uit het Verenigd Koninkrijk in beginsel worden beheerst door de nationale regelgeving van de lidstaten van de EU en door de relevante EU-wetgeving voor derdelanders.
Het is inderdaad van belang dat Britse burgers zich ook informeren over mogelijke gevolgen van de Brexit voor hun (toekomstige) verblijfsstatus. Informatie over verblijfsrechtelijke gevolgen van de Brexit is te vinden op bovengenoemde website van de IND.
Kunt u aangeven welke acties andere landen (Duitsland, Frankrijk, België) ondernemen voor hun burgers in het VK?
De voorbereidingen op de gevolgen van Brexit voor burgers zijn interne aangelegenheden binnen lidstaten. Ik kan dan ook niet aangeven welke acties andere EU lidstaten ondernemen voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om bij de ambassade en de consulaten van Nederland in het VK een helpdesk in te richten voor Nederlandse burgers in het VK, waar ze antwoord kunnen krijgen op hun zeer specifieke vragen rondom verblijfsrechten in Nederland en in het VK voor henzelf, hun partners en hun minderjarige en meerderjarige kinderen?
Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk kunnen al contact opnemen met de ambassade voor specifieke consulaire informatie, ook omtrent de Brexit. De Nederlandse ambassade in Londen heeft een aparte pagina met betrekking tot de Brexit ingericht op de website. De ambassade informeert Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk onder andere over wat de Brexit voor hun verblijfsrecht kan betekenen en wat hierbij hun handelingsperspectief is. Ook informeert de ambassade Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk door middel van Brexit-informatiebijeenkomsten (met een livestream via Facebook).
Andere digitale informatiebronnen ten behoeve van Nederlanders in het buitenland over het verkrijgen en verliezen van de Nederlandse nationaliteit zijn de websites van de rijksoverheid3 en het Brexit-loket4. Verder is in de periode van juni tot en met december 2017 de campagne «Dubbele nationaliteit? Raak je Nederlandse niet kwijt!» gehouden.
Bent u bereid om in augustus of september met een niet-vertrouwelijke brief de Kamer te informeren over alle aspecten van burgerschap en het no deal-scenario?
In september wordt de Tweede Kamer in de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken geïnformeerd over de stand van zaken van de Brexit onderhandelingen en de voorbereidingen op de gevolgen ervan. Naar aanleiding van de motie Omtzigt c.s. over draaiboeken voor het no-deal scenario wordt de Tweede Kamer in oktober in een besloten technische briefing nader geïnformeerd over de voorbereidingen op het no deal scenario, waarbij ook het thema burgers aan bod komt.5
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Inhumaan optreden Franse grenspolitie jegens migrantenkinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oxfam: Franse politie mishandelt migrantenkinderen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van Oxfam? Deelt u de opvatting dat dit ontoelaatbaar is en dat dit de geloofwaardigheid van het gehele migratiebeleid van de Europese Unie (EU) schaadt?
De bevindingen uit het rapport zijn zorgelijk. Het kabinet neemt dergelijke berichtgeving serieus en is doorlopend met andere lidstaten en Europese instellingen in gesprek om de verschillende uitdagingen die het migratievraagstuk met zich meebrengt te adresseren. Het kabinet volgt, zonder aannames, zowel de implementatie als naleving van het EU-acquis kritisch, en maakt gebruik van bilaterale en multilaterale kanalen om onze zorgen, waar opportuun, over te brengen.
Het EU-acquis geeft duidelijke richtlijnen voor de omgang met migranten en personen die om internationale bescherming verzoeken. Lidstaten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het toezien op het optreden van hun grenswachten conform het EU-acquis. De Europese Commissie ziet toe op naleving van het EU-acquis en het is aan de Commissie, als hoeder van het Verdrag, om dit te beoordelen. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten constateert dat van naleving geen of in mindere mate sprake is, of dat zelfs sprake is van schending, mag het kabinet van haar verwachten dat zij het betrokken land hierop aanspreekt en zo nodig vervolgstappen neemt.
Gaat u hierover in gesprek met uw Franse collega(»s)? Deelt u de mening dat de gestelde misstanden door de Fransen moeten worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van deze situatie de bescherming van (kind)migranten op Europees niveau te agenderen?
Het kabinet is van mening dat in een Europese Unie zonder binnengrenzen moet worden gezocht naar Europese oplossingen voor de uitdagingen op het gebied van migratie. Zoals bekend staat dit ook hoog op de Europese agenda. Belangrijke onderdelen van deze oplossing zijn adequate afspraken over asielprocedures en minimumnormen voor opvang en terugkeer, die momenteel in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) worden herzien. Dergelijke afspraken dienen in samenhang met elkaar en in overeenstemming met internationale verdragen en standaarden gemaakt te worden. Deze afspraken zijn bindend en alomvattend, en dienen het onderling vertrouwen onder Europese lidstaten verder te verstevigen.
In de voorstellen voor de asielprocedureverordening, de kwalificatieverordening en de opvangrichtlijn, als ook in de huidige regelgeving is bijzondere aandacht voor de kwetsbare positie van minderjarige kinderen. Hierin zijn kind-specifieke waarborgen vastgelegd. Zoals u weet zijn de onderhandelingen over de herziening van het GEAS nog niet afgerond.
Uiteindelijk ziet de Europese Commissie toe op naleving van het EU-acquis en het is aan de Commissie, als hoeder van het Verdrag, om dit te beoordelen.
Wat betekenen deze bevindingen voor de onlangs gemaakte Europese afspraken over de opvang van migranten en vluchtelingen?2 Deelt u de mening dat dergelijke afspraken niet vrijblijvend mogen zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten voor naleving?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kunnen we aannemen dat deze situatie op zichzelf staat binnen de EU? Bent u bereid op Europees niveau een onderzoek te initiëren naar het optreden van grenspolities jegens migranten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de eerlijke verdeling van migranten binnen de EU verder te brengen? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inzet?
De Kamer wordt doorlopend geïnformeerd over de inzet van het kabinet met betrekking tot de onderhandelingen over de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De verdeling van asielzoekers maakt hier onderdeel van uit. Nederland zet zich in voor een gemeenschappelijk Europees asielstelsel waarin iedere lidstaat zijn verantwoordelijkheid neemt.
Wat betekent de actuele (politieke) situatie in Italië voor de huidige Europese inzet ten behoeve van opvang in de regio?
De Italiaanse regering heeft aangegeven te willen inzetten op terugkeer, buitengrensbewaking en samenwerkingsverbanden met derde landen. De Italiaanse Minister van Binnenlandse Zaken Matteo Salvini heeft zich eerder uitgesproken voor opvangcentra van migranten buiten de EU.
In de Europese Raad van 28 juni jl. is afgesproken om meer in te zetten op samenwerking tussen de EU en derde landen. Om de kwaliteit van samenwerking met Afrika te verhogen is meer ontwikkelingsgeld nodig maar ook maatregelen tot instelling van een nieuw kader dat een forse verhoging van de particuliere investeringen van zowel Afrikanen als Europeanen mogelijk maakt. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar onderwijs, gezondheid, infrastructuur, innovatie, goed bestuur en empowerment van vrouwen.
Het kabinet blijft zich, overeenkomstig het Regeerakkoord en de integrale migratieagenda, in samenwerking met onze Europese partners inzetten voor adequate opvang in de regio.
Het bericht dat Italië weigert CETA te ratificeren |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Italiaanse Minister voor landbouw, de heer Centinaio, van plan is het EU-Canada handelsakkoord (CETA) niet te ratificeren, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan specialistische Italiaanse producten?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Het kabinet wacht op een nadere toelichting van Italië alvorens hier op te reageren.
Hoe kan het zijn dat er binnen de Europese Unie (EU) 221 Italiaanse specialiteiten worden beschermd, maar in het CETA-verdrag maar 41? Welke 180 Italiaanse producten zijn niet opgenomen en waarom?
Zonder handelsakkoorden worden regionale Europese specialiteiten (of geografische indicaties) niet beschermd in derde landen. CETA biedt regionale Europese specialiteiten aanvullende bescherming. De door CETA beschermde regionale Europese specialiteiten zijn opgenomen in Annex 20-A bij het akkoord. De lijsten met wederzijds te beschermen regionale specialiteiten vormen bij elk handelsakkoord een heikel punt van onderhandeling tussen de EU en het betrokken derde land. In de praktijk wordt vaak niet de volledige lijst met in de EU beschermde producten in een akkoord opgenomen. Derde landen noemen bijvoorbeeld als reden om producten niet op te nemen dat (delen van) namen te weinig specifiek zouden zijn omdat ze geen geografische herkomst dragen. Andere reden is dat er spanning bestaat tussen bestaande handelsmerken in het derde land (met een geografische component) en de regionale Europese specialiteiten.
Deelt u de mening dat als er binnen de EU wordt afgesproken dat sommige regionale specialiteiten enkel die naam mogen dragen als zij geproduceerd worden in de herkomstregio, dat ook zou moeten gelden voor de Canadese markt, omdat dit anders oneerlijke concurrentie betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de EU-kwaliteitsregelgeving voor geografische bescherming moeten de te beschermen producten geproduceerd zijn in een bepaalde afgebakende regio of volgens een productie techniek die een minimale onveranderde herkomst heeft van ten minste 30 jaar. Net als veel andere landen kent Canada echter geen wettelijk systeem voor bescherming van dergelijke producten. De Europese Unie zet er daarom consequent op in om in handelsakkoorden afspraken te maken met derde landen over de erkenning van regionale specialiteiten. Het is evenwel niet noodzakelijk dat telkens alle regionale Europese specialiteiten ook in derde landen worden erkend. Een afweging in de onderhandelingen zal moeten worden gemaakt waarbij onder meer zal worden gekeken of het desbetreffende product wordt geëxporteerd naar het derde land.
Klopt het dat slechts twee2 van de veertien3 Nederlandse producten die in de EU beschermd worden ook dezelfde bescherming zullen genieten onder CETA? Kunt u de keuze hiervoor verklaren?
Gouda Holland en Edam Holland zijn opgenomen in de lijst met te beschermen benamingen in het kader van CETA. Hoewel er vanuit Nederland meer beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde regionale specialiteiten zijn geregistreerd in de EU vormen Gouda Holland en Edam Holland de belangrijkste producten waar het gaat om export naar Canada.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van Minister Centinaio voor de verdere implementatie van het CETA-verdrag?
Het grootste deel van CETA wordt voorlopig toegepast sinds 21 september 2017. Bedrijven, consumenten en werknemers profiteren daardoor nu al van de voordelen van het akkoord. De voorlopige toepassing omvat mede de afspraken over regionale specialiteiten. Europese regionale specialiteiten worden daarmee ook in Canada beschermd. De uitspraak van Minister Centinaio heeft op dit moment geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA.
Deelt u de mening dat het hiermee wederom duidelijk wordt dat het CETA-verdrag niet in voldoende mate de Europese markt beschermt tegen oneerlijke concurrentie?
Nee. Zonder CETA worden Europese regionale specialiteiten niet beschermd in Canada. CETA zorgt juist voor een bescherming van 143 Europese regionale specialiteiten in Canada. Indien de EU en Canada dat wensen, kan de lijst van regionale specialiteiten worden uitgebreid (artikel 20.22 van de CETA-overeenkomst).
Het bericht ‘Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren» uit het Financieele Dagblad van 12 juni 2018?
Ja.
Is u bekend of Nederland bij deze twintig Europese landen hoort?
Uit het openbare register betaalinstellingen1 dat wordt bijgehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat Alipay (UK) Limited (verder: Alipay) sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU/EER lidstaat (EU-paspoort). Volgens het register betaalinstellingen biedt Alipay haar diensten aan vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Alipay geeft aan dat het doel van Alipay in Europa is om Chinese toeristen die Europa bezoeken de mogelijkheid te bieden om in Europa goederen en diensten te kopen. Volgens Alipay is zij op dit moment actief in 18 Europese landen, waaronder Nederland, en verwacht ze dit uit te breiden naar 20 Europese landen later dit jaar.
Wat zouden de effecten zijn van de introductie van dit grote Chinese bedrijf op de Nederlandse markt, zowel voor consumenten als voor de marktstructuur?
Alipay maakt, net als veel andere bedrijven van buiten de EU/EER, gebruik van de in Europese regelgeving geboden mogelijkheid om via een vergunning in een Europese lidstaat via grensoverschrijdende dienstverlening betaaldiensten aan te bieden in andere Europese lidstaten. Blijkens het register betaalinstellingen van DNB is het Alipay momenteel toegestaan haar diensten in Nederland aan te bieden vanuit het Verenigd Koninkrijk. Dit betekent dat Alipay beschikt over een in het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning om betaaldiensten in de EU te mogen aanbieden en aan alle geharmoniseerde Europese eisen voor vergunningverlening moet voldoen.
In algemene zin betekent de introductie van nieuwe (buitenlandse) partijen op de Nederlandse betaalmarkt meer concurrentie en stimulering van het ontstaan van nieuwe, innovatieve betaaldiensten. Er zijn op dit moment geen uitspraken te doen over concrete effecten van de introductie van Alipay op de Nederlandse markt sinds 22 november 2017.
Biedt de huidige wetgeving, zowel op Europees niveau als op Nederlands niveau, voldoende waarborgen om marktvervuiling en oneerlijke concurrentie, bijvoorbeeld omdat de toezichtstandaarden op het gebied van financiële wetgeving lager zijn, tegen te gaan?
De naleving van regelgeving door betaaldienstverleners uit een andere lidstaat die in Nederland betaaldiensten (willen) verlenen wordt zowel gewaarborgd bij de vergunningverlening als in het doorlopende toezicht. Als een bedrijf dat buiten de EU is gevestigd in de EU betaaldiensten wil aanbieden, mag dat alleen als het bedrijf beschikt over een daarvoor in een EU-lidstaat afgegeven vergunning. De herziene richtlijn betaaldiensten (PSD2) eist in dat geval dat een deel van de werkzaamheden in de EU wordt verricht. Dat betekent dat het bedrijf altijd een vestiging in de EU moet hebben. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging verleent de vergunning.
Op grond van de thans geldende Nederlandse wetgeving2 kan een betaaldienstverlener met een vestiging in een andere EU-lidstaat in Nederland betaaldiensten verlenen via een agent of bijkantoor dan wel via grensoverschrijdende dienstverlening naar Nederland, als hij beschikt over een in die andere lidstaat verleende vergunning. Heeft hij die niet, dan mogen geen betaaldiensten in Nederland worden verleend.
Een betaaldienstverlener met een vestiging in een EU-lidstaat die in een andere EU-lidstaat (bijvoorbeeld Nederland) zijn diensten wil aanbieden (via een agent of bijkantoor), moet dit notificeren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. PSD2 stelt hieraan een aantal extra eisen.3 Zo dient het bedrijf in het kader van de notificatie een aantal gegevens te overleggen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, waaronder gegevens over welke betaaldiensten het bedrijf voornemens is te gaan verlenen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst legt de gegevens vervolgens ter beoordeling voor aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (in Nederland De Nederlandsche Bank (DNB)). Als DNB tot een ongunstige beoordeling komt, en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst is het eens met die beoordeling, dan gaat de autoriteit van de lidstaat van herkomst niet over tot inschrijving van de agent of het bijkantoor in het register betaalinstellingen.4 Zonder deze inschrijving kan de instelling haar diensten niet in Nederland aanbieden.
De toezichthouder in de lidstaat waar de vergunning is verleend, houdt toezicht op de betaaldienstverlener voor de diensten die in Nederland worden verleend. PSD2 regelt daarnaast dat als een in een andere lidstaat gevestigde betaaldienstverlener in Nederland betaaldiensten wil aanbieden, de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst (in Nederland DNB) in bepaalde gevallen voorzorgsmaatregelen kan nemen als een betaaldienstverlener niet voldoet aan de eisen van PSD2.5 DNB kan in dergelijke situaties zo nodig de European Banking Authority (EBA) verzoeken om bijstand te verlenen.6 De EBA heeft daarbij de taak om harmonisatie van het toezicht op PSD2 te bevorderen.
Maakt Alipay gebruik van de bepalingen en de vrijheden die de herziene Europese richtlijn voor betaaldiensten (de zogeheten PSD2-richtlijn) aan dit soort bedrijven biedt of is zij voornemens dit te gaan doen?
Uit het register betaalinstellingen van DNB blijkt dat Alipay sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten 1 tot en met 7 uit de bijlage bij PSD1 mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU-lidstaat (EU-paspoort). Het verlenen van de in PSD2 geïntroduceerde nieuwe betaaldiensten is momenteel in Nederland nog niet gereguleerd en vergt dus geen vergunning. Tot inwerkingtreding van de wetgeving ter implementatie van PSD2 kunnen betaaldienstverleners in Nederland de nieuwe diensten praktisch nog maar beperkt aanbieden, omdat pas na inwerkingtreding van die wetgeving het bijvoorbeeld verplicht wordt voor banken om betaaldienstverleners toegang tot een rekening te verlenen (als de rekeninghouder daarvoor toestemming geeft). Of Alipay voornemens is om in Nederland ook de nieuwe betaaldiensten aan te bieden is niet bekend.
Wat is het effect van het huidige «gat in de wetgeving» door de late implementatie van de PSD2-richtlijn op de marktintroductie van partijen zoals Alipay?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw visie op het samenspel tussen financiële instellingen en grote internetbedrijven?
Ik verwacht dat de opkomst van technologiebedrijven (zowel BigTech als startups) binnen de financiële sector grote impact zal hebben op de rol van traditionele financiële instellingen. Technologisch-innovatieve bedrijven zorgen voor innovatie en vernieuwing in de financiële sector wat kan leiden tot meer keuzemogelijkheden voor consumenten en bedrijven, alsmede tot lagere prijzen. Om competitief te blijven investeren traditionele financiële instellingen zelf ook steeds meer in technologische ontwikkelingen. Het Centraal Planbureau (CPB) schetst in haar Policy Brief «De toekomst van de Nederlandse financiële sector: FinTech en regulering»7 een aantal mogelijke toekomstscenario’s voor de financiële sector, onder meer als gevolg van de toenemende concurrentie van technologiebedrijven van buiten de traditionele financiële wereld. In één van de scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij deze grote technologiebedrijven, in een ander scenario bij nationale banken. Bij de overige twee scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij Fintech-bedrijven danwel Europese banken. In hoeverre één van deze scenario’s ook werkelijkheid wordt, is hoogst onzeker. Zeker is wel dat traditionele financiële instellingen strategische keuzes moeten maken om te kunnen (blijven) concurreren en/of om samen te werken met innovatieve FinTech bedrijven. Hierbij teken ik aan dat ook als een BigTech of FinTech-bedrijf bijvoorbeeld bancaire diensten wil aanbieden, dit aan dezelfde strenge eisen moet voldoen, een vergunning moet hebben en onder toezicht staat. De bescherming van consumenten en de vereiste soliditeit van ondernemingen die dergelijke diensten aanbieden staan buiten kijf.
Hoe wordt voorkomen dat we, onbedoeld, met de PSD2-richtlijn of door de introductie van dergelijke bedrijven, «Big Bank» inruilen voor «Big Tech»? Zijn de waarborgen in de PSD2-richtlijn scherp en concreet genoeg om te voorkomen dat het eigenlijke doel van de richtlijn, het stimuleren van Fintech, resulteert in vrij spel voor internetgiganten?
PSD2 biedt waarborgen voor het stimuleren van Fintech. Zo biedt PSD2, afgezien van de lidstaatopties, maximumharmonisatie. Dit betekent dat in alle EU-lidstaten dezelfde eisen gelden voor het verlenen van een vergunning voor het mogen verlenen van betaaldiensten in de EU. Big Tech bedrijven moeten – ook als deze afkomstig zijn van buiten de EU en een vestiging hebben in de EU – voldoen aan deze eisen en komen onder hetzelfde doorlopend toezicht te staan, net als andere aanbieders. Verder stelt PSD2 voor de vergunningverlening een aantal extra eisen op het gebied van beveiliging en wordt sterke cliëntauthenticatie geïntroduceerd als een belangrijke maatregel om de veiligheid in het betalingsverkeer te vergroten. Ook stelt PSD2 aanvullende eisen om de veiligheid van de gegevens van burgers te beschermen tijdens uitwisseling en verwerking, zoals de eis dat er niet meer gegevens worden verwerkt dan de gegevens die nodig zijn om de betaaldienst te kunnen verlenen. Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn toezichthouders bovendien verplicht om met elkaar samen te werken. Ik verwijs voor de samenwerking tussen toezichthouders naar het antwoord op vraag 4. Als een partij op de Nederlandse markt actief is zonder dat deze over de juiste vergunning beschikt, kan de toezichthouder overgaan tot het nemen van handhavingsmaatregelen, waaronder het opleggen van boetes.
Daarnaast moeten ook Big Tech bedrijven zich houden aan de Europese gegevensbeschermingsregelgeving – vanaf 25 mei 2018 is dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Daarvoor verwijs ik naar de beantwoording van vraag 11.
Wat is de precieze rol van Alipay bij het opzetten van het Chinese «social credit system»?
Volgens het bericht zou de Chinese overheid voornemens zijn in 2020 een «sociaal kredietsysteem» in te voeren met daarin de mogelijkheid om burgers te scoren op gedrag en hier beperkingen aan te hangen. Hoe dit «sociaal kredietsystem» er uit komt te zien en welke rol bedrijven daarin gaan spelen is onbekend. Welke rol Alipay en andere bedrijven precies spelen bij het opzetten van het Chinese «sociaal kredietsysteem» is niet duidelijk. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem». De ontwikkelingen ten aanzien van het «sociaal kredietsysteem» worden momenteel gevolgd.
Betekent marktintroductie van Alipay op de Europese markt ook dat elementen van dit Chinese sociale kredietsysteem geïntroduceerd zullen worden op de Europese markt? Zullen Europese klanten van Alipay bijvoorbeeld worden verplicht om te participeren in dit systeem, wanneer zij zaken doen in of handelen met China?
Op dit moment is niet duidelijk of Alipay een rol speelt bij het opzetten van het Chinese «sociaalkredietsysteem» en zo ja, welke rol precies. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem».
Biedt het Europese toezicht voldoende soelaas om een dergelijk gevolg van de introductie van Alipay op de Europese markt te voorkomen? Zo nee, wat kan gedaan worden om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat een dergelijk systeem ernstige risico’s zou kunnen opleveren voor de privacy van Europeanen?
De AVG is ook van toepassing op bedrijven die buiten de EU gevestigd zijn en persoonsgegevens verwerken van EU-burgers.8 Dit biedt belangrijke waarborgen om de privacy van Europeanen te beschermen. Naast de inhoudelijke normen die de AVG stelt op het gebied van rechtmatigheid van de verwerking, doelbinding, dataminimalisatie en het bieden van voldoende beveiliging van de verwerking, versterkt de AVG het toezicht door de verschillende nationale toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming. Deze houden ook toezicht op bedrijven die (deels) vanuit een derde land opereren, zoals Alipay. Daarbij werken de nationale toezichthouders onderling samen. De AVG bepaalt verder dat de toezichthouder van de hoofdvestiging in principe leidend is in het toezicht.9 Wanneer een verwerker buiten de EU is gevestigd, is de hoofdvestiging in de EU de plaats waar de voornaamste verwerkingsactiviteiten in de EU plaatsvinden.10 Eventuele maatregelen, zoals boetes, kunnen in het land van vestiging geëffectueerd worden, afhankelijk van welke mogelijkheden het recht van de betreffende lidstaat daartoe biedt. De AVG voorziet in dit verband in samenwerking tussen toezichthouders.11 Is er sprake van een overtreding, bijvoorbeeld als gegevens onrechtmatig in een derde land zijn terechtgekomen, dan kan een boete worden opgelegd tot maximaal 4% van de wereldwijde jaaromzet.12 Ik verwijs verder naar de in artikel 58 AVG opgenomen bevoegdheden die elke Europese toezichthouder moet hebben.
Deelt u in bredere zin de zorg omtrent de verkoop van goederen door bedrijven als Alibaba/AliExpress en de gevolgen daarvan voor Nederlandse bedrijven wier producten aan strengere kwaliteitseisen dienen te voldoen?
Alle goederen die via internet worden gekocht door bedrijven of particulieren (e-commerce) en die in Nederland worden geïmporteerd dienen aan de EU-eisen te voldoen.
Hoe wordt voorkomen dat een gelijk speelveld verder wordt ondermijnd? Bent u van mening dat de goederen en verkoop ervan op dit moment voldoende kunnen worden gecontroleerd? Zo nee, in hoeverre acht u het wenselijk om deze problematiek in Europees verband aan te kaarten?
Door de opkomst van e-commerce komen steeds meer containers Nederland binnen, zowel via de lucht als de zee, met een groot aantal verschillende pakketten erin, besteld door evenzoveel verschillende bedrijven of particulieren. Voorheen bevatten containers meer dezelfde producten voor enkele kopers. Alle goederen die Nederland binnenkomen staan onder douanetoezicht. Dit geldt ook voor de e-commerce gerelateerde goederen. Gezien de omvang van de goederenstroom is het niet mogelijk om alle pakketjes te controleren. Daarom is het noodzakelijk dat er een selectie wordt gemaakt van de goederen die daadwerkelijk worden gecontroleerd. Deze selectie vindt plaats op basis van een risicoanalyse. De gevolgen van e-commerce zijn al enige tijd in verschillende internationale gremia opgepikt. Nederland doet bijvoorbeeld samen met de EU mee in de Internationale Douane Unie om onder andere te spreken over betere aansluiting van de douane controlesystemen. Daarnaast wordt in WTO-verband sinds dit jaar gesproken over het opstellen van gemeenschappelijke regels voor e-commerce. Ten slotte worden er in handelsakkoorden tussen de EU en derde landen ook afspraken gemaakt over e-commerce. Een voorbeeld hiervan is de binnenkort te ondertekenen EU-Japan Economic Partnership Agreement.
De agressieve retoriek en manoeuvres van Turkije richting Griekenland en Cyprus |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de toenemende spanningen tussen Griekenland en Turkije?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de (bijna) aanvaringen en agressieve manoeuvres van schepen van de Griekse- en de Turkse kustwacht op de Egeïsche Zee2 3, in het bijzonder het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig door een Turkse patrouilleboot bij Imia?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. De Voorzitter van de Europese Commissie Juncker sprak op 12 februari jl. zijn afkeuring uit over het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig bij Imia, evenals de Voorzitter van de Europese Raad Tusk die Turkije de volgende dag opriep om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Ook in de conclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. wordt Turkije opgeroepen de territoriale integriteit en soevereiniteit van alle EU-lidstaten te respecteren. Nederland verwelkomt de uitspraken van beide Voorzitters en steunt de oproep in de Raadsconclusies.
Wat vindt u van de berichten dat Turkije stelselmatig het Griekse luchtruim schendt boven de Egeïsche Zee, met als «hoogtepunt» maar liefst 56 schendingen op één dag, te weten 22 mei jl.?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het neerstorten van een Grieks Mirage-gevechtsvliegtuig na het onderscheppen van twee Turkse F-16’s die het Griekse luchtruim schonden5?
Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie over de toedracht van dit ongeval om dit te beoordelen.
Hoe beoordeelt u binnen deze context de berichtgeving dat er Turkse straaljagers boven de helikopter van de Griekse president Tsipras gingen vliegen, de helikopterpiloot om zijn vliegplan vroegen die vervolgens de Griekse luchtmacht alarmeerde, die eveneens twee gevechtsvliegtuigen uitstuurde, waarna de Turkse toestellen de zone verlieten?6
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd.
Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie om een uitspraak te doen over deze specifieke kwestie.
Herkent u een Turks patroon van agressieve luchtruim- en waterwegenschendingen? Waarom wel of niet?
Turkije en Griekenland hebben een lange en gecompliceerde geschiedenis met verschillende perioden van spanning. Veel van deze spanningen zijn veroorzaakt door een verschil van mening tussen beide landen over de precieze afbakening van lucht- en zeegrenzen. In dit verband is relevant dat Turkije geen partij is bij het VN-Verdrag inzake het recht van de zee. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost in overeenstemming met geldend internationaal recht.
Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken7 van de Turkse president Erdogan dat Turkije de Griekse eilanden «heeft weggegeven» die «vroeger de onze waren» en «binnen gehoorafstand» en «daar zijn nog steeds onze moskeeën, onze heiligdommen», daarbij verwijzend naar de Ottomaanse bezetting van de eilanden? Hoe beoordeelt u bovendien het pleidooi8 van Erdogan om het Verdrag van Lausanne te herzien?
De uitspraken van president Erdogan lijken te passen in een patroon van verhoogde aandacht voor regionale situaties, omstandigheden en kwesties, waarbij het gebruik van retoriek niet wordt geschuwd. Nederland stelt zich op het standpunt dat internationaal recht te allen tijde dient te worden gerespecteerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u de dreigementen van Erdogan richting Cyprus, waarbij hij de Griekse Cyprioten waarschuwde «niet over de schreef te gaan», de Turkse «rechten» op de Egeïsche Zee en Cyprus van vergelijkbaar belang verklaarde met het (illegaal) door Turkije binnengevallen Afrin en dat «Turkse oorlogsschepen en veiligheidseenheden de ontwikkelingen op de voet volgen en alles zullen doen wat nodig is»?9
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat Turkije de Cypriotische regering het recht betwist om exploratie- en exploitatie-rechten te vergunnen aan gas- en oliebedrijven in de Exclusieve Economische Zone ten zuiden van het eiland?10
Op basis van het zeerecht heeft een kuststaat in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ) soevereine rechten ten behoeve van de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond daarvan. Turkije heeft bezwaren tegen de omvang van de door Cyprus uitgeroepen EEZ die door de EU wordt erkend.
Begin februari jl. verhinderde een Turks marineschip de vrije doorvaart van een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI dat proefboringen in de Cypriotische EEZ uit wilde voeren. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Is het waar dat een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI in februari van dit jaar zelfs de toegang tot deze zone werd ontzegd door de Turkse marine?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat de Europese Unie (EU) weliswaar protesteerde tegen deze provocatie, maar de facto de Turkse blokkade in de betwiste zone ondergaat?
President Tusk van de Europese Raad riep Turkije 13 februari jl. op om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 22 maart jl. en opnieuw tijdens de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. in raadsconclusies opgenomen tezamen met een veroordeling van de Turkse activiteiten. Het is niet zo dat de EU een Turkse blokkade de facto ondergaat. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Waarom zwijgt de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) over de agressieve handelingen en retoriek van Turkije richting Griekenland en Cyprus en wordt er kennelijk geen enkele druk uitgeoefend op Turkije om ermee te stoppen? Wat bent u bereid hieraan te doen?
Kern van de NAVO is een gedeelde verantwoordelijkheid voor de collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied. Turkije en Griekenland leveren hieraan een belangrijke bijdrage. Beide landen zijn gecommitteerd aan de NAVO en voldoen aan de NAVO-verplichtingen. Bilaterale problematiek strekt zich niet uit tot het NAVO-bondgenootschap. De twee NAVO-bondgenoten moeten in de eerste plaats zelf zekerstellen dat incidenten in de toekomst worden vermeden. Cyprus is geen lid van de NAVO. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten.
Bent u bereid de handelwijze en retoriek van Turkije ondubbelzinnig te veroordelen, druk uit te oefenen richting Erdogan om ermee te stoppen, zich solidair op te stellen richting Griekenland en Cyprus en dit te adresseren binnen de NAVO, de EU en de Verenigde Naties (VN)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Zoals reeds in het antwoord op eerdere vragen gesteld is het kabinet van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit is op zichzelf is. Nederland verwelkomt dan ook de raadsconclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. waarin de EU Turkije oproept de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost met respect voor geldend internationaal recht. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland in deze kwestie op dit moment een actieve rol speelt.
Bent u bereid binnen nu en een maand een overzicht naar de Kamer te sturen van daartoe genomen en te nemen stappen, zowel bilateraal als in diverse internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Meer dan 1 miljard euro voor het Europees solidariteitskorps |
|
Vicky Maeijer (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europese Commissie wil Solidariteitskorps uitbreiden naar 350.000 jongeren»?1
Ja.
Kunt u een lijst verstrekken van de organisaties waaraan leden van het huidige Europees Solidariteitskorps deelnemen en/of deelgenomen hebben?
Op de website https://europa.eu/youth/volunteering/evs-organisation_en is een complete lijst beschikbaar van organisaties die een accreditatie hebben om jongeren te ontvangen en/ of jongeren uit te zenden. Dit zijn er in totaal ruim 6.200. Hiervan komen 82 organisaties uit Nederland. Het betreft accreditaties die verstrekt zijn voor deelname aan de «European Voluntary Service (EVS)», de voorloper van het Europees Solidariteitskorps. Deze accreditaties zijn ook geldig voor deelname aan het Solidariteitskorps. Er is geen lijst beschikbaar van organisaties waar jongeren op dit moment aan deelnemen of aan deelgenomen hebben.
Hoeveel Nederlanders hebben zich tot nu toe aangemeld voor het Europees Solidariteitskorps en aan welke projecten hebben zij gewerkt?
Op dit moment hebben zich ruim 1.500 Nederlandse jongeren geregistreerd op het online portal. Hiervan nemen op dit moment ruim 90 jongeren deel aan een project. Dit aantal zal de komende maanden verder stijgen. Bovengenoemde aantallen liggen in werkelijkheid naar verwachting hoger omdat (nog) niet alle plaatsingen online worden geregistreerd.
Op de website https://europa.eu/youth/volunteering/project_en staat het huidige aanbod van beschikbare vrijwilligersprojecten. Er is geen lijst beschikbaar van projecten waaraan Nederlandse jongeren hebben gewerkt
Hoeveel belastinggeld heeft het Europees Solidariteitskorps tot nu toe gekost en hoeveel daarvan kwam uit Nederland?
Onder het huidige MFK 2014–2020 is in totaal 378 miljoen euro (in vastleggingen, lopende prijzen) begroot voor het Europees Solidariteitskorps dat in 2017 van start is gegaan. Dit budget is grotendeels beschikbaar gesteld door overheveling van middelen uit andere programma’s binnen de EU-begroting en voor het overige deel vanuit ruimte binnen de onbenutte marges van het MFK. De Nederlandse BNI-sleutel voor de financiering van de EU-begroting bedraagt ongeveer 5%.
Vindt u het een taak van de Europese Unie om vrijwilligerswerk te sponsoren en mee te betalen aan de verspreiding van de ideologie van de linkse kerk? Zo ja, waarom?
Het Commissievoorstel voor het Solidariteitsfonds onder het nieuwe MFK is gepubliceerd op 11 juni jl. Binnen daarvoor afgesproken termijn ontvangt het parlement een kabinetsappreciatie van dit voorstel in de vorm van een BNC-fiche.
Deelt u de mening dat het uittrekken van meer dan een miljard euro voor dit EU-zendelingenkorps een volslagen idioot idee is? Zo ja, hoe gaat u dit plan tegenhouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het opkopen van staatsobligaties door de ECB |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel staatsobligaties de Europese Centrale Bank (ECB) inmiddels van lidstaten heeft opgekocht ten einde de inflatie in de eurozone te doen stijgen? Kunt u ook een overzicht geven per lidstaat in verhouding tot de staatsschuld?1
Onder het PSPP worden overheidsobligaties opgekocht. Tabel 1 biedt per land een overzicht van de hoeveelheid aangekochte overheidsobligaties onder het Public Sector Purchase Programme (PSPP)2, de EMU-schuld en het percentage EMU-schuld dat is aangekocht door het Eurosysteem. Dit programma is onderdeel van het Asset Purchase Programme (APP), meer bekend als Quantitative Easing (QE). Het APP is gelanceerd om het risico op langdurige lage inflatie weg te nemen3.
Erkent u dat de ECB met het opkoopbeleid ook de kredietwaardigheid van landen beïnvloedt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De kredietwaardigheid van landen hangt samen met de mogelijkheid van landen om uitgegeven staatsobligaties terug te betalen. Landen zijn hier zelf verantwoordelijk voor en kunnen hun kredietwaardigheid verbeteren door prudent begrotingsbeleid, structurele hervormingen en gerichte investeringen die het duurzame groeivermogen van de economie verbeteren.
Ook is het van belang dat beleggers vertrouwen hebben in het beleid en instituties van een land.
Op korte termijn kan door monetair beleid de rente afnemen en economische groei versterken en dat heeft een positief effect voor de schuldenlast van een land. Op die manier kan monetair beleid dus op de korte termijn bijdragen aan de kredietwaardigheid van een land.
Voor de kredietwaardigheid van landen is, zoals gezegd, echter vooral het budgettair beleid en het groeipotentieel op de lange termijn (de structurele groei) van belang. Hierop heeft het aankoopprogramma van de ECB geen wezenlijke invloed.
Hoe oordeelt u erover dat de ECB het opkopen van Italiaanse staatsobligaties extreem terugschroefde ten tijde van de formatiebesprekingen voor het nieuw kabinet?
Deze beeldvorming is mijn inziens onjuist.
Onder het aankoopprogramma koopt het Eurosysteem obligaties op en herinvesteert het Eurosysteem aflopende obligaties. Het Eurosysteem koopt obligaties op volgens de kapitaalverdeelsleutel7. Hierbij past het Eurosysteem, afhankelijk van marktomstandigheden, enige flexibiliteit toe om te zorgen voor een soepele implementatie van het programma. Hierdoor kunnen de maandelijkse aankopen door het Eurosysteem van maand op maand verschillen.
In april 2018 liep een groot aandeel Duitse obligaties af en ten behoeve van een soepele implementatie van het aankoopprogramma heeft het Eurosysteem ervoor gekozen om de herinvestering hiervan te spreiden over april en mei. Hierdoor kocht het Eurosysteem in april netto relatief weinig Duitse obligaties op en in mei relatief veel. Als gevolg hiervan kocht het Eurosysteem in april relatief meer overheidsobligaties uit andere landen, zodat voldaan werd aan de maandelijkse doelstellingen van het aankoopprogramma. In mei gebeurde het omgekeerde en kocht het Eurosysteem relatief minder obligaties uit andere landen. De ECB heeft dit op 14 juni ook aangegeven.8
Grafiek 29 laat dit zien. De aankoop van overheidsobligaties van andere landen, waaronder Nederland, Spanje en Frankrijk, nam in mei in vergelijkbare mate af als die van Italië. Deze afname leidde in die landen echter niet tot de rentebewegingen die in Italië zichtbaar waren. In absolute aantallen kocht de ECB in mei overigens meer Italiaanse overheidsobligaties dan in januari en in maart.
Gebeurt het vaker dat de ECB het opkopen van staatsobligaties tijdelijk extreem verlaagt tijdens onderhandelingen over een nieuw kabinet? Is dit bijvoorbeeld ook gebeurd toen er onderhandeld werd over het kabinet-Rutte III of de nieuwe coalitie in Duitsland?
De hoeveelheid aankopen door het Eurosysteem hangt niet samen met politieke cycli, maar met het door de ECB gevoerde monetair beleid, en de verhandelbaarheid en liquiditeit van de obligaties.
Grafiek 16 laat de maandelijkse aankoop van overheidsobligaties door het Eurosysteem zien onder het PSPP, waarbij het felgekleurde deel van de lijn samenvalt met de kabinetsformatie van Duitsland, Nederland en Italië en in het geval van Frankrijk de maanden van de eerste en tweede ronde van de presidentsverkiezingen. De grafiek laat zien dat de aankoop van Franse en Nederlandse overheidsobligaties door het Eurosysteem niet afnam t.o.v. andere eurolanden tijdens de kabinetsformatie dan wel presidentsverkiezingen. Wel nam vanaf april 2017 de totale omvang van de maandelijkse aankopen van de ECB onder het APP af van 80 naar 60 miljard per maand waardoor in alle landen een daling in de aankoop van obligaties zichtbaar is. De aankoop van Duitse overheidsobligaties nam tijdens de Duitse coalitieonderhandelingen sterk af, maar dat is te verklaren doordat de totale omvang van het APP per januari 2018 werd teruggebracht van 60 naar 30 miljard per maand. Dit laat zien dat de aankopen door het Eurosysteem niet afhangen van politieke cycli. Zie ook antwoord op vraag 5.
Klopt de indruk bij de Italiaanse regeringspartij Vijfsterrenbeweging dat de ECB met het terugschroeven van de opkoop van staatsobligaties de vorming van het kabinet heeft willen beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het uit den boze is als de ECB via haar opkoopbeleid politiek bedrijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat de ECB via het aankoopbeleid politiek bedrijft. De ECB heeft een mandaat voor het handhaven van prijsstabiliteit en baseert hier het beleid op. De ECB moet bij het uitvoeren van het beleid wel rekening houden met ontwikkelingen op financiële markten. De uitvoering van het opkoopbeleid is aan de ECB die onafhankelijk is. Ik ben, volgens de Nederlandse traditie, een groot voorstander van deze onafhankelijkheid.
Erkent u dat de ECB via het opkopen van staatsobligaties een zeer groot risico aangaat doordat staatschulden geëuropeaniseerd worden en hiermee het risico van de staatschulden al gedeeld wordt door de Europese bevolking?
De risicodeling van het Public Sector Purchase Programme (PSPP) voor overheidsobligaties wordt door de vormgeving beperkt, zoals uitgebreid uitgelegd in de Kamerbrief risico's Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid10.
Op het grootste gedeelte van de aankopen binnen het PSPP, 80% van de omvang van het programma, is geen risicodeling van toepassing. Deze 80% bestaat volledig uit obligaties van centrale of lokale overheden of hieraan gelieerde instanties en deze worden direct opgekocht door de nationale centrale bank uit het betreffende land. Verliezen of winsten over deze 80% dienen de nationale centrale banken zelf op te vangen.
Over de overige 20% procent van de aankopen binnen het PSPP zijn de nationale centrale banken blootgesteld naar rato van de kapitaalsleutel van de ECB. Deze 20% bestaat voor ca. 9 procentpunt11 uit staatsobligaties van eurolanden die de ECB aankoopt. Nationale centrale banken zijn alleen indirect blootgesteld aan deze obligaties. Eventuele verliezen die voortvloeien uit deze obligaties zullen allereerst ten laste komen van de voorzieningen van de ECB en eventuele resterende verliezen zullen worden verdeeld conform de kapitaalsleutel. Hetzelfde geldt voor eventuele winsten die voortvloeien uit deze aankopen door de ECB.
Het Nederlandse aandeel in de kapitaalsleutel van de ECB is 5,7%. Dit betekent dat de indirecte blootstelling van DNB op staatsobligaties van andere eurolanden 5,7% van deze 9 procentpunt bedraagt. Dit is ca. 0,5% van de omvang van PSPP.
De overige ca. 11 procentpunt12 van deze 20% betreft de aankoop van obligaties van supranationale instellingen, zoals de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Deze obligaties worden aangekocht door nationale centrale banken en eventuele winsten en verliezen worden direct verdeeld onder de nationale centrale banken conform de kapitaalsleutel, net zoals bij andere ECB-programma’s. Dit betekent dat de directe blootstelling van DNB op obligaties van supranationale instellingen 5,7% van deze 11 procentpunt bedraagt. Dit is ca 0,6% van de omvang van PSPP. Hierbij geldt overigens dat ook zonder PSPP nationale overheden in veel gevallen reeds delen in de risico’s van deze instellingen aangezien ze vaak aandeelhouder van deze instellingen zijn.
Deelt u de analyse van Hans-Werner Sinn dat door het opkoopbeleid van de ECB en Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfer system 2 (TARGET2) er feitelijk al een transferunie is ontstaan? Kunt u aangeven voor welk bedrag Nederland nu garant staat?3
Deze analyse deel ik niet. Zoals ook benoemd in de Kamerbrief risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid14, weerspiegelen TARGET2-saldi niet de schulden tussen eurolanden onderling en weerspiegelt het TARGET2-saldo van DNB ook niet de directe blootstelling van DNB op eurolanden met een negatief TARGET2-saldo. Net als alle andere vorderingen en verplichtingen van nationale centrale banken tegenover de ECB, zijn TARGET2-saldi feitelijk boekhoudkundige saldi die niet worden verrekend.
Het bericht dat EU-subsidies terecht komen bij organisaties die oproepen tot boycot van Israël |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Europese Unie (EU) organisaties subsidieert die oproepen tot het boycotten, desinvesteren en sanctioneren (BDS) van Israël, zoals volgens een bericht op de website van het CIDI wordt vermeld?1
Het CIDI bericht over een rapport van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken, waarin gesteld wordt dat de EU in de periode 2014–2016 NGO’s gesteund zou hebben die de oproep tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS) zouden onderschrijven.
In Israël, de Palestijnse gebieden en de EU werkt de EU samen met een breed scala aan NGO’s ter bevordering van de twee-statenoplossing en vrede. Een aantal van deze organisaties maakt gebruik van hun vrijheid van meningsuiting door BDS te bepleiten of samen te werken met organisaties die dat doen.
De EU onderschrijft vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering, ook als dat BDS betreft. Tegelijkertijd is de EU een verklaard tegenstander van een boycot van Israël. Dit komt overeen met het kabinetsstandpunt. Het feit dat organisaties de BDS-beweging ondersteunen, is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering (zie tevens de antwoorden op schriftelijke vragen d.d. 22 november 2016, met kenmerk 23 432, nr. 442 en antwoorden op schriftelijke vragen, d.d. 24 april jl., Aanhangsel van de Handelingen Vergaderjaar 2017–2018, nr. 1896). Zoals bekend financieren het kabinet en de EU geen activiteiten die BDS tegen Israël propageren.
Klopt het dat er ook geld via deze organisaties is terechtgekomen bij Palestijnse organisaties die als terreurorganisaties bekend staan?
Het Israëlische rapport verwijst naar één organisatie, Norwegian People’s Aid (NPA), die training heeft gegeven aan jeugd in Gaza, waaronder leden van Hamas en het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP). De training bestond onder meer uit debattechnieken. Het project was gefinancierd door Noorwegen. In een rechtszaak over de vraag of NPA dit had moeten opgeven bij USAID toen het voor andere activiteiten Amerikaanse financiering ontving, heeft NPA hierover een schikking getroffen met het Amerikaanse Openbaar Ministerie. Het bericht van het Amerikaanse Openbaar Ministerie over de schikking maakt geen melding van het financieren van deze organisaties.
Bent u bereid hierover opheldering te gaan vragen aan de Europese Commissie aangezien het subsidiëren van BDS-organisaties tegen het beleid van de EU zelf ingaat? Op welke termijn verwacht u dat de Europese Commissie deze opheldering verschaft en licht u de Kamer daar zo snel mogelijk over in?
Aangezien het rapport geen aanwijzingen bevat dat de genoemde financiering wel voor BDS-activiteiten gebruikt is, en het kabinet ook geen andere reden heeft om te veronderstellen dat de EU activiteiten zou financieren die BDS tegen Israël propageren, ziet het kabinet geen reden om te concluderen dat de EU tegen diens eigen beleid handelt of om de EU op te roepen bepaalde activiteiten stop te zetten.
Bent u bereid de Commissie ertoe op te roepen de subsidies aan dergelijke organisaties te staken en er ook op toe te zien dat deze subsidies stopgezet worden?
Zie antwoord vraag 3.