Het artikel "Commando in vrije val" |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Commando in vrije val»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de feitelijke gang van zaken omtrent de verlenging van de Verklaring Geen Bezwaar (VGB) van Serge A. in mei 2009, zodat hij kon deelnemen aan de uitzending met Task Force 55 terwijl hij eerder een voornemen tot het intrekken van zijn VGB ontving (februari 2009)?
In februari 2009 is naar de betrokken militair een voornemen tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) uitgegaan. Een voornemen wordt, ter bescherming van de privacy, altijd uitsluitend aan betrokkene verzonden. Een voornemen is geen besluit en de VGB is nog geldig. De aanvrager van het veiligheidsonderzoek (in dit geval het Korps Commandotroepen, hierna: KCT) draagt van het voornemen op dat moment dan ook geen kennis. Op grond van een aanvraag van het KCT is vervolgens in mei 2009 een zogeheten NATO Security Clearance, benodigd voor deelname aan ISAF, verstrekt. Het criterium voor afgifte van een dergelijke betrouwbaarheidsverklaring is of de betrokken persoon beschikt over een geldige VGB. Aangezien de VGB nog niet was ingetrokken, bestond er geen reden de betrouwbaarheidsverklaring aan betrokkene te onthouden. Nadat betrokkene van uitzending was teruggekeerd is de VGB ingetrokken. Tegen deze beslissing is betrokkene in bezwaar gegaan. Het advies van de bezwarencommissie de VGB alsnog te verstrekken is niet overgenomen en de intrekking blijft gehandhaafd. Inmiddels heeft betrokkene tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank.
Worden militairen die deel uitmaken van Special Forces en staatsgeheime operaties uitvoeren sneller en strenger beoordeeld alvorens hun VGB wordt uitgegeven of verlengd?
Veiligheidsonderzoeken naar militairen die deel uitmaken van Special Forces worden niet sneller uitgevoerd dan andere veiligheidsonderzoeken, tenzij een verzoek van de aanvrager daar aanleiding toe geeft. Bij de beoordeling of een VGB wordt afgegeven, worden dezelfde criteria gehanteerd als bij andere functionarissen die een vergelijkbare vertrouwensfunctie vervullen.
Wanneer de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), om welke redenen dan ook, niet in staat was haar taken inzake de uitgifte, verlenging of intrekking van VGB’s uit te voeren, wie of welke instantie heeft dan de verantwoordelijkheid hiervoor genomen? In hoeverre is dit conform de bestaande regelgeving?
Op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken is uitsluitend de MIVD bevoegd tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken naar personen die werkzaam zijn in vertrouwensfuncties bij het ministerie van Defensie.
Kunt u garanderen dat de vertragingen bij de MIVD inzake de uitgifte, verlenging en intrekking van VGB's met de door u genomen maatregelen ten aanzien van het vergroten van de onderzoekscapaciteit bij de MIVD en een verbetering van de procedures2 zijn verholpen? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn en welke extra maatregelen zult u hiertoe nog nemen?
De eerder door mij getroffen maatregelen, zoals vermeld in mijn brieven van 11 maart (kamerstuk 29 924, nr. 46) en 27 augustus 2010 (kamerstuk 29 924, nr. 56), moeten ertoe leiden dat eind 2010 de vertragingen in het proces van veiligheidsonderzoeken zodanig worden beperkt dat bij ongeveer negentig procent van de onderzoeken geen sprake is van overschrijding van de wettelijke termijn van acht weken. In voorkomende gevallen, zoals bij noodzakelijke navraag in het buitenland, zal sprake kunnen zijn van overschrijding van die termijn.
Op welke wijze, op welk moment en hoe volledig werd de Kamer geïnformeerd over de betreffende inzet van paratroepen voor Task Force 55 in mei 2009 in Afghanistan?
In de stand van zaken brief van 13 maart 2009 (kamerstuk 27 925 nr. 330) is de Kamer geïnformeerd over de inzet van commando’s en mariniers en hun taken. Deze bijdrage valt onder het ISAF-mandaat. Over de Nederlandse bijdrage aan ISAF tot 1 augustus 2010 is de Kamer geïnformeerd met de brief van 30 november 2007 (kamerstuk 27 925, nr. 279). Over specifieke operaties worden vanwege de noodzaak tot strikte geheimhouding geen mededelingen gedaan.
De weigering door Kenia om de Soedanese president Al-Bashir op te pakken |
|
Ewout Irrgang , Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is volgens u de reden dat Kenia de Soedanese president Al-Bashir uitnodigde voor de feestelijkheden van 27 augustus rondom de nieuwe grondwet en besloot om hem niet op te pakken voor uitlevering aan het Internationale Strafhof, het ICC?1
Het Keniaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat Kenia bereid is samen te werken met het ICC, maar dat het ook verplicht is om het staande AU-beleid uit te voeren om Al-Bashir niet aan te houden. Volgens de verklaring zou Kenia voorts een legitiem en strategisch belang hebben bij de veiligheid en stabiliteit in de regio en zou Al-Bashirs arrestatie schadelijk zijn voor de inspanningen om in Soedan tot een duurzame vrede te komen. Overigens bestaat de indruk dat deze afweging ook binnen de Keniaanse regering omstreden is.
Heeft u er bij Kenia, dat partij is bij het Statuut van Rome en de hulp van het Hof inriep voor onderzoek naar misdaden in eigen land, op aangedrongen om Al-Bashir op te pakken conform het arrestatiebevel van het Hof? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog bereid uw ongenoegen bij de Keniase autoriteiten kenbaar te maken?
Mede op aandringen van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie op 27 augustus direct een verklaring uitgegeven waarin zorg is uitgesproken over het feit dat Kenia Al-Bashir heeft ontvangen en waarin met kracht onderstreept is dat Kenia als verdragsstaat van het ICC de plicht heeft om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Bovendien is de Nederlandse ambassadeur, evenals de andere EU ambassadeurs in Nairobi, op 27 augustus weggebleven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. In EU-verband is afgesproken dat de Keniaanse ambassadeurs in de hoofdsteden worden ontboden. Nederland heeft dit op 2 september jl. gedaan. De EU-delegatie in Nairobi heeft gedemarcheerd om de breed gedeelde zorg over de Keniaanse handelwijze nogmaals over te brengen.
Hoe beoordeelt u deze weigering door Kenia, terwijl de Keniase autoriteiten tijdens de herzieningsconferentie van het Statuut van Rome in Kampala (juni jl.) alle medewerking aan het ICC toezegden?
Ik ben zeer bezorgd en teleurgesteld over de Keniaanse handelwijze.
Hoe oordeelt u erover, dat Al-Bashir vrijelijk naar andere ICC-statenpartijen kan afreizen, zoals onlangs ook in Tjaad, zonder dat de autoriteiten van die landen hem oppakken?
Nederland draagt actief uit dat alle verdragsstaten van het ICC de plicht hebben om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Nederland maakt zich ook in EU-verband sterk voor een duidelijke gezamenlijke lijn in dezen.
Bent u bereid, al dan niet in EU-verband, iedere keer dat bekend wordt dat Al-Bashir naar een ICC-statenpartij afreist, bij de autoriteiten van dat land aan te dringen op zijn arrestatie, danwel protest aan te tekenen tegen het uitblijven daarvan, opdat de aan het arrestatiebevel verbonden verdragsverplichtingen voor ICC-statenpartijen niet zonder consequenties blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger.
De herijking van de business case JSF |
|
Pauline Smeets (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de gang van zaken rond de beïnvloeding vanuit de luchtvaartindustrie op de herijking van de business case JSF in de zomer van 2008, zoals beschreven in de Volkskrant, bevestigen?1 Zo nee, op welke punten klopt deze beschrijving niet?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Dijk (SP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 54.
Waarom heeft u de Kamer destijds niet terstond geïnformeerd over de rechterlijke procedure die de betrokken industrie op 2 juli 2008 tegen de Staat heeft aangespannen, het verloop van deze procedure en de daarop volgende overleggen met vertegenwoordigers van deze industrie, mede in het licht van het feit dat de regering kort daarvoor in het algemeen overleg over de JSF in de Kamer had gemeld dat de herberekening van het afdrachtpercentage uit de business case de komende zomer rustig diende te worden afgewacht?
De Staat en de Luchtvaartindustrie hebben gedurende lange tijd intensief overleg gevoerd over de herijking van de business case. De Kamer is voortdurend geïnformeerd over de relevante uitkomsten van en de vervolgstappen in dit proces. De gerechtelijke procedure waaraan in het Volkskrant artikel wordt gerefereerd is door de Luchtvaartindustrie ingetrokken en heeft geen invloed gehad op de uitkomst of het verloop van de herijking van de business case.
Is het waar dat de regering daarbij niet is ingegaan op de voorwaardelijke eis dat Nederland ook werkelijk JSF’s gaat kopen, maar dat de bijkomende «voordelen» van zo’n aankoopbesluit door Nederland uiteindelijk wel zijn meegenomen bij de berekening van het definitief afgesproken afdrachtspercentage? In hoeverre is dit afwijkend van de oorspronkelijke parameters uit de betreffende Medefinancieringsovereenkomst (MFO)? Kan alleen daaruit ook al de conclusie getrokken worden dat, mocht Nederland niet overgaan tot aanschaf van de JSF als opvolger van de F16, de belofte dat de Nederlandse deelname aan de ontwikkeling (SDD) van de JSF de «belastingbetaler geen cent gaat kosten» niet zal kunnen worden waar gemaakt?
Op 1 juli 2008 heeft de Staat conform de MFO aan de Luchtvaartindustrie het resultaat bekend gemaakt van de herijking van de JSF business case. Tevens is de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 90). Bij de herijking is de Staat uitgegaan van de parameters van de MFO. Een voorwaardelijke eis voor de aanschaf van de JSF is niet aan de orde. Het ontwikkelingskostenvoordeel dat Nederland als SDD-partner heeft bij de aanschaf van de JSF is een van de parameters die in overeenstemming met de MFO onderdeel uitmaakt van de business case. Dit aspect is vanaf 2002 bekend. Inmiddels is de business case herijkt en zijn aanvullende afspraken gemaakt met de industrie. Deze bevatten geen wijzigingen ten aanzien van het ontwikkelingskostenvoordeel. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223). Voorts verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Dijk (SP).
Kunt u een overzicht verschaffen wat op dit moment voor de Nederlandse staat, de Nederlandse belastingbetaler en de betrokken Nederlandse bedrijven nog de voor- en nadelen zijn van de uitvoering van de betreffende MFO, sinds de herijking van de business case en het daarbij vastgestelde definitieve afdrachtpercentage, rekening houdend met de volgende feiten:
Ik herken mij niet in de vraag 4 als feit veronderstelde opvattingen.
In de MFO van 2002 is vastgelegd hoe het verschil tussen deelname aan de ontwikkeling van de JSF en het kopen van de plank moet worden berekend. De Staat en de Luchtvaartindustrie zijn in de MFO overeengekomen dat het verschil («Tekort») in deze business case voor rekening komt van de Luchtvaartindustrie. In 2002 is de looptijd van de overeenkomst bepaald op 50 jaar. De achtergrond en inhoud van de business case is onder meer uitvoerig beschreven in de brief aan de Kamer van 11 februari 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 8, blz. 14 t/m 18 en blz. 22 en 23) en bovendien is een en ander met de Kamer besproken tijdens het notaoverleg van 2 april 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 12). De definitie van het Tekort en de elementen die van belang zijn voor de vaststelling daarvan zijn beschreven in artikel 3.3 van de MFO.
Conform de MFO is de business case in 2008 herijkt. Vervolgens hebben de betrokken partijen in 2010 overeenstemming bereikt over het afdrachtpercentage van gemiddeld 3 waarmee gedurende de resterende looptijd van de MFO de private bijdrage van € 105 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) door de industrie via de afdrachten over de JSF-gerelateerde omzet moet worden terugbetaald. De MFO biedt de Staat daarmee de juridische basis om het Tekort daadwerkelijk terug te ontvangen. Voorts verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (SP), in het bijzonder vraag 5.
Welke conclusie trekt u uit de balans van deze voor- en nadelen?
Zie antwoord vraag 4.
De Soedanese president Omar al-Bashir |
|
Magda Berndsen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Soedanese president Al-Bashir Kenia bezoekt in verband met de vernieuwde grondwet van Kenia?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat Kenia, in verband met resolutie 1593 van de VN Veiligheidsraad en als ondertekenaar van het Statuut van Rome, president Al-Bashir moet arresteren vanwege het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft uitgevaardigd?
Ja.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen in zowel bilateraal als EU-verband en richting de VN Veiligheidsraad, die deze zaak naar het ICC heeft verwezen, toen president Al-Bashir een bezoek bracht aan Tsjaad, tevens een statenpartij van het Internationale Strafhof? Bent u tevreden met louter een EU-verklaring in dit geval?
Zodra duidelijk was dat president Al-Bashir naar Tsjaad afreisde, heeft Nederland in EU-verband onmiddellijk aangedrongen op het uitgeven van een verklaring door Hoge Vertegenwoordiger Ashton en een EU-demarche bij de autoriteiten van Tsjaad. Bovendien heeft Nederland door middel van een verklaring op dezelfde dag Tsjaad opgeroepen Al-Bashir aan te houden en over te leveren aan het ICC.
Heeft u in de aanloop naar deze bijeenkomst uw ernstige zorgen uitgesproken over deze uitnodiging tegenover de ambassadeur van Kenia in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog van plan de ambassadeur aan te spreken?
Op 2 september 2010 is met de Keniaanse ambassadeur het Nederlandse ongenoegen gedeeld over het onverwachte verschijnen van president Omar al-Bashir tijdens de grondwetceremonie op 27 augustus 2010. Kenia is opgeroepen zijn verplichtingen t.a.v. het ICC na te komen.
Welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kenia ontvangen?
De Nederlandse ambassadeur is evenals alle andere EU-ambassadeurs verzocht weg te blijven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. Daarnaast gaf Hoge Vertegenwoordiger Ashton mede op Nederlands aandringen een verklaring uit waarin zij haar teleurstelling uitspreekt over Al-Bashirs aanwezigheid en waarin Kenia als ICC-verdragsstaat wordt herinnerd aan de plicht om uitvoering te geven aan de arrestatiebevelen. Nadien heeft de EU in Nairobi bovendien nog gedemarcheerd om het breed gedeelde ongenoegen over de Keniaanse handelwijze kenbaar te maken aan de autoriteiten.
Deelt u de mening dat het uitnodigen van Al-Bashir en zijn ontvangst door een minister uit de regering van de Keniase president Mwai Kibaki de suggestie wekken dat Kenia zich dubbelzinnig opstelt tegenover het Statuut van Rome, vooral nu Kenia zelf een zaak heeft lopen bij datzelfde Internationale Strafhof?
Ja.
Welke concrete handelingen zult u verrichten, in multilateraal en bilateraal verband, om ervoor te zorgen dat Kenia zich houdt aan de internationale rechtsregels in het algemeen en het Statuut van Rome in het bijzonder?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger. Ten aanzien van Kenia span ik mij actief in om uit te dragen dat Kenia als verdragsstaat de plicht heeft om personen tegen wie het Internationaal Strafhof een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, aan te houden en over te dragen. Nederland bevordert dat in EU-verband druk wordt uitgeoefend om Kenia te bewegen tot een andere opstelling. Nederland ondersteunt de rol van Kofi Annan, die als bemiddelaar nauw betrokken is bij het Keniaanse vredesproces, waarin ook het ICC een rol speelt bij pogingen de ernstige straffeloosheid in Kenia te beëindigen. De ontwikkeling van de rechtsstaat en het bestrijden van straffeloosheid zijn een hoofddoel van de Nederlandse bilaterale inzet in Kenia. Nederland ondersteunt daartoe onder meer het Kenia-programma van het International Centre for Transitional Justice. Dat programma richt zich op beleidsbeïnvloeding en publieksinformatie over thema’s die ook het ICC betreffen. Ook steunt Nederland mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor berechting van daders en de rechten van slachtoffers via het ICC.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de EU een beleid ontwikkelt om tot consequente reacties te komen in vergelijkbare gevallen, zodat bijvoorbeeld de ambassadeurs ter plaatse systematisch kunnen handelen?
Ja, Nederland zet zich in EU-verband voortdurend in om te komen tot een eengezind en consequent EU-beleid.
De onderhandelingsronde over het ACTA-verdrag in Washington van 16 tot 20 augustus 2010 |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Over welke onderwerpen is gesproken tijdens de meest recente afgeronde onderhandelingsronde over het Anti-Counterfeiting Trade Agreement (het ACTA-verdrag) in Washington? Wat is de uitkomst van deze ronde?
De meest recente onderhandelingsronde heeft plaatsgevonden van 16 tot en met 20 augustus jl. in Washington, VS. Tijdens deze ronde is over alle hoofdstukken van ACTA gesproken. Het doel van de ACTA-deelnemers was tot overeenstemming te komen over de nog openstaande punten. Dat is op een aantal onderdelen gelukt. Omdat de ACTA-deelnemers bij aanvang hebben afgesproken de onderhandelingsresultaten niet openbaar te maken, kan hier verder niet op de inhoud worden ingegaan.
Voor de indeling van de hoofdstukken verwijzen wij u naar de brief aan de Tweede Kamer van 20 juli jl.
Kunt u, indachtig de oproepen van het Europees Parlement1 en die van uzelf en de minister van Justitie2 tot meer transparantie over ACTA, de huidige onderhandelingstekst bekend maken en zo nee, waarom niet?
Nee, diverse ACTA-deelnemers zijn volgens hun wetgeving en parlementaire proces niet gerechtigd tijdens onderhandelingen documenten te openbaren en daarom is afgesproken dat de documenten vertrouwelijk zullen worden behandeld. Nederland kan de afspraken over beperkte openbaarheid helaas niet eenzijdig doorbreken, maar Nederland heeft zich altijd sterk gemaakt voor openbaarmaking van de concept-tekst. Dat heeft bijgedragen aan de publicatie van de concept-tekst na de onderhandelingsronde in Wellington. Helaas kon dit resultaat de afgelopen twee rondes niet bereikt worden. Partijen hebben na afloop van de laatste ronde wel uitdrukkelijk afgesproken dat de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar wordt gemaakt.
Wat was de aanleiding voor het vervroegen van die onderhandelingsronde, zoals u in uw brief2 aankondigde, naar augustus 2010?
In Washington zou oorspronkelijk een institutionele ronde plaatsvinden alwaar over meer technische aangelegenheden gesproken zou worden. Omdat alle ACTA-deelnemers in deze vakantieperiode toch volwaardig konden deelnemen is deze ronde ongezet in een onderhandelingsronde. Er is geen sprake van een vervroegde ronde, maar van een extra ronde. De volgende onderhandelingsronde zal plaatsvinden in Tokio, Japan van 23 september tot en met 1 oktober a.s.
In welke fase bevinden de onderhandelingen zich? Is er zicht op een definitieve overeenkomst tijdens de volgende onderhandelingsronde in Japan in september 2010? Kunt u dat toelichten?
De onderhandelingen bevinden zich in de afrondende fase. Het is onzeker of tijdens de volgende ronde een definitieve overeenkomst kan worden bereikt omdat de deelnemers het op een groot aantal punten nog niet met elkaar eens zijn.
Wat is de inzet van Nederland en van de Europese Unie in de komende onderhandelingsronde? Kunt u dat toelichten?
In de brieven van 15 maart respectievelijk 20 juli jl. hebben de minister van Justitie en ik aangegeven dat de inzet van de EU en NL het bestaande EU-acquis is. Dit standpunt is niet gewijzigd.
Van het acquis zijn met name van belang de Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en het nieuwe EU regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector (Richtlijn 2009/140/EG tot wijziging van diverse richtlijnen inzake elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, het zogenaamde Telecompakket).
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen de onderhandelingen over ACTA op te schorten tot een grotere transparantie van het onderhandelingsproces kan worden gegarandeerd?
Het is niet in het belang van de EU en Nederland om de deelname aan de onderhandelingen op te schorten. De overige ACTA-deelnemers zullen de onderhandelingen naar alle waarschijnlijkheid wel voortzetten hetgeen er voor de EU op neerkomt dat zij hieraan niet deelneemt en geen inbreng kan leveren. Ik zal mij echter blijven inzetten voor meer transparantie. De inbreng van de Europese Commissie tijdens de afgelopen ronde in Washington heeft weliswaar niet geresulteerd in de openbaarmaking van de concept-tekst, maar wel in de afspraak tussen partijen de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar te maken.
Hoeveel mensen en organisaties hebben meegedaan aan de recent afgesloten internetconsultatie met betrekking tot ACTA? Hoe interpreteert u de inhoudelijke resultaten van deze consultatie? Op welke manier worden deze meegenomen in de komende onderhandelingsinzet?
Zoals in eerdere brieven aan de Tweede Kamer is toegezegd heeft van 21 juni tot en met 15 augustus jl. een consultatie met betrekking tot ACTA via www.internetconsultatie.nl plaatsgevonden. Deze consultatie vond plaats op grond van de concept-tekst die na de 8e ronde in Wellington openbaar is gemaakt. Op deze consultatie zijn 65 reacties ontvangen. De reacties worden nu geanalyseerd waarna een verslag hiervan zal worden opgesteld. Dit verslag zal, tezamen met een brief over de voortgang van ACTA, aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Na een eerste inventarisatie blijkt het volgende: de reacties zijn ingediend door burgers, organisaties die burgers, organisaties en/of maatschappelijke belangen behartigen (o.a. Consumentenbond, Filmdistributeurs en een NGO) en organisaties/bedrijven die in het bezit zijn van intellectuele eigendomsrechten (Philips, TNO). De reacties zelf zijn divers van aard, maar in grote lijnen kan een voorlopige onderverdeling gemaakt worden in reacties die de openbaarheid/transparantie van ACTA betreffen en reacties die de handhaving op het internet betreffen.
Zal er een nieuwe internetconsultatie worden georganiseerd op basis van meer actuele onderhandelingsteksten? Zal er een internetconsultatie worden georganiseerd als het definitieve onderhandelingsresultaat bekend is geworden?
Omdat nu nog over de tekst onderhandeld wordt en nog niet duidelijk is wat er nog gewijzigd zal worden, kan hier nog geen definitief antwoord op gegeven worden.
Blijft u na de laatste onderhandelingsronde nog bij uw verwachting, zoals geuit in uw brief van 20 juli 20102, dat ACTA niet verder zal gaan dan de huidige EU-richtlijnen en dat ACTA niet zal leiden tot nieuwe strafrechtelijke bepalingen in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie die onderhandelt over het grootste deel van ACTA, bestaat uit het EU-aquis, daarbuiten is de Commissie niet bevoegd. De inzet van Nederland in de onderhandelingen met de Commissie is om te bewaken dat de ACTA-tekst binnen de bestaande EU-regelingen valt. Wat betreft het strafrecht worden de onderhandelingen door het voorzitterschap gevoerd en dat onderhandelt daarover met de lidstaten. Ook daar is de inzet van Nederland niet verder te gaan dat hetgeen reeds in Nederland is geregeld.
Kunt u aangeven hoe u in uw beslissing van 17 november 2009 ten aanzien van het bezwaar inzake het verzoek met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur om openbaarmaking van de teksten van ACTA3 kunt stellen pas na het sluiten van een overeenkomst de eventuele gevolgen van ACTA voor de Nederlandse wetgeving te kunnen beoordelen, terwijl u in uw brief van 20 juli 20102 daarover reeds conclusies trekt ? Kunt u dit verschil toelichten?
Sinds het besluit op het Wob-verzoek in november 2009 hebben vier onderhandelingsrondes plaatsgevonden. Naarmate de concept-onderhandelingstekst een meer definitief karakter krijgt kan beter beoordeeld worden of de inhoud hiervan gevolgen heeft voor de Nederlandse wetgeving. Een definitief oordeel kan echter pas na afloop worden gegeven.
Op welke punten zal het ACTA-verdrag mogelijk nopen tot wijzigingen in de Nederlandse of Europese wet- en regelgeving? Kunt u toelichten op basis waarvan u tot dat oordeel komt?
Gezien de wijze waarop het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie en het voorzitterschap tot stand komt, verwacht ik niet dat wijzigingen in Europese of Nederlandse wetgeving nodig zijn. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Klopt de analyse4 dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor overtredingen door hun gebruikers en dat zij om dat te voorkomen zullen worden gestimuleerd of verplicht om proactief het gedrag van hun gebruikers te gaan monitoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het huidige EU-acquis, dat de grenzen van de onderhandelingsruimte van de Europese Commissie vormt (zie het antwoord op vraag 9), bestaat geen regeling die leidt tot verantwoordelijkheid van internet service providers voor overtredingen door hun gebruikers, noch tot een plicht tot monitoring. De onderhandelingsinzet van de Europese Commissie is er dan ook op gericht om een dergelijke verantwoordelijkheid en monitoringsverplichting niet in ACTA op te nemen.
Is het waar dat ACTA een variant van het Amerikaanse model van «Notice and Take Down» ook in Nederland verplicht zal stellen?5 Is het waar dat dan in principe iedereen een website offline kan laten halen door te stellen dat deze inbreuk maakt op zijn of haar rechten? Is het waar dat providers verplicht zullen worden zonder tussenkomst van de rechter persoonsgegevens van internetgebruikers af te staan aan rechthebbenden, als die daarom verzoeken? Zo ja, deelt u de zorg dat dit een sterk negatief effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting? Kunt u dat toelichten?
Deze onderwerpen kunnen onderdeel zijn van de ACTA-onderhandelingen, nu zij tot het EU-acquis behoren.
Op basis van het huidige EU-acquis kan de rechter een bevel uitvaardigen tegen een provider wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken.6 Ook bestaat de mogelijkheid om voor de rechter te eisen dat de provider een inbreuk beëindigt of voorkomt.7 In geval van twee bijzondere vormen van dienstverlening, de zogenaamde «caching»8 en «hosting»9, dient de dienstverlening bovendien prompt te handelen om de door hem opgeslaten informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken zodra een rechtbank daartoe heeft bevolen. Tot het verstrekken van informatie over internetgebruikers verplicht EU-regelgeving alleen wanneer dit door een rechter is bevolen.10
In Nederland kan dus zowel het afsluiten van een inbreukmakende website als het verstrekken door providers van persoonsgegevens van internetgebruikers momenteel al door de rechter bevolen worden.
In hoeverre gaan de ACTA-onderhandelingen ook over octrooien? Is het waar dat ACTA de handel in generieke medicijnen aan banden kan leggen?
De onderhandelingen over de scope van ACTA zijn nog gaande en daarom kan nog niet gezegd worden op welke intellectuele eigendomsrechten het wel of niet van toepassing zal zijn. Zeker is wel dat de scope per hoofdstuk kan verschillen. Ten aanzien van het hoofdstuk «Douanemaatregelen» zijn de ACTA-deelnemers al overeengekomen dat octrooien geen onderdeel uitmaken van dit hoofdstuk en de doorvoer van generieke medicijnen daardoor niet belemmerd zal worden. Verder is van belang dat de werking van ACTA niet verder reikt dan tussen de daarbij aangesloten landen.
Als u in uw brief van 20 juli 2010 spreekt over «handel in ... illegaal gekopieerde goederen effectief te bestrijden», bedoelt u dan dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat Nederland het downloaden uit illegale bron moet gaan verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit onderwerp wordt niet geraakt door ACTA, omdat ACTA niet over de vraag gaat wanneer er sprake is van een auteursrechtinbreuk. ACTA bevat enkel bepalingen die gaan over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, zodra er een inbreuk is vastgesteld. Het wordt aan het nationale recht overgelaten te bepalen wanneer er sprake is van een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week vóór aanvang van de nieuwe ACTA-onderhandelingen in september aanstaande beantwoorden?
N.v.t.
De recente massale verkrachtingen van vrouwen in Oost-Congo |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het volgens uw informatie waar dat verkrachting in de regio Walikale in Oost-Congo helaas regelmatig voorkomt, maar dat dergelijke grootschalige en georganiseerde verkrachtingen, zoals eind juli hebben plaatsgevonden, ongebruikelijk zijn, zoals de NY Times optekent?1
Verkrachting komt helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Margot Wallström, de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in conflictsituaties, noemde de DRC na haar bezoek aan het land in april van dit jaar de «rape capital of the world» en riep op tot maatregelen om een einde te maken aan de straffeloosheid bij seksueel geweld. Recente rapporten2 van internationale non-gouvernementele organisaties (NGOs) hebben de schaal van de problematiek in kaart gebracht en het gebruik van verkrachting als oorlogswapen gedocumenteerd.
Desalniettemin is de schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de gebeurtenissen in het Walikale district in de provincie noord Kivu uitzonderlijk. Deze vormden dan ook aanleiding voor een spoedzitting van de VN Veiligheidsraad op 26 augustus waarin de aanvallen werden veroordeeld en werd opgeroepen tot de opsporing en berechting van de daders. De Veiligheidsraad ondersteunde het besluit van de Secretaris-generaal van de VN om Assistent Secretaris-generaal Atul Khare van het Departement voor Vredesoperaties naar het gebied te sturen voor nader onderzoek en om aanbevelingen te doen ter verbetering van de bescherming van burgers in het gebied. Ook heeft de Secretaris-generaal mevrouw Wallström de opdracht gegeven om de verdere respons van de VN ten aanzien van de getroffenen te coördineren.
Zijn er recent in het gebied meer incidenten geweest die erop kunnen wijzen dat grootschalige georganiseerde verkrachtingen als «wapen» worden ingezet in de strijd tussen het Congolese leger en rebellengroeperingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend op basis waarvan de Verenigde Naties de Rwandese rebellengroep FDLR beschuldigen van het begaan van deze misdaden? Is sprake geweest van een onderzoek op basis waarvan de VN tot deze conclusie zijn gekomen?
Op basis van initiële onderzoeken in het getroffen gebied door een zogenaamd Joint Protection Team en een militaire onderzoeksmissie heeft MONUSCO geconcludeerd dat de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), in samenwerking met strijders van de May-May-Tsheka militie, verantwoordelijk moeten worden gehouden voor deze misdaden.
Zijn in dit gebied door Nederland (mede) gefinancierde activiteiten die moeten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld of aan het opvangen van de slachtoffers? Zijn deze slachtoffers bereikbaar voor die initiatieven?
In de getroffen regio ondersteunt Nederland zelf geen specifieke projectactiviteiten. De Nederlandse ambassade financiert wel een project van de NGOs Heal Africa en de American Bar Association in de naburige provincie Maniema, waarmee de toegang tot rechtspraak voor slachtoffers van onder andere seksueel geweld wordt vergroot. De NGO Heal Africa is in noord Kivu betrokken bij het verlenen van psychosociale hulp en medische behandeling aan slachtoffers als gevolg van het recente seksuele geweld.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2009: € 11,5 mln.; 2010: 3,5 mln.). In 2009 is 8,3% van dit noodhulpfonds besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waartoe ook projecten behoren gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie. Concreet zijn hiermee in 2009 ruim 47 000 vrouwen medisch behandeld die slachtoffer waren geworden van seksueel geweld en zijn ruim 3 800 vrouwen geholpen hun leven weer op te pakken.
Tenslotte heeft Nederland USD 2,5 mln. bijgedragen aan de gemeenschappelijke VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld. Deze strategie beoogt onder andere het Congolees leger en vredestroepen te trainen met als doel seksueel geweld te voorkomen, bescherming te bieden aan burgers en in het bijzonder aan vrouwen, en daders te vervolgen.
Wordt van Rwandese leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda en daar willen reïntegreren (via programma's die mede door Nederland worden gesteund), onderzocht of zij wellicht betrokken zijn geweest bij dergelijke misdaden?
De leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda zijn voornamelijk jongeren. Al deze FDLR repatriëringskandidaten worden geïnterviewd door teams van het Disarmament, Demobilization, Reintegration, Repatriation, and Resettlement (DDRRR) programma van MONUSCO. Aangezien seksueel geweld in de DRC echter niet systematisch wordt geregistreerd, onderzocht of vervolgd, valt op dit moment niet vast te stellen of een FDLR-kandidaat voor repatriëring zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke wandaden.
In hoeverre is het gebied in de regio Walikale onder controle van het Congolese leger, de FARDC?
De Walikale-regio is rijk aan grondstoffen. De FDLR, verschillende May-May groeperingen en het Congolese leger (FARDC) zijn alle actief in deze regio en beheersen delen van de lokale mijnbouw, waarbij controle over specifieke gebieden fluïde is. De militaire operatie Amani Leo, die over de afgelopen maanden werd uitgevoerd door de FARDC met ondersteuning van MONUSCO, heeft de FDLR in het oosten van het gebied onder druk gezet waardoor een verschuiving heeft plaatsgevonden van deze rebellengroep naar het westen in het district Walikale. Ruwweg heeft de FARDC de helft van de mijnbouw in het betreffende gebied in handen en de FDLR en May-May milities de andere helft. De FARDC laat zich daarbij niet zozeer in met het winnen van de delfstoffen zelf, maar houdt zich vooral bezig met de bewaking van de mijnen en de transporten.
MONUSCO ondersteunt de Congolese regering bij de inspanningen om de mijnbouw te reguleren en te controleren en daarmee legale mijnbouw te scheiden van de illegale exploitatie van grondstoffen. In de desbetreffende regio is tot op heden niet meer dan een eerste begin gemaakt met dit proces. Overheidsorganen die verantwoordelijk zijn voor toezicht en controle, waaronder de douane, het centrum voor mijnbouwcertificering en de provinciale mijnbouw afdeling, zijn formeel aanwezig maar hun functioneren is nog verre van transparant.
Kunt u een schatting maken van het deel van de mijnbouw in dit gebied dat wordt gecontroleerd door de FARDC en door rebellengroeperingen als de FDLR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bestaat er in dit gebied toezicht op de mijnbouw en controle op de grondstoffenstromen? Is er sprake van ontwikkeling daarin? Is er iets bekend van de arbeidsomstandigheden en de verdeling van inkomsten van mijnen die door (divisies van) de FARDC gecontroleerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat een basis van de VN-vredesmacht MONUC op iets meer dan 30 km afstand ligt van de dorpjes waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden?
MONUSCO heeft een militaire basis in het plaatsje Kibua op iets meer dan 30 km van de dorpen waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden. MONUSCO heeft een compagnie Indiase VN-militairen ter plaatse. Deze compagnie dient een uitgestrekt gebied te bestrijken dat slechts in beperkte mate met voertuigen toegankelijk is. De betreffende dorpen bevinden zich op ruwweg twee dagen loopafstand van de VN-basis. De daders drongen op 30 juli de dorpen binnen en hielden deze tot 3 augustus bezet. Gedurende deze aanval terroriseerden zij de lokale bevolking en sloten zij de dorpen af van de buitenwereld zodat de bevolking niet kon vluchten of alarm slaan. Op 12 augustus werd MONUSCO geïnformeerd over de aanval door de humanitaire NGO International Medical Corps. De VN onderzoekt waarom het zo lang heeft geduurd tot de missie op de hoogte was van de gruwelijke gebeurtenissen en of daarbij fouten zijn gemaakt in de communicatie.
MONUSCO beschikt niet over de mensen en de middelen om de lokale bevolking in de DRC te allen tijde en overal te beschermen. De infrastructuur in dit uitgestrekte land is zeer gebrekkig en er is een tekort aan luchttransportmiddelen. Nederland is een van de landen die luchttransport voor MONUSCO financieel ondersteunen
(€ 5 mln. over de periode 2008–2011). Ook behoeft de civiele en militaire inlichtingencapaciteit van MONUSCO versterking en uitbreiding. Een significante uitbreiding van troepen en materieel is niet verwachtbaar. MONUSCO moet strategische keuzes maken en werken aan training en ondersteuning van het Congolese leger en de politie om een groter gebied te bestrijken. Daarbij past ook een grotere concentratie op het oosten van de DRC, zoals met het nieuwe mandaat van de missie per 1 juli 2010 is doorgevoerd. Ondanks de beperkingen van de missie is over de afgelopen jaren het gewapend geweld in het oosten van de DRC, mede dankzij de inzet van MONUSCO, aanmerkelijk afgenomen. MONUSCO zal evenwel lessen moeten trekken uit de gebeurtenissen in noord Kivu en moeten bezien of de communicatie kan worden verbeterd en sneller ingrijpen mogelijk gemaakt kan worden.
Is bekend wanneer bij MONUC bekend werd dat de dorpjes «bezet» waren en dat deze afschuwelijke misdaden daar werden gepleegd?
Zie antwoord vraag 9.
Is MONUC in dit gebied voldoende toegerust om burgers te beschermen, conform het aan MONUC verleende mandaat? Zo nee, wat zou er volgens u nodig zijn om MONUC daartoe beter toe te rusten?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u verder onderzoek van deze gebeurtenissen nodig en zo ja, zult u daar bij de VN en de Congolese regering op aandringen?
Gezien de ernst van de situatie heeft de secretaris-generaal van de VN het hoofd van het Departement voor Vredesoperaties van de VN, Atul Khare, naar de DRC gestuurd om verder onderzoek te doen naar de wijze waarop de VN-missie in het veld op de gebeurtenissen heeft gereageerd. Ook de Congolese autoriteiten zelf zullen actie moeten ondernemen om de daders te vervolgen. De internationale gemeenschap zal dit nauwgezet volgen en de Congolese regering aanspreken op haar verantwoordelijkheid bij het beëindigen van straffeloosheid bij seksueel geweld.
De problemen rond oliewinning in Nigeria waarbij Shell betrokken is |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Cynthia Ortega-Martijn (CU), Stientje van Veldhoven (D66), Sjoera Dikkers (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA), Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het tv-programma Zembla over Shell in Nigeria?1
De uitzending van Zembla illustreert nog eens de ernst en de complexiteit van de problematiek in de Nigerdelta in Nigeria, waar milieuverontreiniging, armoede, onveiligheid, gebrekkig bestuur en corruptie nauw verweven zijn. De Nederlandse regering is bezorgd over de effecten hiervan op de mensenrechtensituatie van de bevolking in de Nigerdelta. Daarnaast toont het programma aan dat een duurzame oplossing van de problemen in het gebied een inspanning zal eisen van alle betrokkenen, waaronder de Nigeriaanse overheid, oliemaatschappijen alsmede de in het gebied actieve lokale groeperingen.
Acht u het, mede gezien het eerdere rapport van Amnesty International over Shell in de Niger Delta2 en uw reactie daarop3, zaak om als Nederlandse overheid uw inspanningen om deze situatie te helpen verbeteren, te intensiveren? Zo ja, wat moet er dan gebeuren en hoe gaat u dat bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan een oplossing voor de problemen in het gebied. Zo ondersteunt Nederland het «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI), dat zich richt op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Het EITI is inmiddels in Nigeria wettelijk verankerd en zorgt voor jaarlijkse audits van de afdrachten en inkomsten die uit olie- en gasproductie voortkomen. Tevens draagt Nederland middels zijn mensenrechtenfonds (MRF) met een bijdrage van 1,5 miljoen eurobij aan de verbetering van mensenrechten en leefomgeving, en aan de versterking van de rechtspositie van lokale gemeenschappen ten opzichte van de overheid en de internationale oliemaatschappijen in de Nigerdelta.
Voorts neemt Nederland in Abuja deel aan het donoroverleg onder leiding van UNDP inzake het opstarten van een post-amnestie programma voor ex-Nigerdelta-militanten die hun wapens hebben ingeleverd.
Daarnaast stelt Nederland regelmatig de problematiek in de regio, waaronder met name de milieu- en mensenrechtenaspecten, aan de orde in contacten met de Nigeriaanse overheid. Ook voert de regering een dialoog met oliemaatschappij Shell, waarbij de milieuvervuiling in de Nigerdelta nadrukkelijk op de agenda staat. Tot slot vraagt Nederland ook in EU-verband regelmatig aandacht voor de situatie in de Nigerdelta. Waar nodig zullen deze inspanningen verder worden geïntensiveerd.
Bent u bereid contact op te nemen met de heer Cowing, hoofd Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) in Ogoniland, om met hem de kwestie te bespreken en de Kamer te laten weten waartoe dit heeft geleid?
Ja. Zie ook antwoord op vraag 4.
In welke mate schat u in dat de betrokkenheid van een Nederlands bedrijf dat op deze wijze door de VN wordt veroordeeld, schade oplevert aan de internationale positie van Nederland?
Van enige veroordeling van een Nederlands bedrijf door de VN is momenteel geen sprake. De uitkomsten van het lopende UNEP-onderzoek naar de milieu-effecten van oliewinning in de regio zullen naar verwachting begin 2011 aan de Nigeriaanse regering, als opdrachtgever van het onderzoek, worden aangeboden. De Nederlandse regering wacht eerst de uitkomsten van het lopende UNEP-onderzoek af, alvorens hieraan verdere conclusies te verbinden.
Het bericht dat JSF-bedrijven een korting van 245 miljoen euro van de overheid ontvangen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Staat geeft JSF-bedrijven korting van 250 miljoen»?1
Ik herken mij niet in de voorstelling van zaken in het desbetreffende artikel.
Is het waar dat de JSF-bedrijven circa 245 miljoen euro minder hoeven terug te betalen aan de Nederlandse overheid dan aanvankelijk was afgesproken (c.q. het in 2002 berekende tekort van de businesscase)? Zo nee, om welk bedrag gaat het wél? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In het Volkskrant artikel zijn vier bedragen (resp. € 42 miljoen, € 6 miljoen, € 144,9 miljoen en € 52,1 miljoen) opgeteld tot een totaal van € 245 miljoen. Deze posten hebben elk echter een geheel andere aard en oorsprong, waardoor in het artikel een onjuist beeld wordt geschetst. Hieronder vindt u een nadere toelichtingop de genoemde bedragen in de Volkskrant.
In 2002 bedroeg het Tekort van de JSF business case € 191 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Toen de business case in 2002 werd opgesteld bestonden er onzekerheden over de ontwikkeling van de waarden van de gehanteerde parameters. Daarom werd in de Medefinancieringsovereenkomst (MFO) vastgelegd dat er in 2008 een herijking zou plaatsvinden. Het genoemde bedrag van € 42 miljoen betreft een in 2002 overeengekomen eenmalige bijdrage van het ministerie van Economische Zaken als aanvullende dekking van het reeds berekende Tekort op de business case van € 191 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Dit kwam door dollarkoersontwikkelingen en een latere start van de aanschafperiode dan voorzien. Deze bijdrage is verwerkt in de EZ-begroting van 2002 en is meegenomen in de herijking van de business case in 2008. Deze € 42 miljoen zal dus door de Luchtvaartindustrie worden terugbetaald via de afdrachten over JSF-gerelateerde omzet en wordt in het artikel derhalve ten onrechte aangemerkt als een korting. De Kamer is over deze voorfinanciering geïnformeerd met de beantwoording van vragen van 6 maart 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 9), in het bijzonder in het antwoord op de vragen 301, 307, 308, 316, 318, 326, 343, 394 en het antwoord op vraag 325.
De herijking van de business case in 2008 resulteerde in eerste instantie in een Tekort van € 308 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) maar is gecorrigeerd naar € 302 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Deze correctie van € 6 miljoen heeft betrekking op een foutieve berekening bij de herijking van de business case waartegen de Luchtvaartindustrie terecht bezwaar heeft gemaakt. Het betrof een fout bij de berekening van het zogeheten organisatiekostenvoordeel (Foreign Military Sales-kostenvoordeel). Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de jaarrapportage over 2009 van het project Vervanging F-16 van 13 april 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 232) en met de beantwoording van de vragen van 30 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 224), in het bijzonder het antwoord op de vragen 12, 35 en 36.
De uitkomst van de herijking is vervolgens onderwerp van arbitrage geweest. De arbiters hebben eind 2009 het Tekort in de business case vastgesteld op € 157,1 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Het bedrag van € 144,9 miljoen uit het artikel (netto contante waarde, prijspijl 2001) is het verschil tussen het Tekort na de herijking van de business case in 2008 (€ 302 miljoen) en het Tekort na de arbitrage in 2009 over die herijking (€ 157,1 miljoen). De arbiters hebben een andere interpretatie gegeven dan de Staat van de manier waarop de dollarkoers voor de betalingen aan de Amerikaanse overheid voor de deelname aan de SDD-fase moest worden verwerkt. De arbiters oordeelden dat de omschrijving in de MFO van de te hanteren dollarkoers voor de periode tot 1 juli 2008 betekent dat geen termijnkoers mocht worden toegepast. Dat mocht volgens de arbiters alleen voor de periode vanaf 1 juli 2008. De arbiters hebben die visie uiteengezet op bladzijden 30 tot en met 33 van het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis. Uw Kamer is hierover reeds lopende het arbitrageproces op 30 juni 2009 geïnformeerd door vertrouwelijke inzage in het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis (Kamerstuk 26 488, nr. 190), en voorts met de brief over de afronding van het arbitrageproces van 2 december 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 208) en de brief over het bereiken van het akkoord met de Luchtvaartindustrie over de herijking van de business case op 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) met als bijlagen het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis en het Arbitraal Eindvonnis.
Pas met het eindvonnis van de arbiters in 2009 is het Tekort in de business case definitief vastgesteld op € 157,1 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Uw Kamer is hierover op 27 november 2009 geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 207). De verandering in het Tekort in de periode 2002–2010 is derhalve geen korting voor de industrie maar is het resultaat van de herijking van de business case en de arbitrage, op grond van de MFO uit 2002.
Nadat de arbiters het Tekort definitief hadden vastgesteld, is met de Luchtvaartindustrie gesproken over een haalbare uitvoering van het arbitrale vonnis, dat bij het Tekort van € 157,1 miljoen zou leiden tot een afdrachtpercentage voor de industrie van 4,49. Een hoog afdrachtpercentage heeft een nadelige invloed op de bedrijfseconomische situatie voor de Nederlandse bedrijven in het F-35 programma. Indien dit zou leiden tot minder orders en een lagere omzet, heeft dit een negatieve invloed op de afdrachten van de industrie aan de Staat en ook op de werkgelegenheid bij de betrokken bedrijven. Gelet op de economische omstandigheden en de verslechterde concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven heeft de Staat de Luchtvaartindustrie eind 2009 het voorstel gedaan dat van het door de arbiters vastgestelde Tekort van € 157,1 miljoen door de Luchtvaartindustrie € 105 miljoen via afdrachten wordt terugbetaald gedurende de looptijd van de MFO, wat neerkomt op een afdrachtpercentage van gemiddeld 3. De Luchtvaartindustrie heeft dit voorstel begin dit jaar geaccepteerd. Voordat dit voorstel kon worden gedaan, is in overleg met de toenmalige minister van Financiën afgesproken dat het resterende bedrag van € 52,1 miljoen (netto contante waarde) wordt terugbetaald door een uitgavenverlaging op het terrein van luchtvaart en industrie binnen de begrotingen van Economische Zaken en Defensie. Dit bedrag wordt in gelijke delen in mindering gebracht op de begroting van Economische Zaken en Defensie en vloeit terug naar de schatkist in de vorm van verminderde rentebetalingen op de staatschuld. Deze maatregel heeft derhalve geen consequenties voor de belastingbetaler. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223).
De Staat en de Nederlandse Luchtvaartindustrie hebben begin dit jaar overeenstemming bereikt over de herijking van de JSF Business Casezoals overeengekomen in de MFO. Uw Kamer is over de in het artikel genoemde bedragen en de onderbouwing daarvan door de jaren heen uitvoerig geïnformeerd. Voorts zijn de resultaten van de arbitrage en de overeenkomst tussen de Staat en de Luchtvaartindustrie aan de orde geweest tijdens het debat van 7 april 2010 (handelingen TK 2009–2010, nr. 73).
Hoe rijmt u deze korting met de belofte (onder meer van oud-minister Zalm) dat de belastingbetaler «geen cent» zou hoeven bij te dragen aan het JSF-project?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u zich inzetten om de belastingbetaler alsnog te ontzien voor wat betreft deze kosten? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u met de kennis van nu terug op de Medefinancieringsovereenkomst? Vindt u een dergelijke constructie voor herhaling vatbaar?
Het JSF-programma biedt de Nederlandse Luchtvaartindustrie de mogelijkheid deel te nemen aan innovatieve en hoogwaardige vliegtuigontwikkeling. Tot eind 2009 heeft de Nederlandse Luchtvaartindustrie zoals gemeld in de jaarrapportage over 2009 van het project Vervanging F-16 van 13 april 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 232 ) voor $ 806 miljoen (lopende prijzen) aan opdrachten verworven.
In de MFO is vastgelegd onder welke voorwaarden de Nederlandse industrie zijn bijdrage levert aan het Tekort in de business case. In de MFO is zoveel mogelijk getracht recht te doen aan de belangen van zowel de overheid als het bedrijfsleven. De Staat en de Nederlandse Luchtvaartindustrie hebben begin dit jaar overeenstemming bereikt over de herijking van de JSF business case zoals overeengekomen in de MFO. Er is een goede balans gevonden tussen de afdrachtverplichting, de bedrijfseconomische gevolgen voor de Luchtvaartindustrie en de gezamenlijke belangen ten aanzien van werkgelegenheid en het behoud van een gezonde en innovatieve luchtvaartsector.
Gezien de specifieke kenmerken van de deelname aan het JSF programma en de vele variabelen die van invloed zijn, is er bij de MFO geen sprake van een constructie die algemeen toepasbaar is. Het verbinden van maatschappelijke opgaven aan economische belangen van ons land is een ontwikkeling waarbij medefinancieringsconstructies een nuttige rol kunnen vervullen.
Bent u bereid genoemde documenten van Economische Zaken naar de Kamer te sturen?
De Kamer is zoals hierboven is toegelicht in de afgelopen jaren over alle in het Volkskrant artikel genoemde bedragen uitvoerig geïnformeerd. In het betreffende artikel wordt aangegeven dat gebruik is gemaakt van documenten die naar aanleiding van een WOB-verzoek beschikbaar zijn gesteld. Deze informatie is daarmee voor iedereen vrij toegankelijk.
De arrestatie in Iran van de Nederlands-Iraanse Zahra-Bahrami |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse zit vast in Teheran»1 en «Vrees voor doodstraf Nederlands-Iraanse vrouw»?2
Ik ben bekend met de diverse media-berichten over de arrestatie in Iran van een Nederlands-Iraanse vrouw. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami naast de Iraanse, ook de Nederlandse nationaliteit bevat?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval zij inderdaad de Nederlandse nationaliteit bezit, hebben de Iraanse autoriteiten u bij haar arrestatie enkele maanden geleden, op de hoogte gesteld van de redenen voor deze arrestatie? Zo ja, wat waren die redenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding tot arrestatie gelegen zou zijn in deelname van mevrouw Bahrami aan protesten tegen het huidige Iraanse regime? Zo ja, heeft u signalen dat er hierbij sprake is van activiteiten die verder gaan dan vormen van protest die wij gewoonlijk beschouwen als vallend onder de universele vrijheden en rechten van de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het Nederlands staatsburgerschap door de Iraanse autoriteiten als irrelevant wordt gezien daar mevrouw Bahrami tevens de Iraanse nationaliteit bezit? Wat is uw opvatting over de omgang van de Iraanse autoriteiten met de Nederlandse nationaliteit van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen heeft u geleverd om respectering van de mensenrechten van mevrouw Bahrami tijdens detentie te bevorderen, aangezien in de berichtgeving wordt gesproken over erbarmelijke omstandigheden tijdens detentie en zelfs wordt gespeculeerd over marteling?
Zie antwoord vraag 1.
Is door u aan mevrouw Bahrami juridische bijstand aangeboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit aanbod effectief geweest?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami gerede kans loopt de doodstraf opgelegd te krijgen? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om tenuitvoerlegging van een dergelijke straf te voorkomen?
Het is op dit moment niet mogelijk een uitspraak te doen over de straf die mogelijk geëist zal worden tegen betrokkene of vooruit te lopen op de dan te nemen stappen. Het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de doodstraf is bekend en bij eventuele veroordeling tot de doodstraf zullen zeker stappen worden ondernomen om tenuitvoerlegging te voorkomen.
De Nederlandse vrouw die sinds eind 2009 gevangen zit in Iran |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Van welke vergrijpen wordt mevrouw Bahrami verdacht door de Iraanse autoriteiten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Heeft u bij de Iraanse autoriteiten en de Iraanse ambassadeur navraag gedaan over de positie van de gedetineerde en aangedrongen op een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend wanneer mevrouw Bahrami wordt voorgeleid? Is er al een datum bekend wanneer haar proces zal beginnen? Zal de ambassade alles in het werk stellen om haar proces bij te wonen en te monitoren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om erachter te komen in welke omstandigheden mevrouw Bahrami verkeert en hoe ze er aan toe is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de (in Nederland verkerende) familie van mevrouw Bahrami te spreken en hen te verzekeren dat u er alles aan zult doen om te zorgen dat mevrouw Bahrami een eerlijk procesgang in Iran krijgt en zoveel consulaire bijstand als mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken er alles aan om bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke procesgang en wordt met nadruk verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand. Met het oog op de privacy van betrokkenen kan ik geen uitspraken doen over eventuele contacten met familieleden van de gedetineerde.
Bent u bereid juridische ondersteuning aan mevrouw Bahrami aan te bieden voor haar Iraanse proces? Zo nee, waarom niet?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Bent u bereid in EU-verband bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke behandeling van in Iran gedetineerde politieke gevangenen met een Europees paspoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik sta zeker positief tegenover een dergelijk optreden in EU-verband. Op dit moment wordt een EU-demarche in Teheran voorbereid die op korte termijn moet plaatsvinden. Nederland zal bepleiten dat daarbij expliciet aandacht zal worden gevraagd voor betrokken Nederlandse gedetineerde en zal worden aangedrongen op een eerlijke rechtsgang.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja
Het bericht dat er een Nederlandse vrouw vastzit in Iran |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er een Nederlands-Iraanse vrouw al sinds eind vorig jaar in Iran in de gevangenis zit op verdenking van staatsgevaarlijke activiteiten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Wat betreft de concrete handelingen die ik van plan ben te verrichten kan worden verwezen naar genoemde gesprekken met Iraanse autoriteiten in Teheran en Den Haag. Wat betreft concrete bijstand aan betrokkene geldt dat het niet gebruikelijk is dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Welke concrete handelingen bent u van plan te verrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja.
Noodhulpverlening door een terroristische organisatie in Pakistan |
|
Geert Wilders (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over noodhulpverlening in Pakistan door de terroristische organisatie Jamaat e Dawa?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de volgende uitspraak van een «hulpverlener» van de terroristische organisatie Jamaat e Dawa richting slachtoffers van de overstromingen in Pakistan: «Laten we bidden dat alle ongelovigen snel zullen sterven en dat wij, de moslims, aan de macht zullen komen»?
De Nederlandse regering hecht onvoorwaardelijk aan het principe dat humanitaire hulpverleners noodhulp niet verbinden aan geloof, etniciteit of enig ander onderscheid tussen mensen. De genoemde uitspraak staat in schril contrast met het humanitaire principe van onpartijdigheid van noodhulp.
Kunt u garanderen dat Jamaat e Dawa en alle andere terroristische en extremistische islamitische organisaties in Pakistan geen cent aan Nederlandse noodhulp ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering geeft steun aan de overstromingsslachtoffers via het Internationale Rode Kruis, het Wereldvoedselprogramma, UNICEF en de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO). Deze organisaties werken alleen samen met professionele humanitaire organisaties, die de humanitaire principes van onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid hooghouden.
De voorgenomen steniging van een Iraanse vrouw |
|
|
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voorgenomen steniging van Sakineh Mohammadi Ashtiani wegens overspel en met het feit dat zij mogelijk wordt beschuldigd van de moord op haar man?1
Ja.
Zijn de verslagen van de gerechtelijke veroordeling van Ashtiani openbaar? Zo ja, hoe luidt de exacte beschuldiging tegen haar? Zo nee, bent u bereid bij het Iraanse regime aan te dringen op het openbaar maken van deze stukken?
Deelt u de mening dat het opleggen van de doodstraf door steniging past in een breder beeld van voortdurende mensenrechtenschendingen door het Iraanse regime?
Ja.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze verwerpelijke straf te voorkomen en bent u bereid bij de Iraanse overheid protest aan te tekenen tegen uitvoering van deze straf?
Ik deel de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze straf te voorkomen. De Nederlandse regering en de EU roepen landen waarin de doodstraf nog wordt gehanteerd, waaronder Iran, voortdurend op de doodstraf af te schaffen danwel een moratorium op de tenuitvoerlegging daarvan af te kondigen. De EU volgt de zaak van mevrouw Ashtiani op de voet en EU-lidstaten bespreken de zaak geregeld. Op 6 juli jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani geëxecuteerd zou worden. Ook heeft de Belgische ambassadeur namens de EU op 29 augustus jl. bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft er in inmiddels in EU-verband overleg plaatsgevonden over dit onderwerp? Zo ja, tot welke acties heeft dit geleid of zal dit leiden? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp op zo kort mogelijke termijn in EU-verband te bespreken?
Zie antwoord vraag 4.
Hulp bij de ramp in Pakistan |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat additioneel 10 miljoen dollar uit het noodhulpfonds van de Verenigde Naties (VN) (UN Central Emergency Response Fund) voor hulp voor de slachtoffers van de overstromingen in Pakistan beschikbaar is gesteld?1
Ja.
Is het waar dat uit dit fonds al 16,3 miljoen dollar is besteed aan acute noodhulp? Zo nee, hoe hoog is dit bedrag dan?
Volgens gegevens van UN OCHA d.d. 23 augustus 2010 is inderdaad reeds 16,3 miljoen USD beschikbaar gesteld, en is recent is nog een extra toezegging gedaan van 10 miljoen USD.
Aan welke activiteiten en welke organisaties is dit bedrag tot nu toe besteed?
Volgens informatie van UN OCHA wordt het totaalbedrag van 16,3 miljoen USD besteed via het World Food Programme (WFP) aan activiteiten voor voedselhulp, via UNHCR, UN Habitat, en IOM aan noodonderdak en huishoudartikelen voor ontheemden, via de FAO aan inputs voor landbouw en veeteelt om de getroffenen weer snel zelfredzaam te maken, via WHO, UNICEF en UNFPA voor urgente medische zorg; via UNICEF en UN-HABITAT tevens voor voorzieningen voor schoon drinkwater en sanitatie. Van de recente toezegging van 10 miljoen USD is de invulling nog niet bekend gesteld.
Is het waar dat alleen activiteiten van VN-organisaties en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit dit fonds gefinancierd kunnen worden? Deelt u de mening dat dit open zou moeten worden gesteld voor nationale of internationale non-gouvernementele organisaties in het veld? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De resolutie (46/182 d.d. 19 december 1991) waarmee het CERF werd opgericht staat alleen financiering van VN-organisaties en entiteiten (lees IOM) toe. Iedere wijziging daarvan zal dienen te geschieden via besluitvorming in de AVVN. Bij de uitbreiding van het CERF (resolutie 60/124 d.d. 8 maart 2006) is gebleken dat hiervoor in de AVVN geen meerderheid te vinden was. NGOs worden wel veelvuldig ingeschakeld bij de uitvoering van activiteiten die door VN-organisaties en IOM met CERF-middelen worden gefinancierd. Tevens hebben NGO’s op landenniveau toegang tot andere pooled fund financieringsmechanismen voor humanitaire hulp, te weten de Common Humanitarian Funds (CHF’s) en de Emergency Response Funds (ERF’s). Het CERF werkt op landenniveau complementair aan de CHF’s en ERF’s. Deze mechanismen bestaan vooral in landen waar sprake is van complexe crises en/of een actuele rampendreiging.
Nederland hecht aan een goede coördinatie tussen de verschillende financieringsmechanismen voor humanitaire hulp en tussen alle daarbij betrokken humanitaire actoren.
Nederland heeft in dat kader, samen met andere donoren, aangedrongen op nauwe samenwerking tussen de VN-organisaties en IOM en NGO’s bij de behoeftebepaling, de coördinatie en de verlening van noodhulp. Dit heeft geresulteerd in de Principles of Partnership (2007) over de samenwerking tussen VN-organisaties, IOM en NGO’s. Deze Principles of Partnership zijn opgenomen in de Guidelines voor de uitvoering van het CERF.
Is het mogelijk voor nationale of internationale non-gouvernementele organisaties indirect via VN-organisaties gebruik te maken van dit fonds voor acute noodhulp voor slachtoffers van de ramp in Pakistan? Zo ja, welke organisaties hebben daar al gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die worden gefinancierd vanuit dit fonds? Zo nee, waarom niet?
Sinds de oprichting van het CERF (2006) is voor circa 1,7 miljard USD aan financieringen toegekend voor rampen in totaal 78 landen. Het betreft derhalve zeer veel activiteiten. Een overzicht van alle activiteiten uit het fonds is door de veelheid aan activiteiten op deze plaats niet mogelijk. De informatie over de activiteiten per land, per jaar, is beschikbaar op de website van het CERF. (http://cerf.un.org)
Bestaat er voor VN-organisaties een uniform systeem voor de aanvraag en besteding van middelen die beschikbaar worden gesteld via het VN-noodhulpfonds? Bent u van mening dat een dergelijk uniform administratief systeem de doorlooptijd van het fonds zou verbeteren en zou bevorderen dat het geld op tijd op de juiste plek terecht komt?
Er bestaat voor VN-organisaties een uniform systeem voor de aanvraag en besteding van middelen die beschikbaar worden gesteld via het VN-noodhulpfonds. De evaluatie van het CERF over de periode 2006–2007 heeft geleid tot verdere stroomlijning van procedures hetgeen de doorlooptijd van het fonds moet verbeteren en de effectiviteit moet bevorderen. Als gevolg daarvan zijn de procedures voor het beheer van het CERF aangepast. Dit is verwerkt in het Secretary General’s Bulletin (herziene editie van 23 april 2010). De procedures zijn operationeel nader uitgewerkt in de CERF Guidelines. Daarnaast regelt de Umbrella Letter of Understanding (2010) de rapportageverplichtingen van de betrokken VN-organisatie aan het CERF.
Hoe worden VN-programma’s, die worden gefinancierd uit dit fonds, geëvalueerd? Is dit volgens u afdoende?
De activiteiten van de VN-organisaties worden periodiek geëvalueerd. Daarbij worden ook de bijdragen uit het CERF betrokken. Daarnaast is er sprake van een evaluatie van het CERF in zijn geheel. De eerste evaluatie over de periode 2006–2007 richtte zich met name op de processen van het CERF. Deze evaluatie heeft geleid tot een aantal verbeteringen, met name op het gebied van stroomlijnen van procedures (zie ook het antwoord bij vraag 7). De evaluatie over de periode 2006–2010, die thans in voorbereiding is, zal naast aandacht voor de werkprocessen ook aandacht schenken aan de bereikte resultaten. Verwacht wordt dat de evaluatiebehoefte hiermee afdoende wordt gedekt.
De aangekondigde executie door steniging of ophanging van mevrouw Sakineh Mohammadi Ashtiani onder de verantwoordelijkheid van het moellahregime van de Republiek Iran |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen ««Bekentenis» van Iraanse vrouw uitgezonden»1, «Iranian facing stoning speaks: «It's because I'm a woman»2 en «When adultery means death»3, alsmede het Amnesty International-persbericht «TV «confession» of Iran stoning case woman criticised»?4
Ja.
Hoe beoordeelt u de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging?
Het lijkt erop dat mevrouw Ashtiani geen eerlijk proces heeft genoten en dat haar verklaring op televisie onder dwang is afgelegd. Nederland benadrukt het recht van iedere persoon op een eerlijk proces. Nederland is tegen de doodstraf en roept het Iraanse regime regelmatig op tot het afkondigen van een moratorium op de tenuitvoerlegging hiervan.
Indien u het niet eens bent met de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging, bent u dan bereid bij de Iraanse autoriteiten te pleiten voor het sparen van haar leven en het in vrijheid stellen van betrokkene? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 6 juli jl. heeft EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton in een verklaring haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani op korte termijn geëxecuteerd zou worden. Op 29 augustus jl. heeft de Belgische ambassadeur te Teheran namens de EU bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De EU roept Iran op te stoppen met het toepassen van steniging als straf en vraagt Iran een moratorium op de tenuitvoerlegging van de doodstraf in te stellen. Ten aanzien van de 15 personen vraagt de EU de Iraanse overheid de doodvonnissen in het minste geval om te zetten in gevangenisstraf. Ook benadrukken Nederland en de EU in alle contacten met de Iraanse autoriteiten het belang van een eerlijke rechtsgang. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran geprobeerd mevrouw Ashtiani in de gevangenis van Tabriz te bezoeken? Zo nee, bent u bereid de ambassadeur daartoe opdracht te geven?
Informatie over en toegang tot Iraanse gedetineerden wordt alleen verstrekt aan directe familie en het bezoeken van mevrouw Ashtiani is derhalve niet mogelijk voor buitenlandse diplomaten.
Bent u bereid de Nederlandse mensenrechtenambassadeur op te dragen een onderzoek in te stellen naar de beschuldiging dat Sakineh Mohammadi Ashtiani voorafgaand aan de televisieuitzending van 11 augustus 2010 is gemarteld? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur verricht geen onderzoeken naar individuele zaken. Tijdens zijn bezoek aan Iran in maart 2010 heeft de mensenrechtenambassadeur in ontmoetingen met diverse gesprekspartners de Nederlandse zorgen omtrent de mensenrechtensituatie in Iran uiteen gezet. Daarbij zijn marteling in detentie, het grote aantal doodvonnissen en de toename in het aantal voltrokken executies, in het bijzonder van minderjarigen, uitdrukkelijk aan de orde gekomen.
Bent u bereid de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani, die symbool staat voor de systematische juridische en praktische discriminatie en onderdrukking van vrouwen door het islamitische regime in Teheran, als typerende casus aan de orde te stellen bij het United Nations Development Fund for Women (UNIFEM), de VN Mensenrechtenraad (UNHRC) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt veelvuldig, rechtstreeks en via de EU, de onderdrukking van vrouwen in Iran aan de orde. Dat gebeurt zowel in bilaterale contacten als binnen diverse organen van het VN-systeem. Daarnaast worden door Nederland projecten ondersteund die de verbetering van de positie van vrouwen in Iran tot doel hebben.
Vindt u dat een staat die de meest fundamentele mensenrechten systematisch en op grond van barbaarse islamitische wetgeving schendt, zoals de Islamitische Republiek Iran, een geloofwaardige rol kan vervullen in de bestuurscolleges van internationale organisaties die zoeken de mensenrechten te bevorderen, zoals in het onderhavige geval de VN-commissie voor de Status van Vrouwen?5
Nederland stemt – zeker voor wat betreft organen die ten doel hebben de mensenrechten te verdedigen – niet op een mensenrechtenschendend land als Iran. In het geval van de verkiezingen van de VN-Commissie voor de Status van Vrouwen had Nederland geen stemrecht. Toen Iran zich eerder dit jaar kandideerde om lid te worden van de VN Mensenrechtenraad, heeft Nederland zich zelfs wereldwijd ingezet om de verkiezing van Iran als lid van de Raad te voorkomen.
Wat bent u voornemens richting het Iraanse regime te ondernemen als Sakineh Mohammadi Ashtiani daadwerkelijk wordt gedood?
Ik heb de stellige hoop dat Iran het vonnis niet ten uitvoer zal brengen.
Het bericht dat christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan met betrekking tot de hulpverlening worden achtergesteld |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Weinig hulp voor christenen»1 en «Christians in Pakistan missing out on flood aid, bishop warns»?2
Ja.
Is het waar dat christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan geen drinkwater krijgen, hun laatste bezittingen moeten verkopen om aan eten te komen en volledig genegeerd worden door de Pakistaanse overheid en islamitische hulporganisaties?
Er zijn geen signalen ontvangen van humanitaire hulporganisaties, van de Nederlandse ambassade of andere betrokkenen die duiden op partijdigheid bij de humanitaire hulpverlening. De ramp in Pakistan werd onlangs uitgebreid besproken in de Algemene Vergadering van de VN in New York waar Lidstaten onder meer de toepassing van humanitaire principes van neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid tijdens humanitaire hulpverlening herbevestigden. Uit deze humanitaire principes volgt onder meer dat de VN en NGO’s humanitaire hulp verstrekken aan slachtoffers ongeacht hun religie.
Is het waar dat de hulp, afkomstig van de Verenigde Naties en Westerse Non-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), bij voorkeur naar moslims gaat en alleen als er wat overblijft christenen hun deel krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan streng van hun islamitische landgenoten gescheiden worden omdat christenen in dat land als onrein en als ongelovigen worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen teneinde de positie van de christelijke slachtoffers van de natuurramp in Pakistan te verbeteren en op gelijke hoogte te brengen met die van de getroffen moslims?
Ik verwijs hierbij naar het voorgaande antwoord. Ik heb vertrouwen dat deze humanitaire principes ook in de praktijk worden toegepast.
Het bericht dat Turkije mogelijk chemische wapens inzet tegen de PKK |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Shocking images of dead Kurdish fighters. Turkey accused of using chemical weapons against PKK»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht, alsmede de ontkennende reactie van de Turkse autoriteiten op de beschuldigingen dat chemische wapens zouden zijn ingezet tegen Koerdische PKK-strijders?
Voor Turkije is het Chemische Wapensverdrag op 11 juni 1997 in werking getreden. Het land heeft binnen de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) in het verleden meerdere malen officieel te kennen gegeven geen chemische wapens te bezitten. Navraag bij de Turkse autoriteiten leert dat Turkije bevestigt niet in het bezit te zijn van chemische wapens.
Het genoemd artikel in Der Spiegel baseert zich mede op een rapport van de Universiteitskliniek Hamburg-Eppendorf. Deze kliniek heeft naar aanleiding van de berichten in de media op 13 augustus een rectificerend persbericht verspreid. In het persbericht wordt gemeld dat het instituut op geen enkele wijze bevestigt dat de dood van de afgebeelde slachtoffers het gevolg is van inzet van chemische wapens. Voor uw informatie is het persbericht bijgevoegd.2
Ziet u aanleiding om met de Turkse autoriteiten in contact te treden over deze kwestie en er bij hen op aan te dringen opheldering te geven over de wijze waarop tegen PKK-strijders wordt opgetreden en de mogelijke inzet van chemische wapens daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om deze kwestie in de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) of via andere multilaterale kanalen zoals de VN, de NAVO en de EU aan de orde te stellen en, indien de Turkse autoriteiten hierover geen openheid van zaken geven, te pleiten voor een internationaal onafhankelijk onderzoek om vast te stellen of Turkije zich schuldig maakt aan schending van het Verdrag inzake chemische wapens?
Het Chemische Wapensverdrag behelst een verbod op de ontwikkeling, productie, aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens. Daarnaast voorziet het verdrag in de verplichting tot vernietiging van bestaande voorraden.
Nederland ziet op basis van de informatie in het aangehaalde bericht geen aanleiding om Turkije te verdenken van het gebruik of het bezit van chemische wapens. Er is dan ook geen reden om deze kwestie binnen de OPCW, de VN of de EU aan de orde te stellen.
Noodhulp aan Pakistan |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulp Pakistan niet naar slachtoffers»?1
Ja.
Klopt het dat circa 367 miljoen euro van de vanwege de aardbeving in 2005 in Pakistan aan dat land toegezegde (nood)hulp niet bij de slachtoffers van de aardbeving terecht is gekomen? Om hoeveel Nederlands (belasting)geld gaat het?
Het artikel refereert aan overheidsprojecten gericht op wederopbouw, die met niet nader gespecificeerde internationaal beschikbaar gestelde fondsen zijn gefinancierd. Nederland kan niet verifiëren wat er met donaties van andere donoren en hulporganisaties gebeurd is.
Voor Nederland geldt dat de noodhulpbijdragen voor de aardbevingsslachtoffers niet zijn gekanaliseerd via de Pakistaanse overheid, maar via VN-organisaties, het Nederlandse en Internationale Rode Kruis en Nederlandse NGO’s.
Kunt u garanderen dat elke cent van de door Nederland gegeven noodhulp vanwege de huidige overstromingen in Pakistan bij de slachtoffers terecht komt? Zo neen, waarom niet?
De bijdrage van de Nederlandse overheid ten behoeve van de overstromingsslachtoffers in Pakistan wordt thans gekanaliseerd via VN-organisaties, de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) en het Internationale Rode Kruis. Dit zijn organisaties die de afgelopen jaren hebben bewezen betrouwbare partners te zijn en op adequate wijze terugrapporteren over de hulpoperatie. Het is niet zo dat elke cent van de door Nederland gegeven noodhulp bij de slachtoffers terecht komt. Dit is ook niet realistisch gezien de enorme logistieke en daardoor kostbare uitdagingen als gevolg van de verwoestingen veroorzaakt door de overstromingen.
Bent u bereid de controles op de besteding van noodhulp fors aan te scherpen? Zo neen, waarom niet?
Er is voor Nederland geen reden de controles op de besteding van Nederlands overheidsgeld ten behoeve van noodhulp verder aan te scherpen. De controles zijn toereikend gebleken. De betrokken noodhulporganisaties hebben de verplichting om periodieke inhoudelijke en financiële rapportages en accountantsverklaringen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in te dienen over de door hen uitgevoerde noodhulpoperaties.
Beweringen dat Turkije chemische wapens heeft ingezet tegen Koerdische opstandelingen |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u berichten uit de Nederlandse en Duitse pers over de vermeende inzet door Turkije van chemische wapens tegen Koerdische opstandelingen?1
Ja.
Is het waar dat de universiteit van Hamburg in een forensisch rapport bevestigt dat acht Koerden in september 2009 zeer waarschijnlijk zijn omgekomen door de inzet van chemische stoffen? Indien ja, wat is uw beoordeling van dit rapport?
Het is onjuist dat het Institut für Rechtsmedizin des Universitätsklinikums Hamburg-Eppendorf op basis van ter beschikking gestelde foto’s heeft aangegeven dat de afgebeelde slachtoffers zeer waarschijnlijk omkwamen door de inzet van chemische wapens.
Universiteitskliniek Hamburg-Eppendorf heeft naar aanleiding van de eerdere berichten in de media een rectificerend persbericht verspreid. In het persbericht (d.d. 13 augustus) wordt gemeld dat het instituut op geen enkele wijze bevestigt dat de dood van de afgebeelde slachtoffers het gevolg is van inzet van chemische wapens. Bovendien kan het Instituut volgens de verklaring geen oordeel geven over de oorzaak en het tijdstip van de verwondingen.2
Is het tevens waar dat de resultaten van een uitgevoerde autopsie op deze acht Koerden door Turkije geheim worden gehouden?
Navraag bij Turkse autoriteiten leert dat autopsierapporten op basis van de Turkse wet alleen door de directe familie van betrokkenen opgevraagd kunnen worden. De rapporten worden dus niet geheim gehouden.
Deelt u de opvatting dat Turkije nadere opheldering moet verschaffen over de omstandigheden waaronder deze acht Koerden zijn omgekomen en bent u bereid daarop aan te dringen?
Er is geen reden om aan te nemen dat Turkije in het bezit is van chemische wapens of dat Turkije deze wapens heeft gebruikt tijdens een confrontatie met Koerdische opstandelingen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2 van het lid Voordewind (kenmerk 2010Z11626).
Deelt u de opvatting dat bij weigering om opheldering te verschaffen, moet worden aangedrongen op onafhankelijk onderzoek, en bent u bereid deze suggestie, afkomstig uit de Duitse Bondsdag, in Europees verband aan de orde te stellen?
In de Duitse Bondsdag zijn (vooralsnog) geen vragen gesteld over deze kwestie. Mocht aan Nederland informatie bekend worden die twijfel doet rijzen over naleving van het Chemische wapensverdrag door Turkije dan zal om opheldering worden gevraagd conform de bepalingen van het verdrag.
Kritiek van een generaal op de missie in Uruzgan |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meer vrijheid voor troepen op missie»?1
Ja.
Wat is de status van de opmerkingen die generaal De Kruif in het artikel maakt?
Het artikel in De Telegraaf is geschreven op basis van een presentatie van generaal-majoor De Kruif op een symposium van de organisatie van internationale reserveofficieren CIOR over de rol van reservisten in operaties en een kort gesprek na die presentatie. Hij heeft de omvang van de Nederlandse bijdrage aan ISAF niet gepresenteerd als een vertragend politiek compromis. Wel heeft hij er op gewezen dat bepaalde randvoorwaarden, zoals een maximum aantal militairen en hun geografische beperkingen bij de inzet, bepaalde uitdagingen in het operatiegebied met zich mee brengen. Deze constatering vat ik niet op als kritiek op de politieke besluiten.
Generaal-majoor De Kruif heeft in dat kader de praktische mogelijkheden van een geïntegreerde coalitie als ISAF onderstreept. De NAVO en haar partners hebben volgens hem de meerwaarde van internationale samenwerking in dergelijke missies aangetoond. Juist de som van de capaciteiten van alle deelnemende landen maken de ISAF missie mogelijk.
Geven de opmerkingen de mening van de minister van Defensie en/of van de CDS weer?
Zie antwoord vraag 2.
Betekenen de opmerkingen dan dat wij forse steken hebben laten vallen tijdens de missie in Uruzgan of op zijn minst dat wij beter hadden kunnen presteren dan dat wij hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft De Kruif deze kritiek al eerder intern geventileerd? Zo ja, wat is daar mee gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het succes van de missie eigenlijk minder groot dan tot op heden wordt gesuggereerd?Zo nee, hoe moeten de opmerkingen van De Kruif dan worden geïnterpreteerd?Zo ja, wat betekenen deze constateringen voor eventuele volgende missies?
De Kamer is gedurende de Nederlandse bijdrage aan ISAF correct geïnformeerd over de voortgang en de resultaten, onder meer door de periodieke stand-van-zakenbrieven. Bovendien zal een evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de Kamer worden gestuurd, zoals het Toetsingskader vereist.
Wat vindt u ervan dat een topmilitair openbaar als mening ventileert dat hij onafhankelijker van de politieke leiding wil kunnen opereren?
Generaal-majoor De Kruif heeft gemeld dat indien internationale samenwerking niet mogelijk was geweest, wellicht 6000 militairen in Uruzgan nodig geweest zouden zijn. Met dit voorbeeld heeft hij het belang van internationale samenwerking onderstreept. Ik ben het met hem eens dat zonder internationale samenwerking de militaire inzet in Uruzgan veel groter zou moeten zijn om dezelfde resultaten te kunnen bereiken en concludeer dat de internationale samenwerking in militaire operaties duidelijke efficiencyvoordelen biedt.
Internationale samenwerking bij een complexe militaire operatie kan leiden tot verschillen van inzicht op onderdelen van de uitvoering. Dergelijke verschillen van inzicht onderstrepen dat ieder deelnemend land eigen afwegingen maakt. Hierdoor ontstaan gezonde discussies die een zorgvuldige oordeelsvorming ondersteunen. Er zijn mij geen verschillen van inzicht bekend die de werkzaamheden van de Nederlanders in Afghanistan ernstig hebben belemmerd.
Hoe is deze opmerking van De Kruif dat het mogelijk was geweest dat Nederland permanent 6 000 man in Uruzgan had kunnen hebben te rijmen met de heersende opvatting dat bij de omvang van de nu afgesloten missie in Uruzgan de Nederlandse krijgsmacht op zijn tenen moest lopen om deze missie te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het inhoudelijk ook eens met de kritiek van De Kruif op het functioneren van de NAVO?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft De Kruif deze opvattingen over het functioneren van de NAVO ook intern gecommuniceerd? Zo ja, wat is er met deze kritiek gedaan? Zo nee, gaat u hierover alsnog met De Kruif in gesprek en kunt u de Kamer hierover dan rapporteren?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, hoe kan het dat u hierover een andere opvatting heeft dan een generaal die namens Nederland de hoogste positie binnen een missie in NAVO verband ooit heeft bekleed en daarmee dus toch een relevante evaluatie van het functioneren van de NAVO-missie van binnen uit kan beoordelen?
Zie antwoord vraag 7.
Hebben de opvattingen van De Kruif consequenties voor Nederlandse deelname aan toekomstige NAVO-missies?
Zie antwoord vraag 7.