De gevangenisstraf voor een Turks-Koerdische politica |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het vonnis van de rechtbank van Diyarbakir tegen de Koerdische politica Leyla Zana vanwege een toespraak op het partijcongres van de DTP in december 2008 en deelname aan een demonstratieve bijeenkomst in november 2008?1
Ja.
Is het waar dat mevrouw Zana daarmee in totaal tot 13 gevangenisstraf is veroordeeld als gevolg van een aantal veroordelingen die zij kreeg voor uitlatingen die zij in de laatste jaren heeft gedaan?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord van 29 januari 2009 op Kamervragen waarin u stelt dat vrijheid van meningsuiting een fundamenteel recht is en ook politieke uitspraken dient te omvatten?2 Staat u nog steeds achter dit oordeel? Bent u bereid dat ondubbelzinnig en rechtstreeks te melden aan de Turkse regering? Indien nee, waarom niet?
Ja. Vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel recht en omvat ook politieke uitspraken voor zover deze niet aanzetten tot haat of geweld. Het belang hiervan wordt zowel rechtstreeks als via de EU nadrukkelijk in gesprekken met de Turkse regering over het voetlicht gebracht. Mede op Nederlands aandringen heeft de Raad Algemene Zaken van december 2009 ook expliciet het belang van de vrijheid van meningsuiting onderstreept in de conclusies over Turkije, zie ook Kamerbrief 21 501-02 nr. 939 van 10 december vorig jaar.
Is het u bekend dat een van de vonnissen van mevrouw Zana, in dit geval van twee jaar, is gebaseerd op een speech die zij tijdens het Newrozfeest van 21 maart 2007 heeft gehouden?
Ja.
Bent u bereid bij de volgende Newroz-viering (maart 2011) een hoge vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade te sturen om aanwezig te zijn als teken van steun aan de vrijheid van meningsuiting voor Koerdische politici? Bent u bereid in de EU aan te dringen eveneens hoge vertegenwoordigers naar de Newroz-viering te sturen? Indien nee, kunt u dat toelichten?
De Nederlandse Ambassade volgt de ontwikkelingen omtrent het Koerdische vraagstuk in Turkije op de voet. Zo zijn vertegenwoordigers van onze Ambassade herhaaldelijk aanwezig geweest bij zaken waarbij de rechten van Koerdische activisten mogelijk in het geding zijn. Het waarborgen van de fundamentele rechten van burgers, zoals een eerlijke rechtsgang, is hierbij uitgangspunt. Ook is er voortdurend contact met activisten die zich inzetten voor de rechten van de Koerdische gemeenschap. Deelname aan een Newroz-viering door Nederlandse vertegenwoordigers sluit goed bij deze betrokken houding aan. Deelname van EU-partners zal in het overleg van de EU-Heads of Mission in Ankara aan de orde worden gesteld.
De rol van Nederlandse militairen bij een actie op 7 augustus 2002 |
|
Ton Heerts (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de rol van Nederlandse militairen bij een actie op 7 augustus 2002 (ontvangen 12 januari 2010)?1
Ja.
Wat waren ten tijde van het in die vragen genoemde incident de internationale procedures om mogelijke strafbare feiten te melden? Aan wie konden die worden gemeld?
ISAF-militairen moesten mogelijke strafbare feiten melden aan de hogere ISAF-eenheid waartoe zij behoorden. In het geval van de Nederlandse ISAF-militairen was dit de Kabul Multinational Brigade (KMNB) van ISAF. De Nederlandse compagniescommandant heeft dan ook over zijn bevindingen met betrekking tot het schietincident van 7 augustus 2002 gerapporteerd aan de KMNB.
Welke instantie was belast met het onderzoek naar mogelijke schendingen van het humanitair recht en/of oorlogsrecht?
Het onderzoek naar mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht, gepleegd door Afghaanse onderdanen in Afghanistan, was en is primair een verantwoordelijkheid van de Afghaanse Justitie. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is belast met het onderzoek naar een mogelijke betrokkenheid van Nederlandse militairen bij schietincidenten.
Is het waar dat er vanuit het ministerie van Defensie of de krijgsmacht aan betrokken militairen (van – destijds – de luchtmobiele brigade, de Koninklijke Marechaussee (KMar), het Korps Commando Troepen (KCT)) is afgeraden om met journalisten van Argos of andere personen over dit incident te spreken? Zo ja, waarom?
Na het stellen van de schriftelijke vragen door leden van uw Kamer over dit onderwerp, begin oktober 2009, heeft de redactie van Argos enkele verzoeken om interviews ingediend bij de Directie Voorlichting en Communicatie van het Ministerie van Defensie. Op deze verzoeken is niet ingegaan omdat het gebruikelijk is de Kamer als eerste te informeren als de Kamer over een onderwerp om informatie heeft verzocht. Los daarvan is de Nederlandse compagniescommandant langs een andere weg benaderd voor een interview. Hij heeft zelf besloten daar niet op in te gaan.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) niet onderzocht of de digitale foto’s van de lijken zijn gemaakt met het digitale fototoestel (een Sony Mavica FD 73) van het KCT in 2002 in Afghanistan?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Peters van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1846) hebben leden van het Korps Commandotroepen (KCT) geen foto’s gemaakt van slachtoffers van het schietincident. De foto’s zijn gemaakt door militairen van de luchtmobiele compagnie. De naamgeving van de digitale fotobestanden geeft een indicatie dat de foto’s zijn gemaakt met een Sony Digital Mavica camera. Het is niet meer te achterhalen welk type Sony Digital Mavica camera dit is geweest. Zowel de militairen van de luchtmobiele compagnie, die de foto’s hebben gemaakt, als de KCT-eenheden maakten gebruik van Sony Digital Mavica camera’s. Bovendien werd de specifieke bij de KCT-eenheid in gebruik zijnde Sony Digital Mavica camera waarschijnlijk ook door andere defensieonderdelen gebruikt.
Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Waarom vond het OM het niet nodig om – met name naar aanleiding van het boek van de Duitse ex-militair van het KCT Achim Wohlgethan – (ex-)militairen van het KCT te horen over de opdracht(en) die zij in verband met het incident van 7 augustus 2002 (de ontsnapping van de gevangenen, het vuurgevecht en de executie) hebben uitgevoerd?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van de leden Heerts en Eijsink van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1844) is de KCT-eenheid 411, waartoe ook de heer Wohlgethan behoorde, pas omstreeks 12:00 uur plaatselijke tijd, nadat het schietincident had plaatsgehad, vertrokken uit de ISAF-basis voor de opdracht die zij moesten uitvoeren. Eerder die dag had de KCT-eenheid al een andere, niet aan het schietincident gerelateerde opdracht uitgevoerd waartoe de eenheid omstreeks 09.30 uur plaatselijke tijd de basis had verlaten. De KCT-eenheid kan daarom onmogelijk opdrachten hebben uitgevoerd voor of tijdens het schietincident waarvan het aannemelijk is dat dit even na 08:00 uur plaatselijke tijd heeft plaatsgehad, zoals uiteengezet in de beantwoording van vragen van de leden Peters, Van Bommel en Pechtold (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–1010, nr. 1845). Voor het horen van de leden van eenheid 411 van het KCT bestond daarom geen aanleiding.
Wat hadden die militairen van het KCT moeten doen als zij wel nog andere ontsnapte gevangenen hadden gevonden? Hadden ze deze personen moeten aanhouden? Wat hadden ze er vervolgens mee moeten doen?
De bedoelde militairen van het Korps Commandotroepen (KCT) hadden de opdracht in de omgeving van het schietincident te zoeken naar eventuele andere ontsnapte gevangenen. Als zij die hadden gevonden, hadden zij de ontsnapte gevangenen moeten vastnemen en overdragen aan de KMNB.
Kunt u aangeven welke generaal in dienst van het Afghaanse National Department of Security (NDS) op 7 augustus 2002 door Nederlandse militairen op de plaats van de executie werd gezien? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse militairen en hun Afghaanse tolk hebben twee generaals op de plaats van het incident gezien. Een van hen was generaal Najim, die volgens de tolk behoorde tot de Afghaanse veiligheidsdienst National Directorate of Security (NDS). De tweede generaal behoorde tot het garnizoenscommando van de stad Kaboel.
Welke personen zaten in de onderzoekscommissie die dit incident in 2002 in opdracht van de Afghaanse president Karzai hebben onderzocht? Wie was de vertegenwoordiger van de NDS in deze onderzoekscommissie?
Noch de NDS, noch de Verenigde Naties kunnen bevestigen dat een onderzoekscommissie in opdracht van president Karzai in 2002 uiteindelijk tot stand is gekomen. Er kan daarom niet worden bevestigd dat het incident door een dergelijke commissie is onderzocht, dat de NDS een vertegenwoordiger heeft afgevaardigd naar de onderzoekscommissie of wie dat is geweest.
Is er behalve het onderzoek van mevr. Asma Jahangir, speciale rapporteur van de VN op het terrein van buitengerechtelijke executies, nog een ander (diepgaander) VN-onderzoek naar dit incident uitgevoerd?
De Speciaal rapporteur van de VN op het terrein van buitengerechtelijke executies mevr. Asma Jahangir maakt in haar rapport over Afghanistan (E/CN.4/2003/3/Add.4 van 3 februari 2003) melding van het incident. Navraag bij de United Nations Assistance Mission to Afghanistan (UNAMA) in Kaboel leert dat UNAMA op basis van eigen informatie concludeert dat de VN geen aanvullend onderzoek heeft gedaan naar het incident.
Kan de Kamer – desnoods vertrouwelijk – inzage in het volledige dossier krijgen, waarbij het met name om de volgende stukken gaat:1 het complete bevindingenrapport van de KMar, 2) de rapportage(s) van de compagniescommandant van de c-compagnie van de luchtmobiele brigade, 3) de rapportages van de Senior National Representative van 7 t/m 15 augustus 2002, 4) de nota die de minister van Defensie op 13 augustus 2002 ontving van waarnemend CDS, 5) het «Incident Report» van ISAF, 6) alle rapportages die de KCT-militairen in Afghanistan op/over 6, 7 en 8 augustus 2002 maakten? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is over het schietincident van 7 augustus 2002 reeds eerder uitgebreid geïnformeerd. Als bijlage ontvangt u die gedeelten van de onder 1 tot en met 4 genoemde documenten die openbaar kunnen worden gemaakt.2 Het betreft een groot deel van de bevindingenrapporten van de Koninklijke marechaussee uit 2002 en 2010, de relevante passages uit de rapportages van de compagniescommandant en de Senior National Representative, en de in de vraag genoemde nota van de waarnemend Chef Defensiestaf van 13 augustus 2002.
De onder 1 tot en met 4 genoemde documenten worden niet volledig openbaar gemaakt aangezien deze documenten ook informatie bevatten die geen betrekking heeft op het schietincident of omdat zij gerubriceerde bijlagen bevatten. De onder 5 en 6 genoemde documenten kunnen vanwege de rubricering niet openbaar worden gemaakt. Verder zijn de verstrekte documenten geanonimiseerd. In enkele delen van het tweede bevindingenrapport van de Koninklijke marechaussee uit 2010 was, om de mogelijkheden tot herleidbaarheid te beperken, meer nodig dan alleen het verwijderen van naam en functiegegevens.
Het tweede bevindingenrapport van de Koninklijke marechaussee bevat als bijlage enkele door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opgemaakte documenten. In een aantal van deze documenten komt de volgende passage voor: «De Nederlandse commando’s staan op foto’s waarop te zien is dat een executie heeft plaatsgevonden. Deze foto’s worden niet bestreden, maar het tijdstip waarop de foto’s zijn gemaakt wel.» Voor de goede orde merk ik op dat alle Nederlandse militairen die op foto’s van de gedode personen voorkomen, militairen zijn van de luchtmobiele compagnie en geen commando’s (zie mijn antwoord op vragen 5 en 6).
Het ORIO-programma |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de huidige ORIO-regeling1, voorheen de ORET-regeling?
Ja.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke regeling (ORET) gericht was op concrete resultaten in OS-landen – zoals gebouwen, baggerwerk, drinkwatersystemen, bussen, wegen en dergelijke – en daarmee ook functioneerde als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven?
ORET was gericht op ontwikkelingsrelevante export transacties. Als gebonden programma fungeerde het inderdaad als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij teken ik aan dat de in 2006 uitgevoerde evaluaties van de ORET-regeling aangaven dat de relevantie voor het exporterende bedrijfsleven in de vorm van vervolgorders achter bleef bij de verwachtingen.
Bent u zich bewust van het feit dat door de gewijzigde opzet van de regeling het ORIO-geld nu voornamelijk terecht komt bij adviesbureaus en consultants, en daarmee blijft hangen in rapporten en theorieën?
ORIO richt zich op de realisatie van concrete resultaten op het gebied van publieke infrastructuur. Daarbij ondersteunt ORIO het hele traject van infrastructuurontwikkeling. Het betreft hier zowel de bouwfase (inclusief de levering en installatie van goederen) als de fases van ontwikkeling, beheer en onderhoud.
Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de toewijzing van de EUR 180 miljoen die in 2009 voor ORIO beschikbaar was gesteld.
Voor de uitvoeringsfase is EUR 170 miljoen beschikbaar gesteld voor 19 geselecteerde bedrijven. Daarnaast is een bedrag van EUR 300 miljoen voorzien aan lokale bijdragen. Voor de uitvoeringsfase, het beheer en onderhoud zal het bedrijfsleven de belangrijkste actor zijn en kunnen zij profiteren van de beschikbare EUR 170 miljoen. Ik hecht daar groot belang aan.
Maximaal EUR 10 miljoen is bestemd voor het ontwikkelingstraject van de 19 geselecteerde projecten. Dit betreft alle activiteiten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken. Het gaat daarbij om zaken als de haalbaarheid, sociale- en milieu-effectstudies, uitwerking van gedetailleerde bestek en tekeningen, regelen van contracten, vergunningen en overige juridische en wettelijke randvoorwaarden, vastleggen van financiële en overige afspraken en verantwoordelijkheden, enz. Deze werkzaamheden zullen voor een deel worden verricht door adviesbureaus en consultants. Dit heeft als voordeel dat het risico en de rekening van de ontwikkelingsfase niet volledig bij het bedrijfsleven en de ontvangende overheid komt te liggen.
Deelt u de zorg dat het programma daarmee te veel een «consultants programma» is geworden, waardoor het programma nauwelijks meer een financieringsprogramma is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het jaarbudget van 120 miljoen euro van de huidige regeling op deze manier zinnig, effectief en efficiënt wordt besteed, en dat de betrokken landen gebaat zijn bij stapels rapporten, opgesteld door consultants, over mogelijke infrastructurele projecten?
Het door u genoemde jaarbudget van EUR 120 miljoen betreft het bedrag dat door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd genoemd in zijn brief van 6 mei 2008 aan de Kamer (31 200-V, nr. 116). In het AO dat op 3 juli 2008 over deze brief is gevoerd is dit jaarbudget met EUR 20 miljoen verhoogd. En in de brief van 12 maart 2009, waarmee de Beleidsregels ORIO aan de Kamer werden aangeboden, is het voor ORIO in 2009 beschikbare toewijzingsbudget éénmalig verhoogd tot EUR 180 miljoen. Naar mijn mening worden deze middelen op een zinnige, effectieve en efficiënte wijze ingezet voor de realisatie van publieke infrastructuur met grote impact op (economische) ontwikkeling in onze OS-partnerlanden.
Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 heb aangegeven wordt een beperkt gedeelte van dit geld besteed aan projectontwikkelingswerkzaamheden. De daaruit voortkomende studies, rapporten en overige producten zijn essentieel om tot een succesvolle projectuitvoering te komen. De betrokken landen zijn hier dus zeker bij gebaat.
Is het waar dat er op dit moment zelfs ruim 400 miljoen euro beschikbaar is, maar dat dit geld nauwelijks besteed kan worden (slechts een kleine 10% voor de development fase c.q. de consultants) als gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de gegunde plannen uit de eerdere ronde?
Nee, dit bedrag is op dit moment nog niet beschikbaar. Wel is het correct dat de totale geraamde kosten van de 19 tot nu toe geselecteerde projecten ruim EUR 480 miljoen bedragen. De totale gevraagde ORIO-bijdrage aan deze projecten bedraagt EUR 180 miljoen. De 19 geselecteerde projecten doen inderdaad nog slechts beroep op een beperkt deel van de beschikbare ORIO-financiering. Dit is echter geen gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de geselecteerde projecten, maar van het feit dat deze projecten de ontwikkelingsfase nog niet hebben afgerond.
Deelt u de mening dat in deze tijd van economische crisis binnen het ORIO-programma ook aandacht voor de Nederlandse werkgelegenheid mag zijn, zeker als daarmee het mes aan twee kanten snijdt? Hoe denkt u dat te doen?
Dit was precies het argument om vorig jaar het toewijzingsbudget voor 2009 te verhogen tot EUR 180 miljoen. In zijn brief 31700-V, nr. 97 van 6 mei 2009 aan de Kamer schreef de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking: «Ondanks de krimp van de algemene OS-middelen, vanwege de koppeling aan het BNP, vind ik deze verhoging verantwoord, omdat het ontwikkelingslanden helpt om anticyclisch te investeren in tijden dat deze landen ernstig te lijden hebben onder de economische crisis, die ze zelf niet veroorzaakt hebben. Met ORIO wordt daarbij vooral geïnvesteerd in sectoren waar het Nederlands bedrijfsleven een sterke concurrentiepositie heeft. Daarmee biedt het juist ten tijde van de crisis dus ook kansen aan de Nederlandse economie.» Als binnenkort de eerste ORIO-projecten de ontwikkelingsfase succesvol afronden en tot aanbesteding komen, is het aan het Nederlands bedrijfsleven om op basis van haar concurrentiekracht de uitvoering van deze projecten te winnen. Ik heb er vertrouwen in dat het Nederlandse bedrijfsleven goed zal presteren bij deze aanbestedingen, temeer daar zij nu al in veel gevallen direct of indirect bij het project zijn betrokken. In 2012 zal ORIO geëvalueerd worden. Tegen die tijd zullen er voldoende projecten zijn aanbesteed en kan er ook gekeken worden naar de mate waarin de faciliteit de Nederlandse werkgelegenheid ten goede is gekomen. Ervaringen met vergelijkbare ontbonden hulp van het Verenigd Koninkrijk leren dat verwacht mag worden dat 50–75% van de ORIO-bestedingen aan het eigen bedrijfsleven ten goede zal komen.
Poms sites |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse Defensieorganisatie over enkele maanden geen gebruik meer zal maken van de onderhoudsdiensten van de Logistieke Support Unit in Eygelshoven, oftewel de Poms sites?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat twee jaar geleden een grote sanering heeft plaatsgevonden, waardoor het hele terrein en alle gebouwen nu aan alle veiligheids- en milieuvoorschriften voldoen?
Ja.
Deelt u de mening dat het kapitaalsvernietiging zou zijn als deze site volledig ontmanteld wordt en dat het behoud van werkgelegenheid in de regio Parkstad van groot belang is?
Na de beëindiging van het gebruik van de Prepositioned Organizational Material Storage (Poms)Site door de Amerikaanse defensieorganisatie, komt er op het complex in Eygelshoven in de loop van dit jaar ruimte vrij voor schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden en de opslag van goederen en materieel. De capaciteit hiervoor op andere complexen is echter toereikend, zodat Defensie geen structureel gebruik van het complex in Eygelshoven voorziet. Het personeel is hiervan op de hoogte gesteld. Zie voorts het antwoord op de vragen 4 en 5.
Waar gaat al het Nederlandse materieel dat terugkomt uit Afghanistan naartoe om schoongemaakt en gereviseerd te worden?
De Kamer is met de brief van 13 april 2010 (Kamerstuk 27 925 nr. 390) geïnformeerd over de voorbereidingen van de redeployment uit Afghanistan, waaronder het vervoer van materieel. Na terugkomst in Nederland wordt dit materieel naar 320 Herstelcompagnie in Coevorden gebracht. Hier wordt het schoongemaakt en ten behoeve van het materieelbeheer geregistreerd. Mogelijk zal het complex in Eygelshoven een taak krijgen bij schoonmaak- en reparatiewerkzaamheden ter ondersteuning van de eenheid in Coevorden. Defensie beziet momenteel de mogelijkheden daartoe.
Materieel uit Afghanistan dat direct operationeel inzetbaar is, zal na verwerking in Coevorden worden opgenomen in de voorraden van Defensie. Materieel dat hersteld moet worden zal worden overgebracht naar een van de instandhoudingsbedrijven van Defensie. Dit zijn het Marinebedrijf, het Logistiek Centrum Woensdrecht en het Defensie Bedrijf Grondgebonden Systemen i.o.. Het laatstgenoemde bedrijf bestaat onder meer uit het Instandhoudingsbedrijf Landsystemen in Leusden.
Defensie beziet verder of onderhoud en reparatie kunnen worden uitbesteed aan de industrie. Over de samenwerking met de industrie bij de instandhouding van materieelsystemen is de Kamer geïnformeerd met de brief van 20 april 2010 naar aanleiding van de motie van de leden Eijsink, Knops, Ten Broeke en Voordewind (Kamerstuk 32 123 X, nr. 74).
Deelt u de mening dat serieus overwogen zou moeten worden om de Logistieke Support Unit in Eygelshoven en eventueel Brunssum voor dit doel in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
De raketbeschietingen op Israël vanuit Gaza |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opgelaaide vijandelijkheden tussen Israël en de Gazastrook, waarbij inmiddels meerdere doden zijn gevallen?1
Ja.
Wat is de oorzaak van deze zorgelijke ontwikkeling? Om welke reden nemen de aanvallen vanuit de Gazastrook op Israel weer toe en welke groepering zit hier achter?
De laatste tijd is sprake van een toename van raketbeschietingen op burgerdoelen in het zuiden van Israël en van Israëlische militaire operaties in Gaza. Het NRC artikel van 26 maart jl. waarnaar u verwijst, beschrijft een confrontatie tussen het Israëlische leger en de Qassam Brigades van Hamas. Hamas heeft geen verantwoordelijkheid opgeëist voor de toegenomen raketbeschietingen. Deze worden toegeschreven aan kleinere militante groeperingen, waaronder de Islamitische Jihad.
Het oplaaien van het geweld is toe te schrijven deels aan de strijd tussen Palestijnse facties onderling en deels aan hernieuwde Palestijnse pogingen om toegang te verkrijgen tot – en controle over – de bufferzone die Israël aan de Gazaanse kant van de grens heeft ingesteld. Daarnaast is het aannemelijk dat er een verband is tussen het toegenomen geweld in Gaza en de Israëlisch-Palestijnse spanningen op de Westelijke Jordaanoever.
Wat onderneemt de internationale gemeenschap concreet om te voorkomen dat de raketbeschietingen vanuit Gaza doorgaan? Krijgt dit in uw ogen voldoende prioriteit?
In januari 2009 heeft de internationale gemeenschap zich in resolutie 1860 van de Veiligheidsraad reeds uitgesproken over de noodzaak van een volledige wapenstilstand tussen Israël en Hamas, met voldoende garanties voor stopzetting van wapensmokkel en opening van de grensovergangen van Gaza voor regulier verkeer van goederen en personen. Kwartetpartners, de EU en Nederland enerzijds en regionale partners als de Arabische Liga en Egypte anderzijds zetten zich in om de betrokken partijen ertoe te brengen daaraan mee te werken. Volledige uitvoering van resolutie 1860 door de betrokken partijen is derhalve gewenst om uitzicht te hebben op duurzame stopzetting van de raketbeschietingen.
Op 26 maart 2010 heeft de Hoge Vertegenwoordiger Ashton namens de EU haar grote zorg uitgesproken over het toegenomen geweld. Zij heeft daarbij aangegeven dat spoedige hervatting van vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen noodzakelijk is om escalatie te voorkomen. Die visie deel ik. Zoals bekend, ondersteunt de EU de Amerikaanse pogingen gericht op herstart van onderhandelingen, in eerste instantie in de vorm van indirecte besprekingen. De EU doet dit door de Palestijnen te ondersteunen in de opbouw van een toekomstige Palestijnse staat, waarbij speciale aandacht uitgaat naar het verder verbeteren van instituties op het gebied van veiligheid en justitie. Daarnaast werkt de EU aan het formuleren van concrete bijdragen die het zou kunnen leveren aan de totstandkoming en implementatie van een vredesovereenkomst.
Om verdere escalatie in en rond Gaza te voorkomen is het van belang dat een einde komt aan de bestuurlijke deling tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever en dat de Israëlische militair Shalit wordt vrijgelaten. Deze stappen zullen bijdragen aan de totstandkoming van een duurzaam-staakt-het-vuren. De EU steunt de Egyptische bemiddelingspogingen die hierop gericht zijn. Voorwaarde voor een duurzaam staakt-het-vuren is beëindiging van de wapensmokkel naar Gaza. Nederland neemt daartoe deel aan een gemeenschappelijk actieprogramma in het kader van het Gaza Counter Arms smuggling initiative (GCASI), opgesteld in samenwerking met verschillende landen en organisaties (Canada, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, VK en VS; waarnemers: EU, Israël, NAVO, Noorwegen) om de smokkel van wapens en munitie naar Gaza tegen te gaan. Deze zomer zullen de deelnemende landen bijeenkomen in Nederland.
Het is belangrijk dat niet alleen Egypte maar ook de andere Arabische landen zich actief inzetten voor volledige uitvoering van resolutie 1860.
Wat is er vanuit de internationale gemeenschap ondernomen naar aanleiding van de hernieuwde raketbeschietingen vanuit Gaza? Op welke wijze wordt een nieuwe escalatie van dit conflict voorkomen? Welke inspanningen verricht de EU ter zake?
Zie antwoord vraag 3.
Welke resultaten hebben de vanuit de internationale gemeenschap – na de strijd van ruim een jaar geleden – afgekondigde concrete maatregelen (grensbewakingsmissie e.d.) om de wapensmokkel naar Gaza te blokkeren concreet opgeleverd? Blijkt uit deze raketbeschietingen, dat deze inspanningen onvoldoende zijn? Op welke wijze kunnen deze maatregelen verder worden verscherpt?
De initiatieven die door de internationale gemeenschap na Cast Lead zijn ontplooid, hebben waarschijnlijk wel geleid tot vermindering van de capaciteit van Hamas en andere Palestijnse strijders om raketaanvallen uit te voeren met geavanceerd materiaal. De kans op raketaanvallen zal evenwel niet tot nul gereduceerd kunnen worden, aangezien de meeste projectielen in plaatselijke werkplaatsen zijn geconstrueerd, met lokaal verkrijgbaar materiaal.
De EU speelt geen uitvoerende rol in de bewaking van de Gazaanse grens, er is geen grensbewakingsmissie. De EU Border and Assistance Mission bij Rafah heeft haar werkzaamheden gestaakt na de machtsovername door Hamas in Gaza in de zomer van 2007. Deze missie was overigens niet gericht op grensbewaking maar op het assisteren van de Palestijnen bij de afhandeling van grensverkeer bij de Gazaans-Egyptische grensovergang Rafah.
Binnen het eerdergenoemde samenwerkingsverband gericht op het tegengaan van wapensmokkel naar Gaza, zal Nederland een actieve rol blijven spelen, getuige ook de bijeenkomst die komende zomer in Nederland zal plaatsvinden.
Is het waar dat de secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-moon, Israël eind maart jl. heeft opgeroepen een einde te maken aan de blokkade?2 Wat behelsde deze oproep precies? Hoe beoordeelt u deze oproep? Wordt bij dergelijke oproepen voldoende rekening gehouden met de legitieme wens van Israël om de veiligheid van haar burgers te waarborgen? Richtte de oproep van Ban Ki-Moon zich ook op de Egyptische blokkade van de Gazastrook? Zo nee, waarom niet?
De secretaris-generaal van de VN heeft herhaaldelijk opgeroepen tot opening van de Gazaanse grenzen voor normaal personen- en goederenverkeer, zo ook in het kader van zijn bezoek in maart van dit jaar. Tegelijkertijd heeft hij de raketbeschietingen op Israël veroordeeld en opgeroepen tot een gevangenenruil waardoor de Israëlische soldaat Shalit vrij zou kunnen komen. Ik ondersteun die oproep.
In zijn verklaring voor de pers tijdens het bezoek aan Gaza heeft de secretaris-generaal zich niet tot Egypte gericht. Welke overweging daaraan ten grondslag heeft gelegen is mij niet bekend.
Huidige nucleaire activiteiten van Iran o.a. naar aanleiding van een brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 24 maart 2010 |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bereid aanvullende informatie te verschaffen over het «zich snel ontwikkelende Iraanse ballistische rakettenprogramma»?1 Heeft u aanwijzingen voor het ontwikkelen van een Iraanse raket die geschikt is om kernwapens te dragen? Zo ja, wat zijn daarvoor de bewijzen?
In het najaar van 2009 heeft Iran meerdere testen van korte- en middellange afstandsraketten ondernomen, die ook door Iran publiekelijk kenbaar zijn gemaakt. Volgens Iran zijn meerdere nieuwe versies van ballistische raketten in ontwikkeling, met onder andere betere navigatiemogelijkheden en mogelijkheden om meerdere doelen gelijktijdig te treffen. De reeds bestaande Shahab-3 raket heeft volgens Iran een bereik van maximaal 2000 kilometer. Voor het overige verwijs ik u naar de Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten.
Welke landen hebben het Additioneel Protocol van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) niet ondertekend noch geratificeerd?
Als bijlage bij deze brief stuur ik een overzicht gedateerd 7 april jl. van de waarborgovereenkomsten die landen met het IAEA hebben afgesloten.2 Hieruit blijkt welke landen het Additioneel Protocol niet hebben getekend en geratificeerd.
Het IAEA had in december 2009 151 leden. Noord-Korea heeft in 1994 zijn lidmaatschap opgezegd.
Wat is uw technische verklaring voor uw stelling dat Iran sinds november 2009 problemen ondervindt bij de productie van verrijkt uranium en hoe verklaart u dat er tegelijkertijd met minder centrifuges toch meer verrijkt uranium wordt geproduceerd?
Het IAEA meldt in zijn meest recente rapport dat met minder centrifuges meer verrijkt uranium is geproduceerd. Dit is een indicatie dat de centrifuges die operationeel waren, efficiënter hebben gewerkt. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de operationele centrifuges optimaal draaien. Het IAEA meldt eveneens dat er in totaal minder centrifuges operationeel waren. Dit indiceert dat Iran niet in staat was hetzelfde aantal operationele centrifuges te handhaven als in eerdere stadia. Hieraan kunnen problemen met gebruikte materialen en het ontwerp van de centrifuges ten grondslag liggen. Door de huidige sancties t.a.v. Iran is het voor dit land steeds moeilijker aan de noodzakelijke grondstoffen en materialen voor de bouw, ontwikkeling en het onderhoud van centrifuges te komen.
President Ahmadinejad onthulde op 9 april jl. een model van een nieuwe generatie ultracentrifuge ter gelegenheid van de jaarlijkse Iraanse dag van de nucleaire technologie. Volgens Iran zou het gaan om centrifuges met een hogere opbrengst dan het huidige type.. Het IAEA zal moeten verifiëren of deze beweringen met feiten gestaafd kunnen worden.
Is het waar dat verrijking tot 20% noodzakelijk is voor de productie van medische isotopen? Bent u tegen de productie van medische isotopen in Iran?
Iran kan onder het huidige sanctieregime medische isotopen op de wereldmarkt kopen. Het staat Iran tevens vrij om zelf medische isotopen te produceren, bijvoorbeeld in de Tehran Research Reactor. De Tehran Research Reactor is de enige reactor in Iran waarmee medische isotopen kunnen worden geproduceerd. Als brandstof gebruikt deze reactor uranium dat tot bijna 20% is verrijkt.
Bestrijdt u de verklaring van de Iraanse regering waarin zij beweert dat het meer verrijkingsinstallaties wil bouwen om te kunnen voorzien in de brandstof voor toekomstig te bouwen nucleaire reactors? Zo ja, op grond waarvan bestrijdt u dat?
Ik betwijfel de juistheid van deze verklaring. Zoals gesteld in mijn brief 24 maart jl. beschikt Iran voor zover bekend nog niet over de techniek om laagverrijkt uranium in brandstofstaven te verwerken. Daarom vindt de Nederlandse regering de verrijking tot 20% en de door Iran aangekondigde bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties weinig consistent met de toekomstige mogelijkheden om het verrijkte uranium ook daadwerkelijk als brandstof in een civiel kernenergie-programma te gebruiken.
Op dit moment beschikt Iran evenmin over operationele kerncentrales waar het in Natanz geproduceerde laagverrijkte uranium gebruikt zou kunnen worden. Hoewel ontwikkeling van de kerncentrale in Bushehr, een zogeheten lichtwaterreactor die met Russische hulp is gebouwd, zich in een vergevorderd stadium bevindt, hebben technische problemen er tot nu toe voor gezorgd dat de centrale niet kon worden opgestart. De brandstof voor deze centrale hoeft bovendien niet in Natanz te worden geproduceerd, omdat Rusland deze levert. Deze levering staat onder toezicht van het IAEA. Ook hierdoor lijkt de bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties niet logisch. Hoewel Iran voornemens is zelf een kerncentrale te bouwen in Darkhovin, is de bouw hiervan nog niet begonnen.
Heeft u bewijzen voor de bewering dat «het IAEA-rapport stelt dat er een gegrond vermoeden bestaat dat Iran zich in het verleden of heden heeft bezig gehouden met mogelijke activiteiten die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van een kernkop»?2 Zo ja, welke bewijzen zijn dat?
Directeur-Generaal Amano van het IAEA verwijst in de context van deze specifieke passage in zijn meest recente rapport over Iran naar uitgebreide informatie waar het agentschap beschikking over heeft en die via uiteenlopende bronnen in de loop der tijd is verzameld. Volgens DG IAEA zou deze informatie consistent en geloofwaardig zijn. Het is vooralsnog niet waarschijnlijk dat het IAEA kenbaar zal maken om welke bronnen het precies gaat. Zie ook vraag 10 en 11.
Wat is uw beleid aangaande de Amerikaanse wetgeving voor unilaterale sancties tegen Iran, zoals onder andere vastgelegd in de door het House of Representatives aangenomen Iran Refined Petroleum Sanctions Act (IRPSA)? Is het waar dat de maatregelen vastgelegd in deze en andere wetten Nederlandse economische belangen zouden schaden? Zo ja, welke?
Zowel het Huis van Afgevaardigden als de Senaat hebben onlangs wetsvoorstellen aangenomen ter aanscherping van de sancties op Iran. Deze voorstellen richten zich op het beperken van de mogelijkheden van Iran om aardolie en gas te raffineren, of geraffineerde producten te verkrijgen. Ook buitenlandse bedrijven zouden zijn gehouden aan deze nieuwe Amerikaanse maatregelen op straffe van uitsluiting van de Amerikaanse markt. Het Huis en de Senaat (Congres) staan nu voor de opgave om de twee voorstellen samen te voegen tot een door beide gedragen, definitieve wetstekst, die vervolgens door de president moet worden ondertekend. Ook over vrijwaringsclausules wordt waarschijnlijk nog gesproken. Mij is niet bekend dat deze specifiek op VNVR-leden gericht zouden worden. Ook Nederlandse bedrijven zouden kunnen worden geraakt door de Amerikaanse wetgeving. Welke bedrijven hinder zullen ondervinden, en in welke mate, zal afhangen van de uiteindelijke wetstekst, de geboden uitzonderingsmogelijkheden en de implementatie. Ik ben, evenals mijn EU collega’s, van mening dat unilaterale sanctiewetten geen extraterritoriale werking mogen hebben. Dit heeft Nederland ook kenbaar gemaakt aan de Administratie en het Congres. HV Ashton heeft namens de EU haar zorgen overgebracht aan Secretary of State Clinton over de voorgenomen sanctiewet.
Is het waar dat de Amerikaanse regering voorstelt om leden van de Veiligheidsraad te vrijwaren van de gevolgen van unilaterale Amerikaanse sancties? Wat is uw oordeel over deze maatregel, bent u het daarmee eens?3 Indien nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat indien sancties tegen de Iraanse Revolutionaire Garde worden ondernomen, een groot deel van de Iraanse economie wordt getroffen omdat deze wordt beheerst door de Revolutionaire Garde? Zo ja, steunt u deze sancties toch als deze de bevolking treffen?4
Het is van groot belang dat negatieve gevolgen van sancties voor de burgerbevolking tot het minimum beperkt worden. Daarom bepleit ik in EU verband dat sancties zo worden ingericht dat ze de belangen van het regime raken en de Iraanse burgers zoveel mogelijk ontzien. Dit geldt ook voor sancties gericht tegen de Revolutionaire Garde.
Acht u, in het licht van bevindingen van de commissie Davids over de informatievoorziening van de inlichtingendiensten over Iraakse massavernietigingswapens, de in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten aangehaalde bronnen betrouwbaar? Op welke wijze garandeert u dat dat wel zo is? Kunt u dat toelichten?5
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van 24 maart jl. van de vragen 2, 3 en 4 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Wat zijn de «alleged studies» waarover door het IAEA rapport wordt geschreven? Wat is de oorspronkelijke bron van die rapporten?6
De «alleged studies» worden in paragraaf 42 van het meest recente IAEA rapport over Iran besproken. Het gaat hierbij onder andere om een studie naar de conversie van UO2 naar UF4 («green salt»), studies naar hoog explosieve testen en ontwerpen voor een «missile re-entry vehicle». Het IAEA zegt zich hierbij te baseren op «multiple sources». Iran heeft verklaard dat de documenten vervalst zijn (zie ook de verwijzing naar het IAEA-rapport in de beantwoording van 24 maart jl. van vraag 6 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van de EU van 21 april a.s.?
Ja.
Het toepassenvan Europese regelgeving met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers |
|
Luuk Blom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de heer Louw d.d. 17 juli 2009?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop de Europese regels in deze zaak gehanteerd zijn, in strijd zijn met het doel waarvoor zij zijn opgesteld? Zo nee, waarom niet?
In deze zaak is mogelijk sprake van het niet juist toepassen van de Europese regelgeving inzake vrij verkeer van werknemers binnen de Unie (art. 45 VWEU).
Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk om een volledige juridische analyse te maken. Voor zover in deze zaak sprake zou zijn van het niet juist toepassen van de Europese regegeving betreft het hier bovendien een arbeidsrechtelijke zaak. Het is niet aan de Nederlandse regering om uitspraken te doen over de juiste toepassing van het Europese recht in een nationale Zweedse context.
Het is aan de Zweedse rechter om te bepalen of hier sprake is van strijd met het Europese recht en om eventueel prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie over de uitlegging van het Europese recht in deze concrete situatie. Elke nationale rechter kan prejudiciële vragen stellen, de hoogste nationale rechter is hiertoe zelfs verplicht. De klager kan in de nationale rechtsgang op elk moment de nationale rechter verzoeken hiertoe over te gaan.
Deelt u de mening dat de heer Louw het slachtoffer is geworden van het verkeerd gebruiken van de Europese regels met betrekking tot vrij verkeer van werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, wanneer achteraf sprake mocht zijn van het verkeerd toepassen van Europese regelgeving of een goedgekeurde screening door de Zweedse overheid bij nader inzien onjuist is geweest, de getroffen werknemers schadeloos gesteld zou dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid over deze zaak contact op te nemen met uw Zweedse ambtgenoot, teneinde te komen tot een voor partijen bevredigende oplossing? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Nederlandse regering om uitspraken te doen over deze zaak of zich hierin te mengen, gezien het civielrechtelijke karakter. De nationale rechtsgang in Zweden zal nog moeten worden doorlopen.
Overigens hebben mijn Ministerie en de Nederlandse ambassade in Stockholm sinds 2005 de heer Louw regelmatig te woord gestaan en, voor zover dit binnen de beperkte mogelijkheden lag, geadviseerd.
Saoedi-Arabië |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saudis fund Balkan Muslims spreading hate of the West»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon zorgelijk is dat islamitisch extremisme op de Balkan floreert? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet dat islamitisch extremisme floreert op de Balkan. Er bestaat in deze regio een oude, sterk gewortelde en gematigde vorm van Islam. Islamitisch extremisme heeft in deze regio tot nu toe slechts beperkt voet aan de grond gekregen. Hoewel Islamitisch extremisme in deze regio zeker voorkomt, lijken onderhavige stromingen tot op heden een beperkte invloed uit te oefenen onder de gematigde moslimgemeenschap in desbetreffende landen.De VS en de EU zijn van mening dat islamitisch extremisme op de Balkan tot dusverre geen groot veiligheidsrisico vormt voor de Balkan en voor Europa. De regering volgt ontwikkelingen terzake op de voet en zal dit blijven doen.
Hoe beoordeelt u het dat de Verenigde Staten en de Europese Unie gefaald hebben in het onderkennen van het groeiende probleem van islamitisch extremisme op de Balkan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het dat onze «vriend» Saoedi-Arabië bezig is om de zuidflank van Europa te vergiftigen met het Wahabisme en Salafisme? Welke veiligheidsrisico’s houdt deze ontwikkeling in voor de Balkan en voor Europa als geheel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u samen met de Europese Unie ondernemen?
De EU is nauw betrokken bij de Westelijke Balkan. Alle landen in de regio nemen deel aan het EU pre-accessieproces. Dit houdt in dat deze landen een reeks hervormingen moeten doorvoeren om aan de criteria voor lidmaatschap te kunnen voldoen. De EU ondersteunt en beïnvloedt dit proces en adresseert in dit kader zonodig zaken als vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en eventueel opkomend extremisme.
Bent u het met de anonieme Macedonische regeringsbron eens dat het belangrijkste exportproduct van Saoedi-Arabië ideologie lijkt en niet olie? Zo nee, waarom niet? Worden onze oliedollars door Saoedi-Arabië tegen ons gebruikt?
Neen. De Saoedische regering is verklaard tegenstander van het verspreiden van jihadistische ideeën en uitlatingen. In de strijd tegen het jihadisme is Saoedi-Arabië in 2007 begonnen met een nationaal deradicaliserings-programma met als doel de heropvoeding en herintegratie van moslimradicalen.
Saoedi-Arabië is een volwaardig lid van de internationale gemeenschap in de strijd tegen islamitisch extremisme en werkt met Nederland samen o.a. aan de oprichting van een Antiterrorisme Instituut.
Kunt u aangeven in welke delen van de wereld Saoedi-Arabië nog meer het Wahabisme en Salafisme verspreidt? Ook in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een uitputtend overzicht van een mogelijke mondiale verspreiding van het Wahabisme en Salafisme door Saoedi-Arabië valt niet te geven. Hier moet onderscheid worden gemaakt tussen Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen en de Saoedische staat. Ook is een belangrijk verschil tussen (radicaal-soennitische) geestelijken en radicaal-soennitische jihadisten.
Het is onwaarschijnlijk dat de Saoedische staat financiële steun verleent aan radicaal-soennitische jihadisten. Saoedi-Arabië is de afgelopen jaren actief bij het tegengaan van extremistische geluiden en het bevorderen van (relatief) gematigde geluiden. Wel leveren Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen waarschijnlijk financiële steun aan radicaal-soennitische jihadisten. Ook leveren Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen en/of de Saoedische staat financiële steun aan geestelijken ter bevordering van het wahhabistische gedachtegoed. Steun voor het wahhabistische en/of salafistische gedachtegoed impliceert echter geen steun voor jihadistische activiteiten.
Financiering van imams en moskeeën door buitenlandse overheden, islamitische missieorganisaties en welgestelden vindt reeds enkele decennia plaats in Nederland. Er kan tot op heden geen direct verband worden aangegeven tussen salafistische missies en financieringsactiviteiten uit Saoedi-Arabië enerzijds en aan terrorisme gerelateerde activiteiten in Nederland anderzijds.
Bent u voornemens de relatie met Saoedi-Arabië nog eens tegen het licht te houden en uzelf de vraag te stellen of Saoedi-Arabië echt wel onze vriend is? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de regering van Saoedi-Arabië jihadistische extremisme ondersteunt. Derhalve zie ik geen reden de bestaande relatie met de Saoedische autoriteiten tegen het licht te houden.