De Turkse publicatie van een lijst met Nederlandse 'Gulen-organisaties' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turks staatsmedium publiceert lijst «Gülen-organisaties» in Nederland»1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Turkije zich op deze manier mengt in Nederlandse aangelegenheden en hiermee tegenstellingen in ons land juist aanwakkert?
In de periode na de mislukte couppoging in Turkije heeft het staatspersbureau diverse artikelen gepubliceerd over de Gülen-beweging in Europese landen, de VS en elders in de wereld. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Ik heb deze boodschap overgebracht tijdens mijn bezoek aan Ankara van 29 augustus jl., evenals tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa op 7 september jl. Onze inzet blijft dat Nederland en Turkije gezamenlijk dienen te werken aan het verminderen van de spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland.
Hoe beoordeelt u deze actie, luttele dagen na uw telefonisch onderhoud met president Erdogan en het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Turkse ambtsgenoot? Is het publiceren van deze lijst reden opnieuw met Erdogan te telefoneren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties richting Turkije en president Erdogan acht u opportuun om de spanningen in de Nederlands-Turkse gemeenschap niet verder te doen stijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties richting de Nederlands-Turkse gemeenschap acht u opportuun om de spanningen in de Nederlands-Turkse gemeenschap te verzachten?
Voor de kabinetsbrede inzet verwijs ik u naar de Kamerbrief «spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148).
De voorlopige toepassing van het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft de Europese Commissie een voorstel voor voorlopige toepassing van CETA gedeeld met het Comité handelspolitiek van de Raad? Zo ja, kunt u dit voorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen?1
De Europese Commissie heeft de voorstellen voor de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting op 6 juli 2016 gepresenteerd. Tegelijkertijd zijn de voorstellen openbaar gemaakt. Het kabinet heeft uw Kamer hierover bericht op 7 juli 2016 (Kamerstuk 31 985, nr. 42).
Klopt het dat de regering tijdens de bijeenkomst van het Comité handelspolitiek van 15 juli jl. «geen bezwaar» heeft gemaakt tegen de voorlopige toepassing van CETA?2
Nee, dat klopt niet. In lijn met de motie Grashoff/Jan Vos (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1615) heeft Nederland tijdens vergaderingen van het handelspolitiek comité op 8, 15 en 22 juli geen standpunt uitgedragen over de Commissievoorstellen met betrekking tot de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA. Pas na het debat met uw Kamer op 14 september zal het kabinet een Nederlands standpunt vaststellen over de voorlopige toepassing van CETA en dit in Brussel uitdragen. Het kabinet heeft zich dus noch voor noch tegen de voorlopige toepassing van CETA uitgesproken. Wel heeft Nederland tijdens de vergadering van het handelspolitiek comité van 15 juli de andere lidstaten van de Commissie geïnformeerd over het debat met uw Kamer.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de aangenomen motie waarin de regering wordt opgedragen om een parlementair voorbehoud te maken indien de Europese Commissie een voorstel doet voor voorlopige toepassing van CETA, en dat voorstel eerst voor te leggen aan de Kamer alvorens hier een standpunt over in te nemen? Is het behandelvoorbehoud inmiddels gemaakt?3
Het kabinet draagt in lijn met de motie Grashoff/Jan Vos (Kamerstukken, 21 501-02, nr. 1615) geen standpunt uit in Brussel met betrekking tot de Commissievoorstellen voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA tot het debat met uw Kamer op 14 september aanstaande. Dit is zowel in het handelspolitiek comité ingebracht, alsook rechtstreeks bij Commissaris Malmström opgebracht.
Erkent u dat «voorlopige toepassing» een handige manier is om inspraak van nationale parlementen te ontwijken? Deelt u de mening dat voorlopige toepassing om die reden vermeden dient te worden?
Voorlopige toepassing van handelsakkoorden dient ter overbrugging van de ratificatieperiode van partijen. Het stelt consumenten en bedrijven in staat al eerder te profiteren van de afspraken uit het verdrag. De mogelijkheid om akkoorden voorlopig toe te passen is geregeld in het verdrag van Lissabon waarmee het parlement in 2008 heeft ingestemd. De Tweede Kamer is ook steeds betrokken bij lopende onderhandelingen over handelsakkoorden en wordt expliciet betrokken bij het nemen van een besluit over de voorlopige toepassing van CETA. Voorlopige toepassing staat derhalve niet op gespannen voet met de democratische grondbeginselen.
Heeft u onze motie uitgevoerd, waarin de regering wordt opgeroepen om zich er bij de Europese Commissie voor in te spannen dat nationale parlementen zich kunnen uitspreken over het Investment Court System (ICS) in CETA? Op welke manier?4
Het kabinet heeft altijd betoogd dat CETA een gemengd verdrag is.
Het kabinet is van mening dat hoofdstuk 8 over investeringen niet volledig een exclusieve EU-bevoegdheid is, omdat hoofdstuk 8 ook afspraken bevat over indirecte buitenlandse investeringen (portfolio-investeringen) en nationale onteigeningen. De opzegging van investeringsbeschermingsovereenkomsten van de lidstaten met Canada, dat geregeld wordt in artikel 30.8 van het akkoord, kan enkel door de lidstaten worden geregeld. Afspraken op het terrein van vervoer vallen volgens het kabinet evenmin binnen een exclusieve EU-bevoegdheid. Vervoersafspraken staan onder meer in hoofdstukken 9 en 14. Andere hoofdstukken die niet volledig binnen de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen zijn de hoofdstukken 22, 23 en 24 waarin afspraken op het terrein van duurzaamheid worden gemaakt.
Door het bestempelen van CETA als een gemengd akkoord is parlementaire inspraak over het gehele CETA-verdrag mogelijk. Of een bepaling van CETA valt binnen een (exclusieve) EU bevoegdheid of een bevoegdheid van de lidstaten is hierbij niet relevant. Nationale parlementen kunnen zich dus ook uitspreken over investeringsbescherming en het Investment Court System (ICS). Het kabinet heeft dit in bilaterale gesprekken met Commissaris Malmström opgebracht en dit standpunt in Raadsvergaderingen ingebracht.
Welke andere onderdelen van CETA zouden volgens u onder de bevoegdheid van de nationale parlementen moeten vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u voorkomen dat ICS onder de voorlopige toepassing valt?
Het kabinet heeft zich afgelopen zomer beraden over de Nederlandse inzet ten aanzien van de reikwijdte van de voorlopige toepassing van CETA. Het kabinet geeft in de geannoteerde agenda van het Algemeen Overleg op 14 september een appreciatie van de Commissievoorstellen voor CETA. Dit overlegt dient ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken, waarop de Commissievoorstellen voor CETA geagendeerd staan. In de geannoteerde agenda doet het kabinet tevens een voorstel voor de Nederlandse inzet als het gaat om de voorlopige toepassing van CETA. Uw Kamer kan daarover in debat gaan met het kabinet. Op basis van de uitkomsten van dit debat stelt het kabinet een definitieve Nederlandse positie ten aanzien van de voorlopige toepassing van CETA vast.
Klopt het dat Canada CETA niet zal ondertekenen zonder voorlopige toepassing? Welke gevolgen heeft dit voor de inwerkingtreding van het verdrag?
De reactie van Canada zal afhankelijk zijn van het besluit van de Raad. Als Canada besluit niet te ondertekenen, dan komt het verdrag niet tot stand.
Kan voorlopige toepassing inderdaad oneindig worden voortgezet, zoals de Commissie beweert? Indien ja, bent u dan bereid zich te verzetten tegen de voorlopige toepassing van het gehele verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voorlopige toepassing is gericht op de verwachting dat het verdrag in werking zal treden. Als ratificatie door een lidstaat uitblijft, kan voorlopige toepassing niet oneindig voortduren. Het voortduren van voorlopige toepassing staat immers op gespannen voet met het gegeven dat het verdrag niet in werking zal treden. Het kabinet is voornemens zich te verzetten tegen voorlopige toepassing van het gehele akkoord. Een definitief standpunt zal pas na overleg met uw Kamer op 14 september aanstaande worden vastgesteld.
Wanneer vindt de speciale Raadsbijeenkomst over de ondertekening, voorlopige toepassing en afronding van CETA plaats? Wat is daarbij uw inzet?
In de geannoteerde agenda van het Algemeen Overleg op 14 september doet het kabinet een voorstel voor de Nederlandse inzet als het gaat om de voorlopige toepassing van CETA. Op basis van de uitkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken zal vervolgens duidelijk zijn of het CETA-verdrag tijdens de EU-Canada Top wordt ondertekend.
Is het de inzet om ondertekening van CETA te laten plaatsvinden tijdens de EU-Canada top van 27 en 28 oktober a.s.? Zo ja, bent u bereid om CETA niet te ondertekenen indien onderdelen van het verdrag voorlopig in werking treden?6
Het is inderdaad het voornemen om CETA te ondertekenen op de EU-Canada Top. Het kabinet stelt pas een definitief standpunt vast met betrekking tot de voorlopige toepassing van CETA na het debat met uw Kamer op 14 september aanstaande.
Een brief van de Turkse consul-generaal |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aboutaleb wil opheldering van Turkse consul over politieke inmenging»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse consul-generaal in Rotterdam een brief heeft geschreven aan een aantal burgemeesters over hoe men in Nederland om dient te gaan met demonstraties van tegenstanders van de Turkse regering, namelijk dat dergelijke demonstraties verboden dienen te worden? Indien neen, wat staat er dan in de brief?
In onze kamerbrief over spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) schrijft het kabinet dat de consul-generaal in zijn brief aan burgemeester Aboutaleb informatie verstrekt over de ontwikkelingen in Turkije. In deze brief wordt geen verzoek gedaan om demonstraties van tegenstanders van de Turkse regering te verbieden.
Deelt u de opvatting van de burgemeester van Rotterdam dat dit onwenselijke politieke inmenging betreft die ingaat tegen rechtstatelijke principes? Indien neen, waarom niet?
Zoals u reeds is meegedeeld in de hierboven genoemde Kamerbrief (Kamerstuk 32 824, nr. 148), is het kabinet van mening dat de Turkse autoriteiten zich in het interstatelijke verkeer dienen te richten tot de Nederlandse overheid en zich niet moeten bemoeien met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Het is onacceptabel dat buitenlandse overheden die keuzes openlijk dan wel heimelijk proberen te beïnvloeden. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in niet mis te verstane kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Tijdens mijn bezoek aan Turkije op 28 en 29 augustus heb ik de zorgen van het kabinet eveneens overgebracht aan mijn Turkse gesprekspartners.
Deelt u onze zorgen dat door het optreden van de consul-generaal spanningen tussen bevolkingsgroepen van Turkse komaf in Nederland verder aangewakkerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om tijdens uw aanstaande reis naar Turkije bij uw Turkse ambtgenoot uw onvrede te uiten over de inhoud van de brief en op te roepen dat in de toekomst af wordt gezien van politieke inmenging in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Problemen met de JSF |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Problemen met JSF-vliegtuig zijn nog altijd niet opgelost»?1
Het is inherent aan de ontwikkeling van een complex wapensysteem zoals de
F-35 dat zich in deze fase technische uitdagingen manifesteren die om een oplossing vragen. Het betekent ook dat tussentijdse versies van software nog niet over alle geplande capaciteiten beschikken die voor de eindversie zijn voorzien. Zoals bekend volgt de Director Operational Test & Evaluation (DOT&E) van het Amerikaanse Ministerie van Defensie, dr. Gilmore, het programma kritisch en brengt hij jaarlijks een rapport uit over het F-35 programma. Het laatste rapport is de Kamer aangeboden op 26 februari (Kamerstuk 26 488, nr. 403). Zoals bekend verwacht DOT&E vertraging in de oplevering van de software. Het volgende rapport wordt begin 2017 verwacht en zal zoals gebruikelijk met een appreciatie aan de Kamer worden aangeboden.
Is het waar dat Michael Gilmore (hoofd van het testprogramma) in een uitgelekte memo spreekt over «substantiële risico's» en testvluchten die «ver achter op schema» liggen? Kunt u deze memo aan de Kamer doen toekomen?
De Amerikaanse overheid heeft het desbetreffende memo tot op heden niet vrijgegeven. Het Joint Program Office (JPO) heeft al wel laten weten dat de constateringen van DOT&E geen verrassingen bevatten.
Over welke substantiële risico’s gaat het precies?
De softwareontwikkeling vormt al geruime tijd het belangrijkste risico van het programma. Nu de software van block 3iis voltooid, is alle aandacht gericht op het tijdig gereed maken van de block 3F vliegtuigsoftware. Vervolgens zullen de toestellen met die versie worden uitgerust ten behoeve van de operationele testfase.
Is het waar dat het toestel nog niet gevechtsklaar is?
Zowel de Amerikaanse mariniers als de Amerikaanse luchtmacht hebben de F-35 Initial Operational Capable (IOC) verklaard. Dat wil zeggen dat het toestel in gevechtssituaties kan worden ingezet. De toestellen zijn nu nog uitgerust met een tussenversie van de software (block 2B en 3i) en dus nog niet met de eindversie (block 3F) van de System Development and Demonstration (SDD) fase. De volledige capaciteiten van het toestel komen met de block 3F software beschikbaar. Dat is de versie waarmee de Nederlandse toestellen de IOC-status zullen behalen.
Klopt het dat Gilmore «vraagtekens zet bij de doelstelling om het toestel in 2019 in productie te nemen»? Hoe groot is de vertraging precies en wat heeft dit voor gevolgen voor uw planning?
De F-35 is al geruime tijd in productie onder Low Rate Initial Production contracten en er zijn er nu zo’n 200 geproduceerd. In eerdere rapporten van DOT&E was dr. Gilmore kritisch over de beoogde verhoging van de productieaantallen zolang de ontwikkelingsfase van het programma nog niet is voltooid. Dit brengt het risico met zich mee dat reeds geproduceerde toestellen later moeten worden gemodificeerd.
Zoals bekend is de ontwikkeling van de block3F software ongeveer zes maanden vertraagd. Het JPO voorziet het einde van de ontwikkelingsfase van het toestel voor eind 2017. De DOT&E houdt er rekening mee dat de block 3F software in januari 2018 gereed is. Voor Nederland heeft een dergelijke vertraging geen directe invloed op het tijdig kunnen behalen van de IOC-status per eind 2021. Wel kan vertraging in de levering van de uiteindelijke block3F software tot vertraging leiden in de uitvoering van de operationele testen.
Is het waar dat de aanschaf van 37 JSF-toestellen 5,2 miljard euro gaat kosten? Wordt hiermee de eerdere belofte verbroken, namelijk om 4,5 miljard euro te besteden aan 37 toestellen?
De raming voor de aanschaf van 37 F-35A toestellen in prijspeil 2016 is thans
€ 5.286,5 miljoen (plandollarkoers € 0,9174 voor periode 2017–2021 en plandollarkoers € 0,8000 voor periode 2022 en verder). Het budgettaire investeringskader van € 4.500 miljoen (prijspeil 2012) is ongewijzigd. Door loon- en prijsbijstellingen bedraagt het investeringsbudget voor de verwerving van F-35A toestellen nu € 4.700 miljoen (prijspeil 2016). Voor verdere financiële gegevens verwijs ik naar de voortgangsrapportage die u 20 september a.s. ontvangt.
Is het waar dat Gilmore vreest dat het bedrag van 400 miljard dollar voor de ontwikkeling van de JSF «niet voldoende zal zijn»? Hoeveel extra geld gaat dit kosten?
Gilmore heeft al vaker gewezen op de mogelijkheid dat de System Development and Demonstration (SDD) fase meer kost dan voorzien. Overschrijdingen hebben geen effect op de Nederlandse bijdrage aan de SDD-fase. De Nederlandse bijdrage van $ 800 miljoen aan de SDD-fase is namelijk gemaximeerd. Overschrijdingen van het budget komen, volgens afspraak, geheel voor rekening van de Verenigde Staten.
Wat betekent dit voor Nederland en de aanschafprijs van het vliegtuig?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kosten 37 JSF-toestellen op dit moment (met inbegrip van de huidige euro/dollarkoers)?
Zie antwoord vraag 6.
Sluit u uit dat de aanschaf van de JSF meer gaat kosten dan aanvankelijk afgesproken (4,5 miljard euro voor 37 toestellen)?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de Amerikanen pas in 2018 – na de verkiezingen – een besluit nemen over het in productie nemen van de JSF?2
Dit is onjuist. Het vliegtuig is al jaren in productie onder Low Rate Initial Production contracten. In 2019 is de overgang voorzien naar de zogenaamde Full Rate Production fase, met hogere productieaantallen per jaar.
Klopt het dat de JSF nog steeds niet zelfstandig een missie kan draaien?
De F-35 kan ook met de tussenversies van de software diverse missies zelfstandig uitvoeren. Niet voor niets hebben de Amerikaanse mariniers en de Amerikaanse luchtmacht de F-35 Initial Operational Capable (IOC) verklaard met block 2B en block 3i software. De ontwikkeling van de F-35 is nog niet voltooid en dus zijn nog niet alle capaciteiten beschikbaar. Met de volgende softwareversie block 3F zal dat wel het geval zijn.
Zijn er inderdaad grote problemen met de software en is deze nog steeds niet klaar om getest te worden?3
Zoals in diverse voortgangsrapportages aan de Kamer is gemeld, vormt de ontwikkeling van de software voor het vliegtuig en het ondersteuningssysteem Autonomic Logistics Information System (ALIS) het belangrijkste risico van het programma. Er wordt nu gewerkt aan de Block 3F en ALIS 3.0 softwareversies. Die software wordt getest en tekortkomingen worden vervolgens verholpen. Naar verwachting zullen deze softwareversies eind 2017 worden opgeleverd.
Deelt u de mening dat aanschaf en ingebruikname van de JSF door deze berichten nog altijd op losse schroeven staat?
Nee, deze mening deel ik niet.
Een bezoek van een Turkse minister aan Nederland |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci, momenteel in ons land is, onder andere voor overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Dat klopt, op 23 augustus jl. was de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci in Nederland.
Kunt u bevestigen dat Minister Zeybekci vergaande en onacceptabele uitspraken heeft gedaan over Gülen-aanhangers? Is het waar dat deze Turkse Minister heeft gezegd dat de islamitische geestelijke Fethullah Gülen een rat is en dat diens aanhangers zullen worden gestraft op een manier waardoor ze zullen smeken te worden gedood en dat Gülen-aanhangers zouden worden weggestopt in holen, opdat zij nooit meer een menselijke stem zullen horen?1 Indien neen, wat heeft de Minister dan gezegd over Gülen-aanhangers?
De uitspraken van de Turkse Minister zijn voor zijn rekening. Het kabinet heeft, zoals eerder gesteld in de brief aan uw Kamer van 21 juli (Kamerstuk 34 300 V, nr. 76) over de situatie in Turkije, van meet af aan de couppoging in krachtige termen veroordeeld, en tegelijkertijd bij de Turkse autoriteiten erop aangedrongen te allen tijden binnen de kaders van de rechtsstaat te opereren. Het kabinet heeft meermaals de grote zorgen overgebracht over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland, zowel in het gesprek dat ik had met Minister Zeybekci als bij het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 28 en 29 augustus. Het kabinet heeft er in deze contacten sterk op aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden overgebracht. Dat is zowel bij de Turkse Minister van Economische Zaken als bij andere leden van de regering in Ankara expliciet en duidelijk aan de orde gesteld.
Ziet u dergelijke uitspraken als het vergoelijken van marteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat dergelijke uitspraken bijdragen aan verdere polarisatie tussen bevolkingsgroepen in Turkije, maar ook in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Turkse Minister aangesproken op zijn uitlatingen over Gülen-aanhangers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de Turkse Minister persoonlijk gevraagd naar zijn woorden, omdat ik mij zorgen maakte. Hij stelde dat deze niet juist zijn geïnterpreteerd.
Deelt u de opvatting dat ministers die dergelijke uitspraken doen de toegang tot Nederland ontzegd dient te worden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet deelt die opvatting niet. We moeten in gesprek blijven met de Turkse autoriteiten. De couppoging is een traumatische ervaring geweest voor heel Turkije: er zijn veel slachtoffers gevallen en er is fors gevochten. Tegelijkertijd maken we duidelijk dat er grenzen zijn aan hoe ver de Turkse autoriteiten kunnen gaan in de nasleep van de couppoging. Vrijheid en verdraagzaamheid zijn fundamentele Europese waarden op basis waarvan wij in Europa met elkaar omgaan. Over verschillen van mening gaan we respectvol met elkaar in dialoog.
Het toegenomen geweld in de Angolese provincie Cabinda |
|
Eric Smaling |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Death toll in Angola's oil-rich Cabinda rises to nearly 40»?1 In hoeverre bent u bezorgd over deze gebeurtenissen, ook met het oog op de geplande presidentiële verkiezingen in 2017 in Angola?
Ja. Het in het artikel genoemde incident kan echter niet bevestigd worden. Uit vertrouwelijk ingewonnen informatie blijkt dat er geen recente militaire schermutselingen met slachtoffers tot gevolg hebben plaatsgevonden. Berichtgeving over incidenten in de provincie Cabinda verschijnen geregeld. Door een mediacampagne te voeren proberen meerdere partijen en personen aandacht te vragen voor ontwikkelingen in de Angolese provincie Cabinda.
Is inmiddels door de Angolese overheid bevestigd dat sinds eind juli jl. meer dan 30 soldaten van het Angolese leger en enkele rebellen van het FLEC (Front voor de Bevrijding van de Enclave Cabinda) zijn omgekomen?
Deze incidenten zijn door de Angolese overheid ontkend in een publieke verklaring. Vertrouwelijke bronnen bevestigen de Angolese regeringsverklaring.
Kunt u kort de geschiedenis van het conflict en in het bijzonder de aanleiding van de recente geweldsuitbarsting duiden, en daarbij de verschillende betrokkenen in kaart brengen?
Nadat Cabinda lang onder Portugees koloniaal gezag viel, tekenden in 1885 zowel Portugezen als 18 Cabindese stamhoofden een petitie die van Cabinda een Portugees protectoraat zou maken. De Angolese overheid trekt de rechtsgeldigheid van deze petitie, ook wel het Verdrag van Simulambuco, in twijfel.
In 1963 werd in Cabinda het FLEC (Front voor de Bevrijding van de Enclave Cabinda) opgericht. Het FLEC, een samensmelting van enkele Cabindese verzetsbewegingen, richtte een separatistische beweging op in de strijd tegen het Portugese bewind.
Portugal heeft in 1974 een referendum aangekondigd over zelfbeschikking van Cabinda. Dit referendum werd nooit gehouden en bij de onafhankelijkheid van Angola in 1975 werd Cabinda door Portugal en Angola tot provincie van Angola verklaard in het Verdrag van Alvor. Sindsdien is Cabinda officieel onderdeel van Angola. Met deze bepaling is het FLEC het niet eens en de beweging zet zich sinds die tijd in voor de onafhankelijkheid van Cabinda.
Naast het territoriale dispuut tussen het FLEC en de Angolese overheid is er sprake van een langlopend geschil over olie. Een deel van de bevolking van Cabinda, een gebied met grote oliereserves en olie-inkomsten, is van mening dat Cabinda onvoldoende profiteert van de olieopbrengsten. De Angolese overheid laat weinig ruimte voor afwijkende meningen omdat dit mogelijk de buitenlandse investeringen in de oliesector in gevaar kan brengen.
In 2006 werd een MoU ondertekend tussen de Angolese overheid en FLEC, waarmee de militaire activiteiten de facto werden beëindigd. Echter, met enige regelmaat verschijnen berichten waarin melding wordt gemaakt van spanningen en incidenten.
In hoeverre zijn deze schermutselingen het gevolg van (lokaal) verzet tegen de Chinese aanwezigheid in het olierijke gebied?
Er zijn geen aanwijzingen dat er nu sprake is van verzet tegen Chinese aanwezigheid in Cabinda.
In 2010 was er in Cabinda sprake van een aanval van het FLEC op een konvooi van Sonangol, het Angolese staatsolie bedrijf. In dit konvooi zaten ook Chinese medewerkers van Sonangol.
Voert de Angolese regering een de-escalerend beleid uit ten aanzien van Cabinda, en zo ja, kunt u een overzicht geven van de inspanningen van overheidswege?
Het beleid van de Angolese overheid ten aanzien van Cabinda is gericht op verdere ontwikkeling en diversificatie van de lokale economie. Alle provincies werken op basis van een provinciaal ontwikkelingsplan met de daarbij behorende middelen. De lokale autoriteiten werken bijvoorbeeld nauw samen met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AFDB) voor de verdere ontwikkeling van de landbouwsector. Er is geen sprake van achterstelling ten opzichte van andere provincies.
In hoeverre vindt er diplomatiek overleg plaats tussen Aphonse Massanga van het FLEC, de Angolese president José Eduardo dos Santos en eventuele derden? Wordt er toegewerkt naar een politieke oplossing, en zo ja, welke?
De Angolese overheid verzet zich tegen het streven van het FLEC naar volledige onafhankelijkheid en ziet de provincie Cabinda als een onlosmakelijk deel van de staat Angola. Er is weinig bekend over mogelijk overleg tussen de Angolese regering en het FLEC over een politieke oplossing.
Welke oplossing voor dit langlopende conflict ligt volgens u in het verschiet? In hoeverre wordt daaraan gewerkt door internationale organisaties zoals de VN en de Afrikaanse Unie?
Uiteindelijk kan een oplossing van het geschil alleen bereikt worden door middel van politieke dialoog. De Verenigde Naties (VN) is met 11 organisaties (UNICEF, WHO, IOM, UNAIDS,UNFPA, FAO, UNHCR, World Bank, IMF, WFP en UNESCO) vertegenwoordigd in Angola. Deze organisaties zetten zich binnen hun mandaat in om de bevolking van Angola waar mogelijk te ondersteunen en zijn in veel gevallen ook actief in de provincie Cabinda, zoals recentelijk door de WHO bij de Gele Koorts epidemie. Door de VN wordt niet actief gewerkt aan het oplossen van het geschil tussen FLEC en de Angolese overheid.
Wel heeft de VN zich in het verleden ingezet om bij geschillen te bemiddelen in Angola, bijvoorbeeld middels het aannemen van Resolutie 567 in 1985 bij een geschil tussen Angola en Zuid-Afrika. Deze resolutie riep, onder andere, Zuid-Afrika op Angolees territorium te verlaten en moedigde dialoog aan tussen Angola, Zuid-Afrika en andere partijen. Ook heeft de VN in 1993 vredesonderhandelingen georganiseerd tussen «The National Union for the Total Independence of Angola» (UNITA) en de Angolese overheid (zie Resolutie 811 van de VN Veiligheidsraad).
Inzet van de Afrikaanse Unie (AU) is beperkt. In 2006 heeft de AU een klacht ontvangen van het FLEC over, onder andere, mensenrechtenschendingen van de Angolese overheid in Cabinda. In 2013 heeft de «African Commission on People’s and Human Rights» bepaald dat de klacht in behandeling kan worden genomen. De huidige status van deze klacht is onbekend.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse activiteiten (zowel op overheids- als bedrijfsniveau) in Angola, en, indien van toepassing, in Cabinda?
De activiteiten van de Nederlandse overheid in Angola zijn voornamelijk gericht op het bevorderen van handelsbetrekkingen. Dit kreeg onder andere gestalte met een bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Angola in 2014, vergezeld door een handels- en bedrijvenmissie. Hiernaast komt een deel van de middelen van het regionale programma gericht op HIV/AIDS bestrijding en de bevordering van seksuele reproductieve gezondheid en rechten in Zuidelijk Afrika ten goede aan Angola.
Ook heeft Nederland aanbevelingen gedaan op het gebied van mensenrechten. Zo werd Angola in 2007 en 2014 aanbevolen om actie te ondernemen op het gebied van vrouwenrechten, kinderrechten en het recht tot huisvesting. Volgens het «Universal Periodic Review» heeft Angola op deze aanbevelingen «General Action» en «Specific Action» ondernomen, de hoogste resultaatgebieden van aanbevelingen.
Daarnaast brengt de Nederlandse overheid het Nederlands potentieel op agrarisch en watergebied onder de aandacht en haakt daarmee in op het Angolese streven naar diversificatie, teneinde de afhankelijkheid van olie als belangrijkste inkomstenbron terug te dringen. Angola heeft toegang tot meerdere programma’s van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO Nederland).
Behalve de bilaterale inzet is Nederland ook betrokken bij bijdragen aan Angola in het kader van de Europese Unie. Binnen het elfde European Development Fund van de Europese Unie draagt Nederland tussen 2014 en 2020 bij aan een samenwerkingsprogramma met Angola. Dit programma richt zich onder andere op onderwijs, landbouw, water en sanitatie. Ook tussen 2008 en 2013 heeft Nederland bijgedragen aan eenzelfde programma, namelijk het tiende European Development Fund. Dit programma richtte zich, onder andere, op goed bestuur, rechtsorde en mensenrechten.
Hiernaast heeft de Europese Unie in 2012 een samenwerkingsovereenkomst met Angola afgesloten. Deze samenwerkingsovereenkomst, «Joint Way Forward Angola – European Union» richt zich op het versterken van de dialoog en samenwerking met de Angolese overheid op onder andere vrede, veiligheid, rechtsorde en mensenrechten. Nederland, als lidstaat van de Europese Unie, is hierbij nauw betrokken.
Het Nederlandse bedrijfsleven in Angola is voornamelijk actief in de offshore oliesector. In Cabinda is daarnaast FUGRO actief als leverancier van diensten en expertise aan een oliebedrijf.
Ziet u een rol voor Nederland weggelegd als bemiddelaar in het conflict?
In het licht van de antwoorden op de bovenstaande vragen is er geen directe aanleiding voor Nederland om als bemiddelaar op te treden. In het kader van de EU-Angola «Joint Way Forward» wordt met Angola de dialoog aangegaan over een breed scala aan onderwerpen. Angola staat niet open voor een mogelijk bemiddelende rol in situatie in Cabinda, wat zij een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden beschouwen.
Turkse steun voor jihadi’s en een Turks verzoek om de inzet van inlichtingendiensten voor de jacht op opponenten van Erdogan |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Turkse inlichtingendienst (MIT) steun heeft gevraagd aan een Duitse inlichtingendienst (BND) bij de jacht op opponenten van het bewind van president Erdogan?1
Ja
Is een dergelijk verzoek ook terecht gekomen bij een of meer Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo ja, hoe bent u hiermee omgegaan? Zo nee, welke instructies gaf en geeft u aan de inlichtingendiensten voor het geval een dergelijk verzoek binnenkomt?
De AIVD en de MIVD werken binnen de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV2002). Voor de samenwerking van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten met buitenlandse diensten geldt dat de aard van deze samenwerking (mede) wordt bepaald door criteria zoals de democratische inbedding, de professionaliteit en betrouwbaarheid van de desbetreffende dienst en het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land.
Toezichtsrapport 48 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de invulling van deze samenwerkingscriteria door de AIVD en de MIVD en de reactie van de Ministers van BZK en Defensie hierop (Kamerstuk 29 924, nr. 142 d.d. 30 juni 2016) gaan meer in detail op de samenwerking met buitenlandse diensten in.
De regering kan in het openbaar niet ingaan op concrete contacten tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Nederland heeft regelmatig contact met de Turkse autoriteiten over verschillende onderwerpen.
Turkije is een belangrijke partner in de strijd tegen terroristische organisaties als ISIS en daaraan gelieerde individuen. Dit is tijdens het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 29 augustus jl. benadrukt.
Ziet u hierin aanleiding om de samenwerking met Turkse inlichtingendiensten te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aan president Erdogan duidelijk te maken dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen verlengstuk mogen zijn van zijn politieke terreur?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht dat de Turkse regering jihadi’s steunt?2
Ja.
Was de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) bekend met deze Turkse steun voor jihadi’s?
Over specifieke aandachtsgebieden en het kennisniveau van de AIVD en MIVD kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Het achterblijven van de financiering aan maatschappelijke organisaties |
|
Agnes Mulder (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de motie Voordewind/Agnes Mulder1 en uw toezegging tijdens meerdere debatten om 25% van het ontwikkelingsbudget te besteden via het maatschappelijk middenveld?
Ja.
Kunt u verklaren waarom naar verwachting in 2016 slechts 22% van het budget via maatschappelijke organisaties wordt besteed, terwijl de motie verzoekt om een aandeel van 25%?
Zoals uitgelegd in de brief aan uw Kamer van 7 juli (Kamerstuk 31 933, nr. 21) betreft een deel van het totale ODA-budget de zogenoemde toerekeningen (kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers, de EU-afdrachten naar ontwikkelingslanden en een deel van de apparaatskosten van Buitenlandse Zaken). Vooral als gevolg van de forse stijging van de toerekening voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen is het aandeel van de toerekeningen in het ODA-budget thans relatief hoog. Dit heeft een neerwaarts effect op de percentages voor de financieringskanalen aangezien conform de bestaande systematiek deze percentages voor de financieringskanalen berekend worden over het totale ODA-budget (inclusief toerekeningen). Zonder toerekeningen zou het percentage dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed ruim 30% bedragen.
Kunt u een specificatie geven van het in uw brief aan de Kamer van 7 juli jl. genoemd percentage van 22% van het ontwikkelingsbudget dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed?2
Deelt u de mening dat de positieve evaluatie van het subsidiekader MFS II laat zien dat Nederlandse maatschappelijke organisaties effectief te werk gaan bij het behalen van de ontwikkelingsdoelen?3
Het kabinet deelt deze mening. Uit de evaluatie blijkt dat de Nederlandse maatschappelijke organisaties professioneel en doeltreffend opereren.
Op welke manier gaat u de genoemde motie uitvoeren om in 2016 en 2017 25% van het ontwikkelingsbudget via maatschappelijke organisaties te laten verlopen?
Het kabinet heeft toegezegd te streven naar besteding van 25% van het ODA-budget via het maatschappelijk middenveld. De motie Voordewind/Mulder wordt gezien als een aanmoediging van deze ambitie.
Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen en hecht waarde aan een doeltreffende en doelmatige manier van werken. Om een besteding van 25% te bereiken worden sommige programma’s geheel uitgevoerd door maatschappelijke organisaties, zoals Samenspraak en Tegenspraak, FLOW, het SRGR fonds en het «Addressing Root Causes» fonds. Daarnaast bieden bijvoorbeeld Publiek-Private Partnerschappen mogelijkheden voor samenwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Tevens zal de uitwerking van de motie Van Laar (EUR 40 mln.) ten behoeve van Zuidelijke vrouwenbewegingen uitgevoerd worden via maatschappelijke organisaties.
Diploma-erkenning in Duitsland |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld: «Met succes op banenjacht bij de buren»?1
Ja
Deelt u de mening dat we zoveel mogelijk moeten faciliteren dat Nederlanders ook een baan in een buurland kunnen vinden en dat het van belang is om regelgeving die dat in de weg zit zoveel mogelijk te wijzigen?
Over de grens zijn er kansen en mogelijkheden voor Nederlandse werkzoekenden om een betaalde baan te vinden. Van belang is dat werkzoekenden zich goed oriënteren en informeren over de consequenties van het werken in het buurland. De ondersteuning van Nederlandse werkzoekenden bij het vinden van werk houdt niet op bij de grens. Er zijn verschillende nationale en (EU)regionale organisaties die werkzoekenden hierbij kunnen ondersteunen. Om de kansen en mogelijkheden voor werk in het buurland maximaal te kunnen benutten, is het belangrijk om zoveel mogelijk de drempels die men ervaart weg te nemen. Het kabinet heeft vorig jaar het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld, dat hiermee aan de slag is gegaan.
Herkent u het signaal dat erkenning van Nederlandse diploma's of certificaten vaak nog een probleem is voor mensen die in Duitsland aan de slag willen?
Diploma-erkenning blijkt in bepaalde gevallen een probleem. Voor zover casuïstiek mij bekend is, bestaat de kwestie alleen rond de erkenning van diploma’s van gereglementeerde beroepen. Er zijn ongeveer 2.500 tot 3.000 beroepen in Nederland (en Duitsland)2, en in beide landen zijn er circa 150 door de overheid gereglementeerd. Met die gereglementeerde beroepen zijn er twee problemen:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Straus c.s.2 die u oproept om in bilateraal overleg te treden met de Duitse deelstaten om erkenning van met name mbo-diploma's te regelen?
Het Ministerie van OCW heeft de afgelopen jaren meerdere keren overlegd met Duitsland, op federaal niveau en op het niveau van de betrokken deelstaten, Noordrijn-Westfalen (NRW) en Nedersaksen. De betrokkenen bij deze overleggen variëren van Minister tot ambtenaar tot inhoudelijk expert.
Momenteel loopt het bilaterale overleg met NRW over de erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties voor gereglementeerde beroepen. Naast een discussie over mogelijke vereenvoudiging of meer transparantie van de erkenningsprocedure in het algemeen, is er een inhoudelijke werkgroep van ambtenaren en experts gestart, die een vergelijking gaat maken van de opleiding Verzorgende IG in relatie tot het beroep Altenpfleger(in). Deze werkgroep rondt begin 2017 zijn werkzaamheden af. Doel is om een gezamenlijk standpunt te formuleren over de overeenkomsten en verschillen tussen de in Nederland behaalde en de in Duitsland gevraagde competenties Verzorgende.
Overigens is in Benelux-verband eveneens een werkgroep gestart – waarin ook Noordrijn-Westfalen participeert – om naar de erkenning van gereglementeerde beroepen te kijken. Het doel van deze werkgroep is onder andere om te zien of op het niveau van de Benelux afspraken gemaakt kunnen worden over vereenvoudiging van erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen. In december moet helder zijn welke opties er zijn.
Wat is de huidige status van dit bilaterale overleg? Welke Nederlandse provincies en Duitse deelstaten zijn betrokken en wat zijn de resultaten tot nu toe?
Op het niveau van Ministers is met NRW afgesproken dat wij ons aan weerskanten van de grens inspannen om, waar mogelijk, het proces rond erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties te vergemakkelijken.
Over de stand van zaken rond Altenpfleger(in) heb ik u bij vraag 4 geïnformeerd. Met NRW is afgesproken dat snel een vergelijkbare expertgroep voor het beroep Erzieher(in) in relatie tot de opleiding Verzorgende IG wordt opgestart. Op basis van de resultaten van de werkgroepen met NRW gaan wij vervolgens ook het gesprek aan met Nedersaksen. Deze werkgroepen (zullen) bestaan uit inhoudelijke experts.
Het meest concrete resultaat van mijn overleg met de deelstaten tot nog toe is dat er aan Duitse zijde op alle niveaus een bewustzijn is dat de erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen aan Nederlandse zijde als problematisch wordt ervaren, en dat rond de erkenning van de Nederlandse opleiding Verzorgende IG in Duitsland een gezamenlijk Nederlands-Duits standpunt nodig is.
Wat zijn uw acties om diegenen die bezig zijn met de begeleiding van werkzoekenden bij het zoeken van een baan in het buurland, te informeren over de inzet en de resultaten van dit bilaterale overleg?
De resultaten van het overleg met NRW -en in een later stadium met Nedersaksen- worden in het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingebracht en zullen via deze route gedeeld worden met de provincies en andere betrokken partijen zoals de VNG, gemeenten en de Euregio’s. De Ministeries van EZ en BZK zullen u informeren over de werkzaamheden en conclusies van het actieteam.
Welke deadline heeft u zichzelf gesteld om de bovengenoemde motie tot uitvoering te brengen?
Er wordt hard gewerkt aan de uitvoering van de motie. Een deadline kan ik nog niet noemen, omdat ik dit niet alléén kan beslissen. Zoals ik bij de indiening van de motie al gesteld heb, is resultaat afhankelijk van bilateraal overleg met Duitsland, op verschillende niveaus en met twee deelstaten. Dat overleg heeft tijd nodig.
Vanaf welke datum kunnen Nederlandse werkzoekenden aan de slag in Duitsland, zonder dat de erkenning van het Nederlandse (mbo-)diploma in de weg zit of voor vertraging zorgt?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 uiteen gezet, is de problematiek beperkt tot de ca. 150 gereglementeerde beroepen. Voor wat betreft de procedure voor erkenning voor deze beroepen, die weinig transparant en op onderdelen te ingewikkeld is, ben ik in gesprek met de Duitse collega’s. De inhoudelijke problemen die bestaan zijn vooral verbonden met één opleiding, namelijk Verzorgende IG, in relatie tot twee in Duitsland gereglementeerde beroepen. Ook daaraan wordt gewerkt.
Het willen weren van seksuele voorlichting op scholen door het Oegandese parlement |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangenomen resolutie in het Oegandese parlement, welke oproept tot het weren van seksuele voorlichting op scholen en het publiekelijk verbranden van schoolmateriaal voor seksuele voorlichting?1
Het is mij bekend dat de parlementaire commissie voor Onderwijs en Sport het Ministerie van Onderwijs heeft opgeroepen uitleg te geven over meldingen in de media over «seksliteratuur» in een school. Het Oegandese parlement heeft geen resolutie aangenomen waarin wordt opgeroepen seksuele voorlichting op scholen te weren en schoolmateriaal voor seksuele voorlichting publiekelijk te verbranden.
Kunt u toelichten hoe aannemelijk het is dat de Oegandese regering de wensen van het parlement ten aanzien van seksuele voorlichting gaat uitvoeren? Kan de internationale gemeenschap in uw ogen nog iets doen om het structureel weren van seksuele voorlichting op scholen te voorkomen?
De Oegandese regering heeft in december 2013 de «East and Southern Africa commitment» getekend over het opnemen van seksuele voorlichting («CSE/Comprehensive Sexuality Education») in alle schoolcurricula. Seksuele voorlichting is echter een religieus- en politiekgevoelig onderwerp in Oeganda waar het Oegandese parlement elke vorm van «buitenlandse inmenging» met argwaan beschouwt. De internationale gemeenschap voert zeer regelmatig overleg met de regering en het maatschappelijk middenveld buiten de schijnwerpers van de publieke opinie om seksuele voorlichting op scholen te behouden en te versterken.
Hoe verhoudt de inzet op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) binnen het programma ter versterking van het rechtssysteem in Oeganda uit het Nederlandse meerjaren strategische plan zich tot de aangenomen resolutie? Welke gevolgen heeft deze resolutie voor de Nederlandse inzet op SRGR?
Zoals beantwoord onder vraag 1 is er geen resolutie aangenomen in het parlement. Er kan niet worden vooruitgelopen op de eventuele gevolgen voor de Nederlandse inzet op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in Oeganda in geval een resolutie in de toekomst zou worden aangenomen. Op dit moment is de Nederlandse inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten gericht op het leveren van een constructieve bijdrage aan dit debat en op samenwerking met het maatschappelijk middenveld. De ambassade Kampala monitort de programma’s en ontwikkelingen rond de strategische partnerschappen Samenspraak en Tegenspraak en partnerschappen op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten. Enkele van deze partnerschappen zijn actief op het gebied van seksuele voorlichting.
Deelt u de opvatting dat seksuele voorlichting essentieel is voor ontwikkeling?
Ja. Het kabinet ziet seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een voorwaarde voor duurzame, inclusieve ontwikkeling. Oeganda’s ontwikkeling staat onder druk door de demografische trends, inclusief een grote bevolkingsgroei. Vrouwen in Oeganda krijgen gemiddeld 6,2 kinderen. Slechts 27% van de vrouwen in een relatie gebruikt anticonceptie. Seksuele voorlichting is essentieel in het bevorderen van zelfbeschikking, gendergelijkheid, gezonde relaties en keuzevrijheid in seksuele en reproductieve gezondheid, inclusief het gebruik van voorbehoedsmiddelen.
Bent u bereid, al dan niet in overleg en samenwerking met andere donoren, de Europese Unie en/of de Verenigde Naties, een statement af te geven aan de Oegandese regering met als doel seksuele voorlichting op scholen te behouden?
Zie het antwoord op vraag 2. Het huidige religieuze en politieke klimaat in Oeganda heeft meer baat bij stille diplomatie dan bij een publieke oproep van internationale actoren.
Het bericht dat de Duitse regering meent dat Turkije islamitische organisaties en terreurgroepen steunt |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat uit uitgelekte stukken van de Duitse regering zou blijken dat Turkije met medeweten van president Erdogan islamitische organisaties en terreurgroepen steunt?1
Het kabinet is bekend met het artikel en met eerdere berichten die spreken over de vermeende steun vanuit Turkije aan diverse groeperingen in de regio.
Wat is er waar van deze berichten? Bent u bereid hierover met uw Duitse collega in overleg te treden en de resultaten van uw bevindingen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het Duitse regeringsbeleid is daarmee in lijn met het huidige kabinetsbeleid. Een additioneel overleg om dit te bespreken is hiervoor niet vereist.
Welke gegevens omtrent de banden met en steun van Turkije aan islamitische organisaties en terreurgroepen zijn de Nederlandse regering bekend? Sinds wanneer?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner.
Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, zoals zodanig zijn aangemerkt.
In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het kabinet is niet van mening dat de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije of de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving in de Duitse pers. Het EU-toetredingstraject is aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. over de migratiecrisis heeft het kabinet uw Kamer eerder bericht dat de afspraken met Turkije nodig waren en zijn om gezamenlijk grip te krijgen op de vluchtelingenstroom. De samenwerking tussen de EU en Turkije is op dit dossier op alle niveaus onveranderd voortgezet.
Hoe duidt u deze zorgelijke berichten over Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Indien deze berichten over Turkije kloppen, welke gevolgen zouden die kunnen of moeten hebben voor de relatie met Turkije, onder andere met betrekking tot het toekomstige EU-lidmaatschap en de vluchtelingendeal?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de koers van Turkije zeer zorgelijk is? Op welke wijze kunt u er, tevens in Europees verband, aan bijdragen dat Turkije wordt aangesproken op dubieus beleid en gedrag?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de mening dat alles op alles moet worden gezet om met Turkije in gesprek te blijven, om ervoor te zorgen dat de banden tussen de Europese Unie en Turkije niet steeds verder verslechteren, mede gelet op de geopolitieke implicaties die dat heeft? Zo ja, op welke wijze wordt dit ingevuld?
De Europese Unie en het kabinet zullen blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terrorisme. Deze samenwerking vindt plaats binnen de reeds bestaande bilaterale en multilaterale overleggen en samenwerkingsvormen waarvan Nederland en Turkije deel uit maken.
Het bericht dat de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat volgens uitgelekte antwoorden op vragen in de Duitse Bondsdag van de oppositiepartij Die Linke, de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen? Zo niet, bent u bereid hier navraag naar te doen bij de Duitse regering en de Kamer hierover te informeren, desnoods vertrouwelijk?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een essentiële partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme.
Indien deze berichten kloppen, welke politieke consequenties trekt u dan uit de conclusie dat de AK-partij de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en gewapende islamitische rebellen in Syrië zou ondersteunen, waarbij de Hamas op de EU-lijst staat van terroristische organisaties?
Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije beschouwt Hamas, net als vele andere landen in de regio, als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Tijdens de aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken zal samen met Turkije gesproken worden over de situatie in de regio en over de gezamenlijke aanpak om terrorisme te bestrijden.
Indien de berichten kloppen, bent u dan van mening dat de onderhandelingen over het visumvrij reizen en de EU- toetredingsgesprekken per direct zouden moeten stoppen?
Het kabinet is niet van mening dat de huidige onderhandelingen met Turkije over visumliberalisatie of EU-toetreding gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving. Beide onderhandelingstrajecten zijn aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft visumliberalisatie lijkt de inzet van de Turkse autoriteiten er momenteel niet op gericht om op korte termijn te voldoen aan de resterende benchmarks.
Bent u bereid in EU-verband het steunen van radicale islamitische groeperingen door Turkije aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken om te komen tot het veroordelen van de Turkse steun aan deze groeperingen, in ieder geval aan Hamas als terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid in bi- en unilateraal verband de bewapening van islamitische strijders en het heen en weer over de Syrische grens laten gaan door Turkije aan de orde te stellen en dit te veroordelen?
Zoals eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens complex. Het kabinet sluit niet uit, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroeperingen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan verschillende organisaties en daaraan gelieerde individuen. In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het bericht dat de Duitse regering Turkije een platform voor islamisten noemt |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Berlijn noemt Turkije platform islamisten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Duitse regering Turkije, in antwoord op vragen van de Bondsdag, een «centraal platform voor islamitische groeperingen» heeft genoemd?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl.
Kunt u zich de eerdere vragen herinneren over het bericht dat Turkije nog altijd onderdak biedt aan talloze islamitische extremisten?2
Ja.
Deelt u de analyse van de Duitse regering? Kunt u ook, in aansluiting op de eerdere vragen, de ondersteunende maatregelen aan de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en diverse gewapende oppositiegroepen door de partij van president Erdogan bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Gezien de geografische ligging heeft Turkije direct te maken met de conflicten in buurlanden Syrië en Irak. Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het kabinet zal blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt.
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de ondersteuning door een NAVO-bondgenoot aan organisaties die op de EU-terreurlijst staan?
Zie antwoord vraag 4.
Het nieuws dat de FBI vooraf geweten zou hebben van de aanslag in Garland op 3 mei 2015. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie van 16 augustus 2016 op de eerdere vragen (van 9 augustus 2016) over de terreuraanslag in Garland, Texas?1
Ja.
Indien de verklaring onder ede van een undercoveragent klopt dat de FBI voorkennis had van de aanslag in Garland en er mogelijk zelfs toe heeft aangezet, deelt u dan de mening dat het absoluut ontoelaatbaar en onacceptabel is dat de Amerikaanse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten en -diensten niet vooraf daarover hebben ingelicht? Wanneer krijgt u hiervoor een verklaring van.de Amerikaanse autoriteiten?
Ik heb in de beantwoording van uw eerdere vragen laten weten dat de Amerikaanse autoriteiten zijn verzocht om een nadere duiding van de mediaberichten met het oog op de vermeende voorkennis van de FBI. Het is mij nog onbekend wanneer de Amerikaanse autoriteiten deze nadere duiding zullen geven. Vooruitlopend hierop wil ik niet ingaan op «als dan» vragen.
Deelt u de mening dat de in Garland, Texas, aanwezige deelnemers aan de bijeenkomst, waaronder de vragensteller en de helden van de Dienst Bewaken en Beveiligen, mogelijk onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u alsdan van plan de Amerikaanse autoriteiten duidelijk te maken dat Nederland zulks onacceptabel vindt en op welke wijze kunt u zeker stellen dat een herhaling in de toekomst zal worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
"leenhelmen" voor militairen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Militair op missie moet helm met andere soldaat delen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over deze schandalige situatie, waarbij soldaten op missie niet eens meer beschikken over een eigen helm (nota bene onderdeel van de basisuitrusting)?
In de huidige situatie beschikken militairen nog over een eigen helm. In de toekomst zorgt Defensie, door middel van een centrale pool, dat iedereen voor het opwerken en de duur van een missie over de best mogelijke uitrusting kan beschikken. Defensie schaft daarom 22.500 nieuwe helmen aan, waarvan 18.000 worden verstrekt aan militairen met een operationele functie. De overige 4.500 stuks zijn bestemd voor verstrekking vanuit een pool. De pool is vooral bestemd voor militairen met een staffunctie, personeel van dienstencentra en in ondersteunende operationele functies of instructeurs. Zij behouden in hun basisuitrusting nog steeds hun huidige helm. Dat deze niet organiek wordt vervangen door een nieuwe helm, is omdat zij andere taken vervullen, onder andere omstandigheden werken of een helm minder vaak gebruiken.
Begrijpt u dat de zogenaamde «leenhelm» ervaren wordt als de zoveelste vernedering, nadat er door munitiegebrek al «pang, pang» moet worden geroepen en er zelfs aangeraden wordt om lekke buitenjassen met ducttape op te lappen?
Defensie wil de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk benutten. Hiermee wordt voorkomen dat er geld wordt uitgegeven aan voorraden en uitrustingsstukken die niet of nauwelijks worden gebruikt. De gedeeltelijke vervanging van de helmen is hier een voorbeeld van. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het kan incidenteel voorkomen dat jassen gerepareerd moeten worden tijdens oefeningen. Dit is geen structureel probleem. Defensie heeft voldoende voorraad beschikbaar. Op gebied van munitie zijn, in lijn met mijn brief van 10 juni jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 171), bestelorders geplaatst om de munitievoorraden voor inzet op niveau te brengen. Ook wordt extra aandacht geschonken aan het op peil houden van de voorraden voor opleidingen en trainingen.
Welk signaal geeft u af door onze soldaten hun helmen te laten lenen, hun kapotte buitenjassen te laten plakken met ducttape en nog steeds niet te zorgen voor voldoende munitie?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u de terechte zorgen binnen en buiten defensie om de staat van de krijgsmacht die, na decennia van bezuinigingen, volledig is uitgekleed?
Voor het kabinet is de behoefte aan een krijgsmacht met een effectief handelingsvermogen evident. Crises komen snel op en er is sprake van een groeiende diversiteit aan dreigingen en een toegenomen complexiteit van die dreigingen. In de afgelopen jaren zijn reeds stappen gezet om de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht te verbeteren. Dit kabinet heeft de jarenlange trend van bezuinigingen gebroken en sinds 2014 gefaseerd budget toegevoegd aan de defensiebegroting.
Op welke wijze gaat u zorgen dat iedere soldaat de beste en meest complete uitrusting heeft die er is, en dus zeker ook een eigen helm heeft?
Bij verschillende uitrustingsstukken hanteert Defensie het zogenoemde «need-to-have»-principe. Een militair krijgt zijn uitrusting op basis van omstandigheden, functie of taak. Dat kan leiden tot een verschil tussen de uitrusting in de kazernesituatie en bij inzet. Iedere voor inzet gereed gestelde militair beschikt over de voor die inzet benodigde middelen. Daar hoort ook een nieuwe helm bij.
In hoeverre bent u inmiddels bereid de gemaakte NAVO-afspraak, dat er minimaal 2% van het nationaal inkomen wordt besteed aan defensie, na te komen en dus vijf miljard euro extra te investeren?
Het kabinet neemt de Navo-afspraken over de hoogte van de defensie-uitgaven serieus. In de afgelopen jaren zijn er stappen voorwaarts gezet. Er is een einde gekomen aan de trend van dalende defensie-uitgaven en er zijn middelen toegevoegd aan de defensiebegroting. Zoals bekend, heeft het kabinet in het kader van een meerjarig perspectief bovendien vervolgstappen voor ogen.
Kindermisbruik in Griekse vluchtelingenkampen |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een toenemend aantal gevallen van misbruik van kinderen en vrouwen in Griekse vluchtelingenkampen?1
Ja.
Klopt het dat het Rode Kruis hier informatie over heeft gegeven? Zo ja, welke? Welke gegevens zijn u bekend over misbruikgevallen in Griekse kampen?
Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de kantoren van het Rode Kruis in Den Haag en Athene, waarbij het Rode Kruis informatie heeft gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De informatie is verkregen uit eigen onderzoek van het Rode Kruis en komt overeen met het door de leden aangehaalde artikel uit NRC Handelsblad en het daaraan ten grondslag liggende artikel in The Guardian/The Observer.2 Exacte cijfers worden echter niet gegeven.
Bij navraag over deze berichtgeving kon de Griekse overheid de recente berichten niet bevestigen en stelde zij dat vanuit de opvangfaciliteit die in het artikel wordt genoemd geen aangiftes van misbruik zijn gedaan.
Bent u bereid grondig uit te zoeken in welke mate en waar deze ernstige feiten voorkomen in de kampen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te berichten?
De Griekse overheid is verantwoordelijk voor de opvang van migranten, in lijn met Europese wetgeving en het internationaal recht. Nederland heeft de berichtgeving bij de eerste gelegenheid – een hoogambtelijk bezoek aan Athene op 26 augustus – aan de orde gesteld.
Al tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap hebben de Europese Commissie en Nederland in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de opvangomstandigheden. Goede opvang blijft onverminderd van belang en het kabinet zal zich dan ook voor verbetering blijven inspannen in zijn regelmatige contacten met de Griekse overheid.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de Europese en Griekse diensten de verantwoordelijkheid hebben om asielzoekers, vrouwen en kinderen, voldoende te beschermen in opvangkampen waar zij naartoe gevlucht zijn? Zo ja, op welke wijze kan dit beter worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze ernstige feiten in Europees verband te bespreken en er, in overleg met de Griekse autoriteiten, voor te zorgen dat deze vormen van misbruik en geweld zo snel mogelijk worden gestopt? Zo ja, wanneer en hoe?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 is gesteld, is dat gebeurd tijdens een hoogambtelijk bezoek aan Athene. De Europese Commissie en het kabinet hebben al tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap regelmatig in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de omstandigheden. Het kabinet zal dat blijven doen, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad en RBZ.
Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de daders van deze gruwelijke feiten nooit en te nimmer een verblijfsvergunning krijgen om in Europa legaal te kunnen verblijven, maar dat zij zo snel mogelijk worden uitgezet?
In de Kwalificatierichtlijn is opgenomen dat personen die een «bijzonder ernstig misdrijf» hebben gepleegd niet in aanmerking komen voor een asielstatus. Dit begrip is in de richtlijn niet nader ingevuld. Dit betekent dat de invulling een mate van vrijheid laat aan de lidstaten.
Op 25 november 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2078) heeft het kabinet uw Kamer bericht over een aanscherping van het beleid, waarbij het begrip zodanig wordt ingevuld dat de asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als iemand onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tenminste zes of tien maanden, afhankelijk van de mate van bescherming die betrokkene krijgt. Bij brief van 25 mei 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2188) heeft het kabinet dit beleid verder aangescherpt door in te stellen dat ook veroordelingen tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen kunnen worden beschouwd als ernstige delicten, als zij slachtoffers en de maatschappij sterk raken. Het gaat om zedenmisdrijven, geweldsmisdrijven, drugsmisdrijven, mensenhandel en terroristische misdrijven.
Personen die een dergelijk misdrijf begaan kunnen in de betrokken lidstaat vanzelfsprekend strafrechtelijk worden vervolgd. Het kabinet deelt de mening van de vragenstellers dat het van belang is dat personen die worden veroordeeld voor dergelijke misdrijven snel moeten worden uitgezet. Dit is echter wel afhankelijk van de vraag of gedwongen terugkeer geen schending van artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing) oplevert en in welke mate het land van herkomst medewerking verleent aan gedwongen terugkeer.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang in Griekenland? In welke mate is die kwaliteit inmiddels verbeterd en hebben de andere Europese lidstaten daaraan bijgedragen? Op welke wijze wordt er gewerkt aan de Griekse asielopvang, zodat die voldoet aan de Europese standaarden?
Op 15 juni 2016 heeft de Europese Commissie een tweede aanbeveling gedaan aan Griekenland over de te nemen maatregelen om te voldoen aan het asielacquis, mede in het licht van het doel om Griekenland weer onderdeel uit te laten maken van het Dublinsysteem. Hierover is uw Kamer op 27 juni jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 424) geïnformeerd. In die aanbeveling wordt vastgesteld dat Griekenland, ondanks de moeilijke situatie waarmee het wordt geconfronteerd, voortdurende inspanningen heeft geleverd om zijn asielstelsel te verbeteren, zoals bijvoorbeeld het vergroten van de algehele opvangcapaciteit. Dat neemt niet weg dat Griekenland nog inspanningen moet verrichten, met name om structurele opvangvoorzieningen in te richten. In deze aanbeveling wordt Griekenland onder meer opgeroepen om geschikte permanente en tijdelijke open opvangcentra op te zetten, en te waarborgen dat al deze centra adequate opvangvoorzieningen bieden. Daarnaast wordt Griekenland ook opgeroepen om prioriteit te geven aan het opzetten van structuren voor kwetsbare asielzoekers, zoals niet-begeleide minderjarigen. De Commissie zal in september verslag uitbrengen over de vooruitgang die de Griekse autoriteiten hebben geboekt.
Griekenland ontvangt financiële steun vanuit de Europese Commissie voor het verbeteren van de opvang van asielzoekers. Zo heeft de Europese Commissie in april 2.016 EUR 83 miljoen aan financiële noodhulp beschikbaar gesteld voor de verbetering van de omstandigheden in de Griekse opvangfaciliteiten, waaronder verbetering van de situatie van kwetsbare groepen zoals vrouwen, minderjarigen en zieken. De gelden gaan rechtstreeks naar verschillende NGO’s en UNHCR. De Commissie financiert op deze manier organisaties die veilige ruimtes voor vrouwen creëren, steun aan kinderen bieden en gezondheids- en psychosociale diensten leveren in de opvangcentra.
Daarnaast ondersteunen lidstaten, waaronder Nederland, Griekenland door het leveren van nationale experts aan het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO) dat Griekenland ondersteunt bij de behandeling van de asielaanvragen. Ook ondersteunen lidstaten Griekenland door middel van het verstrekken van goederen via het Mechanisme voor Civiele Bescherming van de Unie.
In totaal is aan Griekenland sinds 2015 uit verschillende fondsen EUR 353 miljoen toegekend door de Europese Commissie. De gelden worden besteed via de Griekse overheid, NGO’s en UNHCR.
Het bericht dat Frankrijk een internationale aanpak wil op het gebied van encryptie |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil internationale aanpak versleutelde berichten»?1
Ja.
Zijn de voorstellen die Frankrijk naar Duitsland heeft gestuurd ook naar de Nederlandse overheid gestuurd? Zo ja, wat zijn die voorstellen?
De Nederlandse overheid is in kennis gesteld van het Frans-Duitse initiatief gericht op Europese samenwerking op het gebied van interne veiligheid, waarin men de Commissie onder meer oproept de mogelijkheid te onderzoeken met een wetgevend voorstel te komen rondom de verplichtingen voor alle aanbieders van internet- of elektronische communicatie om mee te werken aan het rechtsproces.
Deelt u de analyse dat terroristen niet afhankelijk zijn van berichtenapps als Whatsapp en Telegram en dat zij zeer gemakkelijk andere, vrij beschikbare, communicatie software met sterke encryptie kunnen gebruiken?
Terroristen en criminelen kunnen gebruik maken van alle mogelijke communicatiesoftware, waaronder Whatsapp en Telegram.
Onderschrijft u nog steeds het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven en voor de Nederlandse economie?
Ja, het kabinetsstandpunt zoals weergegeven in de brief van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken van 4 januari 20162 is ongewijzigd.
Bent u zich bewust van het feit dat de afgelopen decennia de persoonsgegevens, inclusief bank inloggegevens, medische gegevens, credit card gegevens, burgerservice- en social security nummers van miljarden mensen wereldwijd zijn buitgemaakt door criminelen, buitenlandse inlichtingendiensten of staatshackers en dat versleuteling van data meer bescherming biedt tegen dergelijke diefstal van gegevens?
Het Kabinet is zich ervan bewust dat de toenemende digitalisering van de samenleving naast kansen ook risico’s met zich meebrengt.3 Om deze risico’s te beperken zijn goede cybersecurity maatregelen ter verhoging van de digitale weerbaarheid van overheden, bedrijven en burgers nodig. Versleuteling van data is een maatregel die inzage van gegevens door onbevoegden kan tegengaan. In de Nationale Cyber Security Strategie 24 wordt de bredere kabinetsvisie op cybersecurity uiteen gezet.
Deelt u de analyse dat het toegenomen gebruik van encryptie een direct gevolg is van grootschalige hacks door criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en grootschalige opslag van (persoons)gegevens door inlichtingendiensten wereldwijd?
Wat de directe oorzaak is van het toegenomen gebruik van encryptie is niet eenduidig te zeggen. Uit een recent gehouden enquête onder vijfduizend ondernemingen in elf landen komt het beeld naar voren dat men onder andere encryptie gebruikt vanwege regels over data en privacy, bescherming van intellectueel eigendom en bescherming van klantgegevens.5
Het kabinet zet blijvend in op bewustwording bij burgers en bedrijven over kwetsbaarheden die digitale communicatie met zich meebrengt. De website veiliginternetten.nl (een initiatief van V&J, EZ en ECP Platform voor de Informatie Samenleving) en bewustwordingscampagnes zoals Alert Online zijn hier ook op gericht. Daarbij worden burgers en bedrijven handelingsperspectieven geboden over hoe men zijn of haar digitale communicatie veiliger kan maken, waaronder het gebruik van encryptie.
Deelt u de analyse dat het afzwakken van encryptie geen duurzame oplossing biedt voor het opsporen van terroristen, maar dat het criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en staatshackers wel meer mogelijkheden biedt om persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen te achterhalen en kritieke infrastructuur te hacken?
Op dit moment is er geen zicht op mogelijkheden om in algemene zin, bijvoorbeeld via standaarden, encryptie producten te verzwakken zonder daarmee de veiligheid van digitale systemen die van encryptie gebruik maken te compromitteren.
Deelt u de analyse dat de gebrekkige veiligheid die mensen online ervaren zal verslechteren als bedrijven gedwongen worden encryptie te verzwakken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat het verzwakken van encryptie slecht is voor het vertrouwen in en gebruik van nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals het Internet of Things en Industry 4.0, door mensen en bedrijven aangezien persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen minder veilig zijn?
Overheden, bedrijven en burgers zijn gebaat bij maximale veiligheid van de digitale systemen. Het kabinet heeft in het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016 het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven, en voor de Nederlandse economie onderschreven.
Deelt u de analyse dat juist ingezet moet worden, ook in Europees verband, op toename van het gebruik van encryptie om de vrijheid en veiligheid van mensen en bedrijven te vergroten?
Het Nederlandse standpunt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen zijn vertaald naar het Engels en worden internationaal actief uitgedragen.
Bent u bereid in Europees verband erop aan te dringen dat bedrijven niet gedwongen worden om encryptiesoftware te verzwakken?
Zie antwoord vraag 10.
De inzet van militairen op Schiphol |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Militairen gaan assisteren bij controles Schiphol»1, «Marechaussee krijgt hulp van infanterist»2 en «Plan veilig Schiphol»?3
Ja.
Is het waar dat de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) door tekorten in de capaciteit zich op 12 augustus jl. genoodzaakt heeft gevoeld de hulp in te roepen van infanteristen van de Landmacht, zoals een woordvoerder van de KMar heeft aangegeven?4
Voor de door het bevoegd gezag afgekondigde extra maatregelen was extra capaciteit benodigd. Voor uitzonderlijke situaties waarvoor extra capaciteit nodig is, kan de Landmacht bijstand verlenen. Door het lokaal bevoegd gezag is daartoe in samenspraak met de politie bijstand gevraagd van de Landmacht. De Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft deze aanvraag ingewilligd. Voor deze constructie is gekozen omdat de verwachting was dat deze maatregelen voor langere duur zouden gelden en ten koste ging van de uitvoering van andere taken van de KMar. Op deze wijze kon de uitvoering van de andere taken van de KMar worden gecontinueerd. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat militairen van de Landmacht zonder marechausseeopleiding rond Schiphol worden ingezet? Moeten zij eerst een training krijgen van de KMar en wat doet dit voor de inzet van de capaciteit? Had dit niet voorkomen kunnen worden door meer marechaussee vrij te maken voor Schiphol?
De Landmachtmilitairen die zijn ingezet op Schiphol hebben een korte opleiding gekregen door de KMar. Daarmee zijn ze voorbereid voor de te leveren bijstand aan de beveiligingstaken op de toegangswegen tot het luchthaventerrein Schiphol. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het gebeuren dat de KMar op Schiphol, zelfs na herhaaldelijk aandringen van de Kamer om hier iets aan te veranderen en te komen tot een structurele oplossing, in ieder geval tot 12 augustus jl. nog altijd te kampen had met tekorten, zoals aangegeven door een woordvoerder van de KMar die te kennen geeft dat «het op een gegeven moment echt op is»?5
Er is afgelopen tijd een steeds groter beroep gedaan op KMar-capaciteit vanwege de terreurdreiging, de migratiestromen en de (veel) sterkere groei van passagiersaantallen op Schiphol dan kon worden voorzien. Ik deel uw zorg over deze extra druk op de KMar. Met betrokken overheidspartijen en Schiphol is veelvuldig overleg gevoerd over mogelijke oplossingen voor de kortere en de langere termijn waarbij gesproken is over een mix van maatregelen ten aanzien van de versterking van de capaciteit, techniek en aanpassing van het beleid om deze druk het hoofd te kunnen bieden. Voor wat betreft capaciteit is gekeken naar herprioritering van de taken, de stroomlijning van processen en de uitbreiding van de capaciteit.
Voor wat betreft de uitbreiding van de capaciteit geldt dat er tijd overheen gaat voordat nieuw geworven personeel daadwerkelijk kan worden ingezet. Voor de kortere termijn is daarom ook gezocht naar alternatieve maatregelen om de KMar te ondersteunen, zoals de inzet van DJI en Douane personeel ten behoeve van de KMar-taken op Schiphol waarover u in de actieagenda Schiphol bent geïnformeerd, vooral voor de grensbewakingstaak. Gelet op de recente terreurdreiging zijn kortstondig ook militairen van de Landmacht ingezet voor de ondersteuning van de politietaak. Inmiddels is de inzet van de Landmacht beëindigd.
Deze zomer is de bezetting op deze manier afdoende gebleken, maar ik ben van mening dat voor de langere termijn een structurelere oplossing noodzakelijk is. Allereerst is daarom besloten om de capaciteitsbehoefte van de KMar voor de luchthavens de komende jaren in kaart te brengen.
Deze capaciteitsbehoeftestelling ziet op alle taken van de KMar op de verschillende luchthavens. Daarin is maximaal rekening gehouden met de effecten van de invoering van elektronische grenspassages, die op termijn ook voor een verlichting van de behoefte aan KMar-capaciteit zal zorgen. Voor de zomer is daarom de businesscase voor de automatische grenspassages herijkt. Op basis van die herijking is, met Schiphol, besloten tot uitbreiding van het aantal e-gates. Vanaf nu tot en met mei 2017 zullen er nog 30 e-gates (6 meer dan oorspronkelijk gepland) worden geplaatst.
Met betrokken bewindslieden zal ik deze behoeftestelling bespreken en bezien welke maatregelen passend zijn. Dit najaar zal ik u nader informeren.
Hoe verhouden zich de aanhoudende tekorten, ten gevolgde waarvan de KMar zich genoodzaakt voelt om de Landmacht op hulp te vragen, tot uw eigen uitspraken in de Actieagenda Schiphol, namelijk dat «er steeds meer van de KMar wordt gevraagd als gevolg van de internationale veiligheidssituatie (antiterrorisme en migratiestromen), dit aanzienlijke gevolgen heeft voor alle luchthaventaken van de KMar en dat dit specifiek in het grenspolitieproces invloed heeft op de werklast en -druk (de hoeveelheid benodigd personeel)»?6 Hoe kan het dat met dit inzicht men toch een beroep moet doen op militairen van de Landmacht om bij te springen, wanneer u de verhoogde druk feitelijk al zag aankomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de door de regering in april toezegde 85 marechaussees voor Schiphol bestaan uit nieuw indiensttredend personeel?
Dat klopt. Het nieuw indiensttredend personeel is eerst op Schiphol ingezet, zodat de werkdruk daar zo snel mogelijk kon worden verlicht.
Is het correct dat dit feitelijk geen extra 85 marechaussees betreft, maar 85 fte die de reguliere instroom van de KMar sowieso al zou opleveren maar nu eerst specifiek op Schiphol te plaatsen? Zo ja, voor welke taken/locaties stonden deze 85 instromers vóór dit besluit op de rol? Kunt u deze verschuiving nader toelichten en verantwoorden?
Dat klopt. Zoals gemeld in de actieagenda Schiphol komt deze inzet uit de reguliere personeelsinstroom van de KMar. Vanwege de drukke periode en uitstroom van personeel op Schiphol is er voor gekozen om het nieuwe in dienst tredende personeel eerst op Schiphol te plaatsen om zo de werkdruk te verlichten. Vanwege de opleidingscapaciteit wordt de 85 vte gefaseerd operationeel ingezet. Circa 50 vte zijn vanaf dit voorjaar operationeel, in de periode van medio september tot begin december komen daar 36 vte bij. Deze nieuwe personeelsleden zullen na hun plaatsing op Schiphol elders in het land worden geplaatst, afhankelijk van de drukte en vullingsmogelijkheden bij de verschillende KMAR-brigades. Er is voor gekozen om de extra werkdruk daar te accepteren ten gunste van Schiphol. Al het in dienst tredend KMar-personeel is opgeleid voor grenstaken.
Zijn de in april door het kabinet toegezegde 85 nieuw in dienst tredende marechaussees voor Schiphol daadwerkelijk ingezet? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel geworden? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de in totaal 50 medewerkers vanuit de Douane, de Dienst Justitiële Inlichtingen en vanuit interne herschikking bij de KMar op Schiphol daadwerkelijk ingezet, omdat de regering tevens in april aankondigde hen in te zetten tijdens de drukke periode? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
De bijstand van de Douane is daadwerkelijk gerealiseerd met ingang van mei jl. Dit heeft de operatie aan de grens deze zomer ontlast. De nu toegezegde ondersteuning loopt tot en met september.
De DJI levert eveneens ondersteuning vanaf mei jl. voor de grenswerkzaamheden en de Arrestanten Passanten Wacht (APW). Dit heeft deels geleid tot verlaging van de werkdruk bij de KMar, maar een ruimere en langdurigere inzet is gewenst. Hierover vinden momenteel gesprekken plaats. Omdat de DJI nog geen volledige ondersteuning biedt, kan de capaciteit met name bij de APW nu nog niet optimaal vrijgespeeld worden.
Deelt u de mening dat bovenstaande maatregelen sterk de indruk wekken dat er hier sprake is van knip en plakwerk, pleisters plakken en gaten met gaten vullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Nu is gebleken dat de KMar zich genoodzaakt voelt militairen in te zetten om de adequate uitvoering van de veiligheidstaak op Schiphol te garanderen, houdt u nog altijd vast aan uw beleid om geen extra middelen uit te trekken voor de KMar op Schiphol, zoals u in juni nog aangaf door over de 85 nieuw indiensttredende marechaussees te verklaren dat er sprake was van herprioriteren en niet van nieuw geld, omdat «we in een tijd leven waarin het geld niet zomaar voor het oprapen ligt»?7
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op het in de Actieagenda Schiphol aangekondigde voorstel voor de inzet van de KMar op haar luchthaventaken voor de periode 2016–2019, waarover volgens uzelf «nadere besluitvorming is vereist»8 en dat vóór deze zomer gereed zou zijn? Waarom is dit voorstel nog niet wereldkundig gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Is bovengenoemd voorstel de structurele oplossing waar de Kamer al geruime tijd naar vraagt? Zo ja, kunt u aangeven waaruit het voorstel bestaat en indien dat (nog) niet bekend is, bent u dan bereid dit voorstel uiterlijk in september naar de Kamer te sturen? Zo nee, wat kan dan van de regering verwacht worden op dit punt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Ngo’s dachten in Nederland veilig te zijn, maar dat pakt anders uit” |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ngo’s dachten in Nederland veilig te zijn, maar dat pakt anders uit»?1
Bedreiging en intimidatie van mensenrechtenverdedigers waar ook ter wereld zijn onacceptabel. Dat hier sprake van is in Nederland is zeer verontrustend. Het kabinet neemt dit uiterst serieus. Er is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Dat het werk van deze ngo’s is belemmerd is onaanvaardbaar. Deze ngo’s bieden een essentiële vorm van ondersteuning voor het functioneren van het Internationaal Strafhof. Het kabinet is niet bekend met eerdere situaties waarin dreigementen zijn geuit aan het adres van medewerkers van ngo’s of andere organisaties die internationale organisaties zoals het Internationaal Strafhof bijstaan.
Hoe beoordeelt u de bedreigingen aan het adres van de jurist Nada Kiswanson, en de daarop volgende tijdelijke sluiting van vier ngo-kantoren in Den Haag?2 3 Gaat het hier volgens u om een incident, of is er vaker sprake van dergelijke bedreigingen richting personen die het Internationale Strafhof en soortgelijke organisaties bijstaan in hun werkzaamheden op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 1.
Lopen mensenrechtenactivisten volgens u gevaar in Nederland? Waarom wel/niet?
Nederland is voor mensenrechtenactivisten een veilig land. In de gevallen waarin deze veiligheid wordt bedreigd, wordt dit zeer serieus genomen en strafrechtelijk onderzoek ingesteld door de politie.
Kunt u verklaren waarom er geen proces-verbaal werd opgemaakt nadat Nada Kiswanson aangifte deed op het politiebureau?4
Vanaf februari dit jaar loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar de bedreigingen van mevrouw Kiswanson. Mevrouw Kiswanson is ruim voor het verschijnen van het aangehaalde artikel opgenomen in het stelsel van bewaken en beveiligen. De overheid doet geen openbare uitspraken over eventuele maatregelen, want dat zou haar veiligheid kunnen schaden.
Klopt het dat het zo lang duurde voordat de overheid reageerde op de alarmerende berichten over de dreigementen en actie ondernam?5 6 Hoeveel tijd zat er tussen de eerste melding over de bedreigingen en de maatregelen die inmiddels getroffen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen zijn er getroffen om de veiligheid van Nada Kiswanson te garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer besloot u om bijeenkomsten te organiseren over deze kwestie met het Internationaal Strafhof, mensenrechtenorganisaties, het Openbaar Ministerie, de politie en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid?7 Gebeurde dat op eigen initiatief? Wat hebben deze bijeenkomsten opgeleverd?
Op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 24 maart spoedoverleg plaatsgevonden met een aantal ngo’s en vertegenwoordigers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM en de politie. Politie en OM bevestigden dat een strafrechtelijk onderzoek was gestart naar aanleiding van de aangifte van mevrouw Kiswanson. Daarnaast werd een voorlopig contactpunt voor verdere communicatie en voor noodgevallen gedeeld.
Na dit overleg heeft het OM initiatief genomen voor meerdere overleggen tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM, de politie, NCTV en gemeente Den Haag. De eerste bijeenkomst vond plaats op 20 april. Deze bijeenkomsten hadden een inventariserend karakter waarbij kennis werd gedeeld en tegen de achtergrond van het werk van het Strafhof werd geanalyseerd wat voor de toekomst verwacht kan worden. In ieder geval werd daaruit duidelijk dat het noodzakelijk was om meer inzicht te krijgen in welke ngo's betrokken zijn bij het werk van het Strafhof. Om die reden heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken ervoor gekozen om het consultatiemechanisme zoals genoemd in het zetelverdrag van het Strafhof te activeren. Binnen dat mechanisme spreken ngo's, gastland en Strafhof met elkaar over het werk van ngo's voor het Strafhof. Daarnaast geeft het zetelverdrag aan dat ngo's zich bij het Strafhof en het gastland dienen te melden, wanneer zij werk gaan verrichten voor het Strafhof; dat is tot heden niet of onvoldoende gebeurd, waardoor het vereiste inzicht aan de zijde van het gastland ontbrak.
De eerste consultatiebijeenkomst met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM, het Internationaal Strafhof en de betrokken ngo’s vond plaats op 13 juni. Tijdens deze eerste bijeenkomst hebben de ngo’s kenbaar gemaakt op welke terreinen zij kwetsbaar zijn en ondersteuning wensen van het Strafhof en het gastland. Het gastland werkt naar aanleiding van deze bijeenkomst een transparant stappenplan uit voor betrokken ngo’s met de handelwijze in het geval van een bedreiging. Heldere communicatielijnen tussen alle betrokkenen is daarbij het uitgangspunt. Een tweede overleg tussen gastland, Strafhof en ngo’s in het kader van dit consultatiemechanisme staat gepland voor september. Daarnaast is een briefing met veiligheidstips van het Openbaar Ministerie en de politie aan de ngo’s voorzien voor oktober.
Deelt u de mening dat kleine ngo’s niet in staat zijn om hun eigen veiligheid te garanderen, en derhalve moeten kunnen rekenen op voldoende bescherming van overheidswege, mede op basis van de gastlandovereenkomst die Nederland met het Internationaal Strafhof gesloten heeft? Bent u van mening dat u deze afspraken naleeft?8
Nederland is een rechtsstaat en de Nederlandse overheid zet zich in voor de veiligheid van alle in Nederland gevestigde organisaties en verblijvende burgers. Organisaties en burgers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun algemene veiligheid. In dat kader is het aan elke individuele organisatie om een keuze voor een locatie van huisvesting te maken. Als uit informatie met betrekking tot dreiging en risico blijkt dat maatregelen ten behoeve van de veiligheid noodzakelijk zijn, dan worden deze door het bevoegd gezag genomen. Dit geldt ook voor internationale organisaties in Nederland.
Nederland heeft als gastland van het Strafhof op basis van het zetelverdrag een speciale verantwoordelijkheid voor organisaties die zich inzetten voor ondersteuning van het werk van dit hof. Aan deze verantwoordelijkheid is gedurende de laatste maanden, naast het lopende strafrechtelijke onderzoek, invulling gegeven op de wijze zoals beschreven onder vraag 7. In het kader van het recent geactiveerde consultatiemechanisme is het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangewezen als centraal aanspreekpunt. Betrokken overheidsinstanties en veiligheidsdiensten zijn goed geïnformeerd over de situatie van mensenrechtenverdedigers. Bij voorkomende incidenten rondom de veiligheid van deze personen zijn zij – waar relevant -aangehaakt.
Wat vindt u van de suggestie van het Internationaal Strafhof om algemene veiligheidsmaatregelen te treffen, en ngo’s bij elkaar te zetten in één gebouw of straat en preventief te beveiligen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?9
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de suggestie van diverse ngo’s om een centraal aanspreekpunt voor bedreigde mensenrechtenactivisten in het leven te roepen, en ngo’s, relevante overheidsinstellingen en veiligheidsdiensten informatie en training te verschaffen? In hoeverre gebeurt dit laatste al, en waar ziet u verbeterpunten?10
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, conform de eis van Amnesty, publiekelijk te verklaren dat dit soort ernstige bedreigingen jegens mensenrechtenactivisten onacceptabel zijn op Nederlands grondgebied?11
Bedreigingen en intimidatie van mensenrechtenactivisten waar ook ter wereld zijn onacceptabel.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport: «The IMF and the crises in Greece, Ireland, and Portugal: an evaluation by the Independent Evaluation Office»1, waarin het IEO zeer kritisch is over het handelen van het IMF rond het verstrekken van leningen aan diverse Europese landen in de periode 2010 tot en met 2013?
De onafhankelijke evaluatiedienst van het IMF – het Independent Evaluation Office (IEO) – heeft op 29 juli j.l. een evaluatierapport openbaar gemaakt over de rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis. De Managing Director Lagarde heeft in een separate verklaring gereageerd op de aanbevelingen van de evaluatiedienst. Ik ben van mening dat het IMF uit de verschillende evaluaties van programma’s en beleidsherzieningen lessen heeft getrokken over haar rol bij de aanpak van de eurocrisis. Het is tegelijkertijd van belang dat het IMF haar rol continu blijft evalueren en waar nodig haar beleid bijstelt. Het werk van de IEO draagt hier in belangrijke mate aan bij.
Voor een appreciatie van het rapport en de aanbevelingen verwijs ik u ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus over de evaluatie van het IEO over de rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391).
Kunt u zich vinden in de kritiek uit het IEO-rapport dat het IMF met betrekking tot de Griekse crisis mogelijk al in een vroeg stadium haar oren heeft laten hangen naar politieke druk vanuit de Europese Commissie, die handelde namens de Eurogroep? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van het IEO stelt in algemene zin dat de samenwerking in Trojka-verband de technische beoordelingen van het IMF mogelijk blootstelde aan politieke druk. Het rapport geeft echter ook aan dat het IMF op technisch niveau in de trojka doorgaans niet vatbaar was voor druk vanuit de Europese instellingen (zie ook het antwoord op vraag 8). De Managing Director van het IMF heeft in haar reactie op het evaluatierapport van het IEO gewezen op de uitzonderlijk lastige en ongeëvenaarde omstandigheden van de eurocrisis. Volgens de Managing Director heeft het IMF in een zeer korte periode programma’s verstrekt aan landen in een muntunie, terwijl de ervaring hiermee beperkt was. Deze beginjaren waren volgens de Managing Director een leerproces voor zowel het IMF als de Europese instellingen. Ondanks de grote systeemrisico’s is het gelukt om het marktvertrouwen te herstellen. Volgens de Managing Director heeft het IEO in haar rapport onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van politieke interventie in de technische analyses van het IMF, waardoor er geen noodzaak is voor nieuwe procedures. Tegelijkertijd heeft ze onderstreept dat de technische analyses van het IMF onafhankelijk moeten blijven. Ik kan mij ook niet vinden in de stelling dat het IMF in een vroeg stadium haar oren heeft laten hangen naar politieke druk vanuit de Europese Commissie, dan wel de Eurogroep. Mijn indruk is dat het IMF altijd zelfstandig tot een besluit is gekomen over betrokkenheid van het IMF bij het eerste, maar ook de latere Griekse programma’s. Dit was juist voor Nederland ook een belangrijke reden om het IMF te betrekken bij de steunprogramma’s. Het antwoord op vraag 7 gaat verder in op het besluit van het IMF om in 2010 in te stemmen met een steunprogramma voor Griekenland zonder schuldherstructurering.
Kunt u ontkennen, danwel bevestigen dat de Europese Commissie het IMF daadwerkelijk politiek heeft willen beïnvloeden?
Nee, dit is een vraag die de Europese Commissie zelf zou moeten beantwoorden.
Kunt u bevestigen dat de optie van herstructurering van de Griekse schulden al van tafel was op het moment dat het IMF in maart 2010 werd uitgenodigd?
Schuldherstructurering is bij de besluitvorming omtrent het eerste Griekse leningenprogramma door de landen van de eurozone niet als voorwaarde gesteld voor steun aan Griekenland. Tijdens de informele Europese Raad van 11 februari 2010 hebben de eurolanden zich bereid verklaard om indien nodig actie te nemen om de stabiliteit van het eurogebied als geheel te waarborgen.2 In een verklaring van 25 maart 2010 hebben de regeringsleiders van de eurozone aangegeven bereid te zijn om samen met het IMF bilaterale leningen te verschaffen aan Griekenland.3 Op 11 april heeft de Eurogroep een mandaat aan de Commissie gegeven om samen met het IMF en de ECB te bepalen hoe een eventueel steunprogramma eruit zou moeten zien. Hierbij is ook overeenstemming bereikt over de voorwaarden waartegen steun verleend zou kunnen worden.4 Schuldherstructurering behoorde niet tot deze voorwaarden die door de Trojka werden geformuleerd en dit was dus ook geen onderdeel van de inzet van de lidstaten van de eurozone. Op 2 mei 20105 besloten de Eurogroep en het IMF uiteindelijk om respectievelijk bilaterale leningen en een Stand-by arrangement aan Griekenland
Was de beslissing om niet te herstructureren al genomen op het moment dat het IMF in maart 2010 aanschoof? Zo nee, welke informatie had er van het IMF moeten zijn gekomen om tot een ander besluit te komen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre was het de Nederlandse overheid bekend dat er binnen het IMF verschil van mening heerste over schuldenherstructurering voor Griekenland en de mate waarin er sprake was van een houdbare schuld?
Het IEO-rapport beschrijft dat er verschil van mening was onder «senior IMF officials» over de noodzaak tot schuldherstructurering. Het is vanzelfsprekend dat binnen een organisatie in de aanloop naar besluitvorming over steunprogramma’s verschillende meningen bestaan en worden onderzocht. Uiteindelijk presenteert de Managing Director een voorstel aan de raad van bewindvoerders waarin de verschillende leden van het IMF vertegenwoordigd zijn. Het IEO-rapport geeft aan dat het ook (qua stemgewicht) de voorkeur had van een meerderheid van de leden van de raad van bewindvoerders van het IMF om geen schuldherstructurering na te streven. Het uitgangspunt van de besluitvorming in de IMF raad van bewindvoerders is unanimiteit. Waar dit niet mogelijk is dient minimaal een meerderheid akkoord te gaan met een besluit.
Hoe belangrijk is de schuldhoudbaarheidsanalyse van het IMF geweest voor de beslissing om al dan niet over te gaan op een herstructurering van de Griekse schulden? Hoe heeft het ministerie zich er van vergewist dat deze op juiste manier tot stand is gekomen?
De schuldhoudbaarheidsanalyse staat altijd centraal in beslissingen van het IMF om schuldherstructurering als voorwaarde te stellen voor programmasteun. Het is een onafhankelijke technische analyse van het IMF zelf, waar de raad van bewindvoerders niet bij betrokken is. Het IMF constateerde in de schuldhoudbaarheidsanalyse voor aanvang van het eerste Griekse programma dat de Grieks schuld onder het basisscenario houdbaar was, maar dat er door onzekerheid en neerwaartse risico’s geen sprake was een houdbare schuld op de middellange termijn. Deze analyse werd destijds door het Nederlandse kabinet gedeeld.
Het besluit van het IMF om geen herstructurering te bepleiten voor aanvang van het eerste Griekse leningenprogramma was gebaseerd op de aanvullende analyse dat er een groot risico was op spillovers naar andere landen bij gebrek aan een vangnet in Europa en dat een schuldherstructurering door de grote mate van onzekerheid het besmettingsgevaar kon vergroten. Het IMF heeft de raad van bewindvoerders hierover geraadpleegd bij de besluitvorming over het eerste Griekse programma. De raad van bewindvoerders van het IMF heeft vervolgens unaniem ingestemd met goedkeuring van het eerste Griekse leningenprogramma.
Bent u het met de uitspraak in het rapport eens dat het handelen van het IMF in ieder geval de illusie heeft gewekt dat het IMF Europese landen anders behandelt dan niet-Europese landen? Zo ja, denkt u dat deze andere behandeling komt door de politieke interventie van de Europese Commissie/Eurogroep? Zo nee, waarom niet?
Het IEO stelt in haar rapport dat de wijze waarop het IMF handelde, en met name de wijze waarop besluiten tot stand kwamen, de illusie wekte dat Europa anders behandeld werd. Het IEO constateert echter niet dat Europese landen ook daadwerkelijk anders behandeld werden dan niet-Europese landen. De Managing Director van het IMF heeft in haar reactie op het evaluatierapport van het IEO gewezen op de uitzonderlijk lastige en ongeëvenaarde omstandigheden van de eurocrisis. Volgens de Managing Director heeft het IMF in een zeer korte periode programma’s verstrekt aan landen in een muntunie, terwijl de ervaring hiermee beperkt was. Deze beginjaren waren volgens de Managing Director een leerproces voor zowel het IMF als de Europese instellingen. Ondanks de grote systeemrisico’s is het gelukt om het marktvertrouwen te herstellen.
Uniek was daarnaast ook de grote financiële betrokkenheid van Europa bij de financiële steunprogramma’s. Het IEO stelt in haar evaluatierapport dat het IMF in financieel opzicht een junior partner was ten opzichte van de Europese instellingen, doordat de financiering grotendeels uit Europa kwam. Deze grote financiële betrokkenheid van Europa leidde tot de nauwe samenwerking van het IMF met de Europese Commissie en de ECB in de Trojka. Het IEO concludeert in haar rapport dat het IMF in beleidsopzicht geen junior partner was ten opzichte van de Europese instellingen. Ook stelt het IEO dat het IMF op technisch niveau in de Trojka doorgaans niet vatbaar was voor druk vanuit de Europese instellingen. Beide conclusies, die mijns inziens van groot belang zijn, onderschrijven dat het IMF de Europese landen niet anders behandeld heeft.
Bent u van mening dat het IMF, zeker gezien de ferme kritiek in het IEO-rapport, onafhankelijk genoeg heeft kunnen optreden, en ook daadwerkelijk heeft opgetreden in de Europese crises tussen 2010 en 2013? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Managing Director Lagarde heeft in haar reactie op het IEO rapport aangegeven dat ze de aanname van de IEO dat er ruimte was voor politieke interventie in de technische analyses van het IMF niet deelt. Ik deel deze opvatting en ben van mening dat het IMF voldoende onafhankelijk heeft kunnen optreden (zie ook mijn brief van 29 augustus hierover, Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391). Het IEO rapport constateert dat er soms interne verschillen van mening waren over de rol van het IMF, maar stelt tegelijkertijd dat het IMF management tot eigen conclusies kwam en de raad van bewindvoerders raadpleegde voorafgaand aan besluiten. Ook de conclusie dat het IMF op beleidsvlak geen junior partner was in de samenwerking met de Europese instellingen onderschrijft dit beeld.
Wat vindt u er van dat voorheen het IMF steeds miljarden euro’s bij droeg aan de steunplannen voor Griekenland, zonder dat daar kwijtschelding van Griekse schulden tegenover hoefde te staan, maar dat bij het derde steunplan voor Griekenland het IMF wél kwijtschelding van Griekse schulden eist?
Het is aan het IMF om te beoordelen of een steunprogramma binnen het hiervoor opgestelde leningenbeleid past of dat schuldherstructurering noodzakelijk is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 was het besluit van het IMF om geen herstructurering te bepleiten voor aanvang van het eerste Griekse leningenprogramma gebaseerd op de aanvullende analyse dat er een groot risico was op spillovers naar andere landen bij gebrek aan een vangnet in Europa en dat een schuldherstructurering door de grote mate van onzekerheid het besmettingsgevaar kon vergroten. Toen in de loop van het eerste Griekse leningenprogramma bleek dat de schuld niet langer houdbaar was, is bij de totstandkoming van het tweede Griekse leningenprogramma besloten tot een vrijwillige schuldherstructurering door de private sector. Hier had Nederland overigens al in een relatief vroeg stadium voor gepleit.
Met betrekking tot het huidige programma heeft Managing Director Lagarde in augustus 2015 aangegeven dat het bereiken van een akkoord over mogelijke schuldmaatregelen een voorwaarde voor het IMF is om deel te nemen aan het programma. De Eurogroep is op 24 mei 2016 een voorlopig pakket aan schuldmaatregelen overeengekomen. Deze zullen gefaseerd worden geïmplementeerd, als dit nodig is om te voldoen aan de afgesproken benchmark voor de jaarlijkse financieringsbehoefte en op voorwaarde van naleving van de afspraken uit het ESM-programma.
De Eurogroep heeft op 24 mei jl. tevens de intentie verwelkomd van het IMF Management om de IMF Board te adviseren een IMF-leningenprogramma voor Griekenland voor het einde van 2016 goed te keuren. Het is uiteindelijk aan de IMF Board om een beslissing te nemen over deelname aan het programma. Conform IMF-beleid, zal goedkeuring door de Board geschieden op basis van een update van de schuldhoudbaarheidsanalyse en een beoordeling van de schuldmaatregelen overeengekomen in de Eurogroep.
Bemoeilijkt het IEO-rapport volgens u een verdere betrokkenheid van het IMF aan het derde steunplan voor Griekenland? Zo nee, waarom niet?
Het IEO-rapport staat los van het derde leningenprogramma voor Griekenland. Zoals deels ook uiteen gezet in het rapport van het IEO en in de reactie van Managing Director Lagarde op het rapport, heeft het IMF de afgelopen jaren verschillende lessen getrokken uit de beginjaren van de eurocrisis. Zo heeft het IMF onder andere de wijze waarop macro-economische voorspellingen voor programma’s tot stand zijn gekomen geëvalueerd, zoals bijvoorbeeld aannames over toekomstige groei of inflatie. Ook heeft het IMF het leenraamwerk voor programma’s met exceptionele toegang aangepast om de schuldhoudbaarheid van programma’s beter te borgen. Daarnaast heeft het IMF de informatie uitwisseling met de raad van bewindvoerders en het bredere publiek verbeterd. De aanpassingen die het IMF heeft doorgevoerd zijn generiek van toepassing op alle IMF leden.
Bent u het eens met de aanbevelingen uit het IEO-rapport? Zo ja, gaat u er op aandringen bij het IMF dat de aanbevelingen worden overgenomen en uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwelkom het IEO- rapport van de eurocrisis en de aanbevelingen die de evaluatiedienst geformuleerd heeft. Deze aanbevelingen kunnen ervoor zorgen dat het IMF in de toekomst effectiever kan optreden bij een crisis in een muntunie. Ik ben het met de Managing Director eens dat de eerste aanbeveling van het IEO, waarin gesteld wordt dat het IMF procedures moet ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de technische analyse van het Fonds zo min mogelijk beïnvloed wordt door politieke overwegingen,onvoldoende onderbouwd wordt en dat er geen noodzaak is voor nieuwe procedures. De onafhankelijkheid van de technische analyses van het IMF kan mijns inziens ook geborgd worden door bestaande procedures nauwkeurig te volgen. De raad van bewindvoerders heeft een belangrijke taak om hiervoor zorg te dragen. Net als de Managing Director steun ik daarnaast de overige aanbevelingen.
Ik verwijs u ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus over de evaluatie van de IEO over rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391).
Bent u bereid een onafhankelijke analyse te laten uitvoeren naar de rol die de Nederlandse overheid heeft gehad in de Griekse schuldencrisis?
Nee. Op nationaal niveau heeft de Algemene Rekenkamer in 2015 reeds een grondige onafhankelijke analyse gedaan naar de noodsteun aan eurolanden tussen 2010 en 2015. Daarnaast is er in 2015–2016 een beleidsdoorlichting geweest van artikel 4, Internationale Financiële Betrekkingen, van de Begroting van het Ministerie van Financiën. In de beleidsdoorlichting wordt gekeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid in de periode 2010–20146. Zoals ik ook eerder heb aangegeven in de bestuurlijke reactie7 op het rapport «Noodsteun voor eurolanden tijdens de crisis» van de Algemene Rekenkamer ben ik van mening dat het belangrijk is om te evalueren en lessen te trekken uit de afgesloten steunprogramma’s. De afgelopen jaren zijn er diverse evaluaties uitgevoerd naar de leningenprogramma’s die aan de lidstaten van de eurozone zijn versterkt door o.a. het IMF en de Europese Commissie. Ook zal het ESM onafhankelijke evaluaties gaan uitvoeren8.