Duitse tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het persbericht «Stickeren tegen tol»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe het komt dat de Europese Commissie haar bedenkingen tegen de Duitse plannen nu laat varen en wat de overwegingen van de Europese Commissie daarbij zijn?
Nee. Ik heb nog geen definitieve uitkomst gezien van de gesprekken tussen Minister Dobrindt en de Europese Commissie. Volgens de media wordt, om aan de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet te komen, de Duitse wegenbelasting voor personenvoertuigen verder afhankelijk gemaakt van de milieueffecten van die voertuigen en wordt het kortdurende vignet goedkoper gemaakt.
Kunt u aangeven hoe het Duitse tolplan eruitziet?
Het huidige Duitse tolplan voorziet in een elektronisch vignet voor alle personenvoertuigen. Voor voertuigen met een Duits kenteken dient een jaarvignet aangeschaft te worden, voor voertuigen met een buitenlands kenteken is een kortdurend vignet (van 10 dagen of 2 maanden) daarnaast ook een optie. Voertuigen met een Duits kenteken hebben het vignet nodig op zowel snelwegen als federale autowegen, voor voertuigen met een buitenlands kenteken is een vignet alleen vereist op snelwegen. Het is nog onbekend hoe Duitsland haar wetgeving eventueel aanpast, als gevolg van de gesprekken van Minister Dobrindt met de Europese Commissie.
Heeft u overleg gehad met de Duitse regering over dit tolplan? Zo ja, wanneer en wat was de uitkomst daarvan?
Ik spreek met enige regelmaat mijn Duitse collega, Minister Dobrindt. De laatste keer dat we het Duitse toldossier bespraken was op 26 november 2015. Die zomer is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart tegen Duitsland. Hoewel de gesprekken in goede sfeer verlopen, benadruk ik telkens mijn bezwaren bij het Duitse voornemen een vignet voor personenvoertuigen in te voeren. In het bijzonder heb ik aandacht gevraagd voor de gevolgen voor de bewoners van de grensregio’s.
Minister Dobrindt heeft mij eerder laten weten dat naar aanleiding van mijn bezwaar de plannen zijn aangepast. Volgens eerdere uitgangspunten zou het gehele Duitse wegennet onder de vignetplicht vallen. Sindsdien is dit aangepast en hebben voertuigen met een buitenlands kenteken alleen een vignet nodig op de autosnelweg. Daarmee wordt het lokale en regionale verkeer in de grensregio’s enigszins ontzien.
Is er een grenseffectentoets uitgevoerd op het Duitse tolplan?
Nee. Ik heb van de grensregio´s brieven ontvangen, waarin men ingaat op de ongewenste effecten van een tolheffing in Duitsland. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef, heeft Minister Dobrindt het plan aangepast, waardoor het lokale en regionale verkeer in de grensregio´s enigszins ontlast wordt.
Heeft Duitsland toestemming gekregen van de Europese Commissie voor dit nieuwe plan? Zo ja, wanneer en wat was het resultaat?
De Europese Commissie is in gesprek met Minister Dobrindt om te bezien of ze tot overeenstemming kunnen komen over het Duitse vignet op een wijze die in overeenstemming is met het EU recht. Minister Dobrindt heeft onlangs aangegeven dat een akkoord binnen handbereik is en ook de Europese Commissie bevestigt dat er vorderingen worden gemaakt. Er zijn echter nog geen mededelingen gedaan over de concrete afspraken.
Bent u op niveau van de Europese Unie betrokken geweest bij de besluitvorming. Zo ja, wat is uw inbreng geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de Europese Commissie om te bepalen of zij, wegens het niet nakomen van Europeesrechtelijke verplichtingen, het nodig vindt om een inbreukprocedure te starten en om een zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te brengen. De Europese Commissie is bekend met de Nederlandse bezwaren tegen de Duitse tolheffing.
Kunt u aangeven hoe de Europese Unie thans het begrip «vrij verkeer van goederen en personen» inhoud wil geven als ingestemd wordt met de Duitse plannen?
Een van de instrumenten om de doelstellingen van de EU te realiseren is het tot stand brengen van een interne markt. Het al dan niet invoeren van een vorm van wegbeprijzing is een nationale bevoegdheid. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat Duitsland in overeenstemming handelt met de bepalingen van het vrije verkeer en non-discriminatoir handelt. De Europese Commissie is evenwel ook, zoals blijkt uit het Witboek Transport 2011, voorstander van de beginselen «de vervuiler betaalt/de gebruiker betaalt». Met Duitsland zijn gesprekken gaande betreffende een oplossing die volgens de Europese Commissie hieraan recht doet.
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring gaat inhouden, onderverdeeld naar frequentie en type auto/motor?
Nee. De kosten van het vignet zijn afhankelijk van het voertuig en de gewenste duur van het vignet. Het is nog niet duidelijk op welke wijze de tariefstructuur van het vignet en de Duitse wegenbelasting zullen moeten worden aangepast om de bezwaren van de Europese Commissie weg te nemen.
Kunt u een inschatting maken van de toename van sluipverkeer dat door de Duitse tolheffing zal ontstaan? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen en de gevolgen met de grensregio’s te bespreken?
Nee. Personenvoertuigen met een Duits kenteken hebben een jaarvignet nodig voor zowel de snelwegen als de federale autowegen. Aangezien het aanschaffen van het vignet voor deze voertuigen verplicht is, is het onwaarschijnlijk dat hierdoor sluipverkeer van Duitsers ontstaat. Personenvoertuigen met een buitenlands kenteken moeten alleen voor de snelwegen in Duitsland een vignet hebben. Dat zal juist voor de grensregio´s een verlichting zijn ten opzichte van eerdere plannen van Dobrindt, waarin het vignet op meer wegen zou gelden, ook voor buitenlanders. Ik sta overigens altijd open voor inzichten uit de grensregio´s en stel hun input betreffende dit dossier zeer op prijs.
Kunt u aangeven wat de omvang van de lastenverzwaring zal zijn voor Nederlanders en daarbij een onderscheid maken naar de regio’s?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 is de nieuwe tariefstructuur van het tolvignet nog niet bekend. Hoe de aanpassing van de plannen per regio zal uitpakken is niet op voorhand duidelijk en zal afhangen van de uitwerking door Duitsland en de mate waarin een bepaald vignet (voor korte duur of voor een jaar) door Nederlanders gekocht zal worden.
Bent u voornemens om met Oostenrijk bezwaar te maken bij het Europese Gerechtshof? Zo ja, zal dat dan de datum van invoering doen verschuiven?
Vooralsnog loopt de inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Duitsland nog. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om te bezien of ze met de Duitse regering tot overeenstemming kan komen over het Duitse vignet op een wijze die in overeenstemming is met het EU recht. Ik zal de uitkomst zodra deze bekend is bestuderen, en zal mij beraden op vervolgstappen. Een eventueel beroep heeft geen opschortende werking.
Klopt het bericht dat de tol alleen geldt voor buitenlanders en niet voor Duitsers zal gelden? Zo ja, is invordering van boetes door de Duitse overheid bij Nederlandse ingezetenen verzekerd?
Nee. De tolplicht (het vignet) geldt voor personenvoertuigen met een Duits kenteken op snelwegen en federale autowegen, voor personenvoertuigen met buitenlandse kentekens alleen op snelwegen.
In het Kentekenreglement is opgenomen, dat de RDW op verzoek gegevens verstrekt aan buitenlandse bevoegde autoriteiten voor doeleinden in de taakuitoefening van die overheden. Hieronder valt ook de handhaving van heffingen inzake het gebruik van de weg (artikel 8a). Die gegevens kunnen daarmee gebruikt worden voor de mogelijke toekomstige handhaving van een ingevoerd Duits tolvignet.
Is het nieuwe plan in overeenstemming met Europees recht?
De Europese Commissie ziet toe op een juiste naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen. Er is naar mijn weten nog geen groen licht uit Brussel voor dit plan, maar ik heb begrepen, dat de Europese Commissie en de Duitse regering verwachten dat ze op korte termijn tot overeenstemming zullen komen.
Overweegt u een klacht in te dienen bij de Europese Commissie?
Ik heb eerder contact gezocht met Eurocommissaris Bulc over mijn bezwaren inzake Duitse tol, de laatste keer was dat op 11 juni 2015. Nadien is de inbreukprocedure tegen Duitsland door de Europese Commissie opgestart. Als het nodig is, zal ik uiteraard wederom de Eurocommissaris benaderen.
Het bericht “EU betaalt nog steeds salaris aan 16 ex-eurocommissarissen” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u ook met verontwaardiging kennisgenomen van het feit dat de EU 16 ex-eurocommissarissen een jaarlijkse toelage van minstens 99.996 euro uitkeert, terwijl een deel daarvan reeds goedbetaald nieuw werk heeft gevonden?1
De precieze gang van zaken in aanloop naar het vrijgeven van de door Die Zeit gevraagde informatie door de Commissie is het kabinet niet bekend en kan het kabinet derhalve niet beoordelen. In algemene zin geldt dat transparantie een essentiële voorwaarde voor goed bestuur is.
Klopt het dat deze informatie pas werd vrijgegeven nadat de Duitse krant Die Zeit gedreigd had met een gang naar het Europees Hof van Justitie? Wat zegt dit volgens u over de transparantie en werkwijze van de Europese Commissie?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven om welke ex-eurocommissarissen het gaat, en of zij inmiddels wel of niet een nieuwe betrekking hebben gevonden? Kunt u daarbij ook de hoogte van de toelage per ex-eurocommissaris aangeven, de onderliggende berekening leveren en ingaan op de vraag of deze berekening overeenstemt met de Europese regels?
Het kabinet verwijst in dezen naar de uitkeringsregeling, de zogenaamde overbruggingstoelage, voor voormalige hoge EU-ambtsdragers. Eurocommissarissen maken als hoge EU-ambtsdragers bij beëindiging van hun functie aanspraak op een overbruggingstoelage. Sinds de nieuwe verordening (voorjaar 2016, nr 2016/300) is de duur van deze overbruggingstoelage afhankelijk van de duur van de diensttijd in de betreffende functie. De minimale duur is zes maanden en de maximale duur twee jaar. Op basis van de oude verordening 422/67/EEG, die nog geldt voor de betreffende voormalige eurocommissarissen, was de aanspraak op de overbruggingstoelage in alle gevallen drie jaar. Ook de hoogte van de toelage, zoals opgenomen in de nieuwe verordening, is afhankelijk van de diensttijd in de betreffende functie. Dit varieert van 45% van het basissalaris bij een diensttijd van korter dan twee jaar tot 65% bij een diensttijd langer dan 15 jaar.
In het geval een voormalige hoge EU-ambtsdrager een nieuwe bezoldigde functie aanvaardt, vindt een korting op de overbruggingstoelage plaats, voor het gedeelte dat de bezoldiging van de nieuwe functie samen met de overbruggingstoelage de bezoldiging van de voormalige ambtsdrager overschrijdt. Ook bij de aanvaarding van de nieuwe betaalde functie kan een voormalige hoge EU-ambtsdrager dus recht houden op (een gedeelte van) de overbruggingstoelage. De voorwaarden van deze verrekening van de overbruggingstoelage met nieuwe inkomsten is vergelijkbaar met de Nederlandse uitkeringsregeling voor politiek ambtsdragers.
In de media circuleren verschillende namen van oud-Commissarissen, die de Commissie niet met de lidstaten gedeeld heeft. Op basis van deze berichtgeving kan het kabinet geen uitspraken doen over de bedragen die per individu zijn uitgekeerd.
Hebben de eurocommissarissen die een nieuwe functie bekleden volgens de Europese regels recht op deze toelage, en zo nee, hoe heeft het dan kunnen gebeuren dat zij toch minstens een ton per jaar incasseren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe effectief is dit toelagesysteem om belangenverstrengeling te voorkomen volgens u?
Het kabinet hecht aan de Europese regeling die een overbruggingstoelage voor hoge EU-ambtsdragers mogelijk maakt. Mede met het oog op eventuele belangenverstrengeling heeft de Commissie een Code of Conduct opgesteld, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen over de aard van de bezoldigde functies die voormalig Commissarissen mogen aanvaarden3. Het is van belang dat deze verplichtingen strikt worden nagekomen. Momenteel wordt door de Commissie nagedacht over aanpassing van de «code of coduct» in nauwe samenspraak met het Europees parlement.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties het draagvlak onder de Europese Unie ernstig ondermijnen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat deze overgangsregeling niet functioneert en aangepast moet worden? Zo ja, op welke wijze gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Over de voorwaarden van de overgangsregeling voor voormalige hoge EU ambtsdragers, waaronder eurocommissarissen, wordt op Europees niveau gesproken. In dat verband is tijdens het Nederlandse voorzitterschap in de eerste helft van 2016 van de Raad van Ministers van de Europese Unie een nieuwe verordening (2016/300) tot vaststelling van de geldelijke regeling van de hoge ambtsdragers aangenomen, die van toepassing is op nieuwe eurocommissarissen. Met deze verordening is de uitkeringsduur verkort en zijn andere vergoedingen voor hoge EU-ambtsdragers verlaagd4. Voor deze versoberingen heeft Nederland zich al langere tijd ingezet. Daarnaast zal Nederland zich blijven inzetten voor versobering van vergoedingen voor hoge EU-ambtsdragers.
Het bericht 'Schendingen mensenrechten bij opvang vluchtelingen Italië' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International over mishandelingen, opsluitingen en onrechtmatige uitzettingen door de Italiaanse overheid?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van Amnesty International.
Deelt u de conclusie van Amnesty International dat deze mensenrechtenschendingen direct of indirect het gevolg zijn van de druk die de Europese Unie (EU) uitoefent op Italië? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Amnesty International onderstreept in zijn rapport de noodzaak dat op de juiste wijze de gemaakte afspraken op Europees niveau worden geïmplementeerd. Amnesty benadrukt daarbij dat door alle landen een serieuze inspanning moet worden geleverd om uitvoering te geven aan de herplaatsingsafspraken. Dat is een boodschap die het kabinet onderschrijft, en waaraan voortdurend wordt gewerkt in Europees verband.
Amnesty heeft in het rapport signalen opgenomen over vermeende structurele misstanden in de hotspots. Het kabinet neemt dergelijke signalen zeer serieus, en ik heb de berichtgeving dan ook getoetst bij diverse relevante partijen. UNHCR en IOM, dagelijks aanwezig in de hotspots, evenals de Europese Commissie hebben aangegeven de in het rapport geuite beschuldigingen niet te herkennen. Ook de Italiaanse autoriteiten zelf nemen afstand van de beschuldigingen uit het Amnesty rapport. Ik heb dit tijdens mijn bezoek aan Rome op 9 november jl. besproken met zowel mijn Italiaanse collega’s als met UNHCR en IOM.
Over de wijze waarop migranten worden geregistreerd en opgevangen in lidstaten bestaan in de EU duidelijke afspraken, gebaseerd op internationale en Europese verplichtingen. De Europese Migratieagenda, door de Europese Commissie gepubliceerd op 13 mei 2015, wijst op de noodzaak ervoor te zorgen dat alle lidstaten voldoen aan hun wettelijke verplichting om vingerafdrukken af te nemen krachtens artikelen 4 en 8 van de Eurodac-verordening. De Commissie ziet toe op een correcte implementatie van deze verplichtingen. Zoals uw Kamer bekend is, vindt het kabinet het van belang dat alle lidstaten, inclusief Italië, zich aan de gemaakte afspraken uit het asielacquis houden. Om de lidstaten te helpen bij het nakomen van de verplichting om vingerafdrukken af te nemen, met volledige inachtneming van grondrechten, heeft de Europese Commissie daarvoor een leidraad ontwikkeld. Over de kabinetsappreciatie van dit voorstel heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd op 3 juli 2015.2 Het kabinet deelt de trapsgewijze aanpak die in de leidraad wordt voorgestaan. Deze aanpak start met het goed informeren van de vreemdeling, en laat onder omstandigheden ook de toepassing toe van detentie en proportionele dwang om vingerafdrukken af te nemen.
In de hotspots werken de Europese Commissie en de Europese Agentschappen zoals EASO en Frontex intensief samen met de Italiaanse autoriteiten aan de uitvoering van de afspraken. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat in Europees verband Italië wordt bijgestaan in het adequaat vormgeven van asielprocedures en ondersteuning bij terugkeer vanuit de hotspots, en draagt daar zelf ook aan bij.
Op welke wijze heeft de EU proberen te voorkomen dat Italië over zou gaan tot dergelijke mensenrechtenschendingen, wetende dat de druk op Italië om te voldoen aan de eisen van de Europese Unie daarmee toenam?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat Amnesty International schetst omtrent de mishandelingen van migranten door Italiaanse politie? Welke stappen ondernemen uw Italiaanse collega's om dit hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de conclusie van onrechtmatige uitzettingen tot het streven van de EU om, middels de hotspots, dit juist te voorkomen en spreiding van vluchtelingen over Europa mogelijk te maken?
Deze vragen gaan uit van de veronderstelling dat het kabinet de conclusie uit het Amnesty rapport onderschrijft. Zoals hierboven gesteld neemt het kabinet de berichten zeer serieus. Ik heb me navenant laten informeren, maar van de diverse betrokken partijen geen signalen gekregen die deze conclusie bevestigen. De conclusies van Amnesty hebben wat het kabinet betreft dan ook geen gevolgen voor de hotspot-aanpak en de met Italië gemaakte afspraken rondom herplaatsing. De herplaatsingsafspraken uitgevoerd vanuit de hotpots blijven ongemoeid. Overigens is herplaatsing slechts één van de mogelijke uitkomsten na identificatie en registratie van een asielzoeker in een hotspot. Dit is belangrijk nu het merendeel van de via Italië binnengekomen migranten niet in aanmerking komt voor herplaatsing, aangezien daarvoor alleen de nationaliteiten in aanmerking komen die binnen de EU een gemiddeld inwilligingspercentage van 75% of hoger hebben. Terugkeer van diegenen die geen bescherming nodig hebben, maakt ook integraal deel uit van de hotspot-aanpak, na eventuele afwijzing in de Italiaanse nationale asielprocedure wanneer er een asielverzoek is ingediend.
Heeft de EU een controlemechanisme ingebouwd om te voorkomen dat dergelijke schendingen van mensenrechten plaats zouden kunnen vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dan geconcludeerd dat dit mechanisme niet heeft gewerkt en op welke wijze zou dit verbeterd moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u in EU-verband bereid te nemen om Italië hier op aan te spreken? Zouden deze conclusies volgens u gevolgen moeten hebben voor de hotspot-aanpak van de EU en de afspraken die er met Italië zijn gemaakt rondom relocatie?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen voor de eerstvolgende JBZ-Raad te beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van Nederlandse ambassades in het buitenland |
|
Michiel van Nispen , Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Verlovingsfeest krijgt staartje. Van der Steur viert verloving in rijksgebouw»?1
Er was geen sprake van een verlovingsfeest in een rijksgebouw.
Welke regels gelden er voor het gebruik van ambassadegebouwen in het buitenland?
In algemene zin worden ambassadegebouwen en/of residenties gebruikt voor door de ambassades en/of permanente vertegenwoordigingen in het kader van hun taakopdracht geïnitieerde activiteiten.
Afhankelijk van de praktische mogelijkheden en lokale omstandigheden wordt daarnaast in het kader van de moderne diplomatie en de zichtbaarheid van het Koninkrijk der Nederlanden ook het gebruik door derden – dwz, externe partijen die geen onderdeel uitmaken van de rijksoverheid – van ambassadegebouwen en/of residenties aangemoedigd. Algemeen uitgangspunt is dat de evenementen in beginsel kostendekkend dienen te zijn en dat de residentie niet beschikbaar is voor privédoeleinden.
Uitgangspunt daarbij is dat er altijd sprake moet zijn van activiteiten die invulling geven aan eerdergenoemde zichtbaarheid van het Koninkrijk der Nederlanden op economisch, cultureel en maatschappelijk gebied dan wel activiteiten die uitdrukking geven aan de bilaterale betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Frankrijk. De residentie in Parijs wordt in dit opzicht veelvuldig benut.
Was er in dit specifieke geval sprake van dat invulling werd gegeven aan Frans-Nederlandse betrekkingen, op grond waarvan niet betaald zou hoeven worden voor privégebruik?
In het onderhavige geval betrof het een fondsenwervingsactiviteit van het Nationaal Muziekinstrumentenfonds door tussenkomst van de heer van der Steur die daarvoor ook zijn Franse collega Minister Cazeneuve had uitgenodigd. Ook zonder tussenkomst van de heer Van der Steur zou, gelet op het gestelde onder het antwoord op vraag 2, de activiteit plaats hebben kunnen vinden.
Is het ontstane beeld juist dat de Minister van Veiligheid en Justitie hier gratis gebruik van kon maken en dat ieder ander, burger of ondernemer, tegen betaling deze locatie moet huren? Met andere woorden, kan iedere Nederlander op dezelfde voorwaarden als de Minister gebruik maken van een Nederlandse ambassade in het buitenland voor privéaangelegenheden? Zo niet, waarom niet? Op basis waarvan is dit onderscheid gerechtvaardigd?
Het beeld is niet juist. Iedereen binnen de kaders zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 had voor deze activiteit gebruik kunnen maken van de residentie.
Grensoverschrijdende gaswinning Groningse gasveld |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de internetapplicatie Niedersächsischer Bildungsserver (NIBIS)?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de rand is van het Groningse veld en hoe omgegaan is met grensoverlappende vergunningsgrenzen?
De rand van het Groningenveld is aangegeven op de kaart in bijlage 1.2 Die kaart is afkomstig van de NIBIS-website van de overheid van Nedersaksen. De kaart toont de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding. De kaart toont ook enkele kleine gasvelden ten oosten van het Groningenveld. Het gaat om de gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum. Deze gasvelden zijn «leeg» (de productie is beëindigd). Ze staan niet in verbinding met het Groningenveld.
In het gebied van de Eemsmonding is een geschil tussen Nederland en Duitsland over de ligging van staatsgrens. Over een aantal onderwerpen zijn tussen Nederland en Duitsland verdragen gesloten waarin afspraken zijn opgenomen over de samenwerking en het beheer van de Eemsmonding, zonder dat die verdragen de kwestie van de ligging van de staatsgrens beslechten. Op 8 april 1960 hebben Duitsland en Nederland het Eems-Dollardverdrag (Tractatenblad 1960, nr. 69) gesloten, dat de samenwerking regelt voor onder meer de scheepvaart. Op 14 mei 1962 is een Aanvullende Overeenkomst gesloten (Tractatenblad 1962, nr. 54), die de opsporing en winning van aardgas regelt voor het overlappende gebied («Common Area») tussen de beide grens-claims. Die aanvullende overeenkomst bevat onder meer de bepaling dat elk land recht heeft op een gelijk deel van de gewonnen hoeveelheid aardgas onder de Common Area.
In de Common Area zijn twee winningsvergunningen van kracht, een Nederlandse en een Duitse. De Nederlandse vergunning is de «winningsvergunning Groningen». De Duitse winningsvergunning heet «Krummhörn». Deze vergunning omvat een deel van de oorspronkelijke vergunning «Groothusen».
In de negentiger jaren is er een arbitrageprocedure geweest tussen NAM en Brigitta (de Duitse vergunninghouder) over de hoeveelheid gas in de Common Area. Over het verloop van deze procedure is uw Kamer door mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd. De conclusie van de arbiters was dat NAM, die destijds het aardgas ten behoeve van Brigitta won, meer gas aan Brigitta had geleverd dan waar het bedrijf recht op had (zie de brief van 9 juli 1999, Kamerstuk 21 563, nr. 8). Als gevolg daarvan heeft de Staat uiteindelijk een bedrag van € 1,76 miljard aan afdrachten en belastingen terugontvangen (Kamerstuk 21 563, nr. 13).
Kunt u aangeven of er drukcommunicatie is tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt? Zo nee, waar baseert u dit op?
De winning van het gas uit het Groningenveld vindt uitsluitend plaats vanaf winningslocaties op het vasteland (onshore). Naar deze locaties stroomt echter wel gas toe vanuit het offshore gedeelte van het gasveld (het gedeelte dat onder de Eemsmonding ligt). Dat is onder meer aangetoond met drukmetingen in observatieputten in en rondom de Eemsmonding, zoals de observatieputten «De Hond» (op het eilandje De Hond in de Eems) en «Farmsum».
Indien er sprake is van drukcommunicatie tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt op welke plaats of plaatsen vind deze drukcommunicatie dan plaats?
Het gehele deel van het Groningenveld dat onder de Eemsmonding ligt, heeft drukcommunicatie met het deel dat onder het vasteland ligt. De drukcommunicatie is niet beperkt tot een enkele plaats of plaatsen.
Indien er sprake is van de bij vraag drie en vier genoemde drukcommunicatie, deelt u dan de mening dat het onttrokken bruto volume uit het reservoir onder de Eems in ogenschouw genomen dient te worden bij bepaling van seismische risico’s en seismiciteit?
Dat deel van het gasreservoir van het Groningenveld dat zich uitstrekt onder de Eemsmonding, is meegenomen in de modellen, waarmee reservoircompactie en bodemdaling zijn berekend (zowel al gerealiseerd als toekomstig). In die zin maakt het onder de Eemsmonding gelegen deel van het Groningenveld integraal deel uit van het gehele Groningenveld.
Het model voor de bepaling van toekomstige seismiciteit en van seismische risico’s maakt gebruik van reservoircompactie. In die zin is ook het van onder de Eems onttrokken volume (uit het Groningenveld) meegenomen in die berekeningen.
Indien het Groningen gasveld grensoverschrijdende drukcommunicatie heeft met Duitse winningen onder de Eems en onder Nedersaksen, waarom wordt dan niet gekeken naar geïnduceerde bevingen in Duitsland?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Duitse gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum niet in verbinding staan met het Groningenveld. Bovendien is de gaswinning uit deze gasvelden beëindigd. Dat is de reden dat geïnduceerde aardbevingen in Nedersaksen (buiten de Common Area) buiten beschouwing zijn gebleven.
Kunt u aangeven waarom Energiebeheer Nederland (EBN) (mede) opdrachtgever was van de boring op locatie Paapzand Z1 en Paapzand Z1A, beide op Duits grondgebied?
Het Groningenveld wordt geëxploiteerd voor rekening van de Maatschap Groningen, waarin EBN namens de Staat participeert. De genoemde boringen vanaf de locatie Paapsand zijn gezet ter nadere verkenning van de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding, in het kader van de finale bepaling van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas in het Groningenveld onder de Eemsmonding.
De terugtrekking van Afrikaanse landen uit het Internationaal Strafhof |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het zorgelijke bericht «Afrikaanse exodus maakt Strafhof nog machtelozer» en andere berichten waarin wordt gesproken over de (aangekondigde) terugtrekking van Burundi, Gambia en Zuid-Afrika uit het Internationaal Strafhof en over diverse andere landen zoals Kenia, Oeganda en Djibouti die overwegen om zich terug te trekken?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Servaes/Sjoerdsma van november 2015, waarin gesteld wordt «dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof» en de regering wordt verzocht om «een voortrekkersrol te spelen bij het behouden van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in het algemeen en onder Afrikaanse staten in het bijzonder»»?2 Kunt u aangeven welke inspanningen u in het voorbije jaar in dit kader heeft verricht?
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit.
Het behouden en versterken van het draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is gedurende enkele jaren een prioriteit voor het kabinet.
Dit uitte zich in 2016 bijvoorbeeld in voortzetting van de financiering van diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor dit doel, zoals de African Group for Justice and Accountability. Ook werden diverse seminars over het Internationaal Strafhof in Afrikaanse landen gefinancierd. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de Afrikaanse Unie, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen4.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u, gezien de zorgwekkende ontwikkeling van recente aankondigingen van Afrikaanse landen om zich terug te trekken uit het ICC, bereid om persoonlijk deel te nemen aan de aankomende sessie van de Assembly of States Parties, die vanaf 16 november a.s. plaatsvindt in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat de uitkomst is geweest van uw gesprek met de voorzitter van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof, de Senegalese Minister Sidiki Kaba van Justitie?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het aankomende lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad aan te grijpen om de genoemde problematiek van het Internationaal Strafhof te agenderen? Bent u bereid dit tot een gezamenlijke prioriteit van Italië (lid in 2017, bijzondere verbondenheid vanwege het Statuut van Rome) en Nederland (lid in 2018, gastland) te maken? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
In september jl. is afgesproken dat het Koninkrijk en Italië elkaar tijdens hun Veiligheidsraadlidmaatschap zullen ondersteunen en nauw zullen samenwerken op prioritaire dossiers zoals rule of law en accountability. Een betere verbinding tussen het werk van de Veiligheidsraad en de Hoven en Tribunalen in Den Haag is daarbij wenselijk. De kwestie van het uittreden van verdragspartijen bij het Statuut van Rome valt als zodanig niet binnen het mandaat van de Veiligheidsraad. Daar waar de Veiligheidsraad wel een bevoegdheid heeft, zoals bij het doorverwijzen van situaties, zal Nederland zich maximaal inzetten, om zo de hierboven genoemde verbinding tussen de Raad en het Strafhof te bevorderen. Tevens zal het Koninkrijk ook tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om met extra urgentie gevolg te geven aan de motie Servaes/Sjoerdsma? Bent u bijvoorbeeld bereid om ministers van o.a. Burundi, Gambia en Zuid-Afrika, alsook van Afrikaanse en andere landen die het Internationaal Strafhof steunen, voor spoedig overleg uit te nodigen in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Assembly of State Parties voorzien op van 16 november a.s.?
Ja.
Het bericht 'Exodus dreigt bij Internationaal Strafhof' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende Afrikaanse landen hebben aangekondigd het Internationaal Strafhof te verlaten?1
Het kabinet betreurt het dat een aantal Afrikaanse landen zich wil terugtrekken uit het Strafhof en vindt dit een zorgwekkende ontwikkeling.
Bent u voornemens naar aanleiding van dit bericht verdere stappen te ondernemen, naast «het onderwerp opbrengen in EU-verband» en contact te hebben met de voorzitter van de Vergadering van Statenpartijen zoals genoemd in uw persbericht?
Nederland voelt zich, als verdragspartij en gastland, bijzonder verbonden met het Internationaal Strafhof. De bestrijding van straffeloosheid voor de ernstigste internationale misdrijvende is een prioriteit voor het kabinet.
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit. Het behouden en versterken van draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is daarbij van groot belang. Nederland zet zich daarvoor in, bijvoorbeeld via de financiering van diverse maatschappelijke organisaties, zoals de African Group for Justice and Accountability, of van seminars in Afrikaanse landen over het Internationaal Strafhof. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de AU, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen3.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere Ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal Ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u van mening dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof? Zo ja, bent u bereid naar deze bijzondere verantwoordelijkheid te handelen door zowel bilateraal als via de Afrikaanse Unie in gesprek te gaan met deze vertrekkende Statenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aankomende Vergadering van Statenpartijen volledig in het teken te zetten van het aangekondigde vertrek en aldaar in gesprek te treden met deze landen?
De genoemde ontwikkelingen zullen ongetwijfeld van grote invloed zijn op de aankomende Vergadering van Verdragspartijen. De impact van de aangekondigde uittreding van een beperkt aantal landen moet echter niet worden overschat. Van een massale, gecoördineerde terugtrekking is geen sprake. Het is belangrijk om als internationale gemeenschap in dialoog te blijven en tegelijk initiatieven te ontplooien die het draagvlak voor het Strafhof onder alle verdragspartijen versterken. Nederland zal deze Vergadering hiervoor zeker gebruiken.
Wat is volgens u de precieze aanleiding en reden dat na Burundi en Zuid-Afrika nu ook Gambia het lidmaatschap van het Internationaal Strafhof wilt opzeggen? In hoeverre speelt de druk op Zuid-Afrika over het ontvangen van Al-Bashir een rol?
Nederland kan niet met zekerheid zeggen wat de precieze aanleiding is geweest voor Gambia om zich uit het Strafhof te willen terugtrekken. Volgens de president van Gambia, Jammeh, zou het Strafhof in het leven zijn geroepen om Afrikanen, specifiek Afrikaanse leiders, te vervolgen. Het kabinet beschikt niet over informatie welke rol de discussie over het ontvangen van de Soedanese President Al-Bashir door Zuid-Afrika een rol heeft gespeeld in de besluitvorming in Gambia.
Welke andere Afrikaanse landen hebben aangekondigd hetzelfde te zullen doen? Hoe waarschijnlijk acht u dit?
Het kabinet heeft geen eenduidige signalen ontvangen die erop wijzen dat naast Burundi, Zuid-Afrika en Gambia ook andere Afrikaanse landen formele stappen hebben gezet tot uittreding.
Wat is het actuele standpunt van de Afrikaanse Unie over de wenselijkheid van lidmaatschap van het Internationaal Strafhof en de reactie van de Afrikaanse Unie op het aangekondigde vertrek van Burundi, Zuid- Afrika en Gambia?
De Afrikaanse Unie (AU) heeft zich sinds 2008 steeds kritischer uitgelaten over het Strafhof. Echter, bij monde van AU Commissievoorzitter mevrouw Zuma neemt de AU officieel geen standpunt over het Strafhof in. Het staat landen volgens haar vrij toe te treden tot het Statuut van Rome, of uit te treden.
Welke gevolgen heeft het vertrek van Afrikaanse landen voor het Internationaal Strafhof?
Terugtrekking van een aantal Afrikaanse landen resulteert in een beperktere territoriale jurisdictie. Het Strafhof kan – zonder doorverwijzing van de VN-Veiligheidsraad – geen onderzoek of vervolging starten naar vermeende misdrijven in deze landen. Het voorbereidend onderzoek in Burundi dat in april 2015 gestart is kan wel voortgezet worden en resulteren in strafvervolging.
Wat voor consequenties heeft het aangekondigde vertrek van Gambia voor de positie van Fatou Bensouda als Aanklager van het Internationaal Strafhof?
In beginsel heeft dit geen gevolgen voor de positie van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Zij is in 2011 bij consensus verkozen voor een periode van negen jaar. De Aanklager vertegenwoordigt niet haar land, maar is als Aanklager van het Internationaal Strafhof gebonden aan het Statuut van Rome en handelt bij de uitvoering van haar taken onafhankelijk en onpartijdig.
Hoe wordt voorkomen dat landen zich uit het Internationaal Strafhof terugtrekken en zijn er concessies die aan landen worden geboden om toch lid te blijven? Zo ja, welke concessies?
Door middel van dialoog probeert Nederland samen met gelijkgezinde landen te voorkomen dat andere verdragspartijen terugtreden. Mogelijkheden voor concessies zijn beperkt omdat de meest gehoorde kritiek raakt aan fundamentele beginselen van het Statuut van Rome. Het kabinet is niet bereid concessies te doen die de integriteit van het Strafhof aantasten.
In hoeverre speelt de uitbreiding van de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof naar het misdrijf agressie een rol bij het voornemen van Afrikaanse landen om het lidmaatschap op te zeggen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat ontwikkelingen richting uitbreiding van de rechtsmacht van het Strafhof met het misdrijf agressie een rol heeft gespeeld bij de beslissing van Burundi, Zuid-Afrika en Gambia terug te treden uit het Statuut van Rome.
Welke stappen heeft u afgelopen jaar actief gezet om de geloofwaardigheid en het draagvlak van het Internationaal Strafhof onder Afrikaanse statenpartijen te verhogen conform de motie Servaes/Sjoerdsma?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor mogelijkheden ziet u om via de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad samenwerking met en draagvlak voor het Internationaal Strafhof te verbeteren?
De Veiligheidsraad heeft een unieke bevoegdheid en verantwoordelijkheid doordat het situaties waar het Strafhof geen rechtsmacht heeft kan doorverwijzen. Ook na een doorverwijzing is daadkrachtige opvolging vereist door de VN-Veiligheidsraad in het geval dat het betreffende land (of andere landen) niet meewerkt met het Strafhof. Zonder steun van de VN-Veiligheidsraad voor onderzoek en vervolging heeft dat veel minder kans van slagen. Accountability is één van de Nederlandse prioriteiten in de VN-Veiligheidsraad. Nederland zal zich dan ook tijdens zijn lidmaatschap van de Veiligheidsraad maximaal inspannen voor effectieve opvolging van doorverwijzingen naar het Strafhof. Tevens zal het Koninkrijk tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de aankomende Vergadering van Statenpartijen te beantwoorden?
Ja.
Niet uitbetalen betalingsrechten en behandeling bezwaren |
|
Jaco Geurts (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «RVO: 4.500 bezwaren nog niet afgehandeld»?1
Ja.
Bevestigt u dat 45% van de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard? Zo ja, betreft het hier niet relatief veel foutieve beschikkingen en had u dat kunnen voorkomen?
De 45% zoals genoemd in het artikel van De Boerderij is gebaseerd op een tussenstand van enkele weken geleden. In totaal waren er op 11 november ruim 6.500 bezwaren ontvangen door RVO.nl. Daarvan waren op dat moment bijna 3.400 bezwaren afgehandeld. Hiervan zijn ruim 1400 bezwaren (gedeeltelijk) gegrond verklaard. In totaal betreft het tot op heden een bijstelling van circa € 1 miljoen. Dit is circa 0,14% van het totaal uitbetaalde bedrag van ruim € 712 miljoen aan GLB-subsidie.
Voor het overgrote deel had ik de bezwaren niet kunnen voorkomen. De belangrijkste verklaring van het hoge aantal bezwaren is dat 2015 het eerste jaar van het nieuwe GLB was.
Daarbij richten de bezwaren zich vooral op de vaststelling van de betalingsrechten. Deze worden immers voor 5 jaar vastgesteld en vormen de basis voor agrariërs om in aanmerking te kunnen komen voor de GLB-subsidie tot het jaar 2020.
Veel bezwaren gaan daarbij over de exacte begrenzing van percelen. In geval het bezwaar gegrond wordt verklaard, betreft het veelal aanpassingen tot 0,1 ha van één of meer percelen, in enkele gevallen betreft het een geheel perceel. Ook blijken agrariërs in de bezwaarfase nieuwe bewijsstukken te verstrekken die niet eerder bij RVO.nl bekend waren waaruit blijkt dat ze toch voldoen aan de voorwaarden.
Bevestigt u dat afhandelingstermijnen van nog af te handelen bezwaren over beschikkingen betalingsrechten eenzijdig zijn aangepast? Zo ja, kunt u toelichten of dit juridisch is toegestaan?
Met elke bezwaarmaker is direct na binnenkomst van de bezwaarzaak (telefonisch) contact opgenomen teneinde hem te informeren over de behandeling van zijn bezwaarzaak. Het klopt dat de termijnen waarbinnen op bezwaar beslist moet worden zijn verlengd. In ruim 4.000 zaken is de termijn waarbinnen op bezwaar beslist moet worden met 6 weken verdaagd, conform artikel 7:10, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens is in circa 1.500 zaken de beslistermijn in overleg met de bezwaarmaker nogmaals verlengd, waartoe artikel 7:10, vierde lid van de Awb de mogelijkheid biedt. Stemt de bezwaarmaker hier niet mee in, maar is het helaas wel noodzakelijk dat RVO.nl de termijn verlengt, of stemt de bezwaarmaker hier wel mee in, maar wordt de verlengde beslistermijn om andere redenen onverhoopt toch niet gehaald, dan informeert RVO.nl wederom de bezwaarmaker, zoals vastgelegd in artikel 7:14 juncto artikel 4:14, eerste lid van de Awb.
Op welke termijn verwacht u de nog circa 4.500 lopende bezwaren af te hebben gehandeld?
Inmiddels moeten er nog circa 3.100 bezwaren worden afgehandeld. Eind dit jaar zal dit aantal gedaald zijn naar circa 2.000. Voor 1 april 2017 zullen alle bezwaren naar verwachting zijn afgehandeld.
Hoe verhoudt zich het nog grote aantal lopende bezwaren die nog aanleiding zullen geven voor uitbetalingen tot uw opmerking dat de betalingsrechten 2015 voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld zijn?2
De primaire besluitvorming over de betalingsrechten en uitbetaling 2015 is voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld. Dit betekent dat de aanvragers een beslissing op de aanvraag hebben ontvangen, een toewijzing en betaling, of een afwijzing. Indien landbouwers het niet eens zijn met deze primaire besluitvorming dan kunnen zij hiertegen bezwaar maken en eventueel in beroep gaan. Die procedure volgt vanzelfsprekend op de voor 15 juli 2016 afgeronde primaire besluitvorming.
Vindt u het rechtvaardig om landbouwers met betalingsrechten zo lang op hun geld over het jaar 2015 te laten wachten? Vindt u ook dat dit tot onzekerheid leidt wat onwenselijk is voor de bedrijfsvoering?
Ik ben mij bewust dat de bezwaarschriftprocedure zeer vervelend kan zijn voor de agrariërs die het betreft, omdat zij een geruime tijd geen volledige duidelijkheid hebben over de vaststelling van hun betalingsrechten en eventuele uitbetaling. RVO.nl zet alle mogelijke capaciteit in en richt de inzet op het zo snel mogelijk afhandelen van de bezwaarschriften.
Wanneer doet u uw toezegging, gedaan naar aanleiding van de motie Geurts c.s.3, die verzoekt betalingsrechten in december van dat jaar en uiterlijk januari van het volgende jaar uit te betalen, gestand om de Kamer te informeren over de planning van de betalingsrechten 2016?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn brief met het «Betaalschema GLB 2016» die uw Kamer recent heeft ontvangen.
Ziet u erop toe dat de betalingsrechten 2016 voor het merendeel, zoals voorafgaand aan 2015, worden uitbetaald in december? Welke voorbereidingen treft u hiertoe?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de Europese gesprekken, zoals gevraagd in de motie Geurts/Dik-Faber4, over de wijziging van de regeling voor extra directe betaling voor jonge boeren? Wanneer is hierover overleg gevoerd of is dit geagendeerd?
Met het Nederlands Agrarische Jongeren Kontakt (NAJK) is contact geweest over de wijziging van de Europese regeling voor extra directe betaling op het punt van het ingaan van de vijf jaar termijn. Eerder is afgesproken met het NAJK dat zij in de aanloop naar een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) dit punt nationaal en Europees agenderen. Daarnaast heb ik dit punt op het Speciaal Landbouw Comité van 7 november jongstleden ter sprake gebracht, in het kader van de bespreking over de Omnibus Verordening. Ik heb een voorstel tot wijziging van de tekst in de basisverordening gedaan. Een vervolgafspraak hierover met het NAJK staat gepland voor eind november.
De arrestatie van Koerdische politici in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «burgemeester belangrijke Koerdische stad in Turkije opgepakt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de burgemeester en loco-burgemeester van de stad Diyarbakir door de Turkse autoriteiten zijn opgepakt vanwege vermeende terrorisme gerelateerde zaken? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De twee co-burgemeesters Gültan Kışanak en Fırat Anlı zijn op 25 oktober aangehouden en op 30 oktober formeel gearresteerd. De Openbaar Aanklager meldt als tenlastelegging in de zaak van Kışanak het «lidmaatschap van een gewapende terroristische groepering» (Artikel 314/2 van het Turks strafrecht) en in de zaak van Anlı «poging om land af te scheiden onder staatssoevereiniteit» (Artikel 302/1 van het Turks strafrecht).
Hoeveel (pro)Koerdische politici zijn sinds juli 2015, toen het geweld in het zuidoosten van het land opnieuw ontvlamde, opgepakt dan wel ontslagen?
In de nacht van 3 november zijn dertien parlementariërs van de pro-Koerdische HDP opgepakt waaronder de partijleiders Selahattin Demirtaş en Figen Yüksekdağ. Tot op heden zijn tien van hen gearresteerd, de andere drie zijn voorwaardelijk vrijgelaten, lopende nader onderzoek. Daarnaast zijn in het zuidoosten van Turkije op het moment van schrijven 14 (co)burgemeesters gearresteerd; 17 (co)burgemeesters gearresteerd en ontslagen; 23 (co)burgemeesters gearresteerd, vrijgelaten en ontslagen en 3 (co)burgemeesters ontslagen. In aanvulling daarop zijn 42 lokaal verkozen bestuurders gearresteerd van wie er 37 zijn ontslagen.
Deelt u de opvatting dat het Turkse optreden tegen (pro)Koerdische politici buitensporig is en neerkomt op een ondermijning van de democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over deze ontwikkelingen. Turkije heeft het recht om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, zoals die uitgaan van de PKK. Deze dienen echter in overeenstemming te zijn met de grondbeginselen van de parlementaire democratie, de principes van de rechtsstaat en proportionaliteit. Nederland heeft dan ook aangedrongen op een gezamenlijke reactie van de EU lidstaten, zoals is uitgegaan per verklaring van 8 november. Hierin wordt Turkije opgeroepen om de beginselen van de parlementaire democratie te waarborgen, waaronder het respecteren van mensenrechten, de rechtsstaat en fundamentele rechten en vrijheden zoals het recht op een eerlijk proces.
Zoals eerder gesteld hecht het kabinet aan betrokkenheid van de Raad van Europa bij de beoordeling van de Turkse rechtsstaat. De Venetiëcommissie heeft eind september een opinie uitgebracht over het grondwettelijke amendement dat opheffing van de onschendbaarheid van parlementariërs mogelijk heeft gemaakt. De Venetiëcommissie stelt onder meer dat de onschendbaarheid zou moeten worden hersteld, omdat anders het parlement niet naar behoren kan functioneren. Daarnaast is de commissie van mening dat het proportionaliteitsbeginsel door deze maatregel is geschonden. Voorts hebben het Comité ter Preventie van Foltering (CPT), de Venetiëcommissie en de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa in de afgelopen maanden Turkije bezocht. Naar verwachting zullen hun bevindingen nog voor het einde van 2016 in diverse rapporten worden neergelegd. Nederland zet zich in voor openbaarmaking van alle rapporten, inclusief het rapport van het CPT.
Het kabinet constateert dat deze zorgwekkende ontwikkelingen het extra moeilijk maken om de gestrande Koerdische vredesbesprekingen weer op gang te krijgen. Een oplossing voor de Koerdische kwestie kan alleen op politieke wijze worden gevonden. Nederland blijft beide partijen dan ook oproepen die vredesbesprekingen te hervatten en het geweld te staken. Dit is in het belang van de burgers in het zuidoosten, die het meest te lijden hebben en het slachtoffer zijn van het voortduren van het geweld van beide kanten.
Bent u bereid om bij uw Turkse collega’s uw zorgen uit te spreken over de repressie tegen (pro)Koerdische politici? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
In uw brief van 6 oktober 2016 (Kamerstuk 34 361, nr. 10) schrijft u dat «Het Slowaakse voorzitterschap poogt met concrete tekstvoorstellen waar mogelijk tegemoet te komen aan de bezwaren en kanttekeningen. Hier lijkt men op onderdelen in te slagen.»; kunt u aangeven op welke onderdelen men lijkt te slagen tegemoet te komen aan de bezwaren en kanttekeningen van de lidstaten? Kunt u tevens per onderdeel aangeven hoe de tekstvoorstellen tegemoet komen aan de bezwaren van Nederland?
Tijdens de artikelsgewijze behandeling onder het Slowaaks voorzitterschap is tot nu toe gebleken dat nagenoeg alle artikelen verschillend worden gewogen door de lidstaten. Er lijkt grofweg een onderscheid te ontstaan tussen drie categorieën.
De eerste categorie betreft de artikelen die de lidstaten als acceptabel lijken te bestempelen, bijvoorbeeld dat in de Kiesakte wordt benadrukt dat de leden van het Europees parlement worden gekozen als vertegenwoordigers van de burgers van de Unie of de mogelijkheid -nadrukkelijk niet de verplichting – voor lidstaten tot het invoeren van briefstemmen, elektronisch stemmen of internetstemmen.
De tweede categorie betreft artikelen die de lidstaten als onacceptabel lijken te bestempelen zoals de voorstellen met betrekking tot een gemeenschappelijk kiesdistrict, de «Spitzenkandidaten» van de Europese politieke partijen, de vaststelling van de verkiezingsdatum door het Europees parlement en het vaststellen van uitvoeringshandelingen door de Raad met gekwalificeerde meerderheid.
De tekstvoorstellen van het voorzitterschap richten zich met name op de derde (grootste) categorie artikelen. Dit zijn de artikelen die door de lidstaten worden overwogen maar waaraan zowel principiële als praktische bezwaren kleven. Voorbeelden hiervan zijn de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van het Europees parlement met het lidmaatschap van een regionaal parlement met wetgevende bevoegdheden, de termijnen voor de vaststelling van de kandidaten- en kiezerslijsten en het publiceren van de verkiezingsuitslagen door de lidstaten. Het lijkt mogelijk in de Raad overeenstemming te bereiken over tekstvoorstellen ter zake, die in meer of mindere mate de voorstellen van het Europees parlement wijzigen.
Dit ligt anders voor de artikelen over de invoering van een verplichte kiesdrempel in de lidstaten, de regels over het vaststellen van de kandidatenlijsten door de politieke partijen die deelnemen aan de verkiezing van het Europees parlement, het stemmen door EU burgers vanuit derde landen, en de regels omtrent verplichte zichtbaarheid van Europese politieke partijen. Hiervan kan op dit moment geen inschatting worden gegeven of hier binnen de Raad tot overeenstemming wordt gekomen.
Gezien het feit dat de onderhandelingen gaande zijn is het niet mogelijk om in te gaan op de concrete suggesties zelf. Voor Nederland blijft het kabinetsstandpunt zoals verstuurd aan uw Kamer op 3 december 2015 leidend in de afweging van de verschillende tekstsuggesties, waarbij vanzelfsprekend conform de op 28 januari 2016 gedane toezegging ook terdege rekening wordt gehouden met de kritische benadering van uw Kamer (zie ook het antwoord op vraag 2).
Voorts schrijft u in uw brief: «Het kabinet beoordeelt deze tekstvoorstellen aan de hand van het kabinetsstandpunt van 3 december 2015 (Kamerstuk 34 166, nr. 23) en legt hierbij in het bijzonder de nadruk op het belang van het waarborgen van de vrijheid van vereniging door politieke partijen en de vrijheid van nieuwsgaring. Voorstellen die hier niet mee in overeenstemming zijn worden niet gesteund.»;in hoeverre weegt u ook de andere principiële en praktische bezwaren die zijn gedeeld tijdens het Algemeen overleg Herziening Europese Verkiezingsakte op 28 januari 2016? Hoe moet bovenstaande passage worden gewaardeerd in het licht van de gedane toezegging tijdens dit Algemeen overleg dat de breed gedeelde kritiek van de Kamer «natuurlijk een uitvloeisel in de Raadsbesprekingen zou krijgen»?
Gelet op het grote belang dat zowel het kabinet als uw Kamer hecht aan het waarborgen van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van nieuwsgaring heb ik hier in mijn brief van 6 oktober jl. expliciet aan gerefereerd. Dat laat echter onverlet dat bij de bespreking van de overige onderdelen van het voorstel waar nodig de principiële en/of praktische kanttekeningen die het kabinet in het kabinetsstandpunt van 3 december 2015 kenbaar heeft gemaakt naar voren zijn en worden gebracht 1. Vanzelfsprekend wordt conform de op 28 januari 2016 gedane toezegging bij deze beoordeling ook terdege rekening gehouden met de kritische benadering van uw Kamer.
Welke lidstaten hechten belang aan een spoedig akkoord over (onderdelen van) het voorstel?
Verschillende lidstaten vinden het van belang dat de wijzigingen van de Kiesakte van toepassing zijn voor de aanstaande verkiezingen in 2019. Dit is ook de inzet voor het Europees parlement. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat in de nationale rechtsstelsels soms nog nadere voorwaarden aan de inwerkingtreding worden gesteld. Zo schrijft het Belgisch recht bijvoorbeeld voor dat alle 28 nationale parlementen een jaar voor de Europees Parlementsverkiezingen het voorstel geratificeerd moeten hebben. Mede daarom hechten deze lidstaten aan voortgang en lijkt het huidige voorzitterschap graag een volgende stap te willen zetten. Daarnaast speelt nationale wet- en regelgeving in sommige lidstaten zelf een rol. In Duitsland bestaat bijvoorbeeld de wens om de Kiesakte aan te passen na een uitspraak van het Constitutioneel Hof, waarin de Duitse kiesdrempel voor de Europees Parlementsverkiezingen werd afgeschaft.
Bent u bereid conform de motie Taverne c.s. (Kamerstuk 34 361, nr. 3) de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over alle onderdelen van het voorstel waarop zich een duidelijke meerderheid begint af te tekenen in de Raad, bijvoorbeeld in de vorm van een politiek akkoord of een gemeenschappelijke benadering?
Ja.
Bent u bereid conform de genoemde motie de Kamer te informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen?
In het debat naar aanleiding van het VSO over de herziening van de Kiesakte op 17 december jl. heb ik in dit kader opgemerkt dat het niet voorstelbaar is dat de regering, in het geval dat de Kamer tot de conclusie komt dat het voorstel niet acceptabel is, akkoord zal gaan met de vaststelling van het voorstel in de Raad van de Europese Unie2. Dit standpunt geldt nog steeds.
Bent u bereid deze vragen binnen drie weken te beantwoorden, gelet op de politieke druk die onder andere wordt uitgeoefend tijdens het huidig voorzitterschap?
Ja.
Het bericht dat het mandaat voor de VN-missie in Mali dubbelzinnig is |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Militairen en experts: mandaat Mali dubbelzinnig»?1
Het kabinet is van oordeel dat het mandaat van MINUSMA duidelijk is. De belangrijkste taak van MINUSMA is ondersteuning van de uitvoering van het vredesakkoord, dat door alle Malinese partijen is ondertekend. In dit akkoord zijn ook afspraken gemaakt over de terugkeer van de overheid naar het noorden van Mali. Concrete stappen die worden gezet ten behoeve van de uitvoering van het akkoord, zoals het instellen van gezamenlijke patrouilles in het noorden van het land en het installeren van interim- besturen, vinden plaats op basis van overeenstemming tussen alle gewapende groepen en de Malinese regering. MINUSMA speelt hierbij een ondersteunende rol en faciliteert de dialoog tussen de gewapende groepen onderling en de Malinese regering. Daarnaast ziet de missie toe op naleving van het staakt-het-vuren. Het mandaat van MINUSMA is voldoende robuust om indien noodzakelijk proactief op te treden.
Deelt u de mening dat het mandaat voor de VN-missie dubbelzinnig is, omdat de troepen onafhankelijk moeten zijn, terwijl zij tegelijkertijd de Malinese regering ondersteunen bij de opbouw van de staat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke lessen heeft u getrokken uit de opmerkingen en het rapport van VN-diplomaat Lakhdar Brahimi, waarin hij stelt dat de VN steeds minder wordt gezien als onpartijdig?
Zoals ook in de kamerbrief van 2 september 2016 over de Nederlandse inzet in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Kamerstuk 26 150, nr. 154) wordt toegelicht, vereist de verdere hervorming en verbetering van vredesmissies blijvend de aandacht van het kabinet. Nederland is actief betrokken bij discussies binnen VN-verband over dit onderwerp. De aanbevelingen uit het Brahimi-rapport van 2000, maar ook recentere evaluaties, vormen hierbij een belangrijke leidraad. De VN heeft in 2015 drie grote evaluaties uitgevoerd op het terrein van vredesoperaties, vredesopbouw en de positie van vrouwen in conflictgebieden (VNVR resolutie 1325). Een van de terugkerende conclusies is de noodzaak voor een geïntegreerde benadering, waarbij de samenhang op het gebied van veiligheid, stabiliteit, ontwikkeling en een inclusief politiek proces centraal staat.
Erkent u dat deze partijdigheid oorzaak kan zijn van de vele aanvallen op VN-militairen? Zo nee, hoe verklaart u de aanvallen op blauwhelmen?
De aanvallen op blauwhelmen betreffen terroristische aanvallen door groeperingen die het vredesakkoord niet hebben ondertekend en daarom ook niet betrokken zijn bij de uitvoering daarvan. Deze aanslagen hebben een terroristisch oogmerk en worden gepleegd omdat deze groeperingen, mede gemotiveerd door criminele doelstellingen, hun eigen bewegingsvrijheid in Mali willen vergroten. De aanwezigheid van internationale troepen in Noord-Mali beperkt deze bewegingsvrijheid en daarom vormen VN-militairen een doelwit voor terroristen.
Hoe verklaart u het geweldsincident waarbij een Nederlandse commandant door een «ziedende rebellenleider werd beschuldigd van partijdigheid»?
In dit fragment uit de documentaire «De Missie» wordt gerefereerd aan het incident op 20 januari 2015, waarbij een Nederlandse Apache-helikopter een Hellfire raket heeft afgevuurd op een stelling van de Mouvement National de Libération de l’Azawad (MNLA). Deze actie was bedoeld om, in overeenstemming met het mandaat, de burgerbevolking en eigen VN-troepen te beschermen. Uw Kamer is over dit incident geïnformeerd in de brief «Tussentijdse evaluatie Nederlandse inzet MINUSMA» van 7 mei 2015 (Kamerstuk 29 521, nr. 292).
Wat wordt ondernomen tegen de onduidelijke instructies voor VN-militairen als het gaat om het gebruik van geweld?
De VN-veiligheidsraad heeft duidelijke en bruikbare instructies (Rules of Engagement) aan MINUSMA verstrekt. Er is bij de Nederlandse operationele commandanten geen sprake van onduidelijkheid over het gebruik van geweld.
Deelt u de mening van Defensiespecialist Dick Zandee van Clingendael: «Echte onpartijdigheid – zoals de VN nastreven – is in Mali eigenlijk onmogelijk?» Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer militairen zoals Peter Gordijn, die niet langer willen deelnemen aan VN-missies? Welke lessen trekt u hieruit?
Nederlandse militairen worden voorbereid op, en ingezet in, uiteenlopende operaties, waaronder VN-missies.
Maakte het onduidelijke mandaat deel uit van de discussie over Nederlandse verlenging van de VN-missie in Mali? Zo ja, wat was de conclusie?
Het mandaat van de missie vormt een onderdeel van het Toetsingskader en is daarmee onderdeel van de Nederlandse politieke besluitvorming over verlenging. Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vraag 1, 2, 7 en 10 is het kabinet van mening dat het mandaat van MINUSMA duidelijk is.
Gaat u bij de VN aandringen op verduidelijking van het onduidelijke mandaat? Zo nee, is voortzetting van de missie dan nog verstandig? Hoe voorkomt u voortgaande problemen met het mandaat, zoals beschreven in NRC?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Botsing Aruba en Nederland over gouverneur’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Botsing Aruba en Nederland over gouverneur»?1
Ja
Is het waar dat de Rijksministerraad eenzijdig een niet door Aruba voorgedragen persoon tot gouverneur van Aruba heeft benoemd?
De benoeming van de (waarnemend) Gouverneurs vindt op basis van het Statuut voor het Koninkrijk en het Reglement van Orde voor de Gouverneur plaats door de Koninkrijksregering. Tot de voordracht wordt besloten door de Rijksministerraad op voorstel van de Minister van BZK. Het verdient de voorkeur dat een kandidaat, die naar verwacht op draagvlak in de Rijksministerraad kan rekenen, wordt voorgedragen op (schriftelijke) aanbeveling van de ministerraad van het betrokken land. Ondanks het feit dat de tweede termijn van Gouverneur Refunjol reeds op 1 mei 2016 verliep en ondanks regelmatig overleg ontstond er geen zicht op een aanbeveling vanuit Aruba die op draagvlak zou kunnen rekenen. De Rijksministerraad is vervolgens overgegaan tot het doen van een voordracht. Het benoemingsbesluit is aldus rechtmatig tot stand gekomen. De Minister-President van Aruba en ik hebben op 18 oktober jl. met elkaar teruggekeken op het overleg dat in de afgelopen anderhalf jaar heeft plaats gevonden. Wij zijn daarbij tot de volgende conclusies gekomen: De benoeming is het resultaat van een proces dat geen schoonheidsprijs verdient. De Minister van BZK is zich hiervan bewust. Nu de benoeming van een nieuwe gouverneur bij koninklijk besluit is geformaliseerd, legt de regering van Aruba zich hier in het belang van de relaties binnen het Koninkrijk, bij neer. Wij hebben ons voorgenomen de komende periode de samenwerking ook op andere terreinen te intensiveren en de wederzijdse voordelen van het Koninkrijk te bevorderen.
Is het waar dat alleen de ministerraad van Aruba kandidaten kan voordragen voor de functie van gouverneur?
Zie antwoord vraag 2.
Is de voordracht voor benoeming tot gouverneur van Aruba voorbereid binnen de geldende juridische en bestuurlijke kaders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft deze benoeming voor de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en Aruba?
Ik verwijs naar het slot van de conclusies van het gesprek met de Minister-President van Aruba. Ik kijk dan ook uit naar een vruchtbare samenwerking met Aruba.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór maandag 24 oktober 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De Nederlandse positie inzake een AVVN-resolutie over een internationaal verbod op kernwapens |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt de in het kader van de 71ste AVVN opgestelde concept-resolutie van Mexico, Oostenrijk en andere landen (over de noodzaak om onderhandelingen te initiëren over een verdrag dat kernwapens verbiedt) zich tot bestaande NAVO-verplichtingen?
Hoeveel NAVO-bondgenoten hebben aangekondigd de resolutie te zullen steunen? En hoeveel NAVO-bondgenoten hebben tijdens de AVVN meeonderhandeld over de resolutie?
Hoe zou een «voor»-stem van een NAVO-bondgenoot zich verhouden tot de geldende doctrine die stelt dat de NAVO een «nucleaire alliantie» is, hetgeen alle NAVO-bondgenoten, inclusief Nederland, onlangs nog bevestigden in het communiqué van de NAVO-top in Warschau?1
Hoe zou een eventuele «voor»-stem van Nederland zich verhouden tot de nucleaire taak die Nederland in NAVO-verband heeft?
Hoe zou de resolutie, en later de aanvang van onderhandelingen over een verdrag dat kernwapens verbiedt, zich verhouden tot het Non-proliferatieverdrag (NPV)? Is het kabinet nog steeds van mening dat het NPV de hoeksteen zou moeten zijn van het nucleaire ontwapeningsbeleid? En is het kabinet van mening dat de resolutie het NPV zou uithollen? Zo neen, waarom niet?
Hoe beoordeelt het kabinet het nucleaire spierballenvertoon van de Russische Federatie, dat zich bijvoorbeeld manifesteert in de vorm van stationering van Iskander-raketten in Kaliningrad2 en de diverse opmerkingen over de gereedheid van het Russische nucleaire arsenaal?
Deelname aan onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens |
|
Harry van Bommel , Marianne Thieme (PvdD), Selçuk Öztürk (GrKÖ), Michiel Servaes (PvdA), Rik Grashoff (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de motie van het lid Servaes c.s. over «doeltreffende maatregelen, waaronder de start van onderhandelingen over een internationaal verbod op nucleaire wapens»1 en de motie van het lid Sjoerdsma c.s. over inhoudelijk deelnemen aan internationale besprekingen over een dergelijk verdrag?2
De schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66), Servaes (PvdA), Van Bommel (SP), Voordewind (ChristenUnie), Grashoff (GroenLinks), Thieme (PvdD) en Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk), vraagnummer 2016Z19120, zijn beantwoord middels de brief «Onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens» (Kamerstuk 33 783, nr. 23).
Begrijpt u dat een meerderheid van de Tweede Kamer, gezien de aangenomen moties, een vóórstem had verwacht bij de stemmingen over het rapport van de Open Ended Working Group (OEWG) over nucleaire ontwapening waarin onder meer de aanbeveling is opgenomen om in 2017 te starten met onderhandelen over een nieuw juridisch instrument om kernwapens te verbieden en te elimineren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek toelichten waarom Nederland niet in kon stemmen met paragraaf 67 van het OEWG-rapport waarin deze aanbeveling is opgenomen? Kunt u aangeven waarom deze paragraaf «afbreuk deed aan jaren werk» en «zowel het gehele NPV-acquis als het Nederlands beleid van de laatste 25 jaar» ondermijnde, zoals u stelt in het recente Schriftelijk Overleg over de Algemene Vergadering van de Verenigde Natioes (AVVN)?3
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet juist zo dat in het eindrapport bewust ruimte is gelaten voor verschillen van inzicht tussen de deelnemende landen aan de OEWG over de waarde van andere maatregelen voor non-proliferatie en nucleaire ontwapening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u meer inzicht geven in het verloop van de discussie over dit thema binnen de NAVO? Op welke wijze heeft Nederland getracht om bruggen te bouwen tussen NAVO-landen en overige deelnemers aan de OEWG?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er zich van bewust dat er op dit moment in de AVVN een resolutie voorligt van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid-Afrika en Nigeria om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens? Bent u bereid deze resolutie mede te ondertekenen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bij de stemmingsronde over de ingediende resoluties bij de AVVN vóór de resolutie van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid Afrika en Nigeria, om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens, te stemmen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de inschatting dat de resolutie zeer waarschijnlijk aangenomen zal worden door een meerderheid van landen binnen de AVVN?
Zie antwoord vraag 1.
Indien dit inderdaad het geval is en er daadwerkelijk een conferentie in 2017 zal plaatsvinden over een verdrag voor een verbod op nucleaire wapens, bent u dan nog altijd voornemens om conform de motie Sjoerdsma c.s. deel te nemen aan deze internationale bijeenkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 21 oktober te beantwoorden, dus nog voordat de daadwerkelijke stemming plaatsvindt over de resolutie waarin wordt voorgesteld om in 2017 te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht over Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onzekere Tijd voor Thailand»?1
Ja.
Waarop baseert u de stelling dat het niet in het voordeel van Van Laarhoven is om nu over zijn situatie te beginnen?
Het moment betrof 14 oktober jl., de dag nadat de Thaise Koning Bhumibol Adulyadej overleed en Thailand de eerste dag van een lange periode van rouw was ingegaan.
Van welke omstandigheden moet er sprake zijn voordat u het in het voordeel van Van Laarhoven acht om over zijn situatie te beginnen?
Ik ben goed bekend met de medische situatie en de detentieomstandigheden van de heer Van Laarhoven. Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen over de situatie van de heer Van Laarhoven in september van dit jaar is aangegeven, onderhoudt de Nederlandse ambassade in Bangkok over zaken betreffende de detentieomstandigheden en gezondheid van de heer Van Laarhoven, mede op aangeven van de heer Van Laarhoven zelf, regelmatig contact met de penitentiaire instelling waar hij verblijft.
Omdat Thailand een land is waar de detentie-omstandigheden in het algemeen tekort schieten, komt de heer Van Laarhoven, net als alle andere Nederlandse gedetineerden in Thailand die hebben aangegeven consulaire bijstand te wensen, in aanmerking voor het «aanvullend maatwerkpakket» in het kader van het met de Tweede Kamer in 2014 afgesproken beleid voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland 2). Zo krijgt ook de heer Van Laarhoven bezoeken van ambassademedewerkers, een maandelijkse gift, indien noodzakelijk medicijnen alsook extra zorg en socialisatie via Reclassering Nederland. De frequentie van de bezoeken door de ambassade in het kader van consulaire bijstand is afhankelijk van de situatie van de gedetineerde en de omstandigheden in de gevangenis. De ambassade in Bangkok heeft regelmatig en frequent contact gehad met de heer Van Laarhoven sinds zijn arrestatie, zowel tijdens bezoeken als per brief. In 2016 is de heer Van Laarhoven vijf keer door een medewerker van de ambassade bezocht, waavan één keer met een aan de ambassade verbonden arts. Verder werd de heer Van Laarhoven twee keer bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland alsook door een medewerker van Epafras.
De Nederlandse ambassade in Thailand onderhoudt proactief contact met de penitentiaire inrichting waar de heer Van Laarhoven verblijft. Na afloop van bezoeken aan hem door ambassademedewerkers wordt gesproken met de gevangenisleiding over het welzijn van de heer Van Laarhoven. Eventuele zorgen of misstanden worden in deze gesprekken aan de orde gesteld. De verantwoordelijkheid voor de detentieomstandigheden van heer Van Laarhoven ligt immers bij de lokale autoriteiten. In die gesprekken is onder andere de medische toestand van de heer Van Laarhoven onder de aandacht gebracht.
De situatie van de heer Van Laarhoven wordt ook proactief opgebracht bij elk contact met de relevante Thaise autoriteiten. Zo is in oktober jl. en marge van mijn bezoek op directeursniveau contact geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken met de boodschap dat Nederland het van belang acht dat de Thaise autoriteiten de zaak van de heer Van Laarhoven goed in de gaten houden, in het bijzonder is aangedrongen op goede omstandigheden in de gevangenis en een spoedige rechtsgang. Ook is in oktober jl. de zaak van de heer Van Laarhoven op directeursniveau opgebracht tijdens het Global Consular Forum in Seoul, met dezelfde boodschap en bijzondere aandacht voor de benodigde medische zorg.
De heer Van Laarhoven heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling. In contacten met de Thaise overheid dringt het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan op een spoedige rechtsgang.
In het antwoord van 7 april 2016 (nr. 2218) op vragen van uw Kamer gaf ik aan dat Nederland geen consulaire bijstand kan verlenen aan de partner van de heer Van Laarhoven, omdat die niet de Nederlandse maar de Thaise nationaliteit heeft. Het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen maakt alleen de toegang tot gedetineerden met de nationaliteit van de zendstaat mogelijk.
Zolang de rechtsgang in Thailand nog niet geheel is doorlopen, kan nog geen sprake zijn van eventuele overbrenging naar Nederland. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal ik hiervoor vanzelfsprekend aandacht vragen.
Wat bent u te weten gekomen over de situatie van Johan van Laarhoven en zijn vrouw in uw gesprekken met ambassademedewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de ambassademedewerkers advies gegeven over hoe en wanneer u de Thaise autoriteiten aan kan spreken over de situatie van Van Laarhoven en zijn vrouw? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u hier niet om gevraagd? Zo ja, hoe luidde dit advies?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u nog van andere instanties of medewerkers advies gekregen over hoe en wanneer u het beste in gesprek kan treden met de Thaise autoriteiten over Johan van Laarhoven en zijn vrouw? Zo ja, hoe luidde dit advies? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u hier niet om gevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta bezocht? Zo ja, waarover heeft u gesproken tijdens dit bezoek? Zo nee, waarom heeft u hen niet bezocht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat het van belang is dat het hoger beroep van Van Laarhoven niet te lang duurt? Wanneer duurt het hoger beroep volgens u te lang?
Zie antwoord vraag 3.
Spant u zich op enigerlei wijze in om de omstandigheden waarin Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta zich bevinden te verbeteren? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zich in verleden ingespannen om de omstandigheden waarin Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta zich bevinden te verbeteren? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Spant u zich op enigerlei wijze in om Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta naar Nederland te krijgen? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ooit met uw Thaise ambtscollega’s gesproken over Van Laarhoven en zijn vrouw? Zo ja, waarover heeft u gesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u in de toekomst in gesprek gaan met uw Thaise ambtscollega’s om zo Van Laarhoven en zijn vrouw naar Nederland te halen? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Wit-Rusland weer begonnen is met het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Wit-Rusland in de laatste maanden minimaal één persoon heeft geëxecuteerd, minimaal vier personen heeft veroordeeld tot de doodstraf en dat diverse lopende zaken zeer waarschijnlijk zullen resulteren in een veroordeling tot de doodstraf?
Het kabinet heeft kennis genomen van de berichten en maakt zich onverminderd zorgen over de recente uitspraken en de toepassing van de doodstraf. De Wit-Russische autoriteiten hanteren een hoog niveau van geheimhouding betreffende de doodstraf en maken geen officiële cijfers bekend. In het onderzoeksrapport van The International Federation for Human Rights (FIDH), waar het artikel «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped» op gebaseerd is, staat dan ook dat het exacte aantal van executies onbekend is. Wel maakt het rapport aannemelijk dat sinds 2000 de doodstraf gemiddeld twee tot drie keer per jaar is opgelegd en twee tot drie keer per jaar is uitgevoerd.
Nederland blijft zich consequent uitspreken tegen de doodstraf. De doodstraf wordt door Nederland gezien als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederland zet zich in EU-verband onverminderd in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. Secretaris-generaal van de Raad van Europa Jagland heeft zich, ook namens Nederland, uitgesproken tegen het uitvoeren van de doodstraf in Wit-Rusland.
Kunt u tevens bevestigen dat dit een negatieve trendbreuk is met de periode tussen 2013 en 2015 waarin de doodstraf niet of nauwelijks werd uitgesproken of uitgevoerd in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de hervatting van het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf op gespannen voet staat met het besluit van de EU eerder dit jaar om het grootste gedeelte van de sancties tegen Wit-Rusland op te heffen?
De EU zet zich in voor universele afschaffing van de doodstraf en is wereldwijd een van de meest actieve actoren op dit terrein. Zowel in bilaterale betrekkingen als in multilaterale fora spreekt de EU zich met grote regelmaat uit over de doodstraf. Daarnaast is de EU de grootste donor voor ngo’s die zich inzetten tegen de doodstraf. Echter, de EU stelt niet automatisch sancties in voor landen waar de doodstraf wordt uitgevoerd.
De EU stelde in 2010 sancties in tegen Wit-Rusland naar aanleiding van de onvrije verkiezingen van 2010, het gevangenzetten van politieke tegenstanders, journalisten en activisten uit het maatschappelijk middenveld en het smoren van vreedzame protesten. Deze sancties stonden niet in verband met het uitvoeren of opleggen van de doodstraf. In reactie op de vrijlating van alle politiek gevangen in 2015 verlengde de Raad de reeds opgeschorte sancties tegen verschillende individuen en entiteiten niet. De sancties tegen vier personen die ervan worden verdacht direct betrokken te zijn bij de verdwijning van politieke dissidenten, alsmede het wapenembargo, werden wel verlengd. De EU behield daarmee druk die van het sanctieregime uitgaat, tegelijk stelt de mogelijkheid van kritisch engagement de EU in staat de autoriteiten aan te spreken op de voortgang op het gebied van mensenrechten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er «een aantal evenementen worden opgezet met VN-instanties om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf»?2 Zo ja, wat voor evenementen hebben er plaatsgevonden? Hoe beoordeelt u op dit moment de effectiviteit van deze evenementen?
Ja. De Wit-Russische autoriteiten hebben begin dit jaar te kennen gegeven voortgang te willen boeken op het gebied van mensenrechten. In samenwerking met VN-instanties is een aantal evenementen opgezet om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf. Zo organiseerde bijvoorbeeld UNDP in maart jl. een seminar over de doodstraf, waaraan zowel de Wit-Russische autoriteiten als verscheidene ngo’s hebben deelgenomen. Gezamenlijk hebben zij gesproken over eventuele vervolgstappen richting een moratorium op de doodstraf. Het is positief dat dit onderwerp op deze manier bespreekbaar is gemaakt, al kan pas op de langere termijn worden beoordeeld wat uiteindelijk de effectiviteit is van dergelijke initiatieven.
Heeft u tevens kennisgenomen van het OVSE-rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jongstleden? Zo ja, deelt u de stevige conclusies dat fundamentele vrijheden structureel worden geschonden en dat er serieuze onregelmatigheden hebben plaatsgevonden?3
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jl. Het kabinet deelt de conclusies van de OVSE.
Deelt u de mening van activisten in Wit-Rusland dat de verkiezing van slechts twee oppositieleden in het Wit-Russische parlement feitelijk van hogerhand geregisseerd is, bedoeld is om het Westen vriendelijk te stemmen terwijl er in de praktijk niets zal veranderen?4
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de Wit-Russische autoriteiten weinig gehoor hebben gegeven aan de aanbevelingen van ODIHR en wederom strakke controle hebben uitgeoefend op de verkiezingen. Over de vraag of de verkiezing van twee oppositieleden «geregisseerd» is, doet het kabinet geen uitspraak. Nederland zal de Wit-Russische autoriteiten consequent blijven aanmoedigen de aanbevelingen van ODIHR volledig op te volgen en te implementeren, opdat deze omgezet worden in concrete verbeteringen van de democratische ontwikkeling van Wit-Rusland.
Hoe beoordeelt u het besluit tot opheffing van het grootste deel van de EU-sancties tegen Wit-Rusland in februari van dit jaar in het licht van de genoemde bevindingen over het opnieuw uitspreken en uitvoeren van de doodstraf en de stevige conclusies over de parlementsverkiezingen van 11 september jl.?
In reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangen in Wit-Rusland heeft de EU op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. besloten om de sancties tegen de 170 individuen en drie bedrijven, die reeds in oktober 2015 waren opgeschort, niet te verlengen. Het kabinet ondersteunt de duurzame transformatie naar een democratische rechtstaat in Wit-Rusland door middel van het voeren van dialoog enerzijds en druk blijven uitoefenen met het sanctie-instrument anderzijds. Het wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000 zijn nog steeds van kracht. Deze maatregelen, en de situatie in Wit-Rusland in bredere zin, worden regelmatig in Raadskader besproken.
Wanneer staat de discussie over EU-sancties richting Wit-Rusland weer op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het schrappen van de sancties eerder dit jaar van tijdelijke aard kan zijn en dat deze «ook weer opnieuw ingesteld [kunnen] worden»?5
Ja.
Bent u, in het licht van bovengenoemde bevindingen, bereid om de discussie over EU-sancties tegen Wit-Rusland opnieuw aan te zwengelen in de Raad Buitenlandse Zaken en te bepleiten dat het eerdere besluit om sancties te verlichten zo spoedig mogelijk moet worden herroepen?
Het kabinet is van mening dat met kritisch engagement uiteindelijk meer kan worden bereikt dan met nieuwe sanctiemaatregelen. Door Wit-Rusland niet te isoleren, maar op bepaalde punten toenadering te zoeken, vergroot de EU haar beïnvloedingsmogelijkheden. Het door de UNDP georganiseerde seminar over de doodstraf, waar Nederland actief aan deelnam, laat zien dat het beleid van kritisch engagement kan bijdragen aan het ontstaan van een maatschappelijke dialoog over een gevoelig onderwerp als de doodstraf.
Nederland zet zich ervoor in dat de EU Wit-Rusland blijft aanspreken op de mensenrechtensituatie, inclusief de doodstraf, en blijft aandringen op democratische hervormingen. Nederland monitort de ontwikkelingen op dit gebied dan ook nauwlettend. Het is van belang dat de EU voldoende druk behoudt op Wit-Rusland om voortgang te maken. Een eensgezinde boodschap vanuit de EU is hierbij essentieel. Het kabinet is van mening dat de EU op deze wijze optimaal invloed kan uitoefenen op de verbetering van de situatie in Wit-Rusland.
De bescherming van Nederlandse militairen tegen jihaddrones in Irak |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er in Irak een aanslag is gepleegd op Franse militairen en Peshmerga-strijders met behulp van een met explosieven beladen drone?1
Ja.
Heeft deze droneaanval plaatsgevonden nabij één van de locaties waar de Nederlandse militairen in Irak zich ophouden?
De droneaanval is waarschijnlijk uitgevoerd op ongeveer 15 tot 20 kilometer van een locatie waar ook Nederlandse militairen aanwezig zijn.
Welke risico’s lopen de Nederlandse militairen om ook aangevallen te worden door jihaddrones? Zijn de militairen op dit gevaar gewezen?
Zodra Nederlandse militairen in Irak zich aan het front en enkele kilometers daarachter bevinden, lopen ze het risico van een aanval met een UAV die is voorzien van een explosieve lading die kan worden afgeworpen. Het is ook mogelijk dat de UAV in zijn geheel explodeert. De Nederlandse militairen verzorgen de huidige trainingen in Erbil en Bagdad op veilige afstand van het front. Defensie besteedt in de voorbereiding op een uitzending aandacht aan alle gevaren waaraan personeel kan worden blootgesteld, dus ook aan het gevaar van drones.
Op welke wijze worden de Nederlandse militairen in Irak, maar ook elders op missie, beschermd tegen dergelijke drone-aanvallen? Over welke capaciteit beschikt u om deze drones te detecteren en uit te schakelen? Op welke termijn kunt u die capaciteit inzetten in Irak?
Defensie bereidt haar personeel voor op droneaanvallen. In verband met de veiligheid worden hierover verder geen mededelingen gedaan. De dreiging van offensieve drones en kleine UAV’s is relatief nieuw en ontwikkelt zich snel, zowel in missies als in Nederland. Defensie beschikt over een beperkte capaciteit om drones te detecteren en heeft een uitbreiding daarvan gepland in 2023. Defensie heeft thans wapens in gebruik die niet specifiek zijn bestemd voor het uitschakelen van drones, maar daarvoor wel kunnen worden gebruikt. Defensie neemt deel aan diverse technologieontwikkelingsprojecten om de afweer tegen drones verder te verbeteren. Vooralsnog kan in Irak de dreiging van drones grotendeels worden ondervangen met de bestaande procedures en middelen.
Hoe beoordeelt u de analyse dat islamitische terreurgroepen als Islamitische Staat, Al-Qaeda en Hezbollah in toenemende mate met explosieven beladen drones inzetten om dood, verderf en paniek te zaaien?2
Het aantal meldingen van het gebruik van UAV’s met een explosieve lading in Syrië en Irak door voornamelijk ISIS neemt toe. Het militaire effect is tot op heden zeer beperkt.
Waarom heeft u onlangs besloten de aanschaf van drone-detectiecapaciteit opnieuw uit te stellen?3
De dreiging van offensieve drones en kleine UAV’s is relatief nieuw en ontwikkelt zich snel. Daarom is besloten de capaciteit om kleine UAV’s te detecteren op te nemen in het project «Counter Rockets, Artillery and Mortars(C-RAM) en Class 1 UAV-detectiecapaciteit». Niet alle behoeften kunnen tegelijkertijd worden geaccommodeerd. Daarom wordt het project «C-RAM en Class 1 UAV-detectiecapaciteit» met één jaar vertraagd.
Bent u bereid om de aanschaf van drone-detectiecapaciteit juist te versnellen zodat onze militairen ook tegen hedendaagse gevaren beschermd kunnen worden?
Zie de antwoorden 3, 4 en 6.
Het besluit van de Britse regering om gelden ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit te bevriezen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Britain suspends millions of aid payments to Palestine amid claims cash is handed to terrorists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Britse regering bij monde van de Secretary of State for International Development heeft aangekondigd hulp aan de Palestijnse Autoriteiten te bevriezen zolang onduidelijkheid blijft bestaan over het al dan niet doorsluizen van geld naar de PLO ten behoeve van «salarissen» voor terroristen?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Het Verenigd Koninkrijk herijkt momenteel diens ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden. Er is geen sprake van opschorten van een reeds geplande betaling of het bevriezen van het totale ontwikkelingsprogramma.
De Britse Minister voor Internationale Ontwikkeling, Priti Patel, heeft benadrukt dat het VK zich stevig zal blijven inzetten voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit en opbouw van de Palestijnse instituties. Doel van de herijking is om te verzekeren dat het Verenigd Koninkrijk met zijn ontwikkelingsprogramma maximale impact bereikt. Ook Nederland is bezig met een herijking van het ontwikkelingsprogramma voor de Palestijnse Gebieden, binnen de huidige prioriteiten, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de IOB evaluatie «How to break the vicious circle: evaluation of Dutch Development Cooperation in the Palestinian Territories 2008–2014» (Kamerstuk 23 432, nr. 441).
Deelt u de zorg van de Britse regering over de besteding van Europese hulpgelden en in het bijzonder de zorg over het betalen van salarissen van terroristen?
Het kabinet spant zich in, samen met gelijkgezinde landen, om de druk op de Palestijnse Autoriteit en PLO op te voeren om het systeem van uitkeringen aan gevangenen te veranderen en spreekt de Palestijnse Autoriteit en PLO hierop aan. De betalingen hangen nog steeds af van de duur van de detentie en niet de sociaaleconomische omstandigheden van de gedetineerde en zijn of haar familie. Door het verbinden van de lengte van de detentie aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat de gewelddadige acties richting Israël worden ondersteund of beloond. Het kabinet pleit ervoor dat de Palestijnen daarom dit systeem veranderen. Mede dankzij de Nederlandse inspanningen worden de zorgen door meer EU lidstaten gedeeld. Het kabinet zal doorgaan op de ingeslagen weg om binnen de EU steun te vergaren om de Palestijnse Autoriteit te overtuigen dat het systeem veranderd moet worden.
Vanzelfsprekend besteedt het kabinet daarom, net als de rest van de EU, veel aandacht en zorg aan het voorkomen van betalingen aan Palestijnse gedetineerden met donorgeld. Er zijn gedegen waarborgen op de betalingen aan de Palestijnse Autoriteit uit bilaterale programma’s en/of uit programma’s van de EU.
Voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit heeft de EU Pegase opgezet, een specifiek fonds dat salarissen en uitkeringen betaalt aan Palestijnse ambtenaren.
Pegase draagt niet bij aan de financiële ondersteuning van Palestijnse (ex-) gevangenen of hun familieleden. Aan Pegase ligt een financieringsovereenkomst ten grondslag waarin bepalingen zijn opgenomen over het doel van de steun en de verificatiemechanismes die gelden bij de uitbetaling ervan. De Europese Rekenkamer heeft geoordeeld dat deze mechanismes «robuust» zijn en dat deze goed worden toegepast. De Nederlandse of Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit kunnen niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.
Indien u deze zorg deelt, bent u bereid u in Europees verband hard te maken voor een EU-brede uiting van bezorgdheid, al dan niet geuit middels een verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, zodat het niet slechts blijft bij een uiting van verontwaardiging van een enkele EU-lidstaat?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook een mogelijkheid om de zorg over de (indirecte) besteding van uit de EU afkomstige gelden in te zetten als drukmiddel om de president van de Palestijnse Autoriteit aan tafel te dwingen en de Europese hulp zo te conditioneren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4, kunnen de Nederlandse of Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.
Het stoppen van ontwikkelingshulp aan de Palestijnse Autoriteit |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Britain suspends millions of aid payments to Palestine amid claims cash is handed to terrorists»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat verschillende terrorisme faciliterende Palestijnse organisaties, waaronder de Palestijnse Autoriteit (PA), nog steeds miljoenen ontvangen van onder meer Nederland en de EU? Zo neen, waarom niet?
Er is geen sprake van faciliteren van terrorisme door de Palestijnse Autoriteit of andere door Nederland of de EU gesteunde Palestijnse organisaties.
De Palestijnse Autoriteit veroordeelt geweld, maar zou naar de mening van het kabinet meer moeten doen om aanslagen te veroordelen en verheerlijking van geweld tegen te gaan, conform de aanbeveling van het Kwartet in het rapport van afgelopen juli. Het kabinet dringt hier herhaaldelijk op aan bij de vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit en PLO.
Hoe oordeelt u over de terechte stap van de Britten om miljoenen aan hulpgeld voor de PA op te schorten vanwege betalingen aan terroristen?
Het Verenigd Koninkrijk herijkt momenteel diens ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden. Er is geen sprake van het opschorten van een reeds geplande betaling.
De Britse Minister voor Internationale Ontwikkeling, Priti Patel, heeft benadrukt dat het VK zich stevig zal blijven inzetten voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit en opbouw van de Palestijnse instituties. Doel van de herijking is om te verzekeren dat het Verenigd Koninkrijk met zijn ontwikkelingsprogramma maximale impact bereikt. Ook Nederland is bezig met een herijking van het ontwikkelingsprogramma voor de Palestijnse Gebieden, binnen de huidige prioriteiten, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de IOB evaluatie «How to break the vicious circle: evaluation of Dutch Development Cooperation in the Palestinian Territories 2008–2014» (Kamerstuk 23 432, nr. 441).
Bent u eindelijk bereid, in navolging van de Britten en in lijn met de motie Van Klaveren2, het subsidiëren van antisemitische en anti-Israëlische organisaties en activiteiten te staken? Zo neen, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in reactie op eerdere vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel nr. 2389), wil het kabinet geen steun verlenen aan organisaties die antisemitische uitingen doen danwel terreur verheerlijken of aan organisaties die deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Daarbij benadrukt het kabinet dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme.
Misstanden op Indiase theeplantages |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Certified Unilever Tea – A Cup Half Empty van de Landelijke India Werkgroep (LIW), over de ondermaatse arbeidsomstandigheden bij de door Rainforest Alliance gecertificeerde Indiase theeplantages die aan Unilever leveren, waaronder ongelijke behandeling van tijdelijke arbeidskrachten, een ontoereikende vergoeding van gemaakte overuren, onvoldoende voorzorgsmaatregelen bij het werken met pesticiden, gebrek aan vrijheid van vakvereniging en het niet uitbetalen van een leefbaar loon?1
Ja.
Deelt u de mening dat zowel Unilever als Rainforest Alliance, ondanks verbeteringen sinds 2010, de nog bestaande problemen op deze en mogelijk andere theeplantages snel moeten aanpakken?
Het kabinet deelt de analyse dat er veel verbeteringen hebben plaatsgevonden op de theeplantages, maar dat het werk nog niet af is. Ook Unilever en Rainforest Alliance erkennen de problemen die het rapport benoemt en werken aan verbetering. Unilever heeft laten zien serieus te werken aan het tegengaan van misstanden in de toeleveringsketen. Maar er is meer nodig. Om de structurele problemen in de Indiase theesector effectief aan te kunnen pakken is dialoog en samenwerking tussen alle stakeholders nodig. Dat wil zeggen overheden, producenten, het (internationale) bedrijfsleven én maatschappelijke organisaties. Het kabinet ondersteunt via het Initiatief Duurzame Handel (IDH) een aantal activiteiten gericht op verbetering van de omstandigheden in theesector in India waar Unilever medeoprichter van is of actief bij betrokken is. Het gaat hierbij om TRUSTEA, de duurzaamheidsstandaard voor de binnenlandse markt van India (80% van de totale markt) en TEAM UP INDIA, een multistakeholder platform voor de gehele theesector. Dit platform heeft dit jaar een Indian Tea Sustainability Roadmap afgesproken waarin arbeidsomstandigheden, leefbaar loon, gezondheid en veiligheid centraal staan. Voor het eerst in de geschiedenis is het gelukt om op grote schaal producenten, inkopers en andere stakeholders uit de theesector bij elkaar te krijgen om uitdagingen te bespreken en gezamenlijk te werken aan oplossingen in India. Binnen ISEAL-verband werken keurmerken zoals Rainforest Alliance aan continue verbetering van hun standaard en verificatie. Zo heeft Rainforest Alliance op 20 september jl. een nieuwe standaard gelanceerd (Sustainable Agriculture Network) na een consultatieproces van twee jaar. Een belangrijke innovatie binnen deze standaard is het «Continuous Improvement Framework» dat tijdgebonden investeringen en verbeteringen vereist met betrekking tot onder meer arbeidsomstandigheden, leefbaar loon en milieu.
Deelt u de mening dat Unilever de toezegging «er meer moet worden gedaan om de standaarden voor werknemers op theeplantages en hun gezinnen te verhogen» zou moeten concretiseren in een openbaar plan van aanpak?2
Het kabinet is voorstander van transparantie door bedrijven over hun inspanningen voor ketenverduurzaming en de voortgang hiervan. Unilever rapporteert jaarlijks publiek in zijn jaarverslag over financiële, sociale en milieudoestellingen. Daarnaast wordt de voortgang die het bedrijf boekt op de duurzaamheidsdoelstellingen, zoals geformuleerd in het Unilever Sustainable Living Plan,op alle afzonderlijke targets publiek gerapporteerd. De beoordeling van de voortgang wordt jaarlijks gedaan op basis van de Global Reporting Initiative – Sustainability Reporting Guidelines. Op het gebied van mensenrechten wordt gebruik gemaakt van de UN Guiding Principles Reporting Framework.
Bent u van mening dat Unilever ervoor moet zorgen dat de theeplantages een leefbaar loon aan hun arbeid(st)ers betalen, dat hoger ligt dan het officiële minimumloon? Bent u bereid bij Unilever aan te dringen op een openbaar plan, waarin de overgang naar een leefbaar loon wordt vormgegeven?
Op grond van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwacht het kabinet van Unilever dat het zich inspant voor het realiseren van een leefbaar loon voor de arbeiders in de toeleveringsketen. Unilever heeft hiertoe een aantal belangrijke stappen genomen. Zo heeft het bedrijf in zijn beleid voor duurzaam inkopen bepaald dat alle werknemers van toeleveranciers een eerlijke compensatie dienen te ontvangen conform het Unilever Framework for Fair Compensation dat in juni 2015 werd vastgesteld. Unilever heeft de ambitie de doelstellingen in 2020 te hebben gerealiseerd. Van 180 speciale toeleveranciers («Partners to Win») wordt verwacht dat zij al eind 2016 «good practices» hebben gerealiseerd. Binnen de wereldwijde organisatie dient jaarlijks over de voortgang publiek te worden gerapporteerd.
Wat is er tot nu bereikt met het in de praktijk brengen van de leefbaar loon-aanpak in de ISEAL-Global Living Wage Coalition?3
De Global Living Wage Coalition (GLWC) heeft leefbaar loon benchmarks opgenomen in de code van hun zes keurmerken. Producenten van bijvoorbeeld UTZ koffie of FairTrade bananen dienen in het kader van deze code te worden gemonitord op de voortgang op weg naar het betalen van leefbaar loon. Er zijn op dit moment benchmarks voor zeven landen gepubliceerd: Malawi, Zuid-Afrika, de Dominicaanse Republiek, Kenia (2 benchmarks), Ethiopië, Brazilië en Bangladesh. Voor veertien landen komen de benchmarks nog gereed in 2016: China (5), Pakistan, India (2 in Tamil Nadu), Nicaragua, Guatemala, Mexico, Vietnam (2) en Sri Lanka.
De leefbaar loon benchmarks worden gebruikt voor cao-onderhandelingen, aanpassing van het wettelijk minimumloon en voor het stimuleren van de lokale industrie en internationale merken om de kloof tussen huidig loon en leefbaar loon te dichten. Een voorbeeld hiervan is de theesector in Malawi. De leefbaar loon benchmark is als doel opgenomen in het Malawi Thee 2020 Programma van o.a. IDH. In juli 2016 bereikte de vakbond voor theeplukkers een akkoord over de verhoging van de lonen met 18 tot 24%. UTZ is een van de uitvoerders die toeziet op de naleving van de cao-afspraak; voor wat betreft UTZ gecertificeerde plantages. Verder hebben GLWC-onderzoekers in Vietnam de National Wage Council geadviseerd over de verhoging van het wettelijk minimumloon en wordt in Kenia de benchmark deze maand besproken met lokale en internationale stakeholders in de toeleveringsketen voor koffie, thee en bloemen.
Wat is uw inzet om ervoor te zorgen dat deze en andere initiatieven op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) binnen afzienbare tijd een leefbaar loon als norm gaan hanteren en in de praktijk brengen?
Uw Kamer is in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Eerlijk Werk Wereldwijd» (kenmerk 34311/2015D39350) en de Kamerbrief over de Asian Living wage Conference (Kamerstuk 32 735, nr. 153) geïnformeerd over de wijze waarop Nederland bijdraagt aan de totstandkoming van leefbaar loon. De inzet richt zich op de volgende drie onderdelen:
Verschillende Strategische Partnerschappen ondersteunen deze leefbaar loon-agenda, zoals FairWear Foundation voor de textielsector, Solidaridad, UTZ en IDH. Het nieuwe Vakbondsmedefinancieringsprogramma zet zich in voor leefbaar loon ambities in de IMVO convenanten.
In het kader van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen convenant voor de kleding en textielsector wordt een gezamenlijk actieplan voor leefbaar loon opgesteld binnen het eerste kwartaal van 2017. Hiertoe wordt zo veel mogelijk samengewerkt met vergelijkbare Europese initiatieven. Nederland heeft bijvoorbeeld het onderwerp leefbaar loon samen met Duitsland onder de aandacht gebracht op de International Labour Conference (juni 2016, Genève). Ook tijdens de conferentie over Sustainable Sourcing in the Garment Sector die Nederland in september jl. in Bangladesh organiseerde, riep het kabinet partijen op leefbare lonen te realiseren.
Wat is uw inzet om ervoor te zorgen dat de toenemende druk op de vrijheid van organisatie (waaronder van vakbonden) en de vrijheid van meningsuiting in India in bilateraal, Europees en multilateraal verband indringend aan de orde wordt gesteld?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rond de ruimte voor maatschappelijke organisaties op de voet en stelt het belang van vrijheid van organisatie en vrijheid van meningsuiting waar nodig en opportuun bij de Indiase overheid aan de orde. Het kabinet besprak bijvoorbeeld duurzaamheid en mensenrechten tijdens de handelsmissie in 2015 onder leiding van Minister-President Rutte. Vaak wordt hiervoor stille diplomatie aangewend.
Vakbondsvrijheid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen. De ILO vraagt regelmatig rapportages aan lidstaten over de naleving van de fundamentele arbeidsnormen. Dit is een goed moment voor Indiase vakbonden om belemmeringen voor vakbondsvrijheid aan de orde te stellen. Nederland spreekt zich bij de ILO altijd uit tegen schendingen van vakbondsvrijheid.