Jong ouderschap |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat u gaat doen om gemeenten te helpen om de mogelijkheden die de decentralisatie biedt maximaal te benutten, nu blijkt dat veel gemeenten er onvoldoende in slagen om jonge ouders goede en integrale ondersteuning te bieden?1
Eerder gaf ik u inderdaad al aan dat gemeenten de mogelijkheden die de decentralisatie biedt nog niet overal maximaal benutten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3301). Dat geldt niet alleen zorg en ondersteuning aan jonge ouders, het is een transitieopgave die voor het gehele sociale domein geldt. Gemeenten geven die transitie nu lokaal en regionaal vorm. Juist daar moet immers de ontschotting plaatsvinden, passend bij de opgaven die daar gelden en de ruimte die de wetgeving biedt. Ik ondersteun gemeenten daar ook in via het verspreiden van goede voorbeelden, kennis en monitoring. Daarnaast is er voor opvang en beschermd wonen een specifiek ondersteuningsprogramma bij de VNG.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er nieuwe schotten bij komen in gemeenten, waardoor een mengelmoes aan regels dreigt te ontstaan voor hulp aan en ondersteuning van jonge ouders?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er gemeenten zijn die de regiobindingseis hanteren als het gaat om toelating tot de maatschappelijke opvang? Zo ja, kunt u aangeven wat u hier tegen gaat doen?
Ik heb u in december geïnformeerd over de omgang van gemeenten met de eis van regiobinding (Kamerstuk 29 325, nr. 87, 21 december 2016). In aanvulling hierop heb ik aangekondigd via een mystery-guest onderzoek te toetsen in de praktijk of dit ook werkt. Tot slot heb ik bij de VNG benadrukt dat het wenselijk is dat via een geschillencommissie gemeenten elkaar ook aan kunnen spreken als er regiobinding wordt toegepast.
Erkent u het probleem dat jonge ouders moeilijk toegang hebben tot geschikte huisvesting, onder andere door een laag inkomen of doordat gemeenten en woningcorporaties geen urgentie toekennen? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Aedes over de mogelijkheid om een richtlijn op te stellen waarmee tienermoeders een urgentieverklaring kunnen krijgen?
Er is op dit moment geen sluitende landelijke informatie over de exacte vragen die jonge ouders hebben en of huisvesting daarin een groot probleem is. Evenmin monitoren zorgorganisaties op een gelijke wijze het aantal tienermoeders dat zich meldt bij een opvang vanwege dakloosheid en de reden daarvoor. Ik heb om die reden aangekondigd onderzoek te doen naar de vraag die jonge ouders hebben (Kamerstuk 32 279, nr 99, 3 november 2016). Op basis van de resultaten daarvan zal ik zonodig vervolgstappen zetten. Ik heb in de Kamer reeds toegezegd u hierover in mei te informeren.
Heeft u zicht op het aantal tienermoeders dat jaarlijks door gebrek aan huisvesting of het ontbreken van een sociaal netwerk in zeer schrijnende situaties terecht komt, zoals dakloosheid?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er in 2015 en 2016 sprake is geweest van uithuisplaatsing van een baby in verband met dakloosheid van de jonge moeder/ouders?
Nee, deze cijfers worden niet geregistreerd op een wijze waarmee landelijk overzicht kan worden gegenereerd. Wel heb ik u in december (Kamerstuk 29 325, nr. 87, 21 december 2016) geïnformeerd over cijfers die via de Federatie Opvang konden worden verzameld ten behoeve van een landelijk beeld.
Kunt u aangeven hoeveel tienermoeders momenteel in een moeder-kind-voorziening verblijven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe de in- en uitstroom van opvangvoorzieningen eruit zien? Heeft u hier cijfers van?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat er vanuit het Ministerie van VWS wordt gedaan om er voor te zorgen dat er voldoende woningen beschikbaar komen om de doorstroming vanuit (tienermoeder)opvang te garanderen?
Goede doorstroming vanuit opvang is inderdaad van groot belang. Het is wenselijk dat iedereen zo snel mogelijk in een stabiele omgeving weer kan werken aan een normaal bestaan. Om die doorstroming te vergroten hebben gemeenten meer ruimte gekregen om prestatieafspraken te maken met corporaties. Bovendien dient er een verbinding te zijn tussen de zorg- en de woonvisie. Beide krijgen nu lokaal invulling.
Is het u bekend dat bij specialistische organisaties, zoals Intermetzo, de administratieve lasten sterk zijn gegroeid, doordat zij met vele gemeenten afspraken moeten maken, en dat dit leidt tot wachtlijsten? Kunt u aangeven hoe lang deze wachtlijsten voor specialistische zorg zijn?
Het is mij bekend dat organisaties die werkzaam zijn in meerdere gemeenten, zoals Intermetzo, te maken krijgen met verschillende verwachtingen qua registratie. De mate van aanpassing van grotere jeugdhulporganisaties hangt ook samen met de wijze waarop zij zich op de decentralisatie hebben voorbereid. Het verband tussen administratieve lasten en wachtlijsten herken ik niet. Door de Jeugdwet zijn ook veel administratieve lasten verdwenen en kunnen aanbieders integraal naar de zorg kijken en handelen, in plaats dat voor een deel van de behandeling moet worden doorgestuurd naar een andere professional, die in een ander wettelijk kader wordt gefinancierd met alle problemen van dien. Gemeenten en aanbieders hebben aangegeven dat in het geval van wachtlijsten, zij regionaal afspraken maken en dit verwerken in de contractafspraken in 2017 voor 2018.
Samen met de Minister van BZK kijk ik ook breder hoe administratieve lasten verlaagd kunnen worden. En waar nodig spreken we daar gemeenten ook op aan.
Deelt u de mening dat het belangrijk is vooral te werken vanuit eigen kracht en preventief te werken, maar dit belemmerd wordt doordat er pas financiering is voor een hulpvraag als er een probleem is? Hoe gaat u gemeenten stimuleren om al over te gaan tot financiering/ondersteuning voordat er problemen ontstaan?
Ik deel uw ambitie: eigen kracht en preventie hebben de voorkeur boven hulpverlening wanneer zich al een probleem voordoet. Juist om die reden hebben gemeenten vanuit de Wet Publieke Gezondheid, Jeugdwet en Wmo alle ruimte gekregen om breder te kijken en te investeren aan de voorkant. Veel gemeenten zijn zich ook zeer bewust van het belang van preventie en maken gebruik van de hen geboden ruimte om vanuit hun gebiedsteams, het CJG of de Jeugdgezondheidszorg laagdrempelig preventieve ondersteuning te bieden. Via bestaande programma's zoals Triple-P/Positief Opvoeden, Stevig Ouderschap en VoorZorg, of met nieuw ontwikkelde aanpakken, gericht op bijvoorbeeld veilige hechting (bv. Eindhoven, Maastricht) en het versterken van de partnerrelatie (bv. Leiden, Amersfoort).
In aanvulling daarop zorg ik via de middelen die onder andere Siriz en FIOM ontvangen dat er een landelijke structuur is waar scholen, GGD’s en jonge ouders zelf gebruik van kunnen maken.
Kunt u aangeven hoe de begeleiding van tienermoeders eruit ziet op het moment dat de baby al geboren is? Hoe wordt het volgen van onderwijs in combinatie met het opvoeden van een kind gestimuleerd? Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel jonge zwangeren en tienermoeders geen startkwalificatie hebben?
Deze begeleiding zal in hoge mate variëren. Sommige tienermoeders hebben ondersteuning nodig op meerdere levensterreinen, anderen kunnen vanuit bijvoorbeeld de thuissituatie bij hun ouders onderwijs en opvoeding goed vormgeven. Juist om die reden heb ik u aangekondigd eerst te willen kijken naar de vraag van jonge ouders. Mocht daaruit naar voren komen dat de combinatie met onderwijs een belangrijk aandachtspunt is, dan zal ik daar vervolgstappen op zetten.
Bent u bereid om samen met VNG te onderzoeken of u vernieuwende initiatieven waarbij binnen de geboortezorg voor niet-medische zaken wordt samengewerkt met wijkteams (zoals in Zoetermeer en Delft gebeurt) kunt ondersteunen?
Dit betreft vernieuwende initiatieven binnen de Wmo. Ik ondersteun de ontwikkeling waarin gemeenten zoeken naar integraliteit tussen verschillende domeinen. Juist op die manier kan maatwerk worden geleverd, uitgaande van de specifieke cliënt (bijvoorbeeld een jonge moeder). Ik heb geen signalen dat de VNG, danwel individuele gemeenten, hiervoor aanvullende ondersteuning vanuit VWS nodig hebben. Het gaat er immers om dat er juist vanuit de lokale situatie wordt gekeken wat daar passend is.
Kunt u aangeven wanneer u in gesprek gaat met FIOM en Siriz over het signaal dat zij hebben afgegeven omtrent het inhoudelijk en financieel borgen van keuzehulpverlening?2 Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het gesprek?
Ik heb reeds diverse gesprekken gevoerd met FIOM en Siriz en zal dat ook komende periode voortzetten. Zoals toegezegd zal ik u rond de Voorjaarsnota over mijn conclusies informeren. Het eerder genoemde onderzoek naar de feitelijke vraag van tienermoeders zal ik hierin betrekken.
Het bericht “Gemeente profiteert van gedraal Plasterk” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «gemeente profiteert van gedraal Plasterk»?1
Ja.
Erkent u dat door het heffen van precariobelasting op de ondergrond «... gemeentebesturen de kosten van voorzieningen, die alleen de inwoners van de gemeente ten goede komen, grotendeels kunnen afwentelen op mensen die níet in die gemeente wonen ...» zoals in het artikel valt te lezen?
Het effect dat inwoners van een gemeente meebetalen aan de precariobelasting die door een andere gemeente aan netbeheerders wordt opgelegd, is een belangrijke reden voor het beperken van de heffingsbevoegdheid ten aanzien van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut. Het wetsvoorstel hiertoe wordt binnenkort in de Tweede Kamer behandeld.
Bent u het eens met de kwalificering dat deze vorm van belasting «omstreden» is?
Sinds 2004 leeft in de Tweede Kamer de wens om de precariobelasting op nutsnetwerken te beperken. Ook het kabinet is van mening dat afschaffing wenselijk is, ondermeer gelet op het bovengenoemde effect.
Is het waar dat u precariobelasting op de ondergrond «ondoorzichtig en ondemocratisch» heeft genoemd, zoals in dit artikel wordt gesteld? Is dit een correct citaat?
De aan mij toegeschreven woorden betreffen geen citaat, maar een parafrase. Het indirecte karakter van de precariobelasting op nutsnetwerken vertroebelt naar mijn mening de democratische afweging die de heffing van belastingen dient te legitimeren.
Wat vindt u ervan dat het aantal gemeenten dat deze vorm van belasting heft de laatste jaren flink is toegenomen, van 90 gemeenten in 2015 naar 160 gemeenten in 2016?
Gemeenten mogen op basis van de huidige wetgeving besluiten tot invoering van de precariobelasting op nutsnetwerken. Zoals ook uiteengezet in het nader rapport,2 is juist de stijging van het aantal gemeenten dat de precariobelasting de afgelopen jaren heeft ingevoerd reden geweest om ondanks het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State om te wachten op een grotere herziening van het lokale belastinggebied, het bovengenoemde wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in te dienen. Overigens is het niet zo dat 70 nieuwe gemeenten in 2016 de precariobelasting hebben ingevoerd. Waarschijnlijk worden hiermee de gemeenten bedoeld die alsnog onder de gewijzigde overgangsregeling vallen.3
Hoeveel gemeenten heffen per 1 januari 2017 precariobelasting op ondergrondse leidingen en kabels? Kunt u op dit aantal reflecteren?
Per 1 januari 2017 hebben circa 175 gemeenten een verordening op basis waarvan zij precariobelasting op nutsnetwerken kunnen heffen. Het is mij niet bekend of deze gemeenten voornemens zijn om daadwerkelijk precariobelasting te heffen in 2017. Er zijn namelijk gemeenten die wel de precariobelasting hebben ingevoerd, maar niet overgaan tot heffing.
Kunt u vervolgens ook reflecteren op de opmerking van Netbeheer Nederland dat burgers en bedrijven de komende 10 jaar € 1,3 mrd. extra betalen aan deze onzichtbare belasting «... omdat Plasterk draalt met de afschaffing ervan», zoals in het artikel valt te lezen?
Door de verruiming van het voorgestelde overgangsrecht, komen er ongeveer 70 gemeenten extra voor de overgangsregeling in aanmerking. Het is niet zeker welk bedrag aan precario hiermee samenhangt. De schatting van Netbeheer Nederland lijkt te zien op het geval dat alle gemeenten, die alsnog onder de verruimde overgangsregeling vallen, tot 1 januari 2027 de nutsnetwerken in hun gemeenten volledig zullen belasten. Er zijn verschillende redenen om aan te nemen dat dit niet het geval zal zijn. Gemeenten die nu geen uitvoering geven aan hun verordening kunnen ook de komende jaren er voor kiezen dit niet doen. Ook kunnen gemeenten al vóór 2027 beginnen met het afbouwen van de precariobelasting door het tarief te verlagen of te stoppen met heffen. Bovendien kan bij een herziening van het lokaal belastinggebied de overgangsregeling worden heroverwogen.
Is het waar dat meer burgers de dupe zullen worden van deze omstreden vorm van belasting eenvoudigweg omdat u in december van 2016 een «plotselinge draai heeft gemaakt», zoals in het artikel valt te lezen, doordat u de overgangsregeling heeft versoepeld van 2015 naar 2016 waardoor 70 extra gemeenten deze omstreden belasting nog 10 jaar lang mogen heffen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre mogen volgens u gemeenten, gelet op de voorgeschiedenis van jarenlang dralen, daarnaast zelf ook de dupe worden van beleid dat door het Rijk wordt bepaald? In hoeverre is het volgens u billijk dat het Rijk beleid opstelt dat vervolgens enkel financiële consequenties heeft voor de lagere overheden, zónder dat daar een passende compensatie tegenover wordt gesteld?
De termijn van tien jaar biedt gemeenten voldoende tijd om de financiële gevolgen van de afschaffing van precariobelasting op nutsnetwerken op te vangen in de begroting. Een eventuele verhoging van het gemeentefonds ter compensatie van het afschaffen van de precariobelasting op nutsnetwerken is daarom niet aan de orde.
Bent u bereid om in dit kader het gemeentefonds passend te verhogen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat de gemeente Sittard-Geleen uitkeringsgerechtigden gaat inzetten voor het schoonhouden van de stad |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het verplicht inzetten van mensen met een bijstandsuitkering voor het schoonhouden van de stad leidt tot verdringing van betaalde werkzaamheden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen? Zo nee, kunt u aantonen dat deze werkzaamheden niet leiden tot het verdringen van betaalde werkzaamheden?1
Volgens informatie van de gemeente Sittard-Geleen worden in de pilot Schone Stad activiteiten uitgevoerd die additioneel zijn aan de reguliere taken van Wijkbeheer. Doel van de pilot is het bieden van een zinvolle en actieve participatievorm aan uitkeringsgerechtigden die daar behoefte aan hebben, en die bijdraagt aan de leefbaarheid in de gemeente. De gemeente heeft aangegeven dat de pilot open staat voor alle uitkeringsgerechtigde inwoners. Zij kunnen deelnemen aan de pilot zolang deze aansluit op hun vermogen om de werkzaamheden uit te voeren. Het betreft de groep uitkeringsgerechtigden die nog niet, met of zonder re-integratietraject, bemiddeld kan worden naar regulier betaald werk. Dit kunnen ook mensen zijn met een verminderde loonwaarde. De additionele activiteiten betreffen het verwijderen van zwerfafval en onkruid, sneeuwruimen, leeg maken van goten en straatkolken en het behandelen van meldingen van burgers. De pilot heeft tot doel bij te dragen aan sociale activering.
Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk om, gegeven de wettelijke kaders, zelf invulling te geven aan de uitvoering van het beleid om verdringing te voorkomen. Dat kan op verschillende manieren. Het is aan de individuele gemeente om hierin een keus te maken.
De gemeente Sittard-Geleen geeft aan de activiteiten in de pilot te toetsen op verdringing, aan de hand van de criteria in haar verordening tegenprestatie en de re-integratieverordening Participatiewet. De gemeenteraad heeft de verantwoordelijkheid om toezicht te houden op beleid en uitvoering van de Participatiewet waaronder het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid. Dat wordt op basis van de feitelijke en lokale situatie beoordeeld.
De lokale SP-fractie heeft op 7 november jl. schriftelijke vragen gesteld aan het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen over de pilot Schone Stad. In aanvulling op bovenstaand antwoord, verwijs ik u voor meer informatie over de pilot naar de beantwoording door het college van burgemeester en wethouders, welke op 8 december jl. is verzonden.
Ik hecht er aan dat gemeenten aandacht besteden aan het voorkomen van verdringing. De algemene kaders voor het verkomen van verdringing lichtte ik eerder toe in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 544, nr. 624). In de Participatiewet is bij een aantal instrumenten opgenomen dat deze activiteiten moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en dat die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Ook ben ik hierop ingegaan in de reactie die ik de Kamer op 10 november jl. toestuurde in antwoord op uw vraag van 19 september jl. met betrekking tot de Lokale Monitor 2016 van de FNV.
Ik heb op meerdere momenten en uiteenlopende manieren aandacht gevraagd voor het thema verdringing. Zo heb ik de oproep gedaan aan gemeenten in de Verzamelbrief 2015–2, om in hun re-integratieverordening op te nemen op welke wijze zij hun beleid vormgeven met betrekking tot het tegengaan van verdringing. Ook heb ik samen met de VNG aan dit thema aandacht besteed tijdens de wethoudersbijeenkomst van 17 februari 2016. In aanvulling hierop ontwikkelt
Divosa een werkwijzer ter ondersteuning aan gemeenten om de kennis op dit terrein bij de uitvoerders te versterken.
Het bericht dat slechts een kwart van de gemeenten de WOZ-inzage op orde heeft |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slechts kwart van gemeenten heeft WOZ-inzage op orde»?1 2
Het bericht uit de Volkskrant omtrent de aansluiting van gemeenten op de landelijke website WOZ-waardeloket is mij bekend.
Wat is uw reactie op de verklaring van een woordvoerder van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het feit, dat slechts 103 van de 390 gemeenten hun gegevens via het WOZ Waardeloket openbaren, terug te voeren is op «technische problemen»?
Om de WOZ-waarden van woningen openbaar te kunnen maken via het WOZ-waardeloket wordt gebruik gemaakt van de Landelijke voorziening WOZ waar alle gemeenten op aangesloten dienen te worden. Doordat nog niet alle gemeenten op deze landelijke voorziening aangesloten zijn kunnen nog niet alle gemeenten via het WOZ-waardeloket hun WOZ-waarden van woningen beschikbaar stellen via het genoemde landelijke loket.
De Landelijke Voorziening WOZ is de overkoepelende voorziening waarvan het Loket onderdeel uitmaakt. Via het Loket zijn de WOZ-waarden van woningen beschikbaar voor geïnteresseerden. De Landelijke Voorziening WOZ is niet primair bedoeld voor het openbaar maken van de WOZ-waarden. De Landelijke Voorziening WOZ is primair bedoeld om de WOZ-gegevens te delen met andere overheden en organisaties die geautoriseerd zijn om WOZ-gegevens te gebruiken voor bijvoorbeeld belastingheffing en fraudebestrijding. De Landelijke Voorziening WOZ bevat daardoor een groot aantal (persoons-)gegevens van eigenaren en gebruikers van onroerende zaken en kent dan ook een groot aantal beveiligingsmaatregelen. Met het oog op de informatieveiligheid maken deze voorzieningen het aansluiten door gemeenten op de Landelijke Voorziening WOZ complexer. Daarnaast is voor veel gemeenten het aansluiten op de Landelijke Voorziening WOZ de eerste massale toepassing van generieke standaarden voor veilige informatie-uitwisseling volgens de voor de overheid verplichte standaard Digikoppeling.
Met het oog op een zorgvuldig gebruik van de gegevens door de afnemers stelt de Landelijke Voorziening WOZ daarnaast ook eisen aan de consistentie van de aangeleverde gegevens. Gemeenten moeten voor het aansluiten op de Landelijke Voorziening WOZ dan ook eerst slagen voor een aansluittoets.
Voor de realisatie van de veilige informatie-uitwisseling met de Landelijke Voorziening WOZ en het voldoen aan de consistentie-eisen van de aan te leveren gegevens hebben gemeenten inderdaad te maken met technische problemen vooral door het zeer specialistische karakter van dit werk. Onder andere als gevolg van beperkte beschikbaarheid van deskundigen bij softwareleveranciers voor deze specifieke werkterreinen (zowel informatieveiligheid met berichtenverkeer op basis van Digikoppeling als de WOZ-inhoudelijke consistentiebewaking van de Basisregistratie WOZ) kunnen niet alle gemeenten tegelijk de noodzakelijke ondersteuning krijgen.
Er zijn slechts enkele softwareleveranciers die gemeenten met betrekking tot deze software op terrein van de Basisregistratie WOZ en/of het veilig berichtenverkeer op basis van Digikoppeling kunnen ondersteunen. Als gevolg van de grote vraag in een betrekkelijk kort tijdsbestek levert dit een kwalitatief capaciteitsprobleem op bij zowel gemeenten als softwareleveranciers.
Daarbij kan de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ gezien worden als een onderdeel van een veel bredere moderniseringslag van de ICT-voorzieningen in de Nederlandse Overheid. Gemeenten zijn daarbij bijvoorbeeld niet alleen bezig met de aansluiting op de LV WOZ, maar ook op de modernisering van de informatie-uitwisseling van kadastrale gegevens (BRK-levering), het optimaliseren van het gebruik van MijnOverheid en het implementeren van de Baseline Informatieveiligheid. Deze andere trajecten leggen veelal beslag op dezelfde groep deskundigen.
Door verschillende wijze van organisatie en verschillende implementaties in het verleden zijn de problemen bij de ene gemeente niet altijd vergelijkbaar met de problemen bij een andere gemeente. Soms is er in het verleden onvoldoende aandacht geweest voor de genoemde modernisering en de overgang naar de Landelijke Voorziening WOZ. Hierdoor dient er nu voor ieder specifiek probleem, vaak ook buiten het directe domein van de Basisregistratie WOZ, onder grote tijdsdruk een nieuwe oplossing gevonden te worden.
Gemeenten kunnen zich allereerst wenden tot hun leverancier van WOZ-software of de leverancier van de voorzieningen voor Digikoppeling en informatieveiligheids-voorzieningen om deze technische problemen op te lossen. Tijdens het bestuurlijk overleg WOZ op 14 september 2016 is aan de VNG gevraagd te kijken naar kwalitatieve ondersteuning van gemeenten onderling.
Voorts is de heer Geert Jansen (oud commissaris van de Koning van Overijssel) vanaf 1 april jl. actief als aanjager om de gemeenten te ondersteunen bij de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ. De aanjager onderhoudt contact met de gemeenten zodat de problemen die zij ondervinden bij de aansluiting aan hem gerapporteerd kunnen worden. De aanjager is er vooral ook om op bestuurlijk niveau meer aandacht te vragen voor de problematiek en gemeenten te stimuleren zo spoedig mogelijk aan te sluiten. De aanjager bekijkt samen met de betrokken partijen (waaronder softwareleveranciers, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Waarderingskamer en Kadaster) hoe deze problemen opgelost kunnen worden. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van de ervaringen die andere (reeds aangesloten) gemeenten hebben opgedaan. Hij heeft hiertoe ook een hernieuwde concrete opdracht gekregen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zoals medegedeeld in het bestuurlijk overleg WOZ dat op 14 september 2016 plaats vond.
Welke technische problemen ervaren de gemeenten die (nog) niet aan de wettelijke plicht voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Waar kunnen gemeenten terecht voor ondersteuning en advies als zij tegen technische problemen bij de uitvoering van de wettelijke plicht aanlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de verwachting van de VNG, dat over vijf maanden alle gemeenten aan de wettelijke plicht voldoen, wordt nagekomen?
Door alle betrokken partijen wordt intensief samengewerkt om aansluiting van alle gemeenten op de Landelijke Voorziening WOZ zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen. De verantwoordelijkheid voor de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ ligt in dezen bij de gemeenten. Vanuit de systeemverantwoordelijkheid worden de gemeenten hierbij door het Rijk begeleid en aangejaagd. Hiertoe is ook de aanjager actief. Zijn aanstelling was in eerste instantie voorzien tot 1 oktober 2016, mede gezien de achterblijvende vulling van de Landelijke Voorziening WOZ is besloten om zijn aanstelling te verlengen tot 1 maart 2017. Het streven is om gemeenten zo spoedig mogelijk aan te laten sluiten. Zodra gemeenten zijn aangesloten op de Landelijke Voorziening WOZ zijn de WOZ-waarden van woningen voor deze gemeente (met een vertraging van circa een week) ook beschikbaar in het WOZ-waardeloket.
Hierbij is met name van belang dat de meeste gemeenten voor de nieuwe aanslagronde voor de gemeentelijke belastingen in 2017 aangesloten zijn (februari 2017), zodat inwoners met behulp van de landelijke website www.wozwaardeloket.nl de WOZ-waarde van hun woning kunnen vergelijken met andere woningen en dat de afnemers van de Landelijke Voorziening WOZ aan overheidskant gebruik kunnen gaan maken van de nieuwe voorziening
Deelt u de mening dat de gemeenten die (nog) niet aan de wettelijke plicht voldoen om de WOZ-gegevens te openbaren aan de inwoners moeten communiceren waar zij de gegevens in de tussenliggende tijd kunnen opvragen? Zo ja, gaat u de desbetreffende gemeenten daartoe aansporen? Zo nee waarom niet?
Gemeenten hebben met ingang van 1 oktober de verplichting om WOZ-waarden te openbaren. Indien gemeenten nog niet aangesloten zijn op het landelijke WOZ-waardeloket dan past hierbij uiteraard een duidelijke communicatie vanuit de gemeente over de wijze waarop zij tijdelijk op andere wijze hierin voorziet. Gemeenten hebben inmiddels met behulp van enkele beschikbare tools hiervoor tijdelijke voorzieningen getroffen. De keuze voor een bepaalde voorziening hangt ook vaak samen met de termijn waarop de gemeente de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ en daarmee de beschikbaarheid via het WOZwaardeloket operationeel heeft.
De betrokken partijen werken ook op dit vlak samen met de aanjager om eventuele noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Ik zal de aanjager vragen in zijn contacten met de gemeenten dit nadrukkelijk mee te nemen.
Het bericht 'Afgunst en bonje kost Oost-Groningen miljoenen' |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Afgunst en bonje kost Oost-Groningen miljoenen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat de mensen waar het uiteindelijk om gaat (momenteel dan wel in de toekomst werkzaam bij dan wel via Synergon en Wedeka) niet de dupe mogen worden van het klaarblijkelijk ontstane verschil van inzicht op bestuurlijk niveau over het zogenaamde «Akkoord van Westerlee»? Zo ja, bent u dan bereid de destijds toegezegde gelden alsnog ter beschikking te stellen?
In antwoord op de vragen kan ik u mededelen dat het mij vanaf het begin af aan te doen is geweest om de mensen in het gebied. Er speelt een complexe arbeidsmarktproblematiek in het gebied. Er is veel werkloosheid. Daarom heeft de provincie Groningen in het najaar van 2014 in afstemming met mij de commissie Ruim baan voor Oost-Groningen (hierna: commissie Van Zijl) de opdracht gegeven voor een advies in twee delen. Het eerste deel betreft de herstructurering van de sociale werkvoorziening en dit mondde uit in het Akkoord van Westerlee, dat op 27 februari 2015 is gesloten met de acht Oost-Groninger gemeenten, de provincie Groningen, vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers en het Rijk. Voor ik aan het antwoord op de vraag over de beschikbare middelen toekom, hecht ik er voor een goed begrip van de ontstane situatie aan eerst het verloop van de gebeurtenissen sinds het sluiten van het Akkoord van Westerlee te schetsen.
Het Akkoord van Westerlee ziet op de opbouw van één nieuw regionaal werkbedrijf voor de hele doelgroep van de Participatiewet, inclusief de mensen die werkzaam zijn bij de twee SW bedrijven Wedeka en Synergon.
In het Akkoord is ondermeer het volgende afgesproken.
Ik heb uw Kamer op 9 maart 2015 in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Potters (VVD) over de uitzending van het programma «Dit is de dag» over de gemeente Oude Pekela geïnformeerd over het Akkoord van Westerlee.2
Het tweede deel van de taakopdracht van de commissie Van Zijl betreft versterking van de regionale arbeidsmarkt en economie. Het eindrapport «Kop d’r veur, zonder beweging geen vooruitgang» van de commissie Van Zijl) gaat hier op in. Dit eindrapport is geen onderdeel van het Akkoord van Westerlee, maar het is wel van belang voor het welslagen van dat Akkoord. In het eindrapport geeft de commissie Van Zijl aan dat de herstructurering van de sociale werkvoorziening alleen maar kans op duurzaam succes heeft als ook de werkgelegenheid en de economische veerkracht in Oost Groningen verbeteren.
Na het Akkoord van Westerlee en het eindrapport «Kop d’r veur» zijn begin 2016 de twee gebiedsregisseurs de heren Kremer en Middel door de Provincie Groningen aangesteld. Zij brachten op 4 april jl. het rapport «Kört veur de Kop» uit met hun eerste bevindingen. De 8 gemeenten zijn vervolgens op 12 april 2016 gezamenlijk gekomen tot een contourenschets, waarin zij op hoofdlijnen aangaven hoe de gezamenlijke organisatie van de uitvoering van de Participatie voor de gemeenten in Oost-Groningen eruit zou komen te zien. De exacte financiële, juridische en personele/organisatorische consequenties van de vormgeving van het Werk- en Ontwikkelbedrijf (de nieuwe uitvoeringsorganisatie) zouden nog worden uitgewerkt in een business case.
Vervolgens heb ik op 25 april jl. een bezoek gebracht aan Oost-Groningen waar ik met de bestuurders van de 8 betrokken gemeenten, de Groningse gedeputeerden de heren Brouns en Eikenaar, de voorzitter van de Arbeidsmarktregio Groningen de heer Van der Schaaf en de gebiedsregisseurs de heren Middel en Kremer heb gesproken over de uitvoering van het Akkoord van Westerlee. Toen is afgesproken dat er een kernteam zou komen, bestaande uit de twee gebiedsregisseurs, de wethouders Boen (Stadskanaal) en Swagerman (Oldambt) en de directeuren van de SW-bedrijven Synergon en Wedeka om op toe te zien dat er nog voor de zomer 2016 een business case voor één werkbedrijf in Oost-Groningen op tafel zou komen.
Op 30 juni 2016 is de business case gereed gekomen. De kern van de business case is dat er (vooralsnog) geen fusie zou plaatsvinden, maar wel een vergaande samenwerking in bestuur, directie en management. De business case is in augustus/september 2016 behandeld in de Oost-Groningse gemeenteraden. Na de besluitvorming in de gemeenteraden hebben de gebiedsregisseurs een eindrapport «Een onvoltooid einde» opgesteld (zie bijlage)3. Dat op 5 oktober aan de provincie Groningen en mij is aangeboden. In dit rapport wordt het verloop van de werkzaamheden geschetst en trekken de gebiedsregisseurs de conclusie dat de business case niet volledig wordt ondersteund. Zij geven daarom bij het aanbieden van het eindrapport hun opdracht terug.
De gemeenten Bellingwedde, Oldambt, Pekela, Vlagtwedde en Menterwolde hebben 27 september een brief gestuurd (zie bijlage)4 aan de provincie Groningen en aan mij. De gemeenten Stadskanaal en Veendam hebben op 3 oktober eveneens een brief gestuurd (zie bijgevoegd)5.
N.a.v. het eindverslag van de gebiedsregisseurs en de brieven van de gemeenten heb ik op 6 oktober gesproken met de wethouders van de betrokken gemeenten, de gedeputeerden de heren Eikenaar en Brouns en de beide gebiedsregisseurs. De uitkomst daarvan is als volgt. Nu de Oost-Groninger gemeenten Oldambt, Bellingwedde, Pekela, Vlagtwedde en Menterwolde hebben aangegeven dat zij het «Akkoord van Westerlee» zonder aanpassingen of voorbehoud snel willen uitvoeren, hebben de beide gebiedsregisseurs Kremer en Middel van de provincie Groningen en mij de vervolgopdracht gekregen om samen met deze gemeenten een plan van aanpak op te stellen om te komen tot het eerder afgesproken éénduidig opererende werkbedrijf met één loket voor werkgevers, conform het Akkoord van Westerlee. De gemeente Borger Odoorn, medeondertekenaar van het Akkoord, heeft aangegeven betrokken te willen zijn bij het opstellen van het plan van aanpak. Ik heb aangegeven dat ten behoeve van de uitvoering in de jaren 2016, 2017 en 2018 maximaal 10 mln euro beschikbaar is.
De provincie Groningen, de zes gemeenten en ik hebben richting de twee overige gemeenten die het Akkoord van Westerlee hebben ondertekend – Stadskanaal en Veendam – aangegeven dat de deur voor hen open blijft en dat zij zich alsnog kunnen aansluiten, zodat in heel Oost-Groningen uiteindelijk sprake kan zijn van één werkbedrijf voor de uitvoering van de Participatiewet. Dit regionale werkbedrijf is onontbeerlijk om de grote problemen op de arbeidsmarkt in deze regio het hoofd te kunnen bieden en de mensen die ondersteuning te bieden die zij nodig hebben.
De toegezegde evaluatie van de Winkeltijdenwet |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Elbert Dijkgraaf (SGP), Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de toezegging bij de behandeling van de wijziging van de Winkeltijdenwet in de Eerste Kamer dat er drie jaar na inwerkingtreding een evaluatie gehouden zou worden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze evaluatie? Worden hierbij ook uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers meegenomen? Op welke manier?
De evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet wordt momenteel uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Het onderzoeksbureau neemt uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers mee in de evaluatie. Dit gebeurt door middel van documentstudies, interviews, casestudies en enquêtes aan gemeenten, winkeliers en werknemers.
Deelt u de visie dat – anders dan door de indieners van het wetsvoorstel destijds werd betoogd2 – gemeenten juist heel sterk kijken naar het beleid in de omliggende gemeenten en daar hun openingstijden op afstemmen? In hoeverre is er dan naar uw mening nog sprake van een lokale afweging van belangen op basis van lokale argumentatie?
De belangenafweging door gemeenten omtrent het lokale winkeltijdenbeleid vormt een belangrijk onderdeel van de evaluatie. Om niet op de zaken vooruit te lopen, wacht ik eerst de uitkomsten van de evaluatie af.
Zo niet, hoe verklaart u het dan dat in onder meer Rhenen3, Nijkerk4, Wageningen5, De Bilt6, Tytsjerksteradiel7, Hengelo8, Amstelveen9, Etten-Leur10, Doetinchem11, Westerveld12 en De Friese Meren13 juist het argument van het beleid in buurgemeenten een belangrijke rol speelt? Hoe reëel is het te veronderstellen dat deze gemeenten en gemeenteraadsfracties uniek zijn in hun argumentatie? Deelt u de opvatting dat het beleid in buurgemeenten een minstens zo sterke rol speelt in de discussie als de in vraag 2 genoemde belangen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is dan wel bereikt wat met de wetswijziging werd beoogd: de versterking van de lokale beleidsvrijheid voor winkelopenstelling op de zondagen? Wordt ook specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten?
In de evaluatie wordt specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten. Zoals ik eerder al heb aangegeven wil ik niet op de zaken vooruitlopen. Ik wil eerst de evaluatie van de wet afwachten voordat ik een oordeel geef over of de beoogde doelen zijn bereikt.
Op welke wijze wordt ook de toezegging14 meegenomen hoe concreet wordt omgegaan met contracten tussen verhuurders en huurders waarin een bepaling is opgenomen dat de winkelier verplicht is om op zondag open te zijn?
In de evaluatie worden winkeliers gevraagd of bepalingen omtrent verplichte openstelling zijn opgenomen in het huurcontract en in hoeverre dit een reden voor hen is daadwerkelijk open te gaan op zondag.
Wanneer ontvangt de Kamer het evaluatierapport?
De Kamer ontvangt de resultaten van de extern uitgevoerde evaluatie en de daarbij behorende beleidsbrief voor het einde van het jaar. In deze beleidsbrief zal ook worden ingegaan op de motie Van der Staaij C.S. (Kamerstuk 34 550, nr. 21).
Een inbraak in de database van de gemeente Ede |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Database Ede gehackt: gegevens duizenden inwoners mogelijk op straat»?1
Ja.
Is er door de gemeente Ede aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom heeft de gemeente geen aangifte gedaan?
De gemeente Ede heeft inderdaad aangifte gedaan bij de politie. Er loopt momenteel een onderzoek. Derhalve kunnen hieromtrent geen mededelingen worden gedaan.
Wat doet de Autoriteit Persoonsgegevens naast het in ontvangst nemen van meldingen van datalekken nog meer met dergelijke meldingen? En wat doet deze autoriteit specifiek met de melding van de gemeente Ede dat er sprake was van de genoemde datalek?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeelt op basis van een risico-inventarisatie welke van de ontvangen meldingen zij nader analyseert. Bij de meldingen die zij analyseert, bekijkt de AP onder meer of de verantwoordelijke organisatie het datalek had moeten melden aan de betrokkenen en of dat is gebeurd. Daarnaast beoordeelt de AP of de verantwoordelijke technische en organisatorische maatregelen heeft getroffen om de inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens aan te pakken en om verdere inbreuken te voorkomen. Ten aanzien van de specifieke gemeente die wordt genoemd, doet de AP geen uitspraken.
Wat is het is het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens over deze datalek en met name het risico dat er de persoonsgegevens van bewoners voor andere doeleinden dan het doorgeleiden naar een advertentiewebsite kunnen worden gebruikt?
De AP doet geen uitspraken over specifieke gevallen, zoals de gemeente die wordt genoemd.
Hoeveel gemeenten zijn het afgelopen jaar slachtoffer geworden van een hack binnen hun digitale infrastructuur?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten. Organisaties, waaronder ook gemeenten, zijn ingevolge de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp) verplicht om melding te doen bij de AP als het gaat om een datalek ten aanzien van persoonsgegevens. In de periode 1 januari 2016 en 27 mei 2016 heeft de AP 147 meldingen van datalekken van gemeenten ontvangen. Daarbij zij aangetekend dat niet alle beveiligingsincidenten ook datalekken zijn die bij de AP moeten worden gemeld, terwijl ook niet alle datalekken hacks betreffen.
Bent u van mening dat de beveiliging van gemeentelijke websites niet alleen mag afhangen van de inspanningen de desbetreffende gemeente, maar dat dat ook een zaak is die het niveau van gemeenten overstijgt? Zo ja, waarom en welke rol speelt u of gaat u spelen om gemeenten te helpen bij het beveiligen van hun digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
De informatiebeveiliging van gemeenten strekt veel breder dan het smalle terrein van websites. Hiervoor bestaan reeds centrale voorzieningen zoals DigiD en mijnoverheid.nl.
Gemeenten zijn als professionele, meest nabije overheid verantwoordelijk voor het op orde hebben van hun informatieveiligheid. Deze verantwoordelijkheid strekt verder dan de eigen organisatie. Gemeenten hebben er als collectief belang bij dat de gehele gemeentelijke branche informatieveiligheid op orde heeft. Gemeenten hebben om dit te bekrachtigen de resolutie »Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» aangenomen. Ik onderschrijf de wenselijkheid van bovengemeentelijke samenwerking.
Gemeenten hebben in 2013 de Informatiebeveiligingsdienst voor Gemeenten (IBD) opgericht. De IBD is het sectorale responseteam (CERT/CSIRT) voor alle Nederlandse gemeenten en richt zich op (incident)ondersteuning op het gebied van informatiebeveiliging. De IBD is voor gemeenten het schakelpunt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). De IBD beheert de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) en geeft regelmatig kennisproducten uit. Daarnaast faciliteert de IBD kennisdeling tussen gemeenten onderling, met andere overheidslagen, met vitale sectoren en met leveranciers.
Het gaat erom dat gemeenten adequate maatregelen nemen om incidenten zoveel als mogelijk te voorkomen. Gemeenten hebben met de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een gemeenschappelijk normenkader om het beleid en de daaruit voortvloeiende maatregelen te toetsen. De BIG is gebaseerd op en afgeleid van de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR). Desondanks kunnen incidenten nooit worden uitgesloten.
Bent u van mening dat indien de digitale communicatie tussen burgers en gemeenten via een generieke voorziening zou gaan verlopen, dit naast een verbetering van het gebruiksgemak, ook beter te beveiligen zou zijn dan in het geval iedere gemeente zijn eigen portal behoudt? Zo ja, waarom en wat doet u om die generieke voorziening tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een generieke voorziening voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357).
In de digitale agenda 2020 hebben gemeenten de ambitie uitgesproken om gemeenschappelijkheid en collectiviteit in de informatievoorziening te bevorderen met ruimte voor lokaal maatwerk waar dat kan. Informatiebeveiliging is hierbij een noodzakelijke randvoorwaarde. In dit licht zullen de voordelen maar ook de nadelen moeten worden bezien van een eventuele collectieve voorziening voor webformulieren van gemeenten. Het blijft aan gemeenten zelf om hierover te beslissen.
Ik blijf attent op de mogelijkheid om een gemeenschappelijke voorziening dichterbij te brengen. Het kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Het bericht "Binnenlandse zaken paait grote gemeenten" |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het bericht in Binnenlands Bestuur van 8 juli 2016?1
Ja.
Is de Minister het eens dat met deze beslissing de plattelandsgemeenten worden benadeeld ten opzichte van de grote gemeenten?
Met de genomen beslissing heb ik zoveel mogelijk recht gedaan aan de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken en de onzekerheden die hierna nog steeds resteren. Met de aanvullende stap van 33% die ik in mijn brief van 8 juli aan de Tweede Kamer heb gemeld wordt de nieuwe verdeling per 2017 voor 67% ingevoerd. Per 2016 is de nieuwe verdeelformule namelijk reeds voor 33% ingevoerd, een aspect dat in de berichtgeving van Binnenlands Bestuur onderbelicht blijft.
De aanvullende stap van 33% en het compenseren van de grootste nadeelgemeenten zoals opgenomen in mijn brief van 8 juli zijn in lijn met het VNG-advies van mei 2016. In totaal gaan de voordeelgemeenten (veelal plattelandsgemeenten) er in de nieuwe verdeling van het subcluster Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke Vernieuwing (VHROSV) structureel € 125 miljoen op vooruit ten opzichte van de situatie in 2015. Indien de nieuwe verdeling voor 100% zou worden doorgevoerd zou het voordeel voor deze gemeenten hoger zijn uitgevallen. Dit acht ik echter niet goed te verantwoorden, bijvoorbeeld richting de nadeelgemeenten, gelet op de open einden in de uitgevoerde onderzoeken die samenhangen met de begrenzingen van de huidige verdeelsystematiek, de onzekerheden in de onderzoeksuitkomsten en het grote aantal ontwikkelingen op de onderzochte beleidsterreinen.
Op 10 maart van dit jaar heb ik aan VNG en Rfv advies gevraagd over het verdiepende onderzoek naar het subcluster VHROSV. In beide adviezen worden nog vragen gesteld bij de door de onderzoekers gevonden uitkomsten. In mei bracht dit de VNG tot het door mij overgenomen advies om in 2017 opnieuw 33% van de nieuwe verdeling door te voeren, met een passende compensatie voor de grootste nadeelgemeenten. Op de Algemene ledenvergadering van de VNG in juni 2016 is een motie aangenomen die oproept tot volledige invoering van de nieuwe verdeling (stemverhouding 51% voor en 49% tegen). Circa 84% van de gemeenten heeft een positief herverdeeleffect bij volledige invoering. De stemverhouding illustreert de verdeeldheid onder gemeenten over de wijze waarop de onderzoeksresultaten verwerkt zouden moeten worden in de verdeling van het gemeentefonds. Met de nu gezette vervolgstap sluit de verdeling beter aan op de kostenpatronen van gemeenten. Een nog verdergaande herverdeling ligt niet in de rede gelet op de hiervoor genoemde overwegingen. Hierbij wordt ook meegewogen de oproep vanuit de VNG en gemeenten om grote herverdeeleffecten te vermijden in deze jaren van decentralisaties en grote budgettaire verandering2. Hierin zie ik reden om grote onevenredige negatieve uitschieters te voorkomen en waar nodig te compenseren.
Ik ben met dit besluit, dat aansluit bij het VNG advies uit mei van dit jaar, tot een andere weging gekomen van de resultaten van het onderzoek dan de Rfv en de met een nipte meerderheid aangenomen motie op de Algemene ledenvergadering van de VNG. Bij de motivatie van deze beslissing in de brief aan uw Kamer van 8 juli heb ik de ontvangen adviezen van Rfv en VNG en de motie toegelicht. Gezien de zorgvuldigheid van het doorlopen traject en de gemaakte afwegingen vertrouw ik erop dat de interbestuurlijke verhoudingen van mijn besluit geen nadelige gevolgen ondervinden.
Kan de Minister toelichten waarom hij, ondanks zijn persoonlijke adviesaanvraag aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rvf) over de herverdeling van het gemeentefonds binnen het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing (VHROSV), toch dit besluit heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Minister toelichten hoeveel van de getroffen middelgrote gemeenten dit reeds opgenomen hebben in hun plannen op basis van reële verwachtingen na de uitspraak tijdens, en de aangenomen motie op de Algemene ledenvergadering van de VNG?
Het is niet bekend hoeveel gemeenten op welke manier hebben geanticipeerd op de uitkomsten van de aangenomen motie op de Algemene ledenvergadering. In de meicirculaire van het gemeentefonds van dit jaar heb ik aangegeven dat het niet mogelijk was om in mei al een weloverwogen besluit te nemen over hoe om te gaan met de onderzoeksresultaten en de ontvangen adviezen. Dit onder meer vanwege de discussies tussen gemeenten over het door de VNG uitgebrachte advies. Om zekerheid te bieden aan gemeenten over de omvang van de algemene uitkering vanaf 2017 was het niettemin van belang dat er een besluit genomen werd. Met de berichtgeving over het genomen besluit zijn gemeenten – eveneens op 8 juli – zo snel mogelijk geïnformeerd.
Herinnert de Minister zich dat beide organisaties, zowel de Rvf als de VNG, pleiten voor volledige doorvoering van de herverdeling van de middelen in het subcluster VHROSV? Zo ja, kan de Minister toelichten waarom de adviezen van Rfv en VNG terzijde worden geschoven? Heeft dit gevolgen voor de bestuurlijke verhoudingen tussen verschillende overheidsorganen? Zo ja, welke gevolgen voorziet de Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Minister ervan op de hoogte dat de betrokken gemeenten, op basis van eerder gepresenteerde onderzoeksresultaten, er reeds rekening mee hielden in de kadernota's en de aanstaande begrotingen, dat de herverdeling positief uitvalt voor hun?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt de Minister de mening dat de voorgestelde 33%-herverdelingsfactor niet in lijn is met de onderzoeksresultaten (plattelandsgemeenten maken meer kosten in dit subcluster) en adviezen van serieuze bestuurspartners? Zo nee, Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Minister bereid om alsnog de volledige herverdeling door te voeren of tijdelijk aanvullende financiering te zoeken om de kleine en middelgrote gemeenten tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van eerder genoemde afwegingen heb ik besloten tot de aanvullende stap naar 67%, waarmee de herverdeling van het subcluster VHROSV wordt afgerond. De open einden die er nog zijn lenen zich voor een meer fundamentele verkenning en worden daar dan ook in meegenomen. Deze meer fundamentele verkenning waar in de vraagstelling naar wordt verwezen is inmiddels gestart (zie Kamerstuk34 300 B, nr.22).
In het periodiek onderhoudsrapport van het gemeentefonds (bijlage van de gemeentefondsbegroting) wordt jaarlijks gemonitord hoe de feitelijke uitgaven van gemeenten zich verhouden tot de bij de verdeling veronderstelde uitgaven. Deze bevindingen zullen worden benut bij de genoemde herziening.
Is de Minister bereid jaarlijks de werkelijke kosten te monitoren en deze resultaten mee te nemen in zijn n.a.v. de motie Veldman-Wolbert (TK 34 300 VII, nr. 28) aangekondigd onderzoek over « fundamentele herziening van de financiële grondslagen van het gemeentefonds»?
Zie antwoord vraag 8.
De regels ten aanzien van deeltijdwethouders |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coalitie Reusel wil neveninkomsten wethouder Antonis intact houden met trucje»?1
Ja. Overigens is het voorstel inmiddels door de betrokken raadsfracties ingetrokken en is de wethouder in kwestie naar aanleiding van de ontstane publiciteit afgetreden.
Waarom is de wettelijke mogelijkheid gecreëerd om wethouders in deeltijd aan te stellen?
Bij de invoering van de huidige Gemeentewet, is door middel van het amendement Van der Burg/Stoffelen de mogelijkheid geboden dat een of meer wethouders de functie in deeltijd vervullen2. Dit biedt, in combinatie met de tijdsbestedingsnorm, meer mogelijkheden bij de vorming van het college, omdat het maximum aantal wethouders soms onvoldoende is om de verhoudingen in de raad (de coalitie) te weerspiegelen. De zogenaamde tijdsbestedingsnorm drukt het deel van de werkweek uit waarvoor de wethouder wordt bezoldigd; zij heeft geen betrekking op de feitelijke hoeveelheid tijd die een wethouder aan de vervulling van zijn wethoudersambt besteedt.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder van 99% of 95% blijk geeft van een verkeerde interpretatie van de bedoeling van de wet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet is het de raad die de tijdsbestedingsnorm van elke wethouder vaststelt. Die bevoegdheid van de raad, mede gelet op het antwoord op vraag 2, maakt dat niet per definitie kan worden gezegd dat een deeltijdaanstelling van 95 of 99% een verkeerde interpretatie van de wet is. Het benoemen van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, en wel een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de raad.
Is het op grond van de wet- en regelgeving toegestaan om een wethouder in deeltijd te laten werken met vooral de intentie om daarmee te voorkomen dat die wethouder dan geen neveninkomsten hoeft te verrekenen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke wet- of regelgeving verzet zich daartegen?
De regeling dat geen verrekenplicht geldt voor wethouders waarvoor de tijdsbestedingsnorm is of wordt vastgesteld op een niveau lager dan 100%, is niet in de wet opgenomen als een manier om onder de verrekenplicht uit te komen. De wet verzet zich echter niet tegen deze constructie. De beoordeling of al dan niet voor deze constructie zou moeten worden gekozen, is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. Bij die beoordeling moet de gemeenteraad alle effecten meewegen, zoals bijvoorbeeld het beeld dat de gemeente via een constructie de wethouder vrijwaart van de wettelijk verplichte verrekening van neveninkomsten.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder, met als voornaamste doel het niet hoeven verrekenen van neveninkomsten, ongewenst is? Zo ja, waarom en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen zij naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Kunnen besluiten van een gemeenteraad, die een deeltijdaanstelling van een wethouder vastleggen met de bedoeling om daarmee verrekening van zijn neveninkomsten te voorkomen, vernietigd worden? Zo ja, door wie en op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gemeentelijke besluiten die in strijd zijn met het recht of met het algemeen belang kunnen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de Kroon worden voorgedragen voor vernietiging (artikel 132, vijfde lid, van de Grondwet in samenhang met artikel 268 van de Gemeentewet). Niet gezegd kan worden dat de wet zich verzet tegen dit soort constructies. Maar evenmin kan uit de wetsgeschiedenis worden opgemaakt dat het voorkomen van verrekening van neveninkomsten één van de redenen was die de wetgever voor ogen had bij het uitzonderen van niet-voltijds ambtsdragers van de verrekenplicht.
Beschikt u over informatie over het aantal deeltijdwethouders in Nederland en hun tijdsbestedingsnorm? Zo ja, waaruit bestaat die informatie?
Nee, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt niet over deze informatie.
Zijn er in Nederland wethouders met een tijdsbestedingsnorm van 99% of 95%? Zo ja, hoeveel wethouders betreft dit en welke overwegingen lagen ten grondslag aan het besluit om deze wethouders in deeltijd aan te stellen?
Verwezen zij naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er een minimumpercentage voor die tijdsbestedingsnorm wettelijk wordt verankerd? Zo ja, aan welk percentage denkt u? Zo nee, waarom niet?
Benoeming en ontslag van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, waarbij gemeenten zoveel mogelijk ruimte moet worden gelaten. Ik zie geen reden om een minimumnorm te introduceren. Of een wethouder vervolgens in het licht van de vastgestelde norm naar behoren functioneert, is aan de raad om te beoordelen.
Deelt u de mening dat het, indien er voor een wethouder een hoge tijdsbestedingsnorm is vastgesteld, niet billijk is als die wethouder al zijn neveninkomsten mag behouden? Zo ja, waarom en waar ligt wat u betreft het omslagpunt, als het gaat om de tijdsbestedingsnorm of het aantal uren dat een nevenbetrekking vergt, tussen het wel en niet hoeven te verrekenen van neveninkomsten? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Volgens de huidige wet- en regelgeving geldt dat het omslagpunt ligt bij een voltijdsaanstelling. Mijn ambtsvoorganger was destijds3 van oordeel dat een wethouder zijn of haar neveninkomsten ongeacht de bron ervan, zou moeten verrekenen, maar dat het bij een deeltijdfunctie als wethouder meer voor de hand ligt rekening te houden met het gegeven dat de wethoudersfunctie dan niet voltijds is en dat er uit andere bronnen inkomen wordt genoten. De wet is toen zo komen te luiden dat verrekening niet behoeft plaats te vinden in het geval de wethouder in deeltijd is aangesteld.
Deelt u de mening dat, indien een wethouder niet in deeltijd is aangesteld en dus neveninkomsten op grond van de wet verrekend moeten worden, een beslissing daarover, vanwege het voorkomen van belangenverstrengeling of beïnvloeding, beter buiten de invloedssfeer van het gemeentebestuur kan worden genomen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een beslissing of er in het individuele geval al dan niet wordt verrekend, is een op rechtsgevolg gerichte beslissing waartegen betrokkene in bezwaar en beroep kan. Daarvoor is een besluit nodig. Het college is verantwoordelijk voor een dergelijke formele besluitvorming en voor de feitelijke uitvoering. Ik heb geen signalen uit de praktijk dat dit als problematisch wordt ervaren.
Om het college bij die vaststelling behulpzaam te zijn en de berekening van het te verrekenen bedrag objectief vast te helpen stellen, heeft het Ministerie van BZK een applicatie laten ontwikkelen die berekent welk bedrag eventueel in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging.
Verder worden de opgegeven bedragen aan de hand van gegevens van de belastingdienst door het ministerie gecontroleerd. In het geval uit die controle mogelijke onduidelijkheden blijken, neemt het Ministerie van BZK hierover contact op met de gemeente. Daarmee zijn er voldoende waarborgen tegen belangenverstrengeling of beïnvloeding.
Voor welke datum moet een wethouder uiterlijk rekenschap afleggen over de neveninkomsten die hij in een bepaald jaar heeft gehad? Welke gevolgen heeft het als die wethouder die datum overschrijdt?
Indien de wethouder binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de verrekeningsprocedure ziet, geen opgave of verklaring heeft ingezonden, of niet tijdig uitstel heeft gevraagd om later de gevraagde informatie te verstrekken, stelt het college van burgemeester en wethouders de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit andere hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.
De in het antwoord op vraag 11 beschreven applicatie is zodanig ingericht dat gestimuleerd wordt dat het proces vóór 1 oktober van het jaar volgend op het verrekenjaar is afgerond.
Hoe lang kan een beslissing op een bezwaar van een wethouder tegen een besluit tot verrekening na het indienen van het bezwaar uitblijven?
Voor de termijnen van bezwaar en beroep gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. In principe moet het college binnen zes weken beslissen op het bezwaarschrift. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor de beslistermijn wordt verlengd. Bijvoorbeeld ingeval wordt geoordeeld dat specifieke nadere informatie nodig is. Het college doet hiervan schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.
Acht u het wenselijk dat beslissing over een bezwaar tegen een besluit tot verrekening van inkomsten door een onafhankelijke instantie buiten de invloedssfeer van het desbetreffende gemeentebestuur zou moeten liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Strekking van bezwaar is dat het bestuursorgaan de gelegenheid heeft het besluit in primo te heroverwegen. Daarbij kan een bezwaaradviescommissie worden ingesteld4. Deze commissie bestaat dan uit een voorzitter en ten minste twee leden. De voorzitter mag geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Daarna staat nog (hoger) beroep open op de bestuursrechter. Ik zie geen enkele aanleiding om voor de omschreven situatie van de gangbare procedure af te wijken.
Het verkrijgen van raadsinformatie via een Wob- verzoek (Wet openbaarheid van bestuur) |
|
Renske Leijten (SP), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hoe oordeelt u erover dat twee politieke partijen in de gemeente Oude IJsselstreek een Wob-verzoek moeten indienen omdat zij (na herhaalde verzoeken) van het College van B&W geen informatie krijgen over opdrachtverlening inzake het voeren van keukentafelgesprekken?1
De verantwoordingsplicht van de leden van het college van burgemeester en wethouders jegens de raad en het daarmee samenhangende inlichtingenrecht van leden van de gemeenteraad is geregeld in artikel 169 van de Gemeentewet. Die verantwoordings- en informatieplicht is breder dan de openbaarmakingsplicht die uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voortvloeit, omdat de Wob het recht van burgers op overheidsinformatie regelt.
Erkent u dat het van belang is voor gemeenteraadsleden, alsmede voor burgers, om te kunnen controleren welke afspraken er met de uitvoerende partij zijn gemaakt over het voeren van keukentafelgesprekken?
Ja.
Vindt u het passend om voor de uitkomsten van keukentafelgesprekken bonus- en malusafspraken te maken met een uitvoerende partij? Vindt u deze financiële sturing gewenst?
Nee. De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht om met een ieder die melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met diegene, zorgvuldig onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoeften van deze persoon. In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zijn de regels voor dit onderzoek bepaald. Bonus-malusafspraken over uitkomsten van deze onderzoeken met derden die in opdracht van het college deze onderzoeken uitvoeren verhouden zich niet tot de doelstelling van de Wmo 2015.
Over de ontstane situatie is gesproken met medewerkers van de gemeente Oude IJsselstreek. Zij zijn bekend met de doelstelling van de Wmo 2015 en mijn standpunt over bonus-malusafspraken. Ik kan u informeren over het gegeven dat het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek heeft besloten een pas op de plaats te maken met de beoogde inrichting van een algemene voorziening. Op basis van de – volgens het bonus-malus principe – gevoerde gesprekken zou een deel van de cliënten overgaan naar deze algemene voorziening. In het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp en de aangekondigde wetswijziging over alfahulpen onderzoekt het college nu eerst alternatieve mogelijkheden voordat nieuw beleid wordt ingevoerd. De cliënten die het betreft zijn door de gemeente geïnformeerd over deze pas op de plaats. Het besluit van het college vind ik verstandig.
Is bekend of meer gemeenten gebruik maken van bonus/malusregelingen over de uitkomsten van indicatieprocessen (keukentafelgesprekken)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Mij zijn geen signalen bekend dat meer gemeenten gebruik maken van een bonus-malusregeling over de uitkomsten van gesprekken met cliënten in het kader van de Wmo 2015.
De VNG-pilot blurring |
|
Joël Voordewind (CU), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat gemeenten in de uitvoering van de VNG-pilot blurring daadwerkelijk in strijd handelen met de Drank- en Horecawet, aangezien u eerder liet weten te willen bezien op welke wijze gemeenten invulling zouden geven aan de VNG-pilot?1
Dit kan ik niet in zijn algemeen voor alle gemeenten beantwoorden, maar uit jurisprudentie van de rechtbank Utrecht2 blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Nieuwegein, die aan de VNG pilot deelneemt, in strijd met de DHW heeft gehandeld. Ik zal de burgemeester van Nieuwegein om toelichting vragen.
Klopt het dat deze pilot inmiddels in 50 gemeenten op circa 1.000 locaties wordt uitgevoerd?
Ik heb geen inzage in de lijst met deelnemende gemeenten. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Deelt u ook de mening dat de VNG-pilot niet verder gedoogd mag worden aangezien hierbij de wet wordt overtreden? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welke maatregelen u bereid bent te nemen om per omgaande de Drank- en Horecawet te handhaven? Deelt u de mening dat uw eerdere waarschuwing aan de VNG van 18 januari jl. niet het gewenste effect heeft opgeleverd? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om een einde te maken aan de VNG-pilot blurring?
Gemeenten dienen overtredingen van de Drank- en Horecawet te handhaven en niet te gedogen. 26 mei heb ik met leden van de commissie veiligheid en bestuur van de VNG gesproken. Bij dit gesprek heb ik nogmaals er op aangedrongen de VNG pilot te beperken tot initiatieven die passen binnen de kaders van de DHW.
VNG heeft aangegeven dat de pilot in de praktijk gaat om individuele afspraken tussen gemeenten en ondernemers. Omdat ik geen overzicht heb van hetgeen deze afspraken inhouden, kan ik de schadelijkheid c.q. de redelijkheid hiervan niet beoordelen.
In de tussentijd heeft de Rechtbank Utrecht een uitspraak gedaan over de VNG pilot in Nieuwegein, zoals ook in antwoord 1 aangehaald. Ik ga ervan uit dat andere gemeenten deze uitspraak zullen bestuderen en waar nodig toepassen op de invulling van hun taken en bevoegdheden in deze.
Bent u ook van mening dat het gedogen van de VNG-pilot een verkeerd signaal afgeeft wat betreft het bevorderen van alcoholgebruik buiten horecagelegenheden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de VNG gemeenten informeert hoe zij dienen te reageren op handhavingsverzoeken van de SlijtersUnie of het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)? Bent u bereid om zo snel als mogelijk in gesprek te treden met de VNG om dit een halt toe te roepen, en indien noodzakelijk, af te dwingen?
Het staat de VNG als belangenbehartiger van gemeenten vrij om gemeenten te ondersteunen, maar het moge duidelijk zijn dat ik over de handelwijze van de VNG gedurende dit traject niet te spreken ben. De VNG is een pilot gestart die in de praktijk tot overtredingen van de DHW leidt. Ik ga er van uit dat de recente gerechtelijke uitspraak van Rechtbank Utrecht aanleiding is voor de VNG om nog eens kritisch naar de pilot te kijken.
Heeft u kennisgenomen van het opiniepanel van EenVandaag waaruit blijkt dat 75% van de 25.000 ondervraagden zich tegen blurring keert? Deelt u dan ook de conclusie dat de voordelen van blurring absoluut niet opwegen tegen de overweldigende nadelige effecten?
Ik heb kennis genomen van de opiniepeiling. Ik neem dit mee in de evaluatie van de DHW die momenteel plaatsvindt.
Bent u ervan op de hoogte dat inmiddels supermarkten ook toegelaten zijn tot de pilot? Deelt u de mening dat supermarkten ook directe commerciële belangen hebben bij het aanbieden van alcoholische dranken terwijl zij deze ook verkopen? Deelt u de mening dat deze praktijken direct negatieve gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid? Deelt u de mening dat alcohol schenken in winkels ook een verkeerde uitstraling heeft op jongeren onder de 18 jaar en dat onderzoek een causaal verband heeft aangetoond tussen de beschikbaarheid van alcohol en de toename in alcoholgebruik? Zo ja, bent u bereid om de VNG aan te spreken op het feit dat supermarkten toegelaten worden tot de pilot?
Daar ben ik van op de hoogte, het commerciële belang van supermarkten bij verkoop van alcohol lijkt mij evident, zoals dit ook speelt bij alle overige deelnemers aan de pilot. Over «hoe normaal» alcohol in het alledaagse winkelaanbod zou moeten zijn, ook met oog op de gestelde leeftijdsgrens, ga ik graag met uw Kamer in gesprek n.a.v. de bevindingen uit de evaluatie van de DHW. Literatuur wijst in algemene zin inderdaad uit dat groter aanbod kan leiden tot meer consumptie en meer consumptie tot hogere sterfte- en ziektecijfers. Ik zie geen aanleiding op over dit specifieke punt met de VNG te spreken.
De stijging van externe inhuur bij gemeenten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw verklaring voor de stijging van externe inhuur van personeel door gemeenten?1
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten steeds meer geld besteden aan duur extern personeel?
Bent u bereid om, samen in met de VNG, met voorstellen te komen hoe de «Roemernorm» ook bij gemeenten toegepast kan worden?
Het bericht “Gemeentelijke e-mail slecht beveiligd” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de beveiliging van gemeentelijke e-mail?2 3
Ja.
Is het waar dat nog steeds vrijwel geen enkele gemeente voldoet aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo ja, heeft u zicht op hoeveel gemeente niet voldoen aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo nee, waarom niet?
In het bericht wordt gerefereerd aan de open beveiligingsstandaarden DKIM+SPF+DMARC (anti-phishing), DNSSEC (domeinnaambeveiliging) en STARTTLS (beveiligde verbindingen).
DKIM+SPF en DNSSEC staan op de pas-toe-of-leg-uit lijstvan het Forum Standaardisatie. DMARC en STARTTLS in combinatie met DANE zijn kandidaat om opgenomen te worden. De open standaarden die op de pas-toe-of-leg-uit lijst staan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, aanbesteding of ontwikkeling van nieuwe diensten.
Volgens cijfers van het Bureau Forum Standaardisatie [https://www.forumstandaardisatie.nl/fileadmin/os/publicaties/Monitor_OSb_2015_Definitief.pdf] was DKIM in 2015 bij 77 gemeenten geïmplementeerd. Concluderend meldt het rapport (p. 24): «Iets meer dan één vijfde van de domeinnamen van overheden is in 2015 voorzien van een DKIM-configuratie. De verschillen tussen de verschillende overheden zijn niet groot.»
Voor deze standaarden is door het Nationaal Beraad een adoptie-impuls afgesproken, met het streefbeeld om de beveiligingsstandaarden die reeds op de pas-toe-of-leg-uit-lijst staan (TLS, DKIM+SPF en DNSSEC) – daar waar van toepassing – uiterlijk eind 2017 te hebben geïmplementeerd.
Gemeenten werken op verschillende fronten aan de bestrijding van spam en phishing. In de eerste plaats gaat het om het vergroten van de bewustwording binnen gemeenten; dit geldt eveneens voor burgers en bedrijven. In de tweede plaats zijn er additionele maatregelen zoals antispam- en antivirusoplossingen voor e-mail en firewallinstellingen.
De Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) maakt factsheets rond de implementatie van DMARC, SPF en DKIM, om gemeenten op de hoogte te brengen van de standaarden en de voordelen van het implementeren ervan. Verder informeert IBD de betrokken leveranciers van klantcontactcentra, hostingpartijen, providers e.d. over de standaarden, zodat ze zich klaar kunnen maken voor vragen van gemeenten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, vanwege de gebrekkige beveiliging van e-mailverkeer van gemeenten, de persoonsgegevens die worden uitgewisseld in verkeerde handen kunnen vallen? Zo ja, hoe gaat u de desbetreffende gemeenten daar op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De betreffende standaarden DKIM / DMARC en SPF zorgen voor e-mailauthenticatie; hiermee wordt het mogelijk dat de ontvanger de identiteit van de afzender deels controleert. De standaarden hebben een belangrijke functie bij de mogelijke herkenning van spam en phishing voor zover deze gebruik maken van spoofing (waarbij een verzender zich voordoet als een ander).
Gebruik van deze standaarden is één van de schakels in de bestrijding van phishing en de beveiliging van persoonsgegevens. Omdat behalve gebruik van deze standaarden ook andere maatregelen genomen worden, onderschrijf ik niet dat door het enkele feit dat deze standaarden niet worden gebruikt persoonsgegevens in verkeerde handen vallen.
Heeft u er zicht op in hoeveel gemeenten geen STARTLLS-standaard wordt aangehouden en er daardoor geen beveiligde internetverbinding mogelijk is?
De standaard STARTTLS is in combinatie met DANE (voor beveiligde mailverbindingen) in behandeling genomen door het Forum Standaardisatie en kan daardoor, mogelijk al in 2016, worden opgenomen op de lijst met open standaarden. Het Forum Standaardisatie zal vanaf dan ook de implementatie bij aanschaf, aankoop en aanbestedingen monitoren.
Wat is volgens u de oorzaak van het probleem dat gemeenten de verplichte internetstandaarden voor de beveiliging van e-mail niet aanhouden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze standaarden in alle gemeenten gehandhaafd worden?
De internetstandaarden die op de pas-toe-leg-uit-lijststaan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, ontwikkeling of aanbesteding van nieuwe diensten, tenzij er een zwaarwegende reden is om hiervan af te wijken. Het handhaven in bestaande situaties is niet aan de orde. De versnelde implementatie is onderdeel van een lokaal afwegingskader.
Door het uitvoeren van een impactanalyse heeft de IBD uitgezocht welke impact de implementatie van deze standaarden voor gemeenten heeft. Hieruit blijkt dat de implementatie van de standaarden meer impact heeft naarmate de organisatie groter en complexer is. Voor met name DMARC moeten alle gemeentelijke mailstromen in kaart zijn gebracht en worden vertaald in beveiligingsregels. Het fout instellen van deze standaarden leidt tot een verstoring in e-mail van en aan de gemeente.
Zoals ik uw Kamer heb aangegeven in mijn brief met uitgangspunten wetgeving GDI (Kamerstuk 26 643 nr. 373) werk ik in deze wet aan een grondslag waarmee – nader te bepalen – standaarden uit de pas-toe-of-leg-uit-lijst wettelijk verplicht kunnen worden gesteld voor bestuursorganen, onder andere voor uniformering voor burgers en bedrijven, en het garanderen van communicatie. Daarbij speelt ook informatiebeveiliging een rol. De VNG onderschrijft die uitgangspuntenbrief.
Hebben de gemeenteraden en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voldoende middelen om toezicht te houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Geven de gemeenteraden en de AP voldoende prioriteit aan het toezicht houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat hier meer prioriteit aan wordt gegeven? Zo ja, hoe kan het dan nog steeds mis gaan?
Gemeenteraden bestaan uit gekozen volksvertegenwoordigers. Op grond daarvan en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet, voeren gemeenten hun wettelijke taken zelfstandig uit. In die zin acht ik gemeenteraden en het gemeentebestuur zeer wel in staat om zorg te dragen voor de naleving van privacyregels en voor een afdoende niveau van de gemeentelijke informatieveiligheid. Desalniettemin kan het Rijk op grond van de Gemeentewet – in het kader van interbestuurlijk toezicht – toezicht houden op het gemeentebestuur. Dat is bij mijn weten nog niet voorgekomen in het geval van tekortkomingen op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens of informatieveiligheid.
Het specifieke toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens wordt gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding.
De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf. Daarnaast kan ik u mededelen dat er geen signalen bekend zijn waaruit blijkt dat de AP tekortschiet in het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke eisen voor de verwerking van persoonsgegevens.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vele vragen die gesteld zijn over de beveiliging en verwerking van persoonsgegevens in gemeenten?4 5 6 7
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten onzorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van hun inwoners? Deelt u de mening dat het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd» past in dit beeld?
Neen. Gemeenten hebben zich gecommitteerd aan de beveiliging van persoonsgegevens en hechten hieraan grote waarde. De implementatie van open standaarden heeft een plek in de activiteiten die gemeenten ontplooien om het gemeentelijk informatielandschap te beveiligen conform de uitgangspunten en kaders van hun gemeenschappelijk normenkader de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG). De volgorde van implementatie van maatregelen (ook technische detailmaatregelen, maar vooral ook fysieke en organisatorische maatregelen) is gebaseerd op een lokale risicoafweging waar het college van B&W voor verantwoordelijk is.
Zijn er volgens u ook goede voorbeelden van gemeenten die voldoen aan alle wettelijke eisen en zorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van burgers? Welke zijn dit? Waarom lukt het hier wel? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit goede voorbeeld gedeeld wordt met andere gemeenten?
Zonder in te gaan op de specifieke casuïstiek van individuele gemeenten, zijn er voorbeelden bekend van gemeenten waar bijvoorbeeld de gemeentelijke rekenkamer onderzoek heeft gedaan naar de mate van beveiliging van informatie. Dergelijke onderzoeken stellen college en raad in de gelegenheid om het niveau van informatieveiligheid te verhogen.
Uiteraard moeten gemeenten voldoen aan wettelijke eisen en dienen ze zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets mis gaat. Gemeenten werken aan bewustwording bij medewerkers, werken aan informatieveiligheid en weten zich gesteund door de IBD. De IBD draagt ook bij aan kennisdeling op het gebied van best practices. Daarnaast is privacy een belangrijk onderdeel van het programma ISD van de VNG. Ook via dat programma worden vele goede praktijken van gemeenten gedeeld.
Wat vindt u het voorstel om naast de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) maakt deel uit van de Resolutie Informatieveiligheid waarmee de leden van de VNG op 29 november 2013 hebben ingestemd. Een voorstel om daarnaast een privacy-BIG in te stellen, lijkt me in dat kader iets voor de gemeenten om te besluiten.
VNG en gemeenten vinden, net als ik, een goede omgang met privacy zeer belangrijk. Onlangs werd op de ALV van de VNG privacy als prioriteit op de agenda gezet met het Position Paper Privacy. Gemeenten geven daarin aan dat het borgen van privacy en een correcte gegevensbescherming in alle gemeenten van groot belang zijn en een zeer belangrijke basis voor het vertrouwen van burgers, bedrijven, ketenpartners en medeoverheden in gemeenten. Gemeenten willen hun inzet op het gebied van het privacyvraagstuk versterken en collectiviseren. In het position paper zijn hiervoor tien actiepunten opgenomen. Een van de actiepunten houdt in dat de VNG in overleg met bestuurders (waaronder ook raadsleden), ambtenaren, ketenpartners en experts onderzoek doet naar de mogelijkheid om gezamenlijke privacykaders (normen) te ontwikkelen. Ik blijf in contact met de VNG over de ontwikkelingen en voortgang hiervan.
Het bericht "Gemeenten helpen jongeren met schulden" |
|
Perjan Moors (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten helpen jongeren met schulden»?1
Ja.
Klopt het dat jongeren met problematische schulden vaak niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening? Zo ja, is dit gemeentelijke beleidsvrijheid of houdt wet- en regelgeving dit tegen?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening staat een brede toegang tot de schuldhulpverlening voor en staat in die zin niet toe dat specifieke groepen de toegang tot de schuldhulpverlening wordt geweigerd. Enige uitzondering hierop vormt de niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling. De schuldhulpverlening staat in die zin open voor jongeren.
Specifiek voor het schuldregelen – een van de producten binnen de schuldhulpverlening – zij opgemerkt dat dit een product is waarvoor jongeren moeilijk in aanmerking kunnen komen. Het schuldregelen ziet op het treffen van een betalingsregeling met de verschillende schuldeisers. Jongeren beschikken meestal over een zeer beperkte afloscapaciteit, waardoor het moeilijk is om tot een regeling te komen.
Een en ander laat onverlet dat andere producten binnen de schuldhulpverlening (bijvoorbeeld een stabilisatietraject of budgetcoaching) jongeren ook kunnen ondersteunen indien zij met problematische schulden kampen. Ik moedig gemeenten aan daar waar een schuldregeling niet tot de mogelijkheden behoort om van deze producten gebruik te maken.
Welke mogelijkheden zijn er binnen de reguliere schuldhulpverlening om specifiek op jongeren gerichte hulp aan te bieden? Waarom wordt hier door deze gemeenten blijkbaar geen gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gemeenten naast Leiden en Den Haag nemen schulden van jongeren over?
Naar ik begrijp gaat het om de situatie dat de gemeente de verschillende schulden via een algemene lening herfinanciert. De schuldenaar heeft dan nog maar een schuldeiser (de gemeente) aan wie hij dient af te betalen. De gemeente neemt de schuld dus niet over. Binnen de schuldhulpverlening is dit een standaardproduct. Daar waar bij herfinanciering in de regel een afbetalingstermijn van maximaal 5 jaar wordt gehanteerd, gaat het beoogde alternatief van de gemeenten Leiden en Den Haag verder, doordat het een beduidend langere afbetalingstermijn kent. Mij is niet bekend of er andere gemeenten zijn die deze methodiek hanteren.
Wat is de reden dat deze gemeenten deze jongeren niet in de reguliere schuldhulpverlening opnemen? Zijn er (wettelijke of andere) belemmeringen deze jongeren reguliere schuldhulpverlening te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Brengen deze gemeenten rente in rekening voor overgenomen schulden? Zo nee, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Wat is uw mening hierover?
Het betreft nog niet gestarte trajecten. De gemeente Den Haag heeft aangegeven in overleg te zijn met maatschappelijke partners over cofinanciering van de pilot. Het in rekening brengen van rente is onderdeel van deze gesprekken en de verdere uitwerking.
Komt het voor dat gemeenten (een deel van) de overgenomen schulden kwijtschelden? Zo ja, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Wat is uw mening hierover?
Het gaat hier specifiek om door de gemeente geïnitieerde projecten, die vanuit de eigen middelen van de gemeente worden gefinancierd. Het is in dat kader ook aan de gemeenten zelf om te bezien of deze projecten aan de binnen de gemeente gestelde kaders voldoen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag jongeren hun (overgenomen) schulden laat aflossen door een vergoeding te bieden voor uren dat ze naar school gaan of die ze aan vrijwilligerswerk besteden? Zo ja, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Welke gemeenten doen dit nog meer? Wat is uw mening over het door de gemeente vergoeden van uren die aan school of vrijwilligerswerk worden besteed?
Naar ik begrijp van de gemeente Den Haag is geen sprake van een directe vergoeding, maar van een alternatieve aflossing. Hiermee wil de gemeente de belemmering wegnemen dat jongeren vaak geen afloscapaciteit hebben en er daarom geen schuldregeling mogelijk is. Financiering vindt plaats vanuit de gemeentelijke begroting, mogelijk in cofinanciering met maatschappelijke partners.
Bent u het ermee eens dat schuldhulpverlening er te allen tijde op gericht moet zijn de oorzaken van schulden, bijvoorbeeld in gedrag of het niet hebben van een inkomen, weg te nemen, dat alle schulden in beginsel afgelost dienen te worden en dat sommige van genoemde maatregelen tegen deze principes in gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Van Rijn gaat ingrijpen bij 'foute' gemeenten' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van Rijn gaat ingrijpen bij «foute» gemeenten»?1
Ja.
Deelt de mening dat maatwerk leveren een van de leidende principes is bij de verschillende decentralisaties, dus ook die met betrekking tot de Participatiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat maatwerk leidend principe dient te zijn bij de begeleiding richting de arbeidsmarkt. Bij de decentralisaties zijn bevoegdheden en taken belegd bij de gemeente die het dichtst bij de burger staat en de gemeente moet daarbij ruimte hebben om de uitvoering van de wet af te stemmen op de lokale omstandigheden. Zoals aangegeven in de brief die de Minister en ik op 14 maart 2016 aan de Tweede Kamer hebben gezonden over de ministeriele verantwoordelijkheid in het kader van de Participatiewet (Pw), is vanuit deze visie de decentralisatie gepaard gegaan met een aanzienlijke deregulering en derapportage en bevat de centrale regelgeving vooral bepalingen waarvan ook door het parlement is geoordeeld dat differentiatie naar lokale omstandigheden niet wenselijk is.
In artikel 18 Pw is geregeld dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De wijze waarop het college invulling geeft aan deze wettelijke opdracht, is een lokale aangelegenheid. Ten aanzien van de re-integratievoorzieningen is van belang dat in artikel 8a Pw is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en dat de gemeenteraad hierbij in ieder geval moet bepalen onder welke voorwaarden de tot de doelgroep behorende personen, en werkgevers van deze personen, in aanmerking komen voor in de verordening omschreven voorzieningen en hoe deze voorzieningen evenwichtig over de personen worden verdeeld, rekening houdend met omstandigheden, zoals de zorgtaken, en het feit, dat de persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort of gebruik maakt van de voorziening beschut werk of een andere structurele functionele beperking heeft. Blijkens artikel 10 Pw hebben de tot de doelgroep behorende personen, conform de gemeentelijke verordening, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten. Hiermee wordt gemeenten de ruimte geboden en de verantwoordelijkheid gegeven om bij re-integratieondersteuning maatwerk toe te passen. De controle op de uitvoering door het college van de lokale voorschriften, is een taak van de gemeenteraad. In de handhaving daarvan heeft het Rijk in beginsel geen taak. Alleen indien sprake is van een ernstig onrechtmatig handelen of nalaten door het college ten aanzien van rijksvoorschriften, kan het Rijk zich bemoeien met de keuzen die op lokaal niveau worden gemaakt. Met betrekking tot re-integratieactiviteiten in het kader van de Pw geldt dan ook dat wanneer de gemeentelijke verordening voldoet aan de bij wet gestelde eisen, de keuzen van het college bij de uitvoering van de verordening in individuele gevallen geen aanleiding kunnen geven tot ingrijpen door het Rijk. Een burger die zich in zijn specifieke situatie benadeeld acht door een beslissing van het college, kan zich daartegen verweren via bezwaar en beroep.
De in de vraag gelegde relatie met de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) is op zich begrijpelijk, maar behoeft de volgende nuancering. Voor de Wmo 2015 geldt dat de Centrale Raad van Beroep recent enkele uitspraken heeft gedaan die tot gevolg hebben dat niet alleen de in beroep betrokken gemeenten hun beleid zullen moeten aanpassen, maar ook een aantal andere gemeenten. In verband hiermee heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegd dat hij nauwgezet zal volgen dat gemeenten zich aan de door de Centrale Raad van Beroep gestelde grenzen houden en dat hij zo nodig zal optreden indien dit niet gebeurt.
Deelt u de mening dat bedoeld maatwerk (te vertalen als «je inwoners kennen, weten wie het zijn, wat ze kunnen, wat ze willen en wat er voor nodig is om daar te komen») leidend dient te zijn in het kader van het begeleiden van mensen die op een uitkering zijn aangewezen richting de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u bijvoorbeeld het zonder rekening te houden met iemands» persoonlijke omstandigheden iedereen «een week achter de vuilniswagen zetten» een passende vorm van maatwerk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in voorkomende gevallen in te grijpen bij gemeenten die bedoeld maatwerk niet leveren en (onvoldoende) rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van mensen, net zoals uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De weigerburgemeester van Weert |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u, zoals de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in het mondelinge vragenuur van 17 mei jl. verklaarde, de commissaris van de Koning om een feitenrelaas inzake de weigerburgemeester van Weert hebt gevraagd?
Ja
Wanneer is dit relaas klaar?
Op 26 mei jl. heb ik van de commissaris van de Koning van Limburg een feitenrelaas ontvangen. Op basis daarvan ben ik op 2 juni jl. met de burgemeester in gesprek gegaan. Ook de Staatssecretaris van VenJ en de commissaris van de Koning van Limburg waren daarbij aanwezig.
Bent u bereid dit relaas te delen met de Kamer?
Op 16 juni 2016 heb ik uw Kamer, op basis van het feitenrelaas van de commissaris van de Koning en het gesprek met de burgemeester, schriftelijk1 geïnformeerd over de gang van zaken in Weert. Als bijlage bij deze brief heb ik een overzicht van de feiten opgenomen.
Zo nee, op welke manier brengt u de Kamer dan wel op de hoogte van deze schokkende zaak?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u het gegeven dat een burgemeester zich mogelijk niets aantrekt van de wet serieus?
Burgemeesters dienen zich bij de uitoefening van hun functie aan de wet te houden. Bij overtreding van de wet worden gepaste maatregelen genomen. In de onderhavige casus is niet gebleken van overtreding van de wet door de burgemeester. Voor informatie over de gang van zaken in Weert verwijs ik naar de in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 genoemde brief aan uw Kamer.
Bent u bereid, indien de burgemeester de wet aan zijn laars heeft gelapt, maatregelen tegen hem te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Een op de vijf gemeenten archiveert website niet' |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «een op de vijf gemeenten archiveert website niet»?1
Van deze berichtgeving heb ik met zorg kennis genomen. Verwezen wordt naar een publicatie in het Archievenblad. Uit universitair onderzoek zou blijken dat 21 procent van 390 gemeenten het nalaat om de gemeentelijke website conform de wettelijke eisen te archiveren.Het belang om websites te archiveren neemt toe, nu informatie steeds minder in fysieke vorm beschikbaar komt. De redenen dat sommige gemeenten hun website niet archiveren, lopen uiteen. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven dat de gemeente het archiveren van een website te duur vindt of – zo blijkt uit het onderzoek – men was niet op de hoogte van de verplichting tot archiveren van de website. En soms kon geen reden worden genoemd waarom de archivering achterwege werd gelaten. Als gemeenten hun informatie van websites niet bewaren, dan kan dit nadeel of schade opleveren in kwesties van verantwoording of voor het vinden van bewijs. Daarbij kunnen moderne websites en dynamische webapplicaties bij onvolledige archivering tot onzekerheden leiden over de toegankelijkheid op termijn. Overigens geldt het vraagstuk niet alleen websites, maar ook ten aanzien van berichtgeving op social media of bijvoorbeeld in e-mail.
Hoe beoordeelt u dat een op de vijf gemeenten haar website niet archiveert volgens de wettelijke eisen? Schrikt u van dit feit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er gehandhaafd op deze wettelijke eisen, en zo ja hoe?
Iedere overheid is verantwoordelijk voor het beheer van zijn eigen informatie en voor de toepassing van de Archiefwet. Deze regelgeving ziet ook op digitale informatie. Voor het toezicht op de naleving en de bestuurlijke handhaving van de voorschriften geldt het stelsel van interbestuurlijk toezicht (IBT).
Vreest u, mede naar aanleiding van dit bericht, voor verlies aan relevante informatie bij gemeenten en daarmee voor een afbreuk van de verantwoordingsfunctie van gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven, is iedere overheid verantwoordelijk voor het beheer van zijn eigen informatie en de correcte toepassing van de Archiefwet. Dat ziet ook op digitale gegevensbestanden. De toename van overheidsinformatie is echter enorm. Overheden zijn voor al hun taken, diensten en producten afhankelijk van technische innovaties en van een gedegen en betrouwbare administratie. De modernisering en vernetwerking van overheid en samenleving leiden tot steeds nieuwe vragen rond archivering en het beheer van gegevens en informatie. Dat heeft ook gevolgen voor toezicht en verantwoording. Door ontwikkelingen rond digitalisering en informatiebeheer kunnen bestuurlijke verantwoordelijkheden in het geding komen.
Overheden gebruiken gegevens van andere registraties, wisselen bestanden of verwijzen naar elders opgeslagen data. Publieke taken worden daarbij steeds vaker verricht in ketens en samenwerkingsverbanden. Recentelijk hebben de Raad voor het Openbaar bestuur en de Raad voor Cultuur advies uitgebracht over informatiebeheer in ketensamenwerking.2 Dit advies richt zich met name op de ingewikkelde archiveringsvraagstukken en doet een oproep tot herwaardering en herstructurering van informatiebeheer en archivering. Het bewaren van overheidswebsites maakt deel uit van veel breder – en complexer – digitaliseringsvraagstuk. Het advies van de beide raden geeft aanleiding de diverse vragen rond het bewaren van overheidsinformatie op websites en van digitale gegevensbestanden nader te beschouwen en in samenhang te brengen als vraagstuk van duurzaam informatiebeheer.
Bent u bereid stappen te ondernemen om gemeenten te laten voldoen aan de wettelijke archiefeisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten is de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) inmiddels volledig geïmplementeerd? Zijn bij u, ondanks de implementatie van de BIG, toch nog berichten bekend dat er in gemeenten gebruik wordt gemaakt van een onbeveiligde https-verbinding wanneer zij naar vertrouwelijke informatie van burgers vragen? Zo ja, in hoeveel gemeenten wordt nog niet gebruik gemaakt van een beveiligde https-verbinding bij het verwerken van vertrouwelijke informatie van burgers? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de beveiliging van gemeentewebsites en de verzameling en verwerking van vertrouwelijke informatie door gemeentes via deze websites?
Gemeenten zijn zoals afgesproken in de resolutie «informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» bezig met het implementeren van de BIG. Deze baseline bevat een breed scala aan technische, organisatorische, fysieke en procedurele maatregelen. De implementatie ervan is een doorlopend proces waarbij gemeenten op basis van eigen afwegingen het gemeenschappelijke normenkader als leidraad gebruiken. Zo betekent bijvoorbeeld voor een gemeente die zijn ICT heeft ondergebracht bij een externe leverancier de implementatie iets heel anders dan voor een gemeente die zijn ICT 100% in eigen beheer uitvoert. In algemene zin hebben alle gemeenten inmiddels de voor hen belangrijkste maatregelen uit de BIG geïmplementeerd. Welke dat zijn hangt af van de lokale afweging per gemeente.
Mij is bekend, onder andere uit de pers en van individuele onderzoekers op het gebied van informatiebeveiliging dat niet alle gemeenten https gebruiken voor webformulieren waarmee de gemeente een burger om informatie vraagt, bijvoorbeeld in het kader van dienstverlening. Wanneer de gemeente persoonsgegevens verwerkt, dient de gemeente op basis van artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens een passend beveiligingsniveau te garanderen. De richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens (thans Autoriteit persoonsgegevens) uit 2013 die hierop van toepassing zijn, schrijven voor dat de bewerker encryptie (versleuteling) toe dient te passen bij verzending van persoonsgegevens via het internet. Ook de BIG schrijft dit voor voor het veilig verwerken van gevoelige gegevens.
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van RTL Nieuws dat aantoonde dat bij 10 van de 390 gemeenten het afsprakenformulier niet was beveiligd door middel van https. Deze 10 gemeenten zijn door de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) op de hoogte gesteld van dit feit en zij hebben alle in samenwerking met hun leveranciers deze situatie opgelost. Het gaat erom dat gemeenten adequate actie ondernemen bij het bekend worden van kwetsbaarheden. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke eisen om persoonsgegevens te beschermen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. De gemeente is ook zelf verantwoordelijk voor een afdoende beveiliging van gevoelige en vertrouwelijke informatie.
Gemeenten leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Een onderzoek zoals u dat schetst zou als momentopname van de toepassing van een enkele technische maatregel mijns inziens onvoldoende meerwaarde bieden ten opzichte van het huidige verantwoordingsstelsel.
Zijn gemeenten naar uw mening voldoende uitgerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites? Is er voldoende kennis en fte beschikbaar binnen gemeenten om gemeentewebsites te beheren? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om gemeenten beter uit te rusten om vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites en om deze sites te beheren?
In het algemeen zijn gemeenten voldoende toegerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie te verwerken. Ze hebben zich gecommitteerd aan de implementatie van de BIG. Zie ook het antwoord op vraag 2. Hoeveel kennis en fte er beschikbaar is of moet zijn om gemeentewebsites te beheren, verschilt van gemeente tot gemeente. Het is daarom niet zonder meer mogelijk om algemene uitspraken te doen over maatregelen.
Gemeenten werken dagelijks samen met hun leveranciers aan informatiebeveiliging, of dit nu gaat om de website of anderszins. Gemeenten hebben zeer veel kennis in huis en kunnen tevens, onder andere via de IBD, kennis van andere gemeenten benutten. Ik heb geen signalen dat gemeenten onvoldoende fte beschikbaar hebben om de website te beheren.
Deelt u de mening dat burgers afhankelijk zijn van hun eigen gemeente voor dienstverlening en dat daarom in alle gemeenten de kwaliteit en veiligheid van de dienstverlening via gemeentewebsites hetzelfde niveau moet hebben?
Ik ben het eens met de stelling dat burgers voor de dienstverlening afhankelijk zijn van de gemeente waarin ze wonen. Daarnaast moeten de kwaliteit en veiligheid op een adequaat niveau zijn. Hoe hoog dat niveau is, zal nog steeds van gemeente tot gemeente kunnen verschillen, met dien verstande dat de toezichthouder Autoriteit persoonsgegevens toezicht houdt op het minimumniveau van gegevensbescherming. Daar mag een gemeente nooit onder zakken.
In algemene zin zijn er uiteraard wel maatregelen te benoemen die altijd genomen dienen te worden om een minimumniveau te garanderen. Het versleutelen van gegevens op internet is daarvan een voorbeeld.
Herinnert u zich de vragen over de mogelijkheid om één kernwebsite voor alle gemeenten te maken? Deelt u de mening dat dit voor de veiligheid, kwaliteit en het beheer van deze websites voordelen kan opleveren? Bent u bereid opnieuw naar dit voorstel te kijken? 2
Ja, ik herinner mij die vragen en ik deel de mening dat één kernwebsite voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik in de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357). De VNG gaf aan dat één uniforme (model-)website naar haar mening geen recht doet aan de verschillen die er tussen gemeenten bestaan. Ik blijf echter attent op de mogelijkheid om een kernwebsite dichterbij te brengen. Het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt, zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Deelt u de mening dat de privacy van burgers vanuit de BIG onvoldoende gewaarborgd is? Wat vindt u van het voorstel om naast de BIG een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De BIG, de naam zegt het al, biedt een baseline voor informatiebeveiliging. Een deugdelijke beveiliging van gegevens is één van de aspecten die aandacht verdienen bij het beschermen van persoonsgegevens, waaraan gemeenten gehouden zijn op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarnaast behelst het adequaat waarborgen van de privacy van burgers vele andere aspecten, die onder andere genoemd zijn in de Rijksvisie over privacy in het sociaal domein; «zorgvuldig en bewust» en in de Privacy Impact Assessment 3D.
Met het in de EU aannemen van de algemene verordening gegevensbescherming (PbEU 2016, L 119), die op 25 mei 2018 van toepassing wordt en de huidige Wet bescherming persoonsgegevens grotendeels zal vervangen, zullen gemeenten net als andere verantwoordelijken voor gegevensverwerking bovendien moeten voldoen aan diverse nieuwe plichten, zoals maatregelen van privacy by design, het uitvoeren van privacy impact assessments en het aanstellen van een functionaris voor de gegevensbescherming. Naast de BIG zijn er dus andere waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens.
Op ambtelijk niveau zijn de gesprekken die ik heb toegezegd tijdens het algemeen overleg op 20 april gestart. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 90% van de gemeenten miljoenen euro's overhoudt die bestemd zijn voor onder andere dagbesteding, begeleiding en ondersteuning?
Aan de veronderstelde onderuitputting die gesignaleerd wordt, zowel op basis van het onderzoek in Binnenlands Bestuur als op basis van de uitkomsten van de overall monitor sociaal domein die op verantwoordingsdag aan uw Kamer is gestuurd, kunnen momenteel nog moeilijk conclusies worden verbonden. Het zijn namelijk realisatiecijfers van het eerste jaar 2015. De uitgaven van gemeenten moeten zich de komende jaren nog uitkristalliseren. Gemeenten ramen thans voorts behoedzaam en budgetneutraal. Onderuitputting houdt ook niet per definitie in dat de middelen voor ondersteuning en jeugdhulp aan andere doeleinden wordt besteed. Het is bekend dat gemeenten «onderuitputting» reserveren voor toekomstige kosten. Voorts geldt dat gemeenten de beleidsruimte hebben om binnen het sociaal domein (Jeugd, participatie en de Wmo 2015) middelen in te zetten waar dat nodig is. Zo kunnen ook overschotten bij het ene deel ingezet worden bij het andere deel. Gemeenten hebben het beste zicht welke ondersteuning mensen nodig hebben.
Hoe verhoudt het gegeven dat 60% van de gemeenten geld overhoudt, dat bedoeld is voor huishoudelijke hulp, zich tot de praktijk waarin veel patiënten/cliënten aangeven te weinig hulp te ontvangen?
Van belang is of de gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheden nakomen en of cliënten die ondersteuning nodig hebben, dit ook krijgen.
Bent u bereid deze zorggelden zo spoedig mogelijk te oormerken, zodat iedere euro die bestemd is voor hulpbehoevenden ook daadwerkelijk bij deze groep terecht komt?
Destijds is bewust gekozen voor het niet oormerken. Minister Plasterk heeft uw Kamer hier naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer op 11 september 2014 per brief over geïnformeerd.
Deelt u de analyse dat een gemeentelijke overheid, die onder meer bezuinigt op tarieven voor thuiszorgorganisaties en te weinig uren aan huishoudelijke hulp toekent, marktverstorend werkt, en op deze wijze vele hulpbehoevenden dupeert?
Op korte termijn hoop ik u een voorstel te kunnen toesturen waarmee de uitgangspunten voor verantwoordelijk marktgedrag, zoals opgenomen in de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning, worden vertaald in landelijke regelgeving. Ik heb geen aanwijzingen dat het gemeentelijk beleid hulpbehoevenden dupeert.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat mensen die zorg nodig hebben de zorg mijden als gevolg van bureaucratie, inefficiënte en te hoge kosten? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit probleem op te lossen?
Tijdens het AO van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015 heb ik toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek.
De rol van de aanjager die de zorg binnen gemeenten op peil moet houden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de precieze invulling van de functie van uw directeur-generaal Langdurige zorg als «aanjager» om de kwaliteit en continuïteit van zorg in gemeenten te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De FNV heeft gemeld dat ik een «aanjager» heb aangesteld, die de kwaliteit en continuïteit van de zorg binnen de gemeenten moet waarborgen. Dit in het licht van het faillissement van TSN Thuiszorg. Daarover het volgende.
Voor mij staan bij genoemd faillissement vanaf het begin twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben. Daarbij gaat het om het tijdig leveren van de noodzakelijke ondersteuning, waarbij de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener waar mogelijk in stand wordt gehouden. Daarnaast is mijn inzet gericht op behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Dit alles conform de door uw Kamer aangenomen motie van leden Siderius (SP) en Van Dijk (PvdA)2.
Vanaf het moment dat TSN Thuiszorg in surseance van betaling terecht kwam, ben ik nauw betrokken bij dit proces. Dat geldt ook voor medewerkers van het Ministerie van VWS, die daarbij onder leiding staan van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Onder zijn verantwoordelijkheid heeft de aanjagende betrokkenheid vanuit het Ministerie van VWS er onder meer toe geleid dat verschillende betrokken partijen (zoals de bewindvoerders, curatoren en de VNG) bij elkaar om tafel zijn gebracht en dat we samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking hebben opgesteld met onder meer een stappenplan voor gemeenten bij faillissementen. Een ander voorbeeld is dat mede op verzoek van het Ministerie van VWS door de VNG een oproep aan wethouders is gedaan om facturen voor reeds geleverde uren voor TSN Thuiszorg vervroegd te betalen, zodat de bewindvoerders de mogelijkheid kregen een geordend proces vorm te geven.
Uiteindelijk hebben de bewindvoerders de conclusie getrokken dat een faillissement van TSN Thuiszorg onvermijdelijk was en is het faillissement uitgesproken op 16 maart 2016. De curatoren hebben toen aangegeven dat de hulpverleners tot uiterlijk 25 april 2016 vanuit het failliete TSN Thuiszorg de ondersteuning aan cliënten blijven verzorgen.
In de weken na het faillissement, heb ik mij door de curatoren laten informeren over onder meer de wijze waarop gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten borgen. Dat is waar ik mij, in deze fase, primair op richtte. Toen de curatoren in een eerder stadium zorgen hadden rondom de continuïteit van de ondersteuning in een deel van de gemeenten, heb ik besloten een specifieke belronde te starten. Het team dat geformeerd is om deze belronde uit te voeren, stond wederom onder leiding van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Het doel van de belronde was om na te gaan hoe deze gemeenten hun wettelijke plicht voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten vervullen. Daarnaast is in de belronde geïnformeerd naar het behoud van koppeltjes van cliënten & hulpverleners en het behoud van werkgelegenheid, al dan niet met behoud van huidige arbeidsvoorwaarden (de naleving van de CAO is de verantwoordelijkheid van de sociale partners).
Voor deze taken was en is voldoende tijd.
Erkent deze aanjager dat continuïteit van zorg betekent dat mensen huishoudelijke zorg behouden na het faillissement van een thuiszorgaanbieder? Zo ja, is die continuïteit dan met behoud van een vaste medewerker of niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet de aanjager precies als blijkt dat een gemeente de continuïteit van de zorg op het spel zet? Jaagt hij dan gemeenten op om ander beleid te kiezen? Kunt u uitleggen wat precies het proces is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe spoort de aanjager precies op waar hij achteraan moet gaan? Kunnen mensen ook contact met hem leggen als een en ander misloopt met de kwaliteit en continuïteit van de zorg in gemeenten? Zo ja, wat is het telefoonnummer of het emailadres waarop hij te bereiken is?
Er is gewerkt op basis van informatie van de curatoren en derden als FNV Zorg en Welzijn, mediaberichtgeving en informatie van particulieren verkregen via burgerbrieven aan het ministerie.
Spreekt deze aanjager in zijn functie enkel met wethouders, of neemt hij ook de moeite met thuiszorgmedewerkers en cliënten te spreken in die gemeenten waar de zorg niet op orde is? Zo ja, gaat hij dat alsnog doen in de gemeenten Schagen en Hollands Kroon? Zo nee, waarom is de aanjager hiertoe niet bereid? Hoort dit niet in zijn takenpakket ook te spreken met alle betrokkenen?2
Behalve met wethouders is gesproken met vakbonden, aanbieders, koepels en met thuiszorgmedewerkers: zo is op woensdag 4 mei 2016 gesproken met thuiszorgmedewerkers uit de regio Kop van Noord-Holland en Achterhoek.
Wat gaat deze aanjager doen richting die gemeenten en zorgaanbieders die loondump hebben toegepast bij de overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat hij deze loondump samen met betrokken partijen terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Als blijkt dat gemeenten niet conform wet- en regelgeving handelen, spreek ik hen daarop aan.
Met welke redenen heeft deze aanjager «geen tijd» gehad om op woensdag 26 april jl. thuiszorgmedewerkers te woord te staan die verhaal kwamen halen over het verlies van hun baan, en de cliënten die zij zijn verloren?
Dit zijn redenen in de privésfeer. FNV Zorg en Welzijn is als organiserende partij vooraf op de hoogte gebracht van de afwezigheid van de aanjager en de reden daartoe.
Vindt de aanjager het passen in de continuïteit van zorg dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van TSN werkeloos is geworden door het faillissement van TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is geen informatie bekend waaruit blijkt dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van het voormalige TSN Thuiszorg werkloos is geworden.
Gemeenten en aanbieders hebben in de afgelopen periode voorbereidingen getroffen om de overgang naar de nieuwe situatie voor cliënten zo zorgvuldig als mogelijk te laten verlopen. Naast het continueren van de ondersteuning zijn door gemeenten en aanbieders afspraken gemaakt over het waar mogelijk in stand houden van de relatie tussen de cliënt en de vertrouwde thuishulp. Voor een groot aantal cliënten geldt dat de vertrouwde thuishulp zal blijven. Dit geldt onder meer voor het overgrote deel van de cliënten in de gemeenten die afspraken hebben gemaakt met Stichting Familiehulp4 of die een overgang geregisseerd hebben naar een specifieke lokale aanbieder. Meer dan de helft van het aantal thuishulpen van TSN Thuiszorg kan via deze weg aan het werk blijven bij de vertrouwde cliënten. Daarnaast zijn er gemeenten die ervoor hebben gekozen de regie aan de cliënten te geven om zelf een andere aanbieder te kiezen. Gemeenten laten hierbij de mogelijkheid open voor cliënten en thuishulpen om samen een afspraak te maken voor welke aanbieder de cliënt kiest, waardoor een koppeltje tussen cliënt en thuishulp in stand kan blijven. Een andere oplossing die in individuele gevallen wordt toegepast, is dat cliënten die dat wensen een persoonsgebonden budget aanvragen en met behulp van dit budget organiseren dat de vertrouwde thuishulp de ondersteuning aan de cliënt kan continueren. Omdat deze afspraken op lokaal niveau worden gemaakt en per individu kunnen verschillen, zijn landelijke cijfers over deze groep cliënten en thuishulpen niet beschikbaar. Het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden is een belangrijk punt van aandacht geweest. Uit de informatie van de curatoren blijkt dat bijna 60% van de thuishulpen van TSN aan de slag kan bij Stichting Familiehulp of bij een specifieke lokale aanbieder die na een geregisseerde overgang door de gemeente het werk van TSN Thuiszorg overneemt. De curatoren geven aan dat het overgrote deel van deze medewerkers tevens de huidige arbeidsvoorwaarden behoudt.
Voor de gemeenten die de regie aan de cliënten hebben gegeven om zelf een andere aanbieder te kiezen, is het beeld over baanbehoud en de nieuwe arbeidsvoorwaarden van de thuishulpen gedifferentieerd. Voorbeelden zijn bekend van gemeenten waar meer dan de helft van de thuishulpen een nieuwe baan heeft gekregen bij een andere aanbieder. Ook dit zijn belangrijke resultaten. Op lokaal niveau zijn voorbeelden bekend van zowel aanbieders die thuishulpen in dienst nemen met gewijzigde arbeidsvoorwaarden als aanbieders die de thuishulpen van TSN in dienst nemen tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als dat zij hadden bij TSN Thuiszorg. Lokaal kunnen ook in overleg met gemeenteraden andere keuzes zijn gemaakt. De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Helaas zullen niet alle medewerkers van TSN Thuiszorg direct ergens anders aan de slag kunnen. Voor diegenen die werkloos worden, zijn extra voorbereidingen getroffen door het UWV in het kader van de maatregelen Doorstart naar nieuw werk. Het gaat daarbij onder andere om de Brug-ww, persoonlijke dienstverlening en scholingsvouchers. Ik wijs u op mijn brief van 22 april 2016 over de afspraken over continuïteit van ondersteuning.5
Welke maatregelen neemt deze aanjager om nog meer faillissementen in de thuiszorg te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 heb ik de rol van de directeur generaal in dezen beschreven.
Met de FNV, CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb ik gesproken over de toekomst van de thuiszorg. Op 4 december 2015 is door genoemde partijen en mij een pakket aan maatregelen gepresenteerd dat gericht is op perspectief creëren en zo snel mogelijk omzetten in nieuwe werkgelegenheid, inkoop op inhoud en kwaliteit en geen concurrentie op arbeidsvoorwaarden en reguliere banen in loondienst tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Voor een volledig overzicht van alle maatregelen verwijs ik naar mijn brief van 4 december 2015.6
Heeft uw directeur-generaal voldoende tijd om deze aanjaagrol te vervullen zoals die gepresenteerd wordt?
Zie antwoord vraag 1.