Het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het correct dat u een spreker («speaker») was tijdens het jaarlijkse congres van het World Economic Forum (WEF) afgelopen januari in Davos?1
Ik heb tijdens het World Economic Forum 2023 deelgenomen aan drie paneldiscussies. De eerste paneldiscussie was het «Ukrainian breakfast»2, de tweede paneldiscussie was «Finding Europe’s new growth»3 en de derde paneldiscussie was «Repowering the World»4. Deze drie paneldiscussies zijn gelivestreamd en terug te zien op YouTube.
Indien dit correct is, kan de Kamer de tekst ontvangen van deze toespraak die u bij het WEF heeft gegeven?
Zie het antwoord op vraag 1.
De Catshuissessie met het bedrijfsleven over de IMVO-wet en het vestigingsklimaat |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u op 2 februari aanstaande een gesprek heeft met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven over het vestigingsklimaat?
Ja.
Klopt het dat deze bedrijven tijdens dit gesprek hun weerstand zullen uiten tegen IMVO-wetgeving die ervoor moet zorgen dat bedrijven misstanden in hun productieketen moeten voorkomen?
De Catshuissessie volgt op de Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat om tot vernieuwing van vestigings- en ondernemingsklimaat te komen. Deze heb ik in oktober jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 637, nr. 513). Vernieuwing van het vestigings- en ondernemingsklimaat vraagt om actie en daarover ben ik in dialoog met bedrijven.
Doel van de bijeenkomst is om, met elkaar, tot een beeld te komen over de consequenties van de geopolitieke veranderingen en de stapeling van maatschappelijke uitdagingen op het vestigingsklimaat. Met IMVO-wetgeving en verduurzaming in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs is het kabinet volop aan de slag, maar dit overleg is breder. Onderwerpen kunnen evenwel wel aan de orde worden gebracht door bedrijven vanuit het perspectief van de effecten op het vestigingsklimaat.
Het kabinet vindt het gelijke speelveld voor bedrijven met omringende landen van groot belang, de OESO-richtlijnen zijn daar onderdeel van.
Welke bedrijven zullen exact aanschuiven bij dit overleg?
Dit jaar heeft het kabinet diverse gesprekken gehad met (duurzame) bedrijven en met MVO Nederland over MVO en IMVO. Deze krijgen ook op korte termijn een vervolg. Deze Catshuissessie gaat niet specifiek over (I)MVO, maar breed over het vestigingsklimaat, bijvoorbeeld in relatie tot geopolitieke ontwikkelingen zoals handelsbeperkingen. Bij de Catshuissessie zal ik samen met de Minister-President en andere Ministers spreken met bedrijven, te weten Dow Benelux, Heineken, Koninklijke Philips, NXP Semiconductors Netherlands, Royal Schiphol Group, SHV en VDL. Ook zitten VNO-NCW en Techleap.nl aan tafel, als vertegenwoordigers van bedrijven, start-ups/scale-ups.
Zijn er ook duurzame bedrijven uitgenodigd voor dit gesprek, en zo ja, waaruit blijkt dat die bedrijven duurzaam zijn? Maken ze deel uit van het netwerk van 2000 bedrijven van MVO Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een gelijk speelveld juist geborgd zou moeten worden voor bedrijven die al jarenlang aantoonbaar serieus werk maken van het implementeren van de OESO-richtlijnen, klimaatbeleid en arbeidsrechten, zoals van ze wordt verwacht? Bent u bereid dit duidelijk te maken aan de deelnemers aan het gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Staan verduurzaming in lijn met Klimaatakkoord van Parijs, het akkoord over natuurbehoud dat is gesloten op de recente VN-Biodiversiteitstop en het kabinetsbeleid waarbinnen al meer dan 10 jaar lang van bedrijven wordt verwacht dat zij zich aan de OESO-richtlijnen houden, ook op de agenda van deze bijeenkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het gesprek plaatsvindt op 2 februari?
Ja.
Het bericht 'Rekening geblokkeerd na gift aan kleinzoon, bank belooft beterschap' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat vindt u van de handelwijze van de Rabobank dat direct wordt overgegaan tot het automatisch blokkeren van een particuliere rekening na een overboeking aan een bij de bank onbekend rekeningnummer, zoals beschreven in het artikel «Rekening geblokkeerd na gift aan kleinzoon, bank belooft beterschap»?1
Over deze individuele casus kan ik geen uitspraken doen, omdat ik niet bekend ben met de details van de zaak. In het algemeen kan ik wel aangeven dat het automatisch blokkeren van een rekening mij niet proportioneel lijkt vanwege het enkele feit dat de tegenrekening onbekend is.
Is volgens u een overboeking naar een onbekend rekeningnummer een «ongebruikelijke transactie» waarvoor vanuit de poortwachtersrol van de bank dergelijke maatregelen gerechtvaardigd zijn?
Uit de uitspraak van het Kifid2 begrijp ik dat in deze casus de bank niet handelde op grond van verplichtingen als poortwachter uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), maar de rekening heeft geblokkeerd vanwege vermoedens van bancaire fraude. De bank handelde in dit geval dus niet vanuit haar poortwachtersrol. Dit is desgevraagd ook bevestigd door de Rabobank. Banken volgen transacties om bancaire fraude te voorkomen.3 Hierbij kan gedacht worden aan bankhelpdeskfraude, phishing en spoofing. Banken gebruiken verschillende indicatoren om vermoedens van fraude vast te stellen. Deze indicatoren kunnen per bank verschillen. Een van deze indicatoren kan bijvoorbeeld het overboeken naar een onbekend rekeningnummer zijn. Een combinatie van indicatoren kan leiden tot vermoedens van bancaire fraude bij een bank. In zo’n geval kan de bank bijvoorbeeld de transactie tegenhouden of de rekening (tijdelijk) blokkeren. Ik vind het belangrijk dat klanten daarover zo snel mogelijk worden geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat de Rabobank de klant er niet van op de hoogte heeft gesteld dat de rekening werd geblokkeerd?
Indien de bank overgaat tot het blokkeren van een rekening, vind ik het belangrijk dat de bank de klant daarvan tijdig op de hoogte stelt. In de uitspraak van het Kifid lees ik dat de Rabobank inmiddels eraan werkt haar systeem zo in te richten dat rekeninghouders bij een blokkade zo snel als mogelijk worden geïnformeerd.
Bent u van mening dat uit de communicatie van de bank blijkt dat men bezig is met etnische profilering?
Ik vind het uitermate belangrijk dat banken hun (fraudedetectie)systemen zo inrichten dat er geen etnische profilering kan plaatsvinden. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef, kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Ik lees in de uitspraak van het Kifid dat in dit geval niet is komen vast te staan dat de bank zich schuldig heeft gemaakt aan etnisch profileren.
Kunt u nagaan of het vaker voorkomt dat bankrekeningnummers bij de Rabobank onbekend zijn?
De Rabobank geeft desgevraagd aan dat niet alle rekeningnummers waar een overboeking naar plaats vindt bekend zijn bij de bank. Dat kan zijn doordat het bijvoorbeeld gaat om een zeer recent geopende rekening of om een (buitenlands) rekeningnummer waar nog niet eerder naar is overgemaakt. Of het vaker voorkomt dat bankrekeningnummers bij de Rabobank onbekend zijn kan de Rabobank niet zeggen omdat hierover geen data worden bijgehouden.
Kunt u nagaan of een overboeking aan een onbekend bankrekeningnummer bij de Rabobank altijd automatische blokkering tot gevolg heeft en zo niet, waarom dat in dit geval wel zo was?
De Rabobank geeft desgevraagd aan dat haar transactiemonitoring werkt met indicatoren om fraude bij bancaire transacties te detecteren. Het is volgens de Rabobank bij potentiële fraude afhankelijk van de casus of een alert gegenereerd wordt waardoor de transactie wordt tegengehouden of de rekening van de klant (tijdelijk) wordt geblokkeerd. Verder geeft de Rabobank aan dat indien een alert wordt gegenereerd bij een transactie, een medewerker van de bank de betaling onderzoekt om te bepalen of de transactie uitgevoerd kan worden. Dit betekent dat rekeningen niet automatisch worden geblokkeerd.
Zijn er afspraken met de banken over wanneer men overgaat tot automatische blokkering van een rekening? Zo ja, worden ze naar uw mening dan goed toegepast? Zo nee, deelt u de mening dat hierover afspraken moeten worden gemaakt?
Banken hebben een belangrijke rol in het veilig houden van het betalingsverkeer en nemen daarom maatregelen om fraude te voorkomen om zo hun klanten te beschermen. Dankzij de kennis en kunde die banken hebben over bancaire fraude en hun klanten kunnen zij zelf beslissen wat hun beleid is op het gebied van fraudedetectie via een risicogebaseerde aanpak. Er zijn geen afspraken met de banken over wanneer men overgaat tot automatische blokkering van rekeningen bij de detectie van bancaire fraude. Ik vind het belangrijk dat de bank maatregelen neemt om de klant te beschermen tegen mogelijke fraude. Daarbij kan het voorkomen dat een rekening tijdelijk wordt geblokkeerd als er bepaalde indicatoren of een combinatie van indicatoren worden gesignaleerd die kunnen wijzen op een frauduleuze transactie.
Zijn er afspraken met de banken over het al dan niet gebruik van een algoritme waarop profilering plaatsvindt? Zo ja, worden ze naar uw mening goed toegepast? Zo nee, bent u van mening dat hierover afspraken moeten worden gemaakt?
Ik vind het van belang dat het betalingsverkeer toegankelijk en veilig is. Banken moeten daarom acties ondernemen om mogelijke fraude te detecteren en te voorkomen, met het doel hun klanten te beschermen. Hiervoor is ook regelmatig door uw Kamer aandacht gevraagd. Vooropgesteld moet worden dat banken zich daarbij houden aan het geldende wettelijk kader. Als het gaat om het gebruik van algoritmen en verwerking van persoonsgegevens, geldt het wettelijk kader op het gebied van mensenrechten, waaronder het recht op bescherming van persoonsgegevens. Dit is onder meer uitgewerkt in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en daarop gebaseerde regelgeving. Het is aan de aangewezen toezichthouders of de rechter om te bepalen in hoeverre banken zich aan deze wetgeving houden. Zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 4 vind ik het uitermate belangrijk dat banken hun fraudedetectiesystemen zo inrichten dat er geen etnische profilering kan plaatsvinden. Ik zal daarom bij de uitwerking van de motie van het lid Azarkan (DENK) over de risicoselecties die banken ter implementatie van de Wwft gebruiken ook kijken naar fraudedetectie bij banken.4
Is er naar uw mening een taak voor de Minister van Financiën om te voorkomen dat banken (onbedoeld) etnisch profileren? Zo ja, hoe denkt u deze taak te gaan invullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Exportkredietverzekeringen |
|
Jan Klink (VVD), Chris Stoffer (SGP), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord in uw brief van 23 november 2022 betreffende de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat op 22 november 2022, waarin u stelt dat er maatregelen genomen zijn die groene export stimuleren doordat hogere risico’s, bijvoorbeeld van nieuwere technologie, geaccepteerd worden?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke maatregelen u doelt?
De exportkredietverzekering (hierna: ekv) is de afgelopen jaren ingezet om groene export te stimuleren. Hieronder worden de diverse maatregelen uiteengezet.
In 2019 is gestart met het verzekeren van risicovolle groene exporttransacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen. Deze maatregel richt zich op het groene midden- en kleinbedrijf, groene startups en groene scale-ups. Dergelijke bedrijven voldoen niet altijd aan de reguliere ekv-voorwaarden, omdat zij over het algemeen beschikken over een korter trackrecord dan grote bedrijven. Voor ekv-dekking op een exporttransactie worden financiële eisen gesteld aan exporteurs en debiteuren, en deze eisen zijn versoepeld voor kleine groene exporttransacties. Daarnaast kunnen voor leningen onder deze maatregel langere looptijden dan gebruikelijk worden geaccepteerd. Op deze manier is de Nederlandse staat bereid een hoger risico te accepteren. Daarbij geldt wel dat de looptijd van de financiering nooit langer mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed, en dat deze moet voldoen aan de internationale afspraken uit de OESO Arrangement.2 Momenteel staan onder deze maatregel vijf groene polissen en drie groene dekkingstoezeggingen (dt’s, voorlopers van verzekeringspolissen), uit met totaal ongeveer EUR 12 miljoen aan obligo.
Daarnaast verzekert de Nederlandse staat sinds 2019 bij groene projectfinancieringen een groter deel van de transactie dan bij reguliere projecten. Ook kan hierbij een lager eigen risico worden gehanteerd. Daarom geldt dat de omvang van de schadevergoeding in het geval van schade hoger is. Verder is het mogelijk om meer flexibiliteit te bieden in de momenten waarop bij groene projectfinancieringen gebruik kan worden gemaakt van de lening. Door verbetering van de financieringsvoorwaarden kan groene export beter worden ondersteund, wat van belang is voor de energietransitie.
In 2021 is verder een nieuw verzekeringsproduct ontwikkeld om groene ontwikkelingen te stimuleren, de zogenaamde «groendekking».3 Met de groendekking worden bedrijven geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek die groene export stimuleren. Er hoeft dus nog geen sprake te zijn van een exporttransactie. Sinds 2022 zijn met de groendekking twee groene dekkingstoezeggingen en twee groene polissen verstrekt. Een voorbeeld van een project dat in aanmerking kwam voor groendekking is de ontwikkeling van innovatieve industriële zeilen waarmee vrachtschepen wereldwijd hun CO2-uitstoot kunnen verminderen.
Tot slot biedt ADSB dekking op fondsen met een groene doelstelling, namelijk Climate Investor One, Climate Investor Two en het Green Shipping Fund.
Op welke wijze worden «hogere risico’s' geaccepteerd door deze nieuwe maatregelen?
Zie antwoord 2.
Welke ruimte biedt u Atradius DSB, die namens de Staat exportkredietverzekeringen (ekv) aanbiedt, om groene ekv’s aan te bieden en bent u bereidt deze ruimte te vergroten, bijvoorbeeld door het toestaan van het nemen van meer marktrisico’s?
Het kabinet biedt de maximale ruimte binnen de vastgestelde nationale en internationale kaders zoals de EU-staatssteunkaders en de OESO Arrangement. De huidige internationale regels staan toe dat groene transacties gedekt worden met kredietlooptijden tot achttien jaar, wat al fors hoger is dan reguliere transacties waarbij de maximale looptijden tien jaar zijn. Nederland zet in op nog betere ondersteuning van groene transacties via verdere verruiming van deze regels en een uitbreiding van de in aanmerking komende groene transacties. Dit loopt via onderhandelingen bij de OESO voor de modernisering van de OESO Arrangement on Officially Supported Export Credits. De insteek daarbij is om de regels toekomstbestendiger te maken zodat tevens beter geconcurreerd kan worden met landen die niet onder de afspraken van de «Arrangement» vallen, zoals China en India.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast het uitfaseren van ekv’s, gericht op fossiele activiteiten, groene ekv’s te stimuleren?
De maatregelen genoemd in antwoord 2 zijn gericht op het stimuleren van groene export. In de Kamerbrief van november jl.4 zijn verschillende andere innovatieve maatregelen benoemd in het kader van flankerend beleid voor de uitwerking van de COP26-verklaring. Over de stand van zaken van deze maatregelen zal ik u voor het Commissiedebat van 23 februari a.s. een brief sturen.5
De ekv is een vraaggestuurd instrument, waarbij verzekering de laatste schakel vormt in een investerings- of exporttransactie. De ekv dient daarom ook bekeken te worden in het licht van het totale financieringsaanbod, waar zich ook diverse mogelijkheden voor doen. In de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is»6, zijn deze mogelijkheden verder uitgewerkt.
Het huidige productenaanbod wordt voortdurend getoetst aan de vereisten van deze tijd. Samen met de uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) is het kabinet continue op zoek naar manieren om groene export te stimuleren.
Daarnaast zet het kabinet in op het verder verbeteren van de dienstverlening aan bedrijven door intensievere samenwerking tussen ADSB, de ambassades, Invest International, de Rijksdienst voor Ondernemen, Invest NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat een goede werking van ekv’s essentieel is voor het Nederlandse bedrijfsleven in een vaak concurrerende en internationale markt en, zo ja, hoe komt dat tot uiting in het kabinetsbeleid?
Ja, deze mening deel ik. De ekv is van belang voor het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven. Met het oog op dit speelveld en de daaraan gerelateerde internationale concurrentiepositie is er vanuit het Nederlandse bedrijfsleven met regelmaat vraag naar nieuwe ekv-maatregelen. Het kabinet komt hieraan tegemoet door de inzet van nieuwe maatregelen ter ondersteuning van groene export, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3.
Overigens is het aantal door de ekv-verzekerde groene exporttransacties de afgelopen jaren toegenomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de maatregelen om groene export te stimuleren effectief zijn geweest. In 2022 waren 48 groene exporttransacties verzekerd met een ekv. Dit is een forse stijging ten opzichte van 2021 en 2020 waarin respectievelijk 24 en 14 groene transacties waren verzekerd.
Kunt u deze vragen voor 23 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
Het melden en afhandelen van mijnbouwschade in Zuid-Limburg |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat reeds in 2015 door de toenmalig Minister is toegezegd dat er een regeling zou komen voor de afhandeling van mijnbouwschade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg, maar dat deze regeling zeven jaar later nog steeds niet gereed is? Hoe kan het dat dit proces zo lang heeft geduurd, zonder dat dit vooralsnog tot resultaat heeft geleid?
Op 20 juni 20141 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat bekend gemaakt dat er een tijdelijk fonds zal worden ingericht voor burgers met ernstige mijnbouwschade in Limburg. Het Calamiteitenfonds Mijnwaterschade is in 2015 opgericht en is nog steeds actief. Op 23 september 20202 heeft de toenmalige Minister de Kamer geïnformeerd dat hij streeft naar een regeling waarbij burgers met schade als gevolg van mijnbouw recht wordt gedaan en vindt dat mijnbouwschade op een uniforme en onafhankelijke wijze moet worden afgehandeld waarbij de burger wordt ontzorgd. De toenmalige Minister gaf aan dat hij de behandeling van mijnbouwschade ten gevolge van de voormalige steenkolenwinning zal onderbrengen bij de landelijke aanpak van mijnbouwschade en de uniforme werkwijze van de daarvoor ingestelde Commissie Mijnbouwschade.
Op 6 december 2021 heeft de toenmalige Minister de Tweede Kamer geïnformeerd3 dat het proces om te komen tot een uniforme schadeafhandeling in Limburg meer tijd zal gaan vergen. De nog bestaande rechtsopvolgers willen zich nog niet committeren aan een uniforme aanpak en zijn van mening dat de mijnbouwschade in Limburg is verjaard. Er zijn met de rechtsopvolgers verschillende gesprekken gevoerd. Tot nu toe zijn de rechtsopvolgers nog niet zo ver om zonder voorwaarden deel te nemen aan gesprekken over het schadeprotocol.
Er wordt nu gewerkt aan een schadeprotocol en vergoedingsregeling waarbij de schadeclaim van de burger door het ministerie wordt overgenomen. Dit betekent, dat wanneer een schadegeval is veroorzaakt door de voormalige steenkoolwinning, het ministerie de schade aan de burger zal vergoeden. Het gaat hierbij om een onverplichte tegemoetkoming. Vervolgens zal het ministerie het bedrag claimen bij een rechtsopvolgers indien deze nog bestaat. Naar verwachting zal medio 2023 het schadeprotocol gereed zijn en kunnen in de tweede helft van 2023 de eerste casussen in behandeling worden genomen. Overigens blijft de uitnodiging staan aan de rechtsopvolgers om zich aan te sluiten bij het protocol.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het instellen van een schaderegeling voor mijnbouwschade in Zuid-Limburg? Wanneer verwacht u deze regeling gereed te hebben? Welke rol hebben o.a. de provincie Limburg, gemeenten, de Commissie Mijnbouwschade en de Stichting Calamiteitenfonds Mijnwaterschade bij het verder uitwerken van de regeling?
Ik verwacht het benodigde schadeprotocol medio 2023 gereed te hebben. Naar verwachting kunnen in de tweede helft van 2023 de eerste casussen in behandeling worden genomen. Ik werk samen met de provincie Limburg aan het realiseren van de schadeafhandeling aangezien de provincie de wensen van de gemeenten ook goed kent. De uitgangspunten van de schadeafhandeling zijn dan ook in samenwerking met de provincie opgesteld. Daarnaast heb ik op 1 november 2022 gesproken met de Stichting Calamiteitenfonds. Op 11 januari 2023 is ook op ambtelijk niveau verder met de stichting en de provincie gesproken. De stichting heeft haar ervaring met het herstellen van de schadegevallen in Limburg gedeeld. De stichting werkt volgens de zogenoemde aannemersvariant waarbij geen schadevergoeding wordt uitgekeerd maar de schade aan het pand wordt hersteld.
Mogelijk zal de schadeafhandeling in Limburg verlopen conform de landelijk aanpak met advisering van de Commissie Mijnbouwschade (CM). De CM zal de schadeclaims van bewoners onderzoeken en mij adviseren of deze in aanmerking komen voor een vergoeding. Ik overweeg een variant waarbij, wanneer bewoners dat willen, zij geholpen worden bij het zelf organiseren van schadeherstel. De CM heeft zich in het afgelopen jaar al voorbereid op de schadegevallen in Limburg. In juni 2022 heeft de Commissie een aantal locaties bezocht en is er overleg geweest met de provincie Limburg en de stichting Calamiteitenfonds. Gedachte is in ieder geval om te komen tot een laagdrempelig loket om de inwoners van Limburg te ondersteunen en te ontzorgen.
In oktober 2022 heeft TNO een kennisbijeenkomst georganiseerd over de mijnbouwschade in Limburg en causaliteit. Hierbij waren de Commissie Mijnbouwschade, Staatstoezicht op de Mijnen, het informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning, de provincie Limburg, de gemeente Kerkrade en de Technische Commissie Bodembeweging aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst is gesproken over de na-ijlende gevolgen van de steenkoolwinning en mijnbouwschade.
Hoe kan het dat nog steeds voor veel bewoners niet duidelijk is bij wie zij terecht kunnen om mijnbouwschade te melden?
Mensen met schade kunnen zich op dit moment melden bij de Technische Commissie Bodem Beweging (Tcbb)4. Deze commissie onderzoekt de schade en geeft een advies of het door de steenkoolwinning is veroorzaakt. Als dat zo is, dan kan de burger met het advies naar het voormalige mijnbouwbedrijf en daar een claim indienen. Helaas leidt dat vaak niet tot een vergoeding van de schade omdat de voormalige mijnbouwbedrijven zich beroepen op verjaring van de schadeclaim of het advies van de Tcbb niet onderschrijven.
Als het Mijnbouwbedrijf niet meer bestaat dan kan men een claim indienen bij het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Dit is een fonds dat ik beheer. Als er sprake is van ernstige schade of een schrijnende situatie dan kan de burger beroep doen op het Calamiteitfonds Mijnwaterschade5. Deze stichting zal de claim beoordelen en zal de schade laten herstellen als er sprake is van mijnbouwschade.
De huidige manier van schadeafhandeling, waarbij men zich tot verschillende instanties moet wenden, is te complex en weinig behulpzaam. Dit is de reden waarom reeds enkele jaren geleden is ingezet op een uniforme en landelijke schadeafhandeling met de Commissie Mijnbouwschade. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat bewoners worden ontzorgd en niet zelf moeten aankloppen bij de mijnbouwbedrijven om de toegekende schadevergoeding te krijgen.
Deelt u de mening dat de overheid bij dit soort schadegevallen als gevolg van mijnbouw naast en niet tegenover de burger zou moeten staan en dat het van belang is dat er voor inwoners één loket komt waar zij terecht kunnen om schades te melden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat een dergelijk loket er zo snel mogelijk komt?
Daar ben ik het mee eens. Ik streef er naar om de schaderegeling voor Limburg onder te brengen in de landelijke schadeafhandeling met de Commissie Mijnbouwschade en tegelijkertijd maatwerk te organiseren passende bij de specifieke situatie in Limburg. Juist over de exacte invulling ben ik momenteel met de provincie en de stichting calamiteitenfonds in overleg. Via deze aanpak worden bewoners ontzorgd en er komt één loket.
Deelt u tevens de mening dat moet worden voorkomen dat het afhandelen van de mijnbouwschade leidt tot onnodig veel bureaucratie en hoge administratieve kosten?
Daar ben ik het mee eens. Ik probeer bureaucratie en hoge administratieve lasten zeker te voorkomen. Het schadeprotocol moet zo zijn opgesteld dat maatwerk mogelijk is en dat bijvoorbeeld de Commissie Mijnbouwschade de mogelijkheid heeft om desgewenst geen onderzoek maar een lichtere toets te doen.
Hoe kijkt u in dit kader naar de door de Stichting Calamiteitenfonds gehanteerde methode waarbij inwoners worden ontzorgd, doordat zij voor het repareren van schade kunnen kiezen tussen drie aannemers, waarna schade direct hersteld wordt? Welke mogelijkheden ziet u om deze werkwijze ook in te zetten bij toekomstige regeling voor de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg en te borgen dat de ervaring, kennis en kunde blijvend wordt ingezet en regionaal beschikbaar is?
Ik vind het een interessante methode. Het heeft in de afgelopen jaren, op kleine schaal, een oplossing geboden voor een aantal ernstige schadegevallen. Ik heb de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om een advies gevraagd omtrent de uitvoerbaarheid van deze methode op grote schaal. RVO heeft aangegeven dat men deze methode op een grotere schaal onuitvoerbaar vindt. Aan de provincie heb ik gevraagd of het Gegevenshuis in Landgraaf een dergelijke afhandeling kan uitvoeren. De provincie heeft dit laten onderzoeken en aangegeven dat de organisatievorm van het Gegevenshuis (zijnde een gemeentelijke regeling) hiervoor niet geschikt is. Ook is gebleken dat het op een grotere schaal organiseren van de zogenoemde aannemersvariant via een stichting in opdracht van de overheid complex is, omdat er veel contracten moeten worden afgesloten en de aansprakelijkheid voor iedere stap in het schadeherstel bij de Staat komt te liggen. Ik denk daarom aan een variant waarbij de schade wordt vergoed en waarbij bewoners die dat willen kunnen worden geholpen bij het vinden van een aannemer of het organiseren van het schadeherstel. Het geeft bovendien de bewoners de mogelijkheid om het herstel te combineren met andere aanpassingen (uitbreiding of verduurzaming) in de woning. Daar waar de veiligheid van de woning in het geding is overweeg ik om de schadevergoeding via een soort bouwdepot uit te keren. Hierdoor kan geborgd worden dat de vergoeding ook daadwerkelijk wordt gebruikt voor het herstel van de woning en het oplossen van de onveilige situatie.
Ik vind het daarbij belangrijk dat de kennis en kunde in de regio bewaard blijft. Het informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning bewaart alle kennis en kaarten op dit gebied en zal door bijvoorbeeld de Commissie Mijnbouwschade worden gevraagd om per casus de aldaar bekende gegevens over de mijnbouw van destijds te leveren. Daarnaast zal TNO verder werken aan het onderzoek om zoveel mogelijk risico’s in kaart te brengen. TNO zal hierover voor de betrokken partijen twee keer per jaar een kennisbijeenkomst organiseren.
Klopt de stelling van uw voorganger uit december 2021 dat het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg niet bekend is? Zo ja, hoe kan dat en welke stappen zet u om de omvang van de mijnbouwschade in Limburg wel goed in beeld te brengen?
Ja dat klopt. Het aantal is niet exact in kaart gebracht omdat voor ieder pand geldt dat het zonder onderzoek niet is vast te stellen of de schade is veroorzaakt is door de voormalige steenkoolwinning of niet. Als ik kijk naar de circa 70 schadegevallen die door de Tcbb sinds 2012 zijn afgehandeld, dan blijkt dat er bij ongeveer een derde van die schademeldingen er een verband is met de voormalige steenkoolwinning.
Ik verwacht dat op het moment dat de schaderegeling operationeel wordt er veel schademeldingen binnen zullen komen. Ik kan pas enige tijd daarna aangeven hoeveel van deze schadegevallen zijn veroorzaakt door de voormalige steenkoolwinning.
Kunt u tevens aangeven hoe het toezicht op na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning is geregeld? Wie is daarvoor verantwoordelijk en welke rol ziet u hierbij voor bijvoorbeeld de rijksoverheid en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is toezichthouder. Voor wat betreft de nog niet verlaten mijnbouwwerken waarvoor nog winningsvergunningen6 van kracht zijn houdt SodM toezicht op de vergunninghouder of haar rechtsopvolgers. In de overige delen van de mijnstreek in Zuid-Limburg waar geen winningsvergunningen van kracht zijn treedt SodM op als adviseur. De rijksoverheid is het bevoegd gezag bij mijnbouw en heeft daarmee ook regie in handen wat betreft de rolverdeling.
Op welke wijze zult u invulling geven aan het advies van SodM om ervoor te zorgen dat het toezicht op de partijen die eindverantwoordelijk zijn voor de regie en uitvoering van nazorgactiviteiten wettelijk wordt vastgelegd?
Op 20 januari 2023 heb ik uw Kamer per brief7 geïnformeerd over de contourennota aanpassingen Mijnbouwwet. Ik heb het voornemen om de Mijnbouwwet op het gebied van nazorg aan te passen. Ik wil hierbij de rol van SodM aangaande nazorg helder vastleggen. Wat mij betreft gaat SodM toezicht houden op alle nazorgactiviteiten in de verschillende mijnbouwsectoren. Ik heb als bevoegd gezag de regierol over mijnbouwactiviteiten.
De explosieve uitkomsten van het onderzoek van de Amerikaanse House Committee on Oversight and Reform naar de klimaatontwrichtende investeringsplannen van de liegende fossiele industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek naar de fossiele industrie van het House Committee on Oversight and Reform in de VS en de nieuwe documenten die in december 2022 is vrijgegeven?1
Ja.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte fossiele bedrijven plannen maken om nog decennialang fossiele brandstoffen op te pompen?2
Ik heb het onderzoek gezien en kennis genomen van de conclusies.
Erkent u hoe problematisch dat is in het licht van de Parijs-doelstelling om de opwarming van de aarde tot 1,5 graden te beperken?
Voor het kabinet is het belangrijk dat we de doelen van Parijs halen en de opwarming van de aarde beperken tot 1,5⁰C. Het kabinet informeert u regelmatig over haar inzet en maatregelen op nationaal en internationaal niveau om de Parijs-doelstelling te halen, en de rol die bedrijven daarbij spelen.
Het is waar dat de investeringen van veel olie- en gasbedrijven niet in lijn zijn met het beperken van de mondiale opwarming tot 1,5⁰C. Het kabinet is van mening dat ook bedrijven zich moeten committeren aan de doelen van Parijs en daarnaar moeten handelen. Bedrijven hebben daarbij hun eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor de olie- en gasbedrijven.
Tegelijkertijd is het beperken van de CO2-uitstoot een bredere verantwoordelijkheid dan alleen die van olie- en gasbedrijven en vergt bijdragen van een ieder. Het is bijvoorbeeld ook aan overheden en burgers om de juiste prikkels te geven aan bedrijven, zodat die hun investeringsgedrag aanpassen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn. In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050.
In Nederland en de EU zijn bedrijven gehouden aan ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen. Deze doelstellingen komen voort uit het Fit for 55-pakket van de Europese Unie en het Klimaat- en coalitieakkoord in Nederland. Het Europese Emission Trading System (ETS) en de Nederlandse aanvulling daarbovenop, de CO2-heffing, vormen de basis van het klimaatbeleid voor de industrie.
Daarnaast heeft dit kabinet ingezet op het maken van maatwerkafspraken met de 10–20 grootste industriële uitstoters en is de ambitie daarbij te komen tot substantiële additionele emissiereductie. Met een aantal van hen is inmiddels een Expression of Principles (EoP) getekend. Recent heb ik een brief gestuurd aan de Kamer over de voortgang van de maatwerkafspraken.3
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, beprijzing, normering, aanleg van infrastructuur, stimulering van innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de Important Projects of Common European Interest (IPCEI)).
Bij overheidssteun verwacht het kabinet wederkerigheid van gesteunde bedrijven. Bijvoorbeeld: naast emissiereductie behoud van de economische activiteiten en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid en verbetering van de leefomgeving (o.a. reductie van stikstofemissies).
Het kabinet rekent de verduurzamingsprestaties van bedrijven af op resultaten, en dat geldt ook ten aanzien van de activiteiten van raffinaderijen in Nederland. Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Wat is uw reactie op de interne uitwisseling tussen de CEO en de «Board of Directors» van Chevron waaruit blijkt dat het bedrijf de concurrentie in de energiesector zich ziet terugtrekken uit olie en gas, maar ervoor kiest vast te houden aan de strategie om te blijven investeren in fossiele brandstoffen om zo hun positie binnen de sector te consolideren?
Chevron is een Amerikaans bedrijf dat internationaal opereert. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen.
Wat is uw reactie op het interne verslag van BP uit 2017 waaruit blijkt dat het bedrijf, in weerwil van hun publieke steun voor het Parijsakkoord, plannen maakte om nieuwe olievelden te ontwikkelen en zich daarnaast te richten op de meest winstgevende bestaande velden?
Zie ook de strekking van mijn reactie op vraag 4.
Ook met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland.
Het is aan bedrijven om te bepalen waar ze in investeren; de doelstellingen voor verduurzaming zijn leidend voor dit kabinet.
Bedrijven die in Nederland opereren, moeten in Nederland investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet in op ambitieuze, bindende maatwerkafspraken met grote uitstoters, zoals BP, om hun uitstoot verder naar beneden te brengen en de verduurzaming van productie in Nederland te versnellen.
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat de bedrijfsleiding vindt dat ze geen verplichting hebben om minder broeikasgassen uit te stoten en dat ze alleen minder zullen gaan uitstoten wanneer dit vanuit commercieel oogpunt een logische stap zou zijn?
In het kader van de maatwerkafspraken is het kabinet ook met BP in gesprek om hun investeringen in verduurzaming naar voren te halen en tot een versnelde en additionele reductie van CO2 te komen.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven geen echte plannen hebben om hun broeikasgasemissies te reduceren in lijn met het Parijsakkoord en over te stappen naar duurzame energiebronnen?
De voorwaarde van het kabinet om te komen tot maatwerkafspraken met de grootste uitstoters, waaronder de raffinaderijen, is dat ze komen met een transitieplan om op termijn (uiterlijk in 2050) in Nederland netto-nul emissies te bereiken, naast aandacht voor de vermindering van ketenemissies (scope 3).
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat hun strategie is om weerstand te bieden aan klimaatmaatregelen of ze in het geheel te blokkeren?
Met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland en ben ik voornemens tot maatwerkafspraken te komen. BP is in onze gesprekken constructief en ambitieus.
Zie ook mijn reactie op vraag 5.
Wat is uw reactie op het feit dat Shell en BP weten dat een belangrijk onderdeel van hun «klimaatplan» de uitstoot niet daadwerkelijk omlaag zal brengen?
Shell en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen. Bedrijven in Nederland moeten investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, ben ik in gesprek met de grootste uitstoters om via bindende maatwerkafspraken de uitstoot verder naar beneden te brengen.
Wat vindt u daarvan in het kader van de exorbitante winsten die deze fossiele bedrijven maken terwijl burgers de rekening krijgen gepresenteerd?
De markt reageert op vraag en aanbod en wordt tevens beïnvloed door tal van zaken, zoals bijvoorbeeld geopolitieke ontwikkelingen. Dat zijn kenmerken van een vrije markt. Echter, het kabinet vindt het tegelijkertijd belangrijk dat de energierekening voor huishoudens betaalbaar blijft en neemt daarom mitigerende maatregelen, zoals het verlagen van de btw op brandstoffen en de koopkrachtreparatie via de energierekening.
Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Erkent u dat deze fossiele bedrijven nog steeds investeren in desinformatie campagnes over het klimaat? Zo nee, waarom niet?
Ik veroordeel uiteraard het verspreiden van desinformatie. In hoeverre de door u aangehaalde bedrijven zich daar schuldig aan maken kan ik niet beoordelen.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven zich groen voordoen terwijl ze dat niet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik beoordeel bedrijven op hun prestaties om de klimaatdoelstellingen van Nederland en Europa te halen. Ik laat mij daarbij leiden door feiten. Veel bedrijven werken hard aan de transformatie naar duurzame circulaire processen. Dat bedrijven hun investeringen en inspanningen op het gebied van verduurzaming aandacht geven, vind ik niet opmerkelijk.
Wat vindt u ervan dat deze fossiele bedrijven informatie hebben achtergehouden voor het Amerikaanse onderzoek?
Ik kan helaas niet alle bronnen en details verifiëren. Uiteraard dienen bedrijven zich aan de wet te houden en mee te werken aan wettelijk voorgeschreven onderzoeken.
Hoe beoordeelt u in het algemeen de handelwijze van deze fossiele bedrijven? Bent u bereid deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek niet op het matje roepen. Met bedrijven die in Nederland opereren, ben ik in gesprek over hun inzet voor duurzaamheid in Nederland. Het kabinet rekent bedrijven af op resultaten om de doelen te halen.
Erkent u dat de tactieken die de fossiele industrie hanteert eerder door de tabaksindustrie werden gebruikt om te voorkomen dat hun dodelijke producten aan banden zouden worden gelegd? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De fossiele industrie en de tabaksindustrie zijn twee verschillende sectoren. Voor de fossiele industrie bestaan in elk geval mogelijkheden om te verduurzamen door om te schakelen naar schone energie en chemie.
In hoeverre is het Nederlandse klimaatbeleid gehinderd of vertraagd door dit soort gedrag van fossiele en andere klimaatvervuilende bedrijven?
In hoeverre het klimaatbeleid in het verleden door bedrijven is gehinderd of vertraagd is niet bekend. Het klimaatbeleid is nu wettelijk verankerd, zowel nationaal als Europees. De doelen richting 2030 en 2050 staan vast. Daarbinnen probeert dit kabinet de verduurzaming van de industrie te versnellen en extra CO2-winst te behalen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar in welke mate fossiele bedrijven dit gedrag ook in Nederland vertonen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ga ik geen onderzoek naar doen. Prioriteit van dit kabinet is het halen van de wettelijke verankerde klimaatdoelen en verduurzaming van de industrie.
Welk bewijs heeft u dat deze fossiele bedrijven in Nederland en in de EU niet dezelfde tactieken hanteren om de energietransitie te vertragen?
Dat bewijs heb ik niet.
Acht u deze bedrijven betrouwbare onderhandelingspartners in het kader van het halen van de Nederlandse klimaatdoelen, bijvoorbeeld bij de steun voor carbon capture and storage (CCS) of bij het maken van de maatwerkafspraken? Zo ja, waar baseert u dat vertrouwen op? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ja. Mijn inzet is om met grote uitstoters bindende maatwerkafspraken te maken.
Waarom krijgen deze liegende bedrijven van u subsidie om hun praktijken te «verduurzamen», opgehoest door de Nederlandse belastingbetaler, terwijl ze al decennialang financieel profiteren van het vernietigen van de aarde, nu nog steeds gigantische winsten maken en plannen maken om te blijven investeren in fossiele brandstoffen?
De inzet van mijn beleid is dat bedrijven met een ambitieuze verduurzamingsagenda hun productie in Nederland houden en in Nederland verduurzamen. Daarmee creëren we nieuw verdienvermogen voor Nederland en kan Nederland tot de koplopers behoren in de verduurzaming van de industrie. Dit vraagt ambitieuze verduurzamingsplannen van de bedrijven en stimulerende randvoorwaarden van de overheid.
Bedrijven die willen verduurzamen, worden door de overheid ondersteund om de transitie te maken met subsidies voor verduurzaming en innovatie, door in te zetten op het tijdig beschikbaar maken van hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Dat betekent niet dat alle bedrijven de verduurzaming zullen meemaken. Ik verwijs voor de details naar mijn Kamerbrief over de verduurzaming van de industrie4.
Heeft u in de gesprekken met Shell, ExxonMobil en BP over steun voor CCS en de maatwerkafspraken als harde randvoorwaarde voor subsidie op zijn minst geëist dat hun internationale investeringsplannen in lijn zijn met de 1,5 graden doelstelling van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Shell, Ex1xonMobil en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Ik kan internationale bedrijven niet dwingen en een strategie voorschrijven voor hun internationale investeringsplannen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn.
In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050. Daarover zijn in het Coalitieakkoord afspraken gemaakt, ook voor de industrie, en in het beleidsprogramma zijn daarvoor maatregelen uitgewerkt om de uitstoot van bedrijven te verminderen, o.m. via de aangescherpte CO2-heffing en de maatwerkafspraken.
Door eerder dan anderen in te zetten op duurzaamheid en duurzaam produceren, kunnen bedrijven een koploperspositie innemen en zich door innovatie blijvend onderscheiden.
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, normering, innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de IPCEI).
Hoe vaak heeft u het afgelopen jaar met deze fossiele bedrijven gesproken? Wat waren bij deze ontmoetingen de onderwerpen die werden besproken?
Ik spreek regelmatig met de grote uitstoters, waaronder fossiele bedrijven. Ik heb gesprekken met deze bedrijven over hun strategie en verduurzamingsplannen. Daarbij draag ik de inzet van dit kabinet uit, zoals in mijn reactie bij vraag 3 beschreven.
Kunt u vanaf nu al uw gesprekken met deze fossiele bedrijven openbaar maken en aangeven welke onderwerpen werden besproken? Zo nee, waarom niet?
De agenda is openbaar dus u kunt zien wanneer ik met bedrijven spreek. De inhoud van die gesprekken is regelmatig bedrijfsvertrouwelijk; in die gevallen is de inhoud derhalve niet openbaar te maken. Daar waar meer algemene (niet bedrijfsspecifieke) bespreekpunten aan de orde komen, geldt die restrictie niet. Het kabinet is vanzelfsprekend gehouden aan de Wet open overheid (Woo).
Kunt u al deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De mogelijke gevolgen van de boycots voor olie uit Rusland |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het Landelijk Crisisplan Olie inmiddels afgerond? (Kamerstuk 36 045 nr. 125) Wat is de stand van zaken?
Door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is met betrokken departementen een gedragen concept-Landelijk Crisisplan Olie (LCP-O) opgesteld. Formele goedkeuring en vaststelling zal op korte termijn plaatsvinden, waarna het met uw Kamer gedeeld zal worden. De totstandkoming van en besluitvorming over een crisisplan duurt normaal gesproken ongeveer een jaar, maar is vanwege de actuele situatie versneld.
Wordt het landelijk operationeel distributieplan in geval van dieselschaarste afgerond vóór het ingaan van het importverbod voor aardolieproducten uit Rusland? Wat is de stand van zaken?
Oplevering van het concept distributieplan staat op korte termijn gepland, voorafgaand aan het moment van ingaan van het importverbod voor aardolieproducten uit Rusland. Dit betreft een gedragen concept, dat tot stand komt in samenwerking met de belanghebbende departementen, veiligheidsregio’s en relevante sectoren. Hoewel het distributieplan daarna nog een regulier formeel besluitvormingstraject zal doorlopen, zal het bij de start van de sancties op olieproducten van 5 februari 2023 inzetbaar zijn. Het distributieplan diesel is een bijlage van het LCP-O.
Welke scenario’s worden in het landelijk crisisplan opgenomen?
Het concept-LCP-O, net als het crisisplan gas, werkt met escalatiefases, om per fase in een crisis de gewenste/passende maatregelen te kunnen nemen. De escalatiefases zijn: 1. Alerteringsfase, 2. Vroegtijdige waarschuwing, 3. Alarmfase en 4. Noodsituatie.
Conform de landelijke crisisplan-systematiek, wordt in het concept-LCP-O een scenario van een oplopend dieseltekort doorlopen. Het gezamenlijk doorleven van het crisisplan dient om goed inzicht te krijgen van het mogelijke verloop van een «reasonable worst case scenario» en de potentiële maatschappelijke impact van een tekort aan ruwe olie en/of een olieproduct. Het scenario betreft het type crisis, de duur van het tekort, de gebieden die worden geraakt, het internationale speelveld, de voornaamste gebruikers, seizoens-/weerinvloeden en overige aandachtspunten.
Heeft u zelf een impactanalyse uitgevoerd naar de supply chain risico’s en bredere maatschappelijke effecten die kunnen optreden als gevolg van het zesde sanctiepakket, potentiële marktbeschermingsmaatregelen op Europees niveau, hoge dieselprijzen en potentiële olie- en dieseltekorten? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke supply-chain risico’s waarbij de continuïteit van vitale infrastructuur wordt geraakt en brede maatschappelijke effecten optreden vallen onder de verantwoordelijkheid van de NCTV. De NCTV coördineert de monitoring van deze effecten. De effecten in de olieketen zijn in kaart gebracht door CIEP in opdracht van VEMOBIN en VOTOP (zie ook het antwoord op vraag 6). Aanvullend staat EZK in nauw contact met alle partijen uit de keten.
De oliemarkt is een internationale markt, waarbij effecten mede grensoverschrijdend optreden. Nederland heeft dan ook vanaf het zesde sanctiepakket in EU- en IEA-verband aangedrongen op een EU-brede impactanalyse. De Europese Commissie werkt momenteel aan deze impactanalyse en aanbevelingen voor lidstaten.
Heeft u kennisgenomen van de analyse van het Clingendael International Energy Programme?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe waardeert u deze analyse en conclusies?
Ik heb veel waardering voor de studie van CIEP, die is uitgevoerd in opdracht van VEMOBIN en VOTOP. De boodschappen uit het rapport sluiten aan bij analyse en de inzet van de Nederlandse overheid zoals in de Kamerbrief over de oliesancties van 17 november 2022 uiteengezet en opgenomen in het concept-LCP-O. De studie biedt een goed inzicht in het effect dat de crises op het gebied van energie (gas, hoge prijzen, olie) op elkaar kunnen hebben, en waarschuwt voor verkokering bij de aanpak van de crises op energiegebied. Ook wordt door CIEP opgemerkt dat het effect van de sancties en de kans dat Nederland in een crisis kan komen sterk afhankelijk is van wereldwijde economische ontwikkelingen. CIEP wijst tevens op het belang van grensoverschrijdende en EU-samenwerking, omdat ontwikkelingen in de buurlanden direct effect zullen hebben op de beschikbaarheid van ruwe olie en olieproducten in Nederland. Nederland zet zich hier zowel in EU-verband als in bilaterale contacten voor in.
Bent u voornemens op korte termijn tenminste een (aanvullende) impactanalyse uit te laten voeren naar de potentiële gevolgen voor de verschillende sectoren, zoals de logistiek, en de bredere maatschappelijke effecten hiervan, voor zover dat nog niet gebeurd is?
Met het doorleven van het crisisplan zullen de potentiële gevolgen voor de verschillende sectoren inzichtelijk worden. Hierbij wordt inzicht verkregen in het effect van dieseltekort en de mogelijke maatregelen voor met name de logistieke sector en de maatschappelijke impact.
Zijn de maatregelen die worden opgenomen in het Landelijk Crisisplan Olie gericht op het voorkomen dan wel beheersen van de negatieve (potentieel ontwrichtende) maatschappelijke effecten en de verschillende scenario’s daarbij? Zo ja, hoe?
In het crisisplan is een inventarisatie gedaan door betrokken departementen en sectoren van mogelijke maatregelen om een crisis op het gebied van olie en/of olieproducten het hoofd te bieden. Deze bestaan uit vraagbeperkende en aanbodverruimende maatregelen. De maatregelen kunnen afhankelijk van de crisissituatie ingezet worden. In het crisisplan is hiervoor de adviesgroep maatregelen opgenomen die verantwoordelijk is voor de uitwerking van mogelijke maatregelen in een crisis. Maatregelen worden niet automatisch bij de verschillende escalatiefases uitgevoerd. Het is van belang om de brede context van de crisis te bezien. Betreffende maatregelen zijn erop gericht maatschappelijke impact en onrust (zoveel als mogelijk) te voorkomen.
Heeft u in dit verband prioritaire sectoren aangewezen? Zo ja, welke? Zo nee, gaat u dat op korte termijn doen?
Afhankelijk van de geldende crisissituatie worden door de adviesgroep prioritaire gebruikers de prioritaire gebruikers aangewezen. Het is van belang om de brede context van de crisis te bezien. Prioritaire gebruikers zullen in verschillende crises en verschillende crisisfases verschillen. Het vaststellen van de prioritaire gebruikers is erop gericht de vitale processen in Nederland zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Het afweegkader dat hierbij gevolgd wordt zijn hulp- en veiligheidsdiensten, toe- en aanlevering van voedselvoorziening en gezondheid, en reparatie- en onderhoudsdiensten van vitale infrastructuur.
Het doorleven van het scenario zal echter inzicht geven in de meest waarschijnlijke prioritaire gebruikers en deze zullen als zodanig opgenomen worden in het crisisplan.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat treffen voor deze prioritaire sectoren in de verschillende scenario’s?
Voor het antwoord op vraag 10 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Op welke wijze wordt de logistieke sector hierin meegenomen?
In voorbereiding op het concept-LCP-O hebben een aantal werksessies plaatsgevonden met de betrokken sectoren, zo ook de logistieke sector. Tevens zijn interviews afgenomen met vertegenwoordigers uit deze sectoren.
De sterk toegenomen militaire uitgaven in de Europese Unie sinds de oorlog in Oekraïne en de hoge winsten voor de wapenindustrie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van Stop Wapenhandel «Smoke Screen» waarin staat dat de oorlog in Oekraïne als argument wordt gebruikt om een wapenwedloop te beginnen?1
De Russische invasie van Oekraïne veroorzaakt onnoemelijk leed in Oekraïne en schendt de Oekraïense soevereiniteit en onafhankelijkheid. Daarnaast is met deze invasie een grootschalige oorlog terug op het Europese continent. Dit heeft een grote impact op de Nederlandse en Europese veiligheid alsook op de internationale rechtsorde. Het kabinet blijft Oekraïne daarom onverminderd steunen in het verdedigen van zijn grondgebied voor zolang dat nodig is – voor Oekraïne en voor onze eigen vrijheid, veiligheid en welvaart.
In bredere zin heeft de Russische inval het belang van meer zelfredzaamheid op het gebied van defensie onderstreept. Tegelijkertijd speelt de verslechtering van de mondiale veiligheidssituatie al langer. Verschuivende machtsverhoudingen in de wereld, hybride dreigingen en cyber, de impact van klimaatverandering, de toenemende instabiliteit aan de randen van Europa, maar ook directe dreigingen tegen vitale infrastructuur vormen een steeds grotere bedreiging voor onze (veiligheids)belangen. In de huidige verslechterde geopolitieke verhoudingen is daarom een sterk en modern defensieapparaat noodzakelijk voor geloofwaardige afschrikking en verdediging. Dit besef heeft in tal van landen al tot substantiële (extra) verhogingen van defensiebudgetten geleid en zorgt binnen de EU en NAVO voor momentum om de bestaande tekortkomingen (meer) gezamenlijk aan te pakken.
Klopt het dat sinds het begin van de oorlog in Oekraïne de uitgaven van de EU-lidstaten aan Defensie met maar liefst 200 miljard euro zijn gestegen, meer dan de totale uitgaven van alle landen bij elkaar in 2020?
In de gezamenlijke mededeling van de Commissie en Hoge Vertegenwoordiger over de lacunes op defensie-investeringen van 18 mei jl.2 wordt de inschatting gemaakt dat de door de lidstaten aangekondigde intensiveringen van de nationale defensiebudgetten in de komende jaren optellen tot 200 miljard euro. Volgens dezelfde analyse gaven de EU-lidstaten in 2020 gezamenlijk 200 miljard euro uit.
Deelt u de mening dat de gezamenlijke defensie-uitgaven van EU-lidstaten voorafgaand aan deze intensivering al 17 keer hoger waren dan de uitgaven van Rusland, en dit verschil dus alleen maar groter zal worden?
In het rapport van Stop Wapenhandel «Smoke Screen»3 wordt gebruik gemaakt van de data van SIPRI. De hoogte van de investeringen van NAVO-bondgenoten wordt bevestigd in de publicatie van de NAVO over defensie-investeringen.4
Uit deze data kan worden opgemaakt dat de NAVO-bondgenoten – niet de EU-lidstaten – voorafgaand aan de intensivering gezamenlijk 17 keer meer besteedden aan defensie dan Rusland. Dat is dus inclusief de relatief hoge defensie-uitgaven van de VS en het VK. Of het verschil in defensiebudgetten van de NAVO-bondgenoten en Rusland door de recente stijging groter wordt is afhankelijk van de verdere stijging van het defensiebudget van Rusland. De huidige instabiele wereldorde vraagt ook in algemene zin om een defensieapparaat dat klaar is voor de uitdagingen van deze tijd.
Bent u het eens met de onderzoekers dat het vooral de wapenindustrie is die profiteert van deze enorme toename aan militaire uitgaven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Investeringen in defensie zijn noodzakelijk om onze vrijheid, veiligheid en welvaart nu en in de toekomst te kunnen beschermen. Dat is dus primair een nationaal belang en een Europees en trans-Atlantisch belang. Met de stijgende defensiebudgetten blijft het mogelijk steun te leveren aan Oekraïne, onze voorraden aan te vullen en toe te werken naar een toekomstbestendige krijgsmacht. Zoals uiteen gezet in de Kamerbrief «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context» van 2 november jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 123) heeft de oorlog in Oekraïne de Europese tekortkomingen ten aanzien van het militair-industrieel voortzettingsvermogen blootgelegd. Er is een toegenomen mondiale vraag naar militair materieel bij een beperkt groeiende productiecapaciteit en schaarste aan grondstoffen. Het is daarom cruciaal dat door middel van groeiende investeringen de Europese defensie-industrie wordt versterkt, inclusief de toeleveringsketen, en de productiecapaciteit wordt opgeschaald.
Wat is wat u betreft de toegevoegde waarde van publieke uitgaven aan Research en Development in defensie, terwijl de wapenindustrie dit ook zelf kan financieren?
Veiligheid is een publiek goed waar een overheid in dient te voorzien. Defensie is een noodzakelijk instrument voor veiligheid. Om de uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden is een sterk en modern defensieapparaat van vitaal belang. Om dat te realiseren is een robuuste, hoogtechnologische en innovatieve defensie-industrie nodig met goede toegang tot financiële middelen, privaat én publiek. De defensiemarkt is een atypische markt met nationale overheden die optreden als de enige kopers. De aanbieders van defensieproducten en -diensten zijn volledig afhankelijk van investeringsbeslissingen van nationale overheden. Omdat de uiteindelijke vraag naar een eindproduct aan het begin van de ontwikkelfase zeer onzeker is, is het voor de industrie risicovol om zelf grootschalige onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten te financieren. Publieke investeringen worden daarbij in Nederland vooral ingezet voor de lange termijn ontwikkeling van systemen en technologieën die voorzien in kernbehoeften van Defensie in o.a. het maritieme domein, en op het vlak van radartechnologie, cyber en autonome systemen.
Deelt u de zorg van de onderzoekers dat het Europese en nationale wapenexportbeleid versoepeld gaat worden? Kunt u bevestigen dat dit niet het geval is?
Voor (wapen) leveranties aan Oekraïne geldt dat deze zorgvuldig aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole worden getoetst. Het kabinet acht de leveranties van militaire goederen aan Oekraïne volledig conform het Europees Gemeenschappelijk standpunt inzake Wapenexport. Dit standpunt laat nadrukkelijk ruimte voor het bijdragen aan de capaciteit tot zelfverdediging van andere staten.
De oorlog in Oekraïne heeft de noodzaak tot meer gezamenlijke capaciteitsontwikkeling in Europees verband nogmaals duidelijk gemaakt. Dat vraagt echter om een gelijk speelveld en verdere samenwerking op exportcontrole is hierin een belangrijk element. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden om op dit punt tot betere samenwerking te komen en om aan te sluiten bij de groeiende consensus over wederzijdse erkenning van vergunningen.
Is het juist dat de wapenindustrie op de lijst wil komen van sociaal verantwoorde actoren op de Europese taxonomie lijst, terwijl dit zeer ongepast zou zijn?
De Europese sociale taxonomielijst waarnaar de vraag verwijst is nog in ontwikkeling. Momenteel ligt er een adviesrapport van het Sustainable Finance Platform, met denkrichtingen voor het invullen van een sociale taxonomie. Of en wanneer een Commissievoorstel voor een sociale taxonomie gepubliceerd zal worden is op dit moment nog niet duidelijk.
Zoals hierboven uiteengezet is zeker in de huidige verslechterde geopolitieke context een sterk en modern defensieapparaat essentieel. Investeringen in Defensie en de defensie-industrie zijn van cruciaal belang voor vrede en veiligheid, welke randvoorwaardelijk zijn voor de bescherming van onze democratische en sociale waarden en normen. Toegang tot publieke en private financiering voor de defensie-industrie is daarom noodzakelijk, ook voor bedrijven die betrokken zijn bij de ontwikkeling, productie of onderhoud van nucleaire wapens. Het kabinet acht het van belang dat de defensie-industrie niet bij voorbaat wordt uitgesloten van een eventuele te ontwikkelen EU taxonomie lijst.
Investeringsbeslissingen zijn aan bedrijven en vermogensbeheerders zelf. Wel verwacht het kabinet van individuele bedrijven, waaronder de defensie-industrie en banken, en pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders, dat zij handelen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit houdt in dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen.
Deelt u de zorg van de onderzoekers dat het uiterst ongewenst zou zijn dat banken, pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders meer in kernwapenbedrijven gaan investeren? Gaat u dergelijke investeringen actief tegenhouden?
Zie antwoord vraag 7.
De regeling voor het prijsplafond |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u op 30 november 2022 beloofde om op 9 december de subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers aan de Kamer toe te sturen, dus ruim voor plenaire behandeling, later in december?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wij op woensdag 14 december 2022 een debat hebben over de suppletoire begroting, waaruit deze regeling betaald wordt en dat wij er op 15 december 2022 over stemmen?
Ja.
Kunt u deze regeling per ommegaande aan de Kamer doen toekomen, zodat hij bestudeerd kan worden voor het debat? Kunt u ook de uitgebreide toelichting die bij de feitelijke vragen over de suppletoire begroting beloofd is sturen?
Ja. De regeling is op maandag 12 december 2022 met de Kamer gedeeld, en deze is voorzien van een uitgebreide toelichting.
Wanneer hebben de energiemaatschappijen de conceptregeling ontvangen?
Er is sinds september doorlopend en intensief contact geweest met de betrokken partijen vanuit de sector en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als beoogde uitvoerder over de totstandkoming van het prijsplafond. Primair ging dat over de inhoudelijke vragen die te maken hebben met de praktische uitvoering. Aan de vertaling naar de concept-regeling zelf is doorlopend gewerkt tot en met maandag 12 december. De beschikbare achterliggende stukken over de besluitvorming en de contacten met de energiemaatschappijen zijn vrijdag 9 december jl. naar de Kamer gestuurd met de Kamerbrief over de prijsplafondregeling voor 2023.
Wanneer heeft de Europese Commissie de conceptregeling ontvangen?
Er zijn doorlopende contacten geweest met de Commissie parallel aan het proces van uitwerking van de regeling. Deze gesprekken zijn vooral gebaseerd op de relevante wettelijke kaders waarop de Commissie toetst. Op 30 november jl. is het prijsplafond formeel bij de Commissie genotificeerd conform het format dat daarvoor bestaat. De definitieve versie van de regeling zoals deze op 12 december 2022 met uw Kamer gedeeld is, is op 12 december ook formeel aan de Commissie voorgelegd in het kader van de notificatieprocedure.
Op 4 oktober 2022 schreef u dat het prijsplafond met de gekozen parameters meer dan 20 miljard euro zou kosten en in de laatste brief van 9 december stond 11,2 miljard euro. Kunt u aangeven wat de schatting is van de kosten van het prijsplafond in 2023 en op basis van welke aannames die berekening gemaakt is?
Kortheidshalve verwijs ik naar de uitgebreide schriftelijke beantwoording van de vragen die de Kamer gesteld heeft over de 10e suppletoire begroting, die ook nader ingaan op de totstandkoming van de relevante ramingen. In de praktijk zullen de kosten in belangrijke mate afhangen van de ontwikkeling van de energieprijzen in 2023.
Kunt u ook de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt over de voorbereiding van het prijsplafond voor consumenten (ingezonden 24 november 2022), waarvan ik meerdere keren gevraagd heb ze tijdig te beantwoorden, per ommegaande beantwoorden?
Ja.
kunt u een rekenvoorbeeld geven van de maximale vergoeding die een energiebedrijf verkrijgt onder het prijsplafond voor een klant?
Het energiebedrijf krijgt een vergoeding voor alle inkoopkosten die het moet maken boven de plafondprijzen. Hoe hoog de vergoeding uiteindelijk uitvalt, hangt dus af van de inkoopkosten die het energiebedrijf hiervoor moet maken en is niet op voorhand te zeggen. Wel wordt door de bruto margetoets voorkomen dat energiebedrijven een hogere marge mogen behalen dan in de voorafgaande jaren (2018–2021). Kortheidshalve verwijs ik naar de toelichting op de systematiek van de margetoets in de toelichting bij de conceptregeling, die op maandag 12 december jl. aan uw Kamer verzonden is.
Kunt u deze vragen voor dinsdagavond 13 december beantwoorden?
Nee, dat was gelet op de termijn waarop de vragen ontvangen zijn, niet mogelijk. Uw Kamer ontvangt de antwoorden wel vóór het debat dat voorzien is voor woensdagavond 14 december 2022.
Het bericht 'Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken' |
|
Hülya Kat (D66), Joost Sneller (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken»?1
Ja
Wanneer wist u als aandeelhouder van deze reclames van de staatsdeelneming Nederlandse Loterij? Met welke wetsovertredingen van staatsdeelnemingen in de goksector bent u nog meer bekend?
Ik was niet bekend met deze reclame van Nederlandse Loterij op een website met WK-pools. Wel ben ik bekend met de recente boete die door de Kansspelautoriteit (Ksa) aan Nederlandse Loterij is opgelegd vanwege overtreding van de reclameregels. TOTO Online B.V. heeft tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 algemene commerciële berichten verstuurd naar spelers met een TOTO-account. Gedurende deze vier maanden werd ook de groep jongvolwassenen (18 tot en met 23 jaar) bereikt. De Ksa heeft geoordeeld dat dit een overtreding van de wet was, omdat reclame voor online kansspelen niet (ook) gericht mag zijn op jongvolwassenen.
Nederlandse Loterij heeft mij in het voorjaar direct bericht dat Ksa de overtreding signaleerde en heeft mij ook vooraf geïnformeerd dat zij een boete zouden ontvangen van Ksa. Ik heb toen direct mijn afkeuring kenbaar gemaakt aan Nederlandse Loterij.
Verder ben ik bekend met andere overtredingen van de staatsdeelnemingen in de kansspelsector die ook op de website van de Ksa zijn gepubliceerd.2
Hoe voorkomt u als aandeelhouder dat een staatsdeelneming de wet overtreedt?
De kansspelsector is een sterk gereguleerde markt met een wettelijk (beleids)kader dat is opgesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uiteraard moeten de staatsdeelnemingen, net als alle andere aanbieders van kansspelen, zich aan de wet houden. De Ksa houdt toezicht op naleving van de regels.
Van beide deelnemingen verwacht ik daarbij dat zij bij de invulling van hun maatschappelijke opdracht als uitvoerders van het kansspelbeleid een voorbeeld zijn, en een voorbeeld stellen in de kansspelsector. Concreet betekent dit voor mij dat zij niet alleen handelen naar de letter van de wet maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op het gebied van verantwoord en veilig aanbod doen en daarover publiekelijk communiceren. Dat zij de lat hoog leggen. Niet alleen voor zichzelf maar voor de hele sector, bijvoorbeeld via hun inbreng in de branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK). In ieder overleg dat ik met ze voer, spreek ik ze hier op aan. Ik zal dit blijven doen.
Hoelang is de illegale reclame van de Nederlandse loterij zichtbaar geweest voordat de handhaving van de Kansspelautoriteit had plaatsgevonden? Had de Kansspelautoriteit in dit geval sneller kunnen optreden? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
De Ksa geeft aan geen uitspraken te kunnen doen over onderzoeken. In algemene zin is op te merken dat de Ksa extra aandacht had voor ongeoorloofde reclameactiviteiten rondom het WK. De Ksa heeft verschillende bedrijven aangesproken op hun reclameactiviteiten.3
Onderschrijft u dat staatsdeelnemingen binnen de goksector een voorbeeldrol zouden moeten vervullen, en zich derhalve niet alleen aan de wet zouden moeten houden maar voorop zouden moeten lopen wanneer het aankomt op maatregelen die bestemd zijn om verslaving te voorkomen? Zo ja, hoe geeft u hieraan invulling als aandeelhouder?
Reclame zorgt ervoor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie: het leidt spelers van het illegale naar het legale gereguleerde aanbod waarmee consumenten beter beschermd worden, kansspelverslaving wordt tegengegaan en ook fraude en overige criminaliteit wordt tegengegaan. Reclame maken is toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Vlak na de opening van de online markt was er veel reclame. Als aandeelhouder heb ik op meerdere momenten mijn zorgen geuit aan de staatsdeelnemingen over de toename aan reclame. Ik heb zowel Holland Casino als Nederlandse Loterij meerdere malen opgeroepen om verantwoord om te gaan met de hoeveelheid en vorm van reclame. Inmiddels zijn er gedurende het jaar al diverse maatregelen genomen om de reclamedruk te verminderen, deels door de sector zelf met haar reclamecode, maar ook door het kabinet. Bovendien wordt er gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle online kansspelen. Als onderdeel van dit verbod volgt het verbod op sponsoring van evenementen en sport.
Ik blijf vanuit mijn rol als aandeelhouder Nederlandse Loterij voortdurend aanspreken op hun verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het kansspelbeleid. In de huidige evaluatie van het aandeelhouderschap van NLO komt ook de governance structuur aan bod. Ik wil die evaluatie zorgvuldig uitvoeren en niet vooruitlopen op de eventuele uitkomsten.
Onderschrijft u dat de staatsdeelnemingen in de goksector op het gebied van het maken van reclame de afgelopen jaren geen voorbeeldrol hebben gespeeld? Geven deze incidenten aanleiding om de positie van de Staat binnen de governance van staatsdeelnemingen in het algemeen en bij de Nederlandse Loterij in het bijzonder te verstevigen, ook voordat de beoordeling van het aandeelhouderschap op basis van het afwegingskader staatsdeelnemingen is afgerond?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties verbindt u aan het overtreden van de wet door het bestuur van een staatsdeelneming? Hoe wordt dit meegenomen in de beoordeling van het functioneren van de bestuurders van de Nederlandse Loterij?
De Kansspelautoriteit heeft als toezichthouder op de kansspelmarkt de bevoegdheid om formele consequenties te verbinden aan wetsovertredingen van de kansspeldeelnemingen. Als aandeelhouder spreek ik de raad van bestuur van Nederlandse Loterij aan op dergelijke overtredingen en de voorbeeldrol die een staatsdeelneming zou moeten vervullen. Bovendien zal ik het ook bespreken met de raad van commissarissen; zij gaan primair over het functioneren van de raad van bestuur.
Hoeveel jongeren (jonger dan 21 jaar) zijn er actief op gokplatforms waar de Staat een aandeel in heeft?
Deze informatie is bij mij of mijn collega de Minister voor Rechtsbescherming niet bekend omdat dit vertrouwelijke bedrijfsinformatie betreft.
Op welke wijze worden jongeren momenteel behoed voor het opbouwen van een gokverslaving of schulden via deze gokplatforms? Welke voorlichting wordt er geboden?
In de wet- en regelgeving voor kansspelen zijn maatregelen opgenomen om te voorkomen dat spelers problematisch speelgedrag ontwikkelen of in de financiële problemen komen door gokken. Deze maatregelen zijn in het bijzonder gericht op het beschermen van kwetsbare groepen. Kansspelaanbieders hebben daarbij een belangrijke zorgplicht. In alle gevallen moeten aanbieders adequaat interveniëren wanneer een speler risicovol speelgedrag vertoont. Plotseling veel meer geld uitgeven dan gewoonlijk, of het steeds op willen hogen van de speellimiet kunnen indicatoren zijn die nopen tot een interventie. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een persoonlijk onderhoud moet worden gevoerd. Als uiterste middel is er het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks). Spelers die in Cruks zijn opgenomen hebben minimaal zes maanden geen toegang tot online kansspelen, speelcasino’s en speelautomatenhallen. Zij kunnen in het uiterste geval door kansspelaanbieders of door mensen in hun omgeving worden voorgedragen voor Cruks. Spelers kunnen zichzelf ook op elk moment vrijwillig inschrijven in Cruks, om zichzelf te beschermen tegen problematisch speelgedrag of tegen het verliezen van geld door deelname aan kansspelen.
Naast deze maatregelen is het belangrijk dat personen zich bewust zijn van de risico’s van kansspelen en dat zij de bestaande hulpmiddelen zoals Cruks en ook het Loket Kansspel weten te vinden. Aanbieders moeten reeds op hun hoofdpagina informatie verstrekken over Cruks en op iedere spelpagina op duidelijke en begrijpelijke wijze toegang bieden tot Cruks. Ook moet bij reclameactiviteiten reeds een waarschuwende tekst te zien zijn. Zoals is aangegeven in zijn brief van 5 december 2022 zet de Minister voor Rechtsbescherming daarnaast in op meer voorlichting door middel van bewustwordingsactiviteiten, in samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport4. In het voorjaar van 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd over de dan uitgevoerde en de geplande bewustwordingsactiviteiten. Het Loket Kansspel heeft aanvullend tijdens het WK voetbal voor mannen al een voorlichtingscampagne gedaan. De lessen die daaruit te leren zijn, worden meegenomen in de uitwerking van de bredere bewustwordingsactiviteiten.
Het bericht 'BKR wil hypotheken registreren en gegevens delen met belwinkels en postorderbedrijven' |
|
Faissal Boulakjar (D66), Steven van Weyenberg (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «BKR wil hypotheken registreren en gegevens delen met belwinkels en postorderbedrijven»?1
Ja.
Is het voornemen van het BKR met u besproken? Zo ja, wat was uw reactie? Zo nee, wanneer bent u op de hoogte gesteld van dit idee van het BKR?
BKR pleit al langere tijd voor positieve registratie van hypotheken en heeft dit eerder ook kenbaar gemaakt aan het Ministerie van Financiën. Het voornemen om te consulteren over verplichte registratie van bepaalde hypotheken, is niet met de ministeries besproken. Wel heeft BKR in april jl. aan het Ministerie van Financiën een consultatiedocument gestuurd. Het ministerie heeft zich onthouden van reactie, omdat het ministerie een wetsvoorstel in voorbereiding heeft. Het wetsvoorstel beoogt meer waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten moeten worden geregistreerd. In het wetsvoorstel wordt kredietregistratie een wettelijke taak, met overeenkomstige bevoegdheden voor de Minister van Financiën. Ik zie op dit moment nog geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registeren. Dit element zal nadrukkelijk aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Welke gegevens is het BKR precies van plan te gaan registreren?
Bij BKR worden op dit moment hypotheken voor de eigen woning pas geregistreerd wanneer sprake is van een betalingsachterstand van drie maanden of langer. Dit wordt een negatieve registratie genoemd. Wanneer een kredietovereenkomst bij het aangaan direct wordt geregistreerd, zoals het geval is bij consumptief krediet (bijvoorbeeld persoonlijke leningen) dan heet dit een positieve registratie.
BKR heeft geconsulteerd over verplichte positieve registratie van woninghypotheken voor specifieke doelgroepen. Het gaat om startersleningen en maatwerkleningen die worden gefinancierd door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting en energiebespaarhypotheken die worden gefinancierd door het Nationaal Warmtefonds. BKR heeft te kennen gegeven dat verschillende organisaties BKR hebben verzocht over te gaan tot registratie, in het licht van de zorgplicht voor de consument. Verder heeft BKR geconsulteerd over de mogelijkheid voor kredietverstrekkers om reguliere hypotheken positief te registeren. Hypotheekverstrekkers zouden dan de keuze hebben om hun eigen, nieuw verstrekte hypotheken positief te registreren. BKR heeft in de consultatie voorgesteld dezelfde gegevens over hypotheken op te nemen als bij andere overeenkomsten die thans bij BKR worden geregistreerd. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Op basis van welk mandaat kan het BKR besluiten om deze gegevens te registreren en te delen? Welke publieke controle of wettelijke grondslag geldt daarvoor?
BKR is nu nog een private stichting. Het bestuur van de stichting is verantwoordelijke voor de besluitvorming. Op grond van de Wet op het financieel toezicht moeten kredietaanbieders aangesloten zijn bij een stelsel van kredietregistratie en het stelsel raadplegen wanneer zij krediet van meer dan 250 euro verstrekken. Het stelsel van kredietregistratie is niet wettelijk geregeld. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. Er is dan ook geen specifieke wetgeving over hetgeen in het kredietenregister van BKR moet worden opgenomen. In het wetsvoorstel dat ik voornemens ben begin 2023 te consulteren, zullen dergelijke bepalingen wel worden opgenomen. Kredietregistratie wordt hiermee een wettelijke taak, met bijbehorende bevoegdheden voor de Minister en dus ook publieke controle.
Op de gegevensverwerking bij kredietregistratie is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De grondslag voor gegevensverwerking bij kredietregistratie binnen de privacywetgeving is het bestaan van een gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid, onder f, AVG).
Welke privacygevoelige gegevens worden nu door het BKR-verzameld en welke gegevens mogen met derden worden gedeeld?
Welke persoonsgegevens door BKR worden verwerkt en met wie deze gegevens mogen worden gedeeld is neergelegd in het Algemeen Reglement van BKR.
In artikel 9 van het Algemeen Reglement van BKR is opgenomen welke persoonsgegevens BKR verwerkt. Het betreft de geboortenaam, geboortedatum, initialen, geslacht en adresgegevens (inclusief postcode) van natuurlijke personen, de overeenkomst die met de kredietgever is aangegaan, de achterstanden, herstelmeldingen en bijzonderheden die zich voordoen gedurende de looptijd van die overeenkomst(en) en de beëindiging van die overeenkomst.
In de artikelen 5 en 6 van het Algemeen Reglement van BKR is neergelegd aan wie BKR gegevens verstrekt. Gegevensverstrekking geschiedt met name aan de aangesloten kredietverstrekkers die ook gegevens bij BKR registreren. Uit artikel 3 van het Algemeen Reglement volgt dat BKR persoonsgegevens verwerkt voor het verstrekken van informatie aan aangesloten instellingen zodat deze partijen een zorgvuldige afweging kunnen maken of aan de consument een krediet kan worden verstrekt, voor het beheer van hun (krediet)portefeuille en in het kader van de juistheid en volledigheid van de geregistreerde kredietportefeuille (datakwaliteit). Daarnaast levert BKR voor haar zakelijke klanten een bijdrage aan het beperken van de financiële risico’s bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude.
Welke inspraak heeft de Staat bij de stichting BKR en in hoeverre kan het BKR eigenstandig besluiten om hypotheken toe te voegen aan hun registraties?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen aanbieders van krediet aangesloten te zijn bij een stelsel van kredietregistratie. Er zijn op dit moment geen voorschriften over een stelsel van kredietregistratie. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. BKR is op initiatief van een aantal kredietverstrekkers in 1965 opgericht. BKR is een van de overheid onafhankelijke organisatie en het ministerie heeft geen inspraak op de besluitvorming van BKR. Ik vind het belangrijk dat het stelsel van kredietregistratie met meer (publieke) waarborgen wordt omkleed. Op grond van het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb wordt kredietregistratie daarom een wettelijke taak waaraan door de Minister voorschriften kunnen worden verbonden, en kan via wet- en regelgeving worden vastgelegd welke overeenkomsten worden geregistreerd en op wat voor wijze.
Kunnen mensen die weigeren om inzage te geven in hun hypotheekgegevens nog steeds bijvoorbeeld een telefoon op afbetaling kopen? Zo nee, wat vindt u daarvan?
De gegevensverwerking bij kredietregistratie is nu gebaseerd op gerechtvaardigd belang. Er is daarbij geen toestemming van de consument vereist om de gegevens aan te leveren aan BKR door een hypotheek- of kredietverstrekker. Het is dan ook niet mogelijk om te weigeren dat gegevens worden geregistreerd. Wel kunnen mensen bezwaar maken tegen een registratie of een klacht indienen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een zorgvuldige en volledige kredietregistratie – wat dient ter voorkoming van overkreditering – en het belang van de kredietnemer om zijn gegevens uit het BKR te laten aanpassen.
Er zijn geen automatische gevolgen verbonden aan registratie bij BKR. Het uitgangspunt is dat kredietaanbieders bij iedere aanvraag zelf beslissen of zij krediet willen verstrekken op basis van de situatie van de aanvrager. De kredietaanbieder moet informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering tegen te gaan. De kredietaanbieder moet beoordelen hoe hij met de informatie uit BKR omgaat en of hij het verantwoord vindt om krediet te verstrekken. Het voornemen van BKR brengt hier geen verandering in. Ik kan daarom niet generiek beoordelen of het missen van informatie over een hypotheek ertoe leidt dat kredietaanbieders niet tot kredietverlening overgaan; dat besluit is aan de kredietaanbieder.
Welke indicaties zijn er dat hypotheekschulden aanleiding vormen problematische schulden en/of een indicator zijn voor mogelijke betalingsproblemen en hoe verhoudt dit zich tot de argumentatie op basis waarvan het BKR gegevens verzamelt?
Er zijn geen indicaties dat hypothecaire kredieten de aanleiding vormen voor problematische schulden of een indicator zijn voor potentiële betalingsproblemen. Bij het aangaan van een hypotheek worden huishoudens mede door de wettelijke inkomensnormen goed beschermd tegen overkreditering en potentiële betalingsproblemen. Mede hierdoor is het aandeel niet-presterende hypotheken met ca. 1 procent in Nederland relatief laag. In Nederland hebben ruim 3 miljoen huishoudens een koopwoning gefinancierd met een hypothecair krediet. Eind april 2022 hadden ca. 35 duizend huishoudens een betalingsachterstand van minimaal drie maanden op de hypotheek.2 Ook blijkt uit cijfers van NVVK, de grootste branchevereniging voor schuldhulp en financiële dienstverlening, dat aanbieders van hypothecair krediet niet bij de top vijf schuldeisers behoren van mensen met problematische schulden.3 Ik zie op dit moment nog geen reden om over te gaan tot positieve registratie van hypotheken in BKR. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, zal dit element nadrukkelijk aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Hoeveel mensen zouden er een BKR-registratie krijgen als het BKR ook hypotheekschulden gaat registreren en is hoe beoordeelt u de doelmatigheid en proportionaliteit hiervan in het licht van het uitgangspunt dat men zo terughoudend mogelijk omgaat met het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens?
Het voornemen van BKR is om kredietverstrekkers de mogelijkheid te geven om nieuwe hypotheken positief te registreren. Op voorhand kan niet gezegd worden hoeveel mensen een BKR-registratie zouden krijgen omdat niet duidelijk is hoeveel kredietverstrekkers daadwerkelijk over zouden gaan tot registratie. In 2021 zijn ca. 500 duizend hypotheken verstrekt. In totaal hebben ruim 3 miljoen huishouden een hypotheek. Op basis van het consultatiedocument van BKR kan ik niet opmaken of BKR de doelmatigheid en proportionaliteit van het voornemen heeft beoordeeld. Zelf zie ik in ieder geval op dit moment nog geen reden om over te gaan tot positieve registratie van hypotheken.
In hoeverre bent u van mening dat de hoogte van de hypotheekschuldan sich niet zoveel zegt over de liquiditeit van huishoudens als hier niet ook de inkomens- en vermogenspositie in wordt meegenomen? In hoeverre is een betalingsachterstand op de hypotheekrente die reeds wordt geregistreerd door het BKR, niet een veel betere en meer doelmatige voorspeller van eventuele betalingsproblemen en/of een indicator van de kredietwaardigheid van huishoudens?
Bij het verstrekken van een hypothecair- of consumptief krediet moet een kredietverstrekker in het belang van de consument informatie inwinnen over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering, of het verstrekken van het krediet verantwoord is. Ik deel uw mening dat de hoogte van de hypotheekschuld op zich niets zegt over de kredietwaardigheid van een huishouden. Een betalingsachterstand op de hypotheek kan wel een goede voorspeller zijn van eventuele betalingsproblemen. Het is belangrijk dat bij kredietverstrekking de corresponderende maandelijkse hypotheeklasten goed worden meegenomen bij de inkomsten- en lastentoets. Dit gebeurt in de praktijk al.
Hoe verhoudt het besluit van het BKR zich tot de voorzichtigheid die wordt betracht bij het aansluiten van betalingsachterstanden op de hypotheekschuld bij gemeentelijke vroegsignalering van schulden?
Voor de vroegsignalering is het doorgeven van betalingsachterstanden van belang. Het positief registreren van hypotheekschulden waar geen betalingsachterstanden spelen staat hier los van.
Sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) op 1 januari 2021 zijn woningcorporaties, energie- en drinkwaterbedrijven en zorgverzekeraars verplicht om beginnende betalingsachterstanden door te geven aan de gemeente. Gemeenten krijgen mensen met schulden tijdig in beeld en kunnen hen schuldhulpverlening aanbieden. De Wgs biedt experimenteerruimte (artikel 10) zodat onderzocht kan worden of met behulp van andere signalen over betalingsachterstanden mensen met financiële problemen in beeld komen die nog eerder niet bekend waren bij vroegsignalering en schuldhulpverlening. In dit kader is een experiment gestart met het doorgeven van hypotheekachterstanden met als doel het bereiken van huiseigenaren met financiële problemen. Voor het vroegsignaal vanuit de hypotheekverstrekkers worden beginnende betalingsachterstanden gebruikt die hypotheekverstrekkers doorgeven aan de gemeenten. Pas wanneer is gebleken dat het delen van dit signaal effectief is om een nieuwe groep mensen met beginnende betalingsachterstanden in beeld te brengen is dit aanleiding om hiervoor een wettelijke basis te creëren.
Bestaat er een risico dat registratie van hypotheekschulden bij het BKR vooral de mogelijkheden van starters om te lenen zal raken?
Nee, die zorgen heb ik niet. Starters hebben immers nog geen hypotheek dus zal het voornemen van BKR om hypotheken positief te registreren hen niet raken.
Zoals ik in andere antwoorden schrijf, zie ik op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registeren.
Wat is de toegevoegde waarde van een eventuele registratie bij het BKR ten opzichte van de huidige registratie bij het Kadaster?
BKR heeft in het consultatiedocument vier argumenten genoemd waarom beschikbaarheid van de informatie bij het Kadaster niet voldoende is. Volgens BKR moeten kredietverstrekkers twee registers raadplegen, raadplegen kredietverstrekkers in de huidige praktijk het Kadaster niet (met uitzondering van hypotheekverstrekkers om te controleren of er al een hypothecaire inschrijving is op het onderpand), is de informatie bij het Kadaster gerelateerd aan het object (de woning) en niet het subject (de kredietnemer) en staat de hypothecaire inschrijving vermeld, maar kan dat dit bedrag hoger liggen dan de hoofdsom. Zoals hierboven beschreven zal de registratie van hypotheken aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Bent u bereid om met het BKR in gesprek te treden om dit besluit op te schorten totdat meer inzicht is gegeven in de doelmatigheid en proportionaliteit hiervan?
Ja. Ik ben met BKR in gesprek over hun consultatie, mede in het licht van mijn voornemen om met een wetsvoorstel te komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk vijf werkdagen voor het commissiedebat over de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering van 21 december 2022 beantwoorden, dus voor 14 december 2022?
Mijn streven is om de beantwoording op zo kort mogelijke termijn aan uw Kamer te sturen.
Investeringen in illegale nederzettingen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onlangs gepubliceerde onderzoeksrapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements» van de Don’t Buy Into Occupation coalitie?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat negen Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders van 2019 tot augustus 2022 maar liefst 12,5 miljard euro investeerden in bedrijven die betrokken zijn bij de illegale bezetting van Palestijnse gebieden?
Ik heb kennisgenomen van het rapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements», waarin deze cijfers genoemd zijn. Het kabinet houdt dergelijke specifieke investeringen zelf niet bij en laat deze cijfers voor rekening van de opstellers van het rapport.
Erkent u dat zij daarmee een hoog risico lopen om bij te dragen aan systematische mensenrechtenschendingen?
Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Economische activiteiten die hieraan bijdragen beschouwt het kabinet als onwenselijk.
Herinnert u zich mijn motie, waarin de regering wordt verzocht in gesprek te gaan met Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen, om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken?2
Ja.
Welke afspraken heeft u naar aanleiding van de motie met de pensioenfondsen gemaakt?
In september 2021 heeft er als opvolging van uw motie een ambtelijk gesprek plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de Nederlandse pensioensector. Over de uitkomsten van dit gesprek bent u in oktober 2021 geïnformeerd per Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379). In het gesprek is een toelichting gegeven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet al jaren toepast, waarbij het als onwenselijk wordt beschouwd dat activiteiten van Nederlandse bedrijven direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of dat die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Daarnaast is in het gesprek onderstreept dat het kabinet in het kader van IMVO verwacht dat pensioenfondsen gepaste zorgvuldigheid toepassen bij hun investeringen. Hierbij moeten risico’s op mensenrechtenschendingen in de beleggingsportefeuille in kaart gebracht worden en wordt verwacht dat fondsen hun invloed aanwenden om deze risico’s bij bedrijven aan te pakken of te voorkomen. De pensioenfondsen die deelnamen aan het gesprek hebben toegelicht hoe zij hier invulling aan geven middels screening op (en uitsluiting van) hoog risico bedrijven en de dialoog die gezocht wordt met andere bedrijven in hun beleggingsportefeuille. Daarbij is nogmaals het belang onderstreept dat het kabinet hecht aan zo transparant mogelijk rapporteren over deze stappen van gepaste zorgvuldigheid door de pensioensector.
Deelt u de mening dat nog weinig resultaat is geboekt, aangezien uit het recente onderzoeksrapport blijkt dat zowel het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) als het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) nog steeds in bedrijven investeren die actief zijn in illegale nederzettingen (en er dus in de afgelopen drie jaar nog niets veranderd is)?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld middels Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379) is uitgedragen dat de Nederlandse overheid economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied als onwenselijk beschouwt. Het kabinet verwacht daarnaast van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken.
Hoe rijmt u het feit dat de twee grootste Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het pensioenfonds voor de overheid, al sinds minstens 2018 investeren in bedrijven die actief bijdragen aan illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied, met uw eigen ontmoedigingsbeleid?3
Zie antwoord op vraag 3 en 6.
Bent u bereid te realiseren dat deze twee pensioenfondsen met de bedrijven in gesprek gaan over de conclusies uit het rapport? Mocht dat geen effect hebben, wilt u hen dan op korte termijn verzoeken hun beleggingen in de nederzettingen terug te trekken?
Wij zijn reeds het gesprek aangegaan met de pensioenfondsen waarbij het Nederlandse ontmoedigingsbeleid helder uiteen is gezet. Het is aan de pensioenfondsen zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen.
Protest tegen gaswinning in Waddenzee |
|
Faissal Boulakjar (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekent met het protest dat op zaterdagmiddag 26 november 2022 bij Ternaard heeft plaatsgevonden tegen meer gaswinning onder de Waddenzee?
Ja.
Wat is uw reactie op dit maatschappelijk verzet tegen de gaswinning bij Ternaard?
Ik ben bekend met de zorgen die er zijn. Voor gaswinning onder de Waddenzee is in het kabinet afgesproken dat er geen nieuwe vergunningen meer worden afgegeven. De vergunningsprocedure voor het gaswinningsproject Ternaard is de laatste procedure die zal worden afgerond. Voor wat betreft de zorgen kan ik aangeven dat in alle besluiten, ook het besluit Ternaard, altijd wordt ingegaan op de bestaande zorgpunten die geuit zijn in de zienswijze. Daarbij geldt altijd dat delfstofwinning onder de Waddenzee alleen is toegestaan als de hierdoor veroorzaakte bodemdaling niet schadelijk is voor de natuur. Om dit te borgen is het «hand aan de kraan»-principe vastgesteld in 2006.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Shell en daarbij aan te dringen om (gezien de maatschappelijke en wetenschappelijke weerstand) af te zien van hun vergunningsaanvraag voor gaswinning bij Ternaard?
De besluitvorming rondom het project Ternaard loopt naar aanleiding van de Porthosuitspraak vertraging op. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft NAM in de gelegenheid gesteld om de aanvraag voor de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vullen om zo alsnog de stikstofeffecten te kunnen toetsen. Op dit moment wil ik eerst die uitkomsten afwachten, voordat ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof een volgende stap kan zetten in de besluitvorming over het project Ternaard en eventueel met NAM hierover in gesprek ga.
De artikelen ‘ESA-baas: Nederland moet meer investeren in Europeseruimtevaart' en ‘Experts: niet landen zelf, maar satellieten gaan straks CO2-uitstoot meten’ |
|
Hatte van der Woude (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «ESA-baas: Nederland moet meer investeren in Europeseruimtevaart» en «Experts: niet landen zelf, maar satellieten gaan straks CO2-uitstoot meten»?1, 2
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen van Trouw en de NOS.
Onderschrijft u de kansen en bedreigingen die in beide artikelen naar voren worden gebracht? Zo ja, hoe apprecieert u deze?
Het kabinet onderschrijft dat emissiemonitoring via satellieten (zoals de EU Sentinel 5P-satelliet met het Nederlandse TROPOMI-instrument) nieuwe gegevens oplevert over de uitstoot van broeikasgassen. Naast kansen voor technologische ontwikkeling op het gebied van instrumenten en satellieten voor aardobservatie (de zgn. upstream), biedt dit kansen voor het ontwikkelen van toepassingen van satellietdata (de zgn. downstream). Tijdens de recente ESA Ministeriële Conferentie (CM22) heeft Nederland voor € 61 miljoen in aardobservatieprogramma’s ingeschreven, waarvan het merendeel voor de volgende generatie emissiemonitoringtechnologie zal worden ingezet. Hiermee kan Nederland tot de wereldwijde voorhoede in dit veld blijven behoren. Voorts ontwikkelt het consortium Climate SpaceNL een voorstel op dit terrein voor de 3e tranche van het Nationaal Groeifonds.
Nederland heeft tijdens de CM22 € 389 miljoen ingeschreven, waarvan € 224 miljoen voor optionele programma’s. Daarmee nemen de totale investeringen van Nederland via ESA ten opzichte van 2019 met 37% toe. Bij deze toename heeft de rol van ruimtevaarttechnologie als enabler bij de grote transities een hoofdrol gespeeld, zoals beschreven in de Kamerbrief Ruimtevaartbeleid 20223. Ik zal uw Kamer begin 2023 (als de inschrijvingen van de lidstaten formeel zijn vastgesteld) nader informeren over de resultaten van de CM22. Het kabinet is zich bewust van de rol van Nederland als gastland van ESTEC, de grootste locatie van ESA in Europa. Daarom heeft Nederland tijdens de CM22 haar steun voor de voorgenomen renovatie van ESTEC uitgesproken. Deze renovatie zal bijdragen aan de verankering van ESTEC in ons land.
Kunt u aangeven hoe Nederland de kenniskoppositie, die we mede dankzij de ontwikkeling van het satellietinstrument Tropomi, waarmee de luchtkwaliteit en broeikasgassen kunnen worden gemeten, kan behouden en doorontwikkelen?
Nederland heeft een sterke technologische positie in de ontwikkeling van instrumenten die emissies van broeikasgassen en bijvoorbeeld van fijnstof kunnen meten. Om deze positie te behouden heeft het kabinet tijdens de CM22 € 61 miljoen ingeschreven voor aardobservatie. Daarnaast volgt het kabinet met interesse de ontwikkeling van een aardobservatievoorstel voor de 3e tranche van het Nationaal Groeifonds door het Climate SpaceNL-consortium. Dit biedt een uitgelezen kans voor het versterken van het Nederlandse aardobservatiecluster.
Hoe apprecieert u de uitspraak «Nederland is tot veel in staat, er is veel kennis. Maar zonder investeringen in Esa-verband ben ik bang dat Nederland die positie niet kan behouden. De aangekondigde bijdrage is minder dan een derde van wat je op basis van de economische kracht van Nederland zou mogen verwachten» van Josef Aschbacher?3 Wat betekent dit voor het onderzoeks-, wetenschap- en innovatieveld op de middellange termijn? Wat betekent dit specifiek voor de kenniskoppositie op het gebied van aardobservatie?
Ruimtevaarttechnologie helpt ons bij het vinden van antwoorden op de grote maatschappelijke uitdagingen van nu en biedt interessante economische kansen voor ons land. Daarom investeert het kabinet (zoals aangegeven in de Kamerbrief Ruimtevaartbeleid 20225) de komende jaren ruim € 500 miljoen in ruimtevaart, waarvan € 389 miljoen via ESA tijdens de CM22. Daarmee investeert Nederland 37% meer via ESA dan in 2019. Ik heb uw Kamer tijdens de jongste Kamerbehandeling van de begroting van Economische zaken en Klimaat geïnformeerd over de inzet van de verhoging van de inschrijving tijdens de CM22 met € 12,5 miljoen naar aanleiding van de gewijzigde motie Van Strien6 c.s. Het merendeel van deze middelen kwam ten goede van de ontwikkeling van emissiemonitoring-technologie. Hierover zal ik uw Kamer begin 2023 nader informeren in de brief over de resultaten van de CM22. Niettemin investeert Nederland minder via ESA dan op basis van ons bbp-aandeel (4,7%) mogelijk zou zijn. Daarom zal in het kader van de gewijzigde motie Van Strien7 c.s. een budgettaire verkenning worden meegenomen bij de uitwerking van de Lange Termijn Ruimtevaartagenda in 2023.
Hoe wilt u borgen dat we aan de ene kant in Nederland over eigen broeikasgasdata blijven beschikken, hetgeen gelet op het toenemende belang van strategische autonomie en onze positie op het vlak van de internationale klimaatwetenschap van groot belang is, terwijl onze deelnames aan onderzoeks- en technologieprogramma’s aan de andere kant beperkt zijn?
Tijdens de CM22 schreef Nederland € 61 miljoen in voor aardobservatie, waarvan een fors deel voor activiteiten op het gebied van emissiemonitoring. Daarmee kan het Nederlandse ruimtevaartcluster op de korte termijn blijven investeren in de volgende generatie emissiemonitoringtechnologie en de wetenschappelijke en commerciële toepassingen van aardobservatie. Daarbij is de toegang tot broeikasgasdata via het EU-Copernicusprogramma geborgd. Voor de langere termijn volgt het kabinet met interesse de ontwikkeling van een aardobservatievoorstel voor de 3e tranche van het Nationaal Groeifonds door het Climate SpaceNL-consortium.
Hoe belangrijk vindt u, gegeven de geopolitieke ontwikkelingen, de eigen onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte?
Het kabinet ondersteunt de onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte. De urgentie hiervan is groter dan ooit in het licht van recente geopolitieke ontwikkelingen. Daarom heeft Nederland tijdens de CM22 € 44 miljoen ingeschreven in het draagrakettenprogramma. Daarmee draagt Nederland bij aan autonome Europese toegang tot de ruimte.
Is de Nederlandse inzet in het kader van de European Space Agency (ESA) voldoende voor de noodzaak van gegarandeerde en onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte (Ariane 6, Vega-C en nog te ontwikkelen lanceerders)?
Ja. De Nederlandse inschrijving tijdens de CM22 in het draagrakkettenprogramma is in lijn met het aandeel van Nederlandse bedrijven in het Ariane- en Vega-programma en daarmee naar verwachting voldoende voor het garanderen van onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte.
Bent u het, gelet op de strategische relevantie van ruimtevaart, erover eens dat ruimtevaart op het hoogste ambtelijke niveau binnen de verschillende relevante departementen belegd moet worden? Zo ja, is dat nu het geval?
Het Nederlandse ruimtevaartbeleid wordt voorbereid binnen de Interdepartementale Commissie Ruimtevaartbeleid (ICR), waarin alle relevante ministeries en het NSO op hoog ambtelijk niveau zijn vertegenwoordigd. Dit neemt niet weg dat we in 2023 gaan verkennen of deze governance in voldoende mate recht doet aan de groeiende relevantie van ruimtevaart, ook in het licht van de nieuwe Lange Termijn Ruimtevaart Agenda. Daarover zal ik uw Kamer in 2023 informeren.
De intentieverklaring tussen Nederland en met Oman over samenwerking op het gebied van groene waterstof |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Zijn er nog andere intentieverklaringen rondom groene waterstof in de maak? Zo ja, welke?
Ja, Nederland werkt aan intentieverklaringen rondom groene waterstof met Australië en Zuid-Afrika, en voert voorbereidende gesprekken met Spanje, Marokko en Curaçao. Naast Oman zijn reeds intentieverklaringen gesloten met Canada, Chili, Namibië, Portugal, Uruguay en de VAE.
Deelt u de mening dat hoewel het positief is dat er naar samenwerking wordt gezocht rondom groene waterstof, we bij de ontwikkeling van groene waterstof wereldwijd niet de fouten van de fossiele energiewinning moeten herhalen, onder andere door ervoor zorg te dragen dat bij energieprojecten de mensenrechten worden gewaarborgd en het lokale milieu niet wordt geschaad?
Het kabinet deelt de mening dat bij de ontwikkeling van de groene waterstofketens de aandacht voor mens en milieu gewaarborgd moet zijn.
Deelt u de mening dat bij dit soort intentieverklaringen het van groot belang is om in een zo vroeg mogelijk stadium al afspraken te maken rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt. Het uitgangspunt is dat samenwerking plaatsvindt op basis van wederzijds of wederkerig voordeel. Het belang van mensenrechten, milieu en arbeidsrechten is hier onderdeel van.
In de tekst van de verklaring met Oman is dit verwoord als «reciprocal benefit» en in teksten van eerdere Memoranda of Understanding (MoU’s) met bijvoorbeeld Namibië als: «on the basis of mutual social, econonomic and environmental benefits to the participants in order to promomote sustainable development».
Waarom staan er in het memorandum of understanding geen waarborgen rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?1
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt waaraan waarborgen, rechten of plichten kunnen worden ontleend. Het MoU is, behalve op kennisuitwisseling tussen overheden, primair gericht op het faciliteren van contacten tussen bedrijven en kennisinstellingen uit beide landen voor het ontwikkelen van internationale waterstofketens.
Los van deze intentieverklaring verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Dit geldt dus ook voor betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de implementatie van het MoU.
Hoe is de Internationale Klimaatstrategie tot uiting gekomen in de intentieverklaring, aangezien hier onder andere staat dat Nederland inzet op een eerlijke en inclusieve transitie en dat vergroening van economieën nieuwe en groene banen brengt, maar dat dit vraagt om zorgvuldige transitiepaden en speciale aandacht voor onderwijs en scholing toegespitst op een duurzame economie en decent jobs. Nederlandse expertise op het gebied van leefbaar loon, het uitbannen van kinderarbeid en scholing kan hieraan bijdragen?
De Internationale Klimaatstrategie (IKS) heeft als doel de Nederlandse inzet voor het klimaat wereldwijd te verstevigen en beschrijft concrete klimaatacties door de Nederlandse overheid en partners. Het gaat hierbij om een breed handelingsperspectief, waar het opzetten en uitbouwen van importketens voor duurzame energiedragers (zoals groene waterstof en derivaten) onderdeel van is, aangezien dit zal bijdragen aan de decarbonisering van het energiesysteem en een impuls kan geven aan de vergroening van economieën van landen waarmee wij samenwerken. Het MoU over groene waterstof met Oman past dus goed bij de doelstellingen van de IKS.
Bent u ermee bekend dat Oman geen geweldige staat van dienst heeft op het vlak van arbeidsrechten en Oman in categorie 4 valt van Global Rights Index van de International Trade Union Confederation (ITUC) (systemic violation of rights)?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u ermee bekend dat Oman 6 van de 10 conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie van de VN (ILO) waarin fundamentele arbeidsrechten worden vastgelegd niet heeft geratificeerd?
De situatie omtrent arbeidsrechten in Oman heeft de aandacht van het kabinet. Oman heeft de afgelopen jaren een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd op het gebied van arbeidsrechten en is voornemens middels een herziening van de Arbeidswet in de nabije toekomst nog verdere hervormingen door te voeren. Implementatie van de huidige hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland blijft Oman middels constructief-kritische dialoog, zowel in bilateraal als in EU-verband, oproepen tot het doorvoeren van verdere arbeidsrechthervormingen en het ratificeren van verdragen die ten grondslag liggen aan fundamentele arbeidsrechten.
Bent u ermee bekend dat vakbonden in Oman tegen flinke hindernissen aan lopen en vakbondsleden actief onder druk worden gezet?
De vakbonden in Oman zijn aangesloten bij de overkoepelende vakbond General Federation of Oman Workers (GFoW). GFoW werkt met internationale partners samen zoals IndustriALL, een mondiale vakbondsorganisatie voor arbeiders in de mijnbouw en energie- en productieindustrie, om de positie van vakbondsleden te versterken. Hun positie blijft echter kwetsbaar en de uitdagingen waar zij tegenaan lopen vormen een punt van zorg binnen de bredere situatie van arbeidsrechten. Dit brengt Nederland ook op in bilaterale gesprekken met Omaanse autoriteiten.
Wat vindt u van deze staat van dienst rondom arbeidsrechten? Bent u van mening dat Nederland bij de samenwerking met Oman voor groene waterstof een verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat werknemersrechten wel worden gerespecteerd?
Het kabinet heeft aandacht voor de situatie omtrent arbeidsrechten in Oman en brengt de (bij het antwoord op vraag 6 en 7 genoemde) zorgen regelmatig over bij de Omaanse autoriteiten. Ook spreekt Nederland zich uit in multilateraal verband, zoals tijdens de eerste EU-Oman Mensenrechtendialoog in september jl. Daarnaast verwacht het kabinet dat bedrijven die waterstof gaan importeren zich ervoor inspannen dat er in hun waardeketens geen misstanden plaatsvinden in lijn met voornoemde OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Heeft u een analyse gemaakt rondom de IMVO-risico’s in Oman? Zo nee, bent u bereid een dergelijke analyse uit te voeren en daarbij alle 6 de stappen die zijn vastgesteld in de OESO richtlijnen te doorlopen?
Conform de motie Boucke (D66) en Kröger (GroenLinks) dd. 20 april 20222 werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan een IMVO-risicoanalyse voor waterstof importketens. Oman is één van de zeven landen die daarin als voorbeeld wordt meegenomen. De uitkomst van dit onderzoek zal begin 2023 met de Tweede Kamer worden gedeeld.
De zes stappen van de OESO-richtlijnen zijn bedoeld als werkwijze voor bedrijven om de mensenrechten en milieurisico’s in hun keten in kaart te brengen. De groene waterstofhandel moet nog op gang komen en dus ook de specifieke waardeketens tussen bedrijven. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij deze stappen vanaf het begin doorlopen. Voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid kunnen bedrijven terecht bij het IMVO-steunpunt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Heeft u erop toegezien dat Havenbedrijf Rotterdam, dat een joint venture heeft met de overheid van Oman voor de ontwikkeling en exploitatie van de haven van Sohar in het noorden van Oman, alle zes de stappen van de OESO richtlijn rond IMVO heeft doorlopen / doorloopt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te zorgen dat het havenbedrijf die alsnog doet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De Nederlandse ambassade in Oman heeft regelmatig contact met de Haven van Sohar over hun activiteiten in de breedste zin van het woord. IMVO is onderdeel van deze gesprekken. Ook heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de noodzaak en het belang van IMVO geagendeerd tijdens haar bezoek aan de haven van Sohar in maart jl.
Kunt u dit project benutten voor intensivering van de dialoog met Oman over mensenrechten en milieu? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring versterkt de reeds goede bilaterale betrekkingen met Oman. Deze onderwerpen zijn al onderdeel van de brede dialoog die Nederland heeft met Oman, waarin Nederland in bilaterale en multilaterale contacten ook de mensenrechtensituatie bespreekt en zoekt naar mogelijkheden tot samenwerking voor verbetering. Zo kwam dit ook ter sprake in oktober jl. tijdens de jaarlijkse hoogambtelijke consultaties tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken van Nederland en Oman.
Bent u bereid om mensenrechten, milieu en arbeidsrechten integraal op te nemen in toekomstige contracten rondom groene waterstof? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat geïmporteerde groene waterstof ook duurzaam is op het vlak van milieu en mensenrechten. De overheid sluit echter geen contracten voor de import van groene waterstof; bedrijven doen dat. Zoals eerder aangegeven, verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De IMVO-risicoanalyse die op dit moment wordt uitgevoerd (zie het antwoord op vraag 10) gaat bedrijven daarbij helpen.
Als het gaat om toekomstige MoU over waterstof, dan zal Nederland voorstellen om in de tekst te verwijzen naar de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties en het belang benadrukken van lokale duurzame impact van waterstofprojecten.
Het voorop stellen van het bedrijfsbelang van slachthuizen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gelezen over de handhavingsrapporten die Stichting Animal Rights via een procedure in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) opvroeg, waarin ernstige overtredingen staan beschreven die hebben plaatsgevonden bij een slachthuis in Twello, waaronder het snijden in een dier dat nog bij bewustzijn was, het onderbrengen van kreupele dieren in een zodanig te klein hok dat liggen zonder vertrapt te worden onmogelijk was en het illegaal onverdoofd slachten van een dier?1
Ja.
Erkent u dat het feit dat deze ernstige overtredingen hebben plaatsgevonden terwijl er een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij stond te kijken, het ergste doen vermoeden voor het lot van dieren op momenten dat er geen toezichthouder naast staat?
Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt toezicht op het slachtproces. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts niet op alle plekken tegelijkertijd aanwezig is. Er worden ook andere methoden om toezicht te houden ingezet, zoals cameratoezicht. Dierenartsen van de NVWA zien als het als hun opdracht en hun moreel gevoelde plicht om erop toe te zien dat het dierenwelzijn wordt gewaarborgd. In deze specifieke casus is door de toezichthoudend dierenarts ter plaatse handhavend opgetreden, wat heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete aan de exploitant.
Wat vindt u van het verweer van de slachthuiseigenaar dat hij geen ruimte of tijd heeft om zieke en niet-transportwaardige dieren apart te huisvesten, waarmee hij duidelijk maakt dat hij niet van plan is zich aan de wettelijke voorschriften te gaan houden?
Ik vind dit niet acceptabel. Het slachthuis is wettelijk verplicht een procedure te hebben voor de beoordeling van dieren bij aankomst. Hierin staat ook beschreven wat voor maatregelen de exploitant neemt bij afwijkingen. Het betreffende slachthuis is hier onvoldoende serieus mee omgegaan en heeft niet direct die maatregelen genomen die nodig zijn om herhaling van de overtreding te voorkomen.
Waarom is dit slachthuis nog niet gesloten?
Momenteel vindt in dit slachthuis geen slacht plaats vanwege een brand in het voorjaar van 2022. Bij het hervatten van het slachtproces ziet de NVWA er strikt op toe dat aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Gezien het recente verleden van dit slachthuis vindt deze beoordeling plaats tegen het recent vernieuwde en zwaarste toezichtsregime, het verscherpte toezicht. De NVWA kan, als de situatie daar aanleiding toe geeft, de erkenning van het slachthuis schorsen of intrekken. Ik steun de ambitie van de NVWA die gericht is op strikte handhaving als de situatie daarom vraagt.
Zijn de eigenaar en de transporteur van de niet-transportwaardige, ofwel kreupele, dieren beboet? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de transporteur en de veehouder heeft de NVWA handhavend opgetreden conform het interventiebeleid. Er is een rapport van bevindingen opgemaakt voor de transporteur en een schriftelijke waarschuwing voor de veehouder. Dit rapport van bevindingen vormt de grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
Hoeveel geiten en schapen worden er jaarlijks geslacht bij dit slachthuis? Hoeveel daarvan worden onverdoofd geslacht?
In de periode van 2018 tot en met 2021 zijn er variërend tussen de 73.265 en 135.560 dieren per jaar geslacht bij dit bedrijf. Daarvan zijn het jaar 2018 achthonderd dieren onbedwelmd geslacht, en in de jaren daaropvolgend zijn er in totaal nog vier dieren onbedwelmd geslacht.
Kunt u bevestigen dat bij dit slachthuis vaker (ernstige) overtredingen zijn vastgesteld?
Ja. Uit de inspectieresultaten van de NVWA blijkt dat de NVWA in de periode 2018 tot medio 2021 meerdere overtredingen heeft geconstateerd die geleid hebben tot interventies. De NVWA controleert, spreekt aan en geeft waar nodig aanwijzingen voor de bedrijfsvoering en handhaaft volgens het interventiebeleid.
Klopt het dat er jaarlijks meerdere schriftelijke waarschuwingen worden gegeven aan dit slachthuis vanwege overtredingen van hygiëneregels, maar dat dit nooit resulteert in boetes?
De NVWA handhaaft conform het interventiebeleid. Of een specifieke maatregel wordt opgelegd hangt af van de ernst van de overtreding, en het tijdsbestek waarbinnen een eventuele herhaling van deze overtreding optreedt. Daarnaast geldt dat niet iedere volgende overtreding op het gebied van hygiëne als een herhaling kan worden beschouwd, omdat een ander wetsartikel kan zijn overtreden. Het kan dus voorkomen dat er meerdere schriftelijke waarschuwingen worden opgelegd en deze niet automatisch, bij een andere overtreding, tot een bestuurlijke boete leiden. Zie verder het antwoord op vraag 4. Hier kan van worden afgeweken als bedrijven in korte tijd meerdere herhaalde overtredingen begaan en de voorgeschreven interventies onvoldoende zijn. Indien nodig schroomt de NVWA niet deze mogelijkheid in te zetten.
Herinnert u zich de undercoverbeelden uit dit slachthuis die vorig jaar naar buiten werden gebracht, waarop te zien was hoe dieren werden voortgedreven door hun staart omhoog te trekken of om te draaien en hoe angstige dieren die ontsnapten aan de slachters, werden getrapt en opnieuw moesten worden gevangen?2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er een handhavingsverzoek nodig was, gevolgd door een bezwaarprocedure, voordat er een boete werd opgelegd voor deze overtredingen?
In deze zaak is bij de heroverweging van het handhavingsverzoek in bezwaar gebleken dat er niet overeenkomstig het interventiebeleid is gehandhaafd. Dit heeft ertoe geleid dat in bezwaar de overtreding opnieuw is getoetst aan het interventiebeleid en er alsnog een bestuurlijke boete is opgelegd.
Vindt u dat een boete van 2.500 euro voor het bij bewustzijn villen van een geit in verhouding staat tot het leed dat dit dier is aangedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat vindt u dan wel passend?
Ik kan me de roep om hoge boetes voor dit type overtredingen gevoelsmatig goed voorstellen. Ook al kan een boete achteraf, hoe hoog dan ook, nooit het leed wegnemen dat een dier is aangedaan. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke punitieve sanctie, gericht op bestraffing door leedtoevoeging bij de dader. Bij het opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte ervan is de NVWA gebonden aan de wettelijke kaders, in dit geval het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, en aan de eisen van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikwekkendheid. De regelgeving voorziet voor categorieën van beboetbare gedragingen in de hoogte van de op te leggen boete. Indien de ernst van een overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, kan in plaats van bestuurlijke handhaving worden gekozen voor strafrechtelijke vervolging. Uit de evaluatie van de Wet dieren uit 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) kwam naar voren dat het sanctiemaatregelenpakket van de Wet dieren op zich afdoende is. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols. Zoals door mijn ambtsvoorganger aangekondigd, is dit jaar een aanvullend separaat onderzoek gestart naar de effecten van de bestuurlijke boetes onder Wet dieren. Ik verwacht het eindrapport binnenkort te ontvangen. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten, en mijn eventuele vervolgstappen.
Bent u nog steeds van mening dat consumenten moeten weten waar hun voedsel vandaan komt?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel aan de consument te geven. Ten aanzien van waar het voedsel vandaan komt is voor bepaalde voedselproducten het land van herkomst verplicht. Dit is geregeld in het Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen en is gebaseerd op de Europese verordening (EU) nr. 1169/2011. Daarnaast vind ik het belangrijk dat consumenten ook eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken. In de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd, werk ik mijn inzet hiertoe uit.
Kunt u uitleggen waarom u in hoger beroep bent gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank die oordeelde dat de namen van 43 slachthuizen, waar in de afgelopen jaren overtredingen zijn geconstateerd, openbaar moeten worden gemaakt?3
In de onderliggende uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2021 is een aantal overwegingen opgenomen waar de NVWA, door het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak, duidelijkheid over wil krijgen van de hoogste bestuursrechtelijke instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Om die reden is hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep richtten zich onder meer op het al dan niet aanleveren van contextinformatie bij de openbaarmaking van inspectieresultaten, wel of geen onevenredige benadeling van slachthuizen door het publiceren van verouderde inspectieresultaten die zagen op inmiddels verbeterde – en daarmee niet meer bestaande – onregelmatigheden en het al dan niet meenemen van dierenrechtenactivisme bij de afweging om de namen van de slachthuizen openbaar te maken. Om deze vragen beantwoord te krijgen is ervoor gekozen om hoger beroep in te stellen.
Kunt u uitleggen waarom horecabedrijven die een onvoldoende halen bij NVWA-inspectieresultaten wel met naam- en adresgegevens op de NVWA-website worden gezet en slachthuizen niet?4
Vanaf 1 september 2020 publiceert de NVWA op haar website van alle in de horeca uitgevoerde inspecties de bevindingen met als doel een overzicht van de stand van de voedselveiligheid.5 De inspecties die zijn uitgevoerd zijn opgedeeld in drie categorieën, te weten: juiste omgang met voedsel, hygiëne en ongediertewering. Aan deze categorieën wordt een resultaat gehangen: voldoet, voldoet niet, geen inspectiegegevens bekend. De inspectieresultaten worden, met vermelding van de naam van de horecaonderneming, gepubliceerd. Er worden dus niet alleen onvoldoende resultaten gepubliceerd; ook voldoende resultaten worden bekendgemaakt.
Daarnaast publiceert de NVWA vanaf januari 2019 op haar website elk half jaar de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen met permanent toezicht.6 Hierbij kan worden ingezien hoe alle roodvleesslachthuizen scoren op de thema’s diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Per thema kan worden bekeken hoeveel schriftelijke waarschuwingen, niet vaststaande boetewaardige overtredingen en vaststaande boetewaardige overtredingen er geconstateerd dan wel opgelegd zijn. De 20 grote roodvlees-slachthuizen met permanent toezicht zijn goed voor 90 procent van de slacht in Nederland. Ook deze inspectieresultaten worden inclusief de naam van het betrokken slachthuis bekend gemaakt. Het betreft dus niet slechts geanonimiseerde inspectieresultaten.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u van mening bent dat iedereen moet weten waar zijn eten vandaan komt, maar niet als dit het bedrijfsbelang van slachthuizen schaadt?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Waar in de begroting voor 2023, of in welke beleidsnota, kan deze kanttekening worden teruglezen?
Zoals ik bij vraag 12 heb aangeven werk ik mijn inzet waarbij de consumenten eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken nog uit in de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd.
Herinnert u zich dat u eerder stelde dat de consument «een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op mag doen» als het gaat om de dagelijkse realiteit voor dieren?5
In het plenaire debat over dieren in de veehouderij van 24 januari 2019 heeft mijn voorganger aangegeven dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een taak heeft om het dierenwelzijn te borgen maar daarnaast heeft de consument ook een plicht om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen. Ik wil de consument daarbij helpen zodat deze gezonde en duurzame voedselkeuzes, met aandacht voor dierenwelzijn en milieu, kan maken, zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Betekent dit dat een consument die aan zijn plicht wil voldoen om zelf te onderzoeken hoe het is gesteld met de dagelijkse realiteit voor dieren, zelf via een procedure in het kader van de Wet open overheid (Woo) alle inspectierapporten per slachthuis en per veehouderijlocatie moet gaan opvragen? Zo nee, hoe gaat u dit dan regelen?
Voedsel in Nederland is in het algemeen veilig. De verantwoordelijkheid voor een hygiënische productie van voedsel, voor de diergezondheid en voor het dierenwelzijn daarbij ligt primair bij de producerende bedrijven. De NVWA ziet hierop toe. Voor de transparantie van de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen verwijs ik naar het antwoord op vraag 14. De consument mag op dit stelsel van voedselveiligheid vertrouwen, en heeft daarbij ook zelf een verantwoordelijkheid voor de aankoop, en het hygiënisch bewaren en bereiden van voedsel.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór het debat over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Nederlandse investeringen in een oliepijplijn in Oeganda met grote risico’s voor mens, dier en natuur |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies nieuwe olievelden aan het boren is, in een natuurreservaat in Oeganda, met grote risico’s voor de natuur, wilde dieren en water- en voedselvoorziening van de lokale bevolking?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies een 1.443 km lange oliepijplijn aanlegt naar de haven in Tanzania (de East African Crude Oil Pipeline (EACOP)), om de olie uit het natuurreservaat naar de rest van de wereld te kunnen krijgen?2
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat het aanleggen van de oliepijplijn tot nu toe gepaard is gegaan met onder andere landroof, intimidatie van de lokale bevolking en natuurschade?
Het kabinet maakt geen eigen appreciatie van de gevolgen van dit project, maar stimuleert partners wereldwijd om sociale- en milieugevolgen van infrastructuurinvesteringen systematisch in kaart te brengen en te adresseren aan de hand van een milieu en sociale effectrapportage (m.e.r.). Nederland financiert de Commissie Milieueffectrapportage (m.e.r.) om in ontwikkelingslanden de kwaliteit van m.e.r. rapporten te beoordelen, m.e.r. systemen te verbeteren en m.e.r. capaciteit op te bouwen. De Commissie m.e.r. heeft op verzoek van de Oegandese National Environmental Management Authority de milieu en sociale effectrapportage van EACOP beoordeeld en concludeerde dat diverse zorgpunten in de rapportage onvoldoende belicht en geadresseerd zijn.3
Kunt u bevestigen dat de bouw van de pijplijn het leefgebied van wilde dieren zoals chimpansees en leeuwen verwoest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw standpunt over het feit dat 120.000 mensen moeten verhuizen om plaats te maken voor de pijplijn en de kostbare landbouwgrond die de lokale bevolking hard nodig heeft voor haar zelfvoorziening, wordt opgeslokt door de fossiele pijplijn?3
In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) ondernemen. Dit betekent onder meer dat zij voorafgaand aan een investering, zoals een pijpleiding, de risico’s in kaart brengen voor mens en milieu, zoals het verhuizen van mensen, en deze risico’s voorkomen of mitigeren. Als er mensen negatief getroffen zijn door de investering dan moet het bedrijf in kwestie een klachtenmechanisme hebben waar de getroffenen terecht kunnen om herstel te verkrijgen. Het kabinet kan geen uitspraken doen over of TotalEnergies op de juiste wijze gepaste zorgvuldigheid heeft toegepast, aangezien het kabinet hierop geen toezicht houdt.
Hoeveel waarde wordt er op de hierboven beschreven manieren aan Oeganda onttrokken?
Het kabinet heeft hier geen zicht op.
Kunt u bevestigen dat protesten tegen de pijplijn meteen de kop in worden gedrukt en activisten worden gearresteerd en gevangengezet? Hoeveel protesteerders zijn er tot nu toe al opgepakt in Oeganda?
Op 4 oktober 2022 zijn er 9 mensen gearresteerd die protesteerden tegen de EACOP pijpleiding en die voorstander zijn van de resolutie van het Europees Parlement5. Volgens de woordvoerder van de politie in Kampala hadden de demonstranten geen autorisatie verkregen. Zij zijn aangeklaagd voor het aanzetten tot geweld en illegale samenscholing en zijn op borgtocht vrijgelaten6. Op 14 december 2022 zijn de 9 demonstranten voor een rechtbank in Kampala verschenen, waar zij geïnformeerd werden dat hun rechtszaak waarschijnlijk op 20 februari 2023 zal beginnen7.
Deelt u de analyse dat de 34.3 miljoen ton kg CO2 die de pijplijn per jaar zal uitstoten strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs, vooral gezien het feit dat 65% van de concessie in handen is van een Frans bedrijf en dus niet toegerekend zou moeten worden aan Oeganda?
Op basis van de bevindingen van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) deelt het kabinet de analyse dat voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en fossiele infrastructuur geen ruimte bestaat onder het 1,5°C scenario. Het kabinet ziet het dilemma van Oeganda, dat als lage-inkomensland zelf relatief weinig bijdraagt aan klimaatverandering en in exploitatie van fossiele voorraden kansen ziet om te kunnen investeren in economische ontwikkeling. Het kabinet speelt daarop in door Oeganda te helpen bij het aantrekken van investeringen in toegang tot hernieuwbare energie.
Klopt het dat de Deutsche Bank haar financiering van de oliepijplijn heeft stopgezet nadat klimaat- en mensenrechtenorganisaties hun zorgen hadden geuit?
Volgens een bericht van Reuters van 16 mei 2022 verleent de Deutsche Bank geen financiering aan de pijpleiding.8 In het artikel wordt niet aangegeven welke redenen de Deutsche Bank hiervoor heeft.
Deelt u de mening dat andere investeerders hun investeringen ook terug zouden moeten trekken? Zo nee, hoeveel schade aan klimaat, milieu, biodiversiteit, dierenlevens en mensenrechten vindt u aanvaardbaar?
Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP-s toepassen, als zij investeren in bedrijven zoals bijvoorbeeld TotalEnergies. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Daarnaast heeft de Nederlandse financiële sector in 2019 een commitment uitgesproken om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Het kabinet verwacht van de ondertekenaars van het commitment dat zij ambitieus invulling geven aan de op te stellen actieplannen met doelstellingen voor CO2-reductie van hun beleggingen en leningen, en dat financiële instellingen bij het opstellen hiervan uitgaan van een 1,5°C scenario. De precieze invulling van het beleggingsbeleid is echter de verantwoordelijkheid en keuze van de financiële instellingen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing in welke bedrijven financiële instellingen investeren
Wat is uw standpunt over feit dat dat 23 Nederlandse financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen ABP, BPL, PMT en PFZW, verzekeraars AEGON en Allianz en de ABN AMRO bank, investeren in TotalEnergies en ze daarmee dus beleggen in mensenrechtenschendingen, milieuvervuiling, klimaatverandering en mogelijk ecocide?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat de Nederlandse financiële instellingen voldoende zicht hebben op de risico’s (en hun omvang) die deze beleggingen met zich meebrengen voor hun eigen weerbaarheid en hun omvang?
Financiële instellingen zijn in het algemeen wettelijk verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s.9 Ook duurzaamheidsrisico’s kunnen voor financiële ondernemingen materieel zijn. Zoals de Minister van Financiën ook in haar beleidsagenda voor duurzame financiering schrijft, is het van belang dat financiële ondernemingen duurzaamheidsrisico’s op goede wijze identificeren en beheersen. Dit is van belang voor de financiële stabiliteit, zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren.
Uit het rapport «Op weg naar een duurzame balans» van DNB blijkt dat financiële instellingen zich bewust zijn van duurzaamheidsrisico’s, maar dat zij deze risico’s nog maar beperkt meenemen in hun kernprocessen. Het kabinet vindt het van belang dat alle financiële instellingen een adequate inbedding van duurzaamheidsrisico’s in de risicobeheercyclus kennen. Het kabinet heeft echter geen inzicht in individuele risicoanalyses van Nederlandse financiële instellingen.
Wat zijn volgens de Nederlandse financiele instellingen de risico’s in verschillende scenario’s en zijn deze risico’s integraal ingeschat?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de omvang van deze risico’s en waar baseert u uw reactie op?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw standpunt over het feit dat slechts één verzekeraar een onderzoek startte naar de mensenrechtenschendingen in Oeganda?
Verzekeraars behoren gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s toe te passen en zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de afwegingen die zij daarbij maken. De verzekeraars behoren over deze afwegingen te rapporteren.
Bent u bereid om bij Nederlandse investeerders erop aan te dringen uit TotalEnergies te stappen?
Nee, het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Financiële instellingen en investeerders maken echter hun eigen afweging over welke investeringen zij doen. Nederlandse investeerders maken dus ook een eigen afweging of zij in TotalEnergies investeren. Berichtgeving over negatieve gevolgen van een investering kan aanleiding geven tot aanvullend onderzoek en eventuele mitigerende acties bij investeerders.
Hoe kan het dat Nederlandse financiële instellingen nog steeds in controversiële projecten van olie- en gasbedrijven investeren, terwijl de Minister van Financiën al jaren zegt dat niet-bindend beleid met niet-afrekenbare doelstellingen voldoende zou moeten zijn om financiële instellingen op het juiste pad te brengen?
Het is mij niet duidelijk aan welke uitspraak u refereert. Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen gepaste zorgvuldigheid wanneer zij investeren in projecten.
Ondanks goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluatie gebleken dat beleid vooral gericht op vrijwillige maatregelen onvoldoende effectief was. Om die reden is het IMVO-beleid aangepast en wordt ingezet op een doordachte mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen, met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting10. In het coalitieakkoord is vervolgens de afspraak opgenomen dat het kabinet EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van EU-regelgeving. Over de uitvoering van deze afspraak bericht het kabinet uw Kamer geregeld.
Gezien het feit dat het kabinet van financiële instellingen verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen, maar financiële instellingen blijven investeren in bedrijven die mensenrechten en dierenwelzijn niet respecteren en fossiel activiteiten blijven uitvoeren, deelt u de mening dat het tijd wordt om dwingende maatregelen op te leggen aan financiële instellingen?
Op 1 december 2022 is er op het Commissievoorstel voor een due diligence richtlijn (CSDDD) een Raadspositie vastgesteld in de Raad voor Concurrentievermogen. Nederland heeft tot het einde van de onderhandelingen in de Raad gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. In de onderhandelingen over deze Raadspositie is op het laatste moment echter de toepassing van de verplichtingen op klantrelaties van financiële instellingen optioneel gemaakt voor de lidstaten en dit kon op voldoende steun rekenen binnen de Raad. Op verzoek van de Vaste Kamer Commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is uw Kamer onlangs met een Kamerbrief geïnformeerd over deze uitkomst en de te zetten stappen na de vaststelling van de raadspositie11.
Naast de Europese richtlijn loopt een nationaal traject voor IMVO-wetgeving. Op 1 november 2022 is het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen12 opnieuw ingediend in de Tweede Kamer, na advisering door de Raad van State. Dit initiatiefvoorstel zou ook van toepassing zijn op financiële instellingen. Naar aanleiding van de indiening van het initiatiefvoorstel wordt door het kabinet te bezien of samen met de initiatiefnemers tot een gedragen wetsvoorstel gekomen kan worden.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse pensioenfondsen niet onder de Europese IMVO-richtlijn zullen vallen omdat zij minder dan 500 werknemers tellen?
Gezien het feit dat Nederlandse pensioenfondsen nog steeds in bedrijven zoals TotalEnergies investeren, deelt uw de mening dat het cruciaal is dat zij wel onder IMVO-wetgeving gaan vallen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, met een internationale waardeketen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de internationale kaders, de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, ongeacht of zij onder aanstaande IMVO-wetgeving vallen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 18, heeft Nederland tot het einde van de onderhandelingen in de Raad over de CSDDD gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. Hoe de financiële sector onder Europese en nationale IMVO-wetgeving komt te vallen wordt momenteel bezien.
Bent u bereid om de dwingende maatregelen die opgenomen zullen worden in de nationale IMVO-wet ook te laten gelden voor financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Zie vraag 18.
Aan welke landen zal de olie uit de oliepijplijn verkocht worden? Zal Nederland ook olie afnemen uit dit gebied?
De oliepijplijn moet nog aangelegd worden. Volgens de planning van EACOP zal de eerste olie pas in 2025 gewonnen worden. Het kabinet heeft geen informatie aan wie de olie verkocht zal worden.
Kunt u uitsluiten dat van alle olie die hier zal worden gewonnen, de meest laagwaardige olie (terug) naar Afrika zal gaan? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze oliepijplijn vooral bedoeld is voor andere landen?
Zie antwoord vraag 22.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het uitbreiden van de IMVO-verordening naar financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Als u refereert aan de Europese richtlijn op het gebied van IMVO, verwijs ik u graag naar de Kamerbrief van 22 november 2022 (Kamerstuk 2022Z22814 13) waarin is aangegeven dat Nederland in overeenstemming met het BNC-fiche om onderbouwing heeft gevraagd voor de positie van de financiële sector in het Commissievoorstel. Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u graag naar de Kamerbrief over de vaststelling van de Raadspositie met betrekking tot de Europese richtlijn die het kabinet op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 16 december heeft toegestuurd.14
Bent u bereid zich uit te spreken tegen de bouw van de pijplijn?
Het kabinet respecteert en waardeert de soevereiniteit van Oegandese overheid om projecten te ontwikkelen, inclusief in de extractieve sectoren. Het kabinet verwacht daarbij dat door alle partijen, zowel de overheid als bedrijven geldende wet- en regelgeving en zorgvuldigheid met betrekking tot mens en milieu worden nagestreefd.
Bent u bereid de Oegandese autoriteiten aan te spreken op de arrestaties van Oegandese activisten die zich tegen de pijplijn verzetten?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten in Oeganda. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren in zowel EU-verband als bilateraal regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten.
Het kabinet verwacht dat de Oegandese autoriteiten de rechten van de verdachten naleven en iedereen een eerlijk proces krijgt en zal daar ook op aandringen. Nederland ondersteunt via verscheidene strategische partnerschappen verschillende organisaties die zich inzetten voor milieubehoud en het naleven van de rechten van milieu en mensenrechtenactivisten in Oeganda, en specifiek ook in relatie tot EACOP.
Daarnaast blijft Nederland zich in het algemeen inspannen voor het behoud van ruimte voor maatschappelijk middenveld in Oeganda, inclusief voor milieuorganisaties, zoals gedaan tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in februari 2022, en trekt daarin ook samen op met de EU. Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers.
Hoe gaat u zich verder inzetten voor de Oegandese omwonenden die hun levensvoorziening in gevaar zien komen door de pijplijn?
Het kabinet vindt dit primair de taak van de Oegandese overheid en TotalEnergies omdat Nederland geen partij is in het desbetreffende project. Nederland heeft wel een brede ontwikkelingssamenwerking relatie met Oeganda die gericht is op het creëren van een inclusieve, welvarende en weerbare samenleving. Nederland bespreekt in de context van die relatie, samen met de EU en EU-lidstaten, wel de voortgang van het project met alle betrokkenen, waaronder TotalEnergies, de autoriteiten en lokale organisaties. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor het belang van het respecteren van mensenrechten en adequate compensatie voor omwonenden.
Het bericht ‘Nieuwe penningmeester? ‘Door procedures bank al maanden geen pasje’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de lange doorlooptijden voor verenigingen in het geval van penningmeesterwisseling en het verkrijgen van bijvoorbeeld een nieuw bankpasje?1
Ja.
Wat is wat u betreft een redelijke termijn voor een dergelijke serviceverlening van banken aan verenigingen, aangezien deze lange wachttijden de nieuwe penningmeester dwingen betalingen te doen onder de naam van diens voorganger wat zeer ongewenst is, mede ook gezien het risico tot aansprakelijkheidstelling?
Ik vind het belangrijk dat bonafide klanten toegang hebben tot het betalingsverkeer en dat dit binnen een redelijke termijn door de bank geboden wordt. Dit geldt ook voor het verkrijgen van een nieuw bankpasje na een bestuurswissel. Toegang tot betalingsverkeer, en met name een bankrekening, is noodzakelijk om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Het is niet de bedoeling dat die deelname belemmerd wordt door lange wachttijden bij de bank. Ik zie dat deze problematiek nu wel voorkomt en dat dit frustrerend is voor degenen die ermee te maken krijgen. Ik licht graag toe wat oorzaken zijn en wat het kabinet hieraan gaat doen.
Banken hebben verplichtingen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Zij zijn poortwachter en dienen ervoor te zorgen dat het financieel stelsel niet wordt gebruikt voor witwassen. Het beleggen van de poortwachtersfunctie bij banken, andere financiële ondernemingen en verschillende beroepsbeoefenaars wordt internationaal gezien als de meest effectieve manier om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Dit volgt niet alleen uit de Europese anti-witwasregelgeving, maar ook uit de standaarden van de Financial Action Task Force (FATF), waarop de Europese anti-witwasrichtlijnen zijn gebaseerd. Een bank dient onder andere aan individueel cliëntenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering, om de hoge risico’s van de lage te onderscheiden.
De Nederlandsche Bank (DNB) constateert dat de risicogebaseerde aanpak in de praktijk beter kan. De beheersmaatregelen die banken nu nemen staan soms niet in verhouding tot het daadwerkelijke risico op witwassen dat een klant met zich meebrengt.2 Ik ben het met DNB eens dat de risicogebaseerde aanpak van banken beter kan en moet. Uit de laatste nationale risicoanalyse terrorismefinanciering (NRA) is naar voren gekomen dat bepaalde stichtingen en verenigingen een groot risico op terrorismefinanciering met zich meebrengen. Dit betekent echter niet dat elke stichting of vereniging als hoogrisicoklant dient te worden behandeld door banken. Momenteel zijn onderzoekers aan de slag met een nieuwe nationale risicoanalyse terrorismefinanciering. Ik heb de onderzoekers gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen een bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn. Dit zal de banken verder helpen in hun risicogebaseerde aanpak.
Het kabinet heeft in de beleidsagenda witwassen, die de Minister van Justitie en Veiligheid en ik op 23 september aan uw Kamer hebben aangeboden, uiteengezet wat wij aan het bovenstaande willen doen.3 Ten eerste wil het kabinet de kennisuitwisseling tussen banken en (hoogrisico)sectoren bevorderen om zo de risicogebaseerde aanpak die de Wwft van banken verwacht te verbeteren. Ten tweede wil het kabinet de voorlichting aan klanten verbeteren over het doel van de Wwft en de informatie die banken en andere financiële poortwachters nodig hebben voor het cliëntenonderzoek. Ten derde wil het kabinet in gesprekken met banken en toezichthouders breed kijken naar de uitsluiting van klantengroepen, zodat duidelijk wordt of en welke klantengroepen bij geen enkele bank terecht kunnen en welke oplossing hiervoor nodig is. Hierbij wordt gekeken of en welke randvoorwaarden gesteld kunnen worden om de toegang tot betalingsverkeer te borgen.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat banken met hun klanten duidelijk communiceren over doorlooptijden en welke informatie de bank in ieder geval nodig heeft. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft aan in een rapport dat banken dit ook zelf willen.4 Ik kan me voorstellen dat de doorlooptijden kunnen verschillen van geval tot geval. Dat neemt niet weg dat het me redelijk lijkt dat, indien een klant alle noodzakelijke informatie heeft aangeleverd bij de bank, deze op korte termijn de beschikking zou moeten hebben over een bankpasje. Met de beleidsagenda witwassen wordt de oorzaak van de langere wachttijden, namelijk het cliëntenonderzoek geadresseerd. Ik ga ervan uit dat dit leidt tot verkorting van de duur van het cliëntenonderzoek en dat daarmee het verkrijgen van een bankpasje of rekening, wordt bespoedigd.
Kan voor verenigingen en stichtingen het cliëntenonderzoek worden aangepast naar een meer menselijke maat? Dus een onderzoek voor vrijwilligers digitaal doen in plaats van hen vaak overdag onder hun reguliere werktijden te overstelpen met vragen of vrijwilligers uitnodigen voor een fysiek gesprek en hen faciliteren in het proces?
De Wwft verplicht banken om individueel onderzoek naar haar cliënten uit te voeren en een inschatting te maken van de risico’s van een klant op witwassen en financieren van terrorisme. De bank mag zelf bepalen hoe zij het cliëntenonderzoek wil invullen; de wet biedt voldoende mogelijkheid voor maatwerk. Er zijn geen normen met betrekking tot digitaal of fysiek contact tussen klant en bank. DNB heeft in een recent rapport aangegeven in te willen zetten op een meer risicogebaseerde aanpak.5 Ik onderschrijf deze koers en verwacht dat dit zal leiden tot meer maatwerk in de praktijk. De vormgeving en daarmee het proces van het cliëntenonderzoek ligt primair bij de banken, die – zoals hierboven genoemd – zelf ook meer risicogebaseerde willen werken.6 Ik zal de in de vraag genoemde praktische suggesties meenemen in de gesprekken met de NVB en DNB over deze problematiek.
Bent u bereid hierover met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te gaan en deze te vragen hierin samen met het ministerie op te trekken richting banken, zodat oplossingsrichtingen kunnen worden uitgewerkt?
Ja, zie hiervoor verder het antwoord op vraag 3.
De Hoge Raad heeft eind vorig jaar geoordeeld dat een bank door haar bijzondere zorgplicht «in beginsel» verplicht is een zakelijke bankrekening te openen. Maar als een bank meent dat er onaanvaardbare risico’s zijn bij de potentiële nieuwe klant dan heeft de bank een belang om het openen van een zakelijke bankrekening te weigeren. Bent u van mening dat het feit dat een bestuurswisseling tijd kost (het onderzoek van een risicoprofiel) of het feit dat vrijwilligers lastiger te bereiken zijn, omdat ze veel van hun bestuurstaken in de avonduren moeten doen (naast hun baan), een gegronde reden is om een bankrekening te weigeren?
Nee. Uit de Wwft volgt niet dat een klant geweigerd moet worden op basis van het feit dat het moeite of tijd kost cliëntenonderzoek te doen of een mogelijk witwasrisico te identificeren. Wanneer een bank witwasrisico’s identificeert, dient deze in eerste instantie mitigerende maatregelen te nemen. De klant dient pas geweigerd te worden als het witwasrisico niet gemitigeerd kan worden of het onderzoek niet voltooid kan worden.7 Ik snap dat het voor banken enige tijd kan kosten om het cliëntenonderzoek te voltooien, omdat vrijwilligers niet op dagelijkse basis beschikbaar zijn om aan de verzoeken van banken te voldoen. Er vinden gesprekken plaats tussen de relevante brancheorganisaties, NVB en DNB waarin gezocht wordt naar de stappen die verschillende partijen kunnen zetten in het vergemakkelijken en versnellen van dit proces. Ik merk op dat er ook bereidheid bij de klant moet zijn om de bank tegemoet te komen in diens onderzoeksplicht. Daarbij ga ik ervanuit dat beide partijen transparant communiceren met elkaar.
Het duurzaamheidsrisicobeheer van banken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het ECB-onderzoek (European Central Bank) naar het duurzaamheidsrisicobeheer van Europese banken?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de ECB dat het glas langzaam voller wordt, maar nog niet eens halfvol is? En bent u het met GroenLinks eens dat het zeer zorgelijk is dat 96% van de banken blinde vlekken heeft in het beheer van duurzaamheidsrisico’s?
De ECB heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop banken aan klimaat gerelateerde financiële risico’s en andere aan het milieu gerelateerde risico’s, zoals biodiversiteitsverlies, identificeren en beheersen. Uit dit onderzoek blijkt dat 85% van de banken in ieder geval een basis heeft gelegd voor de beheersing van aan klimaat gerelateerde financiële risico’s, door bijvoorbeeld het in kaart brengen van deze risico’s en het gebruik van risico-indicatoren. Echter blijkt ook dat vrijwel alle banken nog belangrijke stappen dienen te zetten in het gebruik van meer geavanceerde methodes, zoals vooruitkijkende analyses, voor goede identificatie en beheersing van deze risico’s. De ECB is daarnaast bezorgd over de uitvoering van het duurzaamheidsrisicobeleid bij banken. Hierdoor blijven banken, volgens de ECB, milieurisico’s onderschatten en heeft 96% van de banken blinde vlekken in de identificatie van risico’s voor bijvoorbeeld belangrijke sectoren of regio’s.
Zoals ik ook in mijn beleidsagenda duurzame financiering schrijf, is het van belang dat banken en andere financiële ondernemingen duurzaamheidsrisico’s op goede wijzen identificeren en beheersen. Een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door financiële instellingen is van belang voor de financiële stabiliteit en zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren. Ik vind het zorgelijk dat de ECB op basis van dit onderzoek concludeert dat veel banken dit nog onvoldoende doen. Ik verwelkom dan ook de aangekondigde vervolgacties van de ECB om de identificatie en beheersing van milieurisico’s op de bankbalans te verbeteren. De ECB verwacht dat aan het einde van 2024 alle banken aan haar verwachtingen ten aanzien van aan klimaat en milieu gerelateerde risico’s voldoen. Deze risico’s dienen volledig geïntegreerd te worden in het bedrijfsmodel, de bedrijfsvoering en de risicobeheersing van banken. Ik steun de ECB ook in haar aankondiging om dit waar nodig te handhaven via het proces voor beoordeling en evaluatie door de toezichthouder.
Daarnaast zie ik de resultaten van dit onderzoek als ondersteuning voor mijn inzet voor de betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de toezichtraamwerken voor financiële instellingen, bijvoorbeeld in het prudentiële raamwerk voor banken.
Klopt het dat dit onderzoek is uitgevoerd door de gezamenlijke toezichtteams van nationale centrale banken en de ECB? In hoeverre heeft De Nederlandsche Bank (DNB) op basis van dit onderzoek een beeld verkregen van de mate waarin Nederlandse banken duurzaamheidsrisico’s adequaat beheersen?
Het onderzoek is uitgevoerd door de ECB en 21 nationale toezichthouders. DNB was één van deze nationale toezichthouders. In het onderzoek zijn 186 banken bekeken. Van deze banken kwamen er 28 uit Nederland. Dit waren zeven zogeheten significante instellingen en 21 zogeheten minder significante instellingen. DNB heeft op basis van dit onderzoek een beter beeld gekregen van de mate waarin Nederlandse banken aan klimaat en milieu gerelateerde risico's adequaat beheersen.
In de rapportage wordt aangegeven dat de ECB de resultaten van het onderzoek heeft besproken met de desbetreffende banken en de gemeenschappelijke toezichtteams, waar DNB voor de Nederlandse banken ook onderdeel van uitmaakt. Deze gemeenschappelijke toezichtteams zullen waar nodig actie ondernemen.
In hoeverre geven deze onderzoeksresultaten aanvullend inzicht op de resultaten uit het DNB-onderzoek «Naar een duurzame balans»2? Zijn er ook nieuwe inzichten?
In haar rapportage «Op weg naar een duurzame balans» heeft DNB de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de kernprocessen van de financiële sector onderzocht. Op basis van dit onderzoek concludeerde DNB eind 2021 dat financiële instellingen nog maar in beperkte mate duurzaamheidsrisico’s meenemen. De resultaten van dit ECB-onderzoek bevestigen voor mij het beeld dat banken nog belangrijke stappen dienen te zetten voor de integratie van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Ik vind het waardevol dat in het onderzoek specifieker geïdentificeerd wordt waarin deze stappen gezet dienen te worden, zoals bijvoorbeeld het gebruik van meer geavanceerde methodes voor goede identificatie en beheersing van deze risico’s.
Bent u van plan de resultaten van het onderzoek voor Nederlandse banken met DNB te bespreken? En wat zijn de mogelijkheden om op geaggregeerd, geanonimiseerd niveau, de onderzoeksresultaten voor Nederlandse banken te publiceren? Bent u daartoe bereid?
Het Ministerie van Financiën spreekt regelmatig met DNB over duurzaamheidrisico’s in de financiële sector. Het ligt hierin voor de hand dat het onderzoek van de ECB ook wordt besproken.
De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op toezichtvertrouwelijke informatie en daarover beschik ik niet. De eventuele publicatie van informatie is daarom een vraag voor de toezichthouders. DNB heeft aangegeven dat vanwege de vertrouwelijke aard, deze informatie niet kan worden gedeeld.
Op welke manier bent u van plan de onderzoeksresultaten mee te nemen in de monitoring van de voortgang van het klimaatakkoordcommitment van de financiële sector? Bent u dit van plan door bijvoorbeeld extra aandacht te geven aan tussendoelen, hetgeen waar het volgens de ECB-onderzoeksresultaten nog te vaak aan ontbreekt?
Het klimaatcommitment ziet primair op de bijdrage van de ondertekenaars aan de klimaattransitie, het meten van het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen en het opstellen van actieplannen om dit CO2-gehalte terug te brengen. De beheersing van aan klimaat gerelateerde financiële risico’s is dan ook niet het doel. Ik verwacht wel dat met name door de afspraak om klimaatactieplannen op te stellen de klimaatrisico’s waaraan de deelnemers aan het commitment zijn blootgesteld, beter beheerst zullen worden. In mijn beleidsagenda schrijf ik onder andere dat ik van financiële instellingen verwacht dat zij in hun actieplannen voldoende inzichtelijk maken op welke wijze hun maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. In dat kader verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve reductiedoelstellingen voor 2050 en 2030 en tussentijdse doelstellingen om hier te komen. In de monitoring van het klimaatcommitment houd ik dus ook aandacht voor tussendoelstellingen.
Eind dit jaar en begin volgend jaar zullen twee voortgangsrapportages verschijnen in het kader van het klimaatcommitment. Op korte termijn zal ik aan uw Kamer een brief sturen met daarin mijn reactie op de eerste voortgangsrapportage over het meten en rapporteren over het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen over boekjaar 2021. Op basis van de inhoud van beide voortgangsrapportages zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, de collectieve voortgang ten aanzien van het klimaatcommitment van een reactie voorzien. Bevindingen uit andere recente onderzoeken op dat gebied, zoals dat van het New Climate Institute, kunnen bij de weging die aan deze reactie voorafgaat een rol spelen.
Op welke manier heeft u het onderzoek van het NewClimate Institute van juli dit jaar3, die de kwaliteit van de klimaatplannen van acht grote Nederlandse financiële instellingen als laag of zeer laag beoordeelde, meegenomen in de monitoring van de voortgang van het commitment?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u op deze plek, ofwel in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn tijdens het schriftelijk overleg over de strategie voor duurzame financiering, een inhoudelijke update geven over hoe het staat met de voortgang in het klimaatakkoordcommitment richting het einde van 2022, als de actieplannen met doelen voor 2030 gepresenteerd moeten worden?
De voortgang van het klimaatcommitment wordt gemonitord op basis van voortgangsrapportages die worden voorbereid door adviesbureau KPMG. Ik verwacht voor het kerstreces de voortgangsrapportage die zich met name richt op de afspraak uit het klimaatcommitment om de CO2-uitstoot van relevante financieringen en beleggingen met uw Kamer te kunnen delen. In het voorjaar zal deze opgevolgd worden door een voortgangsrapportage die betrekking heeft op de afspraak om uiterlijk in 2022 actieplannen met reductiedoelstellingen voor 2030 te presenteren. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van Milieudefensie naar de (indirecte) uitstoot van de Nederlandse financiële sector?
Milieudefensie kijkt in haar rapport «Gefinancierde uitstoot van de Nederlandse financiële sector» naar de gefinancierde uitstoot van zestien Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen. De wereldwijde uitstoot van deze partijen schat Milieudefensie op 244 miljoen ton CO2.4 In haar onderzoek wordt dit per sector en per instelling uitgesplitst. Het onderzoek beveelt aan dat meer financiële instellingen over een groter deel van hun balans de CO2-intensiteit rapporteren. Dit zouden ze ook op een meer gestandaardiseerde wijze moeten doen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om te volgen in hoeverre instellingen hun balans in lijn brengen met het 1,5 graden scenario van het Klimaatakkoord van Parijs.
Zoals ik noem in de beleidsagenda voor duurzame financiering, onderschrijf ik het belang van transparantie over de uitstoot van financiële instellingen en zet ik in op een ambitieuze invulling van Europese regelgeving betreffende het rapporteren van duurzaamheidsfactoren.5 Daarnaast vind ik het van belang dat financiële instellingen hun balans in lijn brengen met het Klimaatakkoord van Parijs. Dit onderzoek van Milieudefensie benadrukt dit nogmaals voor mij. De financiële sector speelt een grote rol in de financiering van de duurzame transitie. In de beleidsagenda heb ik aangegeven samen met de Minister voor Klimaat en Energie te verkennen of eventueel overheidsoptreden gepast en mogelijk is indien de voortgang binnen het klimaatcommitment onvoldoende blijkt.
Het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens?1
VGZ heeft haar verzekerden geïnformeerd dat zij niet alleen bij reguliere apotheken terecht kunnen, maar ook bij online-apotheken. Ook heeft VGZ haar verzekerden geïnformeerd over de wijze van dienstverlening van de online-apotheken die zij heeft gecontracteerd. Verzekerden kunnen beoordelen of zij deze wijze van dienstverlening prefereren boven die van een andere apotheek. Zorgverzekeraars kunnen hun verzekerden informeren over het aanbod van zorgaanbieders waarmee zij een contract hebben. Het is daarbij van belang dat de verstrekte informatie juist en evenwichtig is.
Wat is uw visie op de opkomst van grote commerciële apotheekketens, die zich met name richten op de meer lucratieve apotheekdiensten, zoals herhaalreceptuur, en de minder lucratieve levering van acute medicatie aan de traditionele apotheken laten? Bent u het ermee eens dat dit een onwenselijk bedrijfsmodel is?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heb ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken gemaakt met als doel de zorg voor de toekomst kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Hieronder valt ook het meer inzetten van digitale zorg; niet als doel op zich, maar als middel om de zorg ook in de toekomst houdbaar te houden.
Transities en transformaties in het zorglandschap, die passende zorg bevorderen en helpen om de schaarse capaciteit in de zorg zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten ten behoeve van de verzekerden, zijn hierbij noodzakelijk. Hieruit volgt dat niet iedere zorgaanbieder hetzelfde aanbod hoeft te hebben. Zorgaanbieders, ook apothekers, kunnen er voor kiezen zich te specialiseren op een bepaalde patiëntengroep, of om vooral online diensten aan te bieden.
Ik vind het wenselijk dat zorgverzekeraars dergelijke transformaties in de zorg bevorderen en faciliteren. De noodzaak daartoe is er. Dit geldt ook voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van apothekerszorg, juist ook in de toekomst. Nieuwe zorgvormen en digitale zorgvormen kunnen daarbij helpen. Ook de Patiëntenfederatie ondersteunt de wenselijkheid van variatie in aanbod.2
Verzekerden hebben vervolgens zelf de keuze welke vorm van apothekerszorg bij hen past. De wensen en behoeften van patiënten lopen uiteen. Het is daarom ook aan de partijen in de zorg om er voor waken dat alle noodzakelijke en gewenste vormen van (farmaceutische) zorg geboden worden. Ik reken erop dat zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht en hun taak om kwalitatief goede doelmatige zorg in te kopen, goed onderhandelen met apothekers. Zij hebben de verantwoordelijkheid om niet alleen daar waar dat kan lage vergoedingen uit te onderhandelen, bijvoorbeeld door de inzet van online apotheken, maar ook om daar waar het nodig is ruimte bieden aan intensievere (en duurdere) vormen van zorg, met bijpassende vergoedingen. De NZa ziet toe op het proces van zorginkoop.
VGZ werkt samen met twee online apotheken die landelijk opereren, maar klein van omvang zijn in vergelijking met andere landelijke apotheekketens en -formules. Bij beide apotheken kunnen patiënten zowel terecht voor eenmalige receptuur als herhaalrecepten. Deze apotheken moeten aan dezelfde eisen voldoen als iedere andere apotheek. Hierop wordt toegezien door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat zorgverzekeraars zoals VGZ de opkomst van dit soort ketens stimuleren? Zo ja, bent u bereid om VGZ en eventuele andere verzekeraars die zich hier ook aan schuldig maken hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de vertrouwde apotheek in de wijk of het dorp behouden blijft en niet weg wordt geconcurreerd door commerciële ketens die enkel de meest lucratieve zorg willen verlenen?
In het IZA hebben we afgesproken om een beweging in zetten naar zorg die digitaal geleverd wordt waar dit kan, maar ook dat deze fysiek blijft waar dit moet. Gezien de groeiende zorgvraag en de druk op de arbeidsmarkt verwacht ik dat we in de toekomst alle zorgvormen hard nodig zullen hebben, zowel online zorg als ook de apotheekzorg in wijk of dorp. In het IZA is afgesproken om de eerstelijnszorg te versterken. De apotheek in de wijk heeft daar een belangrijke rol in te spelen, ook bij het ontlasten van de huisarts. Er is zeker plek voor online apotheken, maar de farmaceutische zorg in de wijk moeten we koesteren en verder optimaliseren. Ik ga met partijen in overleg hoe we deze optimalisering kunnen realiseren.