Fraude met voorlopige teruggaaf |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat het tegengaan van fraude met Voorlopige Teruggaaf (VT) tot de beleidsprioriteiten van de Belastingdienst hoort in 2011?1
Ja. Ook in 2010 was dit het geval.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen jaren verschillende gevallen van grote fraude met VT’s aan het licht zijn gekomen in combinatie met identiteitsfraude?2 En dat hierbij vaak gebruik werd gemaakt van mensen in een kwetsbare positie zoals buitenlandse werknemers, asielzoekers en mensen in de schuldsanering, dat wil zeggen mensen van wie zeer moeilijk terugvordering plaatsvindt bij geconstateerde fraude? Hoe groot is het bedrag van geconstateerde fraude met de voorlopige teruggave geweest in 2007, 2008, 2009 en 2010?
In de afgelopen jaren zijn enkele fraudegevallen behandeld door de strafrechter waarbij o.a. sprake was van fraude met VT’s in combinatie met identiteitsfraude. Deze vorm van fraude is één van de verschijningsvormen van hetgeen nu aangeduid wordt met de term «systeemfraude». Hieronder wordt verstaan elke poging tot het laten uitbetalen door de Belastingdienst van een bedrag dat is gebaseerd op gefingeerde gegevens. Wanneer na verloop van tijd de definitieve aanspraak wordt vastgesteld blijkt dat de «rechthebbende» niet of moeilijk in staat is het te veel of ten onrechte betaalde terug te betalen of dat de voorlopige betaling is uitbetaald aan iemand die heeft gemanipuleerd met de fiscale identiteitgegevens van de aanvrager. Systeemfraude in combinatie met ID-fraude – dan «profiteert» een ander dan de aanvrager – komt aanzienlijk minder vaak voor dan systeemfraude waarbij geen ID-fraude wordt gepleegd en waarin de aanvrager zelf – in ieder geval voor een aanzienlijk deel – «profiteert».
Het is juist dat deze fraude vaak voorkomt bij mensen die in een kwetsbare positie zitten of geen ervaring hebben met het fenomeen voorlopige teruggave in die zin dat aan hen niet duidelijk wordt gemaakt dat na verloop van tijd moet worden «afgerekend». In veel gevallen blijkt dan ook nog dat de aanvragers «provisie» hebben betaald aan degenen die namens hen de aanvraag hebben ingediend. Terugvordering van de ten onrechte betaalde voorlopige teruggaaf is in deze gevallen inderdaad moeilijk.
Het fenomeen «systeemfraude» is in de afgelopen jaren toegenomen en daarom heeft de Belastingdienst in 2009 de inzet op het voorkomen en bestrijden ervan geïntensiveerd en geconcentreerd. Om die reden zijn vanaf medio 20093 gegevens apart bijgehouden over de omvang van deze fraude. Gegevens over eerdere jaren zijn niet beschikbaar. Bovendien zijn alleen de gegevens beschikbaar over de gehele periode, uitsplitsing over 2009 en 2010 is niet mogelijk. Dit levert het volgende beeld op.
Het aantal signalen van systeemfraude dat tot nu toe in dat kader is onderzocht bedraagt 29 000. Ruim 16 000 signalen zijn op dit moment in onderzoek. Het bedrag aan teruggaven dat op deze totaal 45 000 gevallen betrekking heeft, is ca. € 135 miljoen. Het beleid om de controle «aan de poort» te versterken heeft ertoe geleid dat uitbetaling van een totaalbedrag ter grootte van ca. € 90 miljoen is «tegengehouden». Ca. € 45 miljoen is ten onrechte wel uitbetaald. Zoals hiervoor aangegeven, worden ten onrechte uitbetaalde bedragen teruggevorderd. Dit vindt plaats in het reguliere invorderingsproces waarover extracomptabel geen bestuurlijke informatie wordt bijgehouden. Het genoemde bedrag van € 45 miljoen is dus een maximum bedrag. Het uiteindelijke «schadebedrag» (ten onrechte uitgekeerde teruggaven die niet kunnen worden ingevorderd) zal lager zijn.
Omdat ik wil weten in hoeverre de aanpak van deze fraude succesvol is heb ik de Belastingdienst opgedragen de invordering van deze fraudeposten apart te monitoren, zodat in beeld kan worden gebracht hoe groot het uiteindelijke schadebedrag is.
Indien iemand een VT invult met bijvoorbeeld een nieuwe claim tot aftrek van hypotheekrente, is het dan mogelijk om te controleren of die persoon ook daadwerkelijk een hypotheekschuld heeft of is de omvangrijke automatisering van de Belastingdienst daartoe nog niet in staat?
Het is wel mogelijk om vooraf te controleren of er sprake is van een hypotheekschuld, maar dit is geen geautomatiseerde controle. Het inbouwen van een dergelijke controle vereist een ingrijpende aanpassing van de systemen van de Belastingdienst en ook een ingrijpende wijziging in de aanlevering van gegevens door geldverstrekkers.
Heeft de Belastingdienst een mechanisme waarbij vooral grote persoonsgebonden aftrekposten zoals giften, buitengewone uitgaven en studiekosten ook vooraf getoetst worden of worden zij slechts achteraf gecontroleerd?
Vanwege de aard van de persoonsgebonden aftrekposten is het niet mogelijk deze anders dan marginaal vooraf te toetsen nadat een verzoek om een voorlopige teruggaaf is ingediend. Extra controles vooraf leiden ertoe dat het langer gaat duren voordat een teruggaaf wordt toegekend.
Is de belastingdienst in staat om middels de polisadministratie een goede schatting te maken of het opgegeven bedrag aan geschatte loonbelasting ongeveer klopt? En kan zij dat bijvoorbeeld halverwege het jaar de VT-uitbetaling stopzetten als er een grote discrepantie is tussen de bij de VT opgegeven loonbelasting en de afgedragen loonbelasting?
Bij het beoordelen van een verzoek tot voorlopige teruggaaf geldt als uitgangspunt het daarin aangegeven loon. Bij substantiële afwijkingen wordt de aanvraag niet zonder meer gehonoreerd, maar vindt nader onderzoek plaats. Dan fungeert de informatie uit de polisadministratie als contra-informatie. Dit is een controle die niet automatisch plaatsvindt.
Welke maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen gaat u nemen om VT-fraude, al dan niet in combinatie met identiteitsfraude te voorkomen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen, zoals de groepen genoemd in vraag 2, beter beschermd worden?
De in vraag 2 bedoelde «kwetsbare groepen» zijn in veel gevallen niet alleen als «slachtoffer» aan te merken, maar ook als dader. Zij werken eraan mee dat met hun gegevens ten onrechte aanvragen voor een teruggaaf worden ingediend. In veel gevallen zal er bij de «slachtoffers» ook sprake zijn van in ieder geval een vermoeden dat deze werkwijze niet correct kan zijn. Aanvragen uit dergelijke groepen worden waar mogelijk extra goed beoordeeld voordat tot uitbetaling wordt overgegaan. Daarnaast probeert de Belastingdienst in contact te komen met organisaties die ervaring hebben met buitenlandse werknemers, asielzoekers en mensen in de schuldsanering met de bedoeling dat die organisaties deze groepen ervoor waarschuwen niet in zee te gaan met belastingadviseurs die een snelle uitbetaling van de fiscus «aanbieden».
Er zijn, zoals hiervoor al opgemerkt, al veel concrete maatregelen ingevoerd om systeemfraude «aan de poort» te onderkennen waardoor veel pogingen tot het doen van onterechte aanvragen worden ontdekt en uitbetaling wordt voorkomen. Vanwege het strategische karakter van deze maatregelen is het niet opportuun om ze concreet te noemen.
Ten onrechte uitbetaalde bedragen worden altijd teruggevorderd en als er sprake is van een vorm van georganiseerde criminaliteit wordt de FIOD ingeschakeld die ter zake proces-verbaal opmaakt. Het openbaar ministerie vervolgt de daders. Diverse verdachten zijn in de afgelopen maanden veroordeeld in sommige gevallen tot forse gevangenisstraffen.
Binnen de Belastingdienst wordt deze fraude in samenhang met soortgelijke fraude bij andere middelen en toeslagen geconcentreerd aangepakt. In totaal zijn ongeveer 150 medewerkers bezig met deze taak.
De Belastingdienst werkt ook samen met Het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude. Dit meldpunt neemt contact op met de Belastingdienst na een melding van ID-fraude – waarbij de identiteitsgegevens van een andere persoon worden gebruikt zonder dat die ander daarvan op de hoogte is – die mogelijk ook betrekking heeft op belastingen of toeslagen.
Ik heb de Belastingdienst opgedragen de aanpak van deze fraude hoog op de agenda te houden en nog meer in te zetten op het voorkomen ervan via controle aan de poort. Ik ben me ervan bewust dat dit kan leiden tot aanpassingen in de systemen en processen, hetgeen kosten met zich mee brengt en ook het niveau van dienstverlening negatief kan beïnvloeden. Naar mijn overtuiging is dit alleszins gerechtvaardigd wanneer daarmee deze brutale fraude kan worden ingedamd.
Ik beraad mij op dit ogenblik nog op het nemen van aanvullende maatregelen, mogelijk ook in de wetgeving. Daarbij staat bij mij voorop dat goedwillende burgers – het overgrote deel van de belastingplichtigen – hier zo weinig mogelijk van moeten merken. Ondanks dat uitgangspunt zal dat toch niet helemaal uitgesloten kunnen worden.
Over enkele weken zal ik u een brief doen toekomen waarin ik meer gedetailleerd zal ingaan op de genomen en te nemen maatregelen.
Aftrekbaarheid van boetes |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Schikkingen deels fiscaal aftrekbaar»1, «Belastingbetaler draagt bij aan schikking»1 en «Hoge Raad beslist dat NMa-boetes niet aftrekbaar zijn»?2
Ja.
Vindt u het terecht dat de belastingbetaler bijdraagt aan een deel van schikking? Kunt u uw antwoord toelichten?
De eerste twee krantenartikelen hebben betrekking op het vastgoedfraudeonderzoek Klimop. In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. De zaken van een aantal andere verdachten worden met een transactie afgedaan.
Het OM kan bij een transactie op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht onder andere overeenkomen dat een bedrag wordt betaald als boete, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel of als schadevergoeding. Een bedrag dat wordt betaald als boete is niet aftrekbaar. Dit is geregeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De boete is namelijk gericht op leedtoevoeging. Dit geldt voor alle soorten boeten, dus ook voor de boeten die opgelegd worden door de Nederlandse Mededelingsautoriteit (NMA) en boeten die betaald worden in het kader van een veroordeling of een transactie.
Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel en het laten betalen van een schadevergoeding zijn erop gericht de rechtmatige toestand te herstellen. Het profijt wordt weggenomen dat de verdachte door zijn strafbare handelen heeft gehad. In beide gevallen zijn de gebruikelijke regels voor winstbepaling van toepassing. Deze zijn identiek voor natuurlijke personen en voor rechtspersonen.
Tegenover het belaste profijt staat dan het bedrag dat de verdachte aan de Staat betaalt Daardoor zijn de inkomsten voor de verdachte per saldo nihil en is uiteindelijk geen winstbelasting verschuldigd. De belastingbetaler draagt dan ook niet bij aan deze onderdelen van een transactie of veroordeling.
Voor de betreffende vier transacties uit het Klimoponderzoek verwijs ik verder naar de antwoorden op vragen van de leden Gesthuizen en Bashir van uw Kamer (2011Z00501). Door een aan deze transacties gestelde voorwaarde zijn de benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Met de drie rechtspersonen zijn boetes overeengekomen en met de natuurlijke persoon een boete en een taakstraf (www.om.nl, persbericht van 10 januari 2011).
Welke vormen van boetes en schikkingen zijn fiscaal aftrekbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat wordt veroordeeld dan wel een schikking treft zelf voor het volledige boetebedrag en overige kosten moet opdraaien, en dat het onterecht is dat dit bedrag aftrekbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te regelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat 2011 een duur jaar belooft te worden voor ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB) |
|
Erik Ziengs (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u verklaren waarom de gemeentelijke belastingen voor kleinere ondernemers in 2011 gemiddeld met 3,5 tot 4,8 procent stijgen?1
Het is te vroeg om te stellen dat de gemeentelijke belastingen voor kleine ondernemers gemiddeld met dit percentage stijgen. De gemeentelijke lasten worden periodiek en generiek gemeten waarna op basis van gegevens die voor het gehele land gelden een beoordeling kan worden gemaakt. Dit zijn de realisatiecijfers die worden verzameld door het CBS. Het CPB gebruikt deze gegevens voor de ramingen ten aanzien van de lastenontwikkeling.
Gemeenten hebben daarnaast een autonome bevoegdheid tot het vaststellen van de gemeentelijke heffingen, binnen de door de wet gestelde kaders. Daarnaast is er voor de OZB de zogenoemde macronorm aan de hand waarvan mede getoetst wordt of de generieke lastenontwikkeling in de pas loopt met de budgettaire doelstelling voor medeoverheden. Het onderzoek waaruit de door de vraagsteller gememoreerde percentages naar voren komen is incidenteel van aard en maakt geen deel uit van reguliere toetsing. Deze cijfers kunnen dan ook niet dienen als basis van een beoordeling van de ontwikkeling van de lokale lasten. Met de vraagstellers ben ik van mening dat het zonder meer afwentelen van financiële problemen op het lokale bedrijfsleven niet gewenst is.2
Deelt u de mening dat het niet gewenst is wanneer gemeenten hun eventuele financiële problemen afwentelen op het lokale bedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de gemeenten vooral in eigen vlees moeten snijden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke lastenverzwaring funest is voor het ondernemersklimaat in Nederland en het economische herstel?
Een onevenredige lastenverzwaring kan een negatieve invloed hebben op ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Ik ga er vanuit dat in de eerste plaats de lokale besluitvorming waarborgen biedt ter voorkoming hiervan. De lokale democratische verantwoording vormt een stok achter de deur; daarnaast maken grote lastenstijgingen voor bedrijven het lokale vestigingsklimaat onaantrekkelijk. Het Kabinet houdt zelf ook een vinger aan de pols. De lokale lasten worden als onderdeel van het geheel aan lasten worden gemonitord en op macroniveau gecompenseerd indien deze het vastgestelde kader zouden overstijgen. Ik wacht vooralsnog een beoordeling van het totaalbeeld af. Het Kabinet voert daarnaast op dit moment bestuurlijk overleg met de direct betrokkenen (provincies en gemeenten), in het kader van de nieuwe Bestuursakkoorden tussen Rijk en decentrale overheden. Hierin komt ook de lokale lastenontwikkeling aan de orde. Het Kabinet zal hierin uw en onze zorgen over de lastenontwikkeling voor bedrijven meenemen. De inzet van het kabinet bij het tot stand komen van het Bestuursakkoord is dat de lokale lastenontwikkeling gedurende deze kabinetsperiode gematigd zal zijn.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat gemeenten hun financiële problemen ten koste van het midden- en kleinbedrijf, proberen op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Belastingontwijkroutes |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bereid om te onderzoeken of over de door u genoemde 12.300.000.000.000,00 euro meer dan 0,008 procent aan belasting betaald zou kunnen worden, teneinde elders de lasten te verlichten?1
Ik kan me uw zorg ten aanzien van dit indrukwekkende bedrag voorstellen, daarom heb ik ook navraag laten doen bij DNB hoe we dit bedrag moeten duiden. Navraag bij DNB leert dat het bedrag uit de beantwoording waar u aan refereert, niets te maken heeft met belastbare winsten. In dit bedrag zijn ook bijvoorbeeld de waarden van leningen en deelnemingen opgenomen. Dit bedrag is afkomstig uit statistische rapportages van DNB over 2008. In de bijgevoegde publicatie uit het statistisch bulletin van DNB (december 2010)2 ligt de nadruk op inkomsten zoals dividenden en interest. Op bladzijde 27 is aangegeven dat in 2009 door BFI’s (Bijzondere Financiële Instellingen) per saldo ruim € 3 mrd meer is ontvangen dan is betaald. Daar moet bij worden opgemerkt dat dit zich niet één op één laat vertalen in een fiscaal belastbaar bedrag (deze statistische gegevens worden niet voor fiscale doeleinden opgesteld), maar het komt wel meer in de buurt dan het in de vraag gesuggereerde bedrag.
U geeft in uw beantwoording aan dat deze geldstromen werkgelegenheid opleveren (voor financiële professionals); deelt u de mening dat gezien het grote bedrag dat via deze entiteiten door Nederland stroomt deze een relatief lage werkgelegenheidsopbrengst met zich meebrengt? Kunt u dan wellicht bij het eventuele onderzoek de vraag betrekken of een hogere lastendruk op deze geldstromen niet meer werkgelegenheid oplevert, wanneer men dit laat terugvloeien middels een lastenverlaging op de factor arbeid?
In Nederland kan zekerheid vooraf worden gekregen voor de fiscale gevolgen van het opzetten van (internationale) structuren. Afhankelijk van de aard, omvang van het risico van de activiteiten worden ook afspraken gemaakt over de beloning in Nederland. Bij het vaststellen van die zakelijke beloning gelden internationale verrekenprijs spelregels waaraan de OESO landen, waaronder Nederland, zich houden. Net als voor andere bedrijfsmatige activiteiten wordt de werkgelegenheid die er mee gemoeid is, bepaald door het bedrijf dat voor zijn keuzes wordt afgerekend door de tucht van de markt. Dit geldt zowel voor directe werkgelegenheid die met een activiteit is gemoeid, als voor de indirecte werkgelegenheid (in dit geval voor de juridische en financiële dienstverlening). Aangrijpingspunt voor de winstbelasting is niet het balanstotaal of aantallen werknemers, maar de belastbare winst die met de activiteiten wordt behaald.
Wel heeft Nederland een bepaling in de wet3 opgenomen om te voorkomen dat structuren via Nederland worden geleid zonder dat hier enige activiteit plaatsvindt of zonder dat hier enig risico wordt gelopen. Hieruit blijkt dat Nederland geen fiscaal gefacilieerd onderdak wil bieden aan substanceloze structuren. Tot slot kan nog worden opgemerkt dat gegeven de mobiliteit van de grondslag het waarschijnlijk is dat een hogere belastingdruk leidt tot verdwijnen van activiteiten waardoor er geen ruimte ontstaat om elders de lasten te verlichten.
U geeft aan dat «multinationale ondernemingen zelf moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid»; kunt u hiervan voorbeelden geven vanuit het kabinet? Zijn er bedrijven aangesproken? Kunt u concrete voorbeelden van bedrijven noemen die door u zijn aangesproken in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, of wellicht in het kader van belastingontwijking ten nadele van ontwikkelingslanden?
Nee, omwille van de geheimhoudingsverplichting kan ik geen concrete voorbeelden van bedrijven noemen waarbij deze thema’s aan de orde zijn geweest in het overleg tussen de Belastingdienst en bedrijven. Wel kan ik in algemene zin aangeven dat dergelijke thema’s meer dan in het verleden onderwerp van gesprek zijn. In 2005 heeft de Belastingdienst aan zijn vormen van toezicht het zogenoemde horizontale toezicht toegevoegd. Horizontaal toezicht gaat uit van wederzijds vertrouwen, begrip en transparantie. De Belastingdienst streeft ernaar om met ondernemingen handhavingsconvenanten te sluiten, op grond waarvan ondernemingen zelf meer verantwoordelijkheid krijgen. Concreet betekent dit dat de bedrijven zelf de fiscale risico’s in beeld brengen en deze melden bij de Belastingdienst. Gebleken is dat bedrijven zich mede hierdoor in toenemende mate onthouden van agressieve structuren en dat ook afspraken worden gemaakt met bedrijven om zich hiervan te onthouden. Waar nodig bestrijdt de Belastingdienst uiteraard ook gericht constructies van bedrijven waarbij gepoogd wordt belasting te ontwijken. In dit verband wijs ik ook op mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 december 2010 inzake Btw-ontwijkende structuren en financiële instellingen. Ook in internationaal verband wordt aandacht besteed aan maatschappelijk verantwoord ondernemen in relatie tot belastingen zoals bij het verder ontwikkelen van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en in het Forum on Tax Administration van de OESO.
U stelt dat het doorlichten van het Nederlandse fiscale stelsel voor multinationale bedrijven op het gebied van belastingontwijking ten koste van ontwikkelingslanden weinig oplevert daar dit bij uitstek een internationaal probleem is; zou u om dat te onderbouwen willen aangeven hoe het bedrag van 12,3 biljoen euro in Nederland zich verhoudt tot deze geldstromen door andere OESO lidstaten? Hoe verhoudt zich dit tot het BBP van deze landen?
DNB heeft geen gegevens over de omvang van de geldstromen in andere OESO landen, en heeft dus ook geen inzicht in de verhoudingen van dat bedrag met het BBP. Voor zover bekend is er ook geen andere instantie (in Nederland) die deze informatie beschikbaar heeft. Het lijkt erop dat de geldstromen die via BFI’s stromen in het buitenland niet zoals in Nederland separaat worden gepubliceerd, maar mogelijk worden deze stromen ook niet separaat bijgehouden. Voor fiscale doeleinden lijkt de relevantie van het genoemde bedrag beperkt. Zoals aangegeven bij het antwoorden op de vragen 1 en 2, zegt het bedrag namelijk niets over belastbare winsten. Zoals reeds in de eerdere beantwoording aan u is uiteengezet heeft een specifiek op Nederland gericht onderzoek, vanwege het internationale karakter van de problematiek, weinig toegevoegde waarde. Belangrijker is dat in internationaal verband, zoals in het kader van de OESO Taskforce Tax & Development, met ontwikkelingslanden, NGO’s en bedrijfsleven wordt gewerkt aan een verbetering van de positie van ontwikkelingslanden. Dat de belangen van ontwikkelingslanden wel degelijk mijn bijzondere aandacht hebben, blijkt daarnaast ook uit de notitie fiscaal verdragsbeleid die recent aan de Tweede Kamer is gezonden4.
In uw antwoorden stelt u dat het faciliteren van royaltybetalingen van groot belang is voor innovatie; kunt u aangeven wat de betaling van royalty’s voor het voeren van een biermerk (Grolsch) dat al sinds 1615 bestaat – zoals in de SAB-Miller casus – te maken heeft met innovatie?
In de beantwoording van de vraag is geen relatie gelegd met een specifieke belastingplichtige. Innovatie kent vele schakeringen zoals onderzoek op het gebied van voeding, medicijnen, biotechnologie, technische toepassingen en het ontwikkelen van een merk(naam). Niet alleen de ontwikkeling van innovatie maar ook het onderhouden van rechten kan arbeidsintensief zijn en veel kosten met zich meebrengen. Innovatie is een item dat zowel door het bedrijfsleven als door de overheid belangrijk wordt geacht. Hoge bronheffingen op royalty’s kunnen een belemmering vormen voor het aantrekken van buitenlandse investeringen in innovatie.
Deelt u de mening dat de eisen voor royaltybetalingen zoals het intellectueel eigendom moet worden aangescherpt, om misbruik of oneigenlijk gebruik te voorkomen?
Nee. Het is zakelijk om voor het gebruik van intellectueel eigendom te betalen, ongelieerde partijen doen dat ook. De markt bepaalt de prijs. Voor gelieerde transacties gelden de internationale verrekenprijs spelregels van de OESO, die in de Nederlandse wet verankerd zijn in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Onzakelijke voorwaarden en prijzen bij transacties tussen groepsmaatschappijen kunnen worden gecorrigeerd. Verder kunnen misbruiksituaties worden bestreden met fraus legis. Het gaat dan om gevallen waarin de doorslaggevende beweegreden voor het aangaan van de rechtshandeling verijdeling van belastingheffing is en dat de gekozen wijze waarop een en ander is vormgegeven strijdig is met doel en strekking van de van de wet. Ik zie geen aanleiding om het instrumentarium uit te breiden voor royaltybetalingen. Tot slot wil ik nog melden dat bij de OESO recent een project is gestart over intellectuele eigendom in haar werkgroep over verrekenprijzen. Nederland zal zich daarbij inzetten dat ook rekening wordt gehouden met de belangen van niet OESO landen (waaronder de ontwikkelingslanden).
Het toeslagensysteem van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Uitstel toeslagensysteem Belastingdienst kost 4 miljoen per maand» over de zevende halfjaarrapportage van de Belastingdienst?1
Ja.
Hoeveel van de verzoeken gedaan in januari 2010 zijn ook daadwerkelijk doorgestuurd in 2010?2
In januari 2010 zijn in totaal 96 verzoeken ontvangen en verstuurd. Hiervan zijn er 86 correct in het buitenland ontvangen. De overige tien verzoeken zijn door het buitenland geweigerd. Dit is gebleken in september 2010. De verzoeken zijn toen opnieuw ingediend, maar hebben opnieuw tot foutmeldingen geleid. Deze verzoeken worden door de Belastingdienst individueel behandeld in overleg met de ondernemers en de betrokken lidstaten.
Welke problemen, die in de zevende halfjaarrapportage zijn beschreven in hoofdstuk 4.3, waren op 1 mei 2010 al bekend bij de Belastingdienst?3 Zo er geen bekend waren, hoeveel verzoeken tot teruggave van BTW waren voor die datum correct verwerkt?
In antwoord op schriftelijke vragen van het Kamerlid Aptroot, die aan de Tweede Kamer zijn toegezonden op 24 juni 2010, heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat na de invoering van het nieuwe proces in 2010 sprake is geweest van opstartproblemen in de ondersteunende systemen in Nederland en op EU-niveau. Ook is aangegeven welke maatregelen de Belastingdienst heeft genomen om deze problemen te verhelpen4. In paragraaf 4.3. van de zevende halfjaarsrapportage wordt hieraan gerefereerd.
Tot 1 mei 2010 zijn aan het buitenland 3 899 verzoeken verzonden, waarvan 1 598 verzoeken correct zijn ontvangen. Op peildatum 31 december 2010 zijn 3 709 verzoeken correct ontvangen. De overige 190 verzoeken hebben geleid tot diverse foutmeldingen. Deze meldingen worden individueel behandeld in overleg met de ondernemers en de betrokken lidstaten. Tot 1 mei 2010 zijn van het buitenland 1 314 verzoeken ontvangen. Deze zijn in 2010 afgehandeld.
Welke andere landen hebben minstens vergelijkbare problemen gehad met de teruggave van intercommunautaire BTW?
Na inventarisatie van antwoorden vanuit de lidstaten op vragenlijsten van de Europese Commissie heeft de Europese Commissie in de eerste helft van 2010 geconcludeerd dat de systemen van veel lidstaten technische onvolkomenheden vertoonden. Dit gold ook voor de onderlinge communicatie tussen de systemen.
De verstoring die na de zomer van 2010 is geconstateerd, betrof specifiek het ondersteunende systeem voor BTW-teruggaaf dat door de Nederlandse Belastingdienst wordt gebruikt. Deze verstoring is verholpen waardoor het teruggaafproces thans zonder noemenswaardige stagnatie verloopt. De technische afstemming met de meest betrokken lidstaten (België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg) is geïntensiveerd.
Aan hoeveel ondernemers wordt coulancerente betaald? Hoeveel coulancerente wordt er in totaal betaald? Hoe lang heeft de Belastingdienst gemiddeld gewacht met het doorsturen van de teruggaafverzoeken, waarvoor nu coulancerente betaald wordt?
Voor betaling van de coulancerente zijn thans de voorbereidingen gaande. In de tweede helft van januari 2011 wordt de procedure (waaronder de te gebruiken criteria) voor de betaling van coulancerente vastgesteld. De hoogte van de uit te betalen coulancerente zal mede afhankelijk zijn van het door het buitenland toegekende teruggaafbedrag. Het aantal betrokken ondernemers is afhankelijk van de te bepalen termijn waarover coulancerente wordt betaald. Naar verwachting gaat het om circa 5000 ondernemers.
Ongeveer 90% van de desbetreffende teruggaafverzoeken is verstuurd binnen 15 dagen, zulks in overeenstemming met de EU-bepalingen. De overige teruggaafverzoeken zijn vanwege de eerdergenoemde technische problemen later verzonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 januari in verband met het Algemeen Overleg Belastingdienst op 13 januari 2011?
Ja.
Informatie over Nederlandse charitatieve instellingen |
|
Helma Neppérus (VVD), Brigitte van der Burg (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de internetpagina’s: http://www.belastingdienst.nl/giften/anbi_zoeken/ over in Nederland geregistreerde ANBI’s, die als goed doel belastingfaciliteiten genieten en met http://www.charity-commission.gov.uk?
Ja.
Kunt u aangeven waarom hier slechts de vestigingsplaats van de instelling genoemd wordt en niet een internetpagina, postadres en/of contactpersoon?
Bij de wijziging van de ANBI-regeling in 2008 is in nauw overleg met de koepelorganisaties van de goede doelensector ervoor gekozen om alleen de naam en de vestigingsplaats van ANBI’s te vermelden op de website van de Belastingdienst. Ik ben bereid om in overleg met de koepelorganisaties opnieuw te bezien of uitbreiding met andere gegevens mogelijk is.
Kunt u een vergelijking maken van de informatie die Engelse charitatieve instellingen openbaar moeten maken en die Nederlandse charitatieve instellingen openbaar moeten maken voor het publiek?
Voor de Nederlandse charitatieve instellingen geldt dat zij, naast de eisen die in de ANBI-regeling worden gesteld met betrekking tot de status van algemeen nut beogende instelling, dezelfde verplichtingen ten aan zien van openbaarmaking hebben als andere stichtingen en verenigingen. In het Verenigd Koninkrijk geldt dat «civil society»-organisaties open en transparant moeten zijn in het rapporteren over hun activiteiten en waar mogelijk moeten laten zien wat de meerwaarde is van hun programma's en diensten op sociaal en economisch gebied en op de leefomgeving.
Vindt u dat het Engelse voorbeeld navolging verdient, bijvoorbeeld in het kader van de nieuwe Geefwet? Bent u bereid dit toe te zeggen? Zo nee, waarom niet?
In overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) wordt thans intensief gesproken over de Geefwet en de mogelijke invulling daarvan. Het Engelse systeem biedt daarbij interessant vergelijkingsmateriaal. De manier waarop goede doelen transparanter kunnen opereren maakt tevens nadrukkelijk deel uit van de verkenning. Ik ben dan ook bereid om met mijn collega’s van V&J en OCW het aspect van openbaarheid van de beoordeling van ANBI’s hierbij te betrekken.
Deelt u de mening dat de rapportage op basis waarvan de Belastingdienst tot het oordeel komt of organisaties voldoen aan de vereisten van de ANBI status inzichtelijk moeten worden voor een ieder, het liefst via internet?1 Wilt u dit voorstel uitwerken in de startnotitie in het onderdeel Geefwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De vrijwilligersvergoeding voor vrijwilligerswerk |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden Omtzigt, Willemse-van der Ploeg en Van Vroonhoven-Kok over Vrijwilligerswerk en maatschappelijke organisaties?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vele goede doelen (ANBI’s) niet in staat zijn de vrijwilligersvergoeding uit te keren, maar dat de mensen die recht zouden hebben op zo’n vergoeding wel een verklaring geven dat zij recht hebben op de aftrekbaarheid van die vergoeding als gift?
Het is mij bekend dat goede doelen (ANBI’s) in bepaalde gevallen aan hun vrijwilligers een verklaring geven op grond waarvan de vrijwilliger denkt dat hij recht heeft op giftenaftrek tot het in de verklaring genoemde bedrag. Het recht op giftenaftrek kan echter niet louter voortvloeien uit een verklaring van de ANBI, maar is afhankelijk van het voldoen aan de daarvoor geldende fiscale voorwaarden. Uit het antwoord op de vragen 4 en 5 blijkt welke voorwaarden in dit kader van belang zijn.
Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid, waarbij verschillende belastinginspecteurs exact dezelfde verklaringen in het ene geval wél toestaan en in het andere geval niet toestaan, onwenselijk is en dat dit binnen een goed doel zeer vervelend kan zijn?2
Het is uiteraard niet wenselijk dat vrijwilligers die in gelijke omstandigheden verkeren een ongelijke behandeling krijgen bij de giftenaftrek. Uit het antwoord op de vragen 4 en 5 blijkt dat de hier aan de orde zijnde aftrek voor een groot deel een beoordeling van feitelijke aard vergt. Daardoor is het mogelijk dat de vrijwilliger die van de ene ANBI een «vrijwilligersverklaring» krijgt wel recht heeft op giftenaftrek, terwijl de vrijwilliger die van een andere ANBI een gelijkluidende verklaring krijgt geen recht heeft op giftenaftrek. Daarnaast kan de Belastingdienst niet iedere concrete situatie toetsen. Daarom kan het voorkomen dat bij degene die niet is gecontroleerd de aftrek is verstrekt, terwijl deze aftrek bij expliciete toetsing niet verstrekt zou zijn.
Kunt u aangeven hoe een en ander zich verhoudt tot het door u op voornoemde vragen gegeven antwoord dat de vrijwilligers de niet-ontvangen vrijwilligersvergoeding als gift kunnen aftrekken, mits er daadwerkelijk sprake is van het afzien van de vergoeding?
Voor de beoordeling van de vraag of vrijwilligers recht hebben op giftenaftrek is het van belang onderscheid te maken tussen (A) het afzien van een vergoeding voor werkelijk gemaakte kosten en (B) het afzien van een vrijwilligersvergoeding die niet gebaseerd is op werkelijk gemaakte kosten.
(A) Afzien van een vergoeding voor werkelijk gemaakte kosten.
Giftenaftrek is mogelijk als men kosten met succes bij de ANBI zou kunnen declareren, maar daarvan vrijwillig afziet. Giftenaftrek is ook mogelijk als het gaat om kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed, maar waarvoor geen vergoedingsregeling is getroffen door de slechte financiële positie van de instelling of waarbij de belastingplichtige bij voorbaat van vergoeding heeft afgezien. Bij deze naar maatschappelijke opvattingen te vergoeden kosten valt te denken aan kosten van vervoer van de vrijwilliger.
(B) Afzien van vrijwilligersvergoeding die niet gebaseerd is op werkelijk gemaakte kosten.
In deze situatie gaat het niet om de vraag hoe de vrijwilliger giftenaftrek kan krijgen voor gemaakte kosten. Hier gaat het om ANBI’s die de inzet van de vrijwilliger willen belonen en die dat willen bereiken door de vrijwilliger een giftenaftrek te bezorgen met behulp van een «vrijwilligersverklaring». De vrijwilliger zou in dat geval worden beloond doordat hij een belastingteruggave ontvangt. Zoals is meegedeeld in de in vraag 1 aangeduide antwoorden, is in de verklaring van bepaalde ANBI’s vastgelegd dat de vrijwilliger het behaalde belastingvoordeel moet afstaan aan de ANBI. Dan zou de ANBI niet alleen beter worden van de werkzaamheden van de vrijwilliger, maar ook van de belastingteruggave van de vrijwilliger.
Het recht op giftenaftrek kan niet louter worden geëffectueerd door het afgeven van een «vrijwilligersverklaring». Als dat wel het geval zou zijn dan zouden alle vrijwilligers die zich inzetten voor een ANBI binnen de kortste keren een giftenaftrek krijgen. Giftenaftrek komt echter pas in beeld als de vrijwilliger daadwerkelijk afziet van de vergoeding. Dat betekent dat de Belastingdienst dient te toetsen:
De financiële situatie en de kennelijke bedoeling van de ANBI moeten worden getoetst. Als er inderdaad vergoedingen betaalbaar zijn, dan is van belang dat de vrijwilliger de vergoedingen zelf moet kunnen genieten en dus de volledige vrijheid heeft om de vergoeding zelf te houden.
Kunt u aangeven onder welke omstandigheden een vrijwilligersvergoeding, die gedoneerd wordt aan het goede doel, aftrekbaar is en onder welke omstandigheden niet? Kunnen ook wat armere goede doelen hiervan gebruik maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat nu nog aangiftes over voorgaande jaren in verschillende mate herzien lijken te worden op dit punt? Zo ja, wat is het beleid in dezen?
Ja. Indien bij de behandeling van de aangifte van een bepaald jaar blijkt dat een onjuiste giftenaftrek is toegepast, kan de Belastingdienst ook de voorgaande jaren aan een nadere beoordeling onderwerpen. Met inachtneming van de regels inzake de navorderingsbevoegdheid kan dat leiden tot een herziening van de aangiften over voorgaande jaren.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen hetzij aan de inspecteurs te sturen hetzij vast te leggen in een beleidsbesluit ten einde zekerheid vooraf te verschaffen?
Het beoordelingskader zoals geschetst in het antwoord op de vragen 4 en 5 is in maart 2009 breed bekend gemaakt aan de inspecteurs. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om het antwoord op deze vragen via de daartoe geëigende kanalen nogmaals uitdrukkelijk onder hun aandacht te brengen.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot aanpassing van de kinderopvangtoeslag |
|
Femke Halsema (GL), Emile Roemer , Job Cohen (PvdA), André Rouvoet (CU), Marianne Thieme (PvdD), Alexander Pechtold (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het kabinet bezuinigt op de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Wat zijn de nominale effecten op de uitkeringen van de bezuinigingen in 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en structureel?
Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg kinderopvang van 22 november 2010 toegezegd alle kindregelingen te bekijken op samenhang, transparantie en effectiviteit en de Kamer hierover te informeren bij de nadere uitwerking van de bezuinigingsopgaaf. Hierbij zullen ook de nominale effecten op de uitkeringen worden aangegeven.
Wat zijn de budgettaire effecten van de bezuinigingen in 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en structureel?
De budgettaire effecten zijn als volgt (zie ook de financiële bijlage bij het regeerakkoord, pagina 13 en begroting OCW 2011) (in miljarden euro’s; + = besparing, – = intensivering):
Budgettaire effecten (€ mld)
2011
2012
2013
2014
2015
Ingeboekt bij voorjaarsnota 2010 (ingevuld)
0,23
0,29
0,36
0,36
0,38
Ingeboekt bij Miljoenennota (nog niet ingevuld)
Ingeboekt bij Regeerakkoord (nog niet ingevuld)
Wat is het doel van de kinderopvangtoeslag, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
De doelstellingen van het kabinetsbeleid op basis van het regeerakkoord zullen worden verwerkt in de reguliere operationele doelstellingen en indicatoren in de betrokken artikelen van de begroting 2012.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de effecten van deze bezuinigingen op de effect- en prestatie-indicatoren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Er wordt een wetsvoorstel voorbereid, tevens zal de AMvB worden aangepast.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Het wetsvoorstel moet op 1 januari 2012 ingaan.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie het antwoord op vraag 9.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet legt jaarlijks verantwoording af over het beleid via het Jaarverslag op Verantwoordingsdag.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot de afbouw van de algemene overdraagbare heffingskorting in referentieminimumloon |
|
Emile Roemer (SP), Alexander Pechtold (D66), André Rouvoet (CU), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Job Cohen (PvdA), Femke Halsema (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het kabinet de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting doorvertaalt naar de uitkeringen (exclusief AOW)?1
Ja.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
De doelstellingen van het kabinetsbeleid op basis van het regeerakkoord zullen worden verwerkt in de reguliere operationele doelstellingen en indicatoren in de betrokken artikelen van de begroting 2012.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zijn de nominale effecten op de uitkeringen van de bezuinigingen in 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en structureel?
Het voornemen is de maatregel per 1 januari 2012 te laten ingaan. In 2011 zijn er dus geen effecten. Daarna zal de maatregel de stijging van de uitkeringen afvlakken. De uitkeringen zijn gekoppeld aan de lonen en de afbouw van de dubbele heffingskorting wordt verspreid over 20 jaar. Hoewel de exacte hoogte van de indexering niet bekend is, omdat deze halfjaarlijks wordt vastgesteld, zullen de uitkeringen overigens naar verwachting nominaal blijven stijgen.
Wat zijn de verwachte koopkrachteffecten van de bezuinigingen in 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en structureel?
De inkomenseffecten van de maatregel – afbouw dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon – zijn negatief. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel zal nader worden ingegaan op de koopkrachteffecten.
Wat zijn de budgettaire effecten van de bezuinigingen in 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en structureel?
De budgettaire effecten zijn als volgt (zie ook de financiële bijlage bij het regeerakkoord, pagina 2 (in miljarden euro’s; + = besparing, – = intensivering):
2012
2013
2014
2015
structureel
AHK
0,06
0,11
0,16
0,21
1,00
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Het kabinet zal in het voorjaar een wetsvoorstel indienen waarin de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in het referentieminimumloon geregeld wordt.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
De wet wordt met ingang van 2012 ingevoerd.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie het antwoord op vraag 9.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet legt jaarlijks verantwoording af over het beleid via het Jaarverslag op Verantwoordingsdag.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot het bevriezen van de doelgroep van zorgtoeslag |
|
André Rouvoet (CU), Emile Roemer (SP), Femke Halsema (GL), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Job Cohen (PvdA), Alexander Pechtold (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het kabinet de doelgroep van de zorgtoeslag wil bevriezen?1
Het kabinet heeft budgettaire doelen gesteld; gevolg hiervan is dat de doelgroep van de zorgtoeslag niet sterk zal toenemen. In het regeerakkoord is besloten om de percentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen te verhogen. Met deze maatregel wordt voorkomen dat het aantal huishoudens dat zorgtoeslag ontvangt sterk oploopt. Er staat geen doel in het regeerakkoord ten aanzien van het aantal zorgtoeslaggebruikers.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren? Welk percentage van de Nederlandse bevolking moet op 1 januari 2015 recht hebben op zorgtoeslag? Welke andere prestatie-indicatoren hanteert het kabinet?
Zoals in (de Financiele Bijlage van) het Regeerakkoord is aangegeven zijn de bedragen in de Financiële bijlage leidend. Dat betekent dat de maatregel de budgettaire besparing moet realiseren zoals opgenomen in de Financiële bijlage van het Regeerakkoord.
Welk percentage van de Nederlandse bevolking heeft per 1 januari 2011 recht op zorgtoeslag? Wat zijn voor de andere prestatie-indicatoren, zoals bedoeld in vraag 2, de nulmetingen per 1 januari 2011?
Het aandeel van de bevolking dat recht heeft op zorgtoeslag in 2011 valt pas vast te stellen op basis van de belastingaangifte 2011 (in 2012).
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstellingen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
De (budgettaire) doelstellingen voor 2012, 2013, 2014 en 2015 zijn vermeld in de financiële bijlage bij het regeerakkoord.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Komend jaar zal een AMVB aan de Kamer worden aangeboden (ter voorhang) waarin het kabinet het voornemen uit het regeerakkoord zal uitwerken.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Het moment waarop de AMVB wordt aangeboden is mede afhankelijk van het verloop van de besluitvorming over de Wet Uniformering Loonbegrip, waarin ook wijzigingen van de zorgtoeslag zijn voorzien. Pas na behandeling van die wet in de Tweede Kamer kan en goed tijdschema voor de AMVB worden opgesteld.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
In het regeerakkoord staan de instrumenten genoemd: de normpercentages en afbouwpercentages voor een- en meerpersoonshuishoudens.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot administratieve lasten |
|
Emile Roemer , André Rouvoet (CU), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Job Cohen (PvdA), Femke Halsema (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het kabinet de administratieve lasten en regeldruk voor bedrijven in 2012 ten opzichte van 2010 met 10% wil doen laten afnemen en vanaf 2012 een jaarlijkse reductie van 5%?1
De vraag over omtrent de afrekenbaarheid en controleerbaarheid van kabinetsdoelen met betrekking tot administratieve lasten en regeldruk, zal separaat beantwoord worden in de Regeldrukbrief die ik in de eerste helft van februari aan uw Kamer zal toesturen.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd voor het meten van deze doelstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het uitgangspunt per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 1.
Zal via rapporten van Actal de Kamer elk kwartaal op de hoogte worden gehouden van de voortgang? Op welke andere manieren en momenten gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de Monumentenwacht oneerlijk zou concurreren en belasting zou ontwijken |
|
|
|
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Inspecteurs monumenten klussen bij»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de aangifte bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) tegen de Monumentenwacht?
Ja.
In hoeverre ziet u de aanvullende activiteiten van Monumentenwacht als een kerntaak van de Monumentenwacht?
De kerntaak van de Monumentenwacht is het -op basis van afgesloten abonnementen- inspecteren, rapporteren en verrichten van kleine werkzaamheden aan monumentale gebouwen.
Voor de aanvullende activiteiten zijn, sinds 1988, de provinciale besturen verantwoordelijk.
In hoeverre is het aanbieden van aanvullende activiteiten in dezelfde organisatie in strijd met Europese en Nederlandse regels inzake concurrentievervalsing?
Het is niet aan mij om daarover te oordelen, maar aan de NMA en/of de Europese Commissie.
Was u bekend met de «aanvullende diensten» die zonder BTW aangeboden worden sinds 2000 en de gevolgen voor concurrerende bedrijven in dezelfde sector? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zijn de door Monumentenwacht als zodanig verrichte kerntaken (inspecteren, rapporteren en verrichten van kleine onderhoudswerkzaamheden aan monumentale gebouwen) vrijgesteld van BTW.
Genoemd artikel bevat een vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard die door de betreffende ondernemers als zodanig worden verricht, mits daarmee geen winst wordt beoogd en geen sprake is van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen ten opzichte van ondernemers die wel winst beogen.
De 11 provinciale Stichtingen Monumentenwacht Nederland en de overkoepelende Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland zijn aangewezen voor toepassing van deze vrijstelling. Dit betekent dat zij ter zake van de leveringen en diensten die zij als zodanig verrichten geen BTW verschuldigd zijn. Indien en voor zover prestaties worden verricht die dit kader overstijgen, bijvoorbeeld werkzaamheden die ook door reguliere ondernemers zoals aannemers, architecten of bouwkundig adviseurs worden aangeboden, dient ter zake BTW in rekening te worden gebracht.
Bij de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed was bekend dat de Monumentenwacht ook andere diensten levert aan particulieren. Vanuit de dienst is dit een aantal malen gemeld bij de bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordigers van het IPO-Cultuur. Het rijk heeft de verantwoordelijkheid in 1988 overgedragen en heeft geen zeggenschap over de aanvullende diensten.
In een aantal gevallen is duidelijk dat door Monumentenwacht ter zake van aanvullende diensten, conform de regelgeving, BTW in rekening wordt gebracht. Naar aanleiding van de thans ontvangen signalen wordt door de Belastingdienst nader bezien in hoeverre Monumentenwacht werkzaamheden verricht waarover BTW is verschuldigd zonder dat deze in rekening wordt gebracht. Daarmee zou met name een verstoring van concurrentieverhoudingen kunnen optreden. Als dat het geval is, ziet de Belastingdienst er actief op toe dat de fiscale regelgeving ook in die situaties op correcte wijze wordt toegepast.
Kunt u inzage geven in de gehanteerde BTW door Monumentenwacht?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre strookt het beeld dat Monumentenwacht zijn eigen geleverde diensten inspecteert met de werkelijkheid?
De ervaring van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed met de Monumentenwacht is overwegend positief. Er is veel bouwkundige kennis aanwezig, de rapporten zijn inzichtelijk en bruikbaar voor de particulieren die geabonneerd zijn. Ik heb niet de indruk dat er structureel misstanden zijn bij de Monumentenwacht. Het geschetste totaalbeeld is voor rekening van de Vereniging van Architecten Werkzaam in de Restauratie en de Vereniging Adviesbureaus Monumentenzorg.
Bent u voornemens de strikte scheiding tussen inspectie en aanvullende activiteiten als voorwaarde te stellen aan Monumentenwacht? Zo nee, wat zijn uw beweegredenen? Zo ja, hoe bent u van plan hier vorm aan te geven en hoe gaat u dit controleren?
Nee, dat ben ik niet van plan. De reden hiervoor is dat het private stichtingen zijn die geen rijkssubsidie ontvangen. De provincies kunnen dergelijke voorwaarden stellen. Tenslotte hoort iedere organisatie, binnen en buiten de monumentenzorg, correct te handelen binnen de algemene kaders. De NMA verzorgt toezicht. Ik ben niet van plan daarboven op nog weer nieuwe regels te bedenken, zeker niet in een tijd van deregulering en voorgenomen vermindering van het aantal ambtenaren.
In hoeverre leidt het geschetste beeld, dat Monumentenwacht geen BTW over eigen organisatie hoeft te heffen, tot oneerlijke concurrentie?
Het is aan de NMA of de Europese Commissie om dat te beoordelen.
Het bericht "Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat landen die ontwikkelingshulp krijgen van Nederland ter stimulering van de economie, tegelijkertijd belastingopbrengsten over winsten gerealiseerd in deze landen zien wegvloeien naar Nederland?
Nederland heeft een aantrekkelijk (fiscaal) vestigingsklimaat voor internationaal opererende bedrijven met reële aanwezigheid in Nederland («rokende schoorstenen»). Heel belangrijk voor internationaal zakendoen is dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen en bronheffingen worden gereduceerd. Belangrijke pijlers zijn: deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide verdragennetwerk, de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen.5 Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Deze regels kunnen ertoe leiden dat ook bedrijven met een relatief beperkte aanwezigheid in Nederland van het aantrekkelijke vestigingsklimaat gebruik maken.
De belastingheffing van multinationals kan door de internationale vervlechting niet slechts nationaal worden beoordeeld. Voor multinationals bestaat het Nederlandse fiscale stelsel niet als een geïsoleerd fenomeen, maar is het een onderdeel van een internationaal netwerk van landen, jurisdicties en verdragen. Het heeft daarom niet zoveel zin om de problematiek waar ontwikkelingslanden zich voor gesteld zien alleen vanuit Nederland te bezien. Belastingplanning is mogelijk doordat verschillende fiscale systemen niet op elkaar aansluiten. Voor ontwikkelingslanden geldt in het bijzonder nog dat deze vaak speciale faciliteiten (belastingvrijstellingen) aanbieden waardoor de belastinggrondslag wordt uitgehold. Eenzijdig door Nederland te nemen maatregelen om belastingvlucht uit ontwikkelingslanden te beperken, zullen dus geen of slechts een beperkt effect hebben en zijn bovendien schadelijk voor onze reële economie. Het bijvoorbeeld introduceren van een Nederlandse bronheffing op royalty’s is daarom ongewenst en onevenwichtig. In het in de Volkskrant beschreven geval heeft Ghana ervoor gekozen om in het verdrag met Nederland te opteren voor een bronheffing van 8% op uitgaande royaltybetalingen aan Nederland.
Dat belastingplichtigen profiteren van verschillen tussen belastingstelsels is van alle tijden en daar hebben alle landen mee te maken. Het is van belang dat landen zich daar zelf tegen kunnen wapenen. Dat geldt voor een ontwikkeld land zoals Nederland, maar ook voor ontwikkelingslanden.
Het kabinet neemt de problematiek van belastingontduiking en -ontwijking zeer serieus. Dit geldt op nationaal niveau, zie bijvoorbeeld de door dit kabinet ondernomen activiteiten tegen zwartspaarders, maar ook op internationaal niveau. Nederland heeft in het kader van de in april 2009 gehouden G20 top in Londen ondernomen initiatieven voor internationale afspraken tegen belastingontduiking en -ontwijking van harte ondersteund en bilateraal meerdere belastingverdragen met diverse landen over onder meer informatie-uitwisseling afgesloten. Bij de laatste top in Korea hebben de G20-landen een oproep gedaan om ontwikkelingslanden bij het voeren van belastingpolitiek en het opbouwen van capaciteit te steunen. Het is voor het kabinet vanzelfsprekend dat ontwikkelingslanden bij deze ontwikkelingen worden betrokken en daarbij worden ondersteund. Hernieuwde aandacht voor verbeterde belastingheffing vormt een van de kernonderdelen van de modernisering van het ontwikkelingsbeleid. Om aan deze agenda inhoud te geven hebben de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de toenmalige staatssecretaris van Financiën in 2009 een intentieverklaring ondertekend waarin is vastgelegd dat gezamenlijk wordt gewerkt aan een actieve Nederlandse aanpak van deze problematiek.
Het gaat om maatwerk gericht op de behoeften van elk afzonderlijk land. Een dergelijke aanpak vereist maatregelen op verschillende terreinen.
Allereerst zal de capaciteit van overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van belastingheffing en belastingbeleid moeten worden versterkt. Dit wordt in internationaal verband georganiseerd (OESO, IMF, Wereldbank en VN). Nederland speelt daarbij een vooraanstaande rol. De internationale en Nederlandse inzet richt zich op het versterken van de positie van ontwikkelingslanden zodat zij zelf een evenwichtige afweging kunnen maken hoe zij hun fiscale stelsel willen inrichten en dat ze goed geëquipeerde mensen hebben om de wetgeving te kunnen uitvoeren.
Er lopen meerdere initiatieven binnen de OESO die zich richten op verbetering van transparantie in financiële stromen en uitwisseling van informatie tussen landen, ter voorkoming van onder andere belastingontduiking en -ontwijking, die specifiek gericht zijn op ontwikkelingslanden. Zo is onlangs deelname aan het Global Forum on Tax Transparancy and Exchange of Information opengesteld voor ontwikkelingslanden en wordt gewerkt aan multilaterale mechanismen voor alle landen, inclusief ontwikkelingslanden, op het gebied van uitwisseling van informatie. Door middel van het Global Relations programma van de OESO worden trainingen gegeven aan ontwikkelingslanden, o.a. op het gebied van uitwisseling van informatie en verrekenprijzenmethodieken. Mede op Nederlands initiatief is in de OESO besloten tot een gezamenlijke aanpak door het Ontwikkelingscomité, het Comité voor Fiscale Zaken en het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Een daarvoor in mei 2010 in het leven geroepen OECD Informal Taskforce on Tax and Development, met daarin overheden uit OESO- en ontwikkelingslanden, non-gouvernementele organisaties, internationale instellingen en internationaal bedrijfsleven zal begin 2011 met een breed programma van start gaan. De Taskforce, onder co-voorzitterschap van Nederland en het African Tax Administration Forum,zal werken aan concrete en voor ontwikkelingslanden bruikbare voorstellen op het gebied van uitwisseling van informatie, transfer pricing, country by country reportingen capaciteitsversterking. De G20 heeft recent aan de Taskforce verzocht om samen met de VN, het IMF en de Wereldbank daarover in 2011 te rapporteren.
Ten slotte zullen multinationale ondernemingen zelf moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
In de motie Vendrik6 is gevraagd om het Nederlandse fiscale stelsel voor multinationale bedrijven door te lichten op het punt van belastingontduiking en -ontwijking ten koste van ontwikkelingslanden.
Uit het voorgaande volgt dat het doorlichten van het Nederlandse fiscale stelsel alleen weinig oplevert. Belastingontwijking of -ontduiking is bij uitstek een internationaal fenomeen en staat daarom hoog op de agenda van de OESO. Uiteindelijk kunnen belastingontduiking en -ontwijking in ontwikkelingslanden alleen effectief worden tegengegaan door versterking van belastingstelsels in de betrokken landen zelf, aangevuld met sluitende internationale afspraken over informatie-uitwisseling, fraudebestrijding en het tegengaan van belastingparadijzen.
Deelt u de mening dat ontwikkelingslanden de dupe zijn van het Nederlandse belastingstelsel? Bent u het eens met de in dit artikel aangehaalde stelling «Veruit de grootste bijdrage die ondernemingen kunnen leveren aan ontwikkeling van landen is door doodgewoon hun werk te doen: leveranciers betalen, lonen betalen, belastingen betalen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bedrijven zoveel mogelijk de winstbelasting zouden moeten betalen in het land waar de winst eigenlijk gemaakt wordt?
Bedrijven dienen zich aan de wetten te houden. In de wetgeving komt tot uiting hoe landen de winsten willen belasten. De nationale parlementen kunnen de wetgeving tot op grote hoogte zelf inrichten (zij zullen daarbij rekening houden met de behoeften van het land), zolang zij zich houden aan de internationale spelregels. In de Europese context valt te denken aan het EU verdrag, de regels inzake verboden staatsteun en de gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie. Ook de OESO heeft richtlijnen op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie7.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken om de belastingmogelijkheden ten aanzien van royalty’s te veranderen zodat (ontwikkelings-)landen niet meer de dupe zijn van dit Nederlandse systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Vendrik2 van ruim een jaar geleden die ook verzoekt om een doorlichting van het Nederlands fiscaal stelsel met het oog op dit soort ontwijking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de bevindingen van professor Geert Michielse die stelt dat het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting van multinationals rond de 5% is?1 Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken wat de effectieve belastingdruk van multinationals in Nederland is?
Nee. Voor wat betreft de belastingdruk van multinationals in Nederland geldt dat de Nederlandse belastingregels geen onderscheid maken tussen grote en kleine bedrijven. Over de verdeling van de vennootschapsbelasting is mijn ambtsvoorganger in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 oktober 2009 (DB/2009/624M) uitvoerig ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel belasting er in Nederland in totaal wordt betaald over winsten uit aan Nederlandse vennootschappen betaalde royalty’s? Kunt u daarbij aangeven hoe zich dat verhoudt tot de totale omzet van statutair in Nederland gevestigde vennootschappen?
Nee, dat is niet mogelijk. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft innovatie al jaren hoog in het vaandel staan. Enkele concrete voorbeelden zijn onderzoek op het gebied van voeding, medicijnen, biotechnologie, technische toepassingen en het ontwikkelen van een merk(naam). Naast het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom door in Nederland gevestigde bedrijven, wordt door in Nederland gevestigde ondernemingen ook intellectueel eigendom gekocht. De kosten welke verband houden met het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom en de aankoop van intellectueel eigendom verminderen over het algemeen het fiscale resultaat. Een complicerende factor hierbij is dat de huidige kosten voor een aanzienlijk deel zien op huidige ontwikkelingen van toekomstig te exploiteren intellectueel eigendom. Waarbij ook niet vooraf bekend is of en in hoeverre de ontwikkeling succesvol zal zijn. De opbrengst van het intellectuele eigendom bestaat niet alleen uit ontvangen royalty’s van zowel derde partijen als groepsvennootschappen, maar ook uit eigen opbrengsten door middel van verkoop van producten en/of diensten door de Nederlandse eigenaar van het intellectueel eigendom (bespaarde royalty).
Kunt u ingaan op de stelling in het artikel dat er jaarlijks 8000 miljard euro door Nederland spoelt via brievenbusmaatschappijen die hier vooral om fiscale redenen zitten? Klopt deze schatting volgens u? Kunt u ook in gaan op de schatting dat dit de Belastingdienst jaarlijks zo’n 2 miljard euro oplevert? Zou dit eventueel ook verder onderzocht kunnen worden?
Uit gegevens van DNB over 2008 kan worden vastgesteld dat de bruto gesommeerde geldstroom via zogenaamde bijzondere financiële instellingen 12 300 miljard euro bedroeg. Bijzondere financiële instellingen zijn entiteiten die in Nederland zijn opgericht door buitenlandse multinationale concerns als doorvoerkanaal van financiële stromen tussen buitenlandse concernmaatschappijen.
Voor wat betreft de rol van Nederland als financieel knooppunt verwijs ik naar de beantwoording op de vragen 2, 3, 5 en 6. Deze rol levert Nederland werkgelegenheid op en levert de schatkist geld op. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals. 8
Vindt u het wenselijk dat het Nederlandse belastingstelsel door buitenlandse multinationals wordt gebruikt om via brievenbusfirma’s winsten door te sluizen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat kunsthandelaren voornemens zijn om de kunst vanaf 1 januari 2011 via onder andere Groot Brittannië te importeren?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat kunsthandelaren in reactie op de aangekondigde BTW-verhoging nu overwegen om import van grote kunstwerken (bijvoorbeeld kunst van buiten de Europese Unie) nu onder meer via het Verenigd Koninkrijk te laten verlopen, waar een lager BTW-tarief hoeft te worden betaald? Is deze route legaal?
De reguliere invoer van goederen via een ander EU-land is geheel legaal. Dit geldt voor kunstvoorwerpen evenzeer als voor ieder ander goed. Daarbij zullen die goederen via de daarvoor geldende regelingen vanuit dat land naar Nederland moeten worden overgebracht. Uiteraard dient het hierbij te gaan om reële transacties, met andere woorden om normale handelstransacties. Indien in het toezicht door de Belastingdienst blijkt dat sprake is van schijnconstructies met het doel te voorkomen dat btw wordt geheven over de invoer die feitelijk in Nederland plaatsvindt, zullen deze constructies worden aangepakt.
Is bij de geschatte opbrengst van de btw-verhoging op kunst rekening gehouden met mogelijk ontwijkgedrag?
Bij het berekenen van de opbrengst van de btw-verhoging op kunst is geen rekening gehouden met mogelijk ontwijkgedrag.
Wat is de geschatte inkomstenderving wanneer kunsthandelaren niet langer via Nederland kunst importeren?
Wat zou de schatkist binnenkrijgen bij een import van een kunststuk van 1 miljoen euro onder het bestaande belastingregime? Wat zou de schatkist volgens uw berekeningen binnenkrijgen als de hogere BTW van toepassing wordt? En wat zou de schatkist krijgen wanneer hetzelfde kunstwerk ingekocht zou worden via bijvoorbeeld een Brits postadres, waar dus een veel lager (5%) BTW tarief wordt gehanteerd?
Klopt het beeld dat met name kleine handelaren die niet de middelen hebben om gebruik te maken van een buitenlands postadres hierdoor in financiële problemen komen?
Welke problemen voorziet u voor de internationale concurrentiepositie in zijn algemeenheid wat betreft de kunsthandelsector in Nederland?
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen zijn tussen het toekomstige Nederlandse regime en de regimes in het buitenland? Kunt u een overzicht geven van de BTW-tarieven op kunst- en verzamelobjecten in Europa? Is er in de analye van de regering sprake van een werkbaar level playing field? Zoja, op welke onderzoeken is dit gebaseerd?
Het mogelijk afschaffen van de Wtcg |
|
Renske Leijten (SP), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat u overweegt de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) af te schaffen?1
De Wtcg is ingesteld om chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming te verschaffen voor de meerkosten die zij maken als gevolg van hun aandoening of beperking. Deze groepen maakten nauwelijks gebruik van de fiscale aftrekmogelijkheden voor buitengewone uitgaven, terwijl die fiscale regeling juist voor hen was bedoeld. In de berichtgeving over de Wtcg is veelvuldig benadrukt dat de tegemoetkoming nog niet in alle gevallen goed terecht komt. Hierbij is onderbelicht geraakt dat het geld in veel gevallen ook wél terecht komt bij de mensen die we met de Wtcg willen ondersteunen.
Dit laat onverlet dat ik in het interview met EenVandaag heb aangegeven dat de tegemoetkoming daadwerkelijk terecht moet komen bij de mensen waarvoor de regeling is bedoeld. Ik heb geconstateerd dat de doelgroepbepaling nu nog niet optimaal is. De regeling moet dus beter. Het vorige kabinet heeft op advies van de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg al verbeteringen aangebracht in de afbakeningscriteria van de Wtcg. Die verbeteringen worden in 2011 merkbaar. Ik ben voornemens om de regeling na de uitkeringsronde van 2011 te evalueren. Als dan blijkt dat de regeling dan nog niet werkt zoals we beogen, wil ik zelf nog een poging doen om de criteria te verbeteren. Zoals ik echter heb aangegeven, kun je niet oneindig doorgaan met verbeteren. Als uiteindelijk blijkt dat we de regeling niet goed krijgen, dan moeten we op zoek gaan naar iets anders.
Bent u zich ervan bewust dat deze uitspraak leidt tot veel ongerustheid bij mensen die een tegemoetkoming hard nodig hebben om zorgkosten (deels) gecompenseerd te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u garant voor een vervangende regeling als u het niet lukt om de Wtcg beter terecht te laten komen?2
Verwijzend naar bovenstaand antwoord ben ik thans niet voornemens om de Wtcg tegemoetkoming af te schaffen zonder dat hier iets voor in plaats komt.
Erkent u dat de belofte dat de Wtcg het instrument was om geld beter terecht te laten komen dan de Buitengewone aftrek bijzondere ziektekosten is geschaad?3
De Wtcg is begin 2009 ingesteld ter vervanging van de buitengewone uitgavenregeling (BU). Ik wil daarbij benadrukken dat de Wtcg een samenstel van maatregelen omvat en dus méér is dan alleen de algemene tegemoetkoming. Naast deze tegemoetkoming regelt de Wtcg ook een korting op de eigen bijdrage voor de AWBZ en de Wmo, maandelijkse inkomenscompensatie voor ouderen en een jaarlijkse tegemoetkoming van € 350,– voor mensen die meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Tenslotte is er ook een nieuwe fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. De doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten wordt door dit samenstel van maatregelen veel beter bereikt dan bij de BU het geval was. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, laat dit onverlet dat de afbakening van de doelgroep voor de algemene tegemoetkoming nog niet optimaal is en verder wordt verbeterd.
Acht u het mogelijk dat er een nieuwe fiscale mogelijkheid wordt gecreëerd voor teruggave van concrete kosten die samenhangen met chronische ziekte? Zo ja, bent u bereid dit te bespreken met uw collega van Financiën? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven reeds gesteld, bestaat de Wtcg uit vijf verschillende maatregelen en één daarvan is een fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. Op grond van deze regeling is het nu al mogelijk om zorgkosten die niet langs een andere weg worden vergoed op te voeren bij de aangifte inkomstenbelasting. Zo kunnen uitgaven voor onder andere genees- en heelkundige hulp, voorgeschreven medicijnen, hulpmiddelen zoals steunzolen of een kunstgebit, een dieet op medisch voorschrift of extra gezinshulp via de belasting worden afgetrokken. Het creëren van een nieuwe fiscale regeling voor kosten die samenhangen met een chronisch ziekte acht ik dan ook niet aan de orde.
Het bericht dat in 2011 ruim vier miljoen huizenbezitters 200 miljoen euro te veel aan onroerendezaakbelasting (OZB) betalen |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeente nept huiseigenaren»?1
Ja.
Deelt u de mening van Vereniging Eigen Huis (VEH) dat eigenwoningbezitters, eigenaren van bedrijfspanden en woningcorporaties in 2011 een geschatte 200 miljoen euro teveel aan OZB betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Deze € 200 miljoen is een cumulatie van effecten op basis van de macronorm over de jaren 2008 tot en met 2011. Er is geen sprake van het «teveel betalen aan OZB» zoals u stelt, maar van normale stijgingen van de lokale lasten. In dit kader is interessant dat het Centrum voor onderzoek lokale overheden (Coelo) van de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van RTL-nieuws heeft becijferd dat de gemeenten in 2011 fors bezuinigen op de uitgaven. Het gaat omgerekend om gemiddeld € 258 per inwoner. De invulling van hun ombuigingstaakstelling leidt maar in beperkte mate tot een stijging van de OZB-inkomsten, namelijk € 2,70 per inwoner op basis van begrotingscijfers.2
Is het waar dat de cijfers die de VEH gepubliceerd heeft niet gecorrigeerd zijn voor inflatie? Zo ja, is het mogelijk dat hierdoor een vertekend beeld ontstaat van lastenverhoging, terwijl in werkelijkheid de lokale lasten dalen?
De cijfers van de VEH zijn niet gecorrigeerd voor inflatie. Als in het voorjaar van alle gemeenten gegevens beschikbaar zijn, de gegevens meer definitief zijn en meer inzicht bestaat in de inflatie zal een beter beeld ontstaan van de lastenstijging in reële termen.
Hoe wordt de inflatie berekend door gemeenten? Welke definitie en welke verdeelsleutel worden hiervoor gehanteerd en zijn deze vastgelegd in de macronormering van de OZB?
In de circulaires gemeentefonds informeert het Rijk de gemeenten over inflatie. Zij zijn echter vrij eigen veronderstellingen over de verwachte inflatie te hanteren. In de macronorm OZB wordt voor wat betreft het inflatiecijfer ieder jaar uitgegaan van het inflatiepercentage (prijsontwikkeling Nationale Bestedingen) zoals geraamd in het Centraal Economisch Plan (jaar t-1).
Klopt het dat bijvoorbeeld een gemeente als Groningen de jaarlijkse inflatie van bijvoorbeeld 2% slechts voor 20% laat meewegen in de verdeelsleutel en de stijging van de kosten van de gemeente (personeelskosten e.d.) van bijvoorbeeld 5% voor 80%, waardoor een tariefstijging van 4,4% mogelijk is in plaats van 2%? Bij hoeveel andere gemeenten wordt zo gerekend?
Het vaststellen van het OZB-tarief is een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad. Dat geldt ook in het specifieke geval van de gemeente Groningen. Op welke wijze het OZB-tarief wordt berekend is aan de gemeenten zelf.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke maatregelen worden genomen om de samenhang van de OZB met het lokale voorzieningsniveau transparant te maken?
Bij het opstellen van de begroting geeft de gemeente aan welke uitgaven zij het komende jaar verwacht en welke inkomsten daar bij passen. De hoogte van de tarieven en de opbrengst van de OZB is in de gemeenteraad onderwerp van debat. Omdat dit een zeer zichtbare belasting is wordt over het algemeen goed gediscussieerd over deze belasting in de gemeenteraad en een afgewogen beslissing genomen over het tarief.
Klopt het dat in de macronormering van de OZB standaard uitgegaan wordt van 2% economische groei? Is uitgaan van een standaard groeipercentage van 2% niet te hoog? Zo ja, waarom wordt hier dan aan vastgehouden? Zo nee, waarom niet?
Bij invoering van de macronorm hebben het Rijk en de gemeenten de bestuurlijke afspraak gemaakt dat het cijfer voor economische groei in de macronorm OZB (de reële trendmatige groei van het BBP) wordt vastgesteld voor de duur van de kabinetsperiode. In de macronorm voor de jaren 2008 tot en met 2010 is zodoende uitgegaan van een economische groei van 2%. Onder het huidige kabinet gaat de macronorm 2011 conform de meest recente raming van het CPB uit van een economische groei van 1,75%.
Is in tijden dat de economische groei boven de 2% lag ook vastgehouden aan de norm van 2%? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voor welke jaren gold dit dan?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u het eens met de VEH dat de macronormering van de OZB zichzelf heeft gediskwalificeerd, omdat er standaard uitgegaan wordt van 2% economische groei per jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, zoals ik hiervoor heb aangegeven deel ik deze opvatting niet. Wel beraad ik mij voor de komende kabinetsperiode op het al dan niet continueren van de bestaande macronorm of het overgaan op een alternatief. In de afwegingen bij de besluitvorming van het kabinet daarover zullen de systematiek en indexering nog aan de orde komen.
Kunt u zich voorstellen dat de burgers het als onrechtvaardig ervaren dat de OZB hoger wordt, terwijl de waarde van hun onderpand daalt?
Zoals ik eerder aangaf bij het antwoord op vraag 6, is de tariefstelling van de OZB onderwerp van debat in de gemeenteraad. Indien een gemeente bij een dalende waarde van de onroerende zaak een gelijkblijvende opbrengst nodig acht voor het te voeren beleid, dan kan men er toe besluiten het tarief van de OZB te verhogen. Per saldo levert dit de burger dan geen lastenverzwaring op. Het is uiteindelijk aan de gemeente om te besluiten welke inkomsten nodig zijn om de verwachte uitgaven te kunnen dekken.
Bent u bereid om de macronorm OZB aan te passen om dit gevoel van onrechtvaardigheid weg te nemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals is toegezegd tijdens het debat over de regeringsverklaring, zal dit kabinet een besluit nemen over de toekomst van de macronormering van de OZB. Ik zal de besluitvorming daartoe voorbereiden. In de afweging kunnen ook alternatieven aan bod komen. In een komend Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen zal ik het onderwerp agenderen. Deze overleggen van BZK en FIN met VNG en IPO vinden halfjaarlijks plaats, namelijk in het voor- en najaar. Over de uitkomst van de besluitvorming informeer ik de Tweede Kamer per brief.
Het gat met betrekking tot BTW-berekening bij zelfstandigen die onderwijs verzorgen |
|
Manja Smits (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat er een gat zit in de procedures met betrekking tot de BTW-berekening voor zelfstandigen die onderwijs verzorgen, doordat deze zelfstandigen slechts geen BTW in rekening mogen brengen als ze staan ingeschreven bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (CRKBO) en als onderaannemer werken voor een onderwijsinstelling en tegelijkertijd het hoge BTW-tarief moeten rekenen als ze direct voor een klant werken, terwijl ze wettelijk gezien slechts één BTW-tarief voor al hun klanten in rekening mogen brengen?1 Zo nee, waarom niet?
De vóór 1 juli jl. bestaande Nederlandse BTW-vrijstelling voor beroepsonderwijs was naar de mening van de Europese Commissie niet in overeenstemming met de BTW-Richtlijn. De Europese Commissie heeft daarom een inbreukprocedure tegen Nederland geopend. In verband daarmee is de nationale wetgeving op dit punt aangepast.
De BTW-Richtlijn kent een vrijstelling van BTW voor onderwijs door «publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken lidstaten als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend».
Voor een groot deel van het beroepsonderwijs in Nederland bestond geen erkenningsregeling. Dit zou tot gevolg hebben dat dit deel van het beroepsonderwijs voortaan met BTW belast moest worden. Daarom is in overleg met de onderwijswereld een register ingesteld.
Aanbieders van beroepsonderwijs kunnen zich aanmelden bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (RKBO) en na het doorlopen van een audit kunnen zij – bij voldoende resultaat – worden ingeschreven in het RKBO.
Voor beroepsonderwijs dat door zelfstandigen wordt verstrekt via een onderwijsinstelling geldt een lichtere audit. Die mogelijkheid is speciaal gecreëerd om de kosten te beperken voor die groep zzp’ers die alleen via een onderwijsinstelling hun beroepsonderwijs verstrekken. Indien een zelfstandige echter (tevens) direct, dus zonder tussenkomst van een instelling, beroepsonderwijs verstrekt, kan geen gebruik worden gemaakt van de lichtere audit. Voor deze laatste categorie zzp’ers is bepaald dat er een andere audit nodig is om de kwaliteit van het door hen rechtstreeks aan studenten/cursisten te verstrekken beroepsonderwijs te toetsen en te garanderen. Toepassing van de normale audit brengt hier tevens met zich dat iedereen die rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt voor de audit op dezelfde wijze wordt behandeld.
Bij de in de vraag geschetste casus moet de zelfstandige dus de normale audit doorlopen, aangezien hij zowel via een onderwijsinstelling als rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt. Voor hem geldt de lichtere procedure niet. Indien de zelfstandige de normale audit met goed resultaat afsluit en wordt opgenomen in het register, is al het beroepsonderwijs dat deze zelfstandige verstrekt vrijgesteld van BTW. Anders dan in de onderhands verstrekte e-mail is aangegeven, is het dus wel mogelijk dat de zelfstandige voor het onderwijs dat hij rechtstreeks verstrekt onder de BTW-vrijstelling valt.
Er is dus geen sprake van een gat in de procedures, maar van een beoogd verschil in behandeling bij de audit van het erkenningregister, waarbij zelfstandigen in procedureel opzicht zoveel als mogelijk worden ontzien.
Is het waar dat de oplossingen voor Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp’ers) om dit gat te omzeilen, zoals het inschrijven als instelling, of het oprichten van meerdere ondernemingen, duur en omslachtig zijn vanwege extra hoge kosten en/of extra lasten zoals verzwaarde accountantscontrole? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit gat te dichten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 naar voren is gekomen, is het niet nodig om meerdere ondernemingen op te richten om al het beroepsonderwijs dat zelfstandigen verstrekken vrij te stellen van BTW. Het enig onderscheid is dat zelfstandigen die rechtstreeks onderwijs aan hun afnemers aanbieden, geen gebruik kunnen maken van de verlichte procedure voor zelfstandigen die alleen beroepsonderwijs via een instelling aanbieden.
Gedwongen ontslagen bij de Belastingdienst |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mes gaat in Belastingdienst»?1
Ja.
Is het waar dat de directeur-generaal van de Belastingdienst via een interne boodschap de vrees voor gedwongen ontslagen heeft uitgesproken? Zo ja, in hoeverre is die vrees gerechtvaardigd? Zo nee, wat was de boodschap dan wel?
De directeur-generaal Belastingdienst heeft zijn medewerkers via een intern interview op de hoogte gebracht van de bezuinigingstaakstellingen waarvoor de Belastingdienst staat. De taakstellingen uit de vorige kabinetsperiode bedragen ca € 270 mln. structureel, terwijl uit het Regeerakkoord een aanvullende taakstelling van ongeveer € 125 mln. structureel in 2015 voortvloeit. In totaal gaat het om een bedrag van ca € 400 mln. structureel in 2015. Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over de precieze invulling van de taakstelling. Wel heeft de directeur-generaal in het interview aangegeven dat het onvermijdelijk is dat de formatie moet inkrimpen. De reden hiervoor is dat het grootste deel van het budget wordt besteed aan personele kosten.
Binnen de Belastingdienst wordt op dit moment uitgewerkt welke maatregelen nodig zijn om de taakstellingen in te vullen. Daarbij wordt ook gekeken naar de doelstellingen die de Belastingdienst zich voor de komende jaren stelt. Dit maakt het mogelijk expliciete keuzes te maken op welke wijze de taakstellingen doorwerken in het takenpakket van de Belastingdienst. Een onafhankelijk onderzoek naar de consequenties van de taakstellingen voor de taakuitoefening van de Belastingdienst is dan ook niet aan de orde.
Nadat er meer duidelijkheid is over de invulling van de taakstellingen bij de Belastingdienst zal ik uw Kamer daarover informeren. Overigens is de natuurlijke mobiliteit van medewerkers van de Belastingdienst naar de huidige stand bijzonder laag. Sowieso staat dan ook al wel vast dat moet worden ingezet op het verder stimuleren van hun mobiliteit. Daarbij is het streven zoveel mogelijk binnen fase 2 van het sociaal flankerend beleid te blijven, dit om de volgende fase – gedwongen mobiliteit – te voorkomen.
Kunt u de Kamer informeren over de omvang van het aantal gedwongen ontslagen, het sociaal plan, de kosten ervan en de pogingen die worden ondernomen om overtollige medewerkers elders in de rijksdienst aan het werk te helpen ?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extern personeel werkt er bij de Belastingdienst en voor welk bedrag? Kan daarmee de taakstelling niet worden opgevangen?
Bij de invulling van de taakstellingen worden alle mogelijkheden in kaart gebracht. Niet alleen wordt gekeken naar efficiënter te werken, ook worden vereenvoudigingen van wet- en regelgeving geïnventariseerd en blijft de Belastingdienst kritisch kijken naar de noodzaak van externe inhuur.
De Belastingdienst huurde in 2008 voor ca. € 320 mln aan extern personeel in. Het betrof ca. 2 900 fte uitzendkrachten en ca. 700 fte ander extern personeel. In 2009 ging het om ca. € 270 mln (ca. 2 700 fte uitzendkrachten en ca. 550 fte ander extern personeel). Naar verwachting zullen de uitgaven voor de inhuur van extern personeel voor 2010 ca. € 170 mln bedragen (ca. 2 100 fte uitzendkrachten en 300 fte ander extern personeel).
Een efficiënte bedrijfsvoering brengt met zich mee dat ook in de toekomst in voorkomende gevallen van externe inhuur gebruik zal worden gemaakt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de inzet van uitzendkrachten in de flexibele schil van de Belastingtelefoon, waarmee effectief kan worden ingespeeld op fluctuaties in het aanbod van telefonische vragen. In de praktijk zal het ook incidenteel blijven voorkomen dat door middel van externe inhuur moet worden voorzien in een tijdelijke behoefte aan specifieke expertise.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te doen plaatsvinden naar de vraag of de belastinginning op hetzelfde niveau kan blijven na realisatie van de opgelegde taakstelling, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer?
Zie antwoord vraag 2.
De constructies waarbij bedrijven zoals Google via Nederland massaal belasting ontwijken |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u de techniek1 waarbij inkomsten van bedrijven zoals Google naar Ierland en vervolgens via Nederland naar Bermuda gaan? Sinds wanneer bent u van deze constructie op de hoogte?
Allereerst wil ik opmerken dat het vanwege de geheimhoudingsplicht niet mogelijk is om in te gaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In antwoord op de vragen zal ik daarom meer in algemene zin aangeven waarom Nederlandse vennootschappen een rol spelen in de concernstructuur van internationaal opererende ondernemingen. Dit heeft te maken met het feit dat Nederland om verschillende redenen fungeert als knooppunt in het financiële verkeer. Mijn ambtsvoorganger is uitgebreid ingegaan op dit aspect in de brief van 26 oktober 2009 (DB 2009/624M).
Het Nederlandse belastingstelsel loopt internationaal gezien in de pas. De vennootschapsbelasting heeft een tarief van 25,5% voor winst die is behaald in Nederland. Dit ligt rond het Europese gemiddelde. Ook bevat het Nederlandse belastingstelsel, net als dat van andere landen, een aantal elementen waarmee internationale dubbele belastingheffing wordt voorkomen. In ons geval zijn dat de deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide netwerk van belastingverdragen en de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen. Dit zijn belangrijke pijlers van ons vestigingsklimaat.
Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Dit maakt het aantrekkelijk om zaken te doen in en vanuit Nederland. Die zekerheid kan alleen worden verkregen als een onderneming een reële aanwezigheid in Nederland heeft. De Nederlandse belastingdienst geeft zekerheid vooraf over de vraag of de beloning voor de desbetreffende activiteiten in Nederland zakelijk is. De kaders hiervoor zijn onder andere vastgesteld in de besluiten van 11 augustus 2004, nr. DGB2004/1338M, 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/124M en 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/126M. Van geval tot geval vindt er een beoordeling plaats. Er is geen beleid met een vast percentage van 0,2%.
Door deze goede fiscale infrastructuur en het hoge niveau van de financiële en juridische dienstverlening is Nederland een knooppunt in het financiële verkeer. Naast belastingopbrengsten zorgt dit voor werkgelegenheid, onder andere in de financiële en juridische dienstverlening. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals.3
Het brengt tegelijkertijd risico’s met zich mee. Op bepaalde onderdelen kan deze opstelling ten aanzien van grensoverschrijdende transacties als neveneffect hebben dat Nederland wordt opgenomen in (ontgaans)constructies van buitenlandse bedrijven. Het staat het desbetreffende buitenland uiteraard vrij om – net als Nederland doet – via de uitvoering of via antimisbruikwetgeving op te treden tegen ongewenste ontgaansconstructies. Bovendien loopt Nederland niet weg voor zijn verantwoordelijkheden op dit punt. Zo verlangt Nederland eenzijdig van financiële dienstverleningslichamen dat sprake is van reële aanwezigheid in Nederland en dat reële commerciële risico's worden gelopen met betrekking tot de door het lichaam uitgeoefende functies. Voorts worden in de nieuwe bilateraal te sluiten belastingverdragen in toenemende mate maatregelen opgenomen die misbruik van deze verdragen voorkomen.
Ook doet Nederland volop mee aan internationale informatie-uitwisseling en fraudebestrijding. Bovendien heeft Nederland moderne integriteittoezichtwetgeving, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (WWFT) en de Wet Toezicht Trustkantoren (WTT).
Kunt u deze constructie uitgebreid toelichten? Hoe werkt dit? Van welke wetten en internationale verdragen wordt hier gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het effectieve percentage winstbelasting dat bedrijven in het buitenland moeten betalen door de in deze vragen genoemde constructie verlaagd wordt tot 2,4 procent? Vindt u dit percentage belasting een eerlijk aandeel vergeleken met wat bedrijven anders hadden moeten betalen als ze geen gebruik van constructies gemaakt hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Nederlandse Belastingdienst een speciale afspraak gemaakt heeft met een aantal bedrijven waarbij is afgesproken dat Nederland over 0,2% van de geldstroom die via Nederland loopt vennootschapsbelasting int?2 Hoe is deze afspraak wettelijk geregeld? Kunt u deze regeling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levert het via Nederland doorsluizen van royalty's de Belastingdienst in totaal op? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verantwoord dat bedrijven op grote schaal belastingconstructies opzetten met het doel om miljarden aan belasting te ontwijken terwijl overheden de broekriem moeten aanhalen?
Bedrijven dienen zich natuurlijk te houden aan de wetten en regels in de diverse landen waar zij actief zijn. De landen hebben de mogelijkheid hun belastinggrondslag te beschermen met flankerende antimisbruik maatregelen, zij zullen daarbij waarschijnlijk een afweging maken tussen grondslagbescherming enerzijds en een aantrekkelijk vestigingsklimaat anderzijds. De Verenigde Staten hebben hun eigen afweging gemaakt op dit punt en ze hebben niet aan Nederland gevraagd om zijn regelgeving aan te passen. Om een dergelijke afweging goed te kunnen maken is van belang dat landen transparant zijn over hun regelgeving en dat landen effectief samenwerken bijvoorbeeld op het gebied van informatie uitwisseling. Nederland maakt in de belastingverdragen afspraken over informatie uitwisseling, maar ook over gerechtigdheid tot verdragsvoordelen. Zo is in het belastingverdrag met de Verenigde Staten een zogenaamde «limitation on benefits» bepaling opgenomen om te voorkomen dat fiscale constructies zonder reële activiteiten van de verdragsvoordelen kunnen profiteren. Daarnaast is Nederland de laatste jaren ook actief geweest om, in lijn met internationale initiatieven zoals die van de OESO, afspraken te maken inzake informatie uitwisseling met (voormalige) belastingparadijzen. Nederland heeft ook een afspraak gemaakt (Tax Information Exchange Agreement) om informatie uit te wisselen met bijvoorbeeld Bermuda4. Tenslotte kan worden opgemerkt dat Nederland een actieve rol speelt in diverse internationale fora die een effectieve samenwerking tussen landen op fiscaal terrein moeten bevorderen zoals het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information.
Is het waar dat de Verenigde Staten in het algemeen hebben aangegeven dat zij belastingconstructies ongewenst vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten bij de Nederlandse regering aangegeven dat zij belastingconstructies die via Nederland lopen ongewenst vinden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten Nederland verzocht om wetten of verdragen te wijzigen om belastingconstructies tegen te gaan? Zo ja, wanneer? En welke wetten of verdragen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u stappen ondernemen om in het bijzonder de in deze vragen genoemde constructies tegen te gaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere stappen gaat u ondernemen om internationale belastingconstructies tegen te gaan nu er steeds wildere feiten bekend worden?
Zie antwoord vraag 6.
Over het artikel 'Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld»1
Ja. Het artikel in Elsevier «Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld» is gebaseerd op een publicatie van de OESO van 13 oktober 2010. In die publicatie geeft de OESO een overzicht van de milieugerelateerde belastingen in de verschillende landen, zulks op basis van de gegevens uit 2008. Inmiddels is gebleken dat in de oorspronkelijke publicatie van 13 oktober 2010 een fout is geslopen. In de autobelastingen blijkt een dubbeltelling te zitten. Hierdoor is Nederland ten onrechte op de eerste plaats gezet als land waarin de hoogste milieubelastingen van toepassing zouden zijn. Inmiddels heeft de OESO dit gecorrigeerd en is in de betreffende publicatie de correcte grafiek geplaatst. Deze grafiek met daarin de correcte Nederlandse cijfers is hierna opgenomen.2
Uit deze grafiek blijkt dat Nederland – als voorheen – de tweede plaats inneemt wat betreft de opbrengsten van de milieugerelateerde belastingen in relatie tot het bruto binnenlands product. Uit de grafiek komt naar voren dat, als gekeken wordt naar het deel van de staafkolom dat betrekking heeft op de energiebelastingen en de accijnzen (het onderste deel van de kolom), Nederland niet astronomisch hoog «scoort» in vergelijking met de andere landen. Zeven in de grafiek genoemde landen scoren hoger dan Nederland en zo’n negen landen hebben qua opbrengst vergelijkbare energiebelastingen en accijnzen. Nederland scoort hoger dan gemiddeld als het gaat om de autobelastingen, te weten de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM), de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de belasting zware motorrijtuigen (het eurovignet). Nederland voert de ranglijst aan waar het betreft de «overige milieubelastingen». Onder de overige milieubelastingen zoals weergegeven voor Nederland vallen ook een groot aantal heffingen en belastingen van lagere overheden, zoals de afvalstoffenheffing of het rioolrecht. Andere landen zullen dergelijke heffingen ook kennen, maar dan geïncorporeerd in andere heffingen zoals een ingezetenenheffing. In dat geval komen de milieugerelateerde heffingen van die andere landen niet tot uitdrukking in de vergelijking en geeft de grafiek op dit punt een enigszins vertekend beeld.
Vindt u, met het oog op de economische crisis, dat de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven door deze astronomische milieubelastingen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Bij de vormgeving van de Nederlandse milieubelastingen is rekening gehouden met de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Zo liggen de grootverbruikers-tarieven in de energiebelasting op of rond het door de EU verplichte minimum. De inkomsten uit de energiebelasting zijn in het verleden gebruikt om de loon/inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting te verlagen en daarmee de arbeidskosten voor bedrijven te verminderen en meer investeringruimte te genereren. De concurrentiepositie voor het Nederlandse bedrijfsleven wordt niet zozeer bepaald door de hoogte van de milieugerelateerde belastingen, maar door de totale hoogte van alle belastingen tezamen en de aan de belastingen gekoppelde administratieve lastendruk. Nederland scoort op dat punt goed in vergelijking met andere landen. Dit blijkt ondermeer uit het rapport van de Wereldbank en PriceWaterhouseCoopers «Paying Taxes 2011», waarin belastingdruk en -systemen van 183 landen met elkaar worden vergeleken. Het rapport plaatst Nederland in Europa op de 7e en in de wereld op de 27e plaats als het gaat om «ease of paying taxes». Van belang in dezen is dat de beoordeling plaatsvindt op basis van drie variabelen, te weten (1) effectief belastingtarief, (2) «time to comply» en (3) de aantal betalingsmomenten. Ook KPMG bericht in 2010 dat Nederland steeds aantrekkelijker wordt voor buitenlandse bedrijven die zich in Europa willen vestigen. Dat blijkt uit onderzoek dat KPMG iedere twee jaar verricht naar de bedrijfskosten in de Verenigde Staten, Japan, Australië, Canada, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Duitsland, Nederland en Mexico. Van de onderzochte landen in Europa is Nederland qua bedrijfskosten (inclusief fiscale druk) het goedkoopst als vestigingsplaats voor buitenlandse ondernemingen. En ook Japan en de Verenigde Staten moeten Nederland voor laten gaan. KPMG betrekt belastingdruk expliciet in haar berekening middels de «total tax index»:
bron: http://www.competitivealternatives.com/languages/release_nl.pdf
Daarnaast moet niet uit het oog worden verloren dat de concurrentiepositie niet alleen wordt bepaald door de fiscaliteit maar ook door elementen als ligging, bereikbaarheid, opleiding etc. Op deze punten scoort Nederland goed. Denemarken en Nederland scoren beide hoog wat betreft de milieugerelateerde belastingen, maar het zijn beide landen die het qua economie op dit moment niet slecht doen.
Tot slot is vermeldenswaard dat in het recent door de Tweede Kamer aanvaarde Belastingplan 2011 een aantal maatregelen is opgenomen die er toe strekken de eerder getroffen «crisismaatregelen» te verlengen dan wel structureel te maken. Deze maatregelen hebben betrekking op (onder andere) de WBSO ter bevordering van innovatie, de vennootschapsbelasting, de willekeurige afschrijving en de mogelijkheid om in de BTW per kwartaal aangifte te doen in plaats van per maand. Daarnaast zijn nog een aantal maatregelen getroffen om de bouw te stimuleren. Al deze maatregelen strekken er toe de belastingdruk te verlagen dan wel de liquiditeits- en financieringspositie van bedrijven te verbeteren.
Bent u ook van mening dat de milieubelastingendruk meer in lijn moet worden gebracht met die van omliggende landen (België, Duitsland, Frankrijk rond de 2%) om op die manier het bedrijfsleven te ontzien? Zo nee, waarom niet?
Zoals al is aangegeven bij vraag 1 lopen de Nederlandse energiebelastingen en accijnzen nauwelijks uit de pas met die van bijvoorbeeld Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Italië, Zweden, Finland en Portugal. Bovendien, zoals ook al aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de totale belastingdruk belangrijker dan alleen de druk van de milieubelastingen.
Vindt u ook dat de Nederlandse belastingbetaler niet moet worden opgezadeld met torenhoge milieubelastingen, die voor een groot deel gebaseerd zijn op de «Fabeltjeskrantgedachte» dat de mens verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
De opbrengst van de van Rijkswege geheven milieugerelateerde belastingen vloeit naar de algemene middelen en wordt gebruikt voor de financiering van alle overheidsuitgaven. Verlaging van de milieubelastingen zou moeten leiden tot verhoging van andere belastingen. Daarbij is relevant dat ander onderzoek van de OESO3 heeft aangetoond dat milieubelastingen en andere indirecte belastingen de economische groei minder belemmeren dan de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. Verhoging van andere belastingen zou dus kunnen leiden tot minder economische groei.
Bent u ook van mening dat de onder druk staande binnenlandse bestedingen er niet bij gebaat zijn als Nederlanders hun zuur verdiende geld zo in de bodemloze klimaatput moeten storten? Zo nee,waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.