Het bestaan van een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft?1
Ja.
Klopt het dat in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) 180.000 mensen staan, die volgens de Belastingdienst extra aandacht behoeven?
In de onderstaande tabel treft u de aantallen aan voor en na de schoning op 27 februari 2020.
Vóór schoning
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
De registratie in FSV betekent niet per definitie dat er volgens de Belastingdienst extra aandacht nodig is. In het meegestuurde rapport van KPMG is aangegeven hoe de informatie uit FSV is gebruikt.
Klopt het dat deze zwarte lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de Kamer?
Zoals toegelicht in het rapport van KPMG welke als bijlage bij de brief is meegezonden, is FSV een applicatie waarin de Belastingdienst onder meer risicosignalen registreert. Het bestaan van een administratie met signalen is niet expliciet gedeeld met uw Kamer. Zoals eerder aangegeven had de Belastingdienst de applicatie eerder moeten uitschakelen of aan moeten passen omdat deze niet aan de eisen uit de AVG voldeed.
Kunt u uitsluiten dat er nog veel meer geheimgehouden wordt voor de Kamer? Wat wordt er nog meer geheimgehouden voor de Tweede Kamer?
Ons streven is om uw Kamer tijdig, transparant en zo volledig als mogelijk te informeren. Tegelijkertijd kunnen wij niet uitsluiten dat er in de toekomst nog zaken naar boven zullen komen. Als daar aanleiding toe is zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Klopt het dat de aantekeningen in FSV rijp en groen waren, variërend van veroordelingen door een rechter tot vage verdachtmakingen?
In de als bijlage meegezonden rapport van KPMG is het gebruik van FSV door de Belastingdienst beschreven.
Klopt het dat de lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de burgers?
De Belastingdienst heeft circa 900 applicaties die worden gebruikt bij de uitvoering van zijn taken. Zoals uitgelegd in de begeleidende brief is FSV een applicatie die wordt gebruikt in de toezichtsprocessen om onder andere signalen in te registeren die kunnen duiden op mogelijk fraude of niet compliant gedrag. Dit is niet actief bekend gemaakt. Dat is iets anders dan geheimgehouden voor burgers.
Klopt het dus ook dat niemand zich heeft kunnen verweren tegen de plaatsing op deze lijst?
Een natuurlijk persoon of rechtspersoon die als gevolg van een mogelijk fraudesignaal in FSV wordt geregistreerd, kan tegen de registratie (feitelijke handeling) geen bezwaar aantekenen of in beroep gaan. Verweer is wel mogelijk op basis van vervolghandelingen. Zo kan een natuurlijk persoon de rechten uit de AVG gebruiken, zoals het recht op inzage of rectificatie van de persoonsgegevens. Ook kan iemand opkomen tegen een eventuele gecorrigeerde aangifte of de aangepaste toeslag. Daarbij kunnen de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen als bezwaar en beroep worden ingezet.
Op welke manier kunnen zij alsnog bezwaar maken?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Op welke manier gaat u inzage geven in de 180.000 mensen op de zwarte lijst in hun eigen dossier?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Op welke manier kunnen zij hun gegevens corrigeren of laten verwijderen?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Hoeveel mensen van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-zaak en de naar schatting 9.000 andere toeslaggedupeerden hebben ook last gehad van deze zwarte lijst?
Het betrokken zijn in een onderzoek dat is uitgevoerd door het Combiteam Aanpak Facilitators (verder: Combiteam) betekende niet automatisch een aantekening in FSV. Het kan wel voorgekomen zijn dat een burger zowel betrokken is geweest in een CAF zaak, als in een onderzoek van het fraudeteam en om die reden in FSV geregistreerd was. Uit een controle op de backup van FSV van voor de schoning in februari 2020 blijkt dat van de 310 betrokkenen in de CAF-11 zaak 52 personen opgenomen zijn (geweest) in FSV.
Van de 9402 betrokkenen in overige CAF zaken zijn 2284 personen opgenomen (geweest) in FSV.
Er is sprake van overlap tussen betrokkenen in CAF-11 zaken en overige CAF-zaken wanneer personen in beide groepen voorkomen.
Op basis van welke overwegingen is op 27 februari gestopt met het gebruiken van de zwarte lijst? Was dit een politieke beslissing, genomen door u?
Zie voor deze overwegingen de tijdlijn die wij met uw Kamer gedeeld hebben als bijlage van onze brief van 28 april2. Het feit dat er gerede twijfels waren bij het naleven van de AVG in het proces van het verwerken van risicosignalen, heeft ons doen besluiten de applicatie die gebruikt wordt voor onder andere het registreren van die risicosignalen, te stoppen.
Klopt het dat alle voorgaande staatssecretarissen op de hoogte zijn geweest van de zwarte lijst, maar deze voor de Kamer verzwegen hebben?
Nee dit klopt niet. De voorgaanden staatssecretarissen zijn, voor zover wij kunnen na kan gaan, niet op de hoogte geweest van de FSV applicatie.
Wat vindt u van deze ontluisterende gang van zaken? Welke conclusies trekt u hieruit?
Wij zijn geschrokken van de bevindingen van KPMG bij FSV en ten aanzien van de naleving van de AVG bij een aantal andere applicaties en verwerkingsprocessen binnen de Belastingdienst. Deze uitkomsten over FSV liegen er niet om en bevestigen dat het besluit om FSV uit te schakelen een juist besluit is geweest. In de begeleidende brief gaan we hier verder op in.
Bent u bekend met het bericht «KNLTB in beroep tegen uitspraak AP» en «Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens»?1 en2
Ja.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Zo nee, waarop baseert u die vaststelling?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die voor de gehele EU bindend is, dus ook voor de (sport)verenigingen in Nederland. Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht. De verwerkingsgrondslag «Gerechtvaardigd belang» volgt uit artikel 6 AVG. Ik kan niet treden in de interpretatie van deze grondslag uit de AVG. Wel wijs ik op de nadere duiding in de guideline van de European Data board, uitleg van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en jurisprudentie alsmede op een recente normuitleg van de AP over het gerechtvaardigd belang die te vinden is op haar website. 3
Bent u zich ervan bewust dat er binnen de sportsector onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij u aangekaart? Welke stappen zijn genomen om de sport hierin te ondersteunen? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangekaart? Welke stappen heeft de AP genomen om de sport hierin te ondersteunen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Vertegenwoordigers uit de sportsector hebben dit bij mij en bij de AP aangekaart.
De AP heeft met vertegenwoordigers van de sportsector goede en constructieve gesprekken gevoerd ten aanzien van de KNLTB-zaak en óók met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector in bredere zin. Afgesproken is dat de sportsector aan de slag gaat met het opstellen van nieuwe richtsnoeren voor het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector, in lijn met de AVG zodat de sportsector weet wat mogelijk is en wat niet. De AP steunt dit en zal de sportsector bij het opstellen van de richtsnoeren van toelichting voorzien ten aanzien van de relevante aspecten van de AVG. In dat licht zal ook een volgend overleg plaatsvinden tussen de AP en de vertegenwoordigers van de sportsector.
Bent u zich ervan bewust dat de door de AP gehanteerde interpretatie van de AVG sporten in Nederland duurder maakt? Hoe interpreteren andere Europese toezichthouders de AVG op dit gebied? Wijkt de interpretatie van de AP af van de zienswijze van andere Europese Toezichthouders? Klopt het dat de Europese Commissie zich duidelijk heeft uitgesproken voor harmonisatie van AVG-regels in de verschillende lidstaten, onder meer omdat anders een ongelijk speelveld voor organisaties ontstaat?
Ik ben me er van bewust dat de uitspraak mogelijk consequenties kan hebben voor de inkomsten van verschillende sportbonden waaronder die van de KNLTB. Hoe groot de impact is, verschilt van bond tot bond evenals of de wegvallende inkomsten doorberekend worden in een hogere contributie.
Ik heb geen volledig beeld van hoe toezichthouders in andere lidstaten de AVG op dit gebied interpreteren. In dit verband wijs ik er op dat de interpretatie van de AVG regels voorbehouden is aan de nationale toezichthouder. Dit houdt in dat er in de praktijk verschillende interpretaties van de AVG regels kunnen zijn.
Hoewel de Europese Commissie inderdaad heeft aangegeven dat de harmonisatie van de AVG regels wenselijk is, kunnen verschillende feiten en omstandigheden een rol spelen in de uiteindelijke interpretatie van de regels. Zo beschikken we in Nederland over een unieke sportverenigingsinfrastructuur die de vergelijking met andere landen lastig maakt.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om, gezien de unieke maatschappelijke rol van (sport)verenigingen en de noodzaak om de sport betaalbaar en toegankelijk te houden, onder aanvoering van NOC*NSF gezocht moet worden naar uitzonderingsmogelijkheden, dan wel een specifieke richtlijn, zoals die ook voor andere sectoren gelden? Bent u bereid daarin het initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de orde om een specifieke uitzondering voor sport te maken. De AVG is een Europese verordening die rechtstreeks van toepassing is in Nederland en daarmee ook van toepassing is op (sport)verenigingen. Daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes bij de uitvoering van de AVG, zijn deze ingevuld in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Binnen de AVG zijn er diverse mogelijkheden
om persoonsgegevens voor verschillende doeleinden op een rechtmatige manier te verwerken. De sportsector gaat aan de slag met het opstellen van nieuwe richtsnoeren. Deze zullen halverwege 2020 gereed zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij de AP, dan wel andere organisaties, over de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) zijn ontvangen inzake mogelijke privacyschending? Acht u de opgelegde boete proportioneel gezien de omvang van de klachten en de verwarring binnen de sportsector over de interpretatie van de AVG?
De KNLTB geeft aan dat het om vijf klachten gaat. Omdat er nog een bezwaarprocedure tegen het besluit loopt en de KNLTB nog meer rechtsmiddelen kan inzetten, kan de AP geen nadere toelichting of aantallen geven.
Het aantal en de inhoud van de klachten en de media-aandacht hebben een rol gespeeld bij de overweging van de AP om een onderzoek te starten.
Het is aan de AP om een proportionele sanctie op te leggen, zij maakt hierin onafhankelijk haar eigen afweging. Daar kan ik niet in treden.
Deelt u de mening dat de AP, zoals vastgesteld in de Kamer (bij aangenomen motie) «zich zo hulpvaardig mogelijk moet opstellen en zich dus primair behoort te richten op voorlichting en hulp bij de interpretatie en uitvoering van de regelgeving»?3
Op basis van artikel 52, eerste lid, van de AVG treedt de AP als toezichthouder volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. In gevolge het tweede lid van dat artikel blijven de leden van de AP bij de uitvoering van die taken en uitoefening van die bevoegdheden vrij van al dan niet rechtstreekse externe invloed en vragen noch aanvaarden zij instructies van wie dan ook. Tegen die achtergrond onthoud ik mij van een oordeel over de wijze waarop de AP zich zou (hebben) dienen op te stellen.
Kunt u verklaren waarom de AP de mogelijkheid van de Alternatieve Interventie destijds (2018) niet heeft toegepast (conform beleidsregels klachtenprioritering AP), maar gekozen heeft voor een traject met een, voor een non-profit organisatie, zeer hoge boete van € 525.000,–? Kunt u verklaren waarom in het geval van de KNLTB geen enkele begeleiding en voorlichting heeft plaatsgevonden, maar er direct is overgegaan tot beboeting? Kunt u verklaren waarom de AP elk verzoek tot contact en hulp vanuit de KNLTB heeft geweigerd?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid.
Dit geldt ook voor de wijze van interveniëren. De AP legt in haar boetebesluit zelf uit waarom zij geen Alternatieve Interventie heeft toegepast.
Deelt u de mening dat hier ook sprake is van een publicitaire misser? Bent u op de hoogte van de procedurele fouten die zijn gemaakt door de AP tijdens het proces? Wat is de aard van deze fouten? Wat doet u om te voorkomen dat deze fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid. Tegen die achtergrond ga ik er vanuit dat zij een gedegen afweging heeft gemaakt in de procesgang.
De KNLTB heeft op 21 december 2018 bij de AP een klacht ingediend over uitlatingen van de voorzitter van de AP in televisieprogramma Nieuwsuur.
De AP heeft deze klacht gegrond verklaard. De AP heeft hierin onder andere erkend dat zij in haar uitlatingen tijdens dit programma op een aantal punten genuanceerder en zorgvuldiger had kunnen en moeten zijn.
Bent u van mening dat de KNLTB in dit proces onnodig en onbehoorlijk in diens imago is aangetast en recht heeft op enigerlei vorm van rehabilitatie? Zo ja, welke actie onderneemt u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Is de regeling van NOC*NSF voor ondersteuning van topsporters bij complexe juridische zaken hiervoor te gebruiken? Is deze faciliteit uit te breiden zodat ook sportbonden gebruik kunnen maken van ondersteuning?
Zoals uit mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 blijkt, treed ik niet in de beoordeling van het besluit van de AP. In het verlengde daarvan past het ook niet dat ik actie zou ondernemen. De KNLTB kan bij de AP om een schadevergoeding vragen of een procedure starten bij de rechter.
Aansluiting bij de ondersteuning voor topsporters ligt niet voor de hand. Deze faciliteit is ingericht voor natuurlijke personen en niet voor rechtspersonen en dient een ander doel.
Deelt u de zorg van NOC*NSF over de gevolgen van de interpretatie en handelwijze van de AP zoals toegepast ten aanzien van de KNLTB voor de sport in zijn totaliteit?
Met NOC*NSF ben ik van mening dat de sport toegankelijk moet zijn voor iedereen waarbij de contributies op aanvaardbare hoogte liggen en tegelijkertijd het voorzieningenpeil van de bonden en de steun aan haar verenigingen op voldoende niveau is. Ik vind het echter ook belangrijk dat de privacy van alle Nederlanders, inclusief de leden van sportbonden wordt gewaarborgd.
Heeft er tussen u en uw ministeries omtrent deze casus, dan wel de brede sportbelangen, afstemming plaatsgevonden en bent u bereid gezamenlijk naar een oplossing te zoeken?
Tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid is er overleg geweest omtrent deze casus en de samenhangende sportbelangen. Op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over eventuele oplossingen en ligt het in de rede de aangespannen procedure door de KNLTB te volgen.
Is het door middel van sectorale wetgeving mogelijk om in dergelijke gevallen van gegevensuitwisseling een uitzondering aan te brengen op de AVG? Bent u bereid dit te verkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe lang zal het traject duren tot de invoering?
Zie het antwoord op vraag 5.
De ‘Fraude Signalering Voorziening’ (FSV) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling FSV?
Wij zijn naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari) op 18 februari 2020 op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is en dat er een GEB was uitgevoerd.
Bent u bekend met het feit dat artikel 35, lid 2, van de AVG stelt: «Wanneer een functionaris voor gegevensbescherming is aangewezen, wint de verwerkingsverantwoordelijke bij het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling diens advies in.»?
Ja.
Wanneer is de functionaris voor gegevensbescherming (van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst) ingelicht over het uitvoeren van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
De functionaris voor gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën (FG) is op 20 februari 2020 door de privacyofficer van de Belastingdienst mondeling geïnformeerd over de GEB.
Wanneer heeft de functionaris voor gegevensbescherming de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (welke versie dan ook) ontvangen?
Op 20 februari 2020 is de GEB ter informatie aan de FG gestuurd. Op 26 februari 2020 is de GEB nogmaals aan de FG gestuurd en is hem formeel om advies gevraagd over de GEB, versie 1.2 van november 2019. Na ontvangst van het advies van de FG is door de Belastingdienst besloten om FSV uit te schakelen.
Bent u op de hoogte van artikel 36 van de AVG dat stelt: «Wanneer uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling krachtens artikel 35 blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien de verwerkingsverantwoordelijke geen maatregelen neemt om het risico te beperken, raadpleegt de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaand aan de verwerking de toezichthoudende autoriteit.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie: «In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de huidige opzet van FSV geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG. Ten aanzien van elk van de 10 in dit artikel genoemde beginselen zijn een of meer bevindingen gedaan en afgeleid daarvan zijn er privacy risico's gesignaleerd.»? En deelt u de mening dat er een hoog risico is?
De conclusie is getrokken op basis van een GEB op de applicatie, waarbij de verwerkingen zelf zijdelings geraakt zijn. De conclusie was voor de Belastingdienst voldoende om de applicatie FSV uit te schakelen. De Belastingdienst heeft besloten de betrokken processen opnieuw te ontwerpen, inclusief de bijbehorende informatievoorziening.
Heeft de functionaris voor gegevensbescherming of iemand anders bij de Belastingdienst de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op de hoogte gesteld van de redelijk schokkende uitkomsten van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo ja, wie heeft dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is op 2 maart 2020 door de Belastingdienst geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de AP ooit op de hoogte gesteld van de uitkomst van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling, omdat er risico’s zijn? Zo ja, bij welke gegevensbeschermingseffectbeoordeling is dat gebeurd?
De AP moet om advies worden gevraagd als er sprake is van een verwerking met een hoog risico voor de privacy van de burger dat niet met passende maatregelen is weg te nemen. De Belastingdienst heeft op 2 maart 2020 de AP geïnformeerd over FSV omdat er een applicatie in gebruik was waarbij de mitigerende maatregelen onvoldoende geïmplementeerd waren. Inmiddels heeft de AP aangegeven dat er een onderzoek is gestart. Wij zullen u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien de Belastingdienst de AP niet op de hoogte gesteld heeft, wilt u dat dan per ommegaande doen en de Kamer op de hoogte houden van elke brief en elke besluit dat de AP neemt?
De AP is geïnformeerd op 2 maart 2020. De AP heeft inmiddels een onderzoek gestart naar de verwerking van persoonsgegevens in en om de applicatie FSV. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van brieven en besluiten van de AP in deze kwestie.
Indien de AP niet op de hoogte gesteld is van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling over FSV, wat heeft de Belastingdienst dan geleerd van eerdere affaires waarin de AP pas op de hoogte gesteld is van grote problemen met privacy na publiciteit en Kamervragen, zoals bij de affaire rondom de broedkamer en bij het bijhouden van de dubbele nationaliteit?
Zoals ook in de brief bij deze beantwoording aangegeven:. de problematiek rond FSV en projectcode 1043 en de gebeurtenissen rond de kinderopvangtoeslag, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Deelt u de mening dat de AP ondertussen niet serieus genomen wordt door de Belastingdienst als toezichthouder?
Nee, dit beeld deel ik niet. De Belastingdienst hecht veel waarde aan het oordeel van de AP.
Hoe zou u het vinden als een belastingplichtige zich opstelt ten opzichte van de Belastingdienst, zoals de Belastingdienst zich nu opstelt ten opzichte van de AP?
De Belastingdienst neemt de AP en burgers serieus. Ook de Belastingdienst moet zich aan de wet houden. We hebben helaas geconstateerd dat dat hier niet is gebeurd.
Hoeveel personen (rechtspersonen, natuurlijke personen) stonden op 1/1/2019 (voor het opschonen) geregistreerd in FSV?
Het is niet bekend hoeveel personen op 1 januari 2019 in FSV geregistreerd stonden. Ik kan u alleen de aantallen geven voor en na de schoning van 27 februari 2020.
Vóór schoning aantal unieke BSN
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning aantal unieke BSN
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Op welke wijze kunnen mensen inzage krijgen in hun registratie in FSV? Bent u bereid mensen hierover actief te informeren?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst fraudesignalen wel op een nette manier bijhoudt?
We hebben besloten om FSV niet meer te gebruiken. We gaan de processen voor het verwerken van signalen opnieuw ontwerpen, conform de vereisten uit de AVG en andere relevante wet- en regelgeving inclusief de bijbehorende applicatie(s).
Zijn de gegevens van de FSV, die kennelijk nu niet meer gebruikt wordt, in andere systemen overgenomen? Zo ja, in welke systemen en wordt in die systemen de AVG dan wel nageleefd?
Nee, de gegevens van FSV zijn niet overgenomen in andere systemen van de Belastingdienst en er is ook geen automatische koppeling die gegevens aan FSV levert of ontvangt uit FSV. Niet uit te sluiten is dat individuele medewerkers handmatig informatie uit FSV in andere systemen hebben gezet. Dit is niet te achterhalen.
Heeft u de Auditdienst Rijk en de Adviescommissie uitvoering toeslagen op de hoogte gesteld van het bestaan van FSV en de gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo nee, waarom niet en wilt u dat per ommegaande doen?
Naar aanleiding van vragen van de Adviescommissie uitvoering toeslagen en van de ADR is zowel aan de Adviescommissie als aan de ADR op verschillende momenten een aantal documenten verstrekt. In enkele daarvan komt FSV aan de orde. In deze documenten is onder meer te lezen dat FSV een applicatie is waarin signalen worden geregistreerd en worden voorbeelden van signalen gegeven. De GEB van FSV is begin maart jl. aan zowel AUT als de ADR gezonden. Eerder heb ik uw Kamer, in mijn antwoorden van 27 februari jl. (Kenmerk 2020D08166) meegedeeld in welke bronbestanden de ADR precies onderzoek doet. Het feit dat de FSV daarin niet genoemd wordt betekent dus niet dat AUT en ADR niet op de hoogte waren van FSV.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden? En kunt u nog voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 aan de Kamer meedelen of en wanneer de AP geïnformeerd is of geïnformeerd wordt over deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
Zoals aangegeven in onze brief van 19 maart 20201 hangen de schriftelijke vragen over FSV nauw samen met de in het Algemeen Overleg van 4 maart toegezegde brief over de FSV. Om die reden hebben we deze schriftelijke vragen gecombineerd met deze brief. Zoals eerder aangegeven heeft de Belastingdienst de AP op 2 maart 2020 geïnformeerd.
Het stakingsrecht van tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u begrip voor het feit dat tolken en vertalers staken, gelet op de ontstane commotie over alle plannen en aanstaande beleidswijzigingen en gelet op het feit dat de tarieven nog stammen uit respectievelijk 1981 en 1963?
Uit de gesprekken met de beroepsgroep en de huidige acties blijkt dat er zorgen zijn. Ik ken die zorgen en realiseer me dat de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten nog niet tot vertrouwen bij de gehele beroepsgroep heeft geleid. Het vernieuwen van de werkwijze voor tolk- en vertaaldiensten is echter noodzakelijk om de kwaliteit en integriteit beter te borgen en daarnaast de resterende onrechtmatigheid weg te werken, door alle tolk- en vertaaldiensten aan te besteden. De werking van de nieuwe systematiek zullen we nauwlettend gaan monitoren en verder bijstellen als dat nodig zou blijken. Dat doen we samen met de beroepsorganisaties. Zo waarborgen we een zorgvuldige aanpak en interactie met deze sector.
Bent u bekend met berichten die vanuit het Openbaar Ministerie naar stakende tolken en vertalers worden gestuurd om stakers erop te wijzen dat het niet nakomen van diensten een vorm van contractbreuk is, wat tot consequenties zou kunnen leiden?
Ja, het is mij bekend dat het Openbaar Ministerie aan tolken die een reeds geaccepteerde opdracht weigeren een bericht van die strekking stuurt.
Deelt u de mening dat dit door tolken en vertalers als een dreigbrief, of in ieder geval als een intimiderend schrijven, kan worden ervaren?
Het betreft feitelijke berichtgeving van het Openbaar Ministerie. Ik betreur het als deze berichtgeving anders is opgevat. Het staat tolken en vertalers als zzp-ers vrij om opdrachten niet aan te nemen. Het Openbaar Ministerie moet er echter wel vanuit kunnen gaan dat tolken/vertalers die een opdracht reeds hebben geaccepteerd, deze overeenkomst ook nakomen. Zo ik begrepen heb, is dit het enige wat het Openbaar Ministerie met de desbetreffende berichtgeving duidelijk heeft willen maken.
Wat vindt u van die berichten richting tolken en vertalers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze harde taal zich tot uw antwoord op eerdere vragen over deze stakingen waarin u schrijft dat de gevolgen beperkt zijn en dat in principe alle diensten gevuld worden?1
De berichtgeving van het Openbaar Ministerie betreft het niet nakomen van gemaakte afspraken. Dit neemt niet weg dat de gevolgen van de acties beperkt blijven.
Wat gaat u eraan doen om het stakingsrecht van de tolken en vertalers te waarborgen?
Tolken en vertalers zijn zelfstandig ondernemers en hebben altijd de mogelijkheid om een opdracht te weigeren op het moment dat zij een opdracht aangeboden krijgen. Dit heeft geen gevolgen voor de zakelijke relatie tussen partijen.
Deelt u de mening dat het gebruik maken van het stakingsrecht geen gevolgen mag hebben voor de zakelijke relatie tussen partijen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het VAO tolken en vertalers?
Ja.
Het bericht 'Tienduizenden Oeigoeren slachtoffer van dwangarbeid voor bekende merken’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden Oeigoeren slachtoffer van dwangarbeid voor bekende merken»?1
Ja.
Ziet u in het rapport «Uygurs for sale» bevestiging voor de wijze waarop de Chinese overheid de rechten van de Oeigoeren schendt? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten? Zo nee, waarom niet?
De conclusies die in het rapport van de Australian Strategic Policy Institute (ASPI) worden getrokken zijn zeer zorgwekkend. De mensenrechten van Oeigoeren en andere religieuze minderheden in China hebben de aandacht van dit kabinet. Vorig jaar hebben premier Rutte en wijzelf afzonderlijk onze zorgen overgebracht aan China. Ook heeft Nederland meegedaan aan twee side-events over Xinjiang in Geneve en New York, aan een gezamenlijke brief aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, en aan een gezamenlijke verklaring in de Derde Commissie van de AVVN. Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. De motie Van Helvert c.s. (32 735, nr. 281) over internationaal onderzoek naar dwangarbeid in Xinjiang wordt hierin meegenomen.
Bent u bereid te onderzoeken (al dan niet in samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven) of er mogelijk ook Nederlandse bedrijven zijn waar Oeigoeren tewerkgesteld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In het kader van het beleid gericht op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De richtlijnen vragen bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen en mogelijke risico’s in hun waardeketen – zoals mensenrechtenschendingen – te identificeren, deze risico’s te voorkomen of aan te pakken en hierover transparant te rapporteren. Dit geldt ook voor Nederlandse bedrijven die zakendoen in China. Het is de verantwoordelijkheid van deze bedrijven om in kaart te brengen of zij gelinkt zijn aan bedrijven waar Oeigoeren tewerkgesteld worden. Het kabinet doet hier geen onderzoek naar.
Voor 25 maart 2020 stond een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, RVO en andere stakeholders te organiseren kennissessie voor Nederlandse bedrijven over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China gepland. In verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om deze bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Wanneer de situatie het toelaat zal deze alsnog plaatsvinden. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren zullen hierbij expliciet aan de orde komen. Ook zullen de conclusies van het ASPI-rapport worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Bent u bereid in overleg te treden met uw Europese collega’s over de wijze waarop de Chinese overheid de Oeigoeren tewerkstelt in westerse bedrijven ten behoeve van een gezamenlijke reactie richting de Chinese overheid? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft er conform de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Bent u bereid het pleidooi van de onderzoekers om westerse bedrijven onbelemmerde toegang te geven tot de fabrieken te ondersteunen? Zo ja, welke middelen gaat u daartoe inzetten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich reeds in om betekenisvolle toegang voor VN-waarnemers te bewerkstelligen. Hier lijkt na een jaar voorzichtig beweging in te komen. Mocht een dergelijk bezoek daadwerkelijk plaatsvinden, dan zal dit kabinet er bij gelegenheid voor pleiten dat ook dwangarbeid onderwerp van aandacht is.
Bent u van mening dat de wijze waarop de Chinese overheid omgaat met Oeigoeren een krachtige internationale reactie vereist? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet spant zich in om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren voor het in VN-verband aankaarten van de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Dit doet het kabinet door de mensenrechtensituatie in China op te brengen in bilaterale contacten met derde landen en door actief mee te werken aan multilaterale initiatieven zoals de gezamenlijke brief over Xinjiang aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad van juni 2019. Andere voorbeelden waarbij Nederland een voortrekkersrol heeft gespeeld zijn de gezamenlijke verklaring over Xinjiang in de Derde Commissie van de AVVN op 29 oktober 2019 en de twee side-events met de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Canada in respectievelijk de VN-Mensenrechtenraad van maart 2019 en de AVVN high level week in september 2019.
Bent u voornemens gebruik te maken van het lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad om de situatie in China betreffende de Oeigoeren hoog op de internationale agenda te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere religieuze minderheden in China. Het kabinet doet dit zowel in EU-verband als met andere gelijkgezinde landen.
Bent u bereid om bedrijven die actie zouden willen ondernemen indien nodig daarin te ondersteunen?
Ja, het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen en om bedrijven daarbij te ondersteunen. Dit gebeurt onder andere via de IMVO-convenanten, financiering van de MVO Risicochecker en de voorlichting door de RVO en de posten. Het kabinet heeft ook, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland. Kennis over de mensenrechtensituatie in China maakt daar een integraal onderdeel van uit. Zoals gezegd zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie m.b.t. de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Het bericht dat Oeigoeren worden tewerkgesteld in Westerse bedrijven |
|
Mahir Alkaya (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oeigoeren tewerkgesteld in Westerse bedrijven»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van de gedwongen arbeid die Oeigoeren moeten verrichten als onderdeel van het «heropvoedingsprogramma»?
Ja. Zie hierover de antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van de leden Diks en Van Ojik (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3139).
Wat is uw appreciatie van het rapport van de Australian Strategic Policy Institute? Deelt u de conclusies dat er sprake is van mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?2
Het rapport doet de schatting dat tussen 2017 en 2019 80.000 mensen naar Chinese fabrieken buiten Xinjiang zijn gebracht onder omstandigheden die «sterk lijken op dwangarbeid». Het rapport baseert zich op openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke.
Acht van de elf ILO-indicatoren van dwangarbeid zijn volgens het rapport mogelijk van toepassing op de Oeigoerse fabrieksarbeiders:
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van ILO, waar ook China aan gehouden is.
Het kabinet kan de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen, maar zal het wel onder de aandacht brengen bij Nederlandse bedrijven tijdens een kennissessie over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de RVO en andere stakeholders organiseert. Deze sessie was gepland op 25 maart 2020, maar vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om de bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Zodra de situatie het toelaat, zal de bijeenkomst alsnog plaatsvinden. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China. Ook zal het kabinet de problematiek in EU- en VN-verband aan de orde te stellen.
Zijn de Westerse bedrijven waar deze gedwongen arbeid plaatsvindt hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat nemen zij voor maatregelen dit te verhelpen en voorkomen?
Het kabinet kan niet namens de genoemde bedrijven spreken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie met betrekking tot de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Zijn er ook Nederlandse bedrijven betrokken, of bedrijven met substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland? Zo ja, welke?
Het ASPI-rapport benoemt 27 fabrieken in negen Chinese provincies die onderdeel zouden zijn van de waardeketens van 83 internationaal bekende bedrijven. Deze bedrijven profiteren volgens ASPI direct of indirect van Oeigoerse werknemers die mogelijk gedwongen te werk worden gesteld. Van de 83 genoemde bedrijven heeft Tommy Hilfiger zijn hoofdkantoor in Amsterdam. Verder heeft een groot aantal van de genoemde bedrijven winkels in Nederland of worden hun producten in Nederland verkocht. Het kabinet heeft geen inzicht in de precieze omvang van deze bedrijfsactiviteiten. Daarnaast kan het kabinet de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen noch ontkrachten.
Indien er Nederlandse bedrijven betrokken zijn, wordt deze bedrijven nu deelname aan handelsmissies ontzegt conform de motie-Alkaya/Van den Hul?3
Wanneer een bedrijf aanspraak wil maken op het handelsinstrumentarium van Buitenlandse Zaken gelden er IMVO-voorwaarden voor deze steun. Ook voor deelname aan handelsmissies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gelden IMVO-voorwaarden. Nagaan of aan de gestelde IMVO-voorwaarden wordt voldaan vindt plaats wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie. Als blijkt dat een bedrijf niet voldoet aan de IMVO-voorwaarden die het Kabinet stelt, dan wordt het bedrijf uitgesloten van een handelsmissie.
Wat gaat u doen om deze bedrijven aan te sporen tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen?
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen. Met betrekking tot ondernemen in China heeft het kabinet, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland, en maakt kennis over de mensenrechtensituatie in China daar een integraal onderdeel van uit. Zoals hierboven reeds vermeld, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Bent u bereid de aanbevelingen van het rapport op te volgen, zoals het opvoeren van de diplomatieke druk op China om een einde te maken aan deze praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. De motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) over internationaal onderzoek naar dwangarbeid in Xinjiang wordt hierin meegenomen. Zo heeft dit kabinet er conform deze motie reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Is de dialoog met China in kader van mensenrechtenschendingen ook onderdeel van de lopende onderhandelingen tussen de EU en China over een nieuw investeringsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Het EU-China investeringsverdrag zal een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling bevatten. De Europese Commissie zet in op een hoofdstuk dat een ambitieniveau heeft zoals gebruikelijk is voor hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in EU-handelsakkoorden, met daarin afspraken over de bescherming van arbeidsrechten, de multilaterale milieuverdragen en de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dergelijke hoofdstukken heeft het maatschappelijk middenveld een rol in het toezicht op de naleving van de gemaakte afspraken. Nederland steunt de Europese Commissie hierin en hecht belang aan effectieve implementatie van dergelijke afspraken.
Het artikel ‘Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm»?1
Ja.
Klopt het dat de autosector in veel gevallen niet voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Wat is de reden hiervoor?
De onderlinge verschillen bij autofabrikanten zijn groot. Er zijn fabrikanten die al enkele jaren data verzamelen en enkele waar dit (nog) niet of nauwelijks gebeurt. Het is belangrijk dat de privacy van gebruikers goed gewaarborgd is bij gebruik van deze nieuwe technieken. Richting de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de sector wordt hier dan ook op ingezet. Zie ook antwoorden bij vraag drie, zes en acht.
Verschillende onderzoeken, van onder meer de ANWB en zijn Duitse evenknie ADAC, uiten zorgen over privacy bij verschillende automerken.2 Zoals u eerder gemeld is heeft het Ministerie deze ontwikkelingen in juni 2018 aangekaart bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De European Data Protection Board (EDPB) was destijds nog in oprichting en dit onderwerp is later aan de prioriteiten toegevoegd.
De AP heeft laten weten op dit moment nog beperkt signalen te ontvangen over «connected vehicles». Zij hebben gekozen voor een pakket aan gerichte maatregelen dat bestaat uit enerzijds het informeren van eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» en anderzijds het aanspreken van fabrikanten en dealers.
Om eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» te informeren over hun rechten heeft de AP een handleiding opgesteld waarin handvatten worden gegeven om rechten uit te kunnen oefenen.3 Vanuit de AVG kan men in eerste instantie de verwerkingsverantwoordelijke, dus de fabrikant, aanspreken, ook ten aanzien van de onder de AVG vereiste transparantie met betrekking tot verwerkingen. Indien rechten van eigenaren/bestuurders in onvoldoende mate worden ingevuld door fabrikanten/dealers kunnen klachten worden gemeld bij de AP.
Daarnaast spreekt de AP ook fabrikanten en dealers aan die auto’s verkopen. Omdat veel fabrikanten buiten Nederland zijn gevestigd, waarbij de AP geen leidende toezichthouder is, is het noodzakelijk om hierover ook op Europees niveau af te stemmen. Vanuit de EDPB heeft dit geresulteerd in richtlijnen die de AVG concreet maken ten aanzien van «connected vehicles»4. In februari 2020 heeft de AP fabrikanten die in Nederland gevestigd zijn op de hoogte gebracht van deze richtlijnen, en gevraagd om hun verwerkingsregister: het verplichte overzicht van gegevensverwerkingen, met daarin informatie over onder meer de soorten gegevens die de fabrikant verwerkt, de doeleinden van die verwerkingen en de bewaartermijnen van die gegevens.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de handhaving van de AVG voor autoproducenten?
De AP is de toezichthouder die de bescherming van persoonsgegevens bevordert en bewaakt. Dat betekent aan de ene kant dat de AP een taak heeft in voorlichting van fabrikanten en consumenten. Wat betreft die voorlichting heeft de AP belangrijke stappen gezet met de genoemde EDPB-richtlijn en de genoemde handleiding. Daarnaast is de AP verantwoordelijk voor handhaving van de AVG. De door de AP gestarte inventarisatie onder voertuigfabrikanten én de verwachte stijging van het privacybewustzijn onder consumenten kunnen leiden tot gerichte signalen over overtredingen van de AVG, waarop de AP actie kan ondernemen.
Daarnaast geeft de AP aan tot op heden nog beperkt signalen en klachten uit de praktijk te ontvangen. Hierbij is de internationale component erg belangrijk: de meeste voertuigfabrikanten zijn niet in Nederland gevestigd, maar hebben hun Europese hoofdvestiging in een ander EU-land. Dit betekent dat de AP bij onderzoeken naar fabrikanten vaak zelf niet de leidende toezichthouder zal zijn, maar dat een andere Europese toezichthouder de leiding neemt. Dit vergt goede samenwerking tussen de verantwoordelijke toezichthouders ten aanzien van het overdragen van signalen en klachten.
Klopt het dat het ook gaat om bijzondere persoonsgegevens? Op welke wijze ziet de Nederlandse overheid toe op een zorgvuldige behandeling van de privacygegevens van de autobestuurder door de autoproducent?
Er zijn voorbeelden denkbaar waar het om bijzondere persoonsgegevens zou gaan. Als in de locatiegegevens bijvoorbeeld te zien is hoe vaak iemand naar een ziekenhuis rijdt, zijn dat bijzondere persoonsgegevens. Bijzondere persoonsgegevens genieten extra bescherming, in die mate dat het uitgangspunt is dat verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden is. De AP houdt vanuit de AVG hier toezicht op en reageert bijvoorbeeld op klachten en signalen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de resultaten van het aanvullend onderzoek naar dit onderwerp, dat u in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de vraagstellers aangekondigd heeft, verwachten?2
De resultaten van het onderzoek stuur ik u bij deze toe.
Deelt u de mening dat data enkel gedeeld mogen worden na nadrukkelijke toestemming van de gebruiker en niet zoals bij Tesla, middels een afmelding achteraf? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de potentie die voertuigdata heeft op het gebied van bijvoorbeeld het veiliger maken en beter laten doorstromen van ons verkeer, staat voorop dat de gegevens die worden gebruikt in overeenstemming met geldende wetgeving voor verwerking van persoonsgegevens. In de AVG worden hieraan voorwaarden gesteld. Uitdrukkelijke toestemming vooraf is er daar een van. Dit gaat dus om zogeheten opt in, niet opt-out, zoals in het hierboven beschreven voorbeeld. In de op 28 januari 2020 uitgebrachte richtlijnen van de EDPB is die uitdrukkelijke toestemming vastgelegd als voorwaarde. Het is aan fabrikanten en dealers zelf om te bedenken hoe die toestemming concreet geregeld wordt.
Uit eerder onderzoeken (zie vraag 2) is bekend dat niet alleen de door u aangehaalde fabrikant, maar ook andere fabrikanten persoonsgegevens verwerken, maar dat wellicht nog niet voor iedere eigenaar/bestuurder duidelijk is dat dit gebeurt. Fabrikanten hebben dus mogelijk, voordat er überhaupt sprake kan zijn van het geven van toestemming op een wijze zoals vereist in de AVG, nog werk te verzetten ten aanzien van het geven van transparantie. Eigenaren en bestuurders moeten bijvoorbeeld in ieder geval een geïnformeerde keuze kunnen maken, en ook dient deze keuze vrij te zijn.
Bent u het ermee eens dat eigenaren van auto’s op elk moment moeten kunnen beslissen of zij data wel of niet willen delen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met autofabrikanten?
Privacy is een belangrijke publieke waarde, en er is voortdurend gesprek met de sector over «connected vehicles» en het veilig benutten van deze technieken. In de AVG is vastgelegd dat burgers het recht hebben eerder gegeven toestemming voor verwerking van persoonsgegevens in te trekken. De AVG en de richtlijnen van de EDPB bieden hiervoor duidelijke kaders voor de autofabrikanten. Toezicht op de naleving van de AVG ligt bij eerdergenoemde instanties.
Wat adviseert u autobestuurders bij de aankoop van een auto? Begrijpt u dat de Consumentenbond inmiddels haar leden waarschuwt voor de gevolgen van het delen van data aan autoproducenten?
De zorgplicht om autobestuurders goed te informeren ligt bij de autofabrikanten en dealers. Voor de consument moet deze informatie beschikbaar en begrijpelijk zijn. Eerdergenoemde handreiking kan helpen om het consumentenbewustzijn hieromtrent te verhogen. Deze zal digitaal beschikbaar komen en via nieuwsberichten worden verspreid.
Bent u het met de vraagstellers eens dat het een onwenselijke situatie is dat consumentenorganisaties de consument moet waarschuwen voor de datahonger van autoproducenten? Zo nee, waarom niet?
Het zou niet nodig moeten zijn dat de consumenten op deze manier worden gewaarschuwd. Privacy en de bescherming omrent persoonsgegevens is uitermate belangrijk. De eerste zet is aan de fabrikant en dealers om invulling te geven aan de eis van transparantie ten aanzien van de verwerkingen die zij doen. Dat zou moeten leiden tot een duidelijk en transparant verhaal.
Mochten er uit de praktijk klachten en signalen komen dat dit in onvoldoende mate gebeurt dan volgt de aanpak van de betreffende toezichthouders.
De complexiteit van voertuigen zowel op datadiensten maar ook op rijhulpsystemen nemen toe. Naast het formele proces start het ministerie op korte termijn een verkenning om te komen tot betere consumenteninformatie over deze functies bij aanschaf van een nieuw of tweedehandsauto. Hierbij wordt samengewerkt met de sector die hierin een grote verantwoordelijkheid heeft.
Klopt het dat (sommige) dealers bonussen krijgen om klanten over te halen om data te delen? In hoeverre is deze praktijk in overeenstemming met de leidraad «Bescherming online consument» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Zo niet, welke stappen neemt u om deze praktijk te stoppen?
Navraag bij de sector levert op dat merkorganisaties zgn. «dealerstandards» hanteren, ofwel een set afspraken als onderdeel van het dealercontract waar dealers zich aan hebben te houden als vertegenwoordigers van het merk. Doorgaans maakt ook een bonusstructuur deel uit van de afspraken, die overigens per merk kunnen verschillen. Belangrijke componenten in de bonusstructuur zijn de aantallen verkochte voertuigen in een tijdvak, klanttevredenheid en de wijze waarop de dealer invulling geeft aan de zogenaamde «dealerstandards».
Concrete aanwijzingen dat dealers, of medewerkers, specifiek bonussen krijgen om klanten over te halen hun data te delen is zowel de sector als de AP niet bekend. Op basis van de leidraad «Bescherming van de Online Consument» moeten bedrijven online duidelijk aangeven of en zo ja op welke manier verzamelde data leidt tot een bepaald aanbod voor de klant, zeker als dat aanbod gepersonaliseerd is. Gebeurt dat niet, dan kan dit een misleidende handelspraktijk zijn. Of dat zo is hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is niet op voorhand duidelijk dat er in dit voorbeeld sprake is van een dergelijke handelspraktijk.
De AP stelt dat zowel een fabrikant als dealer die zich hieraan schuldig maken in strijd handelen met de AVG. In dat verband wijst de AP erop dat «datahandel» een speerpunt is in de strategie van de AP. Mocht de AP signalen ontvangen dan hebben deze bijzondere aandacht en kan dit leiden tot handhavend optreden.
Het bericht dat de Luchtverkeersleiding met juridische stappen dreigt tegen NH Nieuws |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Luchtverkeersleiding dreigt met juridische stappen tegen NH Nieuws na bericht over landingen» en «Oorverdovende stilte vanuit verkeerstoren Schiphol: nog geen gerechtelijke stappen tegen NH Nieuws over blunderaudio»?1 2
Ja.
Klopt het dat de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), naast NH Nieuws, ook richting de NOS heeft gedreigd met juridische stappen? Zo ja, was er verschil in het dreigement aan het adres van NH Nieuws en de NOS?
LVNL heeft zowel met NH Nieuws als NOS contact opgenomen inzake de uitzending van radiotelecommunicatie (R/T) in relatie tot het voorval van 18 januari 2020. Aan NH nieuws is verzocht de uitzending van de R/T te staken, aangezien NH nieuws deze als bron heeft geplaatst. De NOS heeft deze informatie doorgeplaatst. Daarom heeft LVNL aan de NOS verzocht de doorplaatsing weg te halen.
Heeft LVNL nog andere media laten weten dat ze dreigen met juridische stappen? Zo ja, welke?
Er zijn geen andere media dan NH Nieuws en NOS benaderd door LVNL.
Steunt u NH Nieuws, NOS en de eventuele andere betrokken media in hun afweging om het fragment niet van hun website te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een afweging van de desbetreffende media, waarin ik mij niet wil mengen.
Kan uit het vooralsnog uitblijven van de juridische stappen door LVNL opgemaakt worden dat deze juridische stappen definitief achterwege zullen blijven en dat het dus vooral een poging is geweest om via intimidatie de zin van LVNL door te drukken?3 4 Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart 2020 (Kamerstuk 24 804, nr. 117) naar aanleiding van het verzoek van de vaste Kamercommissie van IenW heeft LVNL afgezien van juridische stappen met betrekking tot dit specifieke voorval.
Erkent u dat het dreigement van LVNL, of de juridische stappen nu wel of niet worden doorgezet, een intimiderende werking kan hebben op de journalistiek in het algemeen en daarmee een aantasting vormt voor de persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Van intimiderende werking en aantasting van persvrijheid is wat mij betreft geen sprake. Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Wat vindt van het feit dat LVNL, een organisatie die rapporteert aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de persvrijheid aanvalt?
Van het aanvallen van de persvrijheid door LVNL is wat mij betreft geen sprake.
Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Onderschrijft u het publieke belang van een nauwkeurige rapportage en verslaglegging over veiligheidsincidenten op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn verschillende rapportages van meerdere partijen waarin ernstige veiligheidsvoorvallen en incidenten worden gerapporteerd. LVNL zelf publiceert alle potentieel ernstige voorvallen op haar website. Ook worden de conclusies van het afgeronde onderzoek gepubliceerd en wordt inzicht gegeven in maatregelen die zijn genomen om voorvallen te voorkomen. Het voorval is ook gemeld aan de ILT, die toeziet op de veiligheid. Daarnaast is het een verplichting dit soort voorvallen te melden aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). De OVV weegt af of een onderzoek naar het voorval wordt gestart. Onderzoeksrapporten van de OVV zijn openbaar. Daarnaast is LVNL verplicht voorvallen te melden aan het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL), zodat het ABL trends kan analyseren en samen met de sector vroegtijdig lering kan trekken uit voorvallen om de veiligheid te verbeteren. LVNL heeft het voorval zowel bij de OVV als het ABL gemeld. Tot slot wordt in generieke zin over de veiligheid gepubliceerd, zo is er de jaarlijkse rapportage de «Staat van Schiphol» die door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) wordt gepubliceerd.
Bent u van mening dat het LVNL zou sieren als ze publiekelijk excuses zou maken aan NH Nieuws, NOS en de eventuele andere media die werden aangevallen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een zaak tussen LVNL en de betreffende media.
Heeft u sinds het dreigement van LVNL aan het adres van NH Nieuws contact gehad met LVNL? Zo ja, wat was de strekking van dit contact?
Er is naar aanleiding van het voorval contact geweest tussen de ILT en LVNL over het voorval en het onderzoek dat LVNL heeft uitgevoerd. Daarnaast heb ik mij laten informeren over het feit dat er sprake was van mogelijke juridische stappen van LVNL over het (her)uitzenden van R/T van een voorval door NH Nieuws en NOS. En zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart (Kamerstuk 24 804, nr. 117) heeft LVNL laten weten van eventuele juridische stappen af te zien.
Klopt het dat LVNL bij andere fragmenten vanuit de verkeerstoren, waarbij de luchtverkeersleiding in een positiever daglicht kwam te staan, geen bezwaren heeft gemaakt tegen het online bestaan van deze fragmenten? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft aangegeven dat inderdaad niet tegen alle fragmenten met R/T die online staan bezwaar is gemaakt. Een belangrijk verschil voor LVNL in het onderhavige geval is dat het hier gaat om een voorval waar LVNL onderzoek naar doet.
Erkent u dat LVNL een stevige fout heeft gemaakt door zestien vliegtuigen te laten landen op een baan die op dat moment gesloten was?5
Het is niet toegestaan om vliegtuigen te laten landen op een baan die nog niet open was. LVNL heeft een onderzoek uitgevoerd naar hoe dit voorval heeft kunnen gebeuren. Het doen van een onderzoek na een voorval is een verplichting, zodat hieruit lering voor de toekomst kan worden getrokken en maatregelen kunnen worden genomen om een herhaling te voorkomen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat het 25 minuten heeft geduurd voordat LVNL door had dat de betreffende landingsbaan gesloten was?6
LVNL heeft het voorval van 18 januari 2020 op basis van haar veiligheidsmanagementsysteem onderzocht. De procedure voor ingebruikname van een baan is dat LVNL vanaf de verkeerstoren de luchthaven informeert over het tijdstip dat zij een baan in gebruik wil nemen. Hierna is er een inspectie van de baan door de luchthaven. Als de inspectie van de baan heeft plaatsgevonden, vraagt LVNL daarna formeel de baan voor ingebruikname aan bij de luchthaven. Op 18 januari 2020 is het informeren over het tijdstip en het aanvragen van de inspectie gedaan. De baanverlichting en de stopbars zijn aangezet. De laatste stap van de procedure, het, nadat de baan geïnspecteerd is, telefonisch vragen door LVNL aan de luchthaven om de baan formeel beschikbaar te stellen, is niet uitgevoerd zo is uit het onderzoek van LVNL gebleken. Dit kwam omdat er op dat moment diverse andere zaken speelden die de aandacht van de luchtverkeersleiding vroegen.
Na 25 minuten werd door de verkeersleiding opgemerkt dat de baan in het LVNL-systeem niet verlicht was op het baanpaneel en toen is meteen een einde gemaakt aan deze situatie. De baan is vervolgens telefonisch beschikbaar gevraagd aan de luchthaven.
Om dit soort situaties te voorkomen, werd er door LVNL al gewerkt aan extra systeemondersteuning. Inmiddels heeft LVNL in de nacht van 16 op 17 maart 2020 de systeemondersteuning geïmplementeerd. De nieuwe systeemondersteuning geeft een extra waarschuwing als de baan niet beschikbaar is. Ook blokkeert het systeem als de verkeersleiding een gesloten baan wil gebruiken. Op deze manier moet voorkomen worden dat een baan die niet beschikbaar is gesteld, gebruikt kan worden. De uitgevoerde maatregel is onderdeel van de roadmap Veiligheidsverbetering Schiphol van het sectorbrede Integral Safety Management System (ISMS).
Het onderzoek door LVNL is als bijlage bij deze brief gevoegd7 en ook gepubliceerd op de website van LVNL.
Waaruit blijkt dat er geen sprake zou zijn van gevaar in een situatie dat een gesloten landingsbaan toch wordt gebruikt?
LVNL heeft aangegeven dat alle betrokken partijen op de hoogte waren van de ingebruikname van de Zwanenburgbaan. De baan was geïnspecteerd en de baanverlichting met bijbehorende stopbars, die beschermen tegen het ongeautoriseerd oprijden van de baan, waren aangezet. Hierdoor was er volgens LVNL geen sprake van botsingsgevaar. Daarnaast is er altijd toestemming vereist van de torenverkeersleiding voor een vliegtuig of een ander voertuig om de baan op te rijden of te landen op de betreffende baan.
Klopt het dat LVNL (tot op het moment van schrijven) op haar website geen melding heeft gemaakt over de doorstart van een toestel van Ryanair, dat op het moment dat de piloten de opdracht kregen om door te starten al op 50 meter afstand van de gesloten baan hing?7 8
De eerste melding met een algemene beschrijving van een voorval wordt binnen vijf werkdagen door LVNL gepubliceerd en is bedoeld om proactief bekend te maken dat er een onderzoek gaande is naar een specifieke situatie.
Na afronding van het onderzoek van een voorval wordt vervolgens informatie verstrekt met daarin een gedetailleerde situatieomschrijving en te nemen maatregelen. De opgedragen doorstart was onderdeel van het onderzoek en is, zoals gebruikelijk bij de resultaten van het onderzoek, gepubliceerd op de website van LVNL. Relevant is dat een doorstart in zichzelf geen voorval is.
Klopt het dat het betreffende toestel van Ryanair nog geen landingsklaring had gekregen op het moment dat het toestel op nog maar 50 meter afstand van de gesloten baan hing en de opdracht kreeg om een doorstart te maken? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft laten weten dat het betreffende vliegtuig een instructie heeft gekregen om een doorstart te maken. Op dat moment kreeg het vliegtuig dus geen landingsklaring (zie antwoord vraag 17 voor een toelichting over de werking van een landingsklaring). Deze instructie is gegeven omdat de luchtverkeersleider toen opgemerkt had dat de Zwanenburgbaan nog niet beschikbaar was gesteld en direct een einde wilde maken aan de situatie waarbij geland wordt op een niet beschikbare baan. Deze instructie tot een doorstart is gegeven op het moment dat het toestel zich op ongeveer 1,1 nautische mijl (2 kilometer) voor de baandrempel van de Zwanenburgbaan bevond. Het vliegtuig daalt na de instructie voor de doorstart eerst door tot een hoogte van ongeveer 200 voet (60 meter) boven de baan en klimt dan naar de standaardhoogte bij een doorstart. De piloot heeft de doorstart volgens de standaardprocedure uitgevoerd. De procedure voor een doorstart is gepubliceerd in de Luchtvaartgids (AIP). Alle luchtverkeersleiders kennen deze procedures en piloten die op Schiphol vliegen weten wat ze moeten doen bij een doorstart.
Wat is het gebruikelijke moment (in tijd en afstand tot de landingsbaan) waarop een toestel landingsklaring krijgt alvorens te landen?
Het is gebruikelijk dat de landingsklaring wordt gegeven vóór of op 2 nautische mijl (3,7 kilometer) voor de baandrempel van de landingsbaan. Maar in voorkomende gevallen, mag uiterlijk, de landingsklaring op 1 nautische mijl (1,85 kilometer) van de baandrempel worden gegeven. Dit mag echter alleen als er door de torenverkeersleiding een vooraankondiging is gedaan dat de piloot een late landingsklaring kan verwachten.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij werd afgeweken van het gebruikelijke moment om een landingsklaring te geven?
De landingsklaring wordt door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. In dit geval is er een instructie voor een doorstart gegeven en is er geen landingsklaring gegeven.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij een toestel nog geen landingsklaring heeft gekregen op het moment dat het toestel al dicht in de buurt van de baan hing?
Zoals onder vraag 18 is beschreven wordt de landingsklaring door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. Wel is er een overzicht van het aantal landingen op Schiphol zonder dat er een landingsklaring door de torenverkeersleiding is gegeven. Deze gebeurtenissen worden gelabeld als zogenaamde «runway incursions», deze cijfers worden jaarlijks gerapporteerd en openbaar gemaakt. Alle runway incursions op Schiphol worden maandelijks besproken in het Runway Safety Team Schiphol, onderdeel van het sectorbrede Integral Safety Management System. De zestien landingen op een formeel niet beschikbare baan worden allemaal geregistreerd als runway incursion (categorie D)
Uit de cijfers van periode 2011–heden betreffende «landen zonder landingsklaring» op Schiphol, blijkt dat landen zonder landingsklaring elf keer is voorgekomen. Deze runway incursions vallen in de lichtste ernstcategorieën C (een keer) en D (tien keer, zonder directe gevolgen voor de veiligheid)10.
2011: 2 landingen zonder landingsklaring op 29 april en 6 juni 2011 (beiden categorie D)
2015: 3 landingen zonder landingsklaring op 21 maart, 29 augustus en 8 november 2015 (allen categorie D)
2016: 1 landing zonder landingsklaring op 8 februari 2016 (categorie C)
2017: 4 landingen zonder landingsklaring op 20 januari, 24 mei, 9 oktober en 7 november 2017 (allen categorie D)
2020: 1 landing zonder landingsklaring op 18 januari 2020 (categorie D)
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle vergelijkbare incidenten waarbij vliegtuigen mochten landen op een baan die op dat moment gesloten was?
Uit de cijfers van periode 2011 -heden betreffende «landingen op een niet beschikbare baan», op Schiphol blijkt dat dit 20 keer is voorgekomen.
2011: 1 landing op 17 december 2011 op een niet beschikbare baan
2012: 2 landingen op 4 oktober 2012 op een niet beschikbare baan
2015: 1 landing op 8 juni 2015 op een niet beschikbare baan
2020: 16 landingen op 18 januari 2020 op een niet beschikbare baan
Kunt u uitsluiten dat er in de verkeerstoren een moment van onduidelijkheid is geweest over wat te doen met het toestel van Ryanair? Zo ja, welke procedures zijn er in dit geval gevolgd?
LVNL heeft laten weten dat, nadat in de toren duidelijk werd dat de baan formeel nog niet beschikbaar was gesteld, er weloverwogen het besluit is genomen om een doorstart op te dragen om de veiligheid zeker te stellen. Op deze manier werd voorkomen dat er nóg een landing zou plaatsvinden op een baan die niet beschikbaar was.
Erkent u dat een stevige krimp van het aantal vliegbewegingen een verhoging van de vliegveiligheid met zich mee zou brengen, zowel voor mens als dier? Zo nee, waarom niet?
Ook bij krimp van het aantal vliegtuigbewegingen kunnen zich incidenten op Schiphol voordoen. Schiphol, LVNL en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen moeten voldoen aan de regels die (internationaal) aan de veiligheid van de luchtvaart worden gesteld. De ILT verleent vergunningen aan partijen die hieraan voldoen, ziet toe op de naleving van de regels in de praktijk en de wijze waarop partijen hun risico’s beheersen en kan handhaven wanneer daar aanleiding toe is. Dit systeem van regelgeving, vergunningverlening, toezicht en monitoring is erop gericht om de veiligheid op Schiphol te borgen en om de juiste lessen te trekken uit voorvallen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb alle vragen separaat beantwoord.
De uitkomsten van het onderzoek naar het e-mailverkeer van maart 2014 tot 9 december 2016 over de uitspraken van de heer Wilders |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Zijn er naar aanleiding van of in voorbereiding op de reflectiebijeenkomst over de zaak Wilders op 17 juni 2014 (zie bijlage 5F van het onderzoek naar het e-mailverkeer van maart 2014 tot 9 december 2016 over de uitspraken van de heer Wilders) een agenda/documenten/notulen/aantekeningen/notities of anderszins danwel een besluitenlijst gemaakt? Zo ja, bent u bereid om deze naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage bij e-mail van 6 juni 2014 van het Openbaar Ministerie (hierna OM) aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna VenJ) wordt melding gemaakt van een reflectiebijeenkomst (item F0001 en F0002). Door het OM wordt in een e-mail van 1 juli 2014 (F0004) desgevraagd aan VenJ bevestigd dat er een reflectiebijeenkomst is geweest. Agenda/documenten/notulen/aantekeningen/notities of anderszins dan wel een besluitenlijst naar aanleiding van of in voorbereiding op de reflectiebijeenkomst over de zaak Wilders op 17 juni 2014 heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen. Zo de stukken bestaan, zijn het OM-interne stukken.
Desgevraagd stelt het OM zich op het standpunt dat voor een verzoek tot openbaarmaking van informatie en stukken van het OM die de inhoud van de bij het Hof aanhangige en dus lopende strafzaak raken, het Hof het aangewezen forum is.
Zijn er naar aanleiding van of in voorbereiding op de vergadering van het College van procureurs-generaal over de zaak Wilders op 12 augustus 2014 een agenda/documenten/(handgeschreven) aantekeningen/(opleg)notities/notulen of anderszins, danwel een (oplegnotitie bij een), eventueel vertrouwelijk deel van de, besluitenlijst gemaakt? Bent u bereid om deze naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Een agenda/documenten/(handgeschreven)aantekeningen/(opleg)notities/notulen of anderszins, dan wel een (oplegnotitie bij een), eventueel vertrouwelijk deel van de, besluitenlijst naar aanleiding van of in voorbereiding op de vergadering van het College van procureurs-generaal over de zaak Wilders op 12 augustus 2014, heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen.
Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om al het e-mail verkeer, inclusief bijlagen, tussen het openbaar ministerie (OM) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het OM, ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de oud Minister van Veiligheid en Justitie aangaande het Wob-verzoek uit 2016, waar u bij de beantwoording op 3 september 2019 van Kamervragen melding van maakt naar de Kamer toe te sturen? Zo nee, kunt u dan per e-mail en bijlage aangeven waarom niet?2
Ik heb op 3 februari jl. Uw Kamer bericht over de uitkomsten van het onderzoek inzake Wilders. In dat uitzonderlijke onderzoek heb ik al het redelijkerwijs mogelijke gedaan om met de door mij geformuleerde zoekvraag nader te bezien of er binnen mijn organisatie nog relevante documenten voorhanden waren die mij tot dan toe niet bekend waren.
Zoals reeds in mijn brief van 3 februari jl. aangegeven hecht ik eraan te onderstrepen dat dit een uiterst bijzondere casus betreft.
In deze zaak is sprake van een complexe samenloop van het informatieproces aan uw Kamer, het informatieproces in de strafzaak tegen het Kamerlid Wilders en openbaarmaking binnen de kaders van de Wet openbaarheid van bestuur in de beroepsprocedure bij rechtbank Midden-Nederland.
Ik zal ten aanzien van dit verzoek op dezelfde wijze handelen en het e-mailverkeer, inclusief bijlagen aangaande het Wob-verzoek uit 2016, waar ik bij de beantwoording op 3 september 2019 van Kamervragen melding van maakte, verstrekken. U treft deze, voorzien van inventarislijst, geanonimiseerd als bijlage bij deze brief aan3. De bijlagen bij document 22 van de inventarislijst leg ik zo spoedig mogelijk- in lijn met mijn brief van 3 februari jl. – vertrouwelijk ter inzage4.
Kunt u bevestigen dat er in juni 2014 een voornemen tot sepot ten aanzien van de uitlatingen van 12 en/of 19 maart 2014 bestond? Zo ja, op welke gronden? Bent u bereid om dit sepotbericht of deze berichten aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Een sepotbericht ten aanzien van de uitlatingen van 12 en/of 19 maart 2014 heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen. Evenmin heb ik er kennis van of deze bestaan. Desgevraagd stelt het OM zich op het standpunt dat voor een verzoek tot openbaarmaking van informatie en stukken die de inhoud van de bij het Hof aanhangige en dus lopende strafzaak raken, het Hof het aangewezen forum is.
Is oud-minister Opstelten destijds gekend over dit sepotbericht of deze sepotberichten? Zo ja, wat heeft hij hierover kenbaar gemaakt?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 16 maart 2020 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Overheid voor rechter om etnisch profileren: 'Zo vernederend dat je kleur bepalend is' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid voor rechter om etnisch profileren: «Zo vernederend dat je kleur bepalend is»»?1
Ja.
Hoe duidt u de gebeurtenissen op Eindhoven Airport die vermeld worden in het bericht?
In onze brief van 8 juni 2018 hebben wij vermeld dat wij het vervelend vinden dat betrokkene de controle als kwetsend en discriminerend ervaren heeft. Dit standpunt is niet gewijzigd. Uiteraard hebben wij er begrip voor dat mensen het vervelend vinden als zij uit een groep reizigers geselecteerd worden voor een controle. Vanzelfsprekend staat voorop dat non-discriminatoir handelen altijd het uitgangspunt is in alle processen van de vreemdelingenketen, waaronder de door de Koninklijke Marechaussee (KMar) uitgevoerde controletaak aan de binnengrenzen van het Schengengebied in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV).
Kunt u het profileringssysteem dat de Koninklijke marechaussee (Kmar) gebruikt toelichten? Kunt u daarbij uitleggen in welke mate etniciteit meespeelt als risico-indicator binnen dit systeem? Kunt u ook de andere risico-indicatoren uiteenzetten? Weegt de ene risico-indicator zwaarder dan andere?
Het MTV wordt uitgevoerd op basis van de Vreemdelingenwet. Dit toezicht is informatiegestuurd en wordt op basis van risico-inschattingen van de veiligheidssituatie uitgevoerd. Daarvoor gebruikt de KMar verschillende informatiebronnen, die afkomstig zijn van diverse uitvoeringsorganisaties in Nederland, zoals bijvoorbeeld het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel. Ook informatie van andere lidstaten of Europese agentschappen, onder andere Europol of het Europese grens- en kustwacht agentschap, wordt gebruikt voor de uitvoering van de informatiegestuurde controles en het opstellen van risicoprofielen. De profielen die de KMar gebruikt, zijn samengesteld op basis van cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Onder risico-indicatoren wordt bijvoorbeeld verstaan de afgelegde reisroute en de samenstelling van het reisgezelschap maar ook etniciteit kan een indicator zijn. Op basis van de profielen wordt onder andere met behulp van technische middelen bepaald wie wordt gecontroleerd. De selectiebeslissing voor de MTV-controle is daarmee gebaseerd op objectiveerbare criteria zoals cijfers en trends, modus operandi, ervaringsgegevens en informatie van (inter)nationale partners. Ook wordt gekeken naar afwijkingen van het normaal beeld, risico-indicatoren en specifieke signaleringen van personen. Het uiterlijk voorkomen (waaronder etniciteit) kan hier onderdeel van uitmaken, maar altijd in combinatie met andere objectiveerbare indicatoren of informatie zoals hierboven genoemd.
Zie ook de beantwoording op de Kamervragen van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1900) en de beantwoording op de Kamervragen van 4 mei 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2340).
Kunt u aangeven wat de noodzaak of urgentie is om proactief te controleren op basis van deze indicatoren, waaronder etniciteit?
De MTV-controles vinden plaats in het kader van de Vreemdelingenwet en hebben als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan.
Door middel van de profielen kunnen zowel aan de buiten- als in de binnengrenszone risico’s vroegtijdig worden ingeschat, indien nodig met behulp van technologische middelen, en vervolgens op individueel niveau worden onderzocht. Door afwijkingen van het normaalbeeld op basis van gedrag, reisroutes en indicatoren zoals de samenstelling van het reisgezelschap en etniciteit met elkaar te combineren, is het mogelijk om een selectie te maken van personen die gecontroleerd dienen te worden. Hierdoor wordt de handhavingscapaciteit van de KMar effectief en efficiënt ingezet.
Op basis van welke gegevens wordt etniciteit als risicofactor meegenomen in de door de Kmar gebruikte profielen?
Etniciteit is nooit een op zichzelf staande risicofactor, maar wordt als indicator altijd in combinatie met andere indicatoren toegepast. Etniciteit wordt ook alleen dan als indicator meegenomen als er een objectieve rechtvaardiging is. Het kan een onderdeel zijn van de herkenbare persoonskenmerken die bij een signalering vermeld staan of een indicator zijn voor modus operandi binnen bepaalde fenomenen van illegale grensoverschrijding, illegaal verblijf of grensoverschrijdende criminaliteit.
Bent u van mening dat het proportioneel is om etniciteit onderdeel te laten zijn van de risico profielen? Zo ja, op basis waarvan?
De Vreemdelingenwet is de basis voor de controle aan de grenzen, zowel aan de buitengrenzen in het kader van grenstoezicht als de binnengrenzen in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). De controles hebben als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Profileren is een belangrijk element voor de KMar om controles informatiegestuurd, professioneel en integer te kunnen uitvoeren. De KMar gebruikt profielen die berusten op historische ervaringen en cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Dit maakt het in mijn ogen proportioneel om etniciteit één van de indicatoren te laten zijn binnen de risicoprofielen.
Bent u van mening dat de wettelijke kaders en de praktijk van MTV-controles aanscherping behoeven om etnisch profileren tegen te gaan? Waarom wel, waarom niet?
Bij het selecteren van personen in het kader van een MTV-controle is de KMar gehouden aan het (inter)nationale juridisch kader met betrekking tot het non-discriminatie- en het gelijkheidsbeginsel die zijn vastgelegd in internationaal, Europees en nationaal recht. Het uiterlijk voorkomen maakt alleen onderdeel uit van profilering door de KMar in combinatie met andere objectieve indicatoren of informatie. In dat verband is het niet nodig om de wettelijke kaders of het huidige selectieproces voor de MTV-controles aan te passen.
Bent u bekend met de inspanningen die de persoon in kwestie van het artikel samen met enkele genoemde organisaties heeft verricht om de Kmar te wijzen op het beleid rond profileren? Heeft de Kmar gesproken met deze organisaties? Zo ja, heeft de Kmar in deze gesprekken etnisch profileren onderkend? Zo ja, zijn er toezeggingen gedaan?
Naar aanleiding van de klacht is er veelvuldig contact geweest met de klager en zijn raadsman. De KMar heeft op 14 januari 2020 laatstelijk gesproken met de genoemde organisaties, met als uitgangspunt het gezamenlijk belang om discriminatie en etnisch profileren te voorkomen. In de gesprekken is de werkwijze met profielen, de Behaviour Detection methode Predictive Profiling, en de wijze waarop de KMar binnen de organisatie voortdurend aandacht heeft voor non-discriminatoir handelen, correcte bejegening en uitlegbaarheid van de gebruikte profielen, toegelicht. Tevens is het aanbod gedaan om een werkbezoek te brengen aan de KMar-operatie waarbij de organisaties kunnen zien hoe dit in de praktijk werkt. Van dat aanbod is geen gebruik gemaakt.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het bericht dat de Koninklijke Marechaussee etnisch profileert op Eindhoven Airport?2
Ja.
Welke evaluaties, maatregelen of aanpassingen in bestaande procedures zijn sinds deze beantwoording doorgevoerd op dit gebied? Indien evaluaties plaats hebben gevonden over de werkwijze van profileren door de Kmar, door welke instantie is dit dan gedaan? Zo ja, wat waren daarvan de conclusies?
De Behaviour Detection-methodiek Predictive Profiling is inmiddels onderdeel van de basisopleiding van de KMar, waarmee medewerkers worden opgeleid om afwijkend gedrag te detecteren binnen de verschillende taken en werkprocessen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de (relevantie van de) indicator etniciteit. De methode wordt onder andere beoefend middels rollenspellen.
De Nationale ombudsman heeft door middel van een brief van 7 juni 2019 aan onder andere de Minister van Defensie kenbaar gemaakt een onderzoek te starten naar de wijze waarop overheden omgaan met klachten over etnisch profileren. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek gaat de KMar verder met het optimaliseren van de profileringstechnieken zoals toegepast door KMar-medewerkers.
Zijn de profileringstechnieken gericht op gedragsonderkenning van deBehavior Detection methode «Predicitive Profiling» inmiddels volledig ingevoerd binnen de Kmar? Zo ja, is de inzet van deze techniek al geëvalueerd? Zo ja, door welke instantie? Zo ja, wat waren daarvan de resultaten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat waren de resultaten van de «kritische blik» van de internationale ketenpartners in de luchthavenbranche en de wetenschap, waar u in uw antwoorden over sprak?
De KMar neemt samen met de NCTV deel aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) Behavioural Detection Studygroup (BDSG). In deze study group worden ervaringen en kennis gedeeld met internationale ketenpartners. De leden presenteren periodiek aan elkaar de stand van zaken aangaande hun BD-programma. Het door de KMar gepresenteerde programma wordt door de BDSG positief beoordeeld. Dit heeft er mede toe geleid dat Nederland en in het bijzonder de KMar is gevraagd om bij te dragen aan de toetsing van nieuwe leden. Deze worden pas toegelaten nadat zij gemonitord zijn door een lid dat bewezen voldoet aan de ECAC-standaarden.
Heeft de Nationale ombudsman het door u aangekondigde werkbezoek aan de Kmar gebracht? Zo ja, welke observaties en aanbevelingen op dit vlak kwamen hieruit naar voren? Kunt u deze met de Kamer delen?
Op 3 juli 2018 heeft de Nationale ombudsman een bezoek gebracht aan de KMar op Rotterdam – The Hague Airport. Tijdens dit bezoek is aandacht besteed aan de methode Behaviour Detection en Predictive Profiling en de wijze waarop medewerkers worden opgeleid. Tevens is een MTV-controle bijgewoond. De conclusie van de Nationale ombudsman was dat de KMar op de goede weg is om te voldoen aan de aanbevelingen uit het rapport «Uit de rij gehaald» uit 2017. De ombudsman heeft naar aanleiding van dit bezoek op 10 augustus 2018 een artikel op zijn website geplaatst met de titel «Waarom werd die vrouw wel gecontroleerd en die niet» waarin de ombudsman de bevindingen naar aanleiding van dit bezoek weergeeft.
Hoeveel klachten over etnisch profileren heeft de Kmar ontvangen sinds de beantwoording van deze vragen in juni 2018? Hoeveel van deze klachten zijn uiteindelijk voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie? Hoeveel van deze klachten zijn uiteindelijk voorgelegd aan de Nationale ombudsman?
De KMar heeft in 2018 tien en in 2019 negen klachten ontvangen over etnisch profileren. De klachtbehandeling bestaat uit twee fases. In de eerste fase vindt er bemiddeling plaats of wordt nader uitleg gegeven over de werkwijze van de KMar. In veel gevallen geeft de klager aan dat hij tevreden is waarmee de klacht niet de tweede fase in gaat. In de tweede fase wordt de klacht voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. In 2018 zijn zeven klachten afgehandeld in de eerste fase, één is doorverwezen naar de juiste uitvoeringsorganisatie, bij één klacht is geen reactie ontvangen van de klager en een klacht is voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Het oordeel van de commandant KMar na advies van de onafhankelijke klachtencommissie was dat de KMar in haar handelen de «schijn» van etnisch profileren niet heeft kunnen voorkomen. Deze klacht is afkomstig uit het MTV op Eindhoven Airport. In 2019 zijn zes klachten afgehandeld in de eerste fase, één is doorverwezen naar de juiste uitvoeringsorganisatie en twee klachten over etnisch profileren zijn voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Bij beide klachten is door de klachtencommissie geoordeeld dat er geen sprake was van etnisch profileren noch van de «schijn» daarvan. Deze klachten waren beide op een luchthaven, geen van beide betrof MTV. Over 2018 heeft de KMar geen informatie dat een klacht vervolgens is voorgelegd bij de Nationale ombudsman. Voor 2019 geldt dat eind dat jaar bij de Nationale ombudsman een klacht is ingediend.
Welke trend ziet u sinds de Kmar het beeld en omvang van etnisch profileren op vliegvelden op heeft genomen in haar jaarlijkse verslaglegging? Hoe duidt u deze trend?
Het aantal ontvangen klachten over etnisch profileren binnen alle taakvelden van de KMar is laag in vergelijking met het aantal contacten met de burger. Echter de impact van klachten over etnisch profileren is hoog voor zowel de klager als de KMar.
2019
2018
2017
2016
2015
2014
9
10
4
3
3
4
In 2018 hadden zeven van de tien klachten over Etnisch Profileren betrekking op vliegvelden (Luchthaventerrein) en twee daarvan hadden betrekking op het MTV. In 2019 hadden acht van de tien klachten betrekking op etnisch profileren op vliegvelden en geen daarvan had betrekking op het MTV.
Het is voor de KMar dan ook belangrijk om te duiden waar de klachtelementen van de klager dan wel verzoeker zitten. De KMar is zich er van bewust dat er situaties zijn waarin er sprake is van de «schijn» van etnisch profileren. Deze «schijn» wordt vooral gevoed door de wijze van uitleg die de gecontroleerde krijgt waarom juist hij of zij wordt gecontroleerd.
Heeft de door de Kmar aangekondigde evaluatie van haar ingestelde beleid inmiddels plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit op het gebied van etnisch profileren?
De werkgroep «Profileren» houdt zich continu bezig met het verder optimaliseren van profileringstechnieken en het breed uitdragen van de Behaviour Detection methode Predictive Profiling. Hierbij is bijzondere aandacht voor het uitleggen van de reden waarom iemand gecontroleerd wordt.
Het bericht ‘Slachtoffers misdrijven willen meer privacy, angst voor wraak daders’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Slachtoffers misdrijven willen meer privacy, angst voor wraak daders»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de problematiek van slechte privacybescherming van slachtoffers?
Nee. Ook Slachtofferhulp Nederland (SHN) geeft aan geen inschatting te kunnen maken van het aantal slachtoffers die ervaren dat hun privacy wordt geschonden.
Eerder WODC-onderzoek uit 2015 naar de privacy van slachtoffers en het witboek van SHN beschrijven wel kwalitatief welke problematiek slachtoffers ervaren.2
Waarom worden slachtoffers niet in alle gevallen erop gewezen dat ze een ander postadres, of een nummer in plaats van een naam, kunnen opgeven?
Bij het doen van aangifte ontvangen slachtoffers van de politie de zogeheten verklaring van rechten. Deze verklaring bevat een overzicht van de rechten waar slachtoffers van criminaliteit aanspraak op kunnen maken. In de verklaring is vermeld dat slachtoffers de politie kunnen vragen om bescherming. Hierbij wordt als voorbeeld genoemd de mogelijkheid om adresgegevens niet in de aangifte op te nemen, maar een ander postadres te vermelden (domicillie). Aangifte onder nummer wordt niet expliciet op de verklaring genoemd omdat deze maatregel zeer terughoudend wordt toegepast. Het is een verregaande maatregel, met mogelijke, en op voorhand niet altijd goed te beoordelen, consequenties voor de bewijsvoering. In tegenstelling tot domicilie, waarvoor geen voorwaarden gelden, wordt aangifte onder nummer alleen toegepast in zaken waarbij de angst bestaat dat het prijsgeven van de identiteit van een slachtoffer een direct risico vormt voor de veiligheid of een ernstige belemmeringen kan zijn in de uitoefening van aangevers beroep. Bij de volgende herziening van de verklaring van rechten van de politie zal ik samen met politie en andere betrokken partijen bezien of het een expliciete verwijzing naar de mogelijkheid van aangifte onder nummer wenselijk is.
Kunt u uiteenzetten waarom de regels niet worden nageleefd, gelet op het feit dat in het artikel staat dat «om onduidelijke redenen de regels en wetten niet altijd [worden] nageleefd»?
Het is niet helder waar de zin in het artikel «om onduidelijke redenen worden de regels en wetten niet nageleefd» op doelt. De huidige wet- en regelgeving biedt verschillende mogelijkheden -geen verplichtingen- om bepaalde informatie, zoals persoonsgegevens van het slachtoffer, af te schermen. Voorbeelden hiervan zijn aangifte onder nummer, gebruik van domicilieadres of het weigeren van voeging van stukken.
Mogelijkerwijs ziet de verwijzing in de vraag naar regels en wetten die niet worden nageleefd op de in het NOS-bericht beschreven zaak. Daarbij was het adres van een slachtoffer, ondanks domiciliekeus, per abuis toch in het strafdossier opgenomen. Ook in het witboek van SHN worden enkele knelpunten bij de toepassingen van domiciliekeuze aan de orde gesteld. Ik neem dit serieus. Samen met politie, OM en SHN bekijk ik hoe het werkproces voor domiciliekeuze in de praktijk kan worden verbeterd.
Op welke manier gaat u de gegevens van slachtoffers beter beschermen? Bestaat de mogelijkheid om niet aan de openbaarheid en het recht van een verdachte op een eerlijk proces te tornen, maar wel terughoudender te zijn omtrent persoonlijke details van slachtoffers? Is het juist dat adresgegevens op dit moment niet uit het dossier verwijderd kunnen worden?
In mijn brief van 17 december jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over diverse stappen die ik samen met het OM, de politie en de rechtspraak neem ter verbetering van de privacy van slachtoffers.3 Dit betreft zowel de verkenning van een generieke maatregel ter afscherming van persoonsgegevens van slachtoffers uit het strafdossier alsook het verbeteren van bestaande processen, zoals het werkproces van domiciliekeuze en het herzien van slachtoffercorrespondentie. Ik heb in deze brief toegezegd uw Kamer in het voorjaar van 2020 te informeren over de stand van zaken van deze acties en dat ik daarbij ook inga op andere aspecten aangaande de privacy van slachtoffers. Deze toezegging heb ik aangevuld tijdens het AO strafrechtelijke onderwerpen van 5 maart jongstleden waarin ik heb aangegeven in deze brief ook in te zullen gaan op het witboek van SHN en daarbij mijlpalen aan de op te nemen acties te zullen koppelen.
Als het adres van een slachtoffer eenmaal in het dossier is opgenomen, is het inderdaad niet eenvoudig om dit in een later stadium alsnog te verwijderen. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het OM in bijzondere gevallen handmatig een dossier anonimiseren, maar dit is een grote aanslag op de capaciteit van het OM en deze mogelijkheid wordt derhalve terughoudend toegepast.
Kunt u uiteenzetten waarom het beter afschermen van deze slachtoffergegevens een moeilijk vraagstuk is, ondanks bestaande wet- en regelgeving?
Het WODC-onderzoek stelt dat het in principe mogelijk is om bepaalde gegevens van slachtoffers, behoudens naam en geboortedatum, af te schermen voor de verdachte zonder dat het recht op een eerlijk proces van de verdachte wordt geraakt. In de huidige praktijk wordt het afschermen van persoonsgegevens alleen ingezet als bijzondere maatregel wanneer daar in een specifieke zaak aanleiding toe is.
Zoals ik in mijn brief van 17 december 2019 heb aangegeven wordt er gewerkt aan een generieke oplossing om slachtoffergegevens beter af te schermen.4 Dit is een ingewikkeld vraagstuk vanwege enerzijds de juridische randvoorwaarden die gelden bij de voorgestelde aanpassingen en anderzijds de praktische implicaties voor de betrokken organisaties. Als persoonsgegevens van het slachtoffer onderdeel van een processtuk zijn, dan is er bijvoorbeeld in de huidige wet- en regelgeving niet voor elke situatie een juridische grondslag om te voorkomen dat deze gegevens door de verdachte kunnen worden ingezien. Ten aanzien van de praktische implicaties geldt ten eerste dat het procesdossier uit een zeer groot aantal stukken bestaat waarin slachtoffergegevens zijn opgenomen. Deze stukken worden door verschillende instanties en met behulp van verschillende systemen opgesteld en worden op verschillende momenten in het traject aan het strafdossier toegevoegd. Daarnaast is, vanwege de beperkingen van de huidige ICT-systemen en de verwachte overgang van oude naar nieuwe ICT-systemen, de mogelijkheid om eventuele aanpassingen door te voeren momenteel zeer beperkt. Ik bekijk samen met politie, OM en rechtspraak op welke wijze er toch stappen gezet kunnen worden om gegevens in de ICT-systemen af te schermen. Zoals eerder aangegeven zal ik u over de voortgang op dit punt in het voorjaar een brief sturen.
Het stopzetten van een zaak door Arbiter Bodembeweging |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Arbiter Bodembeweging de zaak van de familie D. met een boerenbedrijf, niet afmaakt, omdat de Arbiter Bodembeweging ophoudt te bestaan?1
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik ben bekend met het feit dat de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter) het voornemen heeft om op korte termijn zijn werkzaamheden af te ronden, omdat de Arbiter de aan hem voorgelegde zaken, op drie zaken na, binnenkort heeft afgehandeld. De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen en met voorrang te behandelen, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen.
Hoe lang wacht dit gezin al op een rechtvaardige schadeloosstelling? Waarom is deze zaak nog niet opgelost, wat zijn de belemmerende factoren?
Van de Arbiter Bodembeweging heb ik begrepen dat hij drie zaken niet binnen afzienbare termijn kan afhandelen. Deze zaken betreffen louter gestelde schade aan mestkelders die in de loop van 2019 aangemeld zijn bij de Arbiter. De Arbiter geeft aan dat in deze drie zaken nog onderzoek dient plaats te vinden naar de aard en omvang van de schade, alsook naar waar deze schade door is veroorzaakt. De Arbiter beschikt nog niet over een werkwijze voor de behandeling van deze specifieke vorm van schade; de Arbiter heeft op dit punt nog geen kennis en expertise opgebouwd. De Arbiter vindt de verwachting gerechtvaardigd dat daar veel tijd mee gemoeid zal zijn en daarom ligt het volgens hem niet in de rede om de Arbiter enkel voor deze zaken voor onbepaalde tijd in stand te houden, terwijl de andere zaken binnenkort afgehandeld zullen zijn. De Arbiter geeft aan dat door verlies aan kennis en ervaring de organisatie ook kwetsbaar is geworden. In het kader van een voortvarende behandeling van deze drie zaken heeft de Arbiter de TCMG gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken deze drie dossiers over kan nemen. De achtergrond van dit verzoek aan de TCMG is dat de TCMG ten behoeve van de afhandeling van schade aan mestkelders advies heeft gevraagd aan een panel van experts. Naar verwachting is het advies van het panel medio juni 2020 gereed. Aan de hand van dit advies kan de TCMG haar werkwijze vaststellen en de schademeldingen ten aanzien van mestkelders per geval beoordelen. De TCMG heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen. Na oplevering van het advies van het panel zal de TCMG met voorrang een besluit nemen over deze zaken, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen. Ik zal aan de Arbiter vragen mij aan te geven of de betreffende schademelders akkoord zijn met het intrekken van hun zaak bij de Arbiter.
Klopt het dat er opnieuw een onderzoek naar schade gedaan moet worden? Zo ja, wat klopt er niet aan het vorige onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit de enige zaak waarin de arbiter geen uitspraak zal doen? Om hoeveel zaken gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor gedupeerden wiens zaak wordt behandeld bij de Arbiter Bodembeweging? Binnen welke termijn worden deze gedupeerden geholpen?
De voorzitter van de Raad van Arbiters Bodembeweging heeft aangegeven dat de verwachting is dat, met uitzondering van de eerdergenoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei 2020 de bij hem aangemelde zaken heeft afgehandeld. De wens van de Arbiter is dat hierna de Arbiter ophoudt te bestaan aangezien de werkzaamheden dan zijn afgerond. De voorzitter van de Arbiter heeft dit in zijn brief van 10 maart jl. bevestigd. Deze brief heb ik bijgevoegd 2. Er zijn op dit moment nog acht arbiters actief. De lengte van de aanstellingen verschilt per arbiter. Met de leden van de Raad van Arbiters Bodembeweging is afgesproken dat zij in elk geval tot 1 mei 2020 aanblijven. Na 1 mei zullen partijen mogelijk nog vragen hebben over de laatste uitspraken van de Arbiter. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan de Arbiter aangegeven na 1 mei te kunnen ondersteunen en een loket te kunnen vormen voor vragen van partijen. Een aantal arbiters heeft aangegeven bereid te zijn om nog enkele maanden na 1 mei 2020 actief te blijven om, indien nodig, de laatste zaken te kunnen afhandelen.
Wanneer houdt de Arbiter Bodembeweging op te bestaan? Hoeveel arbiters zijn er nog tot wanneer actief? Tot wanneer zijn zij aangesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de zaak van de familie D. nu wordt overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG)?
De intentie is om, wanneer de betreffende schademelders akkoord zijn, de desbetreffende drie mestkelderzaken over te dragen aan de TCMG. De TCMG heeft aangeven dat het deze dossiers na ontvangst van het advies van het panel met voorrang zal behandelen wanneer schademelders hun zaak bij de Arbiter hebben ingetrokken. Ik ben nog in afwachting van het formele bericht van de Arbiter dat schademelders akkoord zijn met de afhandeling van hun zaak door de TCMG.
Zijn er afspraken gemaakt met de TCMG over deze zaak/zaken? Hoe luiden die afspraken?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer dit gezin het advies van de Arbiter Bodembeweging opvolgt, namelijk om de zaak bij de arbiter in te trekken, welke gevolgen heeft dit dan voor de gang naar de bestuursrechter of civiel rechter?
Wanneer het gedupeerde gezin er voor kiest zijn schade af te laten handelen door de TCMG, dan staat tegen een besluit van de TCMG bezwaar open en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. De betreffende gedupeerden kunnen er, in plaats van schadeafhandeling door de TCMG, ook voor kiezen een vordering tot schadevergoeding in te stellen bij de burgerlijk rechter.
Kunt u uitleggen hoe het bewijsvermoeden voor de afhandeling van «oude schades» wordt toegepast?
Het wettelijk bewijsvermoeden (artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek) wordt door zowel de Arbiter als de burgerlijk rechter toegepast. Met dit wettelijk vermoeden moet de gedupeerde stellen dat zich fysieke schade heeft voorgedaan aan een gebouw of werk binnen het effectgebied van het Groningenveld, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning zou kunnen zijn. Daaruit ontstaat dan voor de Arbiter of de rechter het vermoeden dat de schade het gevolg is van de gaswinning. Het is dan aan de exploitant om dit vermoeden te ontzenuwen, door aannemelijk te maken dat bodembeweging door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk niet de oorzaak is van de schade. Slaagt de exploitant hierin, dan is het vervolgens aan de gedupeerde om alsnog het causale verband tussen de schade en bodembeweging door gaswinning te bewijzen (Kamerstuk 34 390, nr. 3).
Klopt het dat TCMG 10.000 euro biedt bij zaken met een lekkende mestkelder? Zo ja, waar baseert de TCMG zich op? Gaat het hier om een voorschot, aangezien de TCMG eind tweede kwartaal 2020 met een advies komt? Gaat het bij een tekort alsnog uitgekeerd worden?
Naar aanleiding van deze vragen heb ik navraag gedaan bij de TCMG. De TCMG heeft aangegeven dat van een dergelijke praktijk geen sprake is.
Hoe gaat u de mensen van «oude schadegevallen» compenseren die niet door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geholpen zijn voor 1 juli 2018, zoals u beloofde op 31 januari 2018 en nu dus al weer twee jaar langer strijden voor rechtvaardigheid?2
In de periode tussen augustus 2012 en 31 maart 2017 zijn 79.288 schademeldingen gedaan. Deze schades zijn voor het grootste gedeelte afgehandeld. Aan de ruim 6.000 oude schademeldingen die voor 31 maart 2017 bij NAM zijn ingediend en niet voor 31 januari 2018 door NAM waren afgehandeld, heeft NAM vervolgens in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod gedaan. Bewoners die het aanbod van NAM te laag vonden, konden naar de Arbiter. Samen met de commissaris van de Koning, de heer Paas, volg ik de afhandeling van de ruim 6.000 schademeldingen nauwgezet. Uit het door onderzoeksbureau AHA! uitgevoerde onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer is gebleken dat een deel van deze gedupeerden niet in staat was de opgetreden schade met de door NAM betaalde vergoeding te herstellen. Zoals ik eerder heb gemeld in de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 706) is aan het deel van deze groep bewoners dat het aanbod van NAM heeft geaccepteerd en die met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen, de mogelijkheid geboden dit aan te tonen teneinde het verschil door NAM vergoed te krijgen. Door de provincie Groningen is er tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 daarom een regeling opengesteld. NAM, de commissaris van de Koning en ik beogen met deze regeling een rechtvaardige oplossing te bieden voor de door NAM afgehandelde oude schadegevallen.
Hoeveel zaken liggen er nu nog bij de Arbiter Bodembeweging?
Er zijn nog ongeveer 33 openstaande zaken bij de Arbiter Bodembeweging. De verwachting is dat, met uitzondering van de drie genoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei a.s. klaar zal zijn met de behandeling. In ongeveer 30 zaken zal er nog uitspraak worden gedaan.
In hoeveel zaken gaat er nog uitspraak gedaan worden?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het tijdspad van die zaken er uit ziet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat er nog onafhankelijk onderzocht worden of gedupeerden tevreden zijn over de gang naar de Arbiter Bodembeweging, de uitspraak en de opvolging van de NAM? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Arbiter is ingesteld met als doel om een laagdrempelige, onafhankelijke, deskundige en buitengerechtelijke vorm van geschilbeslechting te bieden aan bewoners horende bij de zogenaamde oude schadegevallen. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, hebben de Arbiter en NAM laten weten dat de NAM in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. De commissaris van de Koning en ik hebben gezamenlijk een oproep gedaan aan bewoners zich te melden bij de provincie wanneer zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter. Daarmee hebben we gekozen voor een meer pragmatische aanpak. Er zal geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure. Ongeveer 40 gedupeerden hebben zich gemeld bij de commissaris van de Koning. Iedere vraag of zorg wordt zorgvuldig bekeken. Indien nodig, wordt met NAM contact gezocht om tot een oplossing te komen. De inhoud van deze bemiddeling en het resultaat hangen uiteraard af van de specifieke problematiek in de zaak. Ook na de laatste uitspraken van de Arbiter en nadat de Arbiter is opgeheven, is het voor gedupeerden nog steeds mogelijk om zich te melden bij de provincie indien zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter.
Hoeveel gedupeerden met arbiterzaken hebben zich gemeld bij u en de commissaris van de Koning? Wat is er in deze zaken precies gedaan?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de vragen een voor een voor het AO Mijnbouw/Groningen van 18 maart 2020 beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zullen zijn voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd worden.
De organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen |
|
Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Mark Harbers (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel « Interne chaos bij NCG: «We verliezen de Groningers uit het oog»«?1
Ja.
Herkent u de signalen uit het artikel, waarin een situatie van onrust wordt geschetst binnen de organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
De afgelopen maanden waren een hectische en ingrijpende periode voor de NCG-organisatie en haar medewerkers door de reorganisatie naar een uitvoeringsorganisatie. Dergelijke grote veranderingen zorgen altijd voor enige onrust binnen een organisatie. De ingezette veranderingen zijn echter noodzakelijk om de versterkingsopgave te verbeteren en versnellen. Het beeld dat er sprake zou zijn van chaos, zoals de kop boven het aangehaalde bericht suggereert, herken ik niet. De NCG heeft sinds het najaar van 2019 veel geïnvesteerd in het meenemen van oude en nieuwe medewerkers in de reorganisatie. Dit enerzijds door gesprekken met medewerkers te voeren en hen te begeleiden in het werken met nieuwe processen en systemen en anderzijds door goed overleg met een vertegenwoordiging van het personeel, het MedewerkersOverleg (MO). Het MO heeft het management van de NCG tijdens het reorganisatieproces op constructieve wijze geadviseerd en uiteindelijk op de organisatieveranderingen akkoord gegeven.
Deelt u de mening dat de onrust binnen de NCG geen negatieve invloed mag hebben op het aantal versterkte huizen, zoals afgesproken in motie-Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 711)? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze meningen deel ik. Juist in het belang van de inwoners van Groningen en de voortgang van de versterkingsoperatie is het besluit genomen om de schadeafhandeling en versterking volledig in publieke handen te nemen. In dit verband is ook het besluit genomen om het CVW op te heffen en de NCG om te vormen naar een uitvoeringsorganisatie die ook de taken uitvoert die voorheen bij het CVW waren belegd.
Deelt u de mening dat de Groninger op nummer één moet staan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u dat het onderbrengen van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) in de organisatie van de NCG niet de versterkingsopgave belemmert?
De publieke uitvoering van de versterking is per 1 januari 2020 belegd bij de uitvoeringsorganisatie NCG en het CVW is opgehouden te bestaan. Er is dus geen sprake van «onderbrenging» van het CVW in de NCG-organisatie. Wel zijn ten behoeve van een zo soepel mogelijke transitie afspraken met het CVW gemaakt. Om de nieuwe taken te kunnen uitvoeren heeft NCG een groot aantal vacatures opengesteld waarop ook oud-CVW-medewerkers kunnen solliciteren. Het is voor de uitvoering van de versterkingsoperatie van belang dat hun kennis en ervaring wordt benut. Het feit dat een groot aantal voormalige CVW-medewerkers de overstap naar de NCG heeft willen maken beschouw ik dan ook als goed nieuws. De NCG werkt eraan om de organisatie die per 1 januari is ontstaan ook daadwerkelijk tot één samenhangende en effectief werkende organisatie te maken.
Deelt u de mening dat de medewerkers van de NCG en hun kennis en kunde van cruciaal belang zijn voor een geslaagd schadeherstel en een voortvarende versterkingsaanpak?
Ja. Het succes van een organisatie staat of valt met de mensen die er werken. De NCG staat voor een enorme opgave en heeft de ambitie om in het belang van de bewoners te presteren. Dat vraagt veel van de medewerkers. De NCG is vastbesloten om de organisatie zo snel mogelijk optimaal te laten functioneren en er is vertrouwen dat dit jaar de benodigde opnames, beoordelingen en versterkingen worden uitgevoerd, ten behoeve van een veilig en aardbevingsbestendig Groningen. Vergoeding van schade wordt uitgevoerd door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade (TCMG) die binnenkort zal opgaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). TCMG en NCG hebben onderling afspraken gemaakt over hoe wordt omgegaan met gevallen waarin schade en versterken samen komen.
Op welke wijze maakt u (samen met de NCG) het werk (blijvend) aantrekkelijk voor (toekomstige) werknemers?
In de opbouw van de nieuwe NCG-organisatie en het vervullen van de openstaande vacatures is merkbaar dat nieuwe medewerkers geïnteresseerd en gedreven zijn om mee te werken aan een veilig Groningen. De NCG is onderdeel van BZK en kan als rijksdienst de gebruikelijke faciliteiten en arbeidsvoorwaarden aanbieden. Het management van de NCG steekt veel energie in de opbouw van de nieuwe afdelingen en biedt ondersteuning aan bij bijeenkomsten gericht op de omslag naar één uitvoeringsorganisatie waarin de bewoner centraal staat onder andere door teamvorming en professionalisering.
Herkent u het hoge personeelsverloop bij de NCG (de helft van de medewerkers zou zijn vertrokken tussen 2015 en 2019)? Hoe wordt een goede dossieroverdracht gewaarborgd? Hoe zorgen u en de NCG voor een collectief geheugen?
De oorspronkelijke NCG-organisatie, opgericht in 2015, was naast de versterkingsoperatie gericht op schadevergoeding, leefbaarheid en economie. Schadevergoeding is inmiddels belegd bij de TCMG / IMG in oprichting, en leefbaarheid en economie worden opgepakt door het Nationaal Programma Groningen (NPG). De NCG is getransformeerd naar een publieke uitvoerder van de versterkingsoperatie. Hierdoor zijn functies binnen de organisatie veranderd of verdwenen, met als resultaat dat er ook medewerkers zijn vertrokken. Ook zijn er veel nieuwe functies bijgekomen, deels al ingevuld met nieuwe medewerkers die zijn aangetrokken, deels met tijdelijke, ingehuurde medewerkers. De NCG werkt ondertussen aan het opbouwen van de organisatie en het creëren van een duurzaam personeelsbestand. NCG werkt aan kennisbehoud en kennisdeling, niet alleen door het overnemen van informatie vanuit het CVW en NAM ook door de hechte samenwerking met alle organisaties die werken in het aardbevingsdossier.
Hoe draagt het kabinet bij aan zo min mogelijk koerswijzigingen binnen de interne organisatie van de NCG, zodat er rust ontstaat bij de medewerkers?
Het kabinet realiseert zich dat ten behoeve van een goede uitvoering van de versterking heldere kaders en een vaste koers nodig zijn. De kaders zijn met het publiek maken van de versterkingsoperatie gezet. De nieuwe NCG-organisatie is hierop ingericht. Beperkte organisatieaanpassingen kunnen gaandeweg de uitvoeringsoperatie nodig blijken. Hiervoor moet ook ruimte blijven. De directie van de NCG is blijvend in gesprek met haar medewerkers.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de NCG over de huidige gang van zaken, de integratie van het CVW en een succesvolle aanpak van versterking en schadeherstel?
Sinds 16 oktober 2019 ben ik als Minister van BZK politiek verantwoordelijk voor de versterkingsoperatie en per 1 januari jl. is ook de NCG als organisatie bij het Ministerie van BZK ondergebracht. Mijn departement heeft doorlopend intensief contact met de NCG, zowel over de aanpak en voortgang van de versterkingsoperatie, als over de opbouw en inrichting van de nieuwe organisatie. De uitvoering van schadevergoedingen is belegd bij de TCMG / IMG i.o.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Mijnbouw Groningen van 18 maart 2020?
Ja.
Het loket “Oude schades” van provincie Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is de stand van zaken rondom het loket «Oude schades» in Groningen?
Bewoners konden tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 een verzoek indienen bij de provincie Groningen als:
zij hun schade gemeld hebben vóór 31 maart 2017;
zij behoren tot de ruim 5.000 bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd zonder tussenkomst van de Arbiter Bodembeweging of burgerlijk rechter;
zij kunnen aantonen dat zij de schade niet (volledig) heeft kunnen laten herstellen van het door NAM betaalde bedrag.
De ruim 1.000 bewoners die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, konden naar de Arbiter Bodembeweging. De doelgroep van de regeling is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van AHA! dat is uitgevoerd in opdracht van de Tweede Kamer. De regeling is opgezet om bewoners tegemoet te komen die aangeven dat het NAM-aanbod te laag was om de schade te herstellen. Bewoners die niet onderdeel van de steekproef waren maar wel onder de doelgroep van de regeling vallen, konden ook een verzoek indienen. Er zijn in totaal 193 verzoeken ingediend door een deel van de bewoners aan wie NAM in 2018 het eerdergenoemde aanbod heeft gedaan.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld? Welk percentage is dit van de mensen met oude schades?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel meldingen daarvan zijn beoordeeld?
Van de 193 verzoeken zijn er reeds 181 verzoeken bekeken (d.d. 11 maart 2020). Hiervan blijken er 80 tot de doelgroep van de regeling te behoren. Deze verzoeken zullen conform de voorwaarden worden toegekend. Tot nu zijn er 23 zaken definitief toegekend met een gemiddelde toekenning € 4.369,41. 101 verzoeken van de 181 vallen buiten de doelgroep en zijn of worden dus afgewezen. Hiervan kwamen 81 verzoeken niet in aanmerking voor een inhoudelijke beoordeling omdat zij geen deel uitmaken van de resterende 6.199 gevallen waarin NAM in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod heeft gedaan. 20 van de 101 verzoeken worden afgewezen omdat de betreffende bewoners het aanbod van NAM hebben afgewezen en zij zich aangemeld hebben voor een arbiterprocedure. 12 verzoeken worden momenteel nog bekeken.
Hoeveel meldingen zijn afgewezen en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel meldingen zijn toegewezen? Om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt bepaald op welk bedrag gedupeerden recht hebben?
De provincie Groningen beoordeelt of de verzoeken binnen de doelgroep van de regeling vallen en volledig zijn. Voldoet het verzoek niet aan de voorwaarden, dan neemt een medewerker van de provincie contact op met de bewoner voor aanvullende informatie. Vervolgens worden alle verzoeken tezamen met de aangeleverde informatie ter beoordeling doorgestuurd aan NAM. Bij de verzoeken wordt een vergelijking gemaakt tussen de door bewoner aangeleverde factuur of offerte en de calculatie behorend bij het aanbod dat NAM in de periode van 5 maart 2018 tot 1 september 2018 heeft gedaan.
Indien de factuur of offerte aansluit bij de werkzaamheden waarop de calculatie is gebaseerd, wordt het verschil vastgesteld en door NAM betaald;
Indien de factuur of offerte werkzaamheden bevat voor maar een deel van de schade of meer dan de schade, dan wordt er een eerlijk vergelijk gemaakt en het verschil door NAM wordt vergoed. Indien er andere verschillen zijn tussen de factuur of offerte en het aanbod van NAM, volgt maatwerk.
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de provincie en NAM over de verzoeken. Aangezien het een aanvullende vergoeding betreft van de zijde van NAM, doet NAM de eerste beoordeling bij alle verzoeken en speelt de provincie geen rol in deze inhoudelijke beoordeling. Bij afwijzing op inhoudelijke gronden van de verzoeken die binnen de doelgroep van de regeling vallen, was vooraf ingeregeld dat een onafhankelijke kostenexpert om een definitief oordeel kan worden gevraagd. Echter, dit is tot dusver niet nodig gebleken. De provincie informeert de bewoners over de uitkomsten van de beoordeling om ervoor te zorgen dat de bewoners niet tegenover NAM staan. Bewoners kunnen bij vragen altijd bij de provincie terecht.
Wordt afgeweken van de bedragen genoemd in de offertes die gedupeerden overleggen?
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen bewoners terecht die het oneens zijn met een afwijzing?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel gedupeerden hebben zich gemeld die eerder ook een zaak bij de arbiter hebben aangemeld? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol speelt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Welke invloed oefent zij nog uit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid dit loket langer open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regeling is, zoals voorafgaand aangekondigd, gesloten op 1 maart. De provincie heeft de communicatie over deze regeling serieus aangepakt. Daarin is zij actief bijgestaan door gemeenten en maatschappelijke organisaties. Er zijn door de provincie meerdere advertenties geplaatst in het Dagblad van het Noorden en in huis-aan-huiskranten: voor aanvang van de regeling in december, in de eerste week van januari, begin en half februari (twee weken voor sluiting). De Groninger Bodembeweging en het Gasberaad hebben de regeling in hun nieuwsbrieven en op hun website onder de aandacht gebracht. Dit geldt ook voor Stut en Steun en de aardbevingsgemeenten. De pagina over de regeling op de provinciewebsite is ongeveer 2000 keer bezocht. De provincie kreeg dagelijks telefoontjes over de regeling en ondersteunde bewoners bij hun verzoek. De voor 1 maart onvolledig ingediende verzoeken zullen ook na 1 maart nog door NAM in behandeling worden genomen en daarmee kan – ook na de sluitingsdatum van de regeling – nog aanvullende informatie worden ingestuurd, mocht de provincie daar om verzoeken. Daarom heeft de provincie mij laten weten geen reden te zien de regeling langer op te houden. Ik deel deze opvatting.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Westerdiep, die aangeeft dat de NAM zegt dat de ingediende offerte te hoog is en dat die wel wat lager kan?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik kan melden dat de provincie nauw contact heeft met NAM over alle verzoeken, waaronder deze twee gevallen.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Spiekman, waarbij de arbiter in het verleden wel alles heeft bestempeld als aardbevingsschade, maar nooit uitspraak heeft gedaan over de hoogte van het schadebedrag en waarvan de NAM nu zegt dat dat de reden is om de aanvraag af te wijzen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de NAM opnieuw vertraagt en frustreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geregeld contact met NAM over de verzoeken. Ik zie geen signalen dat NAM de beoordeling vertraagt of zich niet coulant opstelt. In de afhandeling is ook sprake geweest van meldingen in een grijs gebied; die niet stroken met de letter van de regeling, maar wel passen in de geest door uiteenlopende omstandigheden. Voor sluiting van de regeling is overleg geweest tussen NAM, de Commissaris van Koning de heer Paas en mij over deze meldingen, waarin besloten is dat een meer ruimhartige koers het meest recht doet aan de situatie. De commissaris van de Koning en ik zijn tevreden over deze regeling omdat hiermee aan bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd, de mogelijkheid is geboden aan te tonen dat zij met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen.
Bent u tevreden met de werking van dit loket? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zijn voor het AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen op 18 maart 2020?
Zie antwoord vraag 16.
Het zogeheten ‘Istanboel 10’-proces |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van laatste zitting in het zogeheten «Istanboel 10»-proces waar een groep van elf mensenrechtenverdedigers terecht staat die in 2017 werden gearresteerd tijdens een training voor digitale veiligheid?
Ja.
Kent u de analyse van het Nederlands Helsinki Comité gebaseerd op de officiële procesdocumenten en informatie van Turkse mensenrechtenverdedigers?
Ja.
Deelt u de zorg over de aanklacht die is gebaseerd op de Turkse antiterrorismewetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nederland kan niet oordelen over individuele aanklachten, maar maakt zich in het algemeen zorgen over het effect van de huidige Turkse anti-terrorismewetgeving op de mensenrechtensituatie in het land. Nederland heeft recent bijvoorbeeld in VN-verband bij Turkije aangedrongen op aanpassing van deze wetgeving.
Deelt u de zorg over een eerlijke procesgang voor deze mensenrechtenverdedigers? Zo ja, heeft u deze zorgen geuit tegenover uw Turkse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt deze zaak op de voet en heeft elke hoorzitting samen met andere Europese partners gemonitord, meest recentelijk op 19 februari jl. Nederland mag en kan zich echter niet mengen in de rechtsgang in een andere staat. De Nederlandse regering zal bij de Turkse autoriteiten het belang van een functionerende rechtsstaat, waaronder het recht op een eerlijk proces, onder de aandacht blijven brengen. Ook in relatie tot deze zaak. Dit doet Nederland ook in Europees verband.
Verder blijft Nederland het maatschappelijk middenveld, en mensenrechtenverdedigers in Turkije steunen, onder andere dankzij het Matra-programma en het Mensenrechtenfonds.
Bent u van mening dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, inclusief mensenrechtenverdedigers in Turkije, onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u opvolging aan deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om openlijk aandacht te schenken aan deze zaak en via de geijkte kanalen druk uit te oefenen op de Turkse autoriteiten om alle beklaagden een eerlijk proces te geven, al dan niet samen met uw Europese collega’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 4 maart aanstaande?
Ja.
Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Iraniërs dreigen de historische Joodse graftombes van Ester en Mordechai in Iran te vernietigen?1
Ja.
Kunt u nagaan hoe de Iraanse autoriteiten hebben gereageerd op de oproep van de terroristische Basiji-militie om de historische Joodse graftombes te vernietigen?
Daar hebben de Iraanse autoriteiten voor zover bekend niet op gereageerd.
Klopt het dat de Basiji-militie onderdeel is van de Revolutionaire Garde en op de terreurlijst staat van onder meer de VS? Zo ja, bent u bereid deze militie toe te voegen aan de Nederlandse lijst van terreurorganisaties?
De Basij-militie is sinds 1981 formeel ingelijfd in de Islamitische Revolutionaire Garde Corps (IRGC) en staat sinds 2007 onder commando van de IRGC-commandant. De IRGC staat sinds 2010 gelist onder het EU-sanctieregime inzake het Iraanse nucleaire programma. In 2019 heeft de VS de IRGC op de nationale terreurlijst geplaatst. Tevens staan diverse huidige en voormalige Basij-kopstukken gelist onder het EU-sanctieregime inzake de mensenrechtensituatie in Iran.
Zijn de graftombes nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization, zoals u eerder aangaf? Zo nee, waarom niet?2
De graftombes zijn nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization.
Bent u, gezien de acute dreiging voor de Joodse graftombes, bereid er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen dat heilige plaatsen zoals de Joodse graftombes te allen tijde behouden en beschermd dienen te worden?
Nu de graftombes reeds adequaat beschermd worden middels nationale wetgeving, lijkt hiertoe geen noodzaak te bestaan.
Een dialoog tussen de Spaanse en Catalaanse regering |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u de stand van zaken schetsen aangaande het lopende conflict tussen de autonome regio Catalonië en Spanje?
Op 26 februari jl. is een formele dialoog van start gegaan tussen de Spaanse regering en het Catalaanse regiobestuur. Hiertoe is besloten door de onlangs aangetreden Spaanse regering. De delegaties, aangevoerd door Minister-President Sanchez aan de ene zijde en regiopresident Torra aan de andere, hebben afgesproken de dialoog maandelijks te voeren in respectievelijk Madrid en Barcelona.
Klopt het dat de Spaanse regering voornemens is om een formele dialoog te starten met de regering van de autonome regio Catalonië?1
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u deze stand van zaken?
Dat er dialoog plaatsvindt, is zonder meer positief. Het betreft verder een interne Spaanse aangelegenheid. Ik zie geen aanleiding voor Nederland om zich hierin te mengen, tenzij beide partijen ons daartoe expliciet zouden verzoeken.
Deelt u de mening dat een dialoog tussen de Spaanse nationale regering en de Catalaanse regering de enige weg vooruit is uit dit langlopende conflict?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet zich in om deze dialoog te stimuleren en toe te werken naar een doorbraak in dit langlopende conflict? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: Velen gaan de fout in’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: «Velen gaan de fout in»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat zwangerschapsdiscriminatie nog steeds veelvuldig voorkomt, ondanks de inspanningen voor meer voorlichting?
Het is onacceptabel dat een zwangerschap leidt tot discriminatie of spanningen op de werkvloer. Een zwangerschap dient een positieve en zoveel mogelijk zorgeloze tijd te zijn. Niet alleen voor het individu, maar ook voor de samenleving is het een groot probleem wanneer vrouwen door zwangerschapsdiscriminatie gehinderd worden in hun participatie op de arbeidsmarkt en hierdoor ongelijkheid in de hand wordt gewerkt.
Heeft u enigszins zicht op hoe vaak zwangerschapsdiscriminatie voorkomt en klopt het dat deze vorm van discriminatie meestal niet aan het licht komt, zoals de heer Besselink aangeeft in het RTL-nieuws artikel?
Een indicatie voor de prevalentie van zwangerschapsdiscriminatie wordt gevormd door een onderzoek dat in 2016 is uitgevoerd door het College voor de Rechten van de Mens2. Uit dit onderzoek bleek dat 43% van de vrouwen die zwanger waren of net een kind hadden gekregen in aanraking kwam met mogelijke discriminatie op de werkvloer en/of bij sollicitaties. Het onderzoek wordt nu herhaald.
Klopt het dat ook ziekmelden tijdens een zwangerschap niet kan worden gezien als «niet naar behoren functioneren», zoals de voormalig werkgever in het verweer heeft aangedragen?
Ongeschiktheid om de functie uit te voeren als gevolg van ziekte (belemmering in het functioneren door ziekte), ongeacht of de oorzaak van de ziekte zwangerschapsgerelateerd is, kan niet worden gezien als «niet naar behoren functioneren».
Wat vindt u ervan dat zwangere vrouwen nu soms gesprekken met hun werkgever stiekem opnemen om aan te kunnen tonen dat er sprake is van discriminatie?
Ik ben geen voorstander van het stiekem opnemen van gesprekken tussen werknemers en werkgevers, in geen van beide richtingen. Tegelijkertijd is het voor slachtoffers van discriminatie uitermate complex om aan te tonen dat van discriminatie sprake is geweest. Het is aan het College of de rechter om te oordelen of deze middelen in een zaak geoorloofd zijn en meegewogen kunnen worden.
Hoe is de bescherming tegen zwangerschapsdiscriminatie in andere landen geregeld? Zijn er landen waarbij de bewijslast van zwangerschapsdiscriminatie wordt neergelegd bij de werkgever?
Voor de gehele Europese Unie geldt dat in geval van discriminatie naar geslacht in de arbeidssituatie degene die meent dat verboden onderscheid wordt gemaakt feiten moet aanvoeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden en dat de verweerder vervolgens dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Op grond van artikel 2, lid 2, aanhef en sub c, van de richtlijn 2006/54/EG uit 2006 valt elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof onder het begrip discriminatie. Dit betekent dat in ieder geval in alle EU-lidstaten in gevallen waarin zwangere vrouwen en vrouwen die recentelijk zijn bevallen en/of borstvoeding geven feiten aanvoeren die discriminatie op het werk doen vermoeden de bewijslast van het tegendeel bij de werkgever ligt.
Ook in Nederland is het in dergelijke gevallen zo geregeld. Het onderscheid kan aannemelijk gemaakt worden door middel van stukken, verklaringen etc. Het is vervolgens aan de andere partij om te bewijzen dat geen sprake is van discriminatie.
Klopt het dat een groot deel van zwangerschapsdiscriminatie plaatsvindt door het niet verlengen van een contract?
Ja, dat klopt. Dit blijkt onder andere uit het voornoemde onderzoek van het College en de vragen en meldingen die zij ontvangen over zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bekend met de analyse van het College voor de Rechten van de Mens dat de regels rond het uitzendbeding botsen met het discriminatieverbod?2
Ja
Zijn er voorbeelden bij u bekend waar rechters hebben geoordeeld dat het uitzendbeding voorgaat op het discriminatieverbod?
Het is ook uitzendwerkgevers niet toegestaan om te discrimineren. Als in de arbeidsovereenkomst een uitzendbeding is opgenomen dan kan dat worden ingeroepen. In sommige gevallen kan het inroepen van dit beding zelf discriminatoir zijn. Het is aan de rechter om dat op grond van alle omstandigheden van het geval te beoordelen.
Deelt u de mening dat in alle gevallen het discriminatieverbod eigenlijk voor zou moeten gaan op het uitzendbeding?
Zoals gezegd geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding gewoon het discriminatieverbod. Vraag is of er in deze gevallen sprake is van discriminatie. Het uitzendbeding stelt flexibiliteit centraal. Dat betekent dat geldt dat de werkrelatie van rechtswege eindigt indien de opdracht bij de inlener op diens verzoek wordt beëindigd. In deze afweging staat niet de achtergrond of eventuele zwangerschap van een uitzendkracht centraal, maar de gevraagde directe beschikbaarheid voor de inlener die bij ziekte vervalt. Het College heeft aangekondigd dit complexe vraagstuk te willen voorleggen aan de rechter als zich een zaak op dit terrein aandient. Dat lijkt me de geëigende route om te bewandelen.
Welke wijzigingen zijn er nodig om dit te verduidelijken in de wetgeving?
Een dergelijke wijziging is mijns inziens vooralsnog niet aan de orde. Zoals reeds aangegeven is, geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding in hun contract het discriminatieverbod. Vraag is alleen hier of er sprake is van discriminatie wegens zwangerschap. Zoals eerder aangegeven wil het College dit complexe vraagstuk in een voorkomend geval laten toetsen door de rechter.
Daarnaast heeft het Gerechtshof Den Haag onlangs in een tussenbeschikking d.d. 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) vooralsnog geoordeeld dat de cao-bepaling omtrent het einde van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in geval van een ziekmelding in strijd is met het opzegverbod van artikel 7:670 BW en daarom vernietigbaar is. Niet uitgesloten is dat het eindoordeel van het Gerechtshof gevolgen heeft voor het uitzendbeding in relatie tot een ziekmelding die verband houdt met zwangerschap. De rechtszaak is aangehouden aangezien het Gerechtshof aanvullende vragen stelt die eerst beantwoording door partijen behoeven. De einduitspraak in deze zaak moet worden afgewacht.
Klopt het dat de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie niet toeziet op het eventueel niet verlengen van een contract?
Dat klopt. De wet richt zich op de fase van werving en selectie bij externe en interne vacatures, waarbij het doel is dat de werkgever gelijke kansen biedt aan alle sollicitanten.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van MKB-Nederland, de heer Vonhof, in de uitzending van De Monitor zegt over de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie: «Het zit heel erg in de vorm, die mag niet discrimineren aan de voorkant, maar niet over de uitkomst. Het zegt alleen dat je het niet zo mag opschrijven»?3
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Dat wil zeggen dat werkgevers, en in dit geval ook intermediairs via een wijziging van de Waadi, beleid moeten hebben en implementeren om te voorkomen dat een risico zich voordoet. In dit geval is dat risico arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW ziet vervolgens niet alleen toe op de aanwezigheid van dit beleid, maar ook of dit in de praktijk tot uitvoering komt op de werkvloer.
Ter voorkoming van discriminatie in wervings- en selectieprocedures werkt het aantoonbaar om deze procedures te structureren3. De wet stelt deze norm: wervings- en selectieprocedures dienen met beleid te worden ingericht en gelijke kansen te bieden aan alle sollicitanten.
Zijn er in de gesprekken met sociale partners over discriminatie ook voorstellen geweest vanuit werkgevers- of werknemersorganisaties voor het beter aanpakken van (zwangerschaps)discriminatie?
In gesprekken met sociale partners komt regelmatig het belang van bewustwording terug, dat geldt voor alle gronden waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Dit belang onderschrijf ik volledig. Hier is door dit kabinet en voorgaande kabinetten flink in geïnvesteerd en dat zal ook zo blijven. We moeten echter vaststellen dat arbeidsmarktdiscriminatie een hardnekkig probleem is. De Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie vormt een stevig aanvullend instrument voor de overheid om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken.
Deelt u de analyse van de heer Vonhof dat door verwijzing naar arbocatalogi de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie vooral een papieren tijger is?
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Hierbij geldt dat ondernemingen gebruik mogen maken van arbocatalogi. Arbocatalogi zijn waardevol als ondersteuning voor bedrijven, bijvoorbeeld als deze zelf over onvoldoende kennis of middelen beschikken om een werkwijze voor werving en selectie op te stellen. Arbocatalogi zijn een instrument om dan tot een goede beleidsstandaard te komen. Er mag vanuit gegaan worden dat de betrokken werkgevers de inhoud van de arbocatalogi tot zich nemen en toepassen. De Inspectie SZW ziet immers niet alleen toe op de aanwezigheid van beleid maar ook de wijze waarop dit geïmplementeerd wordt op de werkvloer.
Op welke manier zouden we vrouwen die zwangerschapsdiscriminatie aankaarten, nog beter kunnen ondersteunen?4
Voor vrouwen die hun ervaringen met zwangerschapsdiscriminatie willen melden geldt dat zij dit op een laagdrempelige manier kunnen doen bij de lokale antidiscriminatievoorziening (adv). De adv kan vervolgens adviseren over- en ondersteunen bij mogelijke vervolgstappen, zoals een zaak aanhangig maken bij het College voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter. Ik zal in de communicatie over de rechten van zwangere vrouwen en vrouwen die net bevallen zijn deze mogelijkheid steviger onder de aandacht brengen.
Deelt u de analyse van mevrouw Van Dijk van de arbodienst HealthyWoman in dezelfde uitzending dat een groot deel van de zwangerschapsdiscriminatie voortkomt uit de hogere kans op uitval van vrouwen in het eerste jaar na de bevalling?
Zwangerschapsdiscriminatie gebeurt vooral op basis van bedrijfseconomische afwegingen. Het kan zijn dat een van deze afwegingen de mogelijkheid is dat een zwangere vrouw na haar bevalling en verlof tijdelijk verminderd inzetbaar wordt door ziekte. Dat is echter geen grond om vrouwen die een gezin (willen) stichten op voorhand te discrimineren.
Klopt het dat een derde van de vrouwen meer dan twee weken ziek is in het eerste jaar na de bevalling, en dat de helft daarvan langer dan twaalf weken ziek is?
De genoemde cijfers komen naar voren in een wetenschappelijk artikel uit 20025, het ontbreekt aan (recente) data of onderzoeken om deze verder te onderbouwen. Wel is bekend dat vrouwen in de leeftijd 25 tot 35 jaar een aanzienlijk hoger ziekteverzuim kennen dan mannen in deze leeftijdscategorie.
Onderschrijft u de noodzaak dat alle klachten die samenhangen met zwangerschap daarom onder de Wet arbeid en zorg (WAZO)-uitkering zou moeten vallen? Heeft u een beeld van hoeveel van deze uitval wordt opgevangen door een WAZO-uitkering?
Ik onderschrijf niet de noodzaak dat alle klachten onder de WAZO uitkering zouden moeten vallen. De WAZO geldt voor alle zwangere vrouwen en voorziet in een verlofregeling van 16 weken rond het moment van de bevalling. Deze regeling geldt voor alle zwangere werkneemsters, ongeacht of zij klachten als gevolg van de zwangerschap ervaren.
Als een vrouw zich buiten de verlofperiode ziek meldt wegens klachten die samenhangen met de zwangerschap of bevalling dan is er recht op een Ziektewet-uitkering. De uitkering kent in dit geval geen wachtdagen en bedraagt 100% van het dagloon. In de meeste gevallen wordt deze uitkering rechtstreeks aan de werkgever betaald, die de uitkering eventueel aangevuld doorbetaalt aan de werkneemster. De werkgever wordt in deze gevallen dus gecompenseerd voor de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte. Daarnaast is een verschil tussen de Ziektewet en de WAZO dat er in de ZW re-integratieverplichtingen gelden voor werkgever en werknemer. Kortom, ik zie geen reden om het huidige stelsel op dit punt te veranderen.
Het bericht ‘Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken»?1
Ja.
Hoeveel bedrijven zijn de laatste vijf jaar strafrechtelijk vervolgd voor corruptiedelicten? Hoeveel van die bedrijven hebben geschikt met het Openbaar Ministerie? Hoeveel bedrijven zijn veroordeeld?
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende vormen van corruptie, te weten ambtelijk binnenlandse corruptie, niet-ambtelijke binnenlandse corruptie, ambtelijke buitenlandse corruptie en niet-ambtelijke buitenlandse corruptie. Corruptiedelicten kunnen zich in formeel-juridische zin uiten in verschillende strafbare feiten (art. 177, 178 en 328ter Sr, maar ook art. 225 Sr). Als gevolg hiervan is een exact cijfer van het aantal strafzaken waarin vervolging is ingesteld niet te geven. Momenteel lopen er enkele tientallen strafrechtelijke onderzoeken door het Functioneel Parket en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie naar verdenkingen van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping.
De afgelopen vijf jaar is sprake geweest van omstreeks vijf bedrijven waaraan een (hoge) transactie is aangeboden en geaccepteerd voor corruptiedelicten. Het OM brengt bij een hoge transactie ook een persbericht uit. Ten aanzien van verschillende lopende corruptieonderzoeken is het onderzoek nog in volle gang en is een vervolgingsbeslissing derhalve nog niet genomen.
Herkent u het beeld dat wij in Nederland te maken hebben met «primitief, onderontwikkeld recht» op het gebied van corruptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar kan het beter? Kunt u ingaan op de stelling van de heer Verbruggen dat de regelgeving verbrokkeld is en verspreid over onderdelen van ons Wetboek van Strafrecht?
Nee, ik herken mij niet in dit beeld. Omkoping is in Nederland strafbaar gesteld in de artikelen 177, 178, 178a, 328ter, 363, 364 en 364a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De artikelen 177, 178 en 178a Sr betreffen het omkopen van ambtenaren en rechters (actieve omkoping). Deze artikelen zijn ondergebracht in Titel VIII (Misdrijven tegen het openbaar gezag). De passieve varianten van deze vorm van omkoping, dus het aannemen van een gift, belofte of dienst voor het iets doen of nalaten in de functie van ambtenaar of rechter, zijn strafbaar gesteld als ambtsmisdrijf in de artikelen 363, 364 en 364a (Titel XXVIII Ambtsmisdrijven). De actieve en passieve, niet-ambtelijke omkoping is strafbaar gesteld in artikel 328ter (Titel XXV Bedrog). De plaatsing in het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald door het belang dat met de strafbaarstelling wordt beschermd. De plaatsing van deze artikelen heeft geen invloed op de strafbaarstelling. Er is ook geen aanleiding de indeling van deze artikelen te wijzigen.
Nederland is partij bij een aantal internationale corruptieverdragen van de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking (OESO) en de Verenigde Naties (VN). In het kader van deze verdragen wordt Nederland ook periodiek onderworpen aan evaluaties in de vorm van een peer review om te bezien of Nederland voldoet aan de verdragsverplichtingen. Het beleid van het kabinet is erop gericht naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan deze aanbevelingen. In februari 2019 is het rapport van de vijfde evaluatieronde van de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (hierna: GRECO) gepubliceerd. In 2020 wordt Nederland aan twee evaluaties in het kader van de OESO en VN-verdragen onderworpen.
De afgelopen jaren zijn diverse investeringen gedaan door Nederland in de opsporing en vervolging van alle vormen van corruptie. Hier wordt ook aan gerefereerd in mijn recente Kamerbrief naar aanleiding van een artikel van Transparency International inzake de aanpak van corruptie in Nederland.2
Klopt het dat de strafbaarheid van de omkoping van buitenlandse ambtenaren niet alle situaties dekt? Zo ja, waar zitten de hiaten? Bent u voornemens daaraan iets te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de Nederlandse strafwet er niet in voorziet dat vervolging kan worden ingesteld tegen omkoping die in het buitenland heeft plaatsgevonden terwijl er geen relatie met Nederland is, bijvoorbeeld omdat de natuurlijke persoon of rechtspersoon door wie het feit is begaan niet-Nederlands is en degene die is omgekocht ook niet Nederlands is. Dit betreft geen kwestie van strafbaarheid, maar de reikwijdte van de extraterritoriale rechtsmacht. In een dergelijke situatie is er geen rechtens te beschermen belang aan de orde, dat noopt tot uitbreiding van de Nederlandse rechtsmacht. Nederland kent een uitgebreide rechtsmacht op dit terrein, waardoor in veel situaties vervolging in Nederland mogelijk is, ook als het strafbare feit in het buitenland is gepleegd. Daarbij kan worden opgemerkt dat Nederland voldoet aan de verplichtingen op basis van internationale verdragen tot strafbaarstelling van buitenlandse omkoping.
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving en de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk?
Een volledig overzicht van de verschillen tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving en de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk kan ik u niet geven. Enkele in het oog springende verschillen worden hier genoemd.
Het Verenigd Koninkrijk kent de «UK Bribery Act 2010» welke per 1 juli 2011 in werking is getreden. Ook Frankrijk kent separate wetgeving bekend als Sapin II, die in November 2016 is aangenomen.
Beide wetten kennen een «Defered Prosecution Agreement (DPA)» een soort uitgestelde vervolgingsovereenkomst. Nederland kent deze modaliteit niet. Een DPA ziet op een schikking tussen het OM en een onderneming die verdacht wordt van overtreding van de wet, waarbij vervolging van die onderneming voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld. Indien de onderneming zich aan het einde van de gestelde periode aan vooraf afgesproken voorwaarden heeft gehouden, wordt er niet tot vervolging overgegaan en zal het OM de aanklacht tegen de onderneming waarop de DPA van toepassing is, laten vallen. Ook kennen beide wetten specifieke bepalingen ten aanzien van zogeheten compliance programma’s ter voorkoming van omkoping. Bedrijven dragen, afhankelijk van aantal werknemers of omzet, in dit kader de verantwoordelijkheid om gepaste maatregelen te treffen en adequate procedures te implementeren om te waarborgen dat de natuurlijke- en rechtspersonen die binnen de invloedssfeer van het bedrijf vallen, zich conform het verbod op buitenlandse omkoping gedragen. Hoe ver deze ketenaansprakelijkheid in de praktijk reikt, is afhankelijk van een beoordeling van de feiten en omstandigheden in het specifieke geval. In Frankrijk worden de compliance programma’s overzien door de hiertoe opgerichte «Agence Francaise Anticorruption» (AFA).
In de meest recente brochure «eerlijk zakendoen zonder corruptie», die wordt uitgebracht in samenwerking tussen VNO-NCW, MKB-Nederland en ICC Nederland samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken, van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken, wordt nader ingegaan op de wetgeving van het VK. Zie ook https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2017/01/19/eerlijk-zakendoen-zonder-corruptie.
Deelt u de mening dat de wetgever actie moet ondernemen om de anti-corruptiewetgeving te moderniseren? Zo ja, heeft u al concrete acties hiervoor op de agenda staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik geen aanleiding tot modernisering van de anti-corruptiewetgeving. De Nederlandse anti-corruptiewetgeving voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Indien de lopende internationale evaluaties hier wel aanleiding toe geven, zal ik de aanbevelingen van deze organisaties op basis van hetgeen ik onder antwoord 3 heb aangeven ter hand nemen.
Ook wordt er, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd naar aanleiding van de «evaluatie Wet OM-afdoening», gewerkt aan de invoering van een rechterlijke toets bij hoge transacties.3
Algoritmische analyse van vonnissen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Namen en rugnummers, s’il vous plaît» en «Software weet wat de judge graag hoort; Ravel Law RELX-dochter ontwikkelt profielen van rechters en hun gedrag»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten waar een bedrijf digitale profielen van rechters maakt om op deze wijze advocaten te assisteren en waarbij wordt gekeken naar data als hoe vaak gaat een rechter mee in het betoog van de officier van justitie, welke zaak citeert een rechter vaak, welke woorden gebruikt de rechter? Vindt u deze ontwikkeling wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het analyseren van uitspraken is van alle tijden. Professionele procespartijen, zoals advocaten en officieren van justitie, delen van oudsher intern informatie die betrekking heeft op de wijze waarop rechters recht spreken. De inzet van nieuwe technologie maakt het mogelijk dergelijke informatie op veel grotere schaal te ontsluiten, in hogere mate van detail te bestuderen, op veel efficiëntere wijze te analyseren en overzichtelijker ter beschikking te stellen. Die ontwikkeling speelt in de Verenigde Staten, maar ook in verschillende andere landen.
Meer inzicht in eventuele verschillen tussen (de motivering van) vonnissen, en het voor een grotere doelgroep beschikbaar stellen van dat inzicht, kan voordelen bieden. Zo kunnen ook anderen dan professionele procespartijen over dat inzicht beschikken. Ook zou dergelijk inzicht kunnen worden benut voor discussie in de Rechtspraak, hetgeen de kwaliteit van gerechtelijke uitspraken verder zou kunnen bevorderen.
Aan de andere kant is ook denkbaar dat vergaande profilering van rechters leidt tot misplaatste negatieve aandacht voor de persoon van de rechter. Of dat inzichten alleen ter beschikking komen van partijen die daarvoor veel geld betalen. Dat acht ik onwenselijk.
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen die u voorziet bij het gebruik van algoritmische analyse van vonnissen? Bent u van mening dat dit ondermijnende processtrategieën tot gevolg kan hebben of ziet u het als een mogelijkheid tot betere kennis van het recht? Wat betekent het in uw opzicht voor de positie van de individuele rechter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel procent van het aantal gerechtelijke uitspraken wordt in Nederland online gepubliceerd?
Het percentage van het aantal gerechtelijke uitspraken in Nederland dat online wordt gepubliceerd ligt tussen 2–3% en is licht stijgende. In het kader van het prijsakkoord 2020–2022 heb ik met de Raad voor de rechtspraak afgesproken dat dit percentage in de komende drie jaar stijgt naar 5%.
Bent u bekend met de toepassing van kunstmatige intelligentie op gerechtelijke uitspraken in Nederland naast de ontslagrechtdatabank Lexalyse?2 Zo ja, welke toepassingen kent u? Hoe staat u tegenover deze toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zo wordt bij de Rechtbank Oost-Brabant een promotieonderzoek uitgevoerd onder de naam Kunstmatige Intelligentie Kennissysteem voor de Rechtspraak. Dit project ziet op het analyseren van ingevoerde data (processtukken), het zoeken op vergelijkbare Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) zaken en het inzichtelijk maken van de tien meest vergelijkbare WAHV-zaken. Daarnaast voert het OM een experiment uit om met kunstmatige intelligentie jurisprudentie te analyseren met als doel een officier voor te bereiden op een zaak of zitting. Ik moedig dergelijke experimenten aan. Op dit moment beschik ik niet over een overzicht van toepassingen van private partijen, waarbij Nederlandse gerechtelijke uitspraken met toepassing van kunstmatige intelligentie worden geanalyseerd. Dat dit gebeurt, blijkt naast de databank Lexalyse bijvoorbeeld ook uit een onderzoek van Deloitte, waarover recent door het Financieele Dagblad is bericht.3
Wat is het wettelijk kader voor de toepassing van kunstmatige intelligentie op gerechtelijke uitspraken in Nederland?
Daarvoor geldt geen specifiek wettelijk kader.
Wat is uw reactie op de hervorming in Frankrijk waarbij enerzijds is besloten dat alle uitspraken openbaar toegankelijk worden en anderzijds dat het verboden is uitspraken te gebruiken voor analyses op basis van identiteitsgegevens van rechters? Hoe verhoudt dit verbod zich tot de vrijheid van meningsuiting?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de wijze waarop maatregelen van de Franse wetgever zich verhouden tot de vrijheid van meningsuiting. In het algemeen kan ik wel het volgende opmerken. Op dit moment wordt, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, een gering deel van de Nederlandse uitspraken openbaar gemaakt. Omdat alle uitspraken die worden gepubliceerd, dienen te zijn geanonimiseerd volgens anonimiseringsrichtlijnen, ontbreekt op dit moment de capaciteit om alle uitspraken te publiceren. Daarnaast dienen potentiële negatieve consequenties van het publiceren van alle uitspraken te worden bezien. Van belang is een goede balans tussen openbare Rechtspraak aan de ene kant en bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen (burgers en professionals) aan de andere kant. Daarbij spelen ook de begrijpelijkheid van de uitspraak en de toegang tot de rechter een rol.
Rekening houdend met het voorgaande, verdient het overweging om te onderzoeken of, en zo ja, hoe, op grotere schaal analyse van Nederlandse gerechtelijke uitspraken plaats kan vinden. Ik denk daarbij aan doeleinden ten behoeve van de Rechtspraak zelf, zoals het analyseren van uitspraken ten behoeve van het verhogen van inzicht in eventuele verschillen in motivering. Verder zie ik onder meer potentieel meerwaarde in de analyse van gerechtelijke uitspraken ten behoeve van anderen dan professionele procespartijen. Denk bijvoorbeeld aan het geval waarin een burger zou kunnen raadplegen welke gerechtelijke uitspraken zijn gedaan in situaties die vergelijkbaar zijn met zijn situatie. De Raad voor de rechtspraak heeft oog voor dergelijke mogelijkheden en ontwikkelt momenteel een Visie op Data. Daarin onderzoekt hij ook het spanningsveld tussen de openbaarheid van de Rechtspraak en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik blijf hierover graag met de Raad in overleg.