Het bericht "Iran: Christians imprisoned wothout charge" |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel (SP), Wim Kortenoeven (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Iran: Christians imprisoned without charge»?1
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat momenteel vier christenen nog steeds vastzitten zonder dat er sprake is van een aanklacht? Gaat het om dhr. Vahik Abrahamian, zijn vrouw Sonia Keshish-Avanesian, dhr. Arash Kermanjani en zijn vrouw Arezo Teymouri, die allen wegens het christelijk geloof vast zouden zitten? Kunt u tevens bevestigen dat dhr. Vahik Abrahamian ook over de Nederlandse nationaliteit beschikt?
Deze berichten zijn mij bekend. Onderzoek door de Nederlandse ambassade in Teheran heeft tot op heden echter geen formele bevestiging door de Iraanse autoriteiten van deze berichten opgeleverd. De ambassade zal zich blijven inspannen meer informatie te verkrijgen. Ik kan wel bevestigen dat de heer Abramian de Nederlandse nationaliteit bezit. In een gesprek met mijn Iraanse ambtsgenoot Salehi en marge van de VN-Mensenrechtenraad in Geneve op 1 maart 2011 heb ik aandacht gevraagd voor de positie van bipatride gedetineerden.
Heeft de Nederlandse ambassade inmiddels consulaire en/of juridische bijstand kunnen leveren of weigeren de Iraanse autoriteiten ook hier elke vorm van medewerking? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te regelen en bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op de directe vrijlating van deze christenen?
De Nederlandse Ambassade in Teheran heeft eind maart 2010 voor het eerst berichten gehoord over de mogelijke arrestatie van de heer Abramian. Op 3 april 2010 is in een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd of de autoriteiten bevestiging konden geven van de status van de heer Abramian. Tevens is toen gevraagd naar de redenen voor arrestatie indien de heer Abramian inderdaad gedetineerd zou zijn en naar de juridische status van zijn zaak. De ambassade heeft bij die gelegenheid eveneens gevraagd of de heer Abramian kon beschikken over een advocaat en heeft verzocht om toestemming om betrokkene zo spoedig mogelijk te bezoeken. Hierop is na rappel bij het ministerie op 4 augustus 2010 een antwoord ontvangen waarin wordt gesteld dat relevante informatie over Iraanse onderdanen slechts aan familieleden wordt verstrekt.
Wat betreft consulaire bijstand geldt dat de Nederlandse regering deze alleen kan bieden aan Nederlandse onderdanen in casu de heer Abramian die de Nederlandse en Iraanse nationaliteit bezit. Zijn echtgenote en het echtpaar Kermanjani-Teymouri bezitten de Nederlandse nationaliteit niet.
Zoals de Kamer bekend is, staan de Iraanse autoriteiten Nederland niet toe consulaire bijstand te verlenen aan gevangenen met zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit. Bij elke mogelijke gelegenheid protesteert Nederland tegen deze opstelling.
Nederland wijst, bilateraal en in EU-verband, Iran consequent op zijn internationale verplichtingen om de rechten van religieuze minderheden te waarborgen.
Bent u bereid om de Kamer, eventueel vertrouwelijk, in te lichten over de stappen die zijn genomen in deze zaak?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. De Vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken is ingelicht over de situatie van de Nederlands-Iraanse bipatride gedetineerden in Iran tijdens een besloten Algemeen Overleg op 25 november 2010. Ik zal de Kamer met regelmaat op de hoogte houden van ontwikkelingen.
De positie van homoseksuele asielzoekers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere schriftelijke vragen van 18 november 2010 over de positie van homoseksuele asielzoekers, en uw antwoorden daarop van 7 februari 2011?
Ja.
Waarom stelt u dat het bestaande beleid «toereikend» is om groepsspecifieke problemen aan te pakken, wanneer u tegelijkertijd met de stichting Secret Garden en met COC Nederland in gesprek bent over oplossingen voor de problemen voor lesbische vrouwen, homomannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)?
Ik ben van mening dat het bestaande beleid toereikend is om te reageren op mogelijke problematiek. Ik sta evenwel altijd open voor verbeteringen. Daarom heb ik tijdens het gesprek met Secret Garden en COC Nederland afgesproken dat het COA samen met deze organisaties onderzoekt hoe mogelijke drempels voor meldingsbereidheid, die LHBT’s bij incidenten kunnen ervaren, kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er al enige jaren duidelijke aanwijzingen zijn dat LHBT’s in de asielzoekerscentra (AZC’s) (grote) problemen ondervinden?1 Deelt u tevens de mening dat dit impliceert dat het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt op dit punt blijkbaar niet volstaat?
Op grond van het aantal meldingen bij het COA of de politie kan de conclusie dat LHBT’s grote problemen zouden ondervinden in asielzoekerscentra niet worden getrokken. Ik ben hier in eerdere beantwoording van kamervragen reeds op ingegaan2. Tegelijkertijd laat ik, mede naar aanleiding van het eerder genoemde overleg, onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden vergroot. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 2. Dit betekent niet dat het staande beleid niet volstaat.
Kunt u specifieker uiteenzetten welk beleid er precies is ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in AZC’s? In hoeverre wordt in de centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd? Wordt aan alle asielzoekers, bijvoorbeeld in geldende huisregels of in de vorm van voorlichting, meegedeeld dat alle asielzoekers gelijk dienen te worden behandeld, en dat homoseksuelen in Nederland als normale, gelijkwaardige burgers worden beschouwd en behandeld? Bestaan er in uw beleid mogelijkheden om in uitzonderlijke situaties een asielzoeker een vergunning te weigeren indien hij zich schuldig maakt aan de discriminatie of onheuse bejegening van homoseksuelen?
Bij binnenkomst op een asielzoekerscentrum krijgt iedere bewoner de huisregels overhandigd. Deze huisregels worden tevens persoonlijk toegelicht en uitgelegd. In de huisregels is bepaald dat discriminatie verboden is en overtreding van dit verbod strafbaar. Zowel in de huisregels als in de mondelinge toelichting daarop wordt specifiek ingegaan op discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Daarnaast wordt in de voorlichting aan asielzoekers aandacht besteed aan diverse samenlevingsvormen in Nederland.
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure. Bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker kan zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Bent u bereid om seksuele voorkeur en genderidentiteit toe te voegen aan de «sociale indicatoren» voor huisvesting buiten een AZC? Kunt u dit toelichten?
Het COA huisvest asielzoekers op één van de opvanglocaties in Nederland, ongeacht religie, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Bij het huisvesten van asielzoekers houdt het COA rekening met de seksuele geaardheid van een asielzoeker, indien deze bekend is. Er is specifieke aandacht voor situaties waarin na plaatsing in de opvang een gevoel van onveiligheid wordt beleefd. Hierbij wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan verzoeken tot overplaatsing die versneld worden behandeld. Bij huisvesting in een gemeente na statusverlening wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat het geldend beleid is dat van asielzoekers uit alle landen (en niet slechts landen in Afrika en Azië) waar homoseksualiteit strafbaar is, in het kader van de toelatingsaanvraag, niet mag worden verwacht dat zij bescherming vragen bij de autoriteiten ter plaatse?
Ja.
Deelt u de mening dat slechts in landen waarvan bekend is dat autoriteiten in staat en bereid zijn om bescherming aan LHBT’s te bieden, van LHBT’s gevraagd mag worden dat zij bij deze autoriteiten bescherming vragen? Bent u bereid het beleid in die zin aan te passen? Kunt u dit toelichten?
Dit is staand beleid. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen3: «wanneer uit algemene informatie uit het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos is of zelfs gevaarlijk, zal niet verder van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor zijn individuele situatie aannemelijk maakt dat bescherming niet kan worden geboden.»
Deelt u tevens de mening dat in beginsel een vluchtelingenstatus dient te worden verleend aan LHBT’s uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, waar LHBT’s worden onderdrukt en/of vervolgd en/of waar zij onvoldoende bescherming van de autoriteiten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun seksuele gerichtheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De strafbaarstelling van homoseksualiteit op zichzelf acht ik niet zonder meer afdoende voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het gaat erom hoe de feitelijke situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst is, en daarnaast hoe de individuele situatie van de asielzoeker eruit ziet. Dit leidt ertoe dat in iedere individuele situatie afzonderlijk wordt beoordeeld of vergunningverlening aan de orde is. Het kan ook voorkomen dat homoseksualiteit in het land van herkomst niet strafbaar is en er toch een vergunning wordt verleend.
Klopt het dat u ook onafhankelijk onderzoek gaat laten doen naar de veiligheidsproblemen waarmee LHBT-asielzoekers in AZC’s te maken hebben? Hoe gaat dat onderzoek eruit zien, wanneer zal dat ongeveer zijn afgerond en wanneer verwacht u de Kamer voorstellen tot verbetering te kunnen doen? Wordt ook onderzocht hoeveel van de genoemde veiligheidsincidenten zich de afgelopen jaren hebben gedaan?
Voor het onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Dit onderzoek zal in de zomer 2011 worden afgerond en richt zich op het verhogen van de meldingsbereidheid onder LHBT's.
Bestrijding van antisemitische uitingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het item gezien in het programma Pownews van 9 februari 2011, waarin een jongen een Hitlergroet uitbracht jegens een gezelschap van rabbijnen, imams en dominees?
Ja.
Is er aangifte gedaan van dit voorval? Zo nee, wilt u de betrokkenen daar actief toe uitnodigen?
Naar aanleiding van de televisie-uitzending op 9 februari heeft het korps Amsterdam-Amstelland rabbijn Evers benaderd en hem gevraagd om aangifte te doen. De rabbijn heeft op 11 februari 2011 aangifte gedaan ter zake van belediging.
Is de jongen die op camera herkenbaar de Hitlergroet brengt en «kankerjoden» roept opgepakt of loopt er politieonderzoek naar deze antisemitische uitingen? Zo ja, op welk moment en op welke basis heeft de politie besloten om actie te ondernemen? Zo nee, bent u van mening dat dit soort gedragingen ambtshalve onderzocht en vervolgd moeten worden?
Naar aanleiding van de aangifte is er een opsporingsonderzoek gestart, waarbij onder meer de foto van verdachte is getoond in het televisieprogramma «Ter plaatse» van RTV Noord-Holland. Daarnaast is de foto geplaatst op de website www.depolitiezoekt.nl. Aangezien het onderzoek nog loopt, kan ik geen verdere mededelingen doen.
De politie kan ook zonder aangifte proces-verbaal van strafbare feiten opmaken en inzenden naar het openbaar ministerie. De officier van justitie beoordeelt de zaak en beslist of tot vervolging wordt overgegaan. Ingevolge de Aanwijzing discriminatie (2007A010) van het College van Procureurs-generaal is daarbij de hoofdregel dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt.
Werd de interreligieuze wandeling begeleid door politieagenten? Zo ja, hoe hebben zij gereageerd op de uitingen van deze jongen?
Nee. De politie werd pas kort tevoren op de hoogte gesteld over de wandeling.
Deelt u de observatie dat uit dit filmpje opnieuw blijkt dat mensen die door hun kleding als Joods herkend zouden kunnen worden in de praktijk met antisemitisch gedrag geconfronteerd worden? Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Joodse mensen hiermee rekening moeten houden en zich in sommige gevallen genoodzaakt voelen om hun gedrag en voorkomen aan te passen?
Het filmpje bevestigt dat antisemitisch gedrag voorkomt. Antisemitisch en ander discriminerend gedrag is onacceptabel. Niemand in Nederland zou zich door zulk gedrag genoodzaakt moeten voelen om zijn gedrag en voorkomen aan te passen.
Bent u van mening dat de pakkans voor antisemitisme verhoogd moet worden door bijvoorbeeld de gerichte inzet van opsporingsambtenaren die zich op traditioneel Joodse wijze kleden? Zo ja, hoe wilt u bevorderen dat deze lokagenten gericht ingezet worden zodat Joodse mensen weer zonder angst herkenbaar over straat kunnen lopen? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor de inzet van gerichte opsporingsmiddelen wordt op lokaal niveau gemaakt, op basis van de lokale kennis. De Regionale Discriminatieoverleggen (RDO’s) spelen hierin een belangrijke rol. De inzet van alternatieve opsporingsmethoden is ook een lokale aangelegenheid, mits deze vallen binnen de wettelijke mogelijkheden. Hoewel daarvoor een wettelijke basis bestaat, ligt de inzet van lokagenten bij antisemitisme, niet voor de hand vanuit overwegingen van subsidiariteit (als andere opsporingsmiddelen niet tot het gewenste resultaat leiden). Ook deze afweging dient echter lokaal te worden gemaakt.
Hoeveel aanhoudingen zijn afgelopen jaar verricht vanwege antisemitisme?
Voor de zomer zullen wij een aanscherping van het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie naar de Tweede Kamer sturen. Hierbij sturen wij ook de landelijke cijfers van de politie en het Openbaar Ministerie ten aanzien van antisemitisme in 2010 mee.
De hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat agenten verkeersboetes te hoog vinden in verhouding tot andere boetes?1 Wat is uw reactie op deze gevoelens?
Ja. Ik kan mij indenken dat in bepaalde specifieke omstandigheden de voorgeschreven boetes als hoog worden ervaren. In het sanctiestelsel moet echter een afweging worden gemaakt tussen het rekening houden met de omstandigheden van het geval, de consistentie in de opgelegde sancties, en de administratieve hanteerbaarheid. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 tot en met 5. Mijn inzet is om ervoor te zorgen dat «hufterigheid» in het verkeer zwaarder bestraft wordt.
Is het waar dat voor winkeldiefstal soms boetes uitgedeeld worden van 50 euro? In wat voor soort situaties gebeurt dit? Wat is de beleidslijn voor de hoogte van boetes in dit soort situaties?
De beleidslijn van het Openbaar Ministerie inzake diefstal van winkelgoederen met een waarde tot en met 50 euro is dat er een boete van 170 euro wordt opgelegd. Bij diefstal van winkelgoederen met een waarde tussen de 50 en 120 euro bedraagt de boete 290 euro. De zwaarte van de straf neemt nog verder toe bij hogere waardes van goederen. Van deze beleidslijn kan de officier van justitie slechts gemotiveerd afwijken, bijvoorbeeld indien sprake is van een bijzondere verschijningsvorm van het delict of naar aanleiding van de persoon van de dader. Indien de diefstal leidt tot een rechtszaak dan kan vanzelfsprekend ook de rechter tot een andere strafmaat besluiten, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.
Op welke manier wordt gewogen hoe de verhouding is tussen de hoogte van de boete en de zwaarte van de overtreding?
De Aanwijzing kader voor strafvordering van het College van procureurs-generaal beschrijft de systematiek van het stelsel van richtlijnen voor strafvordering. De richtlijnen vormen één samenhangend geheel, hetgeen gerealiseerd is door enerzijds de ernst van de verschillende delicten ten opzichte van elkaar te positioneren, anderzijds door de factoren die een rol spelen bij de beoordeling telkens op eenzelfde wijze te hanteren. Bij vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, wordt de hoogte van de straf bepaald door een aantal factoren. Naast de waarde van de gestolen goederen gaat het erom of sprake is van medeplegen, medeplichtigheid, een poging, recidive, en de eventuele schade. Voor ieder van deze factoren wordt een vaststaande verzwaring of verlichting van de straf toegepast.
Wanneer krijgt de Kamer het naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.2 toegezegde onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes toegestuurd?3 Zou met het onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes naar aanleiding van deze motie niet in belangrijke mate tegemoetgekomen kunnen worden aan de kritiek op de verhouding tussen de verschillende boetes?
Ik zal de Kamer medio 2011 berichten over de manier waarop ik invulling wil geven aan de motie. Mijn voorstel zal inderdaad ingrijpen op de verhouding tussen de verschillende boetes, waarbij ook andere boetes dan verkeersboetes zullen worden betrokken.
Bent u bereid om in uw standpunt over de voorstellen van het Openbaar Ministerie voor aanpassing van de boetes ook een vergelijking te maken met de hoogte van andere boetes dan verkeersboetes, zodat een evenwichtige afweging van de hoogte van de boetes mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
De telefoontaps in de zaak Baybasin |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente berichtgeving over de telefoontaps in de zaak Baybasin?1
Ja.
Is het waar dat de telefoontaps voor onderzoek naar Israël en de Verenigde Staten (VS) zijn gestuurd? Zo ja, wat was de onderzoeksvraag van het OM aan de onderzoekers?
Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Toegangscommissie (TC) van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken. (Digitale) kopieën van acht gesprekken zijn naar onderzoekers in Israël en de Verenigde Staten gestuurd. De TC heeft de onderzoekers gevraagd om de gesprekken op basis van signaalanalyse en telecomanalyse te bezien op mogelijke tekenen van manipulatie.
Is het gebruikelijk om onderzoekers in andere landen te vragen banden met telefoontaps of andere audiomateriaal te onderzoeken op mogelijke manipulatie? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke zaken wordt en dergelijk onderzoek verzocht?
Wanneer specifieke deskundigheid is vereist die in Nederland niet of onvoldoende aanwezig is, is het niet ongebruikelijk om forensisch onderzoek uit te besteden aan buitenlandse instanties. Dat geldt voor alle soorten forensisch onderzoek. Hoe vaak specifiek audio-onderzoek in het buitenland verricht wordt, is mij niet bekend.
Waarom is het materiaal in deze zaak juist naar deze twee landen gestuurd?
De Israëlische deskundige is aangezocht op verzoek van de raadsvrouw van Baybasin. De Amerikaanse deskundigen zijn benaderd op verzoek van het Openbaar Ministerie. De deskundigen zijn door de verzoekers geselecteerd op basis van hun specifieke kennis van het vakgebied.
Is het waar dat de onderzoekers in Israël en de VS in deze zaak verschillende banden hebben gekregen? Zo ja, wat is de waarde van de uitkomst van het onderzoek, als de landen verschillend materiaal voor onderzoek aangeboden krijgen? Is het gebruikelijk dat meerdere onderzoekers worden gevraagd de banden te bekijken op eventuele vervalsing of manipulatie en waarop vervolgens verschillend materiaal wordt verstuurd?
De onderzoekers beschikten in eerste instantie over hetzelfde onderzoeksmateriaal. Een deel van dat verstrekte materiaal was digitaal vertraagd om het op een beluisterbare snelheid te brengen. De Israëlische deskundige heeft gevraagd om de niet-vertraagde opnamen. Die heeft hij gekregen en ze vervolgens zelf weer vertraagd.
De Amerikaanse onderzoekers is aangeboden om dezelfde opnamen te ontvangen. Zij achtten dat niet nodig.
Welke audiobanden hebben de onderzoekers gekregen en waarom hebben zij niet het origineel of een kloon gekregen? Zijn de banden die de onderzoekers hebben gekregen bewerkt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom is er dan niet een kloon van de originele tapes gestuurd?
Het oorspronkelijke materiaal bestaat uit optical discs en audiobanden waarop vele duizenden getapte telefoongesprekken staan. Dit oorspronkelijke bewijsmateriaal wordt in beginsel nooit uit handen gegeven. De onderzoekers beschikten over digitale kopieën van acht gesprekken. Het materiaal dat op de audiobanden stond, is vanwege de verstaanbaarheid vertraagd. Zie daaromtrent het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) beter exact dezelfde klonen had kunnen gebruiken om te laten onderzoeken in Israël en de VS? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om te bereiken dat alsnog deugdelijk onderzoek wordt gedaan? Zo nee, waarom is dit niet belangrijk? Wat vindt u van de opmerking van de Amerikaanse onderzoekers die zeggen dat authenticiteitanalyses alleen kunnen worden uitgevoerd met de originele opnamen, of klonen daarvan?
De Amerikaanse onderzoekers hebben aangegeven dat ze bij gebruik van het oorspronkelijke materiaal wellicht stelliger uitspraken zouden kunnen doen. Zoals in het antwoord bij vraag 6 is aangegeven, wordt dergelijk belangrijk oorspronkelijk bewijsmateriaal niet uit handen gegeven. Nu dat zo is, hebben de Amerikaanse onderzoekers desgevraagd laten weten, geen behoefte te hebben aan de niet-vertraagde opnamen die de Israëlische deskundige op eigen verzoek ontvangen heeft.
Zijn er regels waarin staat hoe er moet worden omgegaan met tapes met audiomateriaal en wat ter onderzoek gestuurd moet worden om te komen te een deugdelijk onderzoek? Zo ja, welke regels zijn dat?
Ja, er bestaat een FT-norm (forensisch-technische norm) voor «het aanleveren van audiomateriaal voor integriteits-, authenticiteits- en originaliteitsonderzoek». Volgens deze norm is een groot aantal tapgesprekken reeds eerder onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de onderzoekers in de VS die zeggen dat heel veel kleine «smoking guns» nog belangrijker zijn dan de paar aanwezige «smoking cannons»? Baart deze opmerking u geen zorgen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal?
Deze opmerking is gemaakt door de Israëlische onderzoeker.
De conclusies van de onderzoekers verschillen aanzienlijk, ook bij dat gedeelte van het materiaal dat voor beide partijen gelijk was (namelijk de gegevens van de optical discs). De Israëlische onderzoeker ziet ook daarin veel meer «smoking guns» dan de Amerikaanse onderzoekers. De geciteerde opmerking zegt niet zozeer iets over de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal, maar over de geringe «hardheid» van het type analyses dat verricht is. Hetzelfde fragment wordt klaarblijkelijk door de een heel anders geïnterpreteerd dan door de ander.
Wat is er met de analyses van de Israëlische en Amerikaanse onderzoekers gedaan?
Nadat de onderzoekers over en weer op elkaars bevindingen hebben kunnen reageren, zijn de rapportages door een Nederlandse hoogleraar beschreven in een samenvattend document. Naar aanleiding daarvan heeft de TC nog nader onderzoek verricht en laten verrichten. Dit alles is gebruikt ten behoeve van een advies aan het College van procureurs-generaal. Bij dit advies zijn alle technische rapportages gevoegd. Deze zijn door het College eveneens ter beschikking gesteld aan de advocate van Baybasin.
Het versturen en ontvangen van processtukken op de Antillen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat processtukken altijd moeten kunnen worden verstuurd en ontvangen, zeker binnen het Koninkrijk?
Het in dit verband relevante criterium voor het doorgang vinden van civiele zaken waarbij de gedaagde zich bevindt in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba is niet of deze de stukken heeft ontvangen, maar of de stukken rechtsgeldig zijn betekend. Uit praktische overwegingen beperk ik mij bij mijn verdere beschrijving tot de werkwijze zoals die gold en nog steeds geldt ten aanzien van Curaçao.
De werkwijze is dat de procespartij die zich in Nederland bevindt en een stuk wenst te laten betekenen, daartoe een deurwaarder inschakelt. Betekening kan plaatsvinden op grond van artikel 55, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat de deurwaarder een exploot betekent aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie (OM). Betekend dient te worden aan het parket bij het gerecht waar de zaak dient of moet dienen. Met de betekening aan het parket is de betekeningshandeling voltooid (Hoge Raad 30 december 1977, NJ 1978, 576). Om daarnaast te trachten de stukken daadwerkelijk te laten uitreiken aan degene voor wie ze zijn bestemd, is in hetzelfde artikel bepaald dat het parket een afschrift van het exploot naar het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen) stuurt. Het is gebruikelijk dat van daaruit de stukken worden doorgezonden naar het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Parket van de Procureur-Generaal van de Nederlandse Antillen). Het laatstgenoemde parket tracht de stukken te laten uitreiken. Bovendien is in artikel 55, eerste lid, Rv bepaald dat de in Nederland ingeschakelde deurwaarder een tweede afschrift van het exploot per aangetekende brief aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de gedaagde op Curaçao stuurt. Ook als gedaagde na inzet van beide methoden de stukken niet ontvangt en/of niet verschijnt bij de behandeling van de civiele zaak, kan die in beginsel doorgang vinden, aangezien rechtsgeldig is betekend aan het parket in Nederland. De zaak kan dan bij verstek worden behandeld.
Welke mogelijkheden zijn er om af te dwingen dat processtukken op de Antillen worden uitgereikt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de dagvaarding van het hoger beroep van mevrouw G. niet aankomt op de plaats van bestemming in Curaçao, met als gevolg dat het hoger beroep bij het Gerechtshof te Den Haag van de rol wordt gehaald?1
Zoals ik in antwoord op vragen 1, 2 en 7 heb aangegeven, is het criterium niet of gedaagde de stukken in handen krijgt, maar of er rechtsgeldig is betekend. Voor zover mij bekend is geworden, is in deze zaak de in dat antwoord geschetste werkwijze gevolgd. Het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao heeft mij meegedeeld dat in 2008 en 2010 geprobeerd is de stukken door middel van aangetekend versturen uit te reiken aan degene voor wie zij bestemd waren. Deze persoon heeft de stukken niet vrijwillig in ontvangst willen nemen. In de gevolgtrekking die het gerechtshof te Den Haag daaraan heeft verbonden kan ik niet treden.
Waarin zit volgens u de oorzaak van het niet uitreiken van de dagvaarding op Curaçao? Door wie wordt mevrouw G. gefrustreerd in haar pogingen in hoger beroep te komen tegen het vonnis van de rechtbank waar zij het mee oneens is?
Mij is geen informatie bekend geworden over de reden waarom gedaagde de stukken niet vrijwillig in ontvangst heeft willen nemen.
Heeft het niet uitreiken van de processtukken iets te maken kunnen hebben met het feit dat de geadresseerde op Curaçao, de gedaagde, relaties heeft met belangrijke figuren op Curaçao? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het nooit zo kan zijn dat een rechtszaak wordt geblokkeerd omdat een invloedrijk persoon achter de schermen aan de touwtjes trekt?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Welke oplossing kunt u bieden voor mevrouw G., en mogelijke anderen in een soortgelijke situatie? Hoe gaat u er voor zorgen dat processtukken ook op de Nederlandse Antillen altijd worden uitgereikt zodat rechtszaken niet geblokkeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
De mogelijkheid om de woonplaats van de moeder als geboorteplaats te kiezen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terschelling wil geboortegrond in MCL»?1 Weet u ook van eerdere wensen van de gemeente Vlaardingen om een «kraamenclave» in het ziekenhuis van Schiedam te realiseren?
Ja.
Herkent u dat mensen een sterke emotionele band hebben met hun geboorteplaats? Begrijpt u het gevoel bij de Terschellingers en Vlielanders dat de echte eilander uitsterft doordat er geen geboorten meer plaats mogen vinden op deze eilanden?
Ik begrijp dat mensen een sterke emotionele band kunnen hebben met hun geboorteplaats of met de plaats waar hun ouders of familie geboren en getogen zijn. Anderzijds is ook te begrijpen dat de huisartsen op Terschelling met elkaar hebben afgesproken dat zij de zwangere vrouwen op het eiland adviseren om niet thuis te bevallen. Zij vinden dat zij geen verantwoorde zorg rond de bevalling kunnen leveren. De reisafstand vinden zij niet veilig in geval van nood. Er is geen verbod ingesteld, maar de huisartsen adviseren vrouwen om het niet te doen. Als een bevalling al te ver gevorderd is om naar het vaste land te gaan, bijvoorbeeld bij een baby die erg snel ter wereld komt, dan verleent de huisarts gewoon de benodigde zorg.
De huisartsen op Terschelling geven aan dat de mensen teleurgesteld zijn maar het vanuit het beheersen van risico’s aangeven wel te begrijpen. Zwangere vrouwen willen graag dat hun kind op Terschelling geboren wordt, en hebben dit tot nu toe afgewogen tegen het risico dat zij mogelijk te laat in het ziekenhuis zijn in geval van nood.
Herkent u de trend dat er steeds meer geboortes in ziekenhuizen plaatsvinden en er in minder ziekenhuizen bevallen kan worden, waardoor geboortes zich in een kleiner aantal plaatsen concentreren?
De trend van thuis bevallen is inderdaad dalende. Er wordt steeds meer in geboortecentra of in ziekenhuizen bevallen. Ook zijn er ziekenhuizen die zich beraden of zij kunnen voldoen aan de door de stuurgroep Zwangerschap en geboorte gestelde kwaliteitsnormen en overwegen of zij nog wel kwalitatief goede acute verloskundige zorg kunnen blijven aanbieden. De IGZ zal voor de zomer de ziekenhuizen vragen om een plan van aanpak voor de inrichting van hun 24/7 acute verloskunde. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten van acute zorg in ziekenhuizen.
Bent u bereid om mee te denken met de burgemeesters van Terschelling, Vlieland en Leeuwarden voor een oplossing om te voorkomen dat de eilander uitsterft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vorm zal uw aanbod hebben?
Ik ben bereid na te gaan of er mogelijkheden zijn om tot een oplossing te komen. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden bij de vragen 5, 6 en 7.
Acht u de suggestie in het artikel, om een stuk eilander geboortegrond in het ziekenhuis in Leeuwarden te creëren werkbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u daaraan de nodige medewerking verlenen?
Nee, deze oplossing acht ik niet werkbaar. De Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) geeft voorschriften ten aanzien van gemeentelijke indeling, dat wil zeggen: het instellen en opheffen van gemeenten alsmede wijziging van gemeentegrenzen die naar verwachting het inwonertal van tenminste een van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Daar is hier geen sprake van. Ten eerste worden er geen gemeenten ingesteld of opgeheven en ten tweede betreft het geen 10% van de inwoners.
De Wet arhi kent ook de grenscorrrectie: een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Er is echter geen sprake van wijziging van de gemeentegrenzen tussen gemeenten. Het zou hier gaan om toedelen van een onderdeel van een gebouw, gelegen in gemeente A aan gemeente B. De Wet arhi gaat over grondgebieden en biedt derhalve geen basis voor de voorgestelde constructie.
Van belang is verder nog dat in het regeerakkoord is afgesproken dat gemeentelijke herindelingen (en grenscorrecties) van onderop moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen dat gemeenten zelf het initiatief moeten nemen tot een herindeling, (tenzij er bestuurlijke of financiële problemen zijn, dan kan de provincie een herindeling initiëren). In het eerdere geval waarin Vlaardingen de vraag stelde of een kraamkamer in Schiedam niet Vlaardings grondgebied zou kunnen worden, heeft Schiedam aangegeven daar niet voor te voelen. Kortom, een wijziging van de Wet arhi vind ik daarom niet toepasbaar. Het tast het karakter van deze wet te zeer aan.
Wilt u het voor nieuwe ouders mogelijk maken bij de geboorteaangifte de woonplaats van de ouders als geboorteplaats te kiezen, als de geboorte om medische redenen in een naburig ziekenhuis heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit regelen?
Het opnemen van de woonplaats van de moeder als de geboorteplaats van het kind, in plaats van het opnemen van de feitelijke geboorteplaats, is in strijd met het Burgerlijk Wetboek. In het geval dat de plaats van de geboorte bekend is, dient de akte van geboorte deze plaats te vermelden. De geboorte wordt vastgelegd in een akte van de burgerlijke stand, een terrein dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Deze zal op korte termijn advies vragen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit over de vraag of zo ja en onder welke voorwaarden de mogelijkheid kan worden gecreëerd dat in de akte van geboorte de woonplaats van de moeder wordt vermeld indien deze niet is de plaats waar de geboorte feitelijk heeft plaatsgehad.
Biedt de modernisering van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de mogelijkheid om de oplossing, zoals in vraag 6 geformuleerd, daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, bent u bereid dit in het moderniseringstraject mee te nemen, op een zodanige wijze dat verdere vertraging voorkomen wordt?
De inschrijving van een nieuwgeborene in de GBA volgt de geboorteakte zoals deze door de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt opgemaakt. Deze akte is als brondocument immers leidend voor de GBA. De modernisering van de GBA brengt geen wijziging in dit uitgangspunt en staat derhalve niet in de weg aan de realisatie van een oplossing als genoemd in vraag 6.
Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Post-mortem toxicological urine screening in cause of death determination»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de aanwezigheid van drugs en/of medicatie en het feit dat in een aantal gevallen deze stoffen de doodsoorzaak bleken te zijn?
De auteurs laten in het artikel zien dat onderzoek aan post-mortaal afgenomen urine een sterke aanwijzing kan geven voor aanwezigheid van drugs en/of medicijnen in het stoffelijk overschot, terwijl die op basis van andere gegevens niet werd verwacht. De in het onderzoek gebruikte tests detecteren slechts een klein deel van de in Nederland verkrijgbare toxische stoffen, namelijk de hier reeds bekende drugs en een aantal geneesmiddelen. Met de betreffende tests wordt aanwezigheid van andere stoffen niet gedetecteerd. Daarnaast is de kans op vals-negatieve en vals-positieve uitslagen bij de gebruikte tests aan urine aanwezig. Ten slotte kunnen stoffen niet in urine aanwezig zijn maar wel in bijvoorbeeld bloed.
Uit het artikel kan niet zonder meer worden afgeleid dat drugs en/of medicatie in een aantal gevallen de doodsoorzaak bleken te zijn. Een dergelijke conclusie kan ook niet worden getrokken op basis van alléén toxicologisch onderzoek in (post-mortaal afgenomen) urine. Voor het vaststellen van de doodsoorzaak is het uitvoeren van een (gerechtelijke) sectie noodzakelijk waarbij vrijwel altijd eveneens onderzoek wordt uitgevoerd aan met name bloed.
Deelt u het oordeel van de onderzoeker dat in twee gevallen een moord onopgemerkt zou zijn gebleven indien geen toxicologisch onderzoek zou zijn verricht?
Het door de vragensteller beschreven oordeel leid ik niet af uit het onderzoek. Voor zover uw vraag doelt op de beschrijving van een casus in «box 1» op pagina 6 van het artikel van de onderzoekers kan ik u meedelen dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar deze casus. Over het lopende onderzoek kan ik u inhoudelijk geen mededelingen doen.
Welke richtlijnen bestaan er voor het betrekken van een toxicologisch onderzoek bij een lijkschouwing?
Over het doen van toxicologisch onderzoek tijdens de uitwendige lijkschouw bestaat geen richtlijn. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Is het in vraag 1 aangehaalde onderzoek voor u reden om het beleid ten aanzien van lijkschouwing te herzien, bijvoorbeeld door standaard toxicologisch onderzoek voor te schrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja welke consequenties aan het in vraag 1 aangehaalde onderzoek verbonden moeten worden is nadere informatie en beraad noodzakelijk. Indien wordt besloten tot wijziging van regelgeving en/of beleid, wordt u uiteraard te gelegener tijd daarover nader geïnformeerd.
Een proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de initiatief van de SP te houden proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen bij de rechtbank Amsterdam?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft mij laten weten dat op dit moment geen sprake is van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe, zoals gesuggereerd in het artikel in de Telegraaf van 9 februari jl.
Deelt u de mening van slachtofferorganisaties Aandacht Doet Spreken en Burgercomité tegen Onrecht dat het spreekrecht een aanzienlijk verbetering betekent voor de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Het spreekrecht zoals het in 2005 werd opgenomen in het Wetboek van Strafvordering was een onderdeel van de verbetering van de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Dit blijkt ook uit de evaluatie die ik bij brief van 29 oktober 2010 aan de Tweede Kamer heb toegezonden (zie bijlage). Op dit moment bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee ik het spreekrecht wil uitbreiden.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat het verplaatsen van het spreekrecht naar een aparte strafmaatzitting, en daarmee het scheiden van feiten en emoties, zal bijdragen aan het tegengaan van vermenging in het strafproces van schuldvraag en gevolgen voor slachtoffers en nabestaanden? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Het mogelijk maken van het uitoefenen van spreekrecht tijdens aparte strafmaatzittingen zal er naar mijn oordeel niet toe leiden dat de positie van het slachtoffer wordt versterkt. Ongeacht of de verdachte wordt schuldig verklaard, beschouw ik als slachtoffer een ieder die op redelijke gronden beweert het slachtoffer te zijn van het feit ter zake waarvan het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. In dat kader heeft het slachtoffer een aantal procedurele rechten gekregen, waaronder het spreekrecht, op grond waarvan hij zich mag uitspreken over de gevolgen van het strafbare feit. Dat laat onverlet dat hij tijdens het onderzoek naar de feiten op de terechtzitting, al dan niet op verzoek van de verdediging, als getuige kan worden gehoord over zijn lezing van het gebeurde.
Het scheiden van feiten en emoties is geen doel op zichzelf en laat zich bij het vaststellen van de feiten niet goed denken noch realiseren. Zowel vanuit het perspectief van de verdachte als van het slachtoffer kan een zitting waarin de waardering van het bewijsmateriaal aan de orde is emotioneel zeer belastend zijn.
Hoe beoordeelt u de aanname dat met aparte strafzittingen vaker zal kunnen worden voorkomen dat rechters zullen oordelen dat vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces betekenen (artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering)? Erkent u dat slachtoffers en nabestaanden dan minder vaak een aparte procedure zullen hoeven te starten en dat daarmee de proceseconomie van rechtbanken wordt verbeterd?2
Met het nieuwe artikel 361 lid 3 WvSv is het voegingscriterium verruimd. Waar voorheen alleen vorderingen van eenvoudige aard werden toegelaten in het strafproces, kan de rechtbank nu alleen nog in gevallen waarin de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de vordering niet ontvankelijk verklaren. Het verruimen van de mogelijkheden tot voeging in het strafproces is bedoeld om meer slachtoffers en nabestaanden een gang naar de civiele rechter te besparen. Een knelpunt is dat sommige strafzaken zo snel worden afgedaan dat slachtoffers onvoldoende tijd of gelegenheid hebben om hun vordering tot schadevergoeding te onderbouwen. Voor deze groep ben ik voornemens de praktische en juridische mogelijkheid te onderzoeken om deze vorderingen op een bijzondere zitting te behandelen.
Bent u bereid dit initiatief van de SP te omarmen en de rechtbank Amsterdam steun toe te zeggen bij de uitvoering, nu het initiatief ook zo nadrukkelijk wordt gesteund door slachtofferorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat het Openbaar Ministerie zijn volledige medewerking zal verlenen aan deze proef, nu dit een belangrijke bijdrage levert aan het centraal stellen van het slachtoffer in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u na afloop van de proef de Kamer informeren over de resultaten?
Zie antwoord vraag 1.
De halvering van de vergoeding voor rechtsbijstand |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 8 februari 2011 over de halvering van de vergoeding voor rechtsbijstand voor strafrechtadvocaten?
Ja.
Wat vindt u van de mening van de geïnterviewden in dit item dat advocaten onder de kostprijs hun werk moeten gaan doen?
De geïnterviewden in deze uitzending refereerden aan het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 31 753, nr. 25). Dit ontwerpbesluit is in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer voorgelegd. Het ontwerpbesluit is verder ter consultatie toegezonden aan verschillende partijen, waaronder de Nederlandse orde van advocaten (NOvA). Ik wacht de uitkomsten van deze consultaties af, en zal die betrekken bij de verdere vormgeving van het ontwerpbesluit, waarvan de vergoedingsregeling deel uitmaakt. Op verzoek van uw Kamer om ter zake van dit ontwerpbesluit geen onomkeerbare stappen te nemen, heb ik het besluit aangehouden in afwachting van een algemeen overleg op 9 maart aanstaande over onder meer dit onderwerp.
De regeling zoals opgenomen in het ontwerpbesluit houdt in de praktijk overigens geen halvering van de tarieven van advocaten in. Op basis van de bestaande wettelijke regeling krijgt de advocaat 1,5 punt (ca. 168 euro) vergoed voor verleende piketrechtsbijstand in het kader van de inverzekeringstelling. Als gevolg van de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Salduz c.s. heeft sinds eind 2008 iedere verdachte recht op toegang tot een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor, ongeacht de vraag of hij op dat moment in verzekering is gesteld. Daardoor vindt een belangrijk deel van de rechtsbijstandverlening die voorheen plaatsvond tijdens de fase van inverzekeringstelling, nu eerder plaats, namelijk voorafgaand aan het eerste politieverhoor. De categorie verdachten die aanspraak kan maken op rechtsbijstand is daardoor groter dan voorheen. De verdachte krijgt maximaal een half uur de gelegenheid om met een advocaat te spreken. Het overige deel van de piketrechtsbijstand vindt sinds Salduz nog altijd plaats na afloop van het politieverhoor, namelijk wanneer de verdachte nadien alsnog in verzekering wordt gesteld.
Om hiermee rekening te houden, is ook de vergoeding gesplitst en verdeeld over de twee momenten waarop de rechtsbijstandverlening plaatsvindt. Voor verleende rechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor wordt 0,75 punt (ca. 84 euro) vergoed. Indien de verdachte na het verhoor in verzekering wordt gesteld, dan wordt voor de verleende bijstand in die fase eveneens een vergoeding van 0,75 punt toegekend. Verleent een advocaat zowel voor als na het verhoor piketrechtsbijstand, dan ontvangt hij in de nieuwe situatie in totaal dezelfde vergoeding voor verleende rechtsbijstand als voor Salduz, namelijk 1,5 punt. Van halvering van de vergoeding is dus geen sprake.
Deelt u de zorg dat een substantieel aantal advocaten tegen het gehalveerde tarief niet langer bereid zal zijn deze rechtshulp te verlenen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat er voldoende gekwalificeerde strafrechtadvocaten op toevoeging zullen blijven werken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom stelt u in het interview dat de kosten die zijn verbonden aan de eisen die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stelt aan bijstand van een advocaat in het begin van het strafproces eenzijdig bij de advocatuur moeten liggen?
Ik heb niet gesteld dat de kosten die verbonden zijn aan de eisen die het EHRM stelt eenzijdig bij de advocatuur zouden moeten liggen. Er zijn verschillende mogelijkheden om met deze kosten om te gaan, en ik kom hierover nog met uw Kamer te spreken. Ik heb slechts willen aangeven dat een verruiming van het recht op rechtsbijstand niet automatisch betekent dat de overheid ook in alle gevallen gehouden is om alle daarmee gemoeide kosten te dragen.
Leidt de mogelijkheid van de aanwezigheid van de advocaat tijdens het verhoor op grond van de uitspraak Brusco1 van het EHRM tot een nog verdere verlaging van de vergoeding voor de advocaat?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op eerdere Kamervragen over de uitspraak in de zaak Brusco (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 664) leidt deze uitspraak niet tot de conclusie dat de raadsman in het algemeen tijdens het verhoor aanwezig moet kunnen zijn.
Het terughalen van de Nederlandse ambassadeur in Teheran |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u de Nederlandse ambassadeur terugroept uit Iran?1
Ja.
Wordt de ambassadeur teruggehaald voor consultatie of voor onbepaalde tijd? Wat is in eerstgenoemde situatie de termijn waarop de ambassadeur zal terugkeren? Wat zijn in laatstgenoemde situatie de criteria die u hanteert voordat de ambassadeur kan terugkeren?
Ik heb besloten de Nederlandse ambassadeur deze week naar Den Haag terug te roepen voor consultaties. Wanneer de ambassadeur teruggaat naar Teheran is afhankelijk van de uitkomst van het overleg.
Waarom heeft u ervoor gekozen niet direct helder te communiceren over de precieze aard van de terugkomst van de Nederlandse ambassadeur?
Ik heb mijn besluit helder naar buiten gebracht.
Deelt u de mening dat Nederland slechts in het uiterste geval de dialoog met andere landen naar een lager niveau moet brengen? Zo ja, welke overwegingen hebben ertoe geleid dat u deze stap op dit moment heeft gezet?
Ik deel dat uitgangspunt. Naar aanleiding van de ter aardebestelling van mevrouw Baahrami heb ik besloten de Nederlandse ambassadeur voor consultaties terug te roepen naar Nederland. Tegelijkertijd geldt dat ik eraan hecht dat de diplomatieke contacten met Iran doorgang vinden, niet in de laatste plaats vanwege het belang van de inspanningen voor de Nederlandse gedetineerden in Iran en de Nederlanders en Nederlands-Iraanse bipatriden in Iran in het algemeen.
Vindt u het wenselijk dat de relatie met Iran escaleert en Nederland van andere landen afhankelijk wordt voor relaties met Iran?
Ik acht het niet wenselijk spanning in de bilaterale betrekkingen onnodig te laten oplopen.
Deelt u de mening dat het terugroepen van de Nederlandse ambassadeur mogelijk niet de optimale uitkomst is voor Nederlanders die nu nog in Iran verblijven, waaronder Nederlanders in Iraans gevangenschap en Nederlanders die in Iran ter dood veroordeeld zijn? Hoe zorgt u ervoor dat hun diplomatieke steun optimaal gewaarborgd blijft?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is de Nederlandse ambassadeur niet voor onbepaalde tijd of definitief, maar voor consultaties teruggeroepen. In de periode van zijn afwezigheid wordt door de staf van de Nederlandse ambassade in Teheran het diplomatieke en consulaire werk voortgezet.
Bent u, gezien de relevantie van de vragen en het feit dat de ambassadeur aanstaande donderdag terugkomt, bereid deze vragen binnen twee dagen te beantwoorden?
Ja.
Een diepgravend onderzoek naar de precieze toedracht van het overlijden van Michelle Mooij |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kunt u precies aangeven wanneer het vereiste diepgravende onderzoek naar het overlijden van Michelle is gestart? Kunt u tevens aangeven wanneer het onderzoek (naar verwachting) wordt gesloten? Zo nee, waarom niet?1
Op de dag waarop het lichaam van Michelle Mooij is aangetroffen is direct een uitgebreid onderzoek gestart, omdat reeds bij de lijkschouwing door de schouwarts twijfel was gerezen over de toedracht van het overlijden. Nog diezelfde dag hebben de eerste verhoren plaatsgevonden, en daags daarna is met een buurtonderzoek begonnen. In de weken en maanden daarna zijn velerlei onderzoekshandelingen verricht.
Zoals vermeld in antwoord op eerdere schriftelijke vragen over deze zaak (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1227) is een contra-expertise uitgevoerd naar de doodsoorzaak om na te gaan of de conclusies uit het NFI-rapport worden ondersteund. De contra-experitse is zeer recent afgerond. De resultaten worden thans bestudeerd en zullen met de ouders worden besproken. Op basis van de resultaten zal worden besloten of nader opsporingsonderzoek is aangewezen. Een einddatum van het onderzoek valt om deze reden nu niet te geven.
Kunt u inmiddels aangeven of er überhaupt nog rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Met de mogelijkheid van zelfdoding wordt in het onderzoek rekening gehouden.
Worden de nabestaanden met enige regelmaat geïnformeerd over het onderzoek en de stand van zaken daarvan? Zo nee, deelt u de mening dat de nabestaanden het volste recht hebben om met respect behandeld te worden en dus ook zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen te worden gesteld van de laatste ontwikkelingen? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de politie vanaf het begin van het onderzoek zowel schriftelijk als telefonisch contact heeft onderhouden met de ouders van Michelle Mooij en hun advocaat. Ook is de ouders aangeboden in een persoonlijk gesprek de stand van zaken in het onderzoek toe te lichten.
Deelt u de mening dat (terwijl het recidiverisico van I. op voorhand werd ingeschat als groot) het op z’n minst merkwaardig is dat de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) de behandeling beëindigde, reclassering het toezicht beëindigde en ook de officier van justitie niets meer heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De GGZ Noord-Holland Noord heeft de behandeling van I. op 10 november 2009 beëindigd vanwege onvoldoende progressie. Dat is conform de normale procedure in dergelijke gevallen. Nadat de Reclassering hiervan op de hoogte was gebracht, heeft de Reclassering het Openbaar Ministerie gemeld dat I. zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Het toezicht door de Reclassering op het naleven van de voorwaarden bij de opgelegde straf werd op dat moment beëindigd. Ook dat is de normale procedure.
Op het moment waarop het OM het zogenaamde afloopbericht van de Reclassering ontving had het nog een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen indienen. Ten onrechte is echter geoordeeld dat de termijn voor het indienen van de vordering reeds was verlopen en is deze niet ingediend. Hierdoor is de voorwaardelijk opgelegde straf niet meer ten uitvoer gelegd. Ik betreur dit ten zeerste. Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat het ressortsparket te Amsterdam maatregelen heeft genomen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen.
Bent u van mening dat de relevante autoriteiten en instanties (onder andere reclassering, de officier van justitie evenals de afdeling slachtofferinformatie bij het parket) op een juiste wijze hebben gehandeld? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
De aanpassing van de opleiding voor Rechterlijk ambtenaar in opleiding (Raio) |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de berichtgeving dat de opleiding voor de Rechterlijk ambtenaren in opleiding (Raio) gaat veranderen en dat minder kandidaten worden toegelaten tot de opleiding tot rechter of officier van justitie?12
Dit is een uitvloeisel van het Regeerakkoord. Hierin is opgenomen dat de Raio-opleiding wordt verkort en dat deze verkorting jaarlijks 10 miljoen euro beoogt op te brengen.
Wat is uw mening over het in de berichtgeving gestelde dat het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 het gevolg is van de bezuinigingen?
Het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 is inderdaad het gevolg van bezuiniging. De Raio-opleiding kost thans jaarlijks ca 18 miljoen euro. Na bezuiniging resteert jaarlijks 8 miljoen euro. Hiervoor kunnen in het huidige stelsel 25 Raio’s per jaar worden opgeleid.
Is het waar dat de komende vijf jaar honderden van de 2400 rechters stoppen met hun werk vanwege pensionering? Zo ja, betekent dit dat er een tekort aan rechters zal ontstaan binnen afzienbare tijd?
De komende 5 jaar zullen circa 80 rechters per jaar de leeftijd van 65 bereiken. Hoewel rechters tot de leeftijd van 70 hun vak kunnen uitoefenen, leert het verleden ons dat de meesten rond hun 65e levensjaar stoppen met het uitoefenen van hun functie. Of een tekort aan rechters ontstaat, is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de zaaksinstroom. De Rechtspraak houdt op dit moment rekening met een instroomremmend effect als gevolg van het voornemen een stelsel van kostendekkende griffierechten in te voeren.
Hoe moeten die tekorten worden opgevangen? Wat betekent een tekort aan rechters voor de doorstroming van rechtszaken in de toekomst?
Er wordt geen tekort aan rechters verwacht (zie het antwoord op vraag 3, 5 en 6).
Hoeveel rechters in opleiding zullen naar verwachting in de toekomst via het Raio-traject worden opgeleid en hoeveel via het Rechter in opleiding (Rio)-traject?
Om in de instroombehoefte te kunnen voorzien werkt de Raad voor de rechtspraak aan een nieuw opleidingsstelsel voor rechters. Dit nieuwe stelsel zal de huidige opleidingstrajecten voor recent afgestudeerden (Raio) en juristen met ruime werkervaring (Rio) vervangen.
In hoeverre helpt het terugschroeven van het aantal rechters in opleiding bij het voorkomen dat er in de nabije toekomst een tekort aan gekwalificeerde rechters zal ontstaan?
Zie antwoord vraag 5.
De moord op een Oegandese homoactivist |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een Oegandese homoactivist recent is vermoord?1
Ja.
Kunt u aangeven of de negen personen die op de lijst van de lokale krant Rolling Stone staan moeten vrezen voor hun leven? Als ze voor hun leven moeten vrezen, kunt u aangeven welke rol u voor de Nederlandse ambassade ziet weggelegd om deze mensen te beschermen?
In de publicaties van de Ugandese krant Rolling Stone Magazine zijn enkele tientallen namen van (vermeende) homoseksuelen genoemd. Nederland heeft naar aanleiding van de moord op mensenrechtenactivist David Kato reeds bij de Ugandese autoriteiten aangedrongen op adequate beveiliging van activisten op het gebied van de rechten van seksuele minderheden.
Nederland financiert daarnaast de organisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP). Deze organisatie gaat momenteel na wat de acute behoeften zijn van een veertigtal bedreigde homoseksuelen in Uganda, op basis waarvan maatregelen zullen worden genomen om hen te beschermen.
Deelt u de mening dat de zogenaamde Anti-homoseksualiteitswet in strijd is met de fundamentele rechten van de mens? Heeft u uw zorgen geuit richting de Oegandese autoriteiten dat de uitwerking van deze wet haatzaaiend is? Zo ja, kunt u de Kamer van die inspanningen op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Sinds het betreffende wetsvoorstel, de zogenaamde Bahati-Bill, voor het eerst werd bekendgemaakt in oktober 2009 heeft Nederland bilateraal en in EU-verband bij herhaling en op politiek niveau ernstige zorgen geuit over de voorgestelde wetgeving. Daarbij is Uganda eveneens op zijn verplichtingen gewezen onder de door dat land geratificeerde verdragen op mensenrechtengebied.
De Bahati-Bill was een initiatief van een individueel parlementslid en is tot op heden niet in behandeling genomen door het Oegandese parlement. De Oegandese regering heeft afstand genomen van het wetsvoorstel.
Deelt u de mening dat er druk moet worden uitgeoefend op de Oegandese regering om duidelijk te maken dat het aannemen van deze wet bijdraagt aan een klimaat van onderdrukking tegen homo's? Zo ja, ziet u hier een rol weggelegd om dit zelf aan te kaarten of anders in EU verband aan te kaarten bij de Oegandese regering?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe Nederland staat tegenover mogelijke asielaanvragen van Oegandese homoseksuelen?
Nederland behandelt asielaanvragen op individuele basis en zal eventuele aanvragen van Oegandese homoseksuelen op hun specifieke merites beoordelen.
Pleegkinderen zonder nationaliteit |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van twee pleegouders die langdurige voogdij hebben over een in Nederland geboren jongen die tot zijn 18e geen vooruitzicht heeft op of een Nederlands paspoort of een Marokkaans paspoort, omdat zijn Marokkaanse moeder is overleden en zijn vader onbekend is?
Ja.
Bent u bekend met vergelijkbare situaties? Zo nee, kunt u onderzoeken of meer kinderen tot hun achttiende geen vooruitzicht hebben op een Nederlands of een ander paspoort?
Er is een zeer klein aantal gevallen bekend van minderjarige vreemdelingen die pleegkind zijn, waarbij de Nederlandse pleegouders de Nederlandse nationaliteit verlangen voor het pleegkind voor het bereiken van de meerderjarigheid, al dan niet omdat een andere nationaliteit voor het pleegkind moeilijk te verkrijgen is. Soms gaat het daarbij om pleegouders die zelf ook vreemdeling zijn en voor zichzelf en hun eventuele kinderen naturalisatie vragen.
Deelt u de mening dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waar Nederland zich aan committeert en waarin is opgenomen dat een kind recht heeft op een naam en nationaliteit (artikel 7), moet worden nageleefd? Zo ja, wat betekent dat voor deze jongen en voor kinderen in mogelijk vergelijkbare situaties?
Nederland is partij bij het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en leeft dat na. Artikel 7 van het IVKR bepaalt dat kinderen het recht hebben om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen, waarbij een bijzondere positie is weggelegd voor het kind dat anders staatloos zou zijn. In de in de brief geschetste casus is overigens geen sprake van de iure staatloosheid, omdat kan worden aangenomen dat het kind naar geldend Marokkaans recht de Marokkaanse nationaliteit heeft.
De verwerving van het Nederlanderschap is zowel voor kinderen als voor volwassenen uitgewerkt in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het recht om een nationaliteit te verwerven voor kinderen is hiermee voldoende gewaarborgd.
Bent u bereid in overweging te nemen of het mogelijk is dat deze jongen en kinderen in vergelijkbare situaties de Nederlandse nationaliteit kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Voogdij is de uitoefening van gezag over een minderjarig kind door een ander dan de ouders (artikel 1:245 BW). Dit kan zowel door een rechtspersoon geschieden als door een natuurlijk persoon. Voogdij kan worden uitgeoefend als de ouders van het kind zijn overleden, of als de ouders (tijdelijk) niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen. Er ontstaat geen afstammingsrelatie tussen de voogd en het kind. Het Nederlanderschap kan bij voogdij dan ook niet door afstamming worden verkregen. Als in casu door adoptie van het pleegkind een afstammingsrelatie kan worden gevestigd, dan kan het Nederlanderschap mogelijk door afstamming verkregen worden.
De rechtspositie van minderjarige vreemdelingen die door pleegouders worden verzorgd ten aanzien van de nationaliteitsverkrijging verschilt in beginsel niet van minderjarige vreemdelingen die door hun eigen ouders worden verzorgd. Hoofdregel van de Rijkswet op het Nederlanderschap is dat voor een zelfstandig verzoek tot naturalisatie of optieverlening meerderjarigheid in beginsel is vereist. Voor enkele categorieën minderjarigen is het mogelijk om, onder voorwaarden, gedurende de minderjarigheid te opteren voor het Nederlanderschap. Voor pleegkinderen kan dit relevant zijn als sprake is van staatloosheid (artikel 6, eerste lid onder b).
In uitzonderlijke situaties kan een beroep worden gedaan op artikel 10 RWN. Voor inwilliging van een verzoek op grond van artikel 10 RWN dient de Raad van State van het Koninkrijk om advies gevraagd te worden. Op grond van het staande beleid kan met toepassing van dit artikel een pleegkind onder de volgende omstandigheden de Nederlandse nationaliteit verkrijgen:
Ook als niet is voldaan aan bovenstaande voorwaarden maar wel sprake is van zwaarwegende humanitaire omstandigheden, kunnen pleegkinderen het Nederlanderschap verkrijgen.
Naturalisatie van pleegkinderen op grond van artikel 10 RWN heeft zich in de loop der jaren enkele keren voorgedaan. Er is, behoudens de bovengenoemde uitzonderlijke gevallen, geen rechtvaardiging om onderscheid te maken in de verkrijging van de nationaliteit tussen verschillende minderjarige vreemdelingen op grond van hun verzorgingssituatie.
Verlening van een vreemde nationaliteit is afhankelijk van de wetgeving van het betreffende land, in dit geval Marokko. Het is aan degene die de voogdij over de minderjarige heeft om er zorg voor te dragen dat ook daadwerkelijk een geldig nationaal paspoort wordt verkregen. Over de casus zoals deze in de brief is geschetst kan zonder een aanvraag en onderzoek van de relevante omstandigheden geen uitsluitsel worden gegeven.
Het feit dat SP'ers niet mogen inspreken in de raad van de gemeente Oude IJsselstreek |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft de gemeente Oude IJsselstreek naar uw opvatting juist gehandeld toen zij het reglement van orde van de gemeente op zodanige wijze aanpaste, dat mensen die verbonden zijn aan een politieke partij geen gebruik meer kunnen maken van het inspreekrecht in de gemeenteraad?1
De mogelijkheid om in te spreken tijdens raads- en commissievergaderingen is een vorm van inspraak als bedoeld in artikel 150 Gemeentewet, waarover de raad bij verordening regels heeft te stellen. Over de wijze waarop dit verder vorm wordt gegeven, stelt de wet geen nadere regels. Het staat de raad dus vrij hier zelf in te voorzien. Het is in het eigen belang van de raad om hier een evenwichtige afweging te maken. Overigens hebben betrokkenen als burger wel de mogelijkheid om in te spreken; de uitzondering die de raad in het reglement van orde heeft gemaakt, geldt alleen indien men wil inspreken als vertegenwoordiger van een politieke partij.
Is deze uitsluiting van deze groep burgers van het inspreekrecht juridisch juist?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het politiek ongewenst is dat bepaalde mensen op deze gronden worden uitgesloten van het inspreekrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er andere gemeenten die soortgelijke maatregelen hebben genomen om bepaalde mensen uit te sluiten van het inspreekrecht?
Op dit moment zijn bij mijn departement soortgelijke regelingen niet bekend.
Bent u bereid dit besluit van de gemeente Oude IJsselstreek ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon?
Van strijd met het recht of het algemeen belang is mij niets gebleken, zodat een voordracht tot vernietiging niet aan de orde is.
De zaak C. |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos over de zaak C?1
Ja.
Wat is uw algemene mening over de inhoud van deze uitzending?
Nederland heeft medewerking verleend aan verzoeken van de Italiaanse autoriteiten in deze strafzaak, en blijft dat doen, voor zover de toepasselijke wet- en regelgeving daartoe mogelijkheden biedt.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het dat in juni 2010 Italië Nederland heeft verzocht om C. aan te houden? Wat is er sinds die tijd met dat verzoek gebeurd en waarom is C. tot op de dag van vandaag nog steeds niet aangehouden en gedetineerd?
Opgelegde straffen dienen tenuitvoer gelegd te worden, ook als het gaat om straffen die in het buitenland zijn opgelegd. Daarbij dient uiteraard te worden gehandeld conform de wettelijke bepalingen, waaronder die uit de Uitleveringswet, de Overleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS).
Naar aanleiding van een verzoek van de Italiaanse autoriteiten is betrokkene in maart 2010 aangehouden en voorgeleid aan de rechter-commissaris te Amsterdam. Deze heeft de detentie van betrokkene geschorst vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden. Pas nadien is bekend geworden dat het Italiaanse vonnis tegen betrokkene onherroepelijk was. Dat had tot gevolg dat aan het verzoek om overlevering van Italië niet kon worden voldaan, omdat Nederland geen eigen onderdanen overlevert voor de executie van een onherroepelijk vonnis.
Zoals wettelijk verplicht heeft Nederland vervolgens Italië aangeboden de tenuitvoerlegging van het vonnis over te nemen. In juni 2010 heeft Nederland een daartoe strekkend verzoek ontvangen van de Italiaanse autoriteiten. Op het ontvangen verzoek is de WOTS van toepassing. Het verzoek bleek echter incompleet. Er is om aanvulling gevraagd en in januari 2011 is nog een aanvulling ontvangen. Het verzoek is op dit moment in behandeling bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat een veroordeelde wapenhandelaar niet op vrije voeten zou mogen zijn? Zo ja, binnen welke termijn kan de aanhouding van C. plaatsvinden? Is de overheid bekend met de verblijfplaats van C?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat C. gesignaleerd staat? Zo ja, wat heeft Nederland gedaan met dit opsporingsbevel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verlopen de contacten met het buitenland als het gaat om verzoeken van het buitenland aan Nederland om veroordeelden te detineren in Nederland? Klopt de uitspraak die in de uitzending wordt geuit dat Nederland zeer traag omgaat met dergelijke verzoeken uit het buitenland? Hoe zit dat in deze zaak?
Verzoeken tot overdracht van de tenuitvoerlegging van onherroepelijke strafvonnissen worden gedaan van centrale autoriteit aan centrale autoriteit, meestal de ministeries van Justitie. De verdere procedure is afhankelijk van het toepasselijke verdrag. Nederland gaat zo voortvarend mogelijk met deze verzoeken aan de slag en is daarbij gebonden aan de vereisten die het toepasselijke verdrag en de WOTS hieraan stellen.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Bent u nog steeds van mening dat de Kamervragen van 24 september 2010 over de contacten tussen een ambtenaar van Buitenlandse Zaken en de voortvluchtige C. nog vertrouwelijk moeten blijven?2 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid die antwoorden op de vragen alsnog in de openbaarheid brengen?
Ik ben bereid de beantwoording van de eerdere Kamervragen (ingezonden op 27 april 2010 en beantwoord op 28 juni 2010) over dit onderwerp openbaar te maken en voeg deze als bijlage toe bij de huidige beantwoording.
Wat zijn de regels waaronder schriftelijke vragen van de leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord?
Of schriftelijke vragen van leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord is niet aan vaste regels gebonden. Van geval tot geval dient immers te worden bezien of de gevraagde informatie zonder of met een voorbehoud van vertrouwelijkheid aan de Kamer kan worden verstrekt. Als de normale beantwoording van Kamervragen, die volledige openbaarmaking
impliceert, door die openbaarmaking schade toebrengt aan andere gewichtige belangen, dan kan worden gekozen voor vertrouwelijke overlegging.
Heeft de toenmalige viceconsul van elk bezoek die hij heeft gebracht aan C. een aantekening gemaakt in het dossier? Zo nee, deelt u de mening dat als de toenmalige viceconsul wel een aantekening zou hebben gemaakt van zijn laatste bezoek, justitie niet zoveel probleem zou hebben om hem te vinden?
Alle bezoeken die de viceconsul in zijn professionele hoedanigheid heeft gebracht aan betrokkene tijdens diens detentie in Italië, zijn in het consulaire dossier over betrokkene vermeld. Indien met »zijn laatste bezoek» wordt bedoeld het eenmalige bezoek dat aan betrokkene is gebracht door de ambtenaar in een privéhoedanigheid, geldt dat vanwege de aard van dat bezoek geen verslag daarvan in het dossier is opgenomen. Zie daartoe ook de antwoorden op de vragen van 27 april 2010. Zou dat wel zijn gebeurd, dan is daarmee niet gezegd dat het ministerie van Veiligheid en Justitie over de gegevens had beschikt. In de regel heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie namelijk geen inzage in de consulaire dossiers die op de ambassades en consulaten in het buitenland bewaard worden.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Deelt u de mening van collega-diplomaten van de toenmalige viceconsul dat het ongebruikelijk is dat iemand contact met een (ex-)gedetineerde heeft zonder daarvan een aantekening in het dossier te maken? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een privébezoek dat geen functionele noodzaak, doel of inhoud had. Tegen deze achtergrond is het gebruikelijk dat er geen aantekening in het dossier is opgenomen.
De onrechtmatigheid van de Statenverkiezingen van 2 maart 2011 |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Statenverkiezingen zijn onrechtmatig»?1
Ja
Deelt u de opvatting van de Groningse staatsrechtgeleerde Douwe Jan Elzinga dat de statenverkiezingen van 2 maart aanstaande onrechtmatig zijn? Is het waar dat deze uitsluiting van stemrecht ook in strijd is met het gelijkheidsbeginsel uit Internationale verdragen? Zo nee, waarom niet? Indien in de toekomst blijkt dat er toch sprake is van onrechtmatigheid, wat zijn dan de gevolgen daarvan?
Die opvatting deel ik niet. De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten (artikel 55 van de Grondwet). De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn niet provinciaal ingedeeld, dus hun ingezetenen nemen niet deel aan de verkiezing van de provinciale staten. De verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van provinciale staten (en dus niet door iedere Nederlander) is een uitzondering op de hoofdregel van artikel 4 van de Grondwet dat iedere Nederlander gelijkelijk het recht heeft de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te kiezen. Internationale verdragsbepalingen, waaronder artikel 3 van het Eerste protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 25 van het verdrag voor Burger en Politieke Rechten van de VN verplichten niet tot toekenning van het kiesrecht voor een orgaan als de Eerste Kamer aan eenieder. Vele andere landen in Europa (en daarbuiten) kennen een tweekamersysteem dat vergelijkbaar is met het Nederlandse, waarbij één van beide kamers niet rechtstreeks wordt gekozen. Ook het gelijkheidsbeginsel dat in deze verdragen is vastgelegd gaat niet zo ver dat dit ertoe zou verplichten het kiesrecht voor de Eerste Kamer toe te kennen aan een wezenlijk ander orgaan dan provinciale staten, zoals de eilandsraad.
De heer Elzinga veronderstelt in zijn artikel dat een rechter, indien hij deze vraag krijgt voorgelegd, daar mogelijk anders over zal denken. Ik wil daar niet over speculeren.
Wel acht ik het wenselijk om de eilandsraden ook in het electoraat van de Eerste Kamer te betrekken. Op die wijze krijgen de Nederlandse ingezetenen van de openbare lichamen, net als Nederlanders in Nederland via de provinciale staten, indirect invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer. Een daartoe strekkende wijziging van de Grondwet is in voorbereiding.
Hoe staat het met de toezegging dat de BES-eilanden een stem zullen krijgen in zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer? Op welke manier heeft de regering dat uitgewerkt of op welke termijn gaat zij dat doen?2
De inwoners van de BES-eilanden hebben momenteel al kiesrecht voor de leden van de Tweede Kamer. Er is een grondwetswijziging in voorbereiding die ertoe strekt het kiesrecht voor de leden van de Eerste Kamer ook aan de leden van de eilandsraden toe te kennen. Het wetsvoorstel zal binnenkort voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd.
Wanneer kan de Kamer de Grondwetswijziging met betrekking tot de nieuwe status van de BES-eilanden tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Een verkenning om strafvervolging van buitenlandse politici in Nederland tegen te gaan |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kloppen de berichten dat u laat onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat buitenlandse politici in Nederland worden vervolgd voor het schenden van mensenrechten?1
Nee. Wat ik laat onderzoeken is hoe de Staat zou moeten omgaan met situaties waarin juridische acties dreigen tegen buitenlandse overheidsfunctionarissen die in Nederland verblijven of voornemens zijn naar Nederland te komen, met inachtneming van de toepasselijke internationaalrechtelijke kaders.
Een aantal categorieën buitenlandse overheidsfunctionarissen geniet immuniteit en kan om die reden in Nederland niet strafrechtelijk worden vervolgd. Dat vloeit voort uit het volkenrecht en heeft zijn neerslag gevonden in artikel 8 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 16 van de Wet internationale misdrijven.
Kloppen onze constateringen dat u dus kennelijk de goede bilaterale betrekkingen met de autoriteiten van staten waar mensenrechten worden geschonden belangrijker vindt dan de handhaving van de internationale rechtsorde, waar nu juist de universele werking van de mensenrechten van enorme betekenis wordt geacht? Sinds wanneer prevaleert voor de Nederlandse overheid de vrees voor de gevolgen van een «onwelkom ontvangst» van buitenlandse overheidsfunctionarissen boven de verbolgenheid over ernstige schendingen van de rechten van de mens?
Nee. Het bevorderen van de internationale rechtsorde vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlandse buitenlands beleid. Daarbij staat de bevordering van de naleving van mensenrechten centraal en wordt evenzeer veel belang gehecht aan andere onderdelen van het volkenrecht die essentieel zijn voor een goed functionerende internationale rechtsorde, zoals het respecteren van de immuniteit waar bepaalde personen aanspraak op kunnen maken. Het kan voor ons land in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn te overwegen buitenlandse functionarissen in Nederland te ontvangen en deze te vrijwaren van vervolging voor de Nederlandse rechter. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. Hierbij kan worden gedacht aan bezoeken door (voormalige) functionarissen die van groot belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen, bijvoorbeeld wanneer er vlak voor het betreffende bezoek een kort geding dreigt te worden aangespannen dat gericht is op de vervolging van deze functionaris. De juridische ruimte om in een dergelijk geval tot een tijdelijke vrijwaring van vervolging over te gaan laat ik verkennen, evenals de bijbehorende risico’s.
Hoe verhoudt deze voorgenomen koerswijziging zich tot de door Nederland geratificeerde mensenrechtenverdragen en het streven van de Nederlandse regering om een actief beleid te voeren om schendingen van de mensenrechten en misdaden tegen de menselijkheid actief te vervolgen, om het bestaan van een vrijhaven voor dergelijke internationale misdrijven te voorkomen en om Den Haag te profileren als de spreekwoordelijke hoofdstad van de internationale rechtsgemeenschap?
Er is geen koerswijziging. Het betreft een verkenning van opties binnen de kaders van het internationaal recht en conform de Nederlandse verdragsverplichtingen op het gebied van de bestrijding van internationale misdrijven.
Deelt u onze angst dat deze benadering er uiteindelijk alleen maar toe zal leiden dat feitelijke straffeloosheid mensenrechtenschendingen alleen maar in de hand zal werken, waardoor het gevoel van internationale gerechtigheid zal afbrokkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verkenning richt zich op het in uitzonderlijke gevallen toekennen van immuniteit aan buitenlandse overheidsfunctionarissen, conform het internationaal recht. Immuniteit staat niet gelijk aan straffeloosheid, maar vormt een tijdelijke, procedurele barrière voor strafvervolging voor de nationale rechter. Immuniteit doet geen afbreuk aan de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
Bent u met andere woorden dus bereid om bijvoorbeeld president Mugabe van Zimbabwe toegang tot Nederland te verlenen en wellicht zelfs officieel te ontvangen, in de wetenschap dat hij internationaal erkende vrijheidsrechten, zoals de gewetens-, uitings- en demonstratievrijheid en de vrijheid van drukpers, met handen en voeten treedt?
Ik kan niet uitsluiten dat onder bepaalde omstandigheden personen tot Nederland worden toegelaten die mogelijk betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, maar die tevens aanspraak kunnen maken op immuniteit op basis van het internationaal recht. Als gastland van diverse internationale organisaties is Nederland bijvoorbeeld verplicht om toegang tot ons land te verlenen aan alle vertegenwoordigers van staten bij internationale organisaties, ongeacht of zij verdacht worden van internationale misdrijven.
Bent u bereid om ogenblikkelijk elke verkenning te staken die ertoe leidt dat afgezien wordt van strafvervolging van buitenlandse overheidsfunctionarissen en juist nog actiever in te zetten op de bestrijding van dit soort ernstige misdrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie hiertoe geen aanleiding. De verkenning van mogelijkheden vindt plaats binnen de grenzen van het recht. Verder wijs ik op een bij uw Kamer aanhangig wetsvoorstel, waarmee de mogelijkheden om internationale misdrijven in Nederland op te sporen en te vervolgen worden verruimd (Kamerstukken II 2009–2010, 32 475, nr. 2).
Radiobazen die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit geschreven hebben |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de auteursrechten innende radiodirecteuren die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit zelf geschreven hebben?1
Ja.
Wat is de reden dat de radiodirecteuren, zoals die van Radio 538 en Sky Radio, meetekenen met de echte componisten om dan naar verluid de inkomsten weer door te geven aan deze echte componisten? Waarom zou dat «handiger» zijn?
De in het krantenartikel genoemde radiostations hebben gesteld dat de muziekwerken uitsluitend jingles en tunes betreffen. Dit wordt bevestigd door Buma die dit opmaakt uit de titel van de aangemelde werken. Voorts hebben zij verklaard dat de muziekwerken zijn vervaardigd door werknemers van het radiostation, dan wel zijn afgenomen van een extern productiebedrijf. Op grond van artikel 7 van de Auteurswet wordt een werkgever als maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst aangemerkt indien de arbeid van de werknemer bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Dit geldt tenzij partijen schriftelijk iets anders overeenkomen. De radiostations hebben aangegeven dat zij voor de werken van hun eigen werknemers uit hoofde van artikel 7 Auteurswet als maker moeten worden aangemerkt. Dergelijke makers worden ook wel fictieve makers genoemd.
Uit artikel 30a Auteurswet volgt dat muziekauteursrechtenbemiddeling geschiedt ten behoeve van de makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden. Op grond van artikel 6 van de statuten van Buma staat het lidmaatschap slechts open voor natuurlijke personen die auteur, erfgenaam of legataris zijn, of uitgever zijn of een leidinggevende functie vervullen in een uitgeversbedrijf. De auteur wordt nader gedefinieerd als de natuurlijke persoon die de hoedanigheid van componist en/of tekstdichter bezit. Daarnaast wordt het begrip rechtverkrijgende nader gedefinieerd. Hieronder wordt onder meer verstaan de besloten of naamloze vennootschap waarvan een auteur of zijn rechtsopvolger ten minste 90% van de aandelen houdt. De statuten voorzien voorts in de mogelijkheid voor het bestuur om bij reglement de voorwaarden vast te stellen op basis waarvan andere rechtspersonen dan de auteurs-b.v./n.v. aangemerkt kunnen worden als rechtverkrijgende, maar van deze mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt. De rechtspersoon die als werkgever ingevolge artikel 7 van de Auteurswet wordt aangemerkt als de maker, kan zich derhalve thans niet als lid bij Buma aanmelden. Om die reden is er door de radiostations voor gekozen de directeur, zijnde een natuurlijk persoon, op te geven als componist.
Een bestuurscommissie van Buma is verzocht een advies uit te brengen aan het bestuur over de vraag of fictieve makers in aanmerking zouden moeten komen voor lidmaatschap. En zo ja, op welke wijze dit dient te geschieden. Ik zal het College van Toezicht Auteursrechten verzoeken aandacht aan deze kwestie te besteden.
Voor die muziekwerken die een radiostation heeft afgenomen van een externe producent zal het station zich niet op het werkgeversauteursrecht kunnen beroepen. Of de productiebedrijven dat wel kunnen, hangt af van de concrete omstandigheden.
Het Platform Makers stelt overigens dat in de meeste gevallen liedjes, tunes en jingles door zelfstandige componisten in opdracht – en dus buiten dienstverband – worden vervaardigd. Indien een maker meent dat bij Buma een ander ten onrechte als rechthebbende is aangemerkt, kan hij de inschrijving betwisten. Hangende de procedure bevriest Buma dan de uitkering van vergoedingen. Bij Buma is voor de muziekwerken waarbij de genoemde radiodirecteuren staan geregistreerd als componist geen verzoek om toepassing van deze procedure binnengekomen.
Klopt het dat in breder verband uitgevers componisten dwingen om hen mee te laten tekenen als componist?
In casu gaat het niet om uitgevers maar om radiostations. Voor de door de radiodirecteuren aangemelde muziekwerken is tevens een uitgever aangemeld. Het is aan de (fictieve) maker van de muziekwerken om te bepalen of hij een overeenkomst wil sluiten met een muziekuitgever.
Duidt dit naar uw oordeel op een economische machtspositie van de uitgevers, in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) te verzoeken hier een onderzoek naar te laten doen?
Een onderneming heeft een economische machtspositie in de zin van de Mededingingswet als de onderneming zich onafhankelijk van concurrenten, leveranciers, afnemers en consumenten in de betreffende markt kan gedragen. Het is aan de betrokken marktpartijen om de NMa te verzoeken een onderzoek in te stellen indien zij het vermoeden hebben dat een onderneming een economische machtspositie heeft en daarvan misbruik maakt.
Voorziet de Auteurscontractenrechtwet in regelingen die de positie van de componist beschermt tegen uitgevers, radio-directeuren en omroepen? Zullen in deze wet een «bestseller-regeling» en een «non-usus»-regelingopgenomen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 is geconsulteerd over een voorontwerp van wet auteurscontractenrecht. In het voorontwerp is een zogeheten bestseller-regeling en een non usus-regeling opgenomen. U zult nader geïnformeerd worden over de stand van zaken met betrekking tot het voorontwerp in de speerpuntenbrief auteursrecht die binnen afzienbare tijd naar de Tweede Kamer wordt gezonden.
Wanneer zal deze Auteurscontractenrechtwet bij de Kamer ingediend worden?
Zie antwoord vraag 5.