De NPO Radio 1-podcast ‘Het Misdaadbureau’ van Omroep WNL over gerechtelijke dwalingen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radio 1-podcast «Het Misdaadbureau» van vrijdag 8 december 2023?1
Ja.
Bent u bekend met het nieuwe internationale platform EUREX-project?
Ja.
Bent u bekend met de cijfers van de onderzoekers waaruit blijkt dat ze 110 gerechtelijke dwalingen in Europa in kaart hebben gebracht, waarvan 12 gerechtelijke dwalingen in Nederland?
Daar heb ik kennis van genomen. Deze cijfers zijn afkomstig uit onderzoek van de Universiteit Leiden en Universiteit Maastricht, waarin een analyse is gemaakt van het aantal vastgestelde onterechte veroordelingen in Europa sinds 1970.
Hoe kijkt u naar de analyse van topadvocaat Knoops die denkt dat deze 12 gerechtelijke dwalingen enkel het topje van de ijsberg zijn?
Iedere onterechte veroordeling is er een te veel. Onterechte veroordelingen hebben zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen en zijn daarnaast schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtsstaat aan haar burgers wordt geacht te bieden.
De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er daarom op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Hier is ook expliciete aandacht voor in de opleiding voor rechercheurs, officieren van justitie en rechters. Naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoordzaak zijn sinds 2005 met het Programma Versterking Opsporing en Vervolging tal van maatregelen genomen bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak om het risico op tunnelvisie en onjuiste veroordelingen verder te minimaliseren. Zo is er veel aandacht in de opleidingen voor de problematiek van tunnelvisie en verbeterde verhoormethoden.
Gelukkig komen onterechte veroordelingen in Nederland slechts zeer zelden voor. De kwaliteit van de Nederlandse strafrechtspleging is hoog. Dit blijkt ook uit de cijfers van het project van EUREX, waarbij het gaat om 12 vastgestelde onterechte veroordelingen in een periode van ruim 50 jaar. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten vinden plaats met uiterst grote zorgvuldigheid. Hoezeer iedere onterechte veroordeling te betreuren valt, is er geen aanleiding tot zorg over de Nederlandse strafrechtspleging in algemene zin.
Bent u het eens met de stelling dat we er alles aan moeten doen om gerechtelijke dwalingen te voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers onterecht veroordeeld worden en in de gevangenis terecht komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de stelling eens dat de huidige voorwaarden om een herzieningsprocedure te kunnen starten te streng zijn? Zo nee, waarom niet? Hebt u in die overweging meegenomen dat vanwege die (te) strenge voorwaarden gerechtelijke dwalingen onder de radar blijven?
Ik ben het er niet mee eens dat de voorwaarden in de huidige Nederlandse herzieningsprocedure te streng zijn. De regeling met betrekking tot herziening ten voordele is met de Wet hervorming herziening ten voordele in 2012 op verschillende punten gewijzigd en ook verruimd. Een belangrijk onderdeel daarvan is de verruiming van het novumcriterium. Hiermee is meer ruimte geboden aan nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van forensisch bewijs en gedragswetenschappelijk onderzoek. De verruiming houdt kort gezegd in dat ook een nieuw gegeven dat niet van feitelijke aard is (bijvoorbeeld een nieuw of gewijzigd inzicht van een deskundige) een grond voor herziening kan opleveren. Daarnaast zijn de mogelijkheden om onderzoek te doen naar een potentieel novum verruimd (zie het antwoord op de vragen 8 en 9 voor een uitgebreidere toelichting hierop). De wijzigingen die met de Wet hervorming herziening ten voordele zijn doorgevoerd, zijn in 2018 geëvalueerd (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 495). De onderzoekers hebben daarbij geconcludeerd dat de herzieningsregeling per saldo ruimer is geworden en dat met de huidige regeling een goede balans bestaat tussen aan de ene kant rechtsbescherming voor degene die meent ten onrechte te zijn veroordeeld, en aan de andere kant de rechtszekerheid die erbij gebaat is dat er op een gegeven moment een einde komt aan een strafzaak.
In de afgelopen jaren hebben mijn ambtsvoorganger en ik in een uitvoerige discussie met uw Kamer over dit onderwerp aangegeven waarom een verdere verruiming van het novumcriterium onwenselijk is. In Nederland kunnen strafzaken in drie instanties worden beoordeeld. Daarbij wordt uitgebreid en zorgvuldig stilgestaan bij de feiten in het dossier en de beslissingen worden uitvoerig gemotiveerd. Een verdere uitbreiding van het novumcriterium doet geen recht aan het uitzonderlijke karakter van het buitengewoon rechtsmiddel herziening en zou feitelijk betekenen dat een vierde beroepsinstantie wordt gecreëerd. Van buitengewoon rechtsmiddel zou de herzieningsprocedure in de praktijk een gewoon rechtsmiddel worden.
Het behoort tot de taak van de rechter om ook in complexe zaken een beslissing te nemen waarbij de procespartijen – wanneer de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput – zich zullen moeten neerleggen. Als de onherroepelijke beslissing van de rechter telkens – ook zonder dat sprake is van nieuwe omstandigheden die een ander licht op de zaak werpen – weer ter discussie kan worden gesteld, is het risico dat het gezag van rechterlijke uitspraken wordt verminderd. Aan rechtszaken komt dan, ook nadat alle gewone rechtsmiddelen zijn aangewend, potentieel nimmer een einde omdat in een aanzienlijk aantal zaken altijd discussie kan en zal blijven bestaan. De rechter heeft juist tot taak om in die discussie definitief een knoop door te hakken.
Voor een uitgebreidere toelichting op dit punt verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 6 april 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 29 279, nr. 582). De daarin genoemde argumenten zijn nog steeds van toepassing.
Wanneer u wel van mening bent dat de huidige voorwaarden (te) streng zijn, bent u bereid om in kaart te brengen hoe de eisen voor een herzieningsprocedure versoepeld kunnen worden en deze resultaten te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u naar de situatie in de Verenigde Staten waar sprake is van onderzoeksteams van aanklagers en verdedigers die samenwerken in zaken waar twijfel over bestaat?
Er zijn grote verschillen tussen de strafrechtsystemen van Nederland en de Verenigde Staten. Dat geldt ook voor de mate waarin onterechte veroordelingen voorkomen. In dit kader kan worden gewezen op onderzoek van de Universiteit Californië en de Universiteit Michigan, waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten in het jaar 2022 ten aanzien van 249 personen is vastgesteld dat zij onterecht zijn veroordeeld.2 Hoewel iedere onterechte veroordeling er een te veel is, laat dit zien dat de problematiek ten aanzien van onterechte veroordelingen in de Verenigde Staten verschilt van de Nederlandse situatie. Ook na correctie naar rato van de bevolkingsaantallen in Nederland en de Verenigde Staten gaat het daar om aanzienlijk meer gevallen van onterechte veroordelingen dan in Nederland. De maatregelen die in de Verenigde Staten worden genomen om onterechte veroordelingen tegen te gaan, zijn daarmee niet zonder meer geschikt en noodzakelijk voor het tegengaan van onterechte veroordelingen in Nederland.
De mogelijkheden van het doen van onderzoek op grond van de Nederlandse herzieningsprocedure vertonen op onderdelen echter wel gelijkenissen met de genoemde onderzoeksteams in de Verenigde Staten. Zo kan de gewezen verdachte die wegens een zeer ernstig strafbaar feit is veroordeeld al voorafgaand aan het indienen van een herzieningsverzoek de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: de PG HR) verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een novum indien er aanwijzingen zijn dat er mogelijkerwijs sprake is van een grond tot herziening (artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv). Het betreft de situatie dat aanwijzingen bestaan dat zich mogelijk een novum zou kunnen voordoen, maar er nog niet voldoende materiaal beschikbaar is om dit goed te kunnen beoordelen. De PG HR kan bij de beoordeling van een verzoek tot instelling van een nader onderzoek advies inwinnen van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) en is daartoe zelfs verplicht wanneer de gewezen verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar of meer (artikel 462, eerste en tweede lid, Sv). De ACAS bestaat uit experts uit verschillende disciplines en beschikt over diverse bevoegdheden. Zo heeft de ACAS de mogelijkheid om kennis te nemen van alle processtukken van de afgesloten strafzaak, personen die bij de betreffende strafzaak betrokken zijn geweest te horen en externe deskundigen in te schakelen om onderzoek te verrichten. De ACAS heeft sinds haar instelling laten zien altijd met open vizier naar de zaken te kijken en zich doorgaans niet te laten beperken tot hetgeen door de verdediging wordt aangevoerd. Voor het initiëren van nader onderzoek naar een mogelijke herzieningsgrond is een daartoe strekkend verzoek van de gewezen verdachte of advies van de ACAS overigens niet vereist; de PG HR kan ook ambtshalve tot de instelling van een nader onderzoek besluiten.
Bij de uitvoering van het nader onderzoek kan de PG HR zich laten bijstaan door een onderzoeksteam dat wordt samengesteld uit opsporingsambtenaren, leden van het Openbaar Ministerie of deskundigen die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest (artikel 463 Sv). Tijdens het nader onderzoek kan de PG HR het onderzoek laten uitvoeren dat hij nodig acht voor de beoordeling of een herzieningsgrond aanwezig is.
De huidige Nederlandse wettelijke herzieningsregeling bevat hiermee al verschillende, ruime mogelijkheden om voorafgaand aan de indiening van een herzieningsverzoek onderzoek te (laten) doen naar de mogelijke aanwezigheid van een herzieningsgrond. Zoals aangegeven, kan daarbij ook op verschillende manieren gebruik worden gemaakt van expertise uit de opsporing. Een verdere uitbreiding van de wettelijke onderzoeksmogelijkheden tot het doen van aanvullend onderzoek naar Amerikaans model wordt daarom niet nodig geacht.
Ziet u er iets in om dit ook in Nederland mogelijk te maken, al dan niet op pilotbasis? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
Strijd tegen Islamofobie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de toename van islamofobie in Nederland, zoals beschreven in verschillende artikelen in het Parool1, NOS2 en Trouw3?
Registraties van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, worden door de verschillende meldingsinstanties in Nederland jaarlijks bijeengebracht in de rapportage Discriminatiecijfers. Deze rapportage bevat de cijfers van de politie, de antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens, Meld.Online Discriminatie, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. De cijfers over 2023 zullen in april 2024 worden gepubliceerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Er kunnen dus nog geen uitspraken over een mogelijke toename in 2023 ten opzichte van 2022 worden gedaan.
Dat neemt niet weg dat het een ernstige zaak is dat Stichting Meld Islamofobie meldt dat zij tientallen meldingen per week binnen krijgt, en dat er onder moslims en moskeebesturen in Nederland angst en gevoelens van onveiligheid leven.
Wat is uw reactie op de specifieke incidenten van islamofobie genoemd in deze artikelen?
De artikelen laten zien dat het wegzetten van groepen als «de ander» een grote impact op het leven van mensen kan hebben. Het artikel in Trouw laat zien hoe diepgeworteld bij sommige mensen in onze samenleving negatieve denkbeelden over moslims kunnen zijn en hoe vooroordelen uit het verleden over groepen mensen doorwerken in hedendaagse stereotypen, vooroordelen en discriminerend gedrag. Discriminatie en racisme, haat zaaien en mensen wegzetten als de «ander», dat is niet onze samenleving. Aandacht voor diversiteit en inclusie in het kabinetsbeleid en gelijke behandeling als fundamenteel grondrecht zijn cruciaal voor een gelijkwaardige en eerlijke samenleving.
Voor wat betreft mijn reactie op het NOS-artikel «Problemen op het werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag» verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de leden El Abassi en Ergin (beiden DENK) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het NOS-bericht «Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag».4
Ik vind het ten slotte verontrustend om te horen dat mede door de uitslag van de verkiezingen moslims in Nederland zich onveilig kunnen voelen, zoals het Parool beschrijft. Een klimaat van haat en intimidatie richting mensen met een islamitisch geloof, of elke andere grond, is altijd volstrekt onacceptabel.
Deelt u de mening dat in een samenleving waar diversiteit en inclusie als fundamentele waarden worden gekoesterd, het van cruciaal belang is om aandacht te besteden aan kwesties zoals islamofobie, die de harmonie en gelijkheid binnen onze gemeenschap kunnen ondermijnen?
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij islamitische instellingen hun beveiliging hebben verhoogd vanwege een verhoogde dreiging?
De verantwoordelijkheid van de beveiliging van religieuze instellingen in Nederland ligt in de eerste plaats bij die instellingen zelf. Ik heb geen volledig zicht op de mate waarin islamitische instellingen zelf hun beveiliging hebben verhoogd.
Daar waar nodig kunnen er aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen bij religieuze instellingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegd gezag, in samenspraak met de lokale driehoek. De NCTV kan de lokaal bevoegde gezagen hierbij desgevraagd van advies voorzien en heeft dit in voorkomende gevallen ook gedaan.
Zo ja, is de toegenomen beveiliging van islamitische instellingen het resultaat van ontoereikende capaciteit bij de beveiligingsdiensten?
De beslissing om een persoon of object vanuit de overheid aanvullend te beveiligen wordt altijd gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De genomen beveiligingsmaatregelen bieden het niveau van weerstand dat nodig wordt geacht op basis van de dreigingsinformatie. Daarin is de op dat moment beschikbare capaciteit niet bepalend.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de eerdere beloften van de overheid om islamitische gemeenschappen extra te beveiligen?
Deze belofte blijft onverminderd in stand, daar waar de situatie er om vraagt. Zoals hierboven beschreven worden beslissingen over beveiligingsmaatregelen gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie. In het geval van islamitische instellingen is er op dit moment geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen in te stellen. Daar waar nodig op basis van specifieke informatie zal het lokaal bevoegd gezag altijd maatregelen treffen. Wel kan gemeld worden dat verschillende gemeenten reeds extra maatregelen hebben getroffen in het kader van openbare orde. Dit zijn zichtbare en onzichtbare maatregelen. Over de invulling van deze veiligheidsmaatregelen worden nooit uitspraken in het openbaar gedaan.
Aanvullend heeft de NCTV op 7 oktober en 17 november 2023 in brieven het lokaal bevoegd gezag ook geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hebben veiligheidsdiensten een duidelijk beeld van de bronnen van dreigingen tegen islamitische gemeenschappen? Zo ja? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij zijn alert op eventuele veiligheidsrisico’s die hieruit voortkomen.
Zoals u weet worden geen uitspraken in het openbaar gedaan over de werkwijze en informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke maatregelen zijn genomen voor begeleiding en nazorg voor degenen die getroffen zijn door islamofobie?
Discriminatie kan een grote impact op iemands leven hebben. Iedereen in Nederland kan daarom terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Bij deze ADV’s werken professionele consulenten die expert zijn in het behandelen van discriminatieklachten. Zij bieden niet alleen een luisterend oor voor melders, maar staan hen ook bij in het oplossen van een discriminatieklacht. Zo kan een ADV een hoor- en wederhoorprocedure opstarten, bemiddelingsgesprekken initiëren of een melder bijstaan bij een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens of bij het doen van aangifte bij de politie. De rol van de ADV’s bij de aanpak van discriminatie is groot, het is daarom dat ik de ADV’s wil versterken. Tijdens mijn werkbezoek op 9 januari jl. aan een ADV heb ik de nieuwe naam en het landelijk telefoonnummer 0800-0880 gelanceerd. Alle ADV’s die lid zijn van de branchevereniging Discriminatie.nl (meer dan 90% van het land) werken nu ook onder de naam Discriminatie.nl. Dit draagt eraan bij om het melden van discriminatie makkelijker te maken.
Daarnaast werk ik momenteel aan een stelselvernieuwing voor de ADV’s. Hierover zal ik voor de zomer een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer sturen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het nieuwe ADV-stelsel, al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties aan mensen met discriminatie- en/of racisme-ervaringen actief nazorg te bieden die aansluit bij hun achtergrond en behoefte5.
Indien er sprake is van een strafbaar feit kan een ieder aangifte doen bij de politie in Nederland. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen voor emotionele steun, hulp in het strafproces en ondersteuning bij het vergoed krijgen van de schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Deze hulp is gratis. Slachtofferhulp Nederland heeft goede netwerkcontacten met antidiscriminatievoorzieningen en andere belangenorganisaties.
De ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie vormen gezamenlijk ook een Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). Deze RDO’s zijn per politie-eenheid georganiseerd en hebben als doel om tot een betekenisvolle afdoening te komen bij een discriminatiemelding, incident of aangifte. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vindt u het acceptabel dat in Nederland angst bestaat voor aanvallen op islamitische instellingen, gezien de recente gebeurtenissen in Israël en Palestina?
Ik vind het verontrustend om te horen dat sinds de recente gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims in Nederland zich onveilig voelen. Een klimaat van haat en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is volstrekt onacceptabel. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen ons er dus ook hard voor blijven maken om zoveel mogelijk zorgen over veiligheid onder moslims en moskeeën weg te nemen. Daarbij vertrouw ik er ook op dat het lokaal bevoegd gezag maatregelen zal treffen daar waar nodig.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om islamofobie sneller en strenger aan te pakken?
Zowel in het demissionair kabinet als in uw Kamer en in de samenleving wordt de noodzaak gevoeld om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 15 december 2023 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) het tweede Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer verzonden.6 Het Nationaal Programma geeft een overzicht van nieuwe en lopende versterkingen. Deze versterkingen zijn generieke maatregelen, die gericht zijn op alle discriminatiegronden, aangevuld met specifieke maatregelen, die gericht zijn op de aanpak van discriminatie van een bepaalde groep of op een bepaald terrein. Moslimdiscriminatie heeft nadrukkelijk de aandacht van de NCDR. Dat is hard nodig. 55% van de moslims in Nederland ervaart op dagelijkse basis discriminatie.7
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voeren het onderzoeksbureau Regioplan en de Universiteit Utrecht momenteel een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie uit. Dit onderzoek verdiept zich in de vraag of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop wordt momenteel, eveneens in opdracht van het Ministerie van SZW, een verdiepend onderzoek afgerond door de Radboud Universiteit naar discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Deze onderzoeken zijn van belang om in kaart te brengen of, en zo ja waar en hoe, versterkende maatregelen tegen moslimdiscriminatie noodzakelijk zijn.
Wanneer strafbare feiten gepleegd zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld naar een verdachte. Dit is het sluitstuk in de aanpak van discriminatie en gericht op individuele strafzaken. Een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte kan aan de orde zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of om groepsbelediging. Dit zijn voorbeelden van specifieke discriminatiedelicten. Bij commune delicten, zoals vernieling, mishandeling of bedreiging, is bij de politie en het Openbaar Ministerie ook oog voor een eventueel discriminatoir aspect. Bij commune delicten met een discriminatieaspect (codis-delicten) gaat het om delicten waarbij een discriminatieaspect als motief of aanleiding heeft gespeeld om het delict te plegen, of als het is gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij ingrijpende codis-delicten is het uitgangspunt dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast door het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op de pro-Palestijnse demonstraties in Nederland, waarbij melding wordt gemaakt van islamofobische uitingen?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele grondrechten. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare uitingen worden gepleegd, zoals opruiing, groepsbelediging of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wanneer een bepaalde uiting binnen de grenzen van de (straf)wet blijft, kan deze door anderen als kwetsend of onfatsoenlijk worden ervaren. Uit respect voor elkaars – soms botsende – meningen benadruk ik het belang van een open en tolerante houding naar elkaar en het voeren van de dialoog. Dat zijn wezenlijke elementen in een pluriforme samenleving om met de spanningen en verschillen om te gaan.
Bent u bekend met situaties in andere landen waar pro-Palestijnse demonstraties verboden zijn vanwege de risico's van verstoring van de openbare orde?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe wordt in Nederland de aanpak van islamofobie bij demonstraties gehandhaafd en gemonitord?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Tegen strafbare feiten gepleegd tijdens een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Heeft u vertrouwen in de huidige strategieën om islamofobie tijdens demonstraties te voorkomen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegde gezag op lokaal niveau onvoldoende aandacht heeft voor de aanpak van moslimdiscriminatie. Bij mijn weten zet dat gezag zich blijvend en alert in tegen moslimdiscriminatie.
Hoe waarborgt u dat de overheid zich blijft inzetten voor de veiligheid van islamitische gemeenschappen en het bestrijden van islamofobie?
Voor moslimdiscriminatie, noch voor andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting, is absoluut geen plaats in Nederland. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn, ongeacht iemands religie- of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, afkomst, of welke grond dan ook. Zoals hierboven aangegeven wordt vanuit het kabinet op verschillende manieren ingezet om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Als het gaat om de veiligheid van moskeeën en de islamitische gemeenschap treft het lokaal bevoegd gezag altijd daar waar nodig aanvullende maatregelen. Zoals bij vraag 6 genoemd zijn er in verschillende gemeenten reeds extra maatregelen getroffen in het kader van de openbare orde.
Waarom is er tot op heden geen Nationaal Coördinator Islamofobie aangesteld in Nederland, gezien de gemelde toename van islamofobie incidenten en de behoefte aan een gecoördineerde aanpak om deze vorm van discriminatie te bestrijden?
De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gaat over alle gronden en domeinen, waaronder moslimdiscriminatie. De aanpak van moslimdiscriminatie is nadrukkelijk onderdeel van het tweede Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat op 15 december 2023 aan uw Kamer is verzonden.8
Ziet u een relatie tussen het registreren van «niet-westerse migratieachtergrond» van Nederlanders die hier geboren zijn en de toename van discriminatie en islamofobie?
Nee, ik zie daar geen relatie tussen. Voor zover hier wordt gedoeld op het onderscheid naar herkomst van mensen met een migratieachtergrond in onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijs ik er bovendien op dat het onderscheid «Westers» en «niet-Westers» niet meer door het CBS wordt gemaakt.
De wenselijkheid van politieke peilingen vlak voor verkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op de invloed die de verschillende politieke peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2023 op de betreffende verkiezingen hebben gehad? Kunt u een tijdlijn en een impactanalyse geven met betrekking tot de invloed van de peilingen op de afgelopen verkiezingen, de maatschappelijk en politieke dynamiek in de samenleving en de daarbij behorende uiteenzetting van de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen voortvloeien?
Het staat peilbureaus vrij om peilingen uit te voeren in de aanloop naar een verkiezing en media staat het vrij om daarover te berichten. In Nederland kennen we geen wettelijke regulering van peilingen of berichtgeving daarover. Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de invloed van peilingen op de recente Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023.
De impactanalyse en tijdlijn die worden gevraagd zijn met de beschikbare gegevens niet te geven door het kabinet.
Welke invloed denkt u dat de plotselinge stijging van zetels voor de PVV in de peilingen heeft gehad op de publieke beeldvorming en het stemgedrag van de kiezers in Nederland in de laatste dagen voor de verkiezingen? Erkent u dat politieke peilingen en plotselinge verschuivingen in de peildata kiezers ertoe kunnen bewegen om hun stemkeuze aan te passen en/of «strategisch» te stemmen op de partij waarvan de peilingen aangeven dat die de grootste zal worden?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. Uit dat onderzoek zijn er een aantal effecten waar te nemen. In de eerste plaats het bandwagon effect. Dat houdt in dat kiezers vaker op een partij stemmen die in peilingen op winst staat. Door dit effect kunnen peilingen zichzelf bevestigen. Het bandwagon effect is lastig te meten, maar volgens een experimenteel onderzoek uit 2013 kwamen onderzoekers uit op een verschil van 2 tot 3 zetels bij een partij op basis van het bandwagon effect.1 Het is echter moeilijk te bepalen of er een effect is geweest bij de afgelopen verkiezing en zo ja hoe groot het effect is geweest. Daarnaast identificeert de literatuur ook het horse race effect. Daarbij stemmen kiezers strategisch op wie de grootste partij kan worden om zo samenstelling van coalitie en keuze Minister-President te beïnvloeden. Het strategisch stemmen dat voortkomt uit het horse race effect is aanzienlijk groter. Zo bleek uit de Ipsos exit poll dat 17% van de deelnemers aan de Tweede Kamerverkiezingen 2023 strategisch hadden gestemd.2 Het is echter niet te bepalen of dit specifiek door peilingen komt, of andere factoren meespelen. In de literatuur is wel ook aandacht voor het mogelijk positieve belang van peilingen als kennisinstrument voor kiezers om zich te informeren bij de oriëntatie van hun keuze. Peilingen maken daarmee onderdeel uit van het landschap van nieuwsgaring en nieuwsverstrekking voor kiezers. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de media zelf en is geen taak van de overheid. Het is aan de kiezer zelf om te bepalen op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen zij tot hun keuze komen.
Deelt u de mening dat politieke peilingen grote invloed uitoefenen op de maatschappelijke beeldvorming en daarmee samenhangend met het stemgedrag van kiezers, het zogenaamde «bandwagon-effect», omdat zij zich laten leiden door het beeld dat in de politieke peilingen wordt geschetst, maar dat dat beeld niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het echte politieke speelveld in de maatschappij en bovendien vaak ook niet onafhankelijk en op ondoorzichtige wijze tot stand komt?
De Rijksoverheid heeft geen zicht op de wijze waarop peilingen tot stand komen aangezien dat een aangelegenheid van de peilbureaus zelf is. Het is de rol van de media, en niet van de overheid, om te wegen of de peilingen methodologisch juist zijn. Echter moet er op vertrouwd worden dat de peilbureaus en de media op een zorgvuldige wijze omgaan met het maken van en berichten over peilingen.
Zo ja, is het dan wat u betreft wenselijk dat er vlak voor verkiezingen nog politieke peilingen worden gehouden, aangezien dit de onafhankelijkheid van het stemgedrag en daarmee de vrije keuze van de kiezer in gevaar brengt? En is het überhaupt wenselijk dat er in tijden van verkiezingen politieke peilingen worden gehouden, die onvermijdelijk leiden tot beïnvloeding van de bevolking?
Er zijn geen voornemens om peilingen te reguleren. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat kiezers zelf in staat zijn om een afweging te maken over waar ze op gaan stemmen. Daarbij kunnen zij zich op meerdere manier laten informeren. Bijvoorbeeld door middel van het kijken van debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s of het bekijken van peilingen.
Worden de peilmethodes en de uitslagen van de politieke peilingen op enigerlei wijze aan een bepaalde vorm van toetsing en controle onderworpen, om te bepalen hoe accuraat de methodieken en de uitslag van deze peilingen zijn en indien dat niet het geval is, hoe kunnen kiezers dan beoordelen of zij zich terecht of onterecht hebben laten beïnvloeden en/of adviseren?
De Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus zelf om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Kiezers kunnen zich bij het uitbrengen van de hun stem baseren op veel verschillende kanalen. Bijvoorbeeld debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s en het bekijken van peilingen. Het vervolgens aan de kiezer zelf om een keuze te maken om de partij te kiezen die het dichtst bij de eigen ideeën staat.
Bent u zich ervan bewust dat het in verschillende Europese landen, waaronder Luxemburg, Frankrijk, Italië en Cyprus verboden is om vlak voor verkiezingen nog peilingen te doen, teneinde ervoor te zorgen dat kiezers een echt onafhankelijke keuze kunnen maken? Waarom is dit in Nederland niet het geval en zou een dergelijke maatregel in ons land niet ook moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat er landen zijn die anders omgaan met politieke peilingen. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook landen die net als Nederland geen beperkingen aan peilingen stellen. Het kabinet heeft geen voornemens een dergelijke maatregel in te voeren. Het is aan de peilbureaus om de afweging te maken om peilingen uit te voeren en deze te publiceren. Het is vervolgens aan de media om te beoordelen of ze hierover berichten. Daarnaast kan de kiezer uiteraard zelf de afweging maken of hij zijn stem (mede) baseert op deze peilingen.
Is er data en/of zijn er analyses beschikbaar over de invloed van politieke peilingen op verkiezingsuitslagen, van de afgelopen tien jaar? Zo ja, welke trends zijn er zichtbaar en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. In de literatuur is aandacht voor: de aard, omvang en mogelijke gevolgen van veronderstelde effecten. De veel gesignaleerde trends heb ik beschreven in het antwoord op vraag 2. Uit het wetenschappelijk onderzoek komt geen eenduidig positief of negatief beeld naar voren. Ook omdat het in de praktijk nauwelijks mogelijk is om de invloed van peilingen te isoleren van persoonlijke kenmerken en het gebruik van andere informatiebronnen waarmee de kiezer uiteindelijk tot zijn of haar autonome keuze komt.
Op welke manier zijn de politieke peilingen de afgelopen tien jaar veranderd en wat is daarvan de invloed geweest op verkiezingen en de uitslagen daarvan?
Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de veranderingen in en invloed op de verkiezingsuitslag van politieke peilingen in de laatste tien jaar. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK ook geen analyse gedaan van de politieke peilingen en de effecten daarvan in afgelopen tien jaar. Derhalve kan hier geen analyse van worden gegeven.
Is bekend welke politieke peiling het meeste invloed heeft gehad op de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 en wat hiervan de oorzaak was? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing op 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dat is er in gelegen dat er geen voornemens zijn om peilingen te reguleren.
Is van alle peilbureaus bekend of en welke connecties er zijn met politieke partijen en/of organisaties gelieerd aan en/of betrokken bij de politiek en op welke manier die invloed uitoefenen op de peilingen van specifieke verkiezingen?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga, ingezonden op 23 oktober 2023, met kenmerk 2023Z18066, is de peiling van Ipsos/EenVandaag van publieke omroep AVROTROS de enige peiling die vanuit de Rijksoverheid bekostigd wordt. De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed op uit op de peilingen van Ipsos/EenVandaag, in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep of op andere peilingen.
Hoe reflecteert u op de impact van politieke peilingen vlak voor verkiezingen op het gelijke speelveld voor grote en kleine politieke partijen? Erkent u dat kleine en/of nieuwe partijen makkelijk benadeeld raken door peilingen vlak voor de verkiezingen, omdat deze veel kiezers richting grotere/bekende partijen met een hoog voorspeld aantal zetels zullen doen bewegen?
Er is naar mening van het kabinet een gelijk speelveld voor alle partijen. Het staat media vrij te berichten over de verkiezingen en de standpunten van de verschillende partijen. Het is te zien dat bepaalde partijen meer aandacht krijgen in het publieke debat in aanloop naar een verkiezing. Echter betekent dat niet dat andere grote of kleinere partijen geen gelijk speelveld meer hebben. Er zijn verschillende manieren om als politieke partij kiezers te informeren over de standpunten van een partij, bijvoorbeeld ook via social media of flyeren in het land.
Erkent u dan ook dat politieke peilingen vlak voor de verkiezingen kunnen worden ingezet om kleinere partijen uit de race te prijzen en hoe wordt erop toegezien dat politieke peilingen hiervoor niet worden gebruikt door belangengroepen?
Zie antwoord 11. De Minister van BZK heeft geen invloed op de wijze waarop peilingen tot stand komen en de Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Ik ben ervan overtuigd dat de peilbureaus daar zorgvuldige keuzes in maken en er niet op uit zijn om politieke partijen te bevoordelen danwel benadelen door middel van hun peiling.
Kunt u in kaart brengen op welke manier de politieke peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de media hebben beïnvloed, die vervolgens in hun uitingen een bias ontwikkelden voor partijen die hoog stonden in de peilingen, of juist partijen die in de peilingen op een gering aantal zetels stonden negatief hebben belicht en daarmee het stemgedrag van de kiezers hebben beïnvloed? Kunt u ook een analyse geven van de manier waarop politieke peilingen de afgelopen tien jaar de media hebben beïnvloed, de banden van de media met peilbureaus en wat de impact daarvan was op verkiezingsuitslagen? Indien een dergelijke analyse er niet is, bent u dan bereid dit te gaan onderzoeken?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de exacte invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten. Het kabinet hecht eraan dat peilbureaus en media zelf kunnen bepalen op welke wijze zij verslag doen van een verkiezing.
Bent u voornemens om, nu de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de invloed van politieke peilingen op de verkiezingsuitslag onomstotelijk duidelijk hebben gemaakt, na te gaan denken over politieke maatregelen om politieke peilingen in verkiezingstijd te reguleren, aan banden te leggen, of wellicht zelfs helemaal te verbieden?
Het kabinet heeft geen voornemens om een voorstel voor het reguleren van peilingen in te dienen.
Het persbericht ‘Griffierechten verlaagd’ om een verhoging van de griffierechten aan te kondigen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Waarom probeert u een lichte verhoging (indexering) van de griffierechten in een nieuwsbericht van de rijksoverheid («Griffierechten verlaagd») te verkopen als een verlaging van de griffierechten?1
De griffierechten worden in 2023 niet geïndexeerd en in 2024 voor een klein deel (met circa 1,83%). De reguliere indexering voor 2023 en 2024 zou anders bij elkaar 15,33% zijn geweest. Hiermee zijn de griffierechten circa 13,5% lager dan dat ze waren geweest als de indexeringen over 2023 en 2024 wel volledig zouden worden doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen ingezet.
Het is toch zo dat de beloofde verlaging van de griffierechten met 25% al niet door zou gaan, louter vanwege financiële redenen; omdat er geld nodig was op het Ministerie van JenV en er andere keuzes zijn gemaakt dan het verbeteren van de toegang tot het recht door het «toegangskaartje» tot de rechtszaal betaalbaarder te maken? Is nu de beperkte indexatie (verhoging) en het intrekken van het wetsvoorstel tot verlaging van de griffierechten de reden van dit persbericht en Kamerbrief?
In mijn brief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het bedrag dat beschikbaar is voor het verlagen van de griffierechten, en daarmee het percentage waarmee de griffierechten kunnen worden verlaagd, naar aanleiding van de voorjaarsnota is verlaagd en dat de manier waarop het beste uitvoering kon worden gegeven aan de verlaging van de griffierechten, ook gelet op de tussentijdse indexeringen, nog werd bekeken. In mijn Kamerbrief van 1 december jl. geef ik aan hoe ik hier uitvoering aan geef.2 Er is voor gekozen om ook de samenleving door middel van het persbericht hierover actief te informeren. Alhoewel de verlaging minder groot is dan oorspronkelijk beoogd, zijn de tarieven voor rechtzoekenden circa 13,5% lager dan dat ze anders waren geweest. Dit is een aanzienlijk verschil.
Wie heeft dit persbericht geschreven? Hoe vindt u zelf dat deze gekozen communicatielijn («Griffierechten verlaagd») te kenschetsen is? Toont dit niet wederom aan dat er te veel communicatiemedewerkers op uw ministerie zijn, die soms meer bezig zijn met beeldvorming dan met feiten delen?
In het persbericht wordt beoogd op een kernachtige wijze de technische systematiek toe te lichten van de verlaging van de griffierechten via de indexering van de griffierechten en de achtergrond hiervan, zoals in de brief van 1 december jl. aan uw Kamer uiteengezet.
Vindt u dat u met deze demping van de indexering (dus een lichte verhoging) van de griffierechten voldoende heeft bijgedragen aan het betaalbaarder en toegankelijker maken van de rechtsgang? Zo niet, welke maatregelen kunnen we nog verwachten? Kunt u in ieder geval scenario’s of doorgerekende alternatieven met de Kamer delen zodat dat betrokken kan worden in de besluitvorming?
Met de jaarlijkse indexering worden de tarieven van de griffierechten aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil (uitgedrukt als de wijziging van de consumentenprijsindex). Het niet indexeren voor 2023 en het gedeeltelijk doorvoeren van de indexering voor 2024 betekent voor rechtzoekenden dat de griffierechten structureel circa 13,5% lager uitkomen – en daarmee beter betaalbaar zijn – dan wanneer de indexeringen (volledig) waren doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen uitgetrokken.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik uitgelegd dat wanneer deze financiële middelen waren aangewend om via een wetsvoorstel de griffierechten met 13,5% te verlagen, de indexeringen voor 2023 en 2024 alsnog volledig zouden moeten worden doorgevoerd. Het uiteindelijke effect voor rechtzoekenden zou voor beide opties, 13,5% verlagen via het (gedeeltelijk) afzien van indexeren of via een wetsvoorstel, hetzelfde zijn.
De verlaging van de griffierechten is één van de maatregelen om toegang tot het recht te versterken. Daarnaast heb ik een aanpak versterking toegang tot het recht ontwikkeld die breder is dan de verlaging van de griffierechten. De inzet is erop gericht de toegang tot het recht te versterken langs drie pijlers (1. informatie, 2. advies en ondersteuning en 3. beslissing van een neutrale instantie). De aanpak bestaat uit het nemen van concrete maatregelen om de toegang tot het recht te versterken en de ontwikkeling van een lange termijn aanpak en visie op toegang tot het recht. Naast het verlagen van de griffierechten door het (gedeeltelijk) afzien van de indexering van de griffierechten voor 2023 en 2024, zien nieuwe maatregelen onder andere op een betere informatievoorziening, het structureel maken van de startbijdrage mediation, een verkenning naar het vereenvoudigen van procesregels en procedures en aanvullende financiering voor herstelrecht en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Er wordt, naast de structureel € 27 miljoen die wordt ingezet voor de verlaging van de griffierechten, structureel € 3 miljoen ingezet voor de aanpak versterking toegang tot het recht, waaruit ook de hiervoor genoemde maatregelen worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak en een financiële onderbouwing verwijs ik naar mijn brief van 27 juni jl. over toegang tot het recht3 en de brief voortgangsbrief toegang tot het recht van 20 december jl.4
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel verlaging griffierechten is een aantal scenario’s aan de orde geweest, namelijk om:
Kunt u verder reflecteren op het antwoord dat u gaf over de brief van 3 oktober 2022 waarin stond dat het inschrijftarief met 15 euro wordt verhoogd?1
In de kamerbrief van 3 oktober 20223 heb ik toegezegd invulling te geven aan de Kamerbrede motie, over aanpassing van de aanbestedingsvoorwaarden voor gerechtstolken om het schrappen van de voorrijkosten te ondervangen4, door de ondergrens van de aanbesteding met 15 euro te verhogen. Dit betreft het tarief dat inschrijvers minimaal dienen af te geven (inschrijftarief) in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Deze verhoging is tot stand gekomen om te voorkomen dat de tolken die voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak (gaan) werken financieel nadeel ondervinden van het schrappen van de voorrijkosten. In het schriftelijk overleg van 24 juni 20225 ben ik nader ingegaan op de afschaffing van de voorrijkosten. De verhoging van het inschrijftarief van de aanbesteding voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is gebaseerd op het gemiddelde tarief aan voorrijkosten die door deze organisaties werden uitbetaald voor de tolkuren op locatie. Deze verhoging zorgt ervoor dat de individuele tolk in gesprek met de intermediair/het tolkbureau een positie heeft om tot een passende en hogere vergoeding te komen voor de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Graag benadruk ik dat de verhoging van het inschrijftarief enkel van toepassing is voor tolkdienstverlening voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
Kunt u een inschatting geven welk deel van deze verhoging bemiddelaars ten goede komt en welk deel daadwerkelijk bij tolken terecht komt?
Een dergelijke inschatting is niet te maken. Het is de bedoeling dat de 15 euro verhoging tot uiting komt in het uurtarief waar de tolken en intermediairs over kunnen onderhandelen. Gezien de uurtarieven nog niet beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om in te schatten welk deel van dit uurtarief bij de intermediairs terecht komt en welk deel bij de tolken.
In de aanbesteding voor de tolkopdrachten van het OM/de Rechtspraak is wel de voorwaarde opgenomen dat de voorrijkosten voor tolkopdrachten op locatie onderdeel zijn van de uurvergoeding. De vergoeding van deze kosten komt tot uiting in de beoogde uurvergoeding voor tolken. Ondanks dat het verrekenen van voorrijkosten een nieuwe situatie betreft, vertrouw ik erop dat zelfstandig ondernemende tolken met de intermediair een passende uurvergoeding blijven afspreken. Bij deze passende uurvergoeding is rekening gehouden met de voorrijbewegingen voor de opdrachten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak.
De aanbesteding van de tolkopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is inmiddels gegund aan twee verschillende intermediairs. De eerste overeenkomst is onlangs geïmplementeerd, de andere overeenkomst gaat naar verwachting van start in februari 2024.
Zodra dienstverlening volledig is geïmplementeerd en de gegevens hierover beschikbaar zijn, worden de vergoedingen, die intermediairs aan zelfstandig ondernemende tolken betalen, inzichtelijk. Hierdoor ontstaat een beeld van de tarieven die in de markt worden uitbetaald aan de tolken, waarover ik uw Kamer op geaggregeerd niveau informeer met de jaarlijkse brief over de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Wat vindt u ervan dat de bemiddelingsbedrijven de mogelijkheid hebben om de € 15 extra voor zichzelf te houden, terwijl deze verhoging tot doel had gerechtstolken niet langer te benadelen wegens hun bijzondere positie?2
In de aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt nadrukkelijk vastgesteld dat de overeengekomen uurprijs altijd is opgebouwd uit alle (directe en indirecte) kostencomponenten. In deze kostencomponenten zijn de voorrijkosten opgenomen. Het verhogen van het inschrijftarief met 15 euro in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak heeft als doel om te compenseren voor het wegvallen van de voorrijkosten en een passende uurvergoeding te bewerkstelligen voor opdrachten op locatie. Om deze reden verwacht ik dat tolkbureaus en de tolken voor deze dienstverlening een hogere uurvergoeding overeenkomen voor de dienstverlening op locatie voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. De meerkosten voor tolkbureaus zijn op deze wijze gedekt.
Als na de implementatie en de monitoring blijkt dat de ophoging van het inschrijftarief in de onderhavige aanbesteding niet zorgt voor een hogere vergoeding voor de tolken (die opdrachten op locatie uitvoeren voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak), zullen tolkbureaus door mijn ministerie actief gestuurd worden op het uitbetalen van een bij de dienstverlening passende vergoeding aan de betreffende tolken.
Een hogere uurvergoeding voor tolken die voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak werk op locatie verrichten, staat los van de aanvullende kilometervergoeding (van 0,77 euro) die zij ontvangen voor dienstverlening op locatie.
Bent u het eens dat de uitwerking van de voorgenomen maatregelen er niet toe zouden mogen leiden dat de gerechtstolken straks aanzienlijk minder betaald zullen krijgen dan in de oude situatie?
Ja, daar ben ik het mee eens. De voorgenomen maatregelen zouden er niet toe moeten leiden dat tolken minder betaald krijgen in de nieuwe situatie. Tolken die opdrachten uitvoeren in de Rechtspraak/voor OM behoren een gepaste vergoeding te krijgen, aangezien zij van belang zijn voor de rechtspleging en de rechtsgang. De stelselherziening van de tolk- en vertaaldienstverlening ziet erop toe dat er sprake is van marktwerking. Deze wijziging is er juist op gericht dat de positie van de zelfstandig werkende tolk verbeterd kan worden. Daarbij is het van belang dat de individuele tolk met de intermediair in vrijheid afspraken kunnen maken over de voorwaarden (waaronder de vergoeding) waarvoor zij het werk verrichten van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Het is aan de individuele tolk om te onderhandelen en te komen tot een gepaste vergoeding. Door middel van het hogere inschrijftarief is beoogd de tolk in de gelegenheid te stellen om een stevigere positie te krijgen de afspraken die zij maken over een hogere uurvergoeding.
Kunt u ingaan op het signaal dat ons heeft bereikt dat sommige gerechtstolken in plaats van een verdiende loonsverhoging juist moeten rekenen op een verlaging van hun tolkenvergoeding van 67,3 procent bij OM-tolkdiensten van bijvoorbeeld 31 minuten? Zo nee, hoeveel gaan ze er dan op achteruit?
Het is van belang om signalen te ontvangen van alle partijen in het stelsel van de tolk- en vertaaldiensten, zodat we op de hoogte blijven van de stelselontwikkeling. Daarvoor staan we in contact met de beroepsvertegenwoordigers. Ondanks dat de aanbesteding van de tolkdiensten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak is ondertussen gegund, is nog geen informatie beschikbaar over de vergoeding aan de zelfstandig ondernemende tolken van opdrachten bij OM/de Rechtspraak. Hierdoor kan (nog) niets gezegd worden over de ontwikkeling van de vergoeding aan deze groep tolken. Het uurtarief komt immers, zoals in bovenstaande antwoorden tevens vermeld, tot stand tussen onderhandelingen met de individuele ondernemende tolk en de intermediair.
Bent u het eens met de stelling dat de nieuwe vergoedingsontwikkelingen zeer nadelig kunnen zijn voor tolken die bijvoorbeeld diensten doen van net iets meer dan 30 minuten?
De verwachting is dat tolken in de nieuwe situatie voor diensten op locatie van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak een hoger uurvergoeding overeenkomen met het tolkbureau. Er is, vanaf februari 2024, sprake van een andere situatie waarbij de aanbesteding van de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak volledig geïmplementeerd is.
Door te gaan werken met tolkbureaus kunnen tolken het werk dat zij voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verrichten ook combineren met het werkaanbod dat zij via het tolkbureau aangeboden krijgen voor andere overheidsorganisaties. Ook deze situatie verschilt ten opzichte van de huidige werkwijze. Daarnaast refereer ik graag naar de beantwoording op vraag 3, 4 en 5.
Klopt het dat er plannen zijn om de OM-tolkendiensten in de toekomst telefonisch te laten plaatsvinden?
Na contact met het Openbaar Ministerie kan ik benadrukken dat de bovenstaande stelling niet klopt. Alleen bij hoge uitzondering wordt er via telefonische of video verbinding vertolkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een tolk vlak voor de opdracht annuleert.
Deelt u de zorg dat de geplande verhoging van € 43,89 naar € 55 met afschaffing van de voorrijkosten een grote teruggang in inkomsten voor de gerechtstolken kan betekenen?
Door de genomen maatregelen in de nieuwe aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verwacht ik juist hogere uurvergoedingen voor dienstverlening op locatie. Dit mede door de verhoging van het inschrijftarief van 15 euro, waardoor de tolk in de gelegenheid is om een hoger uurtarief te vragen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. Daar komt bij dat het minimumtarief vanaf 1 januari 2024 geïndexeerd is naar 59,53 euro.
Deelt u de zorgen over de positie van gerechtstolken op de arbeidsmarkt? Zo ja, welke maatregelen treft u voor het behoud en werven van nieuwe gerechtstolken?
Ik kan een deel van de zorg begrijpen gezien de stelselherziening. Het stelsel van de tolkdienstverlening is in ontwikkeling. De tolken, tolkbureaus en opdrachtgevers zijn in toenemende mate afhankelijk van elkaar om het werk te verrichten. De nieuwe systematiek dient zich immers nog te bewijzen in opzichte van de overheidsopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
De zorg over de positie van de tolken deel ik echter niet. In het nieuwe stelsel is sprake van zelfstandig ondernemende tolken en tolkbureaus. Deze partijen in het stelsel werken, soms individueel maar in toenemende mate met elkaar, in een markt waarin de positie op basis van vraag en aanbod van gevraagde expertise tot stand komt. Op basis hiervan kunnen betere voorwaarden tot stand komen met verantwoordelijkheid voor ieders eigen deel van de overheidsopdracht.
In de doelstellingen van het programma «Tolken in de Toekomst» is in het bijzonder aandacht besteed aan het borgen van de goede en onafhankelijke positie van de tolken, waaronder tolken die werken in de rechtsgang. Door de keuzevrijheid die zij hebben om via verschillende contractpartijen in aanmerking te komen tot het werk van de overheid, ontstaat voor hen een betere positie richting de markt van tolkbureaus. Ik hoor ook positieve geluiden over de positie van de tolk en de onderhandelingsmogelijkheden over voorwaarden.
Afhankelijk van vraag en aanbod zal door de markt, al dan niet in samenwerking met de overheid, gericht acties ondernomen worden voor behoud van voldoende gekwalificeerde tolken. In de Kamerbrief van 11 december 20237 noemde ik de interventies, in het kader van het vergroten van het aantal registertolken in het Register voor beëdigde tolken en vertalers.
Kunt u reflecteren op wat deze voorgenomen uitwerking kan doen met de toegang tot het recht als steeds minder mensen de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van een tolk in de rechtsgang?
Ik kan niet speculeren over mogelijke situaties. Het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak vragen, op basis van artikel 6 EVRM en de Wet Beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), registertolken uit. De inzet van de registertolken op C1-niveau in de rechtsgang is dus verplicht als betrokkenen de taal niet beheersen. Dit zijn de rechten van elke burger.
Daarnaast is mijn ministerie op dit moment met betrokken partijen, waaronder Bureau Wbtv en intermediairs, gericht aan het onderzoeken hoe het Register beëdigde tolken en vertalers aangevuld kan worden met meer C1-tolken. Hieronder valt ook de verhoging in het register van het aantal tolken die werken voor Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Door het uitbreiden van mogelijke interventies in het aantal registertolken, zal de mogelijkheid voor het gebruik van een tolk in de rechtsgang naar verwachting toenemen.
Bent u het eens met de stelling dat deze voorgenomen uitwerking van de Kamerbreed aangenomen motie nadelig kan zijn voor de inkomenspositie van gerechtstolken en bent u het met eens met de stelling dat er juist moet worden gewerkt aan een redelijke vergoeding en een tariefverhoging ten opzichte van de huidige situatie voor gerechtstolken zodat de toegang tot het recht voor iedereen wordt gewaarborgd?
Met de uitwerking van de motie is juist beoogd om de positie van de tolk als zelfstandige ondernemer beter tot zijn recht te laten komen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. De uitwerking van de vergoedingen in de praktijk wordt gemonitord als onderdeel van de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de gerechtstolken daadwerkelijk de tariefverhoging voelen in hun portemonnee en aanvullende maatregelen te treffen om te voorkomen dat gerechtstolken er in het geheel er ten opzichte van de oude situatie in ieder geval niet op achteruit zullen gaan?
Ja. Voor deze vraag refereer ik naar de beantwoording van vraag 3, 4 en 5.
Kunt u de Kamer dit kalenderjaar nog informeren over zowel de ontwikkelingen bij de tarieven van tolken alsmede de resultaten van de monitoring van de tarieven van vertaaldiensten?
De Kamerbrief over de monitoring is in december naar de kamer gestuurd8. De eerste beelden van de ontwikkeling van de tarieven van de tolken worden in deze brief weergegeven. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat in meer dan 40% van de opdrachten meer dan 60 euro wordt vergoed. De resultaten van de monitoring van de tarieven van de vertaaldiensten zijn gelimiteerd beschikbaar en bieden nog geen volledig, geaggregeerd beeld. Aangezien veel aanbestedingen rondom de vertaaldiensten nog geïmplementeerd moeten worden, zal de monitoring over de tarieven van de vertaaldiensten zich in de loop van het komende jaar vullen. In de eerstvolgende Kamerbrief rondom de monitoring zal ik bij dit onderwerp opnieuw stilstaan.
Geblokkeerde bankrekeningen van Nederlandse burgers, onder wie veel jongeren |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van signalen vanuit de samenleving, bijvoorbeeld van docenten, dat er steeds meer jongeren zijn van wie de bankrekening geblokkeerd is, vaak uit hoofde van deWet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik heb signalen ontvangen over klanten van banken van wie de bankrekening is geblokkeerd. Er zijn meerdere redenen waarom een rekening geblokkeerd kan door een bank. Dit kan vanwege het vermoeden dat de rekening wordt gebruikt om geld wit te wassen of om terrorisme te financieren (en waar dus een link is met de Wwft), maar ook omdat de rekening (mogelijk) gebruikt wordt voor om te frauderen of omdat de klant de algemene voorwaarden van de bank niet naleeft (zoals het gebruiken van een particuliere rekening voor zakelijke doeleinden).
In het geval van jongeren komt het voor dat een bank vermoedt dat er sprake is van fraude en om deze reden de rekening blokkeert. Deze blokkade is vaak tijdelijk terwijl de bank onderzoek doet. In veel gevallen worden de houders van deze rekeningen door criminelen misbruikt als geldezel.1 Het zijn veelal personen in een kwetsbare positie, waaronder jongeren, maar ook personen met schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking, die als geldezel worden gerekruteerd en ingezet.
Beschikt u in dit verband over de relevante feiten? Zo, niet, kunt u dit in kaart brengen? Van hoeveel burgers is momenteel de rekening geblokkeerd? Hoeveel van hen zijn onder de 25? En hoeveel van hen zijn minderjarig?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal geblokkeerde rekeningen, het specifieke aantal jongeren waarvan de betaalrekening geblokkeerd is (geweest) en de redenen waarom deze rekeningen dan geblokkeerd zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft desgevraagd aan dat rekeningen om verschillende redenen en voor verschillende duur geblokkeerd kunnen zijn. Het aantal geblokkeerde betaalrekeningen fluctueert sterk, omdat banken rekeningen vaak alleen tijdelijk blokkeren in afwachting van de uitkomsten van een fraudeonderzoek van de bank of – bij het voorkomen van witwassen en daarbij horende cliëntenonderzoek – in afwachting van een reactie van de klant. Banken houden geen overzicht bij van het aantal rekeningen dat op enig moment tijdelijk geblokkeerd is.
Daarnaast is het goed om op te merken dat een blokkade van een betaalrekening niet hetzelfde als het sluiten van een betaalrekening. Het rapport «Van herstel naar Balans» van De Nederlandsche Bank (DNB) bevat cijfers over hoe vaak rekeningen gesloten, überhaupt niet geopend dan wel beperkt zijn in 2021.2 Deze cijfers kunnen een beeld geven van de oorzaken van de problemen met betrekking tot toegang tot het betalingsverkeer.3 Uit deze cijfers blijkt dat het niet-openen van een rekening of het sluiten van een rekening bij particulieren zeer beperkt een Wwft oorzaak kent. Het beperken van dienstverlening (zoals de toegang tot contant geld) kent wel, ook bij particulieren, overwegend een Wwft-reden.
Desalniettemin vind ik het van belang om een beter beeld te krijgen van het aantal burgers van wie een betaalrekening is geblokkeerd, geweigerd of opgezegd en met welke redenen. Ik zal daarom de NVB vragen om cijfers en de redenen van blokkade beter bij te houden. Daarbij zal ik ook de Betaalvereniging Nederland betrekken, aangezien zij zich bezighoudt met de toegang tot het betalingsverkeer voor consumenten.
Wanneer mag een bank een rekening blokkeren? Hoe wordt daarbij voorzien in de rechtsbescherming van burgers?
Zoals hiervoor aangegeven kunnen banken om verschillende redenen een betaalrekening blokkeren. In alle van de onderstaande gevallen vind ik het belangrijk dat de bank contact zoekt met de klant en duidelijk uitlegt waarom de betaalrekening geblokkeerd is en waarom.
Een voorbeeld van een situatie waarbij een rekening tijdelijk geblokkeerd kan worden, is wanneer er mogelijk sprake is van transacties in het kader van fraude. Om frauduleuze betalingen te detecteren monitoren banken transacties van hun klanten en gebruiken zij verschillende fraude-indicatoren, bijvoorbeeld als een groot geldbedrag wordt gepind in een ander land, terwijl de klant daar waarschijnlijk niet is. Om de klant te beschermen kunnen banken de transactie tegenhouden ofwel de rekening van de klant (tijdelijk) blokkeren tot een onderzoek is afgerond. Dit kan door bijvoorbeeld de klant te bellen en te vragen of deze op vakantie is. Een ander voorbeeld is wanneer de klant zelf fraude pleegt. De rekening kan dan gedurende het fraudeonderzoek geblokkeerd worden. In dit soort gevallen kan de bank, nadat het fraudeonderzoek is afgerond en als de klant zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan fraude de betaalrekening sluiten en – afhankelijk van de ernst van het incident – aangifte doen bij de politie en een registratie maken in het Extern Verwijzingsregister (EVR)4. De duur van de blokkade is afhankelijk van de duur van het fraudeonderzoek. In sommige gevallen kan het onderzoek na één contactmoment met de klant worden afgerond en kan de blokkade worden opgeheven. Factoren die onder andere invloed hebben op de duur van het fraudeonderzoek en de blokkade zijn het fraudetype, of het een begunstigde of benadeelde betreft, of de klant (tijdig) reageert op vragen, of de klant bezwaar maakt.
Een andere reden om een bankrekening te blokkeren kan gelegen zijn in de aanpak van witwassen. Het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en de aanpak van fraude zijn twee aparte taken voor banken. Op grond van de Wwft dienen Wwft-instellingen, waaronder banken, individueel klantenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering. Indien er een verhoogd risico bij een individuele klant wordt geconstateerd, dient de bank mitigerende maatregelen te nemen. De NVB heeft aangegeven dat als een bank dit onderzoek niet kan afronden, omdat de bank langere tijd geen contact kan krijgen met de klant of de klant niet reageert op verschillende informatieverzoeken, de bank als laatste optie kan besluiten de rekening te blokkeren.
Ten slotte dient een bank een betaalrekening te bevriezen wanneer de rekening toebehoort aan een persoon of entiteit die valt onder een bevriezingsverplichting in de zin van nationale sanctielijst terrorisme of Europese of internationale sanctieregelgeving. Hierbij kunt u denken aan personen of instellingen die op de Europese sanctielijst met betrekking tot de inval van Rusland in Oekraïne staan.
In alle gevallen geldt dat wanneer een klant het oneens is met een beslissing van de bank, zij de (bij wet verplicht aanwezige) interne klachtenprocedure van de bank kunnen doorlopen. Wanneer de klant het oneens is met de uitkomst van de interne klachtenprocedure, kan de klant naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) stappen. De klachtenafdeling van de bank verwijst in hun beantwoording op een bezwaar ook altijd naar de mogelijkheid om naar het Kifid te stappen als de klant het niet eens is met de uitkomst. Daarnaast kan de consument naar de rechter stappen. Bij een sanctionering op basis van de nationale sanctielijst terrorisme staat bezwaar en beroep open in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Voor Europese sanctieregimes geldt dat een gesanctioneerde een verzoek om verwijdering van de lijst kan indienen bij de Europese Raad, en anders bij het Europese Hof van Justitie de sanctiemaatregelen kan aanvechten.
Is deze rechtsbescherming afdoende aanwezig, naar uw oordeel? Hoe kan het dat bankrekeningen van jongeren, naar het lijkt, soms zonder duidelijke opgaaf van reden geblokkeerd worden?
Het blokkeren van een bankrekening zonder duidelijke opgaaf van redenen is niet toegestaan. In de beantwoording van de vorige vraag is weergegeven welke rechtsbescherming beschikbaar is.
Herkent u dat onder jongeren het probleem van geblokkeerde bankrekeningen vooral speelt op MBO-scholen, en soms ook op het voortgezet onderwijs? Kan het zijn dat juist jongeren op deze scholen vaker geronseld worden als «geldezel»? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan, bijvoorbeeld door een grote publiekscampagne met de banken, of door het opnemen van deze thematiek in het burgerschapsonderwijs?
Ik ben bekend met het probleem dat veelal personen in een kwetsbare situatie, zoals sommige jongeren, personen met een schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking worden misbruikt als zogenaamde geldezels. Dit vind ik zorgelijk en daarom heeft het de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als van mijzelf om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het platform Wijzer in geldzaken van mijn ministerie zet zich in voor de financiële weerbaarheid van onder andere jongeren. Dit wordt gedaan met betrokkenheid van partners in de publieke en private sector, en de departementen OCW en SZW. Zo organiseert Wijzer in geldzaken al meer dan tien jaar de Week van het geld als een belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren op school. Ten aanzien van de geldezelsproblematiek is er specifiek voor het mbo een geldles gemaakt.5
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels binnen drie pilots.6, 7 De resultaten van de pilots worden in 2024 verwacht. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak verder verspreid. Tevens zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid met een domeinoverstijgende aanpak in kwetsbare gebieden in 27 gemeenten in Nederland in op het voorkomen dat jongeren van 8 tot en met 27 jaar niet in de criminaliteit belanden of daarin doorgroeien. De gemeenten zetten op basis van de lokale problematiek in op een integraal pakket aan maatregelen, waar ook het voorkomen van en het aanpakken van geldezels onderdeel van kan uitmaken.
Kunt u reflecteren op de betekenis van dergelijke rekeningblokkades voor jongeren, nu zij geen studiefinanciering meer kunnen ontvangen en geen stageplaats kunnen krijgen (waarvoor doorgaans een bankrekening nodig is)? Bent u van mening dat een geblokkeerde rekening of het niet hebben van een bankrekening een grote sta-in-de-weg is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer? Herkent u in dit licht signalen van docenten dat dit net het zetje kan zijn voor jongeren om in de criminaliteit te belanden?
Ik ben van mening dat een betaalrekening essentieel is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik kan mij dan ook voorstellen dat jongeren hinder ondervinden van blokkades. Volgens de NVB bieden banken voor jongeren onder de 18 jaar speciale, vaak kosteloze, betaalrekeningen aan.
Banken zijn echter niet verplicht om een betaalrekening voor minderjarigen aan te bieden. Ik zal in gesprek gaan met de banken over hun praktijk met betrekking tot het aanbieden van betaalrekeningen aan minderjarigen. Op grond van de Richtlijn betaalrekeningen (Richtlijn 2014/92/EU) is een bank die in Nederland betaalrekeningen aanbiedt aan consumenten verplicht om aan hen ook een basisbetaalrekening aan te bieden. Een consument kan hier een beroep op doen indien deze rechtmatig in de Europese Unie verblijft en de reguliere rekening gesloten is. Indien het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat een persoon minder dan 8 jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, dan kan de consument een aanvraag indienen voor een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening.
Jongeren boven de 18 jaar vallen onder de afspraken van het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening). Voor jongeren onder de 18 jaar geldt het uitgangspunt dat banken niet verplicht zijn rekeningen aan te bieden. Sinds 2001 is dit convenant in werking getreden om personen, die om bepaalde redenen niet over een betaalrekening konden beschikken, daar alsnog toegang toe te bieden. In het Convenant hebben vijf banken en verschillende Convenantspartners, zoals hulpverleningsinstanties8, afgesproken dat iedereen in Nederland boven de 18 jaar, met een bekend verblijfsadres een betaalrekening kunnen openen. Ook in het geval van fraude kan er vaak een basisbankrekening geopend worden, al kan het zo zijn dat de bank het verplicht stelt dat er ondersteuning dient te zijn door een onder het Convenant erkende hulpverleningsinstantie.9 Een consument moet een aanvraag indienen bij de bank waar de consument het laatste klant was. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat kwetsbare jongeren hun rekening ter beschikking kunnen stellen aan criminelen en daardoor zelf in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u specifiek ten aanzien van minderjarigen aangeven of en wanneer hun bankrekening geblokkeerd mag worden? Hoe zit dat als hun bankrekening misbruikt is door een ouder? Vindt u dat een jongere in zo’n geval niet de dupe mag worden? Hoe gaan banken daar nu mee om en is er sprake van een eenduidige (richt)lijn? Hebt u de mogelijkheid banken hier aanwijzingen over te geven, en zo ja, bent u van plan dit te doen?
Minderjarigen kunnen niet alleen een betaalrekening openen, dat geldt ook voor een basisbetaalrekening of basisbankrekening. Het openen van een betaalrekening dient in zo’n geval samen met een wettelijke vertegenwoordiger plaats te vinden. Een minderjarige kan, wanneer de betaalrekening geopend is, wel zelf handelingen verrichten, zoals geld overmaken. Voor het antwoord op wanneer een bank een betaalrekening mag blokkeren verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3. Voor betaalrekeningen van minderjarigen gelden dezelfde voorwaarden als voor die van volwassenen.
De NVB geeft desgevraagd aan dat voor misbruik van de betaalrekening door een ouder van een minderjarige er naar het specifieke geval wordt gekeken. Zo kan in sommige gevallen de rekening alleen worden voortgezet als een ander (bijvoorbeeld de andere ouder of een instantie) het beheer overneemt. Ook geeft de NVB aan dat in andere situaties de rekening van de minderjarige wordt opgeheven en er een nieuwe rekening kan worden geopend, maar niet meer met diezelfde wettelijke vertegenwoordiger.
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over de reden van een eventuele weigering of blokkade en dat banken een gedegen onderzoek uitvoeren voordat zij overgaan tot het blokkeren van een rekening. Voor dit laatste punt heb ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aandacht gevraagd in het kader van de Europese onderhandelingen die momenteel lopen over de herziene richtlijn en verordening betaaldiensten.10
Welke mogelijkheden hebben burgers om tegen een blokkering van een bankrekening in het geweer te komen? Zijn die mogelijkheden, gelet op de signalen vanuit de samenleving, naar uw oordeel afdoende?
Voor de mogelijkheden om tegen blokkering van een bankrekening in het geweer te komen en of deze mogelijkheden naar mijn oordeel afdoende zijn verwijs ik graag naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bekend met het televisieprogramma «Leven Zonder Letters» dat een aantal laaggeletterde burgers volgt, en de problematiek rond laaggeletterdheid in Nederland agendeert? Bent u bekend met het feit dat in Nederland 2,5 miljoen mensen laaggeletterd zijn (1 op de 6 mensen van 16 jaar en ouder)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de communicatie vanuit banken bij een Wwft-klantenonderzoek voor deze groep laaggeletterden dusdanig begrijpelijk dat zij de gevraagde informatie kunnen leveren? Welk deel van de rekeningblokkades komt voort uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank? Zou het kunnen dat dit niet gebeurt omdat mensen dit niet overzien of niet begrijpen?
Over het algemeen is er vanuit de banken en in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander», waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Het laagdrempeliger maken van het contact met de bank, door de telefonische dienstverlening te verbeteren en informatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken in te richten, is hier onderdeel van.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat banken niet kunnen aangeven welk deel van de rekeningblokkades voortkomt uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank. Ik vind het in zijn algemeenheid belangrijk dat banken in het kader van hun verplichtingen en de maatregelen die zij nemen helder, in begrijpelijke taal en duidelijk communiceren met hun klanten. De NVB geeft aan dat de vragen die banken stellen in het kader van een klantenonderzoek variëren en afhankelijk zijn van de individuele situatie en omstandigheden van de klant en dat communicatie over de uitkomsten over het algemeen schriftelijk plaatsvindt. Ik vind het belangrijk dat de klant altijd schriftelijk geïnformeerd wordt en dat een bank na mondelinge communicatie, dit ook schriftelijk vastlegt. De klant is verder zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van diens informatie, zoals telefoonnummer, e-mailadres en adresgegevens.
Hebt u een kwantitatief beeld bij de in de vorige vraag genoemde problematiek? Vindt u dat dat dit iets is wat met spoed verbeterd moet worden door banken? Welke taak ziet u voor uzelf om dit aan te jagen?
In het kader van fraude zijn mij signalen bekend dat jongeren vaker misbruikt worden als geldezel, en dat daardoor de betaalrekening kan worden geblokkeerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef is het hebben van een betaalrekening essentieel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, ook voor jongeren. Ik zet mij daarom samen met de Minister van Justitie en Veiligheid in om te voorkomen dat jongeren slachtoffer worden van bijvoorbeeld fraude en zet ik via de integrale aanpak van online fraude samen met publiek-private partners uit de fraudeketen in op bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Momenteel is er geen kwantitatief beeld van de genoemde problematiek, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schrijf, zal ik de NVB en de Betaalvereniging Nederland vragen om cijfers en de redenen van blokkeringen, weigeringen, beperkingen en opzeggingen van betaalrekeningen beter bij te houden.
Is hierbij volgens u ook een taak voor de toezichthouder weggelegd? Kunt u, mede in acht nemende de lessen uit het rapportOngekend Onrecht, bewerkstelligen dat De Nederlandsche Bank (DNB), de banken en de betrokken ministeries met elkaar om de tafel gaan om de problemen te bespreken en met een advies te komen wat in dezen gelet op alle belangen en de complexiteit een verstandige benadering van de problematiek kan zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u de hierboven genoemde signalen over rekeningblokkades zorgelijk? Zo ja, wat wilt u verder doen om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat burgers niet worden uitgesloten van het maatschappelijk verkeer?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Een betaalrekening is nodig om mee te kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. Graag verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6 over de basisbetaalrekening en een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening voor consumenten waarvan de reguliere betaalrekening is opgezegd of die geen reguliere betaalrekening kunnen openen.
Verder bespreek ik op regelmatige basis de werking en de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Daarnaast ben ik in gesprek met de Betaalvereniging Nederland over de verbeteringen die zij doorvoeren in de route die mensen moeten afleggen voor het openen van een basisbetaalrekening of rekening onder het Convenant Basisbankrekening nadat een betaalrekening eerder is gesloten. Volgens de Betaalvereniging Nederland is de verwachting dat deze verbeteringen in het eerste kwartaal van 2024 zichtbaar worden.
Het bericht dat rechters het vonnis al klaar hadden liggen voor de uitspraak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Volkskrant-artikel waarin wordt beschreven hoe rechters al voordat het vonnis was verstrekt en zelfs nog voor de mondelinge behandeling en uitwisseling van argumenten van partijen wisten wat het oordeel zou worden en het concept vonnis al klaarlag?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u zich voorstellen dat dit het vertrouwen in de rechtsgang van de heer Van Goch ernstig heeft aangetast?
Als het beeld dat in het artikel wordt geschetst accuraat zou zijn, dan kan ik mij voorstellen dat een dergelijke gang van zaken het vertrouwen in de rechtspraak van de betrokkene en het vertrouwen van mensen in algemene zin kan schaden. Zoals valt te lezen in het antwoord op vraag 4, zijn de inhoud van het artikel en de verklaring van het gerechtshof Den Haag over de gang van zaken in deze zaak echter niet met elkaar in overeenstemming.
Kunt u zich voorstellen hoe dit nieuws ook het vertrouwen van mensen in algemene zin kan schaden in de rechtspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat ook het verweer van het Haagse Gerechtshof, namelijk dat het enkel ging om een concept oordeel, ook volstrekt onvoldoende is, omdat hier toch een bepaalde sturing of vooringenomenheid in zit die de objectiviteit, de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid in de weg staan?
Het gerechtshof Den Haag schetst op zijn website een ander beeld van deze zaak dan de auteur van het Volkskrant-artikel.2 Het gerechtshof Den Haag bericht dat de heer Van Goch in de gelegenheid is gesteld om een mondelinge behandeling op zitting aan te vragen, maar dat hij hier in eerste instantie geen gebruik van heeft gemaakt en pas in een laat stadium toch om een mondelinge behandeling heeft gevraagd. Op dat moment had het hof al een uitspraakdatum vastgesteld en deze doorgegeven aan beide partijen en was er al een concept vonnis geschreven. Ook licht het gerechtshof toe dat de heer Van Goch tijdens deze zitting de gelegenheid heeft gekregen om zijn visie op de zaak te geven en dat uit de gepubliceerde uitspraak blijkt dat de rechters de toelichting van beide partijen over de camerabeelden en e-mail hebben meegewogen.3 Naar mijn mening geeft dit geen blijk van vooringenomenheid voordat de uitspraak formeel is vastgesteld door de rechters.
Wat vindt u ervan dat inmiddels al vaker is aangetoond dat vonnissen in concept al klaarliggen, zoals ook het geval was vorig jaar bij een zaak van de rechtbank Rotterdam waar ik ook vragen over heb gesteld?2
Het is niet standaard dat een concept vonnis (of arrest of uitspraak) wordt opgesteld voordat de behandeling van een zaak voltooid is. Zowel in de Rotterdamse zaak, waar de advocaat van verdachte M. vlak voor de uitspraakdatum nog heeft gevraagd om te kunnen pleiten, als in de zaak van de heer Van Goch is men ervan uitgegaan dat de inhoudelijke behandeling afgerond was en mocht er ook van worden uitgegaan dat dit het geval was.5 In de zaak bij het gerechtshof Den Haag is met de zitting de inhoudelijke behandeling één week voor de uitspraakdatum heropend. Zoals uit de uitspraak blijkt, is wat op de zitting plaatsvond betrokken en meegewogen bij de definitieve beslissing over de zaak. De heer Van Goch heeft cassatieberoep tegen die beslissing van het gerechtshof Den Haag ingesteld. De procedure loopt dus nog verder.
Kunt u nogmaals reflecteren op deze eerdere antwoorden waarin u een oordeel achterwege liet en aangaf dat dit eerder uitzondering dan regel was in het strafrecht?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op het bestaan van dit soort concept vonnissen en of u deze gewenst of ongewenst vindt?
Uit de twee zaken die aanleiding zijn geweest voor de gestelde vragen merk ik op dat het gaat om uitzonderlijke situaties (zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 5 en 6) die daarom niet maatgevend zijn voor de normale gang van zaken. Het is onderdeel van de reguliere werkwijze dat veel zaken ten behoeve van de rechters worden voorbereid door gerechtsjuristen. Zij brengen de feiten en de rechtsvragen van een zaak in kaart, maken een wegwijzer door het dossier, formuleren punten die nog nader onderzoek of vraagstelling door de rechters vergen en kunnen (al dan niet alternatieve) oplossingsrichtingen en de argumenten daarvoor en daartegen aandragen. Het resultaat van hun werk wordt doorgaans aangeduid met de term «instructie». Dat is dus iets anders dan een na afronding van de behandeling van een zaak opgesteld concept vonnis. De inzet van gerechtsjuristen is een ook in veel andere landen en bijvoorbeeld ook bij het Hof van Justitie van de Europese Unie gebruikt middel om rechters in staat te stellen zo doelmatig mogelijk met hun schaarse tijd om te gaan en zich te richten op wat hun kerntaak is: alle relevante feiten en omstandigheden meewegen om te komen tot een afgewogen oordeel in de zaak.
Kunt u middels een rondgang bij de rechtbanken uit laten zoeken hoeveel vaker deze concept oordelen al klaarliggen en of dit ook zo geldt voor andere rechtsgebieden dan het strafrecht?
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen noodzaak voor een rondgang bij de rechtbanken.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te bespreken in hoeverre concept vonnissen ongewenst zijn omdat zij het vertrouwen in de rechtsgang kunnen beschadigen?
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen aanleiding voor overleg met de Raad voor de rechtspraak over de wenselijkheid van concept vonnissen.
Bent u bereid in ditzelfde overleg na te gaan of de concept vonnissen worden geschreven omdat er sprake is van een te hoge werkdruk en te weinig menskracht bij de organisatie? Als dit het geval is, welke consequenties verbindt u daar dan aan?
Zie antwoord vraag 9.
Een oplichter die meerdere malen met succes vrouwen heeft opgelicht en niet te stoppen lijkt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verhaal van Benny van D. die meerdere vrouwen financieel heeft opgelicht waarbij hij zich voordoet als vermogend persoon en ze manipuleert in het storten van grote bedragen en het doen van grote aankopen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijvoorbeeld zijn laatste slachtoffer aan een verplichting van 300.000 euro vastzit voor de afkoopsom van een appartement en hiermee diep in de schulden is beland?
Laat ik vooropstellen dat ik geen uitspraken doe over individuele gevallen. In het algemeen zijn situaties waarin mensen in de financiële problemen belanden door toedoen van anderen vaak schrijnend te noemen. Slachtoffers van fraude kunnen naast financiële schade ook te maken krijgen met psychische of emotionele schade. Dit gaat bijvoorbeeld op in situaties waarin personen denken in hun toekomst en hun relatie te investeren en daarbij grote financiële verplichtingen aangaan, maar opgelicht blijken te zijn door een partner met malafide bedoelingen. Slachtoffers kunnen voor advies en begeleiding terecht bij de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland. Slachtofferhulp Nederland biedt ondersteuning bij emotionele, financiële en juridische problematiek waar slachtoffers van fraude mee te maken kunnen krijgen. Voor verdere mogelijkheden voor slachtoffers van fraude verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Juist bij het aangaan van een grote financiële verplichting, zoals de aankoop van een huis of appartement, is het belangrijk dat partijen bekend zijn met de verantwoordelijkheid voor financiering die wordt aangegaan wanneer zij tekenen voor de aankoop van een woning. Via het initiatief Wijzer in geldzaken bevordert de Minister van Financiën, samen met partijen uit de financiële sector, het financiële bewustzijn van Nederlanders en informeren zij consumenten over financiële keuzes bij levensmomenten zoals het kopen van een huis.2
Een afkoopsom die verschuldigd is aan een verkoper als de koop van een woning of appartement toch niet kan doorgaan, dient als bescherming van de verkoper. Ook deze partij loopt schade op als de gesloten koop niet doorgaat.
Hoe is het mogelijk dat deze bewezen oplichter niet te stoppen lijkt, nu nog actief is op meerdere datingsites en mogelijkheden blijft krijgen om nieuwe potentiële slachtoffers op te lichten?
In het algemeen is het zo dat als sprake is van nepprofielen of indien misbruik gemaakt wordt van de identiteitsgegevens van iemand anders, de mogelijkheid bestaat om profielen te weren van datingssites of andere platformen. Hiervoor kan worden aangeklopt bij de beheerders van de betreffende datingplatforms. Slachtoffers van identiteitsfraude en oplichting kunnen aangifte doen bij de politie.
Wat vindt u van de uitspraak van de politie dat het hier enkel om een civiele zaak zou gaan en dat het strafrecht geen mogelijkheden zou bieden? Klopt dat volgens u?
De Minister van Justitie en Veiligheid benadrukt dat aangifte bij de politie van oplichting, fraude en flessentrekkerij altijd mogelijk is. Slachtoffers wordt aangeraden om aangifte te doen. Met de aangifte wordt zo veel mogelijk informatie verzameld en vastgelegd op basis waarvan voor de opsporing beoordeeld kan worden of sprake is van een strafbaar feit en, indien ja, welk strafbaar feit dit is.
Omdat voornoemde strafbare feiten bewijsbaar moeten zijn, wijst de politie bij een aangifte vaak ook op de mogelijkheden van een civiele zaak. Deze weg biedt gedupeerden de mogelijkheid om geleden schade te verhalen, ook indien een aangifte niet leidt tot een strafrechtelijke vervolging van de dader. Zoals ik in mijn reactie op de motie-Van Nispen/Ellian over oninbare civiele vorderingen in oplichtingszaken van 27 november jongstleden heb aangegeven, vind ik de toegang tot de civiele rechter van belang en zet ik mij in om verbeteringen bij civiele procedures te bewerkstelligen.3
Erkent u dat het aanspannen van een civiele zaak voor gedupeerden tijdrovend en duur is en daarmee voor veel slachtoffers niet tot de mogelijkheden behoort?
Ik vind het van belang dat iedereen, ook slachtoffers en gedupeerden, toegang heeft tot het recht. Ik realiseer me zeer goed dat het aanspannen van een civiele zaak voor gedupeerden tijd en geld kost. In het recht is het uitgangsprincipe evenwel dat ieder zijn eigen schade draagt, tenzij dat is te verhalen op een ander. Civiel procederen brengt kosten met zich mee, bijvoorbeeld de kosten voor griffierechten, juridisch advies en vertegenwoordiging door een advocaat. Deze kosten zijn in beginsel voor rekening van degene die een procedure start. Wel wil ik erop wijzen dat dit doorgaans verzekerbare kosten zijn die worden vergoed door een rechtsbijstandsverzekeraar. Bovendien kan de rechter bij een toewijzende vordering de proceskosten voor rekening van de veroordeelde partij laten komen. De deurwaarder kan deze kosten verhalen door bijvoorbeeld beslag te leggen. Het bovenstaande laat onverlet dat ik de toegang tot het recht versterk, omdat het van belang is dat iedereen dat recht heeft. De toegang wordt onder andere verbeterd door het verlagen van de kosten van het starten van een civiele procedure, waaronder de kosten van de griffierechten bij vorderingen onder de € 100.000.
Hoe is het volgens u mogelijk dat iemand zo’n spoor van vernieling kan aanrichten in het leven van meerdere slachtoffers, maar dat die persoon zich geen zorgen lijkt te hoeven maken om te worden vervolgd? Vindt u dit rechtvaardig en wenselijk?
Hoewel ik niet kan ingaan op de individuele kwestie, herkennen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik dat de schijn van het ongestraft plegen van strafbare feiten een sterk gevoel van onrechtvaardigheid oproept. Het voortouw bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten ligt nadrukkelijk bij de politie en het Openbaar Ministerie. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, kunnen slachtoffers altijd aangifte doen van oplichting, fraude en flessentrekkerij. Aangifte is belangrijk omdat het informatie oplevert en dit aanleiding kan geven tot het instellen van een opsporingsonderzoek.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om dit spoor van vernieling een halt toe te roepen?
Ik wil mensen op het hart drukken kritisch te blijven bij het aangaan van financiële verplichtingen, juist ook als deze voor familie en vrienden worden aangegaan. Iedereen is verantwoordelijk om te weten waarvoor zij (hoofdelijk) aansprakelijk worden, ook als zij in de veronderstelling verkeren dat zij een aankoop enkel voorschieten en hier op een later moment voor terugbetaald zullen worden. Vanuit het Ministerie van Financiën wordt ingezet op het verhogen van de financiële fitheid in Nederland waarbij via het initiatief Wijzer in geldzaken kennis over financiële verplichtingen via campagnes en trainingen wordt gedeeld.
Daarnaast wordt ingezet op het verhogen van de weerbaarheid van potentiële slachtoffers van fraude; voorkomen is beter dan genezen. Dit gebeurt onder meer door de publiek-private samenwerking met de uitvoering van het Actieprogramma van de Integrale aanpak online fraude.4 Eind 2023 is de publiekscampagne Laat je niet Interneppenuitgevoerd. Dit betreft een meerjarige campagne in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarbij mensen worden opgeroepen om goed de afzender van online berichten te checken en bij twijfel niet op het bericht te reageren. Op laatjenietinterneppen.nl wordt informatie aangeboden hoe mensen dit soort online misleiding kunnen herkennen en wat ze ertegen kunnen doen.
Ook andere betrokken partijen hebben zijn verantwoordelijk voor het tegengaan van malafide praktijken. Zowel makelaars als notarissen zijn vanuit de Wet ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme (Wwft) de verplicht om onderzoek te doen naar de partijen tussen wie de (ver)koopovereenkomst van bijvoorbeeld een woning gesloten wordt. Hierbij komt voor makelaars en notarissen hoofdzakelijk een toets op de herkomst van de in te brengen financiering kijken. Indien partijen onder bewind staan of op andere wijzen niet in de financiële positie verkeren om de aankoop aan te gaan, zou dit via deze onderzoeksverplichting al bekend moeten worden.
Welke rol ziet u hierin voor bewindvoerders en toezichthoudende kantonrechters op dit gebied?
Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 6 ligt het voortouw bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten nadrukkelijk bij de politie en het Openbaar Ministerie.
In de door het lid Van Nispen aangehaalde nieuwsartikelen wordt melding gemaakt van bewindvoering. In het geval van problematische schulden of verkwisting kan voor de schuldenaar door de kantonrechter een financieel bewind worden ingesteld. Het zogenaamde schuldenbewind is bedoeld om de financiële positie van de onder bewind gestelde te stabiliseren en nieuwe schulden te voorkomen. Hiermee wordt tegelijkertijd tegengegaan dat nieuwe oninbare vorderingen bij derden ontstaan. Als er sprake is van een schuldenbewind wordt deze persoon opgenomen in het Centraal curatele- en bewindregister. Dit register kan door iedereen kosteloos worden geraadpleegd.5 Via een zoekopdracht op basis van achternaam en geboortedatum is voor iedereen na te trekken of deze persoon niet in staat is om financiële verplichtingen aan te gaan en na te komen.
De bewindvoerder is verantwoordelijk voor een goed beheer van de goederen van de onder bewind gestelde en de stabilisatie van de schuldensituatie. Hoewel de bewindvoerder de financiële zelfredzaamheid van de onder bewind gestelde zo veel mogelijk bevordert, is de bewindvoerder niet verantwoordelijk voor de gedragingen van de onder bewind gestelde. Een bewindvoerder kan een rechtshandeling die de onder bewind gestelde persoon heeft verricht, vernietigen op grond van artikel 1:439 van het Burgerlijk Wetboek. Een koopovereenkomst kan dan bijvoorbeeld ongeldig worden verklaard. De rol van de kantonrechter is dat deze toezicht houdt op de handelingen die de bewindvoerder verricht, onder meer door de rekening en verantwoording die de bewindvoerder jaarlijks ten overstaan van de kantonrechter over het gevoerde bewind moet afleggen. Op het gedrag van de onder bewind gestelde kan de kantonrechter niet ingrijpen.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Ja. Ik heb dit nagevraagd bij het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het CvB geeft aan sinds het oplaaien van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden alert te zijn op het verspreiden van haatzaaiende boodschappen en pamfletten in haar gebouwen en dit absoluut niet te tolereren. Tevens heeft het CvB de beveiligers opdracht gegeven om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en als dit zich toch voordoet diegene direct te sommeren hiermee te stoppen.
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Ja.
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de Universiteit Leiden aan extra alert te zijn op verspreiding van haatzaaiende boodschappen en dit niet te tolereren. De beveiligers van de universiteit hebben de opdracht gekregen om scherp op te letten dat haatzaaiende flyers worden verspreid. Ook worden verspreiders direct gesommeerd hiermee te stoppen. In reactie op mails en brieven die het College van Bestuur sinds het begin van het conflict ontvangt heeft het in verschillende berichten aan medewerkers en studenten laten weten dat oproepen tot haat, geweld en onverdraagzaamheid in geen enkel geval getolereerd worden. In een interview heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden tevens verdere toelichting gegeven op haar standpunten en zienswijze op de casus. Ook heeft ze aangegeven wat de instelling heeft gedaan en nog zal doen om incidenten te voorkomen.2
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de Colleges van Bestuur en het is de taak van de Raden van Toezicht om toe te zien op het bestuurlijk handelen, waaronder de wijze waarop het veiligheidsbeleid wordt vormgegeven en uitgevoerd inclusief de afhandeling van incidenten. De medezeggenschapsraden kunnen hierop in- en tegenspraak bieden. De Universiteit Leiden heeft bij navraag aangegeven dat zij juist in deze moeilijke tijd van polarisatie pal voor de veiligheid van haar medewerkers en studenten staat, oproept tot verdraagzaamheid en helder met hen communiceert over wat wel en niet getolereerd wordt. Ik vind het belangrijk dat bovenstaande partijen met elkaar spreken over de wijze waarop het soms schurende gesprek wordt vormgegeven, met aandacht van de ondergrens en de spelregels van het academische debat. Ingrijpen via de Raad van Toezicht gebeurt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Voor een dergelijke (zware) procedure zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel en hier moet krachtig tegen worden opgetreden. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij hoger onderwijsinstellingen bij de Colleges van Bestuur. Studenten die zich gediscrimineerd of onveilig voelen kunnen terecht bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Bij iedere universiteit is tevens een intern alarmnummer beschikbaar.
Instellingen geven aan dat zij per situatie kijken naar een passende oplossing en ondersteuning. Mijn beeld is dat zij hiermee hard aan de slag zijn. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is geen eenvoudige taak voor instellingen en vraagt onze doorlopende aandacht. Met de actualiteit van dit conflict wordt er bovendien veel van het onderwijs gevraagd. Ik vind het van groot belang dat instellingen ruimte bieden aan het voeren van het moeilijke gesprek over de situatie in het Midden-Oosten, en zo bijdragen aan verbinding. Diverse universiteiten en hogescholen organiseren bijeenkomsten en nemen daartoe verschillende initiatieven. Ik vind het goed dat universiteiten en hogescholen samenwerken aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik ook actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict, hoe zij daarmee omgaan, en om kennis en ervaringen onderling te delen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Sinds het oplaaien van het conflict voer ik actief gesprekken met het onderwijsveld over de impact van het conflict op de leergemeenschappen, hoe zij daarmee omgaan en de uitdagingen die dit met zich meebrengt. Bij deze gesprekken waren ook vertegenwoordigers van studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders aanwezig.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovenstaande vragen, heeft de veiligheid van studenten en medewerkers de volle aandacht van Universiteit Leiden. Ik constateerde eerder dat dit ook geldt voor de Universiteit van Amsterdam. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding voor een aanvullend gesprek met genoemde universiteiten.
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
Ik heb getracht aan uw verzoek voor een spoedige beantwoording te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Het afgelasten van diverse Sinterklaasintochten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Sinterklaasintocht in het Overijsselse dorpje Enter dit jaar niet door gaat omdat het organisatiecomité dit heeft besloten uit angst voor acties door Kick Out Zwarte Piet (KOZP)?1 Bent u voorts bekend met het feit dat in Rijswijk burgemeester Huri Sahin geen vergunning verleent aan de organisatie die op 25 november een sinterklaasintocht met zwart geschminkte pieten wil houden, dit omdat de burgemeester oordeelt dat de openbare orde en veiligheid niet gewaarborgd kunnen worden bij de optocht die vanuit burgers werd geïnitieerd?2
Ja, het is mij bekend dat in Enter en Rijswijk demonstratieve acties waren aangekondigd door KOZP rondom de intocht van Sinterklaas en dat de eerder geplande intochten daar niet zijn doorgegaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de dwingelandij-terreur van KOZP en die andere radicale groep, Extinction Rebellion, de oer-Hollandse Sinterklaastraditie om helemaal om zeep helpen? Zo ja, hoe gaat u deze oer-Hollandse traditie beschermen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik ben van mening dat KOZP en Extinction Rebellion net als een ieder gebruik mogen maken van hun vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren. Het is aan het lokale gezag om dit in goede banen te leiden.
Deelt u de mening dat we in plaats van Sinterklaasintochten afgelasten, organisaties die dreigen met ongeregeldheden moeten aanpakken, moeten isoleren en weghouden van kinderen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het is mij bekend dat KOZP wilde demonstreren tijdens de intocht van Sinterklaas. Dit is toegestaan. Het is mij niet bekend dat zij hebben gedreigd met geweld of ongeregeldheden.
Krijgen clubs als KOZP en Extinction Rebellion subsidie? Zo ja, moet dat niet meteen stoppen, daar clubs namelijk keer op keer onze samenleving ontwrichten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Uit het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën, dat inzichtelijk maakt welke partijen middelen hebben ontvangen uit de Rijksbegroting, blijkt dat KOZP en Extinction Rebellion op de meest recente peildatum (ultimo 2022) geen middelen hebben ontvangen van de Rijksoverheid.3
Zijn er andere manieren die u weet om maatschappij ontwrichtende organisaties, zoals KOZP en Extinction Rebellion, aan te pakken? Zo ja welke en wilt u deze manieren gaan inzetten? Graag een gedetailleerd.
KOZP en Extinction Rebellion hebben net als iedere andere organisatie recht op vrijheid van vereniging. Deze vrijheid kan alleen door de rechter worden ingeperkt, als Minister heb ik hierin geen rol. Zolang deze organisaties vreedzaam demonstreren vallen hun acties ook onder de bescherming van het demonstratierecht. Dat betekent niet dat alles is toegestaan, de burgemeester kan demonstraties beperken als dat noodzakelijk is. Ook is demonstreren geen vrijbrief voor wetsovertredingen.
Het bericht ‘Lage straf uithalers: mag dat wel?’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lage straf uithalers: mag dat wel?»?1
Ja.
Bent u bekend met het door een rechter in Rotterdam zelf bedachte project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting, ofwel een alternatieve vorm van berechting?
Ja, ik ben bekend met het project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting bij de rechtbank Rotterdam.
Is het een individuele rechter toegestaan zelf een project te bedenken inzake berechting die afwijkt van de normale gang van zaken ofwel zoals die in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen?
Het staat de rechter vrij om binnen de wettelijke kaders strafzaken af te doen op een wijze die recht doet aan de strafzaak. Er vinden in het land diverse projecten plaats waarbij geëxperimenteerd wordt met verschillende wijzen van berechting, denk bijvoorbeeld aan wijkrechtsspraak.
Bij de Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK) wordt – meer dan bij reguliere zittingen – de nadruk gelegd op de doelen van straf, zoals vergelding, preventie en resocialisatie. Het is belangrijk dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor wat hij gedaan heeft en kan reflecteren op zijn gedrag. Op die manier komt beter in beeld wat er nodig is om te voorkomen dat die verdachte opnieuw in de fout gaat. Ook wordt gekeken naar de positie van het slachtoffer en hoe dader en slachtoffer nader tot elkaar kunnen komen.
Bent u bekend met de vijf punten van kritiek van het Gerechtshof Den Haag op deze alternatieve vorm van afdoening van strafzaken, zoals het Gerechtshof onlangs heeft opgenomen in haar arrest van 1 november 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2075)?
Ja, hiermee ben ik bekend.
In uw brief van 22 december 2022 schrijft u aan de Kamer over het nieuwe artikel 138aa Wetboek van Strafrecht dat is bedoeld om drugsuithalers in havens effectief te kunnen bestraffen: «Met de nieuwe strafbepaling heeft de wetgever niet alleen beoogd de ernst van de gedragingen tot uitdrukking te brengen, maar ook om effectieve handhaving mogelijk te maken en een afschrikwekkende werking te bewerkstelligen»; bent u het met de stelling eens dat de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is?
Ik ben het niet eens met de stelling dat met de toepassing van de STMK de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is.
De afschrikwekkende werking, zoals bedoeld in de aangehaalde passage, verwijst naar de vergelijking met de situatie voordat de uithalerswet in werking was getreden. Voorheen kregen uithalers namelijk enkel een boete voor het zich bevinden op verboden terrein en volgde geen uitgebreide vervolging. Daarnaast heeft de brief van 22 december 2022 betrekking op artikel 138aa Sr (de «uithalerswet»). In de recente uitspraak van het Hof Den Haag was de bewezenverklaring echter ook gebaseerd op artikel 2 juncto artikel 10 Opiumwet en niet alleen op artikel 138aa Sr. De strafbedreigingen van de Opiumwet en 138aa Sr verschillen van elkaar en hebben beide een effect op de uiteindelijke straf.
Bij de STMK maakt de rechter zijn afwegingen op grond van dezelfde wettelijke kaders als bij andere afdoeningsmodaliteiten van strafzaken. Aan de beslissingen van de rechter op basis van de STMK liggen dan ook dezelfde wettelijke vereisten ten grondslag. Bij uithalerszaken wordt tijdens de STMK eveneens rekening gehouden met de bedoeling van de wetgever, de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachten. Wel wordt bij de STMK uitgebreider stilgestaan bij de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de gevolgen van zijn daden en wordt meer ruimte genomen om gericht te zoeken naar manieren om recidive en herhaling te voorkomen.
Dit sluit aan bij de bedoelingen van de uithalerswet. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven zijn sinds de inwerkingtreding niet alleen veel uithalers vervolgd en gestraft. De strafbaarstelling heeft het eveneens mogelijk gemaakt om personen waarvoor dit nuttig is reclassering aan te bieden en te helpen om voor een beter pad te kiezen.
Daarnaast is de uithalerswet van toegevoegde waarde omdat het de politie mogelijkheden biedt om onderzoek te doen naar de criminele netwerken waarin uithalers opereren en deze netwerken op te sporen en te vervolgen. Niet alleen de individuele uithalers vormen een probleem, maar juist ook de personen die deze uithalers ronselen en inzetten. Deze ronselaars vervullen voor meerdere criminele netwerken een onmisbare rol in de drugscriminaliteit, door de benodigde mankracht te leveren en deze te ronselen onder kwetsbare jongeren. Daarom worden deze (groepen van) ronselaars zo goed mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk verstoord en vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie.
En het verlengde daarvan, bent u het met de stelling eens dat deze wijze van afdoening een schoffering is van politieagenten en het Openbaar Ministerie?
Het is aan de rechter om per zaak de afweging te maken wat een gepaste straf is, die recht doet aan het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft de rechter de vrijheid om invulling te geven aan de wijze waarop de zaak wordt behandeld, binnen de bestaande wettelijke kaders.
Zo nee, kunt u dan een reactie geven op deze passage in het hierboven genoemde arrest: «In casu was duidelijk dat de te verwachten straf ingeval de reguliere procedure zou zijn gevolgd (en een bewezenverklaring zou zijn gevolgd) tussen de vier en vijf jaar gevangenisstraf zou bedragen»?
Het OM hanteert strafvorderingsrichtlijnen als uitgangspunt voor het bepalen van de strafeis en houdt daarnaast rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (zie antwoord vraag 6). Dit is niet anders bij STMK zaken. In de onderhavige zaak is, zo heeft het Hof geconcludeerd, sprake geweest van een vorm van afspraken tussen het OM en de verdediging.
Bent u bereid om de toegezegde brief over de stand van zaken omtrent deze strafbaarstelling van drugsuithalers zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Dit zal terugkomen in de najaarsbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit die voor het einde van dit jaar naar uw Kamer wordt gestuurd.
Artikel 12 procedure |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van onderstaande artikelen?1
Ja, dat heb ik.
Kunt u aangeven wat u concreet heeft gedaan met de aanbevelingen uit de Justitiële Verkenning, met name het onderdeel opleiden en het herkennen van ouderenmishandeling bij politie en de rechters?
Het is mij niet duidelijk op welke aanbevelingen uit de Justitiële Verkenning Ouderenmishandeling van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2015 het Kamerlid Markuszower precies doelt.
Wat betreft de basispolitieopleiding kan ik in algemene zin het volgende melden. In de politieopleiding is aandacht voor het herkennen van signalen bij kwetsbare personen. Het doel van de basispolitieopleiding is gediplomeerde Politiemedewerkers af te leveren die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden én over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de Politie (startbekwaamheid).
De basispolitieopleiding is opgebouwd uit praktijkgerichte leeropdrachten; elke opdracht kent eenzelfde opbouw. De inhoudelijke opdrachten spelen zich af binnen een authentieke beroepssituatie en richten zich op het uitvoeren van één van de kerntaken van de politie.
Eén van die kerntaken is het flexibel en alert handelen bij meldingen en incidenten van zeer uiteenlopende aard: incidenten in een woning, in de wijk en op het web. Onder verwijzing naar de vraag van het lid Markuszower merk ik op dat eén van de eisen is dat de aspirant-agent signalen kan herkennen van verschillende soorten sociale problematiek, variërend van drugsgebruik, kindermisbruik tot ouderenmishandeling. De agenten worden getraind om daarbij methodisch en systematisch te werk te gaan en verschillende gesprekstechnieken toe te passen afhankelijk van de aard van de problematiek en van de doelgroep. Van belang daarbij is dat de aspirant-agenten worden getraind in adequate doorverwijzing naar specialisten dan wel effectieve afstemming met of overdracht naar zorginstanties, waardoor incidenten niet structureel worden.
Wat betreft de opleiding van rechters kan ik u in algemene zin melden dat de rechtspraak zelf verantwoordelijk is voor de loopbaan en opleiding van rechters. Ook voor de invulling van het opleidingsaanbod is de rechtspraak zelf verantwoordelijk. SSR (Studiecentrum Rechtspleging) is het eigen opleidingsinstituut van de Rechtspraak. SSR biedt alle medewerkers van de rechterlijke organisatie een praktijkgericht (voor én door) leer- en opleidingsaanbod.
Onderdeel van dit opleidingsaanbod is de basiscursus Huiselijk geweld, waarin de aanpak van huiselijk geweld vanuit multidisciplinair perspectief wordt belicht.
Doel van deze cursus is het krijgen van inzicht in de complexe problematiek, waarvan sprake kan zijn bij huiselijk geweld. Na het volgen van deze cursus beschikt de rechter over juridische, praktische en gedragsdeskundige handvatten. Hierdoor kan de rechter zaken, waarin huiselijk geweld een rol speelt, zorgvuldig, met sensitiviteit voor omstandigheden in de concrete situatie behandelen en beoordelen. Na het volgen van deze leeractiviteit adviseert SSR om jaarlijks de Actualiteitendag huiselijk geweld bij te wonen. Op deze manier houdt de rechter de kennis op het gebied van het huiselijk geweld actueel.
Indien u bekend bent met de signalen en risicofactoren van financieel misbruik, hoe kan het zijn dat een officier van justitie deze niet herkend heeft, en zelfs op aanwijzing van de daders een bewilliging procedure is gestart om een eerder door het Gerechtshof Amsterdam bevolen opdracht tot onderzoek naar strafbare feiten, niet uit te voeren?2
Het past mij niet als Minister van Justitie en Veiligheid om uitspraken te doen over individuele zaken, te meer zolang het oordeel hierin nog is voorbehouden aan de rechter. Het Openbaar Ministerie beoordeelt elke zaak op de concrete feiten en de omstandigheden van het specifieke geval. Er is in deze zaak een gemotiveerd bewilligingsverzoek ingediend waar het Hof nog over moet oordelen. De zaak waarnaar verwezen wordt bevindt zich dus thans nog onder de rechter.
Inzage door geadopteerden in hun eigen adoptiedossier |
|
Michiel van Nispen (SP), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Waarom hebben binnenlands afgestane kinderen nog altijd geen ongehinderde toegang tot hun afstands- en adoptiedossier?
Afstand- en adoptiedossiers worden op verschillende plekken bewaard, zoals bij de Raad voor de Kinderbescherming, Fiom of bij kleinere particuliere instellingen die een betrokkenheid hebben gehad bij binnenlandse afstand en adoptie en die niet onder verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid vallen. Voor deze vindplaatsen gelden verschillende juridische kaders die mede bepalen welk inzagebeleid van toepassing is. Die verscheidenheid in inzagebeleid kan door belanghebbenden als beperkend en hinderlijk worden ervaren en dat betreur ik.
Er zijn inmiddels concrete stappen gezet om afstand- en adoptiedossiers die onder de reikwijdte van de Archiefwet1vallen, over te brengen naar het Nationaal Archief. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de overbrenging van dossiers inzake binnenlandse afstand en adoptie van de Raad van de Kinderbescherming naar het Nationaal Archief2. Volgens de huidige planning zullen de afstands- en adoptiedossiers van geadopteerden met geboortejaar 1956 tot en met 1969 uiterlijk in het voorjaar 2024 opvraagbaar zijn bij het Nationaal Archief. De overige dossiers bij de RvdK die volgens de Archiefwet nog moeten worden overgedragen, zullen zo snel mogelijk volgen. Over het proces van overbrenging van dossiers van de Raad van de Kinderbescherming en het inzagebeleid van het Nationaal Archief wordt ook contact onderhouden met de belangenorganisaties.
Welke belangen en/of rechten van overig betrokkenen in een afstands- en adoptiedossier zouden zwaarder kunnen wegen dan het recht op ongehinderde inzage van een afgestane of geadopteerde?
In afstands- en adoptiedossiers kunnen gegevens voorkomen van de afstandsmoeder, biologische vader, adoptieouders en biologische of adoptiebroers- en zussen. Het kan gaan om standaard persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens. Een afgestane of geadopteerde heeft het recht op afstammingsinformatie. Dit recht is sterk, maar – zo komt het terug in de relevante rechtspraak – niet absoluut. In sommige gevallen kan het recht op privacy van de andere betrokkenen zwaarder wegen, of kunnen er geen (bijzondere) persoonsgegevens worden verstrekt op grond van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG). Dit vergt een belangenafweging die per geval gemaakt moet worden. Uit de jurisprudentie kan overigens worden afgeleid dat het recht op afstammingsinformatie doorgaans zwaarder weegt dan de privacy van de afstandsmoeder.
Hoe wordt de pijnlijke omstandigheid in dit verband gewogen dat bij een grote groep geadopteerden vanaf 1954 tot 1984 er sprake van kan zijn dat de moeder gedwongen werd om het kind af te staan?
Voor een toelichting op de belangenafweging bij een verzoek tot inzage, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Juist vanwege de omstandigheid dat er sprake kan zijn geweest van dwang, en alle pijn en vragen die dit bij de direct betrokkenen oproept, vind ik het des te meer van belang dat de betrokkenen hun dossiers kunnen inzien.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd wordt op dit moment in opdracht van mijn ministerie door een onafhankelijke onderzoekscommissie de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984 onderzocht. Daarin worden ook de omstandigheden onderzocht waarbinnen de afstand en adoptie heeft plaatsgevonden en de rol van de verschillende actoren daarbij.
In hoeverre realiseert u zich dat voor geadopteerden en afgestanen wiens moeder in de jaren vijftig en zestig gedwongen werd om het kind af te staan de tijd, vanwege de leeftijd, enorm dringt om nog in contact te komen met de biologische moeder en/of ouders en/of broers en zusters?
Ik realiseer mij heel goed dat voor de direct belanghebbenden de tijd dringt en dat de situatie nijpend is. Daarom zet ik mij ervoor in dat de binnenlandse afstand- en adoptiedossiers zo goed mogelijk vindbaar zijn en kunnen worden ingezien. Tegelijkertijd hecht ik eraan op te merken dat het overzicht van de vindplaatsen van de dossiers vooralsnog incompleet is en dat particuliere instellingen niet onder de Archiefwet vallen. In het laatste geval heeft de Rijksoverheid geen zeggenschap over de archivering en inzageprocedure.
Hoeveel afstands- en adoptiedossiers bevinden zich nog bij particuliere instanties en welke inspanningen pleegt u om deze dossiers onder de verantwoordelijkheid van de overheid te brengen?
Begin 2023 heeft mijn ministerie een schriftelijke oproep gedaan aan – vooral particuliere – instanties die mogelijk over afstand en adoptiedossiers beschikken. Naast het schriftelijke verzoek is er telefonisch contact gezocht met deze instanties. Het ging om ca. 60 instanties waarvan het aantal dossiers niet bekend is omdat de instanties zelf ook onvoldoende zicht hebben op de aanwezigheid van informatie die mogelijk is gerelateerd aan afstand en adoptie. Aangezien ik er belang aan hecht dat belanghebbenden hun dossiers kunnen inzien, streef ik ernaar om een bronnenoverzicht te genereren zodat zoveel mogelijk inzichtelijk wordt waar dossiers zich mogelijk bevinden. Hiervoor is een projectleider aangesteld die zich ook zal inzetten om zoveel mogelijk dossiers op een centrale plek te archiveren. Overigens hebben er ook gemeenten die dossiers in bezit hebben, aangegeven deze niet over te willen dragen naar het Nationaal Archief. Het streven is om met alle instanties de mogelijkheden te bekijken zodat de vindbaarheid en toegankelijkheid van dossiers wordt vergroot.
Wat is er nodig om op korte termijn volledige en onverkorte inzage in afstands- en adoptiedossiers te realiseren voor afgestanen en geadopteerden?
Gelet op de geschiedenis van afstand en adoptie in Nederland – die op dit moment wordt onderzocht door een onafhankelijke commissie – en de vele publieke en private actoren die hierbij waren betrokken, is het geen eenvoudige opgave om op korte termijn alle afstands- en adoptiedossiers volledig toegankelijk te maken. Zoals opgemerkt gelden er verschillende juridische kaders met betrekking tot archivering en inzage. Bovendien is het overzicht van de vindplaatsen vooralsnog onvolledig.
Binnen de reikwijdte van mijn verantwoordelijkheid zal ik mij ervoor inzetten dat de dossiers die onder werking van de Archiefwet vallen, zo snel mogelijk worden overgedragen aan het Nationaal Archief. Daarnaast wordt ingezet op het opstellen van een bronnenoverzicht van overige vindplaatsen waarmee de dossiers zo veel mogelijk toegankelijk worden. Tot slot verwacht ik dat het toekomstige steun en ontwikkelcentrum binnenlandse afstand en adoptie3 een rol kan spelen bij het inzichtelijk maken van de inzageprocedures en het bieden van eventuele begeleiding aan belanghebbenden bij het inzien.
Het afluisteren van journalisten van De Correspondent bij een gesprek met verdachten van de mondkapjesdeal door het OM en het voor de rechter dagen van Relief Goods Alliance door de Nederlandse Staat |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u verklaren op basis van welke wettelijke bevoegdheid het Openbaar Ministerie (OM) afluisterapparatuur ophing op de locatie waar de journalisten van De Correspondent zouden spreken met de verdachten van de mondkapjesdeal?1 Indien er inderdaad, zoals in de berichtgeving in de media vermeld wordt, geen wettelijke bevoegdheid was, kunt u dan uitleggen waarom het OM de wet heeft overtreden en of, en op welk moment u daarvan op de hoogte bent gesteld en wat er met die informatie is gebeurd? Was dat voorafgaand aan het gesprek en wist u dus ook voorafgaand al dat de wet door het OM zou worden overtreden en is dit oogluikend toegestaan en/of is hiervoor door u zelfs toestemming voor gegeven?
U vraagt mij in te gaan op een lopend strafrechtelijk onderzoek. Zoals u weet, moet ik terughoudend zijn in mijn beantwoording om te voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek en de eventuele daaropvolgende rechtsgang wordt beïnvloed of anderszins wordt gehinderd.
De grondslag voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie is wettelijk geregeld in artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering. In dit geval was de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid gericht op de verdachten en niet op de journalisten. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft aangegeven dat in dit geval sprake is van zogenaamde «bijvangst» zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten.2 Dit betekent dat volgens het OM in beginsel geen sprake is van een ongeoorloofde doorbreking van het recht op bronbescherming en daarom de normale regels gelden voor de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Wel moeten journalisten, zodra het onderzoeksbelang dat toestaat, worden geïnformeerd als een afgeluisterd gesprek waaraan zij hebben deelgenomen wordt toegevoegd aan een strafdossier. Het OM geeft aan dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd en dat dit anders had gemoeten.
Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid tot het maken van afwegingen over de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Het OM heeft mij over deze kwestie geïnformeerd nadat berichten in de media hierover zijn verschenen.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of het OM de juiste afwegingen heeft gemaakt en de Aanwijzing goed heeft toegepast. Hierover wil ik mij dan ook niet verder uitlaten.
Indien het kabinet en/of bepaalde bewindspersonen voorafgaand aan het gesprek op de hoogte waren van het voornemen van het OM om het gesprek af te luisteren, is hierover onder deze personen overleg geweest en zo ja, wat was daar de strekking van?
Zie antwoord vraag 1.
Wie binnen het OM heeft de beslissing genomen om het gesprek van De Correspondent en de verdachten van de mondkapjesdeal af te luisteren? Zijn daar binnen het OM nog meer mensen van op de hoogte gesteld en zo ja, wie waren dat en op welke manier waren zij daarbij betrokken? Zijn deze personen tot geheimhouding gemaand en zo ja, op welke manier? Hebben zij hiervoor bepaalde overeenkomsten moeten tekenen, of zijn er anderszins mondelinge en/of schriftelijke afspraken gemaakt? Zo ja, wat voor afspraken en waar en hoe zijn deze in te zien?
Zoals het OM in het persbericht van 24 oktober 2023 kenbaar heeft gemaakt, hebben de zaaksofficieren de beslissing genomen om afluisterapparatuur te plaatsen bij een bijeenkomst waar de verdachten vermoedelijk informatie met elkaar zouden bespreken die voor het strafrechtelijk onderzoek relevant was. De rechter-commissaris had voor de inzet van dit bijzondere opsporingsmiddel een machtiging afgegeven. De avond voor de bijeenkomst werd duidelijk dat ook een of meer journalisten van De Correspondent op enig moment aanwezig zouden zijn. De zaaksofficieren hebben vervolgens intern besproken en getoetst of de aanwezigheid van journalisten gevolgen moest hebben voor de inzet van de afluisterapparatuur. Deze nieuwe informatie is besproken met de rechercheofficier. Alle betrokkenen kwalificeerden de aanwezigheid van journalisten in dit geval als «bijvangst» in de zin van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten. Het opnemen van het betreffende gesprek was gericht op de verdachten in een lopend strafrechtelijk onderzoek, niet op de journalisten. De hoofdofficier van het Functioneel Parket en het College van procureurs-generaal zijn niet over deze kwestie geïnformeerd. Dat is in lijn met de afweging die de betrokken officieren hebben gemaakt.
Het OM heeft mij laten weten dat officieren van justitie een ambtsgeheim hebben. Er was dan ook geen aanleiding voor het maken van afspraken of sluiten van overeenkomsten met betrekking tot geheimhouding.
Indien u of bepaalde andere bewindspersonen hiervan op de hoogte waren en er geen stappen zijn ondernomen tegen deze overtreding van de wet door het OM, kunt u dan uitleggen waarom er na het verkrijgen van deze informatie over deze gang van zaken geen consequenties zijn gevolgd? Zijn er wel gesprekken gevoerd met het OM en zo ja, wat was de inhoud van deze gesprekken en welke afspraken zijn er gemaakt door en met wie? Zijn er van deze overleggen of afspraken (schriftelijke) verslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven was ik niet op de hoogte van deze kwestie totdat hierover is bericht in de media.
Hebben u of andere bewindspersonen inzage gehad in het materiaal dat door het OM is opgenomen? Zo ja, op welk moment is dit gedeeld en wat is hiermee gebeurd?
Nee.
Hoe rijmt u het afluisteren van journalisten door het OM met het belang dat de Rijksoverheid zegt te hechten aan de persvrijheid en persveiligheid en de onafhankelijkheid van de journalistiek? Hoe kan de overheid dit waarborgen als zij tegelijkertijd de privacy en de Wet bronbescherming schendt en daarmee journalisten actief en bewust in gevaar brengt?
Vrije journalistiek is onmisbaar binnen een goed functionerende democratische rechtsstaat. Journalisten vormen met hun kritische en onafhankelijke werk een belangrijke tegenmacht van de overheid die bijdraagt aan democratische controle en burgers in staat stelt deel te nemen aan het publieke debat. Het grote belang van persvrijheid en het recht op bronbescherming wordt ook door het OM nadrukkelijk onderschreven.
Met de invoering van de Wet bronbescherming in strafzaken is artikel 218a aan het Wetboek van Strafvordering toegevoegd. Daarin is het uit artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende recht op bronbescherming vastgelegd. Op grond van de bepaling kunnen journalisten weigeren om vragen te beantwoorden («zich verschonen») over de herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie van hun journalistieke bronnen. Dit wordt ook wel aangeduid als het recht op bronbescherming.
Dit recht heeft ook betekenis voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden tegen journalisten. De inzet van bijzondere opsporingsmiddelen tegen journalisten is – binnen de kaders van de het Wetboek van Stafvordering en Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten- echter nog steeds mogelijk. In het onderhavige geval was overigens geen sprake van de inzet van een dwangmiddel tegen journalisten maar tegen derden (verdachten).
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen geoorloofd was.
Wat is er gedaan met de informatie die het OM heeft verzameld door het gesprek af te luisteren en alle persoonsgebonden en privacygevoelige informatie en gegevens die daarmee verkregen zijn? Waar is deze informatie nu en op welke manier is deze informatie en zijn deze gegevens verwerkt en/of bewaard en/of gedeeld en met wie?
De gegevens zijn onderdeel van het strafdossier. Op 4 oktober 2023 is de uitwerking van de Opname Vertrouwelijke Communicatie ook gedeeld met de verdachten.
Wat is er gebeurd met het 181 pagina’s tellende verslag dat door het OM van het afgeluisterde gesprek is gemaakt? Kunt u dit verslag (vertrouwelijk) inzichtelijk maken voor de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
De integrale uitwerking van de opname is onderdeel van het strafdossier. Bij een eventuele vervolging is het aan de rechter om een oordeel te geven. Ik zie geen mogelijkheid om deze uitwerking (vertrouwelijk) te verstrekken aan de Tweede Kamer omdat hiermee het strafrechtelijk onderzoek kan worden beïnvloed of anderszins gehinderd kan worden. Met het oog op de gewenste effectiviteit en ter voorkoming van politieke beïnvloeding van de strafrechtelijke opsporing zou dit bovendien een onwenselijk precedent scheppen.
Bent u het de hoofdredacteur van De Correspondent eens dat deze afluisterpraktijken een schending van de democratische rechtsorde zijn en erkent u dan dus ook dat de Rijksoverheid daarmee het toch al broze vertrouwen in de politiek en de rechtsstaat nog verder ondergraaft?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen op welke manier deze afluisteractie volgens het OM en u geoorloofd en proportioneel was, aangezien de mondkapjesdeal geen gevaar vormde voor de (veiligheid van de) samenleving, zoals bijvoorbeeld een op handen zijn terroristische aanval, of een oorlogsdreiging?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Aangezien het kabinet zelf de mondkapjesdeal met het bedrijf van Sywert van Lienden heeft geïnitieerd en gefaciliteerd, was deze afluisteractie van het OM dan dus bedoeld om gevoelige of onwelgevallige informatie te verkrijgen over het handelen van de overheid zelf in deze kwestie, met wellicht als doel te voorkomen dat deze informatie publiek zou worden?
Nee. Het OM heeft het gesprek tussen de verdachten en journalisten opgenomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Dit strafrechtelijk onderzoek is gestart naar aanleiding van aangifte van oplichting. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid tot het maken van afwegingen in een strafrechtelijk onderzoek en heeft dat ook in dit strafrechtelijk onderzoek gedaan. Zoals het OM kenbaar heeft gemaakt is een gesprek opgenomen omdat uit onderzoek bleek dat verdachten daar vermoedelijk met elkaar informatie zouden bespreken die voor het onderzoek relevant was.
Welke strafrechtelijke gevolgen zullen er komen voor het OM en de (bewinds)personen die betrokken waren bij deze afluisteractie?
Het is aan de rechter in de strafzaak om te beoordelen of het OM de juiste afwegingen heeft gemaakt en de Aanwijzing goed heeft toegepast.
Waarom daagt de Nederlandse Staat Relief Goods Alliance voor de rechter, terwijl de Staat zelf gefaciliteerd heeft dat dit bedrijf miljoenen winst kon maken met gemeenschapsgeld en bovendien eigenhandig 5,1 miljard euro «kwijtraakte» waarvoor nog altijd geen verantwoording is gegeven? Moet de Staat de geleden schade voor deze deal niet op zichzelf verhalen en de personen die hiervoor verantwoordelijk zijn voor de rechter dagen? Zo nee, waarom worden deze betrokkenen niet verhoord en vervolgd?2
In de afgelopen jaren zijn er substantiële onrechtmatigheden geconstateerd bij de financiële verantwoording van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS). Hierbij bleek dat voor verschillende corona-dossiers met onvoldoende mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat ze voldeden aan alle geldende wet- en regelgeving. Dat betekent niet dat deze gelden kwijt zijn. Het Ministerie van VWS licht in het jaarverslag onder de kop bedrijfsvoeringsparagraaf elk jaar toe welke onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden. Hiernaast is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd met brieven over de stand van zaken rondom de verbeteringen in het financieel beheer van VWS.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) van 19 oktober jongstleden adviseert de landsadvocaat over de juridische positie van de Staat, monitort de rechten van de Staat en zet waar nodig in overleg stappen om de rechten van de Staat veilig te stellen.4 In deze brief heeft de Minister voor LZS u bericht dat na een procesadvies van de landsadvocaat is besloten om ten aanzien van de transacties met Relief Goods Alliance B.V. (hierna: RGA) de rechten verder veilig te stellen middels het uitbrengen van een dagvaarding namens de Staat.
Waarom weigert het Ministerie van VWS de dagvaarding tegen Relief Goods Alliance openbaar te maken, terwijl de verdachten zelf aangeven hiermee akkoord te gaan? Op welke manier komt het «procesbelang van de Staat» door openbaarmaking in gevaar? Kunt u dit gevaar concreet maken?
In de brief van 19 oktober jongstleden heeft de Minister voor LZS aangegeven niet in te kunnen gaan op de inhoud van de dagvaarding vanwege het procesbelang van de Staat.5 Volgens de «Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022» wordt het procesbelang geschaad wanneer door het verstrekken van de gevraagde informatie inzicht wordt geboden in de procespositie van de Staat in een gerechtelijke procedure.6 Als informatie daarover openbaar gemaakt wordt, kan dit tot gevolg hebben dat een procedure anders afloopt voor de Staat met bijvoorbeeld grote financiële gevolgen. Als na afloop van een gerechtelijke procedure het procesbelang daaraan niet meer in de weg staat, kan alsnog tot openbaarmaking worden overgegaan – met inachtneming van het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van vertrouwelijke bedrijfsgegevens – tenzij een (ander) belang van de Staat zich daartegen verzet.
Bent u tenminste bereid om de dagvaarding vertrouwelijk ter inzage aan de Tweede Kamer te geven? Zo nee, waarom niet?
Zolang een gerechtelijke procedure loopt, vindt de Minister voor LZS het niet het moment om dergelijke processtukken vertrouwelijk met uw Kamer te delen. Hiermee wil de Minister ook voorkomen dat er een precedent geschapen wordt. Zoals in het antwoord op vraag 14 aangegeven, kan uw Kamer mogelijk na afronding van een gerechtelijke procedure alsnog geïnformeerd worden.
Het optreden van de Libische kustwacht tegen bootvluchtelingen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opnamen die zijn gemaakt van een Libische patrouilleboot die een rubberboot met vluchtelingen aan boord ramt?1 Zo ja, welke actie heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
De opnamen van Sea Watch International van 29 september jl. waarbij een Libische patrouilleboot in aanraking komt met een rubberboot zijn bij het kabinet bekend. Uit de korte opnamen op afstand kan niet worden opgemaakt wat er zich precies heeft afgespeeld gedurende dit incident. Het kabinet heeft niet vernomen dat er mensen zijn verdronken als gevolg. Ook in de IOM Missing Migrants database2 lijken er geen vermisten of doden geregistreerd naar aanleiding van bovenstaand incident. Het kabinet heeft om die reden geen verdere actie ondernomen.
Weet u of er mensen verdronken zijn als gevolg van het rammen van deze rubberboot? Heeft u hier navraag naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is dit incident voor u nu aanleiding om ervoor te pleiten dat de Europese Unie (EU) de steun aan de Libische kustwacht stopt? Zo nee, waarom niet en wat zou daar dan voor nodig zijn?
Met de steun versterkt de Commissie de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer en het versterken van legale migratie en mobiliteit. Eveneens noemt de Commissie het beschermen van mensenrechten van migranten een leidraad van alle Commissie-inzet in Libië.
Steun in conflictsituaties gaat gepaard met risico’s. Zo ook de EU-steun aan de kustwacht in Libië waarbij specifiek het risico bestaat dat steun indirect terecht komt bij personen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenhandel en -smokkel en het risico van mensenrechtenschendingen, waaronder arbitraire detentie. De Commissie tracht dergelijke risico’s te beperken met monitoring en risicoanalyses. Het kabinet acht de instrumenten van de Commissie om genoemde risico’s gerelateerd aan mensenrechtenschendingen te mitigeren momenteel echter beperkt. Het kabinet zet zich actief in voor de versterking van de instrumenten die de Commissie hiervoor ter beschikking heeft. Mede als gevolg van die inzet onderneemt de Commissie nu stappen om het waarborgen van mensenrechten te versterken en de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering beter in kaart te brengen.
Vindt u het in het algemeen verstandig om samen te werken met organisaties die mensenrechten schenden, omdat dit ruimte biedt deze aan te spreken op «vermeende» misstanden, zoals u in de beantwoording op mijn eerdere schriftelijke vragen over de mensenrechtensituatie in Libië heeft geschreven?2
Er wordt samengewerkt met autoriteiten in Libië. Dit kan bijdragen aan het bereiken van Europese en Nederlandse doelstellingen. In het geval van berichten over misstanden, biedt deze samenwerking ook de mogelijkheid om de autoriteiten daarop aan te spreken. Die gesprekken zijn effectiever naarmate er meer betrouwbare informatie beschikbaar is. Ook daarom blijft Nederland aandringen op gedegen monitoring en het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering.
Vindt u de 57 miljoen euro die de EU sinds 2017 heeft uitgegeven aan Support to Integrated Border and Migration Management in Libya goed besteed? Hoe succesvol vindt u de training van medewerkers van de kustwacht op het gebied van respect voor mensenrechten? Vindt u dat deze steun door kan gaan? Zo ja, waarom?
Het doel van Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL) is het opbouwen van capaciteit van Libische autoriteiten op het gebied van migratie- en grensmanagement, met name t.a.v. grensbewaking en surveillance, aanpak van mensensmokkel- en handel, en Search and Rescue (SAR) op zee en in de woestijn. Trainingen en het leveren en repareren van materieel is onderdeel van deze inzet. Sinds het begin van SIBMMIL in 2017 hebben er 110.000 zoek en reddingsacties op zee plaatsgevonden. Eveneens moet het project bijdragen aan versterkte coördinatie tussen de verschillende Libische grensautoriteiten, het versterken van de operationele samenwerking tussen Libië, de EU en andere derde landen, en het versterken van de mensenrechtensituatie voor migranten, onder andere door bij te dragen aan de mensenrechtenstandaarden van de Libische autoriteiten die onderdeel zijn van dit project. In het kader van dit programma is door het Italiaanse BZK technische training verleend aan 142 leden van het «General Administration for Coastal Security (GACS)», onder andere met betrekking tot mensenrechten. Verder zijn middels EUTF financiering tussen 2017–2022 451 medewerkers in de veiligheidssector en betrokken NGO’s getraind op het gebied van mensenrechten, conflictpreventie en goed bestuur.
Dit jaar zijn vijf SAR-schepen met Europese financiering aan de Libische kustwacht geleverd en hebben de Libische autoriteiten volgens UNHCR dit jaar (tot 21 september 2023) 10.900 individuen gered en onderschept. Volgens de Commissievoorzitter zijn de eerste effecten van deze ondersteuning zichtbaar. De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de risico's en de behaalde impact van het Support to Integrated Border and Migration Management in Libya. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten over alle migratie-gerelateerde programmering.
Wat zijn de resultaten van de trainingen die door de International Organization for Migration (IOM) aan overheidsfunctionarissen zijn gegeven op het gebied van mental health and psychological support (MHPSS)? Geven Libische overheidsfunctionarissen inmiddels MHPSS aan migranten?
IOM heeft middels het genoemde programma MHPSS-trainingssessies georganiseerd voor 342 frontlijnwerkers van o.a. de Libische overheid. Het betrof 180 mannen en 162 vrouwen. Zij zijn o.a. werkzaam bij het Ministerie van Volksgezondheid, het Ministerie van Sociale Zaken, het Ministerie van Justitie, de Libische Kustwacht en de Directorate for Combatting Illegal Migration (DCIM), verantwoordelijk voor de officiële detentiecentra. Zij ontvingen training over de belangrijkste concepten en kaders van MHPSS en psychologische eerste hulp en ondersteunende communicatie. IOM geeft aan dat deze trainingen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het beïnvloeden van de overtuigingen en werkwijze van de deelnemers. Tegelijkertijd vergt duurzame gedragsverandering een lange termijn-inzet. De komende jaren zet IOM deze activiteiten met Nederlandse steun daarom voort. Het kabinet heeft de evaluatierapporten van de trainingen opgevraagd om de impact beter te kunnen duiden.
Wat zijn de resultaten van de 237 miljoen euro die door de EU is uitgegeven aan de bescherming van en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden?
Middels het EU Trust Fund (EUTF) versterkt de EU de bescherming en weerstand van de ontheemde bevolking, humanitaire repatriëring en re-integratie van kwetsbare migranten en het ondersteunen van lokale socio-economische ontwikkelingen. Hiernaast wordt dit geld ingezet voor noodhulp aan gestrande migranten, duurzame oplossingen voor migranten en asielzoekers langs de Centraal-Mediterrane Route, het ontmantelen van criminele netwerken opererend in Noord-Afrika, het beschermen van het meest kwetsbare deel van de maatschappij tegen de COVID-19 pandemie en duurzame oplossingen voor niet-begeleide, gescheiden kinderen en familie hereniging in Libië.4
De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de impact die behaald is met besteding van deze middelen. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten.
Wat is precies het nut van onafhankelijke monitoring, waar ook door Nederland op is aangedrongen, wanneer de rapportages daarvan niet worden gedeeld? Deelt u de mening dat dit eigenlijk een gotspe is? Wat zegt het over de situatie in Libië dat deze rapporten omwille van de veiligheid van de actoren die de monitoring verrichten geheim moeten blijven? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De Commissie laat, mede op aandringen van Nederland, sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten in Libië te beoordelen. Vanwege de veiligheid van de actoren die de monitoring uitvoeren deelt de Commissie geen schriftelijke rapportages. Dit is gebruikelijk in dergelijke situaties. Nederland blijft zich inzetten bij de Commissie om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de rapportages via een mondelinge toelichting en trekt daarin op met enkele andere EU-lidstaten.
Wordt er inmiddels verder onderzoek gedaan om de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen bij misdaden tegen de menselijkheid, waaronder door derde landen, vast te stellen? Zo nee, bent u bereid hierop aan te dringen?
Nederland maakt zich steevast in bilateraal en multilateraal verband hard voor het tegengaan van straffeloosheid in Libië onder andere als co-voorzitter van de mensenrechtenwerkgroep van het Berlijnproces, in de Mensenrechtenraad en in gesprekken met Libische autoriteiten. Daarnaast ondersteunt Nederland organisaties die zich hiervoor inzetten middels documentatie van schendingen.
In februari 2011 heeft de VN-Veiligheidsraad de situatie in Libië verwezen naar de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Binnen de kaders van deze verwijzing verricht het Strafhof sinds maart 2011 onderzoek naar de vermeende internationale misdrijven die in de context van deze situatie zijn gepleegd. Eén van de onderzoekslijnen van de Aanklager van het Strafhof betreft misdrijven tegen migranten.
Daarnaast werken de nationale autoriteiten van meerdere EU-lidstaten – waaronder Nederland – samen in een Joint Team, dat gericht is op het ondersteunen van onderzoeken naar misdrijven tegen migranten en vluchtelingen. Op 7 september 2022 is ook het Parket van de Aanklager van het Internationaal Strafhof formeel lid geworden van dit Joint Team, dat tevens wordt ondersteund door Europol. Het onderzoek heeft betrekking op grensoverschrijdende misdrijven die worden gepleegd door individuen opererend in netwerken die vanuit of via Libië uitmonden in andere landen. Tot op heden heeft deze samenwerking geleid tot de arrestatie en uitlevering van twee individuen, waarna de nationale autoriteiten van respectievelijk Nederland en Italië de vervolging hebben opgepakt. Nederland zet de internationale samenwerking in het kader van het Joint Team voort.
De VN Veiligheidsraad heeft in 2011 tevens een sanctieregime op Libië van toepassing verklaard. Sindsdien monitort een Panel of Experts overtredingen van dit sanctieregime in Libië. Een van de aspecten die door dit Panel gemonitord wordt betreft de schending van internationale mensenrechtenstandaarden en internationaal humanitair recht. Als onderdeel hiervan rapporteert het Panel met regelmaat over grootschalige schendingen en verantwoordelijken, inclusief schendingen tegen migranten, meest recent in het rapport d.d. 15 september 2023.
Tot slot, het mandaat van de VN Fact Finding Mission voor Libië is in april 2023 afgelopen. Deze missie deed in brede zin onderzoek naar de mensenrechtensituatie, inclusief die van migranten, in Libië. De onderzoekskaders van deze missie waren daarom breder dan de hierboven genoemde mechanismen. Binnen de VN Mensenrechtenraad is het vanwege het internationaal krachtenveld op dit moment niet haalbaar om een nieuw breed onderzoeksmechanisme op te zetten. Wel biedt het kantoor van de Hoge Commissaris van Mensenrechten technische ondersteuning en capaciteitsopbouw aan Libië, o.a. ter verbetering van de mensenrechtensituatie, implementatie van internationale mensenrechtenverplichtingen en aanpak van straffeloosheid. Nederland blijft zich samen met gelijkgezinde landen inzetten om Libië op de agenda van de VN Mensenrechtenraad te houden.
Antisemitisme |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrees groeit binnen Joodse gemeenschap voor antisemitisme en geweld» van het NRC van 12 oktober 2023?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is van grote invloed op veel mensen in Nederland. In het bijzonder geldt dit voor mensen uit de Joodse Gemeenschap. Zij hebben familie of vrienden in het conflictgebied en maken zich zorgen over de situatie daar, maar voelen zich zelfs niet zeker over hun veiligheid hier. Dit mag natuurlijk niet zo zijn. Zoals ook aangegeven de Kamerbrief van 24 oktober 2023, moeten we er in Nederland zorg voor blijven dragen dat gelovigen in veiligheid hun religieuze diensten kunnen bijwonen en dat kinderen zich veilig voelen om naar school te gaan.
We weten dat Joodse leerlingen als gevolg van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten gepest worden of zich om andere redenen onveilig voelen, en in sommige gevallen zelfs niet meer naar school durven. Laat ik hier heel duidelijk over zijn: dat past niet in een land als Nederland. Onderwijsinstellingen moeten een plek zijn waar álle leerlingen en studenten zich vrij en veilig voelen – ongeacht hun achtergrond of overtuigingen. Daar is absoluut geen plek voor antisemitisme.
Is het eerder voorgekomen dat alle Joodse scholen in Amsterdam zijn gesloten in verband met terreurdreiging?
Het is niet eerder voorgekomen dat alle Joodse scholen in Amsterdam zijn gesloten in verband met een dreiging. Het recente sluiten van de scholen in Amsterdam is een besluit van het betreffende schoolbestuur zelf geweest vanwege zorgen over de veiligheid. Daarbij is aan de burgemeester gevraagd om aanvullende zichtbare beveiligingsmaatregelen. De op moment van sluiten geldende maatregelen werden en worden echter passend geacht bij het dreigingsbeeld. Dit is door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) ook gecommuniceerd aan het lokaal bevoegde gezag.
We zijn extra alert sinds de gebeurtenissen in Israël. Waar nodig nemen we extra veiligheidsmaatregelen, zichtbaar en onzichtbaar. Dat geldt ook voor Joodse instellingen en bijeenkomsten in het hele land. Over de aard van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Klopt het dat het sluiten van de scholen het gevolg is van ontoereikende capaciteit bij de beveiliging?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt dit met de uitspraak van Minister president Rutte in het Vragenuur van dinsdag 10 oktober jongstleden waarin hij stelde dat Joodse gemeenschappen extra beveiligd zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de veiligheidsdiensten voldoende inzichtelijk vanuit welke groepen van de samenleving de dreiging ten aanzien van Joodse gemeenschappen vandaan komt?
De ontwikkelingen in het buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hoe is voorzien in begeleiding en nazorg van personeel en leerlingen?
Voor zowel leerlingen als leerkrachten heeft het schoolbestuur van de (Stichting) Joods Bijzonder Onderwijs (JBO), het bevoegd gezag van Maimonides en Rosj Pina, contact met verschillende instanties om psychosociale hulp aan te bieden, zowel in de vorm van nazorg als preventief. De gemeente vervult via de Ouder- en Kindteams een coördinerende rol in het in kaart brengen van de signalen en behoeften onder de scholen. Om in preventieve psychosociale hulp te voorzien heeft JBO contact met de gemeente en het samenwerkingsverband passend onderwijs. De Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider werkt met een vergelijkbare aanpak. De besturen en scholen trekken hierin ook gezamenlijk op. Waar nodig ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hen hierin. Ook hebben de scholen contact met de Inspectie van het Onderwijs.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland gevreesd wordt voor aanslagen op Joodse scholen en gemeenschappen terwijl er in Israël oorlog woedt nadat zij aangevallen zijn door Hamasterroristen?
Elke vorm van antisemitisme is onacceptabel. In Nederland moeten Joden veilig kunnen leven en moeten Joodse kinderen met een veilig gevoel naar school kunnen. Waar nodig zullen er daarom beveiligingsmaatregelen getroffen worden. Om die noodzaak blijvend te monitoren, hebben de recente ontwikkelingen in het buitenland en de eventuele uitstraling daarvan op Nederland vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bereid maatregelen te treffen die het mogelijk maken antisemitisme sneller en strenger aan te pakken?
Indien het nodig is om sneller in te grijpen dan zullen we de geëigende maatregelen nemen. Overigens meen ik dat het huidige stelsel van wetten en maatregelen als zodanig afdoende is om antisemitisme snel en streng aan te pakken. Antisemitisme valt onder de reikwijdte van de (discriminatie-)artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Organisaties als de lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), maar ook het CIDI en Meld. Online Discriminatie (voorheen Meldpunt internet Discriminatie) bieden een platform om melding te maken van antisemitische uitingen of incidenten. Bij de politie is het expertisecentrum ECAD-P ingericht, waar het Joods Politie Netwerk contact mee onderhoudt, om op de juiste wijze opvolging te geven aan meldingen en aangiftes. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie vervult een soortgelijke functie ten behoeve van de beoordeling van aangiften door het Openbaar Ministerie.
Het aanpakken van antisemitisme is echter ook een kwestie van publieke normstelling en preventie. Het kabinet heeft zich in de afgelopen tijd niet onbetuigd gelaten waar het onze gemeenschappelijke afkeer van antisemitisme aangaat. De initiatiefnota van uw Kamer over de aanpak van antisemitisme – de volgende stap bevat verschillende handvatten om hier vorm aan te geven. Daarnaast committeert het kabinet zich aan de uitvoering van het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.
Wat is uw reactie op de pro-Palestinademonstraties die afgelopen weekend plaatsvonden in Rotterdam, Amsterdam en Leiden waarbij antisemitische leuzen zijn geroepen en het geweld van Hamas werd verheerlijkt?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten. Ik speculeer niet over motieven van iemand om te demonstreren, maar ga er vanuit dat dit over het algemeen vanuit een oprechte zorg voor een bepaalde kwestie gebeurt. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare feiten worden gepleegd, zoals opruiing of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden.
Antisemitische leuzen zijn te allen tijde onacceptabel.
Deelt u de mening dat het demonstratierecht eindigt wanneer het strafrecht wordt overtreden?
Als individuen of een (klein) deel van de demonstranten strafbare feiten plegen vervalt aan de actie in beginsel niet de bescherming van het demonstratierecht. Het demonstratierecht is echter geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Tegen strafbare feiten gepleegd ten tijde van een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Bent u het met de stelling eens dat de mogelijkheden die artikel 7 van de Wet Openbare Manifestaties biedt aangegrepen moeten worden om in geval van gevaar voor het verstoren van de openbare orde of een gevaar voor de veiligheid een demonstratie te kunnen verbieden?
De mogelijkheden van het aangehaalde artikel 7 van de Wet Openbare Manifestaties houden geen verplichting in. Het is aan het lokaal gezag om te bepalen of de mogelijkheden van de Wet Openbare Manifestaties aangegrepen moeten worden om bijvoorbeeld wanordelijkheden te voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat in Frankrijk, Duitsland en Hongarije pro-Palestinademonstraties verboden zijn met het oog op het risico van verstoring van de openbare orde?
Ja, ik ben er mee bekend dat enkele van dergelijke demonstraties in genoemde landen verboden zijn.
Bent u bekend met het feit dat in Wenen deze week een Palestijnse demonstratie verboden werd omdat de organisatie gebruikmaakte van de leus «From the river to the sea, Palestine will be free», omdat deze slogan gebruikt wordt door Hamas en gezien wordt als een «duidelijke oproep tot geweld» welke zou betekenen dat Israël van de kaart geveegd moet worden?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bereid dit voorbeeld te volgen indien van tevoren blijkt dat bij pro-Palestinademonstraties antisemitische leuzen zoals «From the river to the sea, Palestine will be free» geuit zullen worden?
Het is niet aan mij om demonstraties toe te staan of te verbieden.
Zie ook het antwoord op vraag 11. Daarbij merk ik op dat aan de inhoud van demonstraties vooraf geen beperkingen kunnen worden gesteld.
Wat is de status van het handelingsperspectief voor gemeenten waarin een kader wordt gesteld om in te kunnen grijpen bij demonstraties? Kunnen burgemeesters hiervan afwijken?
Bij brief van 16 oktober jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over een handelingsperspectief dat door de NCTV op 11 oktober jl. aan alle burgemeesters is gezonden. In het handelingsperspectief is vermeld dat de informatie in het document als input kan worden gebruikt door (onder andere) burgemeesters. Het document dient dus uitsluitend ter ondersteuning van het lokale gezag, dat uiteraard zelf volledig verantwoordelijk is en blijft voor de afwegingen die worden gemaakt bij het faciliteren en reguleren van demonstraties.
Heeft u er vertrouwen in dat bij het volgen van dit kader voorkomen wordt dat er antisemitische demonstraties gehouden zullen worden?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Het handelingskader dient als gezegd ter ondersteuning van het lokale gezag, waar ik het volste vertrouwen in heb. Doel is om zoveel mogelijk escalatie te voorkomen en een eenduidig overheidsoptreden te bevorderen.
Hoe waarborgt u dat het bevoegd gezag zich blijvend zal inzetten voor de veiligheid van Joodse gemeenschappen als zij weglopen voor het veroordelen van Jodenhaat?2
Bij mijn weten zet het bevoegde gezag op lokaal niveau zich blijvend in voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap waarvoor zij verantwoordelijk is. Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegd gezag weg zou lopen voor het veroordelen van Jodenhaat.
Bent u bereid om met de Minister van Binnenlandse Zaken in overleg te treden om in navolging van de Duitse Minister Faesen «Alle instrumenten die onder de parlementaire wet vallen, te gebruiken om demonstraties van solidariteit met Hamasterreur zo vroeg mogelijk te voorkomen»?
Ik ben en blijf met mijn collega in gesprek over onderhavige thema's.
Het bericht dat het OM over Fouad L. (verdachte van het doodschieten van drie mensen in Rotterdam op 29 september jl.) ook melding deed bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) ook bij de IGJ melding deed over Fouad L.?1
Het OM heeft in maart 2023 contact gezocht met de IGJ door middel van een brief aan de Inspecteur-Generaal. Dit is een soortgelijke brief die naar het Erasmus MC is gestuurd.
Zo ja, bent u daarvan op de hoogte gebracht? Zo ja, betrof dit beide Ministers of één van u beiden?
De IGJ heeft een eigenstandige informatiebevoegdheid om bewindspersonen te informeren. Dat is in dit geval ook gebeurd richting de toenmalige Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS).
Zo ja, wanneer was dat?
Op 3 oktober jl., dus na de gebeurtenis op 28 september.
Klopt het dat u in de richting van RTL Nieuws weigert iets bekend te maken over deze melding?
Ja, dat klopt. De voormalige Minister van VWS heeft dat inderdaad aangeven.
Zo ja, waarom weigert u dat en op welke wettelijke gronden?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen en het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie kan ik informatie over de melding niet delen.
Waren de meldingen bij de IGJ van voor de dodelijke schietpartij?
Ja, de meldingen waren van voor de dodelijke schietpartij.
Is er gehandeld op de meldingen bij de IGJ over Fouad L.? Zo ja, hoe?
Ja, er is gehandeld. De inspectie heeft het signaal destijds in onderzoek genomen. Hoewel het op het moment van melding ging over een student, zonder artsdiploma, maakte de inspectie zich zorgen omdat het een toekomstige zorgverlener betrof.
Het doel van het onderzoek was in eerste plaats het maken van een inschatting van het risico voor de patiëntveiligheid. De inspectie sprak naar aanleiding van de melding met de Erasmus MC en heeft de student per aangetekende brief uitgenodigd voor een gesprek. Op deze uitnodiging is hij niet ingegaan, waarna de inspectie alsnog herhaaldelijk heeft geprobeerd om in contact te komen. Het inspectieonderzoek werd na de gebeurtenissen op 28 september jl. opgeschort.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde?
Ik kan hier vanuit mijn positie niet verder op ingaan. De IGJ is een onafhankelijke organisatie en laat zich niet uit over individuele casuïstiek. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 & 7.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde voor de dodelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 8.
Was Fouad L. op de hoogte van de meldingen bij de IGJ over hem?
Zie antwoord vraag 8.
Was de zorgverlening van Fouad L. op orde?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk beantwoord. Door afstemming met meerdere partijen en het lopende onderzoek van het OM duurde de beantwoording langer dan gepland.
Kan de Kamer ook de aan de IGJ verzonden tijdlijn ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De memo d.d. 3 oktober 2023 die de IGJ naar mij en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft gestuurd, bevat vertrouwelijke toezichtsinformatie. Daarom kan ik de inhoud niet met uw Kamer delen. Wel heb ik in de voorliggende beantwoording globaal een tijdlijn geschetst van de gebeurtenissen. Zie daarvoor mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 7.
Een amendement op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Is het correct dat een van de voorgestelde amendementen op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) luidt om in artikel 1 de term «niet-bindend» te laten vervallen?1
In het najaar van 2022 is een groot aantal amendementen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) ingediend door de lidstaten van de WHO. Voor artikel 1 is bij zowel de definitie van «staande aanbeveling» zoals bedoeld in artikel 16 van de IHR en bij de definitie «tijdelijke aanbeveling» zoals bedoeld in artikel 15 van de IHR voorgesteld de term «niet-bindend» te schrappen.
Alle amendementen die door de lidstaten zijn ingediend, zijn beoordeeld door een IHR Review Committee van onafhankelijke experts, die een artikelsgewijs advies heeft gegeven op technisch en juridisch vlak. De IHR Review Committee heeft met betrekking tot artikel 1 geconcludeerd dat met het schrappen van de term «niet-bindend» er strikt genomen geen wijziging op zal treden van het begrip dat er ook in dat geval nog steeds sprake zal zijn van aanbevelingen die enkel als advies gelden en geen verplichting met zich meebrengen.
Desondanks adviseert de IHR Review Committee om de bestaande IHR tekst niet aan te passen omdat met de wijzigingen de indruk gewekt zou kunnen worden dat daarmee de aard van deze (vrijblijvende) aanbevelingen wordt veranderd. Zoiets kan volgens de IHR Review Committee niet zonder een fundamentele discussie over de aard van dergelijke aanbevelingen en over de wijze waarop zij vastgesteld en geïmplementeerd worden. De Europese Unie alsook Nederland volgt deze redenering van de Review Committee en zal zich blijven uitspreken tegen het schrappen van de term «niet-bindend» zoals hierboven aangegeven.
Betekent dit logischerwijs dat, als dit amendement wordt aangenomen, de adviezen van de WHO, waar in artikel 1 naar wordt verwezen, in de toekomst dus bindend zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, zal ook bij het schrappen van de term «niet-bindend» in relatie tot staande aanbevelingen en tijdelijke aanbevelingen van de WHO het nog altijd gaan om aanbevelingen en niet om verplichtingen. De adviezen van de WHO zullen in dat geval ook in de toekomst nog steeds adviezen zijn. De Europese Unie en Nederland hechten echter aan de bestaande duidelijkheid in artikel 1 van de IHR en zijn derhalve geen voorstander van de voorgestelde wijzigingen.
Is het correct dat een van de voorgestelde amendementen op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de WHO luidt om in artikel 2 niet langer expliciet op te merken dat «mensenrechten» en «fundamentele vrijheden» van principieel belang zijn?
In de door WHO-lidstaten ingediende amendementen is onder artikel 3 lid 1 voorgesteld om in de eerste zin het tekstdeel te schrappen dat bepaalt dat de implementatie van de IHR moet plaatsvinden met volledig respect voor de waardigheid, mensenrechten en fundamentele vrijheden van personen. Dit voorstel is door India ingediend.
Ik heb inmiddels begrepen dat het zeker niet de bedoeling was om de principes waardigheid, mensenrechten en fundamentele vrijheden van burgers te veronachtzamen. Het voorstel berustte op de aanname dat het niet nodig was om deze principes opnieuw te noemen, omdat de IHR verankerd is in het VN Handvest en het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie, waarin deze al in geborgd zijn. Voor zover bekend, zal het betreffende land het voorstel om genoemde passages te schrappen intrekken of heeft het dat al gedaan om misverstanden te voorkomen.
Door welk land is voorgesteld om «mensenrechten» en «fundamentele vrijheden» als principes te schrappen? Waarom? Welke argumenten werden hiervoor aangedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Een uitzending van Argos over de dood van Sammy Baker |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Ken u de uitzending van Argos «Het laatste kwartier van Sammy»?1
Ja.
Is de uitzending aanleiding voor de Rijksrecherche om een nader onderzoek naar deze zaak te doen dan wel is de uitzending aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) om de zaak te heroverwegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de Rijksrecherche destijds onderzoek verricht naar de toedracht van het overlijden van Sammy Baker. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van het onderzoek destijds besloten de betrokken agenten niet te vervolgen, aangezien volgens het Openbaar Ministerie sprake was van noodweer.
Het Openbaar Ministerie laat weten niet over de officiële stukken te beschikken die ten behoeve van de betreffende civiele procedure tussen nabestaanden en politie zijn opgemaakt en heeft deze ook nooit via officiële kanalen ontvangen. Het Openbaar Ministerie reageert niet via de media op rapporten die in een lopende civiele procedure – waar het Openbaar Ministerie geen procespartij in is – zijn uitgebracht. Het Openbaar Ministerie ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt.
Kent u het Handelingskader aanpak personen verward gedrag2 waarin op pagina 21 gesteld wordt dat de politie niet «de aangewezen partij is als er sprake is van personen met verward gedrag, tenzij er sprake is van strafbare feiten, openbare orde problematiek, gevaar of dreiging»? Wat is de status van dit handelingskader?
Ik ben bekend met het Handelingskader aanpak personen verward gedrag. Het Handelingskader is opgesteld door een brede werkgroep bestaande uit de Politie, Aedes, GGD GHOR Nederland, de Nederlandse ggz, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het biedt handvatten voor de samenwerking en gegevensdeling tussen medewerkers van woon-, zorginstellingen, woningcorporaties, gemeenten en de politie bij de aanpak van personen met verward gedrag en/of onbegrepen gedrag.
Het Handelingskader biedt geen handvatten voor het aanhouden van personen. Dit is alleen toegestaan in specifieke – in de wet omschreven – gevallen. Geweldgebruik door de politie kan daarbij soms noodzakelijk zijn en is altijd aan strikte voorwaarden en regels gebonden. Zo moeten politieambtenaren zich houden aan hun geweldsinstructie. Dat betekent onder meer dat geweld alleen mag worden gebruikt met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Ten aanzien van sommige geweldsmiddelen, waaronder het vuurwapen, zijn deze beginselen nader uitgewerkt in regelingen zoals de Ambtsinstructie.
Biedt dit handelingskader afdoende handvatten voor de politie in het geval dat de politie tot aanhouding van een persoon met verward gedrag moet overgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om de politie te vragen om een dergelijk handelingskader op te stellen en dat met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen hoe fatale incidenten met verwarde personen door de politie, het OM en bij rechtelijke macht worden behandeld? Zo ja, bent u bereid om de beoordeling van de rechtmatigheid van geweldsaanwendingen door de politie daarin te betrekken? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijk onderzoek?
Er wordt middels het Handelingskader primair ingezet op zorg voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Wanneer sprake is van overlast of een strafbaar feit kan de politie worden ingeschakeld. Bij eventueel geweldgebruik van de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt het geweld tevens beoordeeld door het Openbaar Ministerie.
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Helaas is dit – ondanks deze waarborgen – niet altijd te voorkomen. Wanneer sprake is van een fataal incident in de context van politieoptreden worden deze incidenten te allen tijde onderzocht door de Rijksrecherche. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden en zie geen aanleiding om het onderzoek waarnaar u vraagt te laten uitvoeren.
Bent u bekend met het rapport «Fatale incidenten» van Bureau Beke3, waarin staat dat 91% van de slachtoffers van fatale incidenten met psychische problematiek kampte? Zo ja, wat is er tot op heden met dit rapport gedaan?
Ik ben bekend met dit rapport. Bij een groot deel van de onderzochte slachtoffers was sprake van multiproblematiek (bijvoorbeeld gedragsproblematiek, middelengebruik of financiële problemen), eerdere politiecontacten en verward gedrag en/of onbegrepen gedrag ten tijde van het incident. Ook was er een toename te zien in het aantal politiecontacten in de maanden voorafgaand aan het incident.
Het is niet uit te sluiten dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens mensen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. In opleiding van de politie is aandacht voor zowel het de-escalerend handelen, als voor gepaste inzet van geweldsmiddelen indien nodig.
Daarnaast zet ik mij samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en veldpartijen al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moeten diverse maatregelen binnen deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Zo is het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag ingericht en in gebruik genomen, wordt via het Dashboard beveiligde bedden inzicht verkregen in de capaciteit van beveiligde bedden en zijn er afspraken gemaakt over passend vervoer van personen met verward gedrag voor en na psychiatrische beoordeling.