Het Zwitsers saldo van Bruinsma |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met de woorden «het OM kan geen zicht krijgen op enigerlei Zwitsers saldo van Bruinsma»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, nr. 779, vergaderjaar 2011–2012).
Hoe verhoudt dit zich met eerdere berichten dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporing dienst (FIOD) uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar een bankrekening?
Zie antwoord vraag 1.
Als er geen geld (en geen zicht) is, waarop heeft de Zwitserse justitie in 1995 dan beslag gelegd?
Het Zwitserse Openbaar Ministerie heeft een eigen strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar de betreffende bankrekening, en in dat kader beslag gelegd op die rekening. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek en de overwegingen van het Zwitserse Openbaar Ministerie die hebben geleid tot beslaglegging, en was ook niet betrokken bij deze beslaglegging. Daardoor kan ik uw vraag niet beantwoorden.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u schrijft dat dit onderzoek in Nederland heeft geresulteerd in een fiscale afdoening? Wat was de aanleiding en waar bestond deze afdoening uit?1
Ja. Gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Belastingdienst geen mededelingen doen over de fiscale behandeling van individuele belastingplichtigen.
De veroordeelde mensenrechtenverdediger Vidadi Isganderov en de arrestatie van mensenrechtenactivisten in Azerbeidzjan |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de recente veroordeling van de mensenrechtenverdediger Vidadi Isganderov en zes mensenrechtenactivisten door een Azerbeidjaanse rechtbank?1
Ja.
Heeft u concrete acties ondernomen tijdens het proces en na de veroordeling van deze zeven personen? Indien ja, welke acties? Indien nee, waarom heeft u geen actie ondernomen?
Ja. De dialoog met Azerbeidzjan over mensenrechten maakt onderdeel uit van het Oostelijke Partnerschap van de EU. Nederland is actief betrokken geweest bij twee EU-verklaringen over deze kwestie: een van de EU-delegatie in Azerbeidzjan in samenspraak met de EU-ambassades ter plaatse, en een in OVSE-kader (d.d. resp. 27 augustus en 1 september 2011). Hierin spreekt de EU zorgen uit over de situatie van deze en andere mensenrechtenverdedigers in Azerbeidzjan, en wordt Azerbeidzjan gewezen op zijn internationaalrechtelijke verplichtingen op mensenrechtengebied.
Bent u bereid om op zeer korte termijn de ondergane behandeling van Vidadi Isganderov en de wijze waarop bewijslast is verkregen, te bespreken met de Azerbeidjaanse autoriteiten? Bent u eveneens bereid de ondergane behandeling van de zes mensenrechtenactivisten en de wijze waarop bewijslast is verkregen, te bespreken met de Azerbeidjaanse autoriteiten?
De EU heeft de procesgang van de zeven personen nauwlettend gevolgd en zal dat blijven doen. Nederland blijft de situatie van deze en andere mensenrechtenverdedigers in bilaterale contacten aan de orde stellen.
Indien niet, hoe kunt u verklaren bij eerdere beantwoording van schriftelijke vragen2 dat de mensenrechtensituatie structureel wordt opgebracht in bilaterale contacten?
Niet van toepassing.
Een blunder bij DigiNotar |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Marcial Hernandez (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Browsermakers geven nieuwe versie uit na DigiNotar blunder»?1
Ja.
Heeft deze blunder gevolgen voor het gebruik van DigiD omdat DigiNotar het bedrijf is dat de beveiligingscertificaten levert waardoor burgers veilig gebruik kunnen maken van DigiD?
Het heeft gevolgen gehad voor het gebruik van DigiD. In de loop van dinsdag 6 september is DigiD overgeschakeld naar een andere certificaatleverancier. Voor die tijd kunnen burgers geconfronteerd zijn met waarschuwingen of meldingen dat de site niet langer vertrouwd kan worden.
Is er aanleiding om DigiNotar en andere «certificate authorities» aan nadere inspectie te onderwerpen om de privacy van Nederlandse burgers te waarborgen?
Het Kabinet heeft in de nacht van vrijdag op zaterdag het operationele beheer van systemen voor certificaten van DigiNotar overgenomen, teneinde de schade van de gebleken inbreuk op de integriteit van het internetverkeer te beperken en de beheersmaatregelen ter beperking van de gevolgen te kunnen treffen. Daardoor wordt een beheersbare migratie naar andere certificaten mogelijk zonder dat dit voor zover bekend additionele risico’s schept.
Op dit moment wordt prioriteit gegeven aan het beheersen van het huidige incident en de gevolgen daarvan. Tegelijkertijd constateert het Kabinet dat de structurele betekenis van de gebeurtenissen in ogenschouw moeten worden genomen. Als onderdeel daarvan voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek uit naar het gehele stelsel en proces rondom PKI-Overheid, inclusief het toezicht daarop. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra hierover meer duidelijkheid is.
Gaat de blunder bij DigiNotar naar uw verwachting gevolgen hebben voor de electronische dienstverlening van de overheid? Gaan burgers en/of overheidsonderdelen hier hinder van ondervinden? Zo nee, waarom niet?
De inbraak bij DigiNotar en de door de hacker daarbij aangemaakte en gebruikte certificaten vormen een ernstige aantasting van het vertrouwen in en de integriteit van het digitale communicatieverkeer. De aantasting van het vertrouwen in de certificaten van DigiNotar kan potentieel grote implicaties hebben voor zowel het verkeer tussen mens en machine als voor het verkeer tussen machines onderling.
Voor het digitale communicatieverkeer ontstaat door het aanmaken en gebruik van boven genoemde certificaten het risico dat het voor de internetgebruiker niet meer zichtbaar is of hij te maken heeft met een betrouwbare website of computer, blijkend uit het certificaat («slotje») op het scherm. De mogelijke introductie van deze certificaten maakt, dat gebruikers er niet meer in alle gevallen zonder meer van uit kunnen gaan, dat het een veilige internetcommunicatie betreft. In dergelijke gevallen kan de burger worden doorgeleid naar een niet bedoelde site, waarbij de gegevens die de burger verstrekt, in verkeerde handen terechtkomen. Hierdoor wordt het vertrouwen in het digitale communicatieverkeer ernstig aangetast.
Het Kabinet heeft het operationele beheer van de systemen voor certificering bij DigiNotar gecontroleerd overgenomen, zodat de certificaten gefaseerd kunnen worden ingetrokken en het gebruik van de door hacker aangemaakt en gebruikte certificaten kan worden gemonitord en kan worden bestreden waar dit wordt waargenomen.
Er zijn tot dusver echter geen aanwijzingen dat dit in Nederland ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Heeft het feit dat bedrijven als Mozilla, Microsoft2 en Google het vertrouwen in DigiNotar hebben opgezegd gevolgen voor de samenwerking tussen de Nederlandse overheid en DigiNotar?
Het Kabinet heeft het vertrouwen in het bedrijf DigiNotar en alle door hen geleverde diensten en certificaten opgezegd en het operationele beheer van het systeem voor het verstrekken van certificering overgenomen. Alle door het bedrijf afgegeven certificaten voor publieke en semi-publieke organisaties worden vervangen door certificaten van andere certificatenleveranciers nadat is gebleken dat de certificaten en diensten van de andere certificatenleveranciers betrouwbaar zijn.
Klopt de uitspraak van woordvoerder Jochem Binst dat de blunder van Diginotar geen gevolgen heeft voor het werk dat DigiNotar voor de overheid doet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat DigiNotar gehackt is, zoals op F-secure wordt gemeld?3
Er heeft een hack (digitale inbraak) bij DigiNotar plaatsgevonden. Zie feitenrelaas in brief d.d. 5 september.
Gaat u onderzoeken of Iran achter de (geslaagde) hackpoging van DigiNotar zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is hier sprake van cybercrime of cyberwarfare?
Het Kabinet onderzoekt momenteel wie betrokken zijn bij het hacken van DigiNotar. Mede in het licht van de uitkomst daarvan zal het Kabinet beslissen over passende vervolgstappen.
Gaat u onderzoeken of er mensenrechten in Iran zijn geschonden doordat Iran een Nederlands certificaat heeft weten te bemachtigen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Verbeterde aandacht voor kinderrechten via het onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de mededeling van Europese Commissie inzake de EU-agenda voor de rechten van het kind1 en het jaarverslag 2011 van Unicef en Defence for Children?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit beide documenten dat er binnen de EU (en in Nederland) nog de nodige winst behaald kan worden in het bevorderen en verbeteren van kennis bij kinderen over kinderrechten via het onderwijs?
De conclusies van de Europese Commissie in de Mededeling «Een EU-agenda voor de rechten van het kind» (COM(2011) 60 definitief) zijn zeer breed geformuleerd en hebben slechts in beperkte mate betrekking op het onderwijs.
Het Jaarbericht Kinderrechten 2011 van UNICEF en Defence for Children gaat in op vijf thema’s, maar geen daarvan heeft betrekking op onderwijs als zodanig. De algemeen gestelde opmerking op blz. 7 van het Jaarbericht dat Nederland geen structurele aandacht zou besteden aan onderwijs in kinderrechten deel ik niet.
In het Nederlandse onderwijs wordt wel degelijk aandacht besteed aan fundamentele rechten van de mens, waaronder de rechten van het kind. Er is een wettelijke verplichting voor scholen om te werken aan actief burgerschap en sociale integratie; mensenrechten (waar kinderrechten deel van uitmaken) zijn direct en indirect een in de kerndoelen benoemd onderwerp. Scholen zijn vrij in het formuleren van (les)doelen en het kiezen van eigen lesmateriaal ten behoeve van deze opdracht. De inspectie ziet toe op de naleving van deze wettelijke taak. In vakken als wereldoriëntatie, geschiedenis en maatschappijleer wordt ook vorm en inhoud gegeven aan de bovengenoemde thema’s.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat kinderen voldoende kennis hebben van hun rechten en positie in de maatschappij en dat zij weten bij welke instanties zij kunnen aankloppen als hun rechten en positie in het geding zijn?
Ja.
Op welke wijze is de kennis en bewustwording rondom kinderrechten op dit moment ingebed in het burgerschapsonderwijs?
Aan mensenrechten (waaronder de rechten van het kind), zoals grondrechten, vrijheidsrechten, politieke rechten en sociale rechten, hecht Nederland veel waarde. Vandaar dat mensenrechten genoemd worden in de kerndoelen en deel uitmaken van het onderwijs op het gebied van burgerschap en sociale integratie.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel burgerschap wordt aangegeven dat burgerschapsvorming onder meer betrekking heeft op de kennis van en het respect voor de kernwaarden van onze samenleving. De onderwijsinspectie houdt toezicht op de naleving van de wettelijke opdracht tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Dat doet zij door middel van het hiervoor ontwikkelde toezichtkader. Hierin is onder andere als aandachtspunt ten aanzien van het onderwijsaanbod de volgende passage opgenomen: «De school bevordert basiswaarden en de kennis, houdingen en vaardigheden voor participatie in de democratische rechtstaat.» Hiermee is impliciet het verband gelegd met mensenrechteneducatie, omdat de UVRM kaderstellend is voor de democratische rechtsstaat. In het toezichtkader van de inspectie geldt verder als uitgangspunt dat er geen algemeen geldende methode is om de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie te stimuleren. De school moet in haar onderwijsaanbod rekening houden met de samenstelling van de populatie, de wensen van ouders en de grenzen die de geldende wet- en regelgeving stelt. Scholen hebben dus ruimte nodig voor een eigen invulling hierin. Het kabinet wil hen deze ruimte ook nadrukkelijk bieden. De overheid stelt zich dus als taak om door wetgeving en toezicht te waarborgen dat actief burgerschap en sociale integratie aandacht krijgen op scholen, maar de scholen geven hier verder eigenhandig invulling aan.
Kunt u aangeven welke inzet er reeds door u is gepleegd om de kennis van scholieren omtrent kinderrechten en mensenrechten te verbeteren via het onderwijs?
Doordat «mensenrechten» expliciet worden genoemd in de kerndoelen, moeten scholen hier in het curriculum aandacht aan besteden. Daarmee wordt bevorderd dat de kennis van scholieren omtrent kinder- en mensenrechten wordt verbeterd. De manier waarop scholen dit doen, is bij uitstek onderwerp van de eigen professionele keuzes van leraren. Er kan op velerlei manieren in het onderwijs aandacht besteed worden en aan mensen- en kinderrechten, bijvoorbeeld door leerlingen met verschillende niveaus en achtergronden in kleine teams te laten samenwerken en leren. Hierdoor leren leerlingen en docenten om te gaan met verschillen en deze ook te respecteren. Of door een maatschappelijke stage bij een sportvereniging, culturele instelling of welzijnsinstelling in de wijk. Leerlingen komen hierdoor in contact met groepen mensen die ze anders niet snel zouden ontmoeten.
Naast het onderwijs zijn ook breder in de samenleving voorzieningen die bijdragen aan het verwerven van kennis over kinderrechten. Zo is er bijvoorbeeld het Kinderrechtenhuis in Leiden. Dit huis brengt kinderrechten regionaal, landelijk en internationaal onder de aandacht. Het Kinderrechtenhuis biedt onderdak aan organisaties die zich inzetten voor de rechten van het kind. Groepen kinderen en jongeren (maar ook volwassenen) kunnen er terecht om meer te weten te komen over kinderrechten. Daarnaast biedt het Kinderrechtenhuis jongeren de mogelijkheid ideeën uit te wisselen, van elkaar te leren en samen projecten op te zetten.
Bent u voornemens om u in te zetten voor meer aandacht voor kennisoverdracht op scholen over de rechten van kinderen? Zo ja, welke inzet mag hier dan van u verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er voldoende waarborgen zijn dat op scholen kennisoverdracht plaats vindt over de rechten van kinderen. Scholen staat het vrij om daarbij ook gebruik te maken van hulp van externen (gastsprekers, NGO’s, lesbrieven ed.).
Ik sluit niet uit dat het nog beter kan. De inspectie van het onderwijs heeft in haar jaarrapportages geconstateerd dat scholen invulling geven aan de burgerschapsopdracht, maar dat er winst te behalen valt door meer samenhang aan te brengen in het burgerschapsaanbod. Vandaar dat in 2011 aan de Onderwijsraad is gevraagd te adviseren over de vraag hoe scholen verder ondersteund kunnen worden bij het uitvoeren van hun burgerschapsopdracht. Daarbij zal de Onderwijsraad ook ingaan op mensenrechteneducatie.
Deelt u de mening dat de onlangs benoemde kinderombudsman hier een belangrijke rol in kan hebben? Zo ja, op welke wijze kan hier in samenwerking met onderwijsinstellingen invulling aan worden gegeven?
Ja. Dit geldt niet alleen voor de kinderombudsman, maar ook voor het in oprichting zijnde College voor de rechten van de mens.
Gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs en de eigen verantwoordelijkheid van scholen (autonomie en professionaliteit) is het aan de onderwijsinstellingen zelf om te bepalen hoe en op welke wijze de kinderombudsman en het College hieraan invulling kunnen geven.
De procedures rondom erkenning en gezag over kinderen geboren buiten het huwelijk |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom krijgt de moeder van het kind dat buiten het huwelijk, wordt geboren automatisch het gezag over het kind, maar de man die het kind erkend heeft niet?
De vrouw uit wie een kind is geboren, is door geboorte de juridische ouder van en verkrijgt van rechtswege het gezag over haar kind, tenzij zij ten tijde van de bevalling onbevoegd was tot gezag omdat zij bijvoorbeeld minderjarig was (artt. 198 en 253b Boek 1, Burgerlijk Wetboek (BW)). De zwangerschap en de bevalling rechtvaardigen dit uitgangspunt. De burgerlijke staat van de moeder is voor de vraag of zij het gezag uitoefent derhalve niet bepalend.
Erkenning leidt niet automatisch tot gezag. De situaties waarin een man een kind erkent, kunnen heel divers zijn. De moeder en de erkenner, de juridische vader, kunnen een duurzame relatie met elkaar hebben, maar dit hoeft geenszins het geval te zijn. Zou een erkenning van rechtswege, automatisch, het gezag met zich brengen, dan kan dat voor de moeder een drempel zijn voor het geven van toestemming voor de erkenning. Ook bestaat de kans dat een verzoek om erkenning enkel wordt afgewezen met het oog op de onmogelijkheid van de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Een kind heeft in dat geval maar één juridische ouder. Het waar mogelijk hebben van twee juridische ouders, acht ik in het belang van het kind.
Ouders kunnen samen op eenvoudige wijze het gezag verkrijgen door een gezamenlijk verzoek tot plaatsen van een aantekening in het gezagsregister (artikel 252 lid 1 Boek 1 BW). Dit kan op eenvoudige wijze door het versturen van een formulier aan de rechtbank. Als zij het niet eens zijn over een gezamenlijke uitoefening van het gezag, dan kan de vader de rechter verzoeken hem samen met de moeder of in plaats van de moeder met het gezag te belasten (artikel 253c lid 1 Boek 1 BW). Een verzoek om gezamenlijk gezag door de juridische ouder – vader – wordt in beginsel toegewezen. Een verzoek wordt alleen afgewezen als dit in het belang is van het kind. In de wet is bepaald dat afwijzing alleen geschiedt als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is, dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of als afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 253c lid 2 BW). Het onderscheid tussen kinderen geboren binnen en buiten huwelijk is dus zo beperkt mogelijk en wordt door het belang van het kind gerechtvaardigd.
Waarom moet de vader van het kind, geboren buiten het huwelijk, het kind eerst erkennen bij de gemeente, waarbij één van de vereisten is dat de moeder instemt met de erkenning, daarna nog het gezag over het kind aanvragen bij de rechtbank? Waarom is deze extra stap in de procedure ingebouwd ?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het niet eenvoudiger en rechtvaardiger zijn om de moeder van het kind en de vader die het kind heeft erkend automatisch samen het gezag toe te kennen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit onderscheid tussen kinderen geboren binnen het huwelijk en kinderen geboren buiten het huwelijk ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een korte beschrijving geven van de procedure van erkenning van en gezag over kinderen geboren buiten het huwelijk in andere Europese landen? Is de procedure in Nederland niet omslachtiger dan in de ons omringende landen?
Nee, de procedure is in Nederland niet omslachtiger dan in de ons omringende landen. De procedure voor het verkrijgen van gezag verschilt per land en hangt onder meer samen met het afstammingsrecht van het land dat het betreft.
Duitsland en Zweden kennen een systeem vergelijkbaar met het Nederlandse, zowel wat betreft het afstammingsrecht als het recht inzake het ouderlijke gezag. In België zijn de erkenning en het ouderlijke gezag wel aan elkaar gekoppeld. In Frankrijk moet een kind buiten huwelijk zowel door zijn moeder als vader worden erkend. Als zij het kind vrijwillig hebben erkend voordat het kind 1 jaar is geworden en zij ten tijde van de erkenning samenleefden, oefenen zij als regel gezamenlijk het gezag uit. Erkent één van de ouders het kind niet in zijn eerste levensjaar, dan oefent de andere ouder het gezag alleen uit.
Bent u bereid deze vragen in ieder geval te beantwoorden voor het algemeen overleg over huwelijks- en echtscheidingsrecht, op 29 september 2011?
Ja.
Internetcertificaten |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 in onder meer Webwereld dat Iran erin is geslaagd om het internetverkeer van haar burgers naar Google.com af te tappen door middel van een vervalst beveiligingscertificaat bij de Nederlandse certificeringsautoriteit Diginotar?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het zogeheten «root-certificaat» van de uitgever van het door Iran vervalste certificaat, het bedrijf Diginotar, ongeldig is verklaard door Microsoft en Mozilla, en mogelijk door andere softwareleveranciers?
Het is ons bekend dat de certificaten van het bedrijf DigiNotar door de webbrowsers niet meer als betrouwbaar worden aangemerkt. Leveranciers van besturingssystemen en applicatiesoftware kunnen een update doorvoeren van hun systemen met als gevolg dat sommige websites en onderliggende systemen moeilijker – of in het geheel niet – bereikbaar zijn. Een aantal heeft dit ook gedaan.
Kunt u toelichten op welke wijze door de overheid toezicht werd uitgeoefend op het functioneren van Diginotar? Doet u onderzoek naar de oorzaken van deze zaak?
In het stelsel van PKI-Overheid is voorzien dat certificaatleveranciers (CA) jaarlijks worden geaudit naar de opzet en werking van de eisen zoals vastgelegd in het Programma van Eisen PKI-Overheid. Deze audits worden uitgevoerd door gecertificeerde auditors. Zij rapporteren aan de Policy Authority (PA) van PKI-Overheid.
Daarnaast vindt er toezicht plaats door de OPTA2 op basis van de Telecomwet, indien er sprake is van uitgifte van gekwalificeerde3 certificaten ten behoeve van de elektronische handtekening. De DigiNotar certificaten waarbij het aangetoonde misbruik heeft plaats gevonden, zijn certificaten waar de OPTA geen bevoegdheid heeft om op toe te zien.
Het Kabinet neemt de structurele betekenis van de gebeurtenissen in ogenschouw. In het licht hiervan voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek uit naar het gehele stelsel en proces rondom PKI-Overheid, inclusief het toezicht daarop. Het ministerie van ELI laat aanvullend daarop onderzoeken in hoeverre de problemen rondom DigiNotar ook consequenties hebben voor de wijze van toezicht op uitgifte van gekwalificeerde certificaten. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra meer duidelijk is. Zoals in het regeerakkoord is gesteld zal de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bovendien een wetsvoorstel indienen dat een meldplicht introduceert voor gebeurtenissen zoals deze bij DigiNotar zijn voorgekomen.
Kunt u de consequenties van deze zaak toelichten voor de dienstverlening en het interne functioneren van de Nederlandse overheid en andere klanten van Diginotar? Hebben burgers overlast ondervonden van deze zaak en zo ja, in hoeveel gevallen en op welke wijze?
De gevolgen van de reactie door internetdienstverleners op het bekend worden van de door DigiNotar afgegeven gecompromitteerde certificaten voor het vertrouwen in het digitale communicatieverkeer zijn groot, ook al is de materiële betekenis van die afgifte mogelijk veel beperkter. Alleen partijen die gebruik maken van certificaten of diensten van DigiNotar lopen het risico dat systemen of communicatie uitvallen. Tot nu toe is geconstateerd dat sommige websites (tijdelijk) uit de lucht zijn.
DigiNotar is niet het enige bedrijf dat certificaten en diensten voor internetverkeer genereert. De certificaten van andere bedrijven worden niet geraakt door de gebeurtenissen bij DigiNotar.
Het Kabinet heeft het operationele beheer van de systemen voor certificering bij DigiNotar gecontroleerd overgenomen, zodat de certificaten gefaseerd kunnen worden ingetrokken en het gebruik van de door hacker aangemaakt en gebruikte certificaten kan worden gemonitord en kan worden bestreden waar dit wordt waargenomen.
Acht u het uitgesloten dat Iran of enige andere partij erin kan zijn geslaagd om zich via Diginotar toegang te verschaffen tot vertrouwelijke communicatie van de Nederlandse overheid? Welke stappen heeft u gezet om zich daarvan te vergewissen?
Het Kabinet onderzoekt wie betrokken zijn bij het hacken van DigiNotar. Voor een beschrijving van genomen besluiten en ingezette acties verwijs ik naar de Kamerbrief «Digitale inbraak DigiNotar» van 5 september 2011.
Bent u van plan om Iran op deze zaak aan te spreken?
Het Kabinet onderzoekt momenteel wie betrokken zijn bij het hacken van DigiNotar. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek beraadt het Kabinet zich op passende vervolgstappen.
Acht u het in het licht van deze zaak verstandig om nieuwe certificaten van de Nederlandse overheid toe te vertrouwen aan particuliere bedrijven? Zo nee, overweegt u om certificaten direct door de Nederlandse overheid te laten uitgeven? Zo ja, welke aanvullende eisen overweegt u te stellen aan deze bedrijven? Kunt u dat toelichten?
Het feit dat de hacker certificaten namens DigiNotar oneigenlijk heeft aangemaakt, heeft geen gevolgen voor andere certificaatleveranciers. Wanneer de certificaten op een juiste, zorgvuldige wijze zijn gegenereerd, ongeacht door welk bevoegd bedrijf, is er op dit moment geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en veiligheid van deze certificaten en al het internetverkeer dat met behulp van deze certificaten heeft plaatsgevonden.
Tegelijkertijd is het Kabinet van oordeel dat de structurele betekenis van de gebeurtenissen in ogenschouw moeten worden genomen. Als onderdeel daarvan voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek uit naar het gehele stelsel en proces rondom PKI-Overheid, inclusief het toezicht daarop. Daarnaast zal de DigiNotar problematiek ook geëvalueerd worden met het oog op de gewenste betrouwbaarheid van digitale dienstverlening van en aan bedrijven. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra hierover meer duidelijkheid is.
De aanhouding van een fotograaf op Utrecht CS |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat de Utrechtse spoorwegpolitie een freelance fotograaf heeft aangehouden op het plein bij het NS-station Utrecht Centraal? Deelt u de mening dat het enkele feit dat iemand foto’s maakt nog geen aanleiding vormt om iemands identificatiedocument te vorderen, laat staan aan te houden?
Ja. Het maken van foto’s op zichzelf vormt geen aanleiding tot politieoptreden. Dat was echter niet de aanleiding voor het ingrijpen door de politie. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het bericht2 dat een columnist eveneens op NS-station Utrecht Centraal door de politie gesommeerd is een afbeelding van zijn fotocamera te verwijderen?
Ja. Op 7 augustus 2007 maakte een journalist in de stationshal van Utrecht Centraal een foto van een medewerker van de NS op een Segway. Omdat de medewerker hiertegen bezwaar maakte, is de fotograaf door agenten van de Spoorwegpolitie gevorderd de foto te wissen. Uiteindelijk is dit gebeurd door de dienstdoende medewerker van de Spoorwegpolitie en niet door de fotograaf zelf. Een door de Nederlandse Vereniging van Journalisten ingediende klacht is gegrond verklaard. De betrokken journalist heeft een schadevergoeding gekregen van 250 euro wegens het verwijderen van de foto en het daarmee mogelijk benadelen van zijn inkomsten.
Sinds wanneer en waarom is het verboden om in de publieke ruimte foto’s te maken? Hoe had de columnist moeten weten dat hij geen foto’s had mogen maken bij Utrecht Centraal? Zijn daar nog meer dingen verboden waar niemand weet van heeft?
Het maken van foto’s in de publieke ruimte, zoals in dit geval het Stationsplein te Utrecht, is een ieder toegestaan. Vrije nieuwsgaring ontslaat professionele fotografen en/of journalisten echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als de wijze waarop en wanneer foto’s worden gemaakt omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.
Uit het verstrekte ambtsbericht is mij gebleken dat het fotograferen in de situatie waar vraag 1 op doelt volgens de verbalisanten van het KLPD een overtreding opleverde van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000. De dienstdoende politieambtenaren meenden dat het maken foto’s van reizigers en ander publiek op een zodanige wijze geschiedde dat de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang op en rond het station werd of kon worden verstoord. Op een daarop volgend verzoek van de politieambtenaar van het KLPD aan de betrokkene om zich te legitimeren werd geen medewerking verleend. Betrokkene werd vervolgens om die reden aangehouden.
Het incident als bedoeld in vraag 1 is door het KLPD geëvalueerd. Daarbij is geconstateerd dat de mate van hinder of overlast niet of onvoldoende kon worden vastgesteld. Door de dienstleiding van de spoorwegpolitie zijn excuses gemaakt aan de betreffende fotograaf.
Hoe hoort in dit soort situaties in het algemeen de omgang tussen agenten en journalisten en fotografen te zijn? Deelt u de mening dat aanhouding een ongewenst effect heeft op de uitoefening van de vrije nieuwsgaring door journalisten en fotografen? Deelt u de mening dat het maken van foto’s in beginsel voor iedereen mogelijk moet zijn, ook al is het een veiligheidsrisicogebied?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er vergelijkbare gevallen bekend? Zo ja, welke gevolgen heeft ingrijpen gehad op de vrije nieuwsgaring? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Mij is niet bekend of er nog meer gevallen bestaan waarbij fotografen of journalisten bij hun vrije nieuwsgaring op enigerlei wijze de wet overtreden en vervolgens zijn aangehouden. Het optreden van de spoorwegpolitie in beide gevallen is in het kader van respectievelijk een klachtenprocedure en een interne evaluatie opnieuw gewogen. Daaruit is lering getrokken die bij soortgelijke situaties zal worden meegenomen. De afhandeling van de incidenten acht ik zorgvuldig en professioneel. Ik zie geen noodzaak om daarnaast nog een onderzoek in te stellen.
Bent u bereid om nog eens kritisch te bezien of deze regels wel strikt noodzakelijk zijn en de handelswijze wel de proportionaliteitstoets kunnen doorstaan en politiefunctionarissen daarop te instrueren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat onze dienders zich veel beter kunnen bezig houden met het bestrijden van echte overlast en criminaliteit in plaats van mensen aan te houden die kiekjes maken? Zo nee, waarom niet?
Het opsporen van strafbare feiten – ook als die gepleegd worden door personen die foto’s maken omdat zij zich schuldig maken aan overtreding van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000 – is een politietaak. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Onwettig gebruik van DPI |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het Centraal Informatiepunt Slachtoffers (CIS) het onderzoek naar oneigenlijk c.q. onwettig gebruik van Deep Paket Inspection (DPI) gesloten heeft en klagers daarvan op de hoogte gesteld heeft? Zo ja, welke aanleiding was er het onderzoek te sluiten? Zo nee, waarom heeft het CIS klagers dan die indruk gegeven?
Ieder arrondissement beschikt over een slachtofferinformatiepunt met een eigen telefoonnummer. Hier kunnen slachtoffers terecht met vragen over hun aangifte, de stand van een strafrechtelijk onderzoek of bijvoorbeeld slachtofferhulp. Het maakt hierbij niet uit of de gevraagde informatie afkomstig is van de politie of van het openbaar ministerie. Slachtofferinformatiepunten zoals het CIS hebben geen zelfstandige bevoegdheid om een aangifte te weigeren of een lopend strafrechtelijk onderzoek te sluiten.
Naar aanleiding van de aandacht in de media op 12 en 13 mei 2011 hebben diverse personen aangifte gedaan tegen het gebruik van deep packet inspection door hun provider. Deze aangiften zijn door verschillende regiokorpsen in het land opgenomen. Vanaf 13 mei 2011 heeft de landelijk officier van justitie voor cybercrime en interceptie de coördinatie van deze aangiften op zich genomen omdat het openbaar ministerie inmiddels besloten had tot een eigen oriënterend onderzoek naar de strafbaarheid van het gebruik van DPI. Nadat het OM het oriënterend onderzoek eind juli 2011 had afgerond, zijn de aangiften op gecoördineerde wijze geseponeerd. Voor de overwegingen om te seponeren verwijs ik naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Klopt het dat de politie aan mensen die aangifte gedaan hebben van oneigenlijk c.q. onwettig gebruik van DPI, een dag na aangifte een brief gestuurd heeft waarin staat dat er «onvoldoende aanknopingspunten» zijn en «geen zicht is op een verdachte»? Zo ja, vindt u dat de politie in zo'n korte tijd adequate opsporing heeft kunnen verrichten naar het oneigenlijk c.q. onwettig gebruik van DPI?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe valt het staken van het onderzoek door CIS en politie te rijmen met het feit dat KPN heeft erkend gebruik te maken van de techniek en met het feit dat de OPTA constateert dat telecomproviders mogelijk de wet hebben overtreden en de providers zelf hebben aangegeven gebruik te blijven maken van DPI om het dataverkeer te analyseren?
Op 28 juli 2011 heeft het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat een nader strafrechtelijk onderzoek niet in de rede ligt. Het OM heeft vastgesteld dat KPN zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van art. 139c Wetboek van Strafrecht (afluisteren/opnemen). Bij de inzet van het DPI-instrument heeft KPN gebruik gemaakt van een configuratie die de inhoudelijke communicatie van klanten versleutelde in een voor mensen niet herkenbare vorm. Hierdoor hebben medewerkers van (of werkend voor) KPN op geen enkele wijze kennis kunnen nemen van de inhoudelijke en vertrouwelijke communicatie van de klanten van KPN. Voor een uitgebreide uitleg over de bevindingen van het onderzoek van het OM verwijs ik naar mijn brief van 13 september 2011 aan uw Kamer heb gestuurd.
Het onderzoek van OPTA, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is een voorlopig onderzoek naar het gebruik van DPI door telecomaanbieders. Op basis van deze «quick-scan» concludeert OPTA dat er in dit stadium van het onderzoek op basis van de Telecommunicatiewet geen aanleiding is voor handhavend optreden tegen de onderzochte aanbieders van mobiele netwerken. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) voert op dit moment een nader onderzoek uit naar de vraag of zich overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens voordoen of hebben voorgedaan.
Is inmiddels bekend wat het oriënterend onderzoek van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie naar mogelijk strafbare toepassing van de DPI-techniek door telecomproviders heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet en op welke termijn zijn de resultaten te verwachten? Zo ja, zijn de resultaten daarvan van dien aard dat het Openbaar Ministerie (nader) strafrechtelijk onderzoek zal doen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u de reactie van CIS en politie in overeenstemming met uw toezegging om uitvoering te geven aan de motie Braakhuis c.s.1, zoals gedaan tijdens het algemeen overleg VTE Raad van 24 mei jl.? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn wilt u nadere actie van politie en/of CIS bevorderen?
Ja, de motie-Braakhuis ziet op het vastleggen van netneutraliteit in de Telecommunicatiewet, zodat het voor providers niet langer mogelijk zou zijn in hun abonnementen te differentiëren op basis van het soort gebruik van dataverkeer. De motie verbiedt echter niet de telecomaanbieders om technieken als DPI te gebruiken binnen de wettelijke kaders om bijvoorbeeld het dataverkeer te managen.
Zoals bekend is op 22 juni 2011 door uw Kamer een nieuwe Telecomwet aangenomen, waarin providers verboden wordt bepaalde diensten of toepassingen te belemmeren of te vertragen, bijvoorbeeld door een zwaardere tarifering. Dit impliceert tevens dat providers geen technische analysemiddelen mogen inzetten met het doel een dergelijke differentiatie mogelijk te kunnen maken. Providers als KPN en Vodafone hebben, nadat deze wet door de Tweede Kamer was aangenomen, uitdrukkelijk aangegeven zich aan deze nieuwe regeling over netneutraliteit te houden op het moment dat deze van kracht is. De aangewezen instantie om er op toe te zien dat providers zich houden aan deze wettelijke waarborgen van de netneutraliteit (inclusief de in de wet genoemde uitzonderingsgevallen) is OPTA. Een rol voor het strafrecht ligt hier niet in de rede.
De rechtspositie en veiligheid van christenen in Indonesië |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Indonesische burgemeester weert kerken»1, «Indonesia: Mayor decides churches can't be built on streets with «Islamic» names»2 en «Indonesian mayor seeks to ban church construction»3, waarin onder andere wordt vastgesteld dat de burgemeester van Bogor probeert kerken te weren uit straten met islamitische namen?
Ja.
Indien de berichten op waarheid berusten, hoe kwalificeert u die dan? Hoe beoordeelt u dan de positie en handelswijze van de Indonesische centrale overheid?
Deze berichtgeving baart zorgen. Zowel het Hooggerechtshof als de Ombudsman in Indonesië heeft geoordeeld dat de desbetreffende kerk in Bogor in het bezit is van de juiste vergunningen en dus heropend dient te worden. De burgemeester van Bogor weigert tot dusver hier zijn medewerking aan te verlenen. De centrale overheid is momenteel in gesprek met de betrokken partijen om tot een oplossing te komen.
Bent u bereid onmiddellijke actie van de Indonesische overheid te eisen om de vrije bouw van en de vrije toegang tot kerken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland verwelkomt de gesprekken die momenteel in Indonesië gaande zijn. Nederland vraagt regelmatig en op verschillende niveaus bij de Indonesische autoriteiten aandacht voor godsdienstvrijheid en religieuze pluriformiteit, meest recent tijdens het bezoek van staatssecretaris Knapen aan Indonesië (zie Kamerbrief DAO-267/11). Ik heb de positie van religieuze minderheden onder de aandacht gebracht van de Indonesische autoriteiten en marge van de ASEM Foreign Ministers» Meeting op 6 en 7 juni 2011 en zal dit in de toekomst blijven doen.
Ook de EU stelt tijdens de mensenrechtendialoog tussen de EU en Indonesië (die voor het laatst plaatsvond op 29 juni 2010 en 9 maart 2011) het belang van het respecteren van godsdienstvrijheid en het voeren van interreligieuze dialoog ter bevordering van begrip en verdraagzaamheid aan de orde.
Bent u bereid, ook gezien het islamitische geweld tegen christenen in Indonesië4, bilateraal en in internationale fora druk uit te oefenen om de rechtspositie en de bescherming van christenen in Indonesië te laten verbeteren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Kamerdebat over een eventuele goedkeuring van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten en de Republiek Indonesië?5
Ja.
De opvolging van aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité en de opvolging van de aanbevelingen van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de openbare brief gericht aan de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland te Genève van 10 mei 2011, waarin de speciaal rapporteur van het VN-Mensenrechtencomité de Nederlandse regering voor de tweede keer herinnert aan de openstaande vragen van het comité?1
Ja.
Wat is de exacte reden voor de vertraging in de verzending van de tussenrapportage?
De rapportage is op 16 september bij het Mensenrechtencomité ingediend. Het comité is steeds op de hoogte gehouden van de voortgang van de Nederlandse tussenrapportage. De tussenrapportage was vertraagd omdat er sprake was van noodzakelijke herzieningen naar aanleiding van de staatkundige hervormingen van het Koninkrijk in oktober 2010.
Kunt u toelichten op welke wijze u van plan bent om het vierde periodieke rapport en de reactie van de Nederlandse regering op de aanbevelingen die in dit rapport worden gedaan openbaar gaat maken? Indien u dit niet van plan bent, wat is de verklaring voor het gegeven dat u aanbeveling 28 van dit rapport, waarin de openbaarheid van dit rapport expliciet wordt gevraagd o.a. voor het bredere publiek, NGO’s en universiteiten en openbare bibliotheken, terzijde wenst te schuiven?
Het vierde periodieke rapport van het Koninkrijk der Nederlanden is al geruime tijd openbaar en is in te zien op de website van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de toenmalige minister van Justitie de aanbevelingen van het comité naar aanleiding van de vierde rapportage, met een kabinetsreactie hierop, aan uw Kamer gestuurd (TK 2009–2010, 32123-VI, nr. 11) Ook de tussentijdse rapportage, waarin nader wordt ingegaan op enkele van deze aanbevelingen is direct na indiening bij de VN ter kennisgeving aan de Tweede Kamer gezonden. De reactie van de regering zal op termijn eveneens door de VN op de website van het mensenrechtencomité worden geplaatst.
Bent u bereid het Nederlandse voorbehoud bij artikel 10 van het internationaal verdrag inzake burger en politieke rechten in te trekken en de voorbehouden bij de andere artikelen te heroverwegen, zoals aanbevolen door het mensenrechtencomité in alinea 4 van de «concluding observations»? Indien nee, waarom niet?2
Het comité spoort Nederland aan de voorbehouden bij het Verdrag te heroverwegen en vraagt in het bijzonder aandacht voor het voorbehoud bij artikel 10, dat ziet op de scheiding van verdachten en veroordeelden. Die scheiding is een belangrijk uitgangspunt in de Nederlandse penitentiaire regelgeving en in de penitentiaire praktijk. Het voorbehoud is gemaakt omdat er op dat uitgangspunt in de Nederlandse regelgeving enkele belangrijke uitzonderingen bestaan. Niettemin zal Nederland, zoals ook in de kabinetsreactie van oktober 2009 al is aangegeven, opnieuw bekijken of het voorbehoud kan worden ingetrokken. Uiterlijk in juli 2014, wanneer Nederland zijn volgende periodieke rapportage onder dit Verdrag dient in te dienen, zal op deze aanbeveling van het mensenrechtencomité nader worden ingegaan.
Deelt u de mening van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie, die in aanbeveling 21, alinea 8, aangeeft het zeer zorgwekkend te vinden dat incidenten van racistische en xenofobe aard met name teweeggebracht door extremistische politieke partijen ongunstig kunnen zijn voor het politieke dialoog rondom rassendiscriminatie? Indien nee, waarom niet?3
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote verscheidenheid. Vrijheid en openheid van de samenleving maken deze pluriformiteit mogelijk.
De Nederlandse Grondwet en mensenrechtenverdragen hebben deze vrijheid verankerd en zijn daarmee een bron van breed gedeelde uitgangspunten.
Debat over maatschappelijke vraagstukken is van cruciaal belang in een democratische rechtsstaat. Ook wanneer het gaat over zaken die betrekking hebben op de uitoefening van grondwettelijke vrijheden. Het spreekt voor zich dat er tegen uitlatingen, die onverenigbaar zijn met wettelijke bepalingen en juridische kaders die nationaal en internationaal zijn geschapen in het kader van de vrijwaring van discriminatie, wordt opgetreden.
Intimidatie van politieke kandidaten wordt niet toegestaan en openbare discussies over politieke standpunten vinden in een democratische rechtsstaat vanzelfsprekend plaats. In het publieke debat hebben politici daarvoor veel ruimte. De ruimte die politici hebben is bij discussie en debat in het parlement nog groter. De grenzen van de ruimte worden uiteindelijk door de rechter bepaald.
Aantekening:
Overigens is de geciteerde passage bij vraag 7 niet terug te vinden in document CERD /C/NLD/CO/17-18 dd 25 maart 2010.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering gehoor aan de door het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie in alinea 4 geplaatste aanbeveling waarbij de Nederlandse regering wordt verzocht om in haar migratiebeleid de geschikte balans te vinden tussen verantwoordelijkheid van de Staat onder de Conventie en de verantwoordelijkheid van immigrantengemeenschappen in Nederland?
Waarschijnlijk wordt in de vraag het integratiebeleid bedoeld in plaats van het migratiebeleid, omdat CERD-aanbeveling 4 verwijst naar het integratiebeleid.
De regering heeft op 28 juni 2011 in een brief aan de Tweede Kamer haar visie op het integratiebeleid aangeboden; zie Tweede Kamer 32 824, nr. 1. Daarin wordt de balans beschreven tussen de verantwoordelijkheid van de Staat en de migrant met het oog op een zo voorspoedig mogelijk verloop van het integratieproces.
Voorts heeft de regering op 15 juli 2011 in een brief aan de Tweede Kamer de aanscherping van maatregelen in het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie uiteengezet; zie Tweede Kamer 30 950, nr. 34.
Kunt u toelichten of de zinssnede : «it goes without saying that action against utterances incompatible with provisions of law or with legal frameworks created at national and international level with a view to eliminating discrimination» volgens u ook voor Nederlandse politici moet gelden? Indien nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse regering haar zesde periodieke rapport over het VN Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing al ingediend? Klopt het dat dit rapport op 30 juli jl. ingediend had moeten worden? Bent u bereid dit rapport aan de Kamer toe te zenden?
Dit rapport had op 15 juli jl. moeten worden ingediend. De regering heeft er naar gestreefd het rapport tijdig in te dienen maar dit is door het uitvoerige afstemmingsproces, waarbij verschillende departementen en alle vier de landen van het Koninkrijk zijn betrokken, helaas niet gelukt. Het ministerie heeft op dit moment bijna alle bijdragen voor het rapport ontvangen. Ook in dit geval is het anti-foltercomité van de VN op de hoogte gesteld van de voortgang van de Nederlandse rapportage. Ik ben bereid dit rapport na indiening aan de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer toe te zenden.
Deelt u de mening dat rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen altijd ter kennisgeving aan de Kamer voorgelegd moeten worden? Indien ja, gaat u dit uitvoeren? Indien nee, waarom niet?
Rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen zullen in de toekomst zo spoedig mogelijk na indiening bij de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer worden gestuurd.
Het college bescherming persoonsgegevens (CPB) en patiëntendossiers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zienswijze van de «Zienswijze CBP over doorstartmodel voor landelijke uitwisseling medische gegeven 9 augustus 2011», waarin het CBP helder stelt dat een vereniging van zorgaanbieders slechts patiëntgegevens mag uitwisselen na uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? (vraag 1 en 2)?
Ja.
Klopt het dat het CBP met haar antwoord op vraag 3 ook verbiedt dat een lokale «Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorginformatieuitwisseling», die informatie uitwisselt, al is het alleen maar voor waarneming en vervanging, dit alleen mag doen als er expliciete toestemming van de patiënt bestaat?
De Zienswijze van het CBP heeft betrekking op het concept-Doorstartmodel van Nictiz. In welke gevallen er expliciete toestemming van de patiënt vereist is voor informatie-uitwisseling is afhankelijk van de concrete opzet van de gegevensuitwisseling en de werkwijze van de bij de (lokale) gegevensuitwisseling betrokkenen. Dit is primair ter beoordeling aan het CBP.
Ten aanzien van de organisatie van gegevensuitwisseling heeft het CBP in de pers onlangs aangegeven dat wanneer een regionaal EPD zodanig is opgezet dat medische gegevens worden uitgewisseld via een met het landelijk schakelpunt (LSP) vergelijkbaar schakelpunt, dat wil zeggen via een intermediair waardoor de (eigen) hulpverlener geen feitelijke controle (meer) heeft, dan (uitdrukkelijke) toestemming van de patiënt noodzakelijk is.
Betekent het antwoord op vraag 3 dat (bijna) alle lokale patiëntendossiers en medicatiedossiers illegaal zijn op dit moment? Zo nee, wat is hun wettelijke grondslag?
Zie ook het antwoord op vraag 2. De wettelijke grondslag voor informatie-uitwisseling in de zorgsector is gelegen in de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de informatievoorziening binnen dit wettelijk kader te laten plaatsvinden en aan het CBP en de IGZ om hier toezicht op te houden.
Is het bezien in het licht van deze zienswijze van het CBP, legaal om op de door het Nationaal ICT instituut in de Zorg (NICTIZ) voorgestelde wijze de landelijke uitwisseling van patiëntengegevens te regelen?
Nictiz stelt als voorwaarde dat de organisatie en de uitwisseling van gegevens volledig zal moeten voldoen aan de eisen die de bestaande wetgeving op dit gebied stelt, waarbij de zienswijze van het CBP richtinggevend is.
Wat voor een soort gegevensuitwisseling bent u van plan wettelijk toe te staan?
Alle gegevensuitwisseling dient te voldoen aan de huidige wettelijke eisen. In de onlangs uitgevoerde juridische analyse heb ik aangegeven op welke punten ik het noodzakelijk acht huidige wetgeving aan te passen daar waar de huidige regelgeving onvoldoende toereikend is of het maatschappelijk gewenst is aanvullende maatregelen te nemen.
Heeft u opgetreden of bent u van plan op te treden tegen gegevensuitwisseling die wettelijk niet is toegestaan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Op het verwerken van gegevens is allereerst de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. De WGBO gaat uit van een privaatrechtelijke behandelovereenkomst tussen de patiënt en de hulpverlener, waarbij de patiënt alle civielrechtelijke middelen ter beschikking staan om deze overeenkomst af te dwingen. Als er sprake is van het uitwisselen van gegevens zonder toestemming van de patiënt, buiten de uitzonderingsgronden van de WGBO om, is het dus allereerst de patiënt zelf die naar de burgerlijke rechter kan stappen om de hulpverlener ter verantwoording te (laten) roepen.
Op de naleving van de bepalingen in de Wbp wordt toezicht gehouden door het College Bescherming Persoonsgegevens. Het is derhalve aan het College om een halt toe te roepen aan schendingen van de Wbp door de toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
De IGZ houdt verder toezicht op het op een verantwoorde en juridisch correcte manier van omgaan met (elektronische) gegevensuitwisseling als onderdeel van de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg.
Bent u bereid om in de brief die u aan de Kamer zult sturen over de (on)mogelijkheden van een doorstart van het landelijk dossier ook expliciet een hoofdstuk op te nemen over de huidige regionale dossiers en uitwisseling, de juridische status daarvan en de wijze waarop gegevensuitwisseling wel mogelijk is en veilig kan gebeuren? Kunt u daarbij aangeven welke wijzigingen in wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk zijn?
De WGBO en WBP vormen het juridisch kader voor gegevensuitwisseling in de zorgsector. Binnen dit kader is het aan zorgaanbieders om de gegevensuitwisseling zo in te richten dat deze de praktijk van zorgverlening ondersteunt en tegelijkertijd voldoet aan de wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van veiligheid en privacybescherming. In het debat van 24 mei jl. met uw Kamer zijn vragen gesteld over uitwisseling van gegevens via private initiatieven. Ik heb daarop toegezegd bij de toezichthouders, te weten het College Bescherming Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, te informeren of zij een beeld hebben van private initiatieven. Daarnaast heeft de voorzitter van het CBP een onderzoek naar regionale elektronische patiëntendossiers aangekondigd.
Ten aanzien van de juridische aspecten van elektronische gegevensuitwisseling in het algemeen verwijs ik u naar de juridische analyse die ik u voor het zomerreces heb aangeboden en waarin ik heb aangegeven op welke punten ik het noodzakelijk acht huidige wetgeving aan te passen daar waar de huidige regelgeving onvoldoende toereikend is of het maatschappelijk gewenst is aanvullende maatregelen te nemen.
Kunt u deze vragen voor het eind van het zomerreces beantwoorden?
Ik zal u de antwoorden zo spoedig mogelijk doen toekomen.
De verwijzing naar de islamitische wetgeving in de ‘routekaart’ van de Transitional National Council (TNC) Libië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rebellen Libië schetsen route naar democratie»?1 Heeft u tevens kennis genomen van het artikel «Plan Libië voor na val Gaddafi uitgelekt»?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de veertien pagina’s tellende «routekaart» naar democratie van de Transitional National Council?
Ja. De Nationale Overgangsraad heeft nu ook een «Draft Constitutional Charter for the Transitional Stage» opgesteld die de eerdere «routekaart» vervangt.
Baart het u zorgen dat deze routekaart de islam noemt als de enige religie van Libië en dat de wetgeving geënt moet zijn op de islamitische sharia? Hoe verhoudt dit zich tot het vooruitzicht op een democratische rechtsstaat waarbij mensenrechten, inclusief de vrijheid van godsdienst, worden gewaarborgd?
In artikel 1 van het «Draft Constitutional Charter for the Transitional Stage» staat dat islam de staatsgodsdienst is en dat de sharia de belangrijkste bron voor wetgeving is. In hetzelfde artikel wordt vermeld dat de staat garandeert dat niet-moslims vrijheid van godsdienst genieten en dat die zal worden gerespecteerd. Artikel 6 stelt dat discriminatie op grond van godsdienstige overtuiging niet is toegestaan en artikelen 7 tot en met 15 gaan over mensenrechten. De NTC heeft recent herhaald dat het bewerkstelligen van een strikt islamitisch regime in Libië niet de doelstelling van de NTC is. Voorzitter Mustafa Abdul Jalil benadrukte daarbij dat vrijheid, democratie, gerechtigheid, gelijkheid en transparantie de leidende principes zijn, binnen een gematigd islamitisch kader. De regering zal de wijze waarop de democratische rechtsstaat verder vorm krijgt, nauwlettend blijven volgen.
Nederland beschouwt de NTC als de legitieme vertegenwoordiging van de Libische staat en volk in deze tussenliggende periode naar een vrij en democratisch Libië.
Hoe verhoudt de expliciete verwijzing naar de islam en de islamitische wetgeving zich tot de Nederlandse erkenning van de TNC en de uitspraak van de minister dat Nederland «groot vertrouwen heeft in de wijze waarop Jibril (de leider van de TNC) de overgangsraad leidt. De raad verdient onze steun in de rug»?3 In hoeverre hebben deze zorgwekkende verwijzingen consequenties voor de erkenning van – en de houding van Nederland tegenover – de TNC?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn westerse overheden betrokken geweest bij een plan over een post-Gaddafi Libië? Zo ja, was Nederland hierbij betrokken? In hoeverre is hier ook expliciet aandacht gevraagd voor democratische waarden waaronder die van de rechtsstaat, mensenrechten en vrijheid van godsdienst?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Pechtold (D66) over de Nederlandse bijdrage aan de toekomst van Libië, die de kamer ontving met kenmerk DAM-713/2011.
Bent u bereid bij de TNC aan te dringen op het schrappen van de bovengenoemde verwijzingen en tevens hiervoor steun te zoeken binnen de Europese Unie en de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Het is aan (het «nieuwe») Libië om te bepalen of het een staatsgodsdienst wil, en zo ja welke. Dit laat onverlet dat ook Libië zich te houden heeft aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De regering blijft de ontwikkelingen in Libië nauwgezet volgen, ook ten aanzien van mogelijke extremistische tendensen. Indien nodig, zal daarbij steun worden gezocht binnen de Europese Unie en de Verenigde Naties.
Het bericht 'PVV verzamelt privégegevens journalisten' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht1 dat de Partij Voor de Vrijheid van journalisten – in opdracht van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Bescherming (DKDB) – het Burgerservicenummer (BSN) zou vragen als vereiste voor het bijwonen van persconferenties?
Ja.
Is de strekking van dit artikel juist? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de PVV op verzoek van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Bescherming (DKDB) van het Korps Landelijke Politiediensten gegevens vraagt aan bezoekers van bijeenkomsten. Het gaat daarbij om partijbijeenkomsten en persconferenties, waarbij toegangscontrole is in verband met de beveiliging van de heer Wilders.
Bij bewaken en beveiligen staat het veilig en ongestoord functioneren van de te beveiligen persoon voorop. Bij een publiek optreden van de te beveiligen persoon in een afgesloten gebied of ruimte kunnen door bepaalde vormen van toegangscontrole, waaronder een screening vooraf van de deelnemers, eventuele veiligheidsrisico’s eerder in beeld worden gebracht zodat kan worden gezorgd voor een maximale bewegingsvrijheid van de heer Wilders. Om deze reden zijn persoonsgegevens van bezoekers noodzakelijk. Indien er op basis van naslag van deze persoonsgegevens sprake is van een mogelijk risico voor de veiligheid van de heer Wilders, dan adviseert de DKDB aan de PVV de betrokken bezoeker niet toe te laten. Er worden daarbij geen nadere gegevens over de betrokken persoon verstrekt. Het is vervolgens aan de partij om de bezoeker wel of niet uit te nodigen.
In artikel 2, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is bepaald dat die wet niet van toepassing is bij de uitvoering van de politietaak. Onder de politietaak wordt ook het waken voor de veiligheid van personen begrepen.
Het BSN is een doelmatig middel om de verstrekte gegevens te verifiëren. De DKDB als onderdeel van de politie is bevoegd dat nummer te gebruiken (artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer).
De gegevens werden via de PVV opgevraagd omdat dit de meest doelmatige manier is voor alle betrokken partijen: zowel voor de deelnemer, als voor de organisator en de DKDB. Voor de goede orde wil ik nog benadrukken dat de betrokkenen de gegevens vrijwillig verstrekken.
Inmiddels heb ik er voor gekozen dat er voortaan geen Burgerservicenummers meer via de PVV worden opgevraagd, maar zal ik samen met de DKDB een meer transparante werkwijze opstellen.
Welke regels gelden in dergelijke gevallen voor het opvragen van het BSN?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom in dit geval wel – of juist geen – sprake is van strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen zijn er rijksbreed genomen naar aanleiding van de «tik op de vingers» door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu voor het vragen om een BSN bij het verstrekken van de Rijkspas?
Rijksbreed zijn geen maatregelen genomen. Het Cbp heeft op 8 februari jongstleden aan de minister van Infrastructuur en Milieu een last onder dwang opgelegd voor het gebruik van het BSN bij de uitgifte van een Rijkspas aan medewerkers. Het ministerie heeft naar aanleiding hiervan het BSN verwijderd van het scherm, waarop de gegevens van de aanvrager van een Rijkspas werden vergeleken met de gegevens op diens wettelijk identiteitsbewijs.
Daarnaast heeft de minister van Infrastructuur en Milieu een bezwaarschrift ingediend bij het Cbp, alsmede het verzoek om het geschil voor te leggen aan de bestuursrechter. Op 7 september 2011 heeft de bestuursrechter uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties hebben besloten niet in beroep te gaan. Dit heeft tot gevolg, dat de Rijksdienst het BSN niet voor de Rijkspas en de bedrijfsvoering zal gebruiken. Het Cbp is geïnformeerd over het besluit om niet in beroep te gaan.
De aansprakelijkheid van Eternit voor kosten van asbestsanering |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van het gerechtshof Arnhem1 waarin de rechter uitspreekt dat Eternit aansprakelijk gesteld kan worden voor geleden schade als gevolg van blootstelling aan asbest omdat het bedrijf in het verleden verzuimd heeft te informeren over de schadelijkheid van asbest?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit een heuglijke uitspraak is voor de meer dan 1000 mensen, die jaarlijks vanwege blootstelling aan asbest een pijnlijke dood sterven, en hun nabestaanden enerzijds vanwege de erkenning en anderzijds vanwege de te verhalen schadevergoeding?
De uitspraak bevestigt de zorgplicht van de producent om informatie te verstrekken over bekende gevaren voor de gezondheid bij het gebruik van zijn producten. Deze erkenning van aansprakelijkheid van de producent is positief, omdat de overheid een financiële tegemoetkoming verstrekt aan slachtoffers die aan mesothelioom lijden als gevolg van blootstelling aan asbest en de kosten daarvan zoveel mogelijk verhaalt op de veroorzaker. Dit gebeurt door de Sociale Verzekeringsbank via de uitvoering van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom.
De uitspraak kan bovendien bevorderen dat producenten bij de introductie van nieuwe producten beter nadenken over mogelijke gevaren van die producten en daar de gebruikers ook op wijzen. Het voorkomen van slachtoffers blijft wat mij betreft het hoofddoel van het beleid voor het omgaan met gevaarlijke stoffen, waaronder asbest.
Deelt u de mening dat het voorgoed saneren van asbest uit wegen, paden en gebouwen de beste oplossing is om het aantal slachtoffers te verminderen? Zo nee, waarom niet?
De sanering van asbestwegen is een goede, maar ook kostbare zaak geweest om de blootstelling aan asbest te verminderen. Deze sanering wordt volgend jaar afgerond. Het voorgoed saneren van asbest uit gebouwen is geen beleidsdoel, omdat hechtgebonden asbest in gebouwen geen gevaar voor de gezondheid oplevert. Een totale sanering van asbest uit gebouwen brengt zeer hoge kosten met zich mee en is moeilijk uitvoerbaar en handhaafbaar. De hoge kosten van totale sanering van asbest uit gebouwen acht ik ook niet doelmatig omdat het nauwelijks slachtoffers zal voorkomen. Het verwijderen van asbest bij sloop- en verbouwwerkzaamheden is wel gevaarlijk voor de gezondheid. Daarom hecht ik aan de strenge regels die gelden voor het verwijderen van asbest uit gebouwen en objecten, om toekomstige slachtoffers van blootstelling aan asbest zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat zijn tot op heden de resultaten van de door uw voorganger aangekondigde onderhandelingen met Eternit over een vrijwillige bijdrage aan het saneren van asbest in Nederland?
De onderhandelingen met Eternit hebben geen vrijwillige bijdrage opgeleverd aan het saneren van asbest.
Bent u bereid om, met de ruimte die de voornoemde bewezen aansprakelijkheid u biedt, een juridische procedure te starten tegen Eternit om de kosten voor sanering van asbest in Nederland te verhalen? Zo nee, kunt u die politieke keuze om de kosten, die in de honderden miljoenen euro’s lopen, niet op de veroorzaker, Eternit, te verhalen, maar neer te leggen bij Nederlandse belastingbetalers en ondernemers, toelichten?
De rechter heeft geen uitspraak gedaan over de stelling dat Eternit verplicht was om het asbest van het erf van het slachtoffer te verwijderen, nadat bekend was dat dergelijke blootstelling de dood tot gevolg kon hebben. Niettemin ben ik met u eens dat de Staat mogelijkheden tot verhaal van milieuschade op de veroorzaker moet benutten. De juridische mogelijkheden en kansen voor een aansprakelijkstelling van Eternit heb ik eerder laten onderzoeken door de landsadvocaat. In het licht van deze uitspraak zal ik nader onderzoek doen.
De WOTS-procedure |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het nog steeds het uitgangspunt van het Nederlandse beleid omtrent de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) dat bij de toepassing van de omzettingsprocedure WOTS-verzoeken door Nederland worden geweigerd wanneer het te verwachten strafrestant bij overbrenging naar Nederland na omzetting onvoldoende is? Wanneer precies wordt het strafrestant als onvoldoende beoordeeld? Op welke wijze vindt deze beoordeling plaats?
Het vereiste dat na overbrenging een straf resteert, is beleid sinds 2007 en vloeit voort uit het «Beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen»1, waarover op 13 februari 2008 overleg is gevoerd met uw Kamer. Wanneer voorzienbaar is dat in een lopende procedure geen straf meer ten uitvoer te leggen valt, wordt het verzoek in beginsel door Nederland geweigerd en de procedure beëindigd. Dit uitgangspunt geldt zowel voor de omzettingsprocedure als voor de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. De WOTS is immers bedoeld om een buitenlandse straf verder in Nederland ten uitvoer te leggen, zodat de veroordeelde vanuit Nederlandse detentie kan worden voorbereid op terugkeer in de samenleving. Als na overbrenging van de veroordeelde naar Nederland geen sprake meer zal zijn van enig strafrestant, is het doel van de WOTS niet gediend. Het verzoek wordt dan afgewezen.
De toetsing of na overbrenging een straf resteert, wordt na ontvangst van het buitenlandse verzoek gedaan. In het geval van de omzettingsprocedure vraag ik het Openbaar Ministerie welke straf zal worden geëist ter omzetting van de buitenlandse veroordeling. Aan de hand hiervan wordt vervolgens bezien of de WOTS-procedure wordt voortgezet of dat deze wordt gestaakt.
Bent u bekend met het feit dat het in sommige landen (zoals Venezuela) bijzonder lang duurt voordat een WOTS-verzoek samengesteld, vertaald, behandeld, inhoudelijk beoordeeld en goedgekeurd is? Wat is uw mening over het feit dat als gevolg hiervan het strafrestant te laag is voor Nederland om de straf over te nemen, met als gevolg dat de volledige straf in Venezuela moet worden uitgezeten?
De duur van de procedure in het land van veroordeling kan ertoe bijdragen dat een strafrestant ontbreekt na overbrenging naar Nederland. Dat kan voor betrokkene wrang zijn, maar dit leidt er op zichzelf niet toe dat deze gevallen anders moeten worden beoordeeld dan gevallen waarin om een andere reden geen straf resteert. De WOTS is een instrument van internationale samenwerking en strekt tot verdere tenuitvoerlegging van strafvonnissen. Onmiddellijke invrijheidstelling van een veroordeelde na diens overbrenging past daar niet bij. Een dergelijke overbrenging bevordert bovendien het resocialiseren in de Nederlandse samenleving niet, aangezien reclasseringsprogramma’s vanuit detentie worden verzorgd. In zulke gevallen gaat Nederland niet akkoord met de overbrenging van een gedetineerde. Het gevolg daarvan is dat de straf in het land van veroordeling dient te worden ondergaan.
Deelt u de mening dat het wrang is dat de WOTS-procedure stuk loopt op een trage behandeling in het andere land? Deelt u de mening dat in dergelijke gevallen de Nederlandse gedetineerde alsnog het strafrestant in Nederland uit zou moeten kunnen zitten en dat Nederland soepeler om zou kunnen gaan met het uitgangspunt dat er voldoende strafrestant moet zijn om te resocialiseren in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat, als gevolg van gewijzigd beleid,1 lopende WOTS-procedures in Europese landen (zoals Spanje) waarin verzocht wordt de straf om te zetten naar Nederlandse maatstaven, worden afgebroken? Geldt dit zelfs voor Nederlandse gedetineerden ten aanzien van wie de Spaanse autoriteiten reeds hebben ingestemd met het verzoek tot omzetting van de straf?
Op verzoeken, afkomstig uit EU-landen, wordt per 1 oktober 2011 de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toegepast. In mijn brief van 27 juni 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 113) heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. Dit geldt alleen voor omzettingsverzoeken die op of na 1 oktober 2011 worden ingediend. Omzettingsverzoeken van eerdere datum worden op de oude manier afgehandeld. Er is dan ook geen sprake van het afbreken van deze oudere verzoeken of van vertraging die door de nieuwe benadering wordt veroorzaakt.
Waarom worden dergelijke lopende verzoeken niet omgezet in een verzoek tot voortgezette tenuitvoerlegging van de straf, zodat kan worden voorkomen dat de WOTS-verzoeken onnodige vertraging oplopen dan wel helemaal niet meer kunnen worden voltooid? Waarom wordt niet eens geprobeerd dergelijke verzoeken aan het andere land (in casu Spanje) om te zetten? De verwachting is toch niet dat een land wel kan instemmen met omzetting van de straf, maar niet met voortgezette tenuitvoerlegging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van de Nederlandse samenleving is wanneer Nederlandse gedetineerden niet resocialiseren in Nederland maar om bureaucratische redenen onnodig lang vast zitten in ondermeer Venezuela en Spanje, terwijl de bestaande mogelijkheden tot omzetting of overname van de straf onbenut blijven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment wordt aan Nederlandse advocaten in WOTS-procedures een toevoeging in het kader van gefinancierde rechtshulp verstrekt? Vindt u het rechtvaardig dat advocaten niet betaald krijgen als de WOTS-procedure niet voltooid wordt, bijvoorbeeld vanwege de lange behandelingsduur in het andere land, met als gevolg dat de rechtsbijstand voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland ernstig in de knel komt?
Ik zie geen reden om het toevoegingsbeleid in WOTS-zaken te verruimen. Het beleid is gestoeld op een in de internationale verdragen verankerd uitgangspunt dat rechtsbijstandvoorzieningen steeds getroffen dienen te worden in het land waar de zaak dient. Daar komt bij dat de voorfase van een WOTS-aanvraag een procedure is tussen twee staten, waarin niet is voorzien in een rol voor advocaten. Pas als de overbrenging heeft plaatsgevonden en daarbij ook strafomzetting aan de orde komt, is dat anders. Vanaf dat moment kan een toevoeging worden verleend voor werkzaamheden die dan in Nederland moeten worden gedaan. De daadwerkelijke omzetting gebeurt voor de rechtbank van de woonplaats van de rechtzoekende. Er komt een zitting waarop de rechtzoekende aanwezig is. De Raad voor Rechtsbijstand verstrekt voor die procedure een toevoeging. Het is gezien het voorgaande dan ook niet juist om te stellen dat een advocaat niet wordt betaald omdat een procedure in het buitenland lang duurt. Werkzaamheden die de advocaat verricht terwijl de veroordeelde zich buiten Nederland bevindt vallen buiten het bestek van een nog te verlenen toevoeging. Overigens betreffen dit (groten)deels activiteiten die de veroordeelde zelf kan uitvoeren.
Bent u bereid het criterium voor rechtsbijstand uit te breiden of ruimer uit te leggen, zodat ook werkzaamheden in de voorfase van het WOTS-verzoek voor vergoeding in aanmerking kunnen komen? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid om in individuele gevallen af te wijken van de algemene regel dat er pas toegevoegd kan worden wanneer er een procedure is bij een Nederlandse rechter?
Zie antwoord vraag 7.
Afluisteren door particuliere recherchebureaus |
|
Ronald van Raak |
|
Hoe is het mogelijk dat geen aangifte kan worden gedaan van het afluisteren door een privé-detective, met als doel bewijs te leveren voor een civiele procedure over inkomsten en het al dan niet hebben van een nieuwe liefde?1
Er kan wel degelijk aangifte worden gedaan van het afluisteren door een privé-detective, en – anders dan in het artikel in Vrij Nederland wordt vermeld – is dat in dit betreffende geval ook gebeurd. Wat er aan de hand was is dat toen betrokkene zich op het politiebureau meldde over de vermeende afsluiterpraktijken door een privé-detective, zij aangaf hiervoor bewijs te hebben in de vorm van papieren. Daarop is haar aanbevolen dit fysieke bewijs mee te brengen bij het doen van de aangifte. Kennelijk heeft betrokkene dit opgevat als een weigering om de aangifte op te nemen. Zij heeft zich enkele weken later opnieuw op het politiebureau gemeld, waarbij de aangifte is opgenomen en de aanvullende fysieke informatie is ontvangen.
Wat is terechtgekomen van de belofte van de regering op 16 juni 2009 dat de politie meer en beter toezicht zou gaan houden op particuliere recherchebureaus?2
Samen met de politie en de brancheorganisaties in de veiligheidszorg heb ik een traject gestart dat heeft geresulteerd in maatregelen ter versterking van het toezicht op de particuliere beveiligingsorganisaties en onderzoeksbureaus. Enkele van deze maatregelen zijn inmiddels ingevoerd, zoals de invoering van een risico-analyse-instrument bij de politie voor de uitvoering van het pro-actieve toezicht (de handhaving) en de verbetering van de toegankelijkheid van de administratie van particuliere recherchebureaus. Daarnaast zal de ontwikkeling naar de nationale politie behulpzaam zijn in het streven om te komen tot uniformiteit in betrouwbaarheidsbeoordelingen en om te komen tot een goede landelijke, geautomatiseerde gegevensuitwisseling.
Klopt het dat particuliere recherchebureaus slechts telefoonverbindingen mogen aftappen in opdracht van de rechthebbende van de aansluiting, en dat dit alleen mag indien dit noodzakelijk is voor het leveren van bewijs van strafbare feiten?
Degene die een telefoongesprek dat niet voor hem is bedoeld aftapt of opneemt is op grond van artikel 139c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Het tweede lid van dit artikel bevat op deze strafbaarstelling echter een uitzondering. Er is geen sprake van strafbaarheid als wordt afgetapt door of in opdracht van de gerechtigde tot een voor telecommunicatie gebezigde aansluiting, behoudens in geval van kennelijk misbruik. Bij deze uitzondering werd onder meer gedacht aan de situatie dat een werknemer belt via een telefoonlijn van de werkgever. Een redelijke controle werd door de wetgever toelaatbaar geacht. Wat redelijk is en wanneer sprake is van kennelijk misbruik is ter bepaling aan de rechter, en zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Hoe gaat u de naleving van de Privacygedragscode voor particuliere onderzoeksbureaus verbeteren?
De naleving van de privacygedragscode wordt verbeterd door het toezicht op de particuliere onderzoeksbureaus te versterken. Zie hierover het antwoord op vraag 2. Daarnaast wordt bestuursrechtelijk sanctionerend opgetreden bij geconstateerde overtredingen van de normen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, waaronder de privacygedragscode. De branche zelf draagt ook bij aan verbetering van de naleving door te werken aan verdergaande zelfregulering, onder meer door invoering van het keurmerk voor particuliere onderzoeksbureaus.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat privé-detectives tegen de regels in burgers blijven afluisteren?
Het tegen de regels in afluisteren van burgers betekent een overtreding van de privacygedragscode. De versterking van het (pro-actieve) toezicht zal ertoe moeten leiden dat eventuele overtredingen vaker worden vastgesteld. Hiervan zal een preventieve werking uitgaan.
Het bericht dat nepvuurwapens grootschalig worden gebruikt voor het begaan van misdrijven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden misdrijven met nepvuurwapens»?1
Ja.
Is het waar dat slechts één derde van het aantal politiekorpsen meewerkt aan het registreren van nepvuurwapens die bij misdrijven worden gebruikt? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is de situatie ten aanzien van de registratie van deze wapens dan wel?
Politiekorpsen gaan op dit moment zeer verschillend om met de registratie van wapens. Dit zal bij de inrichting van de informatiehuishouding van de politie in het nationale bestel worden verbeterd.
Wat is uw mening over de mogelijkheid en wenselijkheid van een algeheel importverbod van natuurgetrouwe kopieën van echte vuurwapens? Biedt de huidige Wet wapens en munitie al een grond om dergelijke wapens uit Nederland te weren?
Natuurgetrouwe kopieën van echte vuurwapens zijn al verboden in Nederland. In artikel 3 van de Regeling wapens en munitie is bepaald dat dergelijke wapens behoren tot categorie I van de wet Wapens en munitie en in artikel 13 van de Wet wapens en munitie is een algeheel verbod op categorie I wapens geregeld.
Bevinden zich onder de nepvuurwapens waarmee misdrijven zijn gepleegd ook daadwerkelijk functionerende en niet of nauwelijks van echte vuurwapens te onderscheiden wapens? Zo ja, kunt u een indicatie geven hoe vaak dit het geval is en wat zegt dit over de wenselijkheid van een verbod op luchtdrukwapens?
In het proces verbaal wordt alleen geregistreerd tot welke categorie het wapen behoort. Op echte wapens gelijkende nepvuurwapens en op echte wapens gelijkende luchtdrukwapens horen beide tot categorie I. Daardoor is het niet mogelijk om te specificeren hoe vaak er bij misdrijven gebruik is gemaakt van op echt gelijkende luchtdrukwapens. Voor de wenselijkheid van een verbod op luchtdrukwapens verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Uit welke overwegingen heeft de wetgever toentertijd gemeend dat luchtdrukwapens niet verboden moesten worden, maar onder categorie IV van de Wet wapens en munitie dienden te vallen? Gelden die overwegingen naar uw mening nu nog? Zo nee, op welke punten niet meer?
Onder categorie IV vallen de relatief ongevaarlijke (hand)wapens, niet zijnde vuurwapens, waarover in beginsel vrijelijk beschikt mag worden, maar waarvan het dragen op openbare plaatsen verboden is, waaronder de luchtdrukwapens. De wetgever was toentertijd van mening dat luchtdrukwapens relatief ongevaarlijk zijn, behoudens voor zover zij op vuurwapens lijken.
Zoals de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het plenaire debat Messenverbod op 16 februari jongst leden heeft toegezegd, wordt de regelgeving over luchtdrukwapens eind van dit jaar bezien (Handelingen 2010–2011, nr. 53, item 9.
Acht u het wenselijk om ook luchtdrukwapens onder een strenger regime binnen de Wet Wapens en Munitie te brengen en voor deze wapens een vergunningensysteem op te zetten met een daaraan gekoppelde beperking ten aanzien van de verkoop van deze luchtdrukwapens?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat Groningse advocaten zouden frauderen met overheidsgeld |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groningse advocaten frauderen met overheidsgeld»?1
Ja.
Is het waar dat het genoemde advocatenkantoor jarenlang op grote schaal gefraudeerd blijkt te hebben met overheidsgeld of heeft u aanwijzingen dat dit gebeurd is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe heeft dit zo lang kunnen gebeuren? Zo nee, wat is er dan niet waar en wat is er dan wel feitelijk gebeurd?
Om de kwaliteit van de rechtsbijstand op toevoegbasis te waarborgen is het maximum aantal toevoegingseenheden per advocaat op 250 gesteld. Uit het onderzoek dat de Raad voor Rechtsbijstand heeft ingesteld, blijkt dat twee advocaten van het Groningse kantoor deze regel omzeild hebben door de aanvraag van zaken op naam van kantoorgenoten te zetten die hiervan niet op de hoogte waren. Hierdoor zijn zij tussen 2006 en 2009 in circa 450 dossiers ten onrechte aan rechtzoekenden toegevoegd.
De Raad voor Rechtsbijstand voert continu structurele controles uit. Wanneer aanvragen op een andere naam worden gezet, onttrekt zich dit aan de waarneming van de Raad. Op basis van signalen voert de Raad evenwel extra controles uit. In dit geval is onderzoek ingesteld naar aanleiding van het signaal dat een toevoeging was aangevraagd op naam van een advocaat die het Groningse kantoor al had verlaten. De toevoeging werd naar het nieuwe adres gestuurd, waarop de advocaat aangaf de zaak niet te kennen.
Bent u op de hoogte van het genoemde onderzoek naar het exacte benadelingsbedrag? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor Rechtsbijstand is nog bezig met de vaststelling van het benadelingsbedrag. Uitgaande van circa 450 dossiers over een periode van 2006–2009 en een gemiddelde toevoegingsvergoeding wordt verwacht dat het bedrag tussen de € 300 000 en € 400 000 ligt. De Raad zal de ten onrechte verstrekte vergoedingen terugvorderen van beide advocaten.
Ik merk hierbij op dat de toevoegingen zijn afgegeven aan rechtzoekenden die recht hadden op rechtsbijstand. Deze rechtsbijstand had echter niet door de twee betrokken advocaten verleend mogen worden, maar door andere advocaten die het maximum aantal toevoegingen nog niet hadden bereikt. In die zin is het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand niet benadeeld.
Wie heeft er aangifte gedaan bij de politie en wat is de stand van zaken met betrekking tot die aangifte? Wordt het advocatenkantoor verdacht van het begaan van een of meer misdrijven? Zo ja, welke?
Op 27 mei 2011 heeft de Raad na contact met de officier van justitie te Groningen bij de politie aangifte gedaan tegen de twee betrokken advocaten wegens valsheid in geschrifte.
Is er een klacht ingediend bij de deken van het arrondissement waar de betrokken advocaten kantoor houden? Zo ja, door wie en wat is de stand van zaken van die klacht? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft, direct na het eerste signaal, contact opgenomen met de Deken van het arrondissement Groningen. Vervolgens heeft de Deken op 27 april 2010 opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. In januari 2011 heeft de Deken de Raad meegedeeld dat de betrokken advocaten inderdaad de maximumgrens van het aantal aanvragen op toevoegbasis hebben omzeild. De Deken heeft een klacht ingediend bij de Raad van Discipline. Op 19 september 2011 zal deze klacht worden behandeld.
Deelt u de mening dat indien advocaten daadwerkelijk dergelijke fraude blijken te hebben gepleegd dit naast strafrechtelijke gevolgen ook gevolgen zou moeten hebben voor de beroepsuitoefening van deze advocaten? Zo ja, welke gevolgen acht u denkbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de twee betrokken advocaten zich ernstig laakbaar hebben gedragen. De zaak zal door de strafrechter en door de tuchtrechter worden behandeld. Het is niet aan mij, maar aan de rechter om de gevolgen van hun handelen te bepalen.
Bedrijven die de privacy schenden |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bedrijven negeren privacyregels»?1
Ja.
Bent u bekend met het beeld dat geschetst wordt in het artikel, dat organisaties inzage moeten geven maar dit zelden doen? Acht u dit wenselijk?
Ik kan niet uit eigen gegevens bevestigen dat de inzageverplichting door bedrijven op grote schaal niet wordt nageleefd. Uiteraard acht ik het onwenselijk als bedrijven hun wettelijke plicht om inzage te geven niet naleven.
Wat gaat u doen om te zorgen dat alle organisaties zich wat betreft inzageverzoeken aan de wet zullen houden? Welke pro-actieve maatregelen heeft u hierbij voor ogen?
Het CBP heeft in 2007 doelbewust gekozen voor een strategie die primair gericht is op handhaving op die gebieden waar sprake is van ernstige overtredingen van de privacywetgeving die grote groepen burgers raken. Indien sprake is van ernstige overtredingen van het recht op inzage die ook voldoen aan de andere criteria van het CBP, kan het CBP besluiten hiertegen op te treden. Het CBP biedt daarnaast algemene voorlichting via zijn websites en via het telefonisch spreekuur dat burgers elke werkdag kunnen bellen. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder.
Wat vindt u van de niet-actieve rol van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in het proces van inzage? Zou de dienstverlening van het CBP weer uitgebreid moeten worden tot particulieren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het CBP de mogelijkheid moet krijgen om een boete op te leggen aan bedrijven en instanties die bovengenoemde verzoeken incorrect en/of gebrekkig afhandelen?
Het kabinet is, zoals aangekondigd bij brief van 29 april 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 761, nr. 1), voornemens om het CBP de bevoegdheid te geven bestuurlijke boetes op te leggen. Ten aanzien van welke bepalingen uit de Wbp de bestuurlijke boete kan worden opgelegd moet nog worden bepaald.
Zou het CBP een richtsnoer uit moeten brengen voor bedrijven en organisaties waarin de plichten van bedrijven en organisaties in het kader van een inzageverzoek worden verduidelijkt?
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder. Het past mij daarom niet om uitspraken te doen over wat het CBP wel of niet zou moeten doen in het kader van zijn toezichthoudende taak.
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheid tot bemiddeling door het CPB zoals bedoeld in artikel 47 Wet bescherming persooonsgegevens (Wbp) op dit moment een wassen neus is zolang bemiddeling door het CBP door een bedrijf of instantie naast zich neergelegd kan worden en dat aan het oordeel van het CBP meer gewicht moet worden toegekend?
Bemiddeling is niet het enige instrument dat het CBP ter beschikking staat. Het CBP stelt prioriteiten met het oog op de beschikbare middelen en maakt zelfstandig een afweging bij het bepalen van de inzet van handhavingsinstrumenten. De inzet van handhavingsinstrumenten door het CBP hangt mede af van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud en de strekking van de overtreden norm en de daarbij betrokken belangen. Het oordeel van het CBP zal overigens meer gewicht krijgen indien de boetebevoegdheid die het kabinet voornemens is het te geven, in werking is getreden.
Wat voor «verschrikkelijke gebeurtenissen» vonden er rond 1915 plaats? Vallen deze «verschrikkelijke gebeurtenissen», in uw optiek onder de categorie «genocide» zoals is gecodificeerd in het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt de term genocide niet gebruikt in uw reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken?
De regering betreurt de verschrikkelijke gebeurtenissen en de vele slachtoffers die daarbij rondom 1915 onder Armeniërs en andere bevolkingsgroepen zoals de Assyriërs zijn gevallen. Het Verdrag inzake Voorkoming en Bestraffing van Genocide is hierop niet van toepassing, omdat dit van latere datum (i.e. 1966) is en geen terugwerkende kracht heeft. Dit laat onverlet dat alle betrokken partijen, waaronder de Turkse en Armeense regeringen, de feiten laten onderzoeken. Inzage in elkaars nationale archieven en samenstelling van gemengde, onafhankelijke onderzoekscommissies kunnen de historische gebeurtenissen voor een breed publiek zichtbaar maken. Alleen zo is daadwerkelijke verzoening en dialoog mogelijk. Ik zal daartoe de contacten met mijn Turkse en Armeense counterparts blijven aanwenden.
Bent u bekend met de Kamerbreed aangenomen motie Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt verzocht «voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen» in de context van de gesprekken met Turkije inzake mogelijke toetreding tot de Europese Unie? Bent u tevens bekend met het feit dat uw voorganger deze motie beschouwde als ondersteuning van beleid? Deelt u de analyse dat u met uw laatste brief gebroken heeft met dit beleid? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over de beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen?
Ja, ik ben bekend met de Motie Rouvoet. Ook ik beschouw deze motie als ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – in Turkije bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen. Er is geen breuk met mijn voorgangers. De voortdurende druk vanuit de EU en Nederland heeft er mede toe geleid dat in Turkije meer ruimte voor debat over deze kwestie mogelijk is gemaakt. De vrijheid van meningsuiting en persvrijheid dienen, conform de Kopenhagen-criteria, deze uitwisseling van standpunten te waarborgen. Hierop zal ik de Turkse regering – rechtstreeks en via de EU – blijven aanspreken. De Motie Rouvoet ondersteunt deze inspanningen zonder meer.
Kunt u onderbouwen wat het verschil is tussen enerzijds de stelling dat erkenning «geen nieuwe eis of voorwaarde» vormt in de EU-onderhandelingen met Turkije, maar dat het anderzijds «onontbeerlijk dat een kandidaat-lidstaat zijn geschiedenis verwerkt en zijn verleden onder ogen ziet»? Is het in uw optiek mogelijk dat Turkije lid wordt van de Europese Unie zonder dat zij haar betrokkenheid bij de genocide heeft erkend?
Erkenning van de Armeense kwestie vormt geen onderdeel van de politieke Kopenhagen-criteria en is als zodanig geen eis of voorwaarde in de toetredingsonderhandelingen. Vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en goed nabuurschap (in dit geval met Armenië) zijn daarentegen wel expliciete criteria. Zij bieden het Kabinet daarmee aanknopingspunten om bij de Turkse overheid aandacht voor de kwestie van de Armeense genocide te blijven vragen. Daarnaast voorzien de in 2009 met Armenië ondertekende «Zürich protocollen» in een procedure om een wederzijds onderzoek (met een gezamenlijke commissie) mogelijk te maken. Deze protocollen moeten nog door beide parlementen geratificeerd worden. Aangezien dit proces in het slop is geraakt, heb ik op 2 februari jl. mijn Turkse collega met klem opgeroepen dit proces een nieuwe impuls te geven. Hierover heb ik u reeds op 13 mei jl. geïnformeerd (DWM-251/11).
Bent u, al dan niet in overleg met de burgemeester, bereid om de mogelijkheden te verkennen om een herdenkingsmonument voor de Armeense slachtoffers van de genocide elders in Den Haag te realiseren?
Naar ik begrijp, is dit onderwerp eerder in gesprekken tussen vertegenwoordigers van de Armeens-Nederlandse gemeenschap en de gemeente Den Haag aan de orde geweest. Hierbij is ook de mogelijkheid besproken van een herdenkingsmonument voor alle slachtoffers van misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en genocide. Besluitvorming hierover is aan de gemeente Den Haag. Voor de regering is een neutrale opstelling van Nederland als gastland van het ICC uitgangspunt.