Verzekeraars en onderzoeksbureaus |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Beschouwt u de in de uitzending van Tros Radar1 getoonde praktijken, waarin verzekeraars en de door hen ingehuurde onderzoeksbureaus er alles aan doen om niet uit te keren bij schade, net als uw voorganger naar aanleiding van een uitzending van Zembla2, als incidenten? Zo ja, waarom en bij hoeveel «incidenten» is er volgens u sprake van een trend?
Iedere klacht over een schadeafhandeling is er in mijn ogen één teveel. Ik vind dat er bij een schademelding, in het belang van de klant, snel, betrouwbaar en efficiënt moet worden gehandeld door de verzekeraar. In de Radar uitzending wordt op basis van enkele individuele zaken de indruk gewekt dat verzekeraars op grote schaal proberen om niet uit te keren bij schades door eigen onderzoeksbureaus in te schakelen. Deze individuele zaken kunnen natuurlijk het topje van de ijsberg zijn maar daar heb ik geen aanwijzigingen voor gevonden.
Ik heb bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), waar een consument een klacht over een financieel product of een financiële dienst kan indienen, navraag gedaan over het aantal klachten bij schade-uitkeringen. Volgens Kifid betreft het hier slechts enkele klachten per jaar, die tot nu toe ook nog allen ongegrond bleken te zijn. In voorgaande jaren heeft Kifid hier ook nauwelijks klachten over ontvangen. Uit navraag bij de Consumentenbond blijkt dat hier ook geen klachten over zijn binnengekomen gedurende het afgelopen jaar. Ik vind dat iedere klacht serieuze aandacht verdient maar op basis van de gegevens van Kifid en de Consumentenbond heb ik tot nu toe niet de indruk dat er sprake is van een trend. Op internetfora circuleren wel meerdere klachten over de afhandeling van schades, onduidelijk is echter in hoeverre deze klachten specifiek betrekking hebben op de inschakeling van onderzoeksbureaus door verzekeraars bij het afhandelen van schade. De komende weken zal ik dit verder onderzoeken.
Verzekeraars dienen altijd, niet alleen in hun eigen belang maar ook in dat van de overige verzekerden, ingediende schadeclaims te toetsen. In ieder geval dient te worden nagegaan wat de oorzaak van de schade is, of de schade het gevolg is van een gedekt evenement en wat de omvang van de schade is.
Verzekeraars die lid zijn van het Verbond van Verzekeraars (die in Nederland een marktaandeel van meer dan 95% hebben) en onderzoeksbureaus die werken in opdracht van deze verzekeraars hebben zich onderworpen aan de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en de Gedragscode Expertiseorganisaties.
De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek beschrijft de uitgangspunten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek en geeft aan welke beginselen hierbij door de verzekeraar in acht zullen worden genomen. Zo dient de verzekeraar steeds een zorgvuldige afweging te maken tussen de diverse belangen en de mate waarin er sprake van kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene wordt geraakt.
Het doel van de Gedragscode Expertiseorganisaties is een kader te formuleren waarbinnen expertiseorganisaties invulling geven aan het streven om deze ondernemingen op een kwalitatief aanvaardbaar niveau te laten functioneren. Daarnaast is het doel van de code te streven naar transparantie, goede onderlinge verhoudingen en professionaliteit in de expertisebranche. In deze gedragscode zijn basisregels opgenomen over betrouwbaarheid, professionaliteit, helderheid en integriteit van expertise organisaties.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de in de hierboven vermeldde uitzendingen getoonde praktijken van verzekeraars en onderzoeksbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer een verzekerde schade heeft en met een onderzoeksbureau te maken krijgt, de verzekerde er zonder meer vanuit moet kunnen gaan dat het onderzoeksbureau onafhankelijk is van de verzekeraar die het bureau ingehuurd heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat een verzekeraar de schadeafhandeling in eigen beheer wil uitvoeren en vind dat dit niet per definitie verkeerd is. Dat kan wel bijdragen aan een efficiënt proces en daarmee betaalbare premies. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij duidelijk wordt gecommuniceerd naar de klant welk belang het schadebureau vertegenwoordigt zodat de klant een correcte indruk heeft van de «onafhankelijkheid» van het onderzoeksbureau. Daarnaast dient de klant goede mogelijkheden te hebben om bezwaar aan te tekenen. Verzekeraars lijken zich hier ook van bewust. Ik heb hen aangesproken op het feit om hierbij zoveel mogelijk in het belang van de klant te handelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven in de komende periode de gedragscodes op dit punt nader te bestuderen en daar waar nodig aan te passen en mij daarvan op de hoogte te houden. Het is ook van belang dat consumenten met een klacht duidelijk worden gewezen op de mogelijkheden de klacht voor te leggen aan het Kifid. Ik zal de verzekeraars daar ook op aanspreken. Daarnaast is het Kifid, met de nieuwe organisatiestructuur, nu nog beter uitgerust om de afhandeling van financiële klachten in goede banen te leiden.
De meeste verzekeraars hebben overigens in hun polisvoorwaarden opgenomen dat een verzekerde het recht heeft een eigen expert (contra-expert) in te schakelen, wiens kosten in redelijkheid door de verzekeraar worden vergoed. Ik vind het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
Deelt u de mening dat door financiële en/of juridische banden tussen onderzoeksbureau en verzekeraar in ieder geval een schijn van partijdigheid ontstaat die niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder aangaf vind ik het van belang dat de klant altijd gewezen wordt op de belangen die het onderzoeksbureau vertegenwoordigt. Als onderzoeksbureaus en verzekeraars de eerder beschreven gedragscodes naleven dan hoeven deze financiële en/of juridische banden een betrouwbare en deskundige vaststelling van de oorzaak en/of omvang van de schade niet in de weg te staan.
Bent u van mening dat het inschakelen van een onderzoeksbureau dat onderdeel is van het concern van de verzekeraar voor het doen van een persoonlijk onderzoek in strijd is met de letter en de geest van de Gedragscode persoonlijk onderzoek?
Nee, maar de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek moet op dit punt wel verduidelijkt worden. Het Verbond van Verzekeraars heeft zelf al aangegeven dat men voornemens is om deze gedragscode te herzien en mij hiervan op de hoogte te houden. Belangrijk is wel dat het bureau moet beschikken over alle vereiste wettelijke voorgeschreven vergunningen.
Hoe beschouwt u de optie om de verzekerde het onderzoeksbureau dat de verzekeraar in wil huren te laten kiezen om zo de in ieder geval de schijn van partijdigheid te voorkomen en de werking van de verzekeringsmarkt te bevorderen?
Ik constateer dat de meeste verzekeraars deze optie al in hun polisvoorwaarden hebben opgenomen. De meeste verzekeraars vergoeden deze contra-expertise ook. Het is een manier voor verzekeraars om zich positief te onderscheiden. Het biedt de consument de mogelijkheid om een eigen onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen als zij hier behoefte aan hebben.
Zoals ik in antwoord op vraag 3 al stelde vind ik het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
De Pakistaanse wetgeving omtrent godslastering |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel in de Pakistani Herald1 van oktober 2011 over het vervolgen van mensen met psychische klachten en een verstandelijke beperking wegens godslastering in Pakistan? Zo ja, wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Het artikel is een illustratie van de negatieve uitwerking van de blasfemiewetgeving in Pakistan.
Bent u bereid om bij de Pakistaanse regering, zowel bilateraal als via de EU, erop aan te dringen alle burgers te beschermen, in het bijzonder de meeste kwetsbare groepen?
Zoals ik u eerder informeerde, stelt Nederland de kwestie rond de blasfemiewetten in Pakistan aan de orde zowel in bilateraal als in EU-verband. Meest recent gebeurde dit tijdens de Benelux-Pakistan consultaties op 19 oktober jl. te Islamabad.
Hoe duidt u de inhoud en uitvoering van de Pakistaanse godslasteringswetgeving? Deelt u de conclusie dat zowel de inhoud als de uitvoering van deze wetgeving indruist tegen internationale mensenrechtenstandaarden? Bent u bereid in bilateraal, in EU-verband en via andere relevante internationale organen Pakistan ertoe te bewegen deze discriminerende wetgeving in te trekken? Bent u tevens bereid de Pakistaanse regering te verzoeken een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de uitvoering van de wetgeving, met specifieke aandacht voor de leefomstandigheden en rechtsgang van deze veroordeelden? Zo nee, waarom niet?
De blasfemiewetgeving baart mij zorgen. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. Op verschillende blasfemie-vergrijpen staat de doodstraf en de blasfemiewetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de internationale mensenrechtenstandaarden.
Er zijn verschillende rapporten verschenen over de blasfemiewetgeving en de gevolgen die deze heeft voor de mensenrechten. Nederland wijst zowel in bilaterale als in multilaterale context de Pakistaanse autoriteiten op de negatieve uitwerking van de wetgeving en vraagt aandacht voor de noodzaak van een eerlijke rechtsgang en correcte behandeling van veroordeelden.
Kinderarbeid en de positie van Dalits in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Kent u de berichten dat de onderhandelingen over het EU-India vrijhandelsverdrag in een vergevorderd stadium zijn en dat deze mogelijk in februari zullen worden afgerond?1
Ja. De partijen hopen de onderhandelingen in 2012 af te ronden. Zoals al vermeld in het verslag aan de Tweede Kamer van de RBZ handelspolitiek van 26 september jl. (TK 25 074, nr. 174) hebben beide partijen aangegeven een doorbraak in de onderhandelingen te willen bereiken die kan worden geformaliseerd tijdens de volgende EU-India top voorzien voor februari 2012.
Is het u bekend dat de Europese Raad in een document van 23 september 20112 spreekt over bindende bepalingen op een reeks terreinen van handel en investeringen met betrekking tot het EU-India vrijhandelsakkoord, terwijl met betrekking tot gerelateerde kwesties betreffende duurzame ontwikkeling alleen wordt gesproken over «samenwerking»?
Ja.
Op welke wijze bent u bezig de motie Voordewind3 uit te voeren, waarin de regering wordt verzocht «zich in Europees verband sterk te maken voor een robuust duurzaamheidhoofdstuk waar o.a. ingezet wordt op het terugdringen van kinderarbeid, het verbeteren van de positie van Dalits, de beschikbaarheid van medicijnen voor hiv/aids en een geschillenbeslechtingmechanisme, en geen genoegen te nemen met een sterk afgezwakt compromis.»? Welke resultaten hebt u daarbij geboekt en hoe beoordeelt u de kans op succes?
Nederland heeft regelmatig binnen de Europese Unie zijn zorgen geuit over de voortgang van de onderhandelingen en verschillende keren bij de Europese Commissie aangedrongen op het opnemen van goede afspraken over duurzaamheid in het akkoord, laatstelijk tijdens de Raad Buitenlandse Zaken over handelspolitiek van 26 september jl. Commissaris De Gucht gaf aan dat het, ondanks de Indiase bezwaren, naar verwachting mogelijk zal blijken een dergelijk hoofdstuk op te nemen. Voor een volledig verslag verwijs ik u naar de betreffende kamerbrief (TK 25 074, nr. 174).
Kent u het rapport van de International Trade Union Confereration (ITUC) over India waarin duidelijk wordt gemaakt dat de fundamentele arbeidsrechten in India, waaronder in het bijzonder die van Dalits, op grote schaal worden geschonden?4
Ja.
Waar zijn de uitspraken van de minister van begin juli op gebaseerd dat hij «volop vertrouwen heeft in de wijze waarop de Indiase regering bezig is dit soort zaken (kinderarbeid, dwangarbeid, non-discriminatie e.d.) aan te pakken», op basis van «wetten die ze nu hebben aangenomen als de uitvoering daarvan»?5 Hoe verhouden deze uitspraken zich met het recente ITUC- rapport en vele andere berichten over schending van fundamentele arbeidsrechten in India? Geven deze berichten de minister aanleiding zijn mening te herzien? Zo ja, hoe gaat hij dat kenbaar maken aan de Indiase regering?
De Indiase regering heeft de afgelopen jaren wetgeving ingevoerd om kinderarbeid, dwangarbeid en non-discriminatie tegen te gaan.
Hoewel het rapport van de ITUC kritisch is over de positie van Dalits, zijn er ook studies/analyses die stellen dat de positie van Dalits verbetert, bijvoorbeeld in de deelstaat Uttar Pradesh.
Heeft de minister tijdens zijn bezoek aan India van begin juli dit jaar ook de kwestie van de discriminatie van Dalits aan de orde gesteld waarover in de motie Voordewind wordt geconstateerd dat «250 miljoen Dalits het slachtoffer zijn van talloze schending van fundamentele mensenrechten en dat deze groep disproportioneel lijdt onder schendingen van arbeidsrechten in productieketens van Nederlandse bedrijven, waaronder in kleding, zaden en natuursteen.»?6
Ik heb de kwestie van de Dalits aan de orde gesteld.
Hoe bent u bezig uitvoering te geven aan de motie Voordewind over de positie van Dalits? Zijn daarvan al resultaten zichtbaar? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?7
In de mensenrechtenstrategie van de Nederlandse regering staat dat effectiviteit van het beleid voorop zal staan en dat daarbij selectiever worden opgetreden. Naar aanleiding van uw motie heb ik besloten nog eenmaal een extra financiële bijdrage te geven aan het IDSN (International Dalit Solidarity Network), die zich internationaal inzet voor de positie van Dalits.
Is de staatssecretaris voornemens tijdens zijn voorgenomen bezoek aan India in november dit jaar ook de kwestie van discriminatie van Dalits aan de orde stellen? Zo ja, wat zal in dat verband zijn inzet zijn met betrekking tot de toezegging aan de Kamer om de uitbuiting van Dalit-meisjes in de Zuid-Indiase kledingindustrie aan de orde te stellen bij de Indiase regering8 Zo nee, waarom niet?
Tijdens mijn economische bezoek aan India van 7–9 november jl. heb ik het Sumangali systeem, dat vooral ook Dalit-meisjes treft, aan de orde gesteld bij mijn ambtgenoot Staatssecretaris Singh van Corporate Affairs en gemeld dat Nederland bereid is met de Indiase regering samen te werken om dit systeem (verder) uit te bannen. Hij antwoordde dit aanbod graag aan te nemen.
Gewonden in Syrische ziekenhuizen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de vele berichten over de schandalige behandeling van gewonden in Syrische ziekenhuizen, mensen die hun leven niet zeker zijn?
Ja.
Bent u bereid in de EU het initiatief te nemen om een gezamenlijk aanbod te doen aan Syrië, naar analogie van hetgeen aan Libië is aangeboden, om de gewonden naar Europa over te brengen en te behandelen in Europese ziekenhuizen, waarbij Nederland ook een bij onze capaciteit passend aandeel zou nemen? Zo nee, waarom niet?
De EU roept de Syrische autoriteiten bij voortduring op om het geweld tegen demonstranten en oppositieleden te staken en zich te houden aan internationale standaarden. Daaronder valt ook de menswaardige behandeling van gewonden.
De Syrische autoriteiten weigeren tot op heden elke vorm van buitenlandse inmenging. Daarmee is de situatie wezenlijk anders dan in Libie, waar met de nieuwe autoriteiten goede contacten bestaan over medische assistentie aan gewonden die zij zelf niet kunnen behandelen.
Indien Syrië hier niet aan mee zou willen werken, welke andere Europese en bilaterale stappen acht u haalbaar om te voorkomen dat volstrekt weerloze en onschuldige mensen, die zorg nodig hebben, aan hun lot worden overgelaten of zelfs mishandelingen te duchten hebben? Is het bijvoorbeeld mogelijk Turkije logistiek (met het sturen van medisch personeel of goederen) te ondersteunen bij de opvang van gewonden of het bieden van meer opvangmogelijkheden voor gewonden?
De Turkse autoriteiten kunnen de instroom van vluchtelingen en gewonden voldoende opvangen. UNHCR geeft ondersteuning aan Syrische vluchtelingen in de regio, met name in Turkije. UNHCR ontvangt in 2011 een vrijwillige bijdrage van EUR 42 miljoen van de Nederlandse regering.
Deelt u de mening dat de EU en Nederland alle mogelijkheden die er zijn om aan deze schandalige situatie iets te doen, onverwijld in zouden moeten zetten? Zo ja, wat gaat u concreet doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt Syrië, in bi- en multilateraal verband, voortdurend aan op zijn verantwoordelijkheid de Syrische burgerbevolking te beschermen en het geweld tegen demonstranten te stoppen. De Europese Unie blijft de druk op het Syrische regime opvoeren door middel van het uitbreiden van het sanctiepakket tegen handlangers van het Syrische regime en bedrijven die inkomsten genereren voor de Syrische autoriteiten. De VS, de EU en Nederland blijven in VN-verband pleiten voor een veroordelende resolutie. De Arabische Liga heeft een overeenkomst met Syrië gesloten die de Syrische autoriteiten verplicht het geweld tegen Syrische burgers direct te beëindigen. Sinds het sluiten van de overeenkomst blijven er dagelijks tientallen slachtoffers vallen en de Arabische Liga zal moeten besluiten welke consequenties dit heeft.
De rechtsgrondslag van het gebruik PNR gegevens in Nederland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Herinnert u zich de brief van uw voorganger van d.d. 11 november 20081, waarin staat dat de douane sinds enige tijd een pilot uitvoert met een luchtvaartmaatschappij, waarbij vooraf passagiersgegevens uit het reservering- en vertrekcontrolesysteem worden opgevraagd? Zo ja, sinds wanneer gebeurt dit precies en tot wanneer loopt deze pilot? Kunt u de Kamer volledig informeren over deze pilot?
De pilot is gestart medio 2007. Analyse en controle waren gericht op het onderkennen van met name aan het reisgedrag gerelateerde gegevens. Die gegevens kunnen vervolgens aanleiding geven tot een nader onderzoek, gericht op de mogelijke aanwezigheid bij passagiers van aan beperkingen, verboden of heffingen onderworpen goederen. De pilot werd uitgevoerd met één luchtvaartmaatschappij. De positieve resultaten zijn aanleiding geweest om de pilot medio 2009 om te zetten in een permanente werkwijze van de Douane. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met andere luchtvaartmaatschappijen voor het raadplegen van PNR-gegevens.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen2 en op vragen van het Europees parlement aan de Europese Commissie?3 Klopt het dat zowel u als de Commissaris stellen dat de douane al enkele jaren gebruik van PNR-gegevens maakt? Gebeurt dit nog steeds in het kader van dezelfde pilot?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden en de antwoorden van Commissaris Malmstrom dat het opvragen en raadplegen van PNR-gegevens is gegrond op in het Communautair Douanewetboek en de Algemene Douanewet aan de douaneautoriteiten toegekende bevoegdheden? Kunt u specifieker zijn en aangegeven welk(e) artikel(en) precies de rechtsgrondslag vormen voor het gebruik van PNR-gegevens door de douane? Wat mag de douane op basis van deze rechtsgrondslag wel en niet bij het gebruik van PNR-gegevens? Hoe wordt het gebruik van PNR-gegevens tot een minimum beperkt?
De bevoegdheid van de Douane tot het raadplegen van PNR-gegevens is gebaseerd op het Communautair douanewetboek (CDW), Verordening 2913/92, in het bijzonder de artikelen 13 en 14 en 58.
Artikel 13 bepaalt dat de douaneautoriteiten alle controlemaatregelen kunnen nemen die zij nodig achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving. Tevens is in het tweede lid bepaald dat deze controles moeten zijn gebaseerd op geautomatiseerde risicoanalyse. De huidige werkmethode van de Douane waarbij PNR-gegevens worden gebruikt, is hiermee in overeenstemming.
Artikel 14 bepaalt dat de bij het goederenverkeer betrokken personen de douaneautoriteiten op hun verzoek alle nodige bescheiden en inlichtingen moeten verstrekken.
Verder is van belang artikel 58, waarin de toepassing van verboden en beperkingen wordt toegelaten, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom.
De communautaire bepalingen zijn in de Algemene douanewet (Adw, Wet van 3 april 2008, Stb. 111, kamerstuk 30580) nader uitgewerkt. Daartoe zijn de grondslagen en het toepassingsgebied van de Adw in artikel 1:1 van de Adw neergelegd, waarbij mede is bepaald dat de Adw, naast de communautaire bepalingen die betrekking hebben op goederen die het Europese douanegebied worden binnengebracht of verlaten, strekt tot handhaving van vorenbedoelde verboden en beperkingen van artikel 58 CDW. De specifieke wetgeving, die hierop betrekking heeft is in de bijlage bij de Adw opgenomen en omvat onder andere ruim 70 nationale wetten ten aanzien waarvan de douane een handhavingstaak heeft.
De op artikel 14 van het CDW gebaseerde bevoegdheden van de douane zijn nader uitgewerkt in artikel 1:32 van de Adw. Hierin zijn de administratieve verplichtingen van betrokken personen opgenomen, waarbij in het tweede lid onder meer is bepaald dat toegestaan moet worden dat door de douane kopieën, afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevens. In de toelichting op artikel 1:32 van de Adw wordt in dit verband specifiek verwezen naar passagiersgegevens van luchtvaartmaatschappijen (TK 2005–2006, 30 580,nr. 3, p. 108).
Het gebruik van PNR-gegevens wordt tot een minimum beperkt door deze alleen op te vragen voor risicovluchten. De geraadpleegde PNR-gegevens van de vooraf geselecteerde risicovluchten worden door de Douane niet opgeslagen, behoudens in die gevallen waarin een controle is ingesteld en/of wanneer een ingestelde controle tot corrigerende maatregelen heeft geleid. De gegevens worden ten behoeve van een analyse gedurende een korte tijd (maximaal 2 maal 24 uur) na raadpleging vastgehouden, zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat bedoelt u met uw antwoord op de eerdere vragen dat PNR-gegevens door de douane geraadpleegd worden ten behoeve van de analyse van vooraf geselecteerde risicovluchten? Op basis van welke objectieve rechtvaardiging worden vluchten voorgeselecteerd? Heeft de douane alleen toegang tot deze vooraf geselecteerde risicovluchten? Heeft de douane ook toegang tot andere vluchten?
De Douane kan op grond van de in het antwoord bij vraag 3 genoemde bepalingen uit het CDW en Adw, de PNR-gegevens van alle vluchten raadplegen. De Douane raadpleegt echter niet de PNR-gegevens van alle vluchten, maar alleen van vooraf geselecteerde risicovluchten. Deze voorselectie maakt deel uit van het risicoanalyse-proces van de Douane. De voorselectie houdt in dat wordt nagegaan bij welke uit derde landen binnenkomende vluchten een verhoogd risico bestaat dat goederen in strijd met de wet worden in- of uitgevoerd (met ontduiking van rechten, dan wel omdat ze verboden zijn of aan beperkingen onderworpen). Een voorbeeld is de inschatting dat met een bepaalde vlucht passagiers binnenkomen, die drugs willen smokkelen. De voorselectie is gebaseerd op ervaringsgegevens van de Douane, voortkomend uit de resultaten van eerdere risicoanalyses en (de daarop gevolgde) fysieke interventies, alsmede andere (operationele) gegevens, zoals van andere douaneadministraties ontvangen informatie.
Bent u bekend met het antwoord op de eerdere vragen dat PNR-gegevens in het voor de douane toegankelijke deel van systemen van de luchtvaartmaatschappijen door middel van de «pull-methode» worden geraadpleegd? Heeft de douane toegang tot alle gegevens in het systeem? Heeft de douane ook toegang tot de gegevens die wel door de luchtvaartmaatschappijen worden verzameld maar die niet tussen de 19 velden, bekend uit de akkoorden tussen de Europese Unie en derde landen als Australië, de Verenigde Staten en Canada?
De Douane raadpleegt alleen de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de risicoanalyse en de controles. De Douane maakt daartoe gedetailleerde afspraken met de luchtvaartmaatschappijen over welke PNR-gegevens voor de Douane toegankelijk moeten worden gemaakt. De Douane baseert zich op de PNR-gegevens zoals deze zijn vermeld in de maximale lijst van PNR-gegevens zoals deze zijn opgenomen bij de PNR Guidelines van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO doc. 9944). Deze lijst komt overeen met de PNR velden genoemd in de akkoorden over het verstrekken van PNR-gegevens aan bepaalde derde landen. Overigens spelen bij de verwerking van PNR-gegevens door de Douane bedoelde akkoorden geen rol. Deze zien op het verstrekken aan en het gebruik door derde landen van persoonsgegevens en de privacy-aspecten die daarmee samenhangen. De Douane raadpleegt de PNR-gegevens om zelf meer risicogericht te kunnen controleren en ze worden door de Douane niet verstrekt aan derde landen.
Kunt u specifieker zijn over uw antwoord van de eerdere vragen dat de douane op deze wijze in staat is om meer gericht te controleren? Wat bedoelt u precies met gericht? Worden reizigers op deze geselecteerde risicovluchten geïnformeerd over het gebruik van PNR-gegevens door de douane?
Meer gericht houdt in dat de Douane beter in staat is om in te schatten wanneer goederen in strijd met de wet door passagiers worden vervoerd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het is een bestaande praktijk dat luchtvaartmaatschappijen hun passagiers informeren over het gebruik van persoonsgegevens. Zo heeft de luchtvaartmaatschappij waarmee destijds de pilot is gestart in haar vervoersvoorwaarden de bepaling opgenomen dat de passagier de luchtvaartmaatschappij toestemming verleent om alle persoonsgegevens desverzocht te verstrekken aan overheidsinstanties zoals de Douane.
Bent u op de hoogte van de brief d.d. 11 november 2008 aan de Kamer waarin staat dat in 2008, 600 dossiers zijn aangemaakt waarbij op verzoek van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), de regiopolitie en overige nationale en internationale opsporingsdiensten zoekslagen zijn gemaakt naar passagiersinformatie?4 Hoe verklaart u de forse stijging die blijkt uit het BNC fiche Richtlijn betreffende gebruik van persoonsgegevens van passagiers dat meldt dat er in 2010 door het Openbaar Ministerie tussen de 9500 en 10 000 maal PNR-gegevens gevorderd zijn bij luchtvaartmaatschappijen voor strafrechtelijke onderzoeken door de Kmar?
In mijn brief d.d. 2 september 2011 (5708647 / 11) heb ik aangegeven dat het OM in 2010 in het kader van circa 700–800 strafrechtelijke onderzoeken ongeveer 9 500 keer PNR-gegevens gevorderd. In het BNC fiche Richtlijn betreffende gebruik van persoonsgegevens van passagiers is alleen het aantal gevorderde PNR-gegevens genoemd. Deze gevorderde gegevens zijn dus gebaseerd op 700 à 800 strafrechtelijke onderzoeken. Dit verklaart de ogenschijnlijke forse stijging ten opzichte van 2008, waar 600 dossier waren aangemaakt. Het gaat hier om 600 strafrechtelijke onderzoeken. Ten opzichte van 2010 is er sprake van een stijging van ongeveer 100 à 200 strafrechtelijke onderzoeken (dossiers).
Het geweld tegen christenen in Birma |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Kent u de nieuwsberichten «Burma: soldiers shoot at worshippers during Mass, burn churches»1; «Burmese Churches Attacked: Women Raped, Civilians Killed by Military»2; en «Systematische marteling in Birma (Myanmar) terwijl Europa werkt aan hechtere banden met het land»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten, in algemene zin en in het licht van uw persbericht van 31 mei 2011, over de inzet van het Mensenrechtenfonds om concrete projecten te steunen in ondermeer Birma?4
De acties van de Birmese militairen als beschreven in genoemde berichten, behoren tot de ernstigste vorm van mensenrechtenschendingen. De regering veroordeelt deze dan ook scherp. Birma heeft de afgelopen drie maanden een aantal stappen in de goede richting gezet, maar een substantiële verbetering van de mensenrechtensituatie is er niet.
Nederland levert vanuit het Mensenrechtenfonds een bijdrage aan versterking van non-gouvernementele organisaties en verbetering van de mensenrechtensituatie in Birma. Nederland steunt projecten voor persvrijheid, capaciteitsopbouw van NGO’s, steun aan politieke gevangenen en bewustwording van etnische groepen.
Welke resultaten heeft Nederland de afgelopen jaren geboekt met het stelselmatig aan de orde stellen van de inperking van toegang tot vrij internet en de gevolgen daarvan voor verdedigers van mensenrechten in Birma?5
Nederland heeft uit het Mensenrechtenfonds de grootste onafhankelijke, veelal in het buitenland gevestigde, Birmese mediaorganisaties gesteund. Vanuit onder meer Thailand, India en Noorwegen trachten deze onafhankelijke media zo volledig en objectief mogelijk verslag te doen van politieke, sociale en economische ontwikkelingen in Myanmar/Birma. Dankzij deze berichtgeving zijn vele ernstige mensenrechtenschendingen onder de aandacht gebracht van de internationale gemeenschap en aan de kaak gesteld. Eén van de ontwikkelingen in Birma van de afgelopen drie maanden is een toename van de persvrijheid. Er mag op dit moment worden gerapporteerd over onderwerpen die voorheen taboe waren en leidden tot boetes of zelfs gevangenisstraf. Het gaat daarbij om onderwerpen zoals de besprekingen die de regering voert met Aung San Suu Kyi en de protesten tegen de bouw van de Myitsonedam. Websites van mediaorganisaties die uit het Mensenrechtenfonds gesteund worden en die voorheen verboden waren in Birma, zijn op dit moment toegankelijk voor Birmezen met toegang tot internet.
Welke aanvullende maatregelen treft het kabinet en/of heeft het kabinet getroffen om de positie van christenen in Birma te verbeteren? In welke internationale organisaties heeft u de positie van Birmese christenen aan de orde gesteld of laten stellen en wat hebben die inspanningen in concrete termen opgeleverd?
In Myanmar/Birma is een groot deel van de Karen en Kachin etnische bevolkingsgroepen christelijk. Nederland ziet er op toe dat bij elke gelegenheid die zich aandient, met name in EU verband, bij de Birmese autoriteiten wordt aangedrongen op een vreedzame oplossing voor de vele etnische conflicten in Myanmar/Birma en vredesbesprekingen met de gewapende etnische groepen. Verreweg de grootste groep vluchtelingen aan de Thais-Birmese grens bestaat uit Karen. De ruim 140 000 vluchtelingen worden opgevangen in vluchtelingenkampen aan de Thaise zijde van de grens. Nederland heeft de afgelopen jaren een bedrag van 1,5 miljoen euro per jaar bijgedragen aan de opvang van deze vluchtelingen.
Welke concrete sanctiemogelijkheden staan u ten dienste om de regering van Birma te bewegen het overheidsgeweld tegen christenen te staken?
Mensenrechtenschendingen zoals hierboven genoemd, worden in alle relevante internationale fora aan de orde gesteld, zoals de VN Mensenrechtenraad, de Algemene Vergadering van de VN, UNHCR en de ILO. Deze herhaalde internationale inspanningen evenals de sanctieregimes van de EU, VS en andere Westerse landen hebben verbetering van de mensenrechtensituatie in Myanmar/Birma als centrale doelstelling.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken?
De bekentenis van een veteraan over de executies van 120 personen in Rawagade in 1947 |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Altijd Wat» van 25 oktober jl. waarin wordt bericht dat een veteraan aan tenminste twee personen heeft bekend dat hij verantwoordelijk is voor het zonder vorm van proces standrechtelijk executeren van inwoners van het dorp Rawagede in toenmalig Nederlands- Indië in 1947?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een nieuwe en concrete aanwijzing is, die de verdenking rechtvaardigt dat er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, deelt u de mening dat dit soort misdaden niet voor verjaring in aanmerking komen en er derhalve een nieuwe aanleiding is om te bezien of er nog tot vervolging van de verdachten kan worden overgegaan? Indien nee, waarom niet?
De uitspraken in de uitzending «Altijd Wat» over de gebeurtenissen in Rawagede wijken niet wezenlijk af van wat eerder over deze aangelegenheid bekend is geworden. Over de (on)mogelijkheden van strafrechtelijk vervolging naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rawagede in 1947 is Uw Kamer in antwoorden op Kamervragen op 6 september 1995 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 1994–1995, nr. 1190). Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot bijstelling van de in die antwoorden opgenomen vaststelling dat vervolging van de standrechtelijke executies in 1947 in Rawagede niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat een nieuw wetenschappelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in het dorp Rawagede in 1947 noodzakelijk is omdat deze nieuwe getuige en mogelijke dader heeft aangegeven dat de executies in de week vóór 9 december 1947 hebben plaatsgevonden en dus niet op 9 december 1947, een datum die tot op heden steeds tot discussie en verwarring heeft geleid, waardoor de gruwelijke gebeurtenissen steeds zijn betwist? Zo ja, bent u bereid hiertoe opdracht te geven? Indien nee, waarom niet?
In geen van de mij bekende documenten wordt een militaire actie genoemd in het dorp Rawagede die in de week vóór 9 december 1947 zou hebben plaatsgevonden. Wel wordt in deze documenten de datum 9 december 1947 genoemd. Het betreft onder andere het oorlogsdagboek van de betrokken eenheid zelf, alsmede het rapport van het VN onderzoeksteam dat onderzoek heeft gedaan naar de actie. Deze en andere bronnen staan ter beschikking ten behoeve van onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Zoals de minister-president tijdens de parlementaire behandeling van de Excessennota in 1969 stelde, is het zeer de vraag of geschiedschrijving hierover in opdracht van de regering moet geschieden. Mede in dit licht ben ik niet van mening dat een wetenschappelijk onderzoek in opdracht van de regering aangewezen is.
Het weggepeste homostel uit Ulft |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het weggepeste homostel uit Ulft?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit incident niet op zichzelf staat en dat er vaak berichten binnenkomen van gepeste en getreiterde homostellen die niet adequaat worden geholpen door de gemeente en politie? Zo ja/nee, waarom?
De laatste tijd zijn in de media meerdere berichten over (weg)gepeste Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen en Transgenders (LHBT’s) verschenen. Ik kan alleen constateren dat het niet vanzelfsprekend is dat meldingen over overlast ook terecht komen bij politiemedewerkers en gemeenteambtenaren die zich richten op de bestrijding van discriminatie. Zoals ik heb aangekondigd in de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34), is mijn beleid erop gericht een goede samenwerking tot stand te brengen tussen de regionale discriminatieoverleggen (OM, politie en antidiscriminatiebureaus), gemeenten en (lokale) belangenorganisaties en andere maatschappelijke instanties. Onderkend moet worden, dat achter overlast soms ook discriminatie verscholen zit. Dat geldt zowel voor discriminatie op grond van ras, als op discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. In de eerder aangehaalde brief heb ik aangegeven welke maatregelen ik zal nemen, om verschillende betrokken partijen beter met elkaar in contact te brengen.
Hoe verklaart u het feit dat, ondanks meldingen bij de gemeente en politie, niemand heeft geweten dat dit homostel te maken heeft gehad met pesterijen en vernielingen door jongeren uit de gemeente?
De lokale politie heeft mij geïnformeerd dat pas tijdens het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen een van de betrokkenen met de gemeente en de politie op 9 september 2011, de politie is geïnformeerd over de situatie. Zowel bij de huidige als de voormalige wijkagent waren eerder geen signalen bekend. Er is de afgelopen vijf jaar geen aangifte gedaan bij de politie door de betrokkenen. Tevens komen er, zoals nu bekend, in de afgelopen vijf jaar geen meldingen in het registratiesysteem voor.
Deelt u de mening dat het niet adequaat reageren en handelen door de gemeente en politie op meldingen van homostellen te maken heeft met een gebrek aan expertise? Zo ja/niet, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat homoseksuelen zelden aangifte doen van pesterijen en vernielingen, omdat agenten niet opgeleid worden om bij dit soort gevallen aangifte op te nemen? Zo ja/niet, waarom?
In de eerdergenoemde discriminatiebrief worden voorwaarden geschapen om de aangiftebereidheid te vergroten. Om te waarborgen dat een melding of aangifte bij de politie goed wordt opgepakt, traint de politie medewerkers in het herkennen en beter registreren van discriminatie-incidenten.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gemeenten en politie adequaat gaan reageren en handelen ten aanzien van gepeste homostellen? Gaat u de expertise bij gemeenten en politie bevorderen? Zo ja/nee, waarom niet?
Zoals eerder geantwoord op vragen van de heer Van Klaveren (PVV) vindt het kabinet het onacceptabel dat mensen worden weggepest en zich genoodzaakt voelen te verhuizen. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn om de daders van dergelijke pesterijen stevig aan te pakken. Er is een breed scala aan maatregelen beschikbaar, variërend van bestuurlijke maatregelen op het terrein van de handhaving openbare orde en veiligheid tot justitiële maatregelen en maatregelen op het zorgterrein.
Het korps Amsterdam Amstelland heeft goede ervaringen opgedaan met het Landelijk Homonetwerk van de politie Roze in Blauw en de inzet van speciaal opgeleide agenten bij discriminatoire delicten gepleegd tegen LHBT’s2. De minister van Veiligheid en Justitie heeft opdracht gegeven deze aanpak landelijk te implementeren. Het Landelijk Homonetwerk van de politie zal bij dit proces een belangrijke rol spelen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle gemeenten en politiekorpsen dergelijke delicten gaan registreren en dat de Kamer op de hoogte wordt gesteld van het aantal registraties?
Alle discriminatiemeldingen worden door gemeenten (antidiscriminatievoorzieningen) en politie geregistreerd. Ook commune delicten zoals bedreiging en vernieling, waarbij discriminatie een rol speelt, worden door de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en politie geregistreerd.
Nu al krijgt de Tweede Kamer jaarlijks een overzicht van de meldingen van discriminatie vanuit de gemeenten (aangeleverd door de ADV’s) en van de politie (POLDIS).
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat homostellen niet uit hun wijk of zelfs gemeente moeten verhuizen, maar dat de daders worden aangepakt?
In lijn met wat wij hebben aangekondigd in de eerdergenoemde discriminatiebrief is het van belang dat ouders, scholen, sportorganisaties, belangenorganisaties en anderen, discriminatoir gedrag vroegtijdig onderkennen. Daarin vervult de overheid een belangrijke ondersteunende rol. Gemeenten hebben vanuit de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) aanknopingspunten gekregen om de regierol in de lokale aanpak van discriminatie op te pakken. Samen met de antidiscriminatievoorzieningen, het OM en de politie kunnen gemeenten lokaal antidiscriminatiebeleid formuleren.
Het in beslag nemen van fazanten door de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kunt u bevestigen dat de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) 80 fazanten in beslag heeft genomen die kennelijk bedoeld waren om uit te zetten voor plezierjacht?1
De nVWA heeft in opdracht van Dienst Regelingen (DR) op 17 oktober 2011 80 fazanten in beslag genomen wegens het ontbreken van de verplichte, gesloten pootring. De fazanten zijn door Dienst Regelingen in bewaring genomen.
Kunt u aangeven of proces verbaal is opgemaakt tegen de betrokken jager?
Tegen de jager is bestuursrechtelijk opgetreden op basis van artikel 112 van de Flora- en faunawet. De fazanten zijn in bewaring genomen. De hiertoe gemaakte kosten zullen worden verhaald op de overtreder.
De fazant (Phasianus colchicus) is een beschermde inheemse diersoort. Ze mag uitsluitend worden gehouden indien ze is voorzien van een naadloos gesloten pootring, zoals genoemd in de «Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens». De pootring is een manier om aan te tonen dat de vogels van legale herkomst (nakweek) zijn. Het houden van ongeringde of niet naadloos gesloten geringde fazanten is een overtreding van artikel 13, lid 1 van de Flora- en faunawet en is een economisch delict in de zin van artikel 1a van de Wet op de economische delicten (WED).
Kunt u aangeven of u het mogelijk acht dat een jager die fazanten houdt met het kennelijke doel die uit te zetten voor de jacht, of althans de regels voor het houden van fazanten in duidelijke mate schendt, zijn jachtvergunning zou kunnen behouden? Zo ja, om welke reden en waarom? Zo nee, kunt u dan aangeven welke mogelijkheden de nVWA onderzoekt?
Het uitzetten van fazanten is verboden op grond van artikel 14 van de Flora- en faunawet.
Een enkel voornemen om fazanten uit te zetten, dat nog niet tot uitvoering is gebracht, is niet strafbaar.
Een jachtakte kan worden ingetrokken op basis van artikel 41 van de Flora- en Faunawet indien er grond is om aan te nemen dat de jager van zijn bevoegdheid om te jagen misbruik maakt of als de jager nalatig is te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht. Dienst Regelingen stelt de korpschef in de regio waar de jager woont op de hoogte van de overtreding.
Het is aan de korpschef om te beslissen of de jachtakte wordt ingetrokken.
Bent u bereid in de nieuwe Wet natuur strengere sancties op te nemen tegen het uitzetten van gehouden dieren met het kennelijke doel die te bejagen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben van mening dat het huidige sanctie instrumentarium voldoet. Het voorstel voor een nieuwe Wet natuur is thans onderwerp van maatschappelijke consultatie. In het voorjaar van 2012 zal het wetsvoorstel natuur bij het parlement aanhangig worden gemaakt, en kom ik met u te spreken over de inhoud ervan.
De vacaturetekst vice-president Raad van State |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Bent u bekend met artikel 3 van de wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen waarin staat dat «indien voor de aangeboden betrekking een functiebenaming wordt gebruikt, of zowel de mannelijke als de vrouwelijke vorm wordt gebruikt, of uitdrukkelijk vermeld, dat zowel vrouwen als mannen in aanmerking komen»?
Ja.
Waarom voldoet de vacaturetekst en de profielschets voor de functie van vice-president van de Raad van State niet aan deze wettelijke eis?
In de Wet op de Raad van State is de procedure voor de benoeming van de vice-president van de Raad van State vastgelegd. Met de vacaturetekst wordt voldaan aan het wettelijke vereiste van artikel 2 lid 1 van de Wet op de Raad van State.
Er geldt op grond van artikel 4 van de Wet op de Raad van State geen ander formeel vereiste voor de benoeming tot vice-president van de Raad van State dan het Nederlanderschap. Geslacht speelt hierbij uiteraard geen rol.
Bent u bereid om binnen enkele dagen de vacaturetekst te rectificeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is inmiddels gebeurd.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Van Gent inzake het evalueren van het benoemingsbeleid voor Hoge Colleges van Staat?1
Vorig jaar is de Wet Herstructurering Raad van State in werking getreden.
Sindsdien is publicatie van vacatures in de Staatscourant onderdeel van het proces van werving en selectie van de Vice-President, leden en staatsraden. Publicatie van de profielen van de gezochte kandidaten verhoogt de mogelijkheid tot beoordeling van het gevoerde benoemingenbeleid.
Op 16 april 2009 is door de Vice-President van de Raad van State voor het eerst een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over het benoemingenbeleid van de Raad van State. Recent is een tweede brief gezonden. Aan de hand van de brieven is door de Tweede Kamer met de Vice-President overleg gevoerd over de vacatures. Deze werkwijze biedt ruimte voor het vragen van een uitgebreide toelichting op, en het kenbaar maken van wensen aangaande, het door de Raad van State gevoerde en voorgenomen benoemingenbeleid.
Hatecrimes |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de cijfers van de antidiscriminatiebureaus en enkel politiekorpsen over 158 gevallen dit jaar waarbij mensen zijn weggepest om wie zij zijn?1
Ja.
Onderschrijft u het standpunt dat buurtbewoners, collega’s etc. niet weggepest mogen worden en dat de daders van intimidatie, haat (en andere vormen van haatcriminaliteit) en geweld hard aangepakt moeten worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34) wordt een groot aantal maatregelen tegen haatcriminaliteit opgesomd, waaronder maatregelen gericht op het verbeteren van de registratie van discriminatie, het vergroten van de aangiftebereidheid, het beter trainen van agenten om aangiften op te nemen en hatecrimes aan te pakken, en het op diverse manieren onder gemeenten verspreiden van best practices in de strijd tegen discriminatie. Voor een gedetailleerd antwoord op uw vragen verwijs ik naar deze brief, die op 7 juli 2011 aan uw Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat 158 gevallen van wegpesten slechts het topje van de ijsberg zijn en dat de aangiftebereidheid in geval van haatcriminaliteit niet hoog is omdat de daders vaak niet aangepakt worden? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten, specifiek onder mensen die omwille van hun geaardheid, ras, geloof of andere reden worden bedreigd, geïntimideerd en weggepest?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel om anoniem aangifte in geval van haatcriminaliteit mogelijk te maken?
Alleen in uitzonderlijke, bedreigende situaties is het mogelijk anoniem aangifte te doen bij de politie. De politie moet hiervoor een verzoek indienen bij de rechter-commissaris. Haatcriminaliteit kan wel altijd anoniem gemeld worden via de politie website www.hatecrimes.nl en bij M., de meldlijn van Meld Misdaad Anoniem.
Wat vindt u van het voorstel om een afdeling «hatecrimes» op te richten bij de politie voor aangiften van haatcriminaliteit, waar agenten worden opgeleid om bij dit soort gevallen aangifte op te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de registratie van hatecrimes te verbeteren? Hoe gaat u erop toezien dat politieagenten beter opgeleid en getraind worden om hatecrimes aan te pakken? Wat gaat u doen om de kennis en expertise over hatecrimes bij gemeenten, Openbaar Ministerie en politie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een offensief tegen haatcriminaliteit te starten, zoals bij huiselijk geweld het geval is? Waarom bent u wel/niet bereid om haatcriminaliteit met dezelfde ambitie aan te pakken zoals bij huiselijk geweld?
Uit de eerdergenoemde discriminatiebrief blijkt dat het kabinet de aanpak van haatcriminaliteit serieus neemt.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde rapportage over de voortgang van het homo-emancipatiebeleid verwachten, waarin de uitvoering van de motie-Marcouch (27 017, nr. 86) over het ontwikkelen van een gezamenlijke aanpak van «hatecrimes» teruggekoppeld zal worden aan de Kamer?
Mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal uw Kamer de voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid voorafgaand aan de OCW-begrotingsbehandeling aanbieden. Ter gelegenheid van het Algemeen Overleg van 21 december aanstaande over de aanscherping van de maatregelen in het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» zal ik nader ingaan op de uitvoering van de motie.
Het toekennen van de eretitel Minister van Staat |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Van Agt wilde Minister van Staat worden»?1
Ja.
Welke criteria zijn er voor het verkrijgen van de eretitel minister van Staat? In hoeverre spelen (actuele) politieke opvattingen van een mogelijke kandidaat hierbij een rol?
Er zijn geen criteria anders dan bijzondere verdiensten die vergelijkbaar zijn met de bijzondere verdiensten van degenen aan wie deze titel eerder is verleend.
Is de Koningin bij de benoeming van een minister van Staat betrokken, anders dan door middel van ondertekening van het koninklijk besluit? Wordt over de voor te dragen persoon met haar overleg gepleegd?
Zoals gebruikelijk worden over het contact van de minister-president met de Koningin geen mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat willekeur voor het toekennen van de eretitel voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt in de huidige procedure deze willekeur voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Compensatie voor consumenten voor het uitvallen van Blackberry |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebben gebruikers van een Blackberry wettelijk gezien recht op compensatie voor het niet naar behoren functioneren van het product en de bijbehorende dienst begin oktober 2011?
Consumenten kunnen met hun klachten over een product (de Blackberry) of over de dienstverlening terecht bij de verkoper van het product of bij de dienstverlener, die het product in combinatie met een dienst heeft aangeboden. Van belang is vast te stellen wat partijen onderling precies hebben afgesproken. Beide partijen zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek over en weer verplicht hun overeenkomst na te komen. Indien één van de partijen tekortschiet in de nakoming, dan kan nakoming of schadevergoeding worden gevorderd of kan de overeenkomst worden ontbonden (6:74 BW e.v. jo. 6:265 BW). Bij een gedeeltelijke ontbinding ontstaat een recht op teruggave van een deel van de abonnementskosten. Er bestaat recht op schadevergoeding indien de wederpartij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis en de consument door deze toerekenbare tekortkoming schade heeft geleden. De consument zal deze schade wel moeten kunnen aantonen. De beoordeling van deze aspecten en of schadevergoeding dient te worden toegekend is in eerste instantie aan partijen en uiteindelijk aan een geschillencommissie of aan de rechter. Beide instanties kunnen het geschil toetsen aan de hand van de regels van het Burgerlijk Wetboek, de geldende algemene voorwaarden en op basis van redelijkheid en billijkheid. In de Telecommunicatiewet is geen wettelijk recht op compensatie opgenomen als een product en de bijbehorende dienst niet naar behoren functioneert. Gebruikers zijn derhalve aangewezen op de mogelijkheden die het Burgerlijk Wetboek hen biedt.
Zo nee, kunt u uiteenzetten welke rechten consumenten wettelijk hebben als de door hen afgenomen dienst niet naar behoren wordt geleverd? Wanneer hebben consumenten recht op restitutie van abonnementskosten als de dienstverlening faalt?
Zie antwoord vraag 1.
Waar kunnen consumenten (zoals bijvoorbeeld ouders die de rekening van hun kinderen betalen) die zich ineens geconfronteerd zien met een hogere rekening als gevolg van het noodzakelijke gebruik van andere diensten als sms in plaats van ping, terecht met klachten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk te achterhalen hoeveel extra kosten gebruikers hebben gemaakt, bijvoorbeeld doordat ze gebruik hebben moeten maken van sms in plaats van ping? Bent u bereid de providers te verzoeken openbaar te maken hoeveel er meer gebruik is gemaakt van telefonie of sms tijdens de dagen dat Blackberry niet goed functioneerde?
Het is voor mij onmogelijk precies te achterhalen hoeveel extra kosten gebruikers hebben gemaakt als gevolg van de storing. Dat hangt onder meer af van het aantal Blackberries dat in gebruik is, de wijze waarop gebruikers hun bel-, internet- en sms-gedrag hebben aangepast gedurende de storing en het soort abonnement dat zij hebben afgesloten. In de regel zullen gebruikers een abonnement hebben met een vooraf bepaalde waarde aan belminuten, sms’jes en dataverkeer. Zolang het gebruik in de abonnementsmaand binnen deze bundels blijft, zijn er geen extra kosten aan verbonden.
Ik ben evenwel bereid om in overleg te treden met de telecomsector om te bezien welke mogelijkheden er zijn om tot oplossingen voor dit soort problemen te komen. Ik wil hier overigens benadrukken dat in het onderhavig geval de telecomproviders niet de veroorzakers zijn van de problematiek, maar dat de storing het gevolg was van problemen bij de producent van Blackberry.
Vindt u ook dat het gerechtvaardigd zou zijn als het bedrijf Research In Motion (RIM) gebruikers van de Blackberry financiële compensatie aanbiedt voor het falen van de dienstverlening en voor de extra kosten die gebruikers hebben gemaakt, en dat de compensatie met apps onvoldoende is?
Ik vind het verstandig dat bedrijven hun uiterste best doen om tevreden klanten te behouden. Dat betekent allereerst dat zij zullen zorgen voor een aantrekkelijk aanbod en dat zij hun beloftes over de kwaliteit van hun producten en diensten zullen nakomen. Storingen zoals zich hebben voorgedaan bij Blackberry, zorgen voor een enorme schade aan de reputatie van het product Blackberry en het bedrijf Research in Motion. In zijn algemeenheid doen bedrijven, op straffe van verlies van klanten aan de concurrentie, er natuurlijk alles aan om voor tevreden klanten te zorgen. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vragen 1 en 2, is de beoordeling of schadevergoeding dient te worden toegekend uiteindelijk aan de rechter. Research in Motion heeft op eigen initiatief compensatie beschikbaar gesteld in de vorm van gratis apps, waarbij de compensatie kan oplopen tot – in geld uigedrukt en omgerekend – circa € 70,00. Of dat een voldoende compensatie is, is aan partijen zelf om te bepalen.
Bent u bereid contact op te nemen met de providers en met (RIM) om te komen tot een collectieve financiële compensatieregeling voor alle Blackberrygebruikers in Nederland, zodat gebruikers niet individueel hoeven te proberen compensatie te krijgen?
Ik vind het in eerste instantie aan de betrokken partijen om hier zelf uit te komen. Lukt dat niet, dan kan een consument een geschil aanhangig maken bij de rechter of bij een geschillencommissie. Een collectieve actie is op grond van 3:305a BW mogelijk door een vereniging of stichting die gelijksoortige belangen behartigt. In deze procedure kan overigens geen schadevergoeding worden gevorderd. Voorts kan men eventueel in onderhandeling treden met de schadeveroorzaker met oog op het bereiken van een schikking. Deze schikking kan vervolgens zo nodig op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (Wcam) door de rechter verbindend worden verklaard. Schadevergoeding kan dan worden uitgekeerd op basis van de bereikte beschikking. Ik realiseer mij dat dit een relatief zware procedure is in vergelijking met de mogelijk geleden schade, maar het is aan partijen om dit al dan niet in hun overwegingen te betrekken. Een wettelijk recht op compensatie vind ik meer passend als het gaat om essentiële diensten, waar consumenten niet kunnen beschikken over alternatieven, zoals bijvoorbeeld bij energienetwerken. Bij de storing bij Blackberry bleek dat consumenten ook tijdens de storing nog konden bellen en sms’en en dus alternatieven tot hun beschikking hadden. Zoals ik reeds in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ben ik wel bereid in overleg te treden met de telecomsector om te bezien welke mogelijkheden er zijn om tot oplossingen te komen.
Wat vindt u van de oproep van de Consumentenbond om consumenten het wettelijk recht op compensatie te geven zodat consumenten standaard gecompenseerd worden als de dienstverlening van een bedrijf waarbij ze klant zijn, niet functioneert? Bent u bereid de mogelijkheden van zo'n wettelijk recht te onderzoeken?1
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 hebben consumenten op grond van het Burgerlijk Wetboek recht op schadevergoeding indien de wederpartij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis en de consument door deze toerekenbare tekortkoming schade heeft geleden. Bij een gedeeltelijke ontbinding ontstaat, zoals gezegd, een recht op teruggave van een deel van de abonnementskosten. Ik zie naar aanleiding van dit voorbeeld – een storing in de software van de Blackberry – geen reden om specifiek voor de telecomsector aanvullende regels op te stellen. De netwerken van de Nederlandse aanbieders functioneerden namelijk zoals mocht worden verwacht. Het is in mijn ogen onjuist om telecombedrijven nu tot compensatie te verplichten vanwege problemen bij derden waar zij geen invloed op hebben.
Gebruikers kunnen kiezen uit verschillende producten en uit meerdere aanbieders van telecommunicatienetwerken, en een ontevreden gebruiker kan – met inachtneming van regels voor het opzeggen – overstappen naar een andere aanbieder, die bijvoorbeeld meer garanties biedt op een stabieler netwerk of op compensatie. In het wetsvoorstel ter implementatie van de gewijzigde telecomrichtlijnen (NRF) zijn wel nieuwe bepalingen opgenomen om de continuïteit van de openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten te waarborgen. Dit houdt in dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten passende technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om de risico’s voor de veiligheid en de integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. Dit zal de aanbieders ook in de toekomst stimuleren om te investeren in het netwerk, zodat de continuïteit van de dienst wordt gewaarborgd. Over de invulling van genoemde maatregelen vindt binnen het Nationaal Continuïteitsoverleg Telecom – dat is ingesteld ter voorkoming en ter verhelping van grootschalige uitval – afstemming plaats.
De benzineprijs die hoger is dan de olieprijs rechtvaardigt |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van berichtgeving over de benzineprijs die sinds enige tijd hoger is dan de olieprijs rechtvaardigt?1
Graag verwijs ik voor de beantwoording van deze vragen naar de resultaten van het onderzoek naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs, dat ik bij brief aan uw Kamer heb toegezonden. Hieruit blijkt dat de hoogte van Nederlandse brandstofprijzen aan de pomp op de lange termijn goed te verklaren is door de olieprijs en de dollarkoers. Wel kunnen op de kortere termijn sommige fluctuaties in de olieprijs niet, in mindere mate of met vertraging worden doorberekend in de pompprijs. Dit komt bijvoorbeeld doordat de prijzen van ruwe olie, geraffineerde producten en motorbrandstoffen tot stand komen op verschillende markten met elk hun eigen dynamiek en concurrentieomstandigheden.
Overigens wordt in het artikel waarnaar wordt verwezen reeds door de auteur een verklaring gegeven voor zijn eerdere constatering dat «de laatste weken [...] de benzineprijs niet de daling van de olieprijs (in euro’s) [volgt]». Navraag door de auteur bij een oliemaatschappij maakte duidelijk dat benzine in Europa voor het overgrote deel leunt op een andere olieprijs dan de olieprijs die werd gebruikt in de grafiek waaruit de discrepantie van 5 tot 10 cent werd afgeleid. Volgens de auteur van het artikel doet correctie voor deze twee uit elkaar lopende olieprijzen bovengenoemde discrepantie teniet. Ook in hun rapportage over de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs wijzen de onderzoekers erop dat voor de olieprijs verschillende prijsnoteringen bestaan.
Hoe komt het dat de kale benzineprijs de olieprijs niet meer volgt? Klopt het dat de benzineprijs, gegeven de olieprijs, eigenlijk 5 tot 10 cent lager zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u navraag doen bij de oliemaatschappijen over de reden van het niet volgen van de olieprijs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunt u doen om te komen tot een lagere benzineprijs?
Zie antwoord vraag 1.
De wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Forum Levenslang, bestaande uit personen afkomstig uit de strafrechtspleging, wetenschap, gezondheidszorg en levensbeschouwing, dat pleit voor een meer menselijke uitvoering van de levenslange gevangenisstraf?
Ja.
Bent u bekend met het voorstel van het Forum waarin wordt gepleit voor de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levenslang gestraften kent Nederland op dit moment?
Op 25 oktober 2011 waren 32 personen onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Bent u van mening dat een levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk levenslang moet zijn? Zo ja, kunt u toelichten op grond van welke feiten en omstandigheden u dit gerechtvaardigd acht? Zo nee, kunt u toelichten wat uw opvatting hierover is en op welke feiten en omstandigheden uw opvatting gebaseerd is?
Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf is in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. In de zaken waarin levenslange gevangenisstraf in de afgelopen decennia is opgelegd, gaat het steeds om gevallen waarin een of meer personen van hun leven zijn beroofd. Dat is niet alleen blijvend en onherstelbaar voor het slachtoffer, maar ook de nabestaanden wordt blijvend en levenslang leed aangedaan. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan de dader is daarmee in evenwicht.
Het is aan de rechter om een keuze te maken over het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Die maximale tijdelijke gevangenisstraf is in 2006 nog verhoogd naar dertig jaar. Op deze wijze is gewaarborgd dat de rechter de afweging maakt of de ernst van de feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat de hoogste straf die ons rechtssysteem kent, wordt opgelegd.
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Dan is de levenslange gevangenisstraf gepast. Dat de rechter soms kiest voor blijvende uitsluiting uit de maatschappij door het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Deelt u de mening dat een grondige beoordeling van delictgevaarlijkheid met de mogelijkheid van resocialisatie in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling na twintig jaar wenselijker is dan een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar, die ook eindigt wanneer er bij de dader geen enkele verandering heeft plaatsgevonden? Op grond van welke overwegingen?
Ik ben van mening dat in alle gevallen dat een veroordeelde na een lange detentie weer zal terugkeren in de samenleving een grondige beoordeling van delictgevaarlijkheid noodzakelijk is. Voor tijdelijke gevangenisstraffen vormt de voorwaardelijke invrijheidstelling het kader waarbinnen deze beoordeling kan plaatsvinden. Door middel van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht kan het risico op het opnieuw plegen van misdrijven worden ingeperkt. Voor veroordeelden tot levenslange gevangenisstraf vindt de beoordeling van delictgevaarlijkheid plaats in het kader van de gratieprocedure. Het gevaar dat een levenslanggestrafte vormt voor de samenleving is voor de beslissing om al dan niet gratie te verlenen een doorslaggevend punt van afweging. Indien gratie wordt verleend, kan ook hier worden voorzien in bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht, hetzij doordat de gratie wordt verleend onder voorwaarden, hetzij doordat bij het gratiebesluit de levenslange gevangenisstraf wordt omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf, waarop de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling van toepassing is.
Hoe verhoudt volgens u het resocialisatiebeginsel van artikel 2, tweede lid van de Penitentiaire Beginselenwet, zich tot de levenslange gevangenisstraf?
In artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet is bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
Klopt het dat Nederland als enige EU-land geen wettelijke regeling kent voor verkorting van de levenslange gevangenisstraf? Hoe verhoudt de afwezigheid van een wettelijke regeling zich in uw optiek tot artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Nee, dit klopt niet. Door de in de Gratiewet voorziene mogelijkheid van gratie kent ook Nederland een wettelijke regeling als gevolg waarvan een door de rechter opgelegd levenslange gevangenisstraf kan worden verkort. Door het inwilligen van een gratieverzoek kan de levenslange gevangenisstraf worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft op 16 juni 2009 bepaald dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat aan de EHRM-jurisprudentie niet valt te ontlenen dat een voorziening ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf dient te bestaan uit een wettelijk voorgeschreven periodieke herbeoordeling van de straf door een rechter. Het enkele feit dat de duur van de straf in een concreet geval ook de facto levenslang is, brengt niet met zich mee dat de straf in dat geval als «irreducible» heeft te gelden en niet met artikel 3 EVRM zou te zijn verenigen. Volgens het EHRM is «for the purposes of article 3» voldoende dat de duur van de straf de iure en de facto te eniger tijd kan worden verkort.
Kunt u toelichten op welke wijze het gratieverzoek op dit moment ten aanzien van levenslanggestraften in de praktijk wordt toegepast en welke factoren worden meegewogen bij de beoordeling van het verzoek?
De gronden voor gratie zijn neergelegd in de Gratiewet. Gratie kan krachtens artikel 2 van de Gratiewet worden verleend als:
Gratieverzoeken worden conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure afgehandeld. Voor gratieverzoeken van levenslanggestraften wordt de rechter die de straf heeft opgelegd en het openbaar ministerie om advies gevraagd. Zij kunnen desgewenst bij de advisering op het gratieverzoek om een psychiatrisch rapport verzoeken. Aan de hand van de adviezen wordt vervolgens op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte en met inachtneming van maatschappelijke belangen en de belangen van slachtoffers en nabestaanden op het gratieverzoek beslist. Naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict kunnen ook andere aspecten een rol spelen, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte en zijn of haar medische- en psychiatrische toestand. Het gevaar dat een levenslanggestrafte vormt voor de samenleving is voor de beslissing om al dan niet gratie te verlenen uiteraard een doorslaggevend punt van afweging.
Wat vindt u van het voorstel van het Forum om na minimaal twintig jaar gevangenisstraf op verzoek van de gedetineerde of op vordering van het Openbaar Ministerie en door middel van een rechterlijke toets een voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk te maken?
Ik deel de mening van het Forum dat levenslanggestraften niet ieder perspectief op vrijlating mag worden ontnomen. Met de mogelijkheid van gratie die we in Nederland kennen, is dat perspectief er.
Verder zie ook ik het belang van rechterlijke betrokkenheid. In de gratieprocedure is daarin reeds voorzien, aangezien naast het openbaar ministerie als ook de rechter die de levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd, over het gratieverzoek adviseert. Het voorstel van het Forum leidt daarom niet tot een wijziging van mijn beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf. Bovendien heeft, zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 reeds heb aangegeven, de Hoge Raad bepaald dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM.
De toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie hebben in de brief van 16 oktober 2009 aan de Tweede Kamer over wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid opgenomen dat het voornemen bestaat om een procedure, gelijk aan de volgprocedure, in het leven te roepen, waarbij minimaal één keer in de vijf jaar een levenslanggestrafte de gelegenheid wordt aangeboden om onderzoek te laten doen gericht op diagnostiek en risicotaxatie. Ik acht een dergelijke procedure echter niet noodzakelijk. Ten behoeve van mijn voornemen (levens)langgestraften samen te plaatsen wordt een zorgvuldig advies opgesteld waarbij zowel de zorgbehoefte als het noodzakelijke beveiligingsniveau van iedere levenslanggestrafte in kaart wordt gebracht. Daarnaast wordt voor iedere gedetineerde, ook voor de levenslanggestrafte, in het kader van de persoonsgerichte aanpak van Modernisering Gevangeniswezen een persoonlijk detentieplan opgesteld. Tevens worden de levenslanggestraften periodiek in het Psycho Medisch Overleg besproken. De detentiesituatie en het welbevinden van de levenslanggestrafte worden op deze wijze reeds goed in beeld gebracht en gemonitord.
Bent u het met het Forum eens dat een rechterlijke toetsing de meest geëigende weg is om invulling te geven aan de verdragseisen van het EVRM? Zo nee, wat zijn uw bezwaren tegen de voorgestelde rechterlijke toetsing?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat Duitsland in verband met het Kaderbesluit wederzijdse erkenning strafvonnissen (2008/909) aan Nederland heeft gevraagd om een rechterlijke toetsing in te voeren? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek?
Een dergelijk verzoek is mij niet bekend.
Hoe verhoudt het Kaderbesluit wederzijdse erkenning strafvonnissen (2008/909) zich tot het Nederlands recht inzake levenslange gevangenisstraf dat als enige dan wel een van de weinige rechtstelsels binnen de Europese Unie geen voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling kent?
Bij Koninklijke boodschap van 7 september jl. is bij uw Kamer het wetsvoorstel dat (mede) strekt tot implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ (Kamerstukken II 2010–2011, 32 885, nr. 2) ingediend. In de memorie van toelichting is ingegaan op de situatie dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen en is aangegeven welke mogelijkheden van aanpassing er dan bestaan. Ik verwijs naar de toelichting bij artikel 2:11 van het wetsvoorstel.
Ik merk hierbij overigens nog op dat het kaderbesluit 2008/909/JBZ betrekking heeft op de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en niet voorziet in de harmonisatie van nationale regelingen inzake vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling.
Welke procedure(s) acht u aangewezen om te voorkomen dat een verzwaring van een levenslange gevangenisstraf plaatsvindt in de situatie waarin een opgelegde levenslange gevangenisstraf uit een ander EU-land wordt overgenomen voor executie in Nederland zonder dat deze straf door de Nederlandse rechter is aangepast in lijn met artikel 8 lid 3 van het Kaderbesluit? Welke procedurele garanties zijn daarbij van toepassing om te waarborgen dat de straf inderdaad niet in strijd met het Kaderbesluit wordt verzwaard?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel keer is sinds de inwerkingtreding van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) in 1986 een verzoek aan Nederland gedaan om de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf over te nemen? Hoeveel van die verzoeken zijn ingewilligd? Op welke wijze is rekeninggehouden met buitenlandse regelingen voor voorwaardelijke en vervroegde invrijheidstelling?
Sinds de inwerkingtreding van de WOTS is slechts in enkele gevallen aan Nederland verzocht om de verdere tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf. Een exact aantal is niet aan te geven omdat niet op strafmaat wordt geregistreerd.
Voor zover ik dat heb kunnen nagaan, is er één zaak geweest waarin een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstaf ook als levenslange gevangenisstraf in Nederland ten uitvoer is gelegd. Het gaat in deze zaak om een veroordeling in Duitsland, waarvan de tenuitvoerlegging door Nederland is overgenomen. Aan deze veroordeelde is in de zomer van 2009 gratie verleend in verband met zijn gezondheidstoestand. Hij is enige maanden daarna overleden.
Voorts is het voorgekomen dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstraf door Nederland is overgenomen, maar dat daarbij de straf is omgezet naar een tijdelijke gevangenisstraf. In de omzettingsprocedure op grond van de WOTS moet volgens jurisprudentie van de Hoge Raad worden onderzocht of in de overdragende staat sprake is van een vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe – als de tenuitvoerlegging in die staat zou zijn voortgezet – zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zou zijn overgegaan. Bij de Nederlandse rechterlijke uitspraak waarbij verlof wordt verleend tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse straf, wordt de buitenlandse v.i.-datum dan ook betrokken. Een goed voorbeeld hiervan is een andere zaak betreffende een in Duitsland opgelegde levenslange gevangenisstraf. De Nederlandse rechter legde in het kader van de omzettingsprocedure aan de veroordeelde een gevangenisstraf op van achttien jaren. De rechtbank baseerde zich daarbij op de ernst van de feiten en alle overige omstandigheden van het geval, waaronder de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de veroordeelde. Voorts overwoog de rechtbank daarbij ook dat de veroordeelde in Duitsland in aanmerking zou kunnen komen voor (voorwaardelijke) invrijheidstelling na tenminste vijftien jaar van zijn straf te hebben ondergaan (Hoge Raad 18 mei 2004, LJN: AO6410).
Bent u bereid om het voorstel van het Forum Levenslang in overweging te nemen, dan wel in ieder geval te reageren op het voorstel en daarbij uw overwegingen te noemen die voor u van belang zijn bij beoordeling van dit voorstel?
Zie antwoord vraag 9.
Misleidende en agressieve verkoopreisjes voor ouderen |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over misleidende en agressieve verkoopreisjes voor ouderen, die erop gericht zijn om middels urenlange verkoopdemonstraties dure spullen, zoals «gezondheidsmatrassen», aan ouderen te verkopen?
Ja.
Klopt het dat uit onderzoek van bureau Intomart blijkt dat jaarlijks 347 000 mensen hiervan het slachtoffer zijn, die ieder honderden euro’s kwijt zijn aan twijfelachtige producten, in totaal voor 103 miljoen euro per jaar?
In 2008 heeft de Consumentenautoriteit het onderzoeksbureau Intomart GfK opdracht gegeven onderzoek te doen naar de aard en omvang van oneerlijke handelspraktijken waarmee Nederlandse consumenten geconfronteerd worden. De onderzoekers hebben op basis van extrapolatie een schatting gegeven van het aantal slachtoffers van «misleidende of agressieve colportagepraktijken». Voor deze categorie oneerlijke handelspraktijken is een schatting gemaakt van 347 000 slachtoffers op jaarbasis. Overigens omvat deze categorie mede verkoopdemonstraties tijdens busreizen, maar ook gedupeerden van bijvoorbeeld verkoop aan de deur. Het precieze aantal gedupeerden bij verkoopdemonstraties tijdens busreizen is uit het onderzoek dus niet af te leiden. Het ligt wel voor de hand te verwachten dat het aantal een beperkt deel is van de genoemde 347 000.
Klopt het dat daarbij ouderen worden geïntimideerd en zwaar onder druk worden gezet om hun te bewegen de producten te kopen?
De Consumentenautoriteit heeft onderzoek gedaan naar de verkooppraktijken van bedrijven die deze busreizen organiseren. Dit onderzoek heeft geleid tot het opleggen van boetes aan enkele bedrijven vanwege overtreding van de wetgeving over oneerlijke handelspraktijken. In boetebesluiten, die in mei 2011 openbaar zijn gemaakt, heeft de Consumentenautoriteit geoordeeld dat bij verkoopdemonstraties tijdens busreizen sprake was van ongepaste beïnvloeding, waardoor de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk werd beperkt. Hierdoor ontstaat de situatie dat de consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen (overtreding artikel 6:193h, eerste lid, BW). Hierbij speelden onder andere de lange duur van de verkoopdemonstraties, de grove wijze van bejegening door de verkopers en de wijze waarop de verkopers bij de deelnemers inspeelden op de mogelijke bezorgdheid over hun gezondheidstoestand een rol. De Consumentenautoriteit heeft niet geconstateerd dat deuren op slot werden gedaan of dat mensen «gegijzeld» werden.
Klopt het dat ze worden tegengewerkt als ze achteraf de koop willen annuleren? Klopt het dat zelfs het wettelijke herroepingsrecht, binnen 8 dagen, daarbij wordt genegeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat bij deze verkoopsessies de deuren soms op slot worden gedaan, wordt gedreigd dat mensen niet mee terug mogen met de bus, en dat mensen in een bus in Twente «gegijzeld» werden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat dergelijke praktijken op zo’n grote schaal (zie vraag 2) plaatsvinden?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, maken slachtoffers van verkoopdemonstraties slechts een onderdeel uit van het totale aantal slachtoffers op het gebied van «misleidende of agressieve colportagepraktijken». Naar aanleiding van het Intomart GfK onderzoek heeft de Consumentenautoriteit verkoopdemonstraties als prioriteit bestempeld en in haar agenda gezet. De Consumentenautoriteit heeft onderzoek gedaan naar een aantal bedrijven die dergelijke busreizen organiseren, en dat heeft geresulteerd in boetebesluiten. Daarnaast heeft de Consumentenautoriteit bij haar Duitse collega-autoriteit een handhavingsverzoek ingediend, omdat er vaak een link is met Duitse bedrijven. De betrokken ondernemingen hebben in Nederland hun activiteiten inmiddels gestaakt. Daarnaast heeft de Consumentenautoriteit ook voorlichtingscampagnes georganiseerd. De bedrijven waartegen boetes zijn opgelegd, zijn inmiddels gestopt met hun activiteiten. Het aantal meldingen dat de Consumentenautoriteit dit jaar via ConsuWijzer heeft ontvangen, is laag en stabiel.
Is de in 2008 ingevoerde wetgeving over oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193a–193j) van het Burgerlijk Wetboek niet toereikend of is de handhaving door de Consumentenautoriteit niet toereikend? Wat gaat u hieraan doen?
De regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken biedt een goede basis voor het aanpakken van deze praktijken. De boetebesluiten van de Consumentenautoriteit zijn hier ook op gebaseerd. Ook de handhaving van de Consumentenautoriteit is effectief geweest, immers de bedrijven die een boete hebben ontvangen van de Consumentenautoriteit zijn gestopt met hun activiteiten.
Ik heb dan ook geen reden te veronderstellen dat de wetgeving en/of de handhaving niet toereikend zou zijn.
Kunt u er bij de Consumentenautoriteit en het Openbaar Ministerie op aandringen dat aan de bestrijding van dit soort verkooppraktijken meer prioriteit gegeven wordt? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie kan optreden als sprake is van strafbare feiten zoals oplichting, bedreiging of bedrog bij verkoop. De Consumentenautoriteit handhaaft onder andere de wet oneerlijke handelspraktijken. Tussen het OM en de Consumentenautoriteit zijn in een samenwerkingsprotocol afspraken gemaakt over welke instantie wanneer handhaaft.
De Consumentenautoriteit heeft op basis van het in vraag 2 genoemde onderzoek prioriteit gegeven aan het onderzoeken van dit soort verkooppraktijken. De Consumentenautoriteit heeft boetes opgelegd aan bedrijven die dergelijke reizen organiseren. Zij houdt deze bedrijven nauwlettend in de gaten en schakelt zo nodig buitenlandse toezichthouders in. Zo heeft de Consumentenautoriteit een verzoek tot handhaving neergelegd bij haar Duitse collegatoezichthouder voor het ondernemen van actie richting de Duitse bedrijven die op dit front in Nederland actief zijn.
Systematische foltering onder de Libische overgangsraad |
|
Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Kent u het rapport «detention abuses staining the new Libya»?1
Ja.
Gaat u, gelet op uw motto «more for more, less for less», aan dit vernietigend rapport consequenties verbinden voor de Nederlandse steun aan de Overgangsraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de geldkraan voor Libië dichtdraaien?
Het bericht van Amnesty International dat ook na de val van Qaddafi sprake is van misstanden bij de behandeling van verdachten in het recent bevrijde westen van Libië is zorgwekkend.
De nieuwe machthebbers beogen een nieuw begin voor Libië; zij zijn zelf ervan doordrongen dat de onder Qaddafi gebruikelijke misstanden daarin niet langer worden getolereerd. Dit hebben zij met nadruk tegen mij gezegd bij mijn bezoek aan Tripoli en ik zal deze situatie daarom scherp blijven volgen. Als blijkt dat de misstanden van overheidswege blijven plaatsvinden, zal ik de nieuwe overgangsregering daarop aanspreken en indien nodig gepaste maatregelen treffen.
Het Mor Gabrielklooster |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wanneer en op welke wijze heeft u de Turkse regering aangesproken in de Raad van Europa naar aanleiding van resolutie 1704 van de Parlementaire Assemblee, zoals u aangeeft in uw antwoorden op onze vragen op 12 oktober?
Resoluties van de Assemblée worden niet in het Comité van Ministers besproken.
Ik heb de Permanente Vertegenwoordiging bij de Raad van Europa geïnstrueerd bij de Turkse vertegenwoordigers aandacht voor deze resolutie te vragen.
Nederland heeft de Mor Gabriël-kwestie regelmatig in EU-verband en in bilaterale contacten met de Turkse overheid, zoals in het gesprek met mijn Turkse collega op 2 februari jl. in Ankara (ref. Kabinetsbrief DWM-251/11), aan de orde gesteld.
Wanneer en op welke wijze zal de Nederlandse regering de Turkse en Griekse regeringen aanspreken op het uitvoeren van deze resolutie en het terugrapporteren aan de Assemblee?
Nederland zal in contacten met desbetreffende landen aandacht vragen zoals in het kader van de Raad van Europa, EU of bilateraal. Verder verwijs ik U naar het schriftelijke antwoord van het CM op 11 april jl. aan Assemblée-lid Omtzigt (nr. 595).
Is de Nederlandse regering bereid om met andere landen hierin op te trekken en gezamenlijk deze twee landen aan te spreken op naleving van de deze resolutie, die zeer duidelijk is over rechten van minderheden?
Nederland trekt bij belangrijke onderwerpen zoals bescherming van religieuze minderheden en de Mor Gabriël-kwestie met gelijkgezinde landen op. Dit gebeurt in het kader van zowel de Raad van Europa als de EU.
Hoe komt het dat u in uw beantwoording op vragen niet stelt dat het Mor Gabrielklooster onder de bescherming van de nieuwe wet in Turkije valt, maar dat de Europese Commissie op 12 oktober in haar voortgangsrapportage (SEC(2011) 1201) stelt dat dit wel het geval is?
De Mor Gabriël-kwestie valt niet onder de nieuwe wet onder de stichtingen, omdat de Syrisch Orthodoxe religie in Turkije geen officieel erkende godsdienst is.
Bent u bereid de Turkse autoriteiten opnieuw te benaderen en te verzoeken dat de zaken rond het klooster beëindigd worden en de rechten van het klooster gewoon te respecteren?
Nederland mengt zich niet in individuele zaken die onder de Turkse rechter zijn. Ik zal in contacten met de Turkse overheid aandacht blijven vragen voor de Mor Gabriël-kwestie.
Martelingen in Afghaanse detentiecentra |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
Bent u bekend met het recent uitgebrachte rapport van de VN-missie in Afghanistan UNAMA waaruit blijkt dat martelingen een dagelijkse realiteit zijn in veel detentiecentra in Afghanistan?1
Hoe beoordeelt u de bevindingen uit dit rapport waaruit blijkt dat circa de helft van de gedetineerden die ondervraagd zijn door de Afghaanse veiligheidsdienst (NDS), te maken heeft met ondervragingstechnieken die zowel onder het internationale recht als onder Afghaanse wetgeving gekenmerkt kunnen worden als marteling?
Kunt u aangeven of in de provincie Kunduz sprake is van deze ondervragingstechnieken in detentiecentra? Zo ja, bent u bereid uw onmiddellijke veroordeling uit te spreken over deze wantoestanden? Indien nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of politietrainers van de Afghan Uniformed Police (AUP) die door Nederlandse politietrainers worden opgeleid, betrokken zijn bij deze martel- en folterpraktijken?
Kunt u bevestigen of de internationale troepenmacht ISAF inmiddels de overdracht naar alle NDS-detentiecentra heeft opgeschort? Indien dit niet het geval is, bent u bereid om u uitdrukkelijk en onomwonden uit te spreken voor het stopzetten van de overdracht van gedetineerden naar NDS-detentiecentra? Indien nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de Afghaanse autoriteiten hun actieplan om dit type gedrag te voorkomen voldoende uitvoeren? Indien dit niet het geval is, bent u bereid om uw zorgen en uw bezwaren te uiten over deze wandaden? Zo nee, waarom niet?
Een Iraanse actrice die veroordeeld is tot negentig zweepslagen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de Iraanse actrice Marzieh Vafamehr is veroordeeld tot 90 zweepslagen en één jaar gevangenisstraf vanwege haar rol in een Iraanse film?1
Ja.
Bent u bereid u in EU-verband in te spannen voor een duidelijke veroordeling van deze arrestatie, zeker gezien het gegeven dat het onduidelijk is waarom de actrice is veroordeeld? Indien niet, waarom niet?
Ja. Dit heeft geleid tot een krachtige Europese veroordeling van de behandeling van mevrouw Vafamehr, bij monde van de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 18 oktober jl.
Bent u eveneens bereid om u in EU-verband in te spannen om de vervolging van zes onafhankelijke filmmakers in Iran te veroordelen? Indien niet, waarom niet?
Ja. Mede op Nederlands verzoek heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 26 september jl. in sterke bewoordingen bezwaar aangetekend tegen de arrestatie van de zes filmmakers en de Iraanse regering opgeroepen tot hun onmiddellijke vrijlating.
Bent u bereid, zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN- instrumenten, de Iraanse autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering spreekt de Iraanse overheid aan op haar verplichtingen ten aanzien van de bescherming van mensenrechten, zowel bilateraal als in EU verband. Binnen de VN maakt Nederland zich onder meer sterk voor een krachtige Iranresolutie, waarin de mensenrechtensituatie in het land onder de loep wordt genomen. Nederland heeft zich in verschillende fora sterk gemaakt voor verlening van toegang van VN Speciaal Rapporteur Shaheed tot Iran.