De berichtgeving ‘Aantal online bedreigingen tegen agenten afgelopen jaar verdubbeld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de jaarcijfers «Geweld Tegen Politie Ambtenaren» waaruit blijkt dat het aantal online bedreigingen richting politieagenten afgelopen jaar is verdubbeld?1
Ja.
Hoe duidt u deze schrikbarende toename van het aantal online bedreigingen?
Onze samenleving digitaliseert en op sociale media lijkt de drempel laag om anderen, waaronder politieambtenaren, te bedreigen en te intimideren.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds vaker op sociale media een oproep wordt geplaatst om privégegevens van agenten te delen (hierna: doxing)? Is dit in strijd met de eigen richtlijnen van bekende sociale media platforms?
Ik ben hiervan op de hoogte en keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als strafbaar of anderszins onrechtmatig kan worden aangemerkt. De meeste (grote) platformen hebben dit uitgangspunt doorvertaald in hun eigen gebruikersvoorwaarden.
Welke mogelijkheden ziet u om de online bedreigingen terug te dringen? Welke manieren ziet u om doxing te voorkomen?
Dit is een maatschappelijk probleem waar ik met zorg naar kijk. Ik ga, mede naar aanleiding van een daartoe strekkende motie van het lid Michon-Derksen (VVD)2, 3, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd. Ik heb gaf dit al aan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.4
Vanuit de rol van werkgever maakt de politie haar medewerkers bewust om terughoudend te zijn met het delen van gegevens op social media. Daarnaast heeft de politie recent een «Nationaal handelingskader doxing» opgesteld om medewerkers die hiermee te maken krijgen goed te ondersteunen. Hierin staat, naast eerdergenoemde preventieadviezen, duidelijk vermeld welke stappen worden genomen om op te treden tegen plegers die online intimideren of privégegevens (proberen te) publiceren. De veiligheid van de politiemedewerker en zijn omgeving staat hierin centraal.
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit, is het uitgangspunt dat aangifte wordt gedaan. Dit onder vermelding van de code GTPA resulterend conform het Veilig-Publieke Taak-beleid van het openbaar ministerie in een hogere strafeis. De officier van justitie kan tijdens het opsporingsonderzoek met machtiging van de rechter-commissaris onder bepaalde voorwaarden het platform bevelen gegevens ontoegankelijk te maken.5 Hieraan kan een verzoek aan het platform of plaatser tot vrijwillige verwijdering vooraf gaan.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit vindt er een alternatieve interventie plaats. Hierin staat het voeren van een gesprek met degene die het bericht heeft geplaatst centraal. Een dergelijk gesprek vindt alleen plaats wanneer de gegevens van de plaatser bekend zijn.
Daarnaast bestaan er mogelijkheden binnen het civiele recht, waarvan de politie gebruik maakt. Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel6 verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De politie kan de plaatser en/of het betreffende platform sommeren deze content te verwijderen en verwijderd te houden. Als een platform de content niet vrijwillig verwijdert, handelt het zelf onrechtmatig en kan een politieambtenaar verwijdering afdwingen bij de civiele rechter. Uiteraard kan de ook een civiele procedure worden gestart tegen een plaatser van wie de identiteit bekend is en die geen gehoor geeft aan de sommatie.
Tot slot: wanneer er daadwerkelijk sprake is van een werkgerelateerde dreigende situatie in de privésfeer dan volgt de politie tevens het «protocol bedreigde collega’s». De politiemedewerker krijgt in deze situatie alle hulp aangeboden die nodig is. Dit kan zowel sociale, emotionele of juridische hulp zijn. Afhankelijk van de concrete situatie wordt vervolgens gekeken wat er nodig is om de veiligheid van de politiemedewerker en zijn of haar gezin te waarborgen.
Wat zijn de huidige richtlijnen wanneer agenten te maken krijgen met ernstige online intimidatie en het publiceren van de privégegevens? Worden agenten hierbij ondersteund?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om maatregelen te treffen om doxing en bedreigingen tegen agenten tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De oproep van agenten om het dreigend vragen naar privégegevens strafbaar te stellen. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie: maak dreigend vragen naar privégegevens op internet strafbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het delen van privégegevens van politieagenten ervoor kan zorgen dat politieagenten hun werk minder goed kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat dit een negatieve invloed kan hebben op het werk van individuele politieambtenaren en daarmee ook op de politie als geheel. Ik keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Denkt u dat er een effect is van de toename van doxing en intimidatie op het werven van nieuwe politieagenten? Zo ja, hoe groot denkt u dat dat effect is?
Op dit moment is het aanbod van mensen die bij de politie willen werken onverminderd groot.
Hebben de agenten die te maken hebben gehad met intimidatie aan de voordeur aangifte gedaan? Zo ja, hoeveel aangiftes zijn er gedaan en in welk stadium bevinden die aangiftes zich?
Als er sprake is van strafbaar handelen, is het staand beleid dat de medewerkers vanuit de politieorganisatie worden gestimuleerd om aangifte te doen. Ze worden daarin op verschillende manieren ondersteunt om dit zo laagdrempelig mogelijk te maken. In individuele casussen kan ik verder niet treden.
Wat doet u om doxing van politieagenten tegen te gaan?
Dit is een maatschappelijk probleem waarnaar ik met urgentie naar ga kijken. Zoals ik heb aangegeven bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.2 zal ik, mede naar aanleiding van een daartoe strekkend voorstel van het lid Michon-Derksen (VVD)3, 4, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd.
Deelt u de mening van het politiecorps om «het dreigend vragen naar privégegevens» strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u invulling aan deze oproep?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om extra aandacht te schenken aan het doxen van politieagenten in het beleidskader internetpesten? Zo nee, waarom niet?
Doxing is, net als pesten, een verzamelterm voor diverse strafbare, onrechtmatige en ongewenste gedragingen, die zich zowel online als in de fysieke wereld kunnen manifesteren. Het beleidskader internetpesten ziet op het (doen) verwijderen van onrechtmatige content. Voor zover een specifiek geval van doxing ook onrechtmatige handelingen bevat, zoals het zonder toestemming publiceren van persoonsgegevens, valt dit onder het beleidskader internetpesten.
De ontstane onduidelijkheid bij de detentiefasering door invoering van de Wet straffen en beschermen |
|
Michiel van Nispen (SP), Sidney Smeets (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat u nog geen besluit heeft genomen over de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen?
Nee. In mijn brief van 2 april 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit inzake de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: Wet SenB).
Kunt u aangeven wanneer deze wijziging in werking zal treden? Is dat, zoals in uw laatste Kamerbrief van 2 april 2021, de beoogde 1 juli 2021? Is dit de daadwerkelijke datum van wijziging of is dit een streefdatum? Wanneer kunt u duidelijkheid verschaffen over de daadwerkelijke wijzigingsdatum?1
De genoemde 1 juli 2021 is de datum waarop de Wet SenB partieel in werking zal treden. Per die datum worden de in de Wet SenB opgenomen veranderingen omtrent het detentie- en re-integratieplan, het re-integratieverlof en de Beperkt Beveiligde Afdelingen (exclusief het meewegen van het slachtofferbelang zoals beoogd), de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en de gegevensdeling tussen instanties als verwoord in de artikelen 18a en 18b Pbw van kracht.
Op advies van de uitvoering volgt de inwerkingtreding van de in het kader van de Wet SenB afgekondigde nieuwe regeling ten aanzien van het penitentiair programma enkele maanden later, namelijk per 1 december 2021.2 Deze inwerkingtredingsdata (1 juli en 1 december 2021) krijgen hun beslag in een inwerkingtredingsbesluit dat uiterlijk medio juni 2021 zal worden gepubliceerd. Het meewegen van het slachtofferbelang bij het re-integratieverlof zal via een ingroeimodel volledig worden geïmplementeerd in 2022.
Wat betekent een eventuele wijzing in de datum voor de inwerkingtreding van de wijzigingen in de verlofregeling?
Een wijziging in de invoeringsdatum van de Wet SenB betekent een identieke wijziging voor de datum waarop de nieuwe verlofregeling in werking treedt. De ministeriële regelingen, waarmee het re-integratieverlof wordt geïntroduceerd, worden gelijktijdig met de Wet SenB per 1 juli 2021 ingevoerd.
Wat is nu precies de situatie voor justitiabelen tot 1 juli? Deelt u de mening dat casemanagers niet nu al justitiabelen in het proces van fasering kunnen tegenhouden op basis van een wet die niet in werking is getreden?
De huidige regelingen zijn van toepassing totdat de Wet SenB in werking treedt. Casemanagers spreken met gedetineerden over de mogelijkheden met betrekking tot hun detentiefasering. In dit verband informeren en adviseren zij, ook over de (mogelijke) gevolgen die voortvloeien uit de Wet SenB. Uiteindelijk is het aan de gedetineerden zelf, op basis van verkregen informatie, een keuze te maken inzake het indienen van een aanvraag aangaande hun fasering. Elke ingediende aanvraag wordt aan de hand van de op dat moment geldende regels bekeken en beoordeeld.
Erkent u dat de ontstane onduidelijkheid over de inwerkingtreding kan leiden tot rechtsonzekerheid bij justitiabelen en hun families? Zo ja, hoe bent u van plan die onduidelijkheid weg te nemen bij hen?
Het is van belang dat gedetineerden een duidelijk beeld hebben over de effecten van de inwerkingtreding van de Wet SenB op hun detentie. De precieze invloed van de invoering op een detentiefaseringstraject kan per gedetineerde verschillen. Dit is bijvoorbeeld mede afhankelijk van hoe vergevorderd een dergelijk traject is en de duur van een opgelegde gevangenisstraf. Gelet hierop is het van belang om, naast de algemene informatie die aan gedetineerden wordt verstrekt, hierover in gesprek te gaan met een gedetineerde, waarbij ook eventuele ontstane onduidelijkheid kan worden weggenomen. Daarop zet de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dan ook actief in. DJI heeft, in dit verband, de opdracht de komende periode te zorgen voor aanvullende communicatie richting de penitentiaire inrichtingen over de veranderingen door de Wet SenB, zodat gedetineerden juist en volledig worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Lagere straffen slijterij-moord’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vonnis van het gerechtshof in deze zaak waarin staat dat niet hogere maar juist lagere straffen beter bij een moord passen?1
Ik ben bekend met de arresten van het gerechtshof Den Haag van 30 maart 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:567 en ECLI:NL:GHDHA:2021:568). De verdachten in deze strafzaken zijn overigens vrijgesproken van moord en (onder andere) veroordeeld voor het medeplegen van doodslag.
Bent u bekend met het vonnis van het gerechtshof in deze zaak waarin staat dat er lagere straffen zijn opgelegd omdat het OM en/of rechters hebben zitten slapen en daardoor de zogenaamde redelijke termijn hebben overschreden?
Ik ben bekend met de overwegingen van het gerechtshof in bovengenoemde arresten. Het gerechtshof overweegt dat de arresten in deze strafzaken niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep zijn gewezen en dat dit een overschrijding van de redelijke termijn oplevert, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Naast strafvermindering kan een overschrijding van de redelijke termijn ook enkel de constatering daarvan inhouden.
De Hoge Raad heeft per arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) uiteengezet welke strafkorting door rechters kan worden toegepast indien de redelijke termijn is overschreden. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden wordt de op te leggen straf verminderd met vijf procent. Bij een overschrijding tussen de zes en twaalf maanden wordt de op te leggen straf verminderd met tien procent. Bij deze overschrijdingen bedraagt de vermindering in het geval van een gevangenisstraf nooit meer dan zes maanden in totaal (zie rechtsoverweging 3.6.2). Bovendien wordt geen strafvermindering toegepast bij straffen die lager zijn dan bepaalde in het arrest genoemde drempels.
Het gerechtshof overweegt dat de geconstateerde overschrijding in deze twee specifieke strafzaken ook daadwerkelijk matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Het hof heeft de uiteindelijk op te leggen gevangenisstraffen gematigd met vier en zes maanden.
Wat was de reden van overschrijding van de redelijke termijn in deze moordzaak?
Uit de arresten van het gerechtshof kan worden opgemaakt dat er geen bijzondere omstandigheden waren voor het niet tijdig behandelen van deze strafzaken in hoger beroep. In zijn algemeenheid wijst de Rechtspraak op de achterstanden van strafzaken die bij de gerechten bestaan en dat de periode waarin de overschrijding van de redelijke termijn in de onderhavige strafzaken heeft plaatsgevonden, samenviel met de destijds geldende beperkende coronamaatregelen. Die coronamaatregelen hadden grote gevolgen voor de agendering door de gerechten. De Rechtspraak loopt op dit moment de ontstane achterstanden in. Uw Kamer is ingelicht over de manier waarop die achterstanden in de strafrechtketen worden aangepakt.2 Zo worden bepaalde strafzaken enkelvoudig in plaats van meervoudig afgedaan en worden gepensioneerde rechters ingezet om strafzittingen te doen. Door deze maatregelen wordt de kans verkleind dat strafzaken te laat op zitting worden gepland en behandeld en wordt de kans op overschrijding van de redelijke termijn dus ook verkleind.
Kunt u aangeven wat volgens zowel het OM als de Rechtspraak passende straffen zijn voor moord, het schieten met een vuurwapen en het medeplegen aan doodslag?
De officier van justitie en de rechters komen tot hun strafeis respectievelijk rechterlijk oordeel omtrent de in de betreffende strafzaak passende straftoemeting na een waardering van alle relevante omstandigheden, zoals de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en op grond van de persoon van de verdachte. Voor het plegen van een moord is in de jaren 2012–2018 gemiddeld 14,4 jaren gevangenisstraf opgelegd, voor doodslag gemiddeld 9,3 jaren.3
In hoeveel zaken is er vanaf 2010 tot op heden sprake geweest van strafvermindering voor de daders als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn, uitgesplitst per delict? In hoeveel zaken ging het om ernstige gewelds- of zedendelicten? Bent u bereid vanaf nu elk kwartaal dit overzicht met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie houden geen registratie bij van overschrijdingen van de redelijke termijn en de gevolgen die daaraan in een specifieke strafzaak zijn verbonden. Precieze gegevens over het aantal strafzaken waarin een overschrijding van de redelijke termijn is vastgesteld kunnen pas na zeer tijdrovend onderzoek worden verkregen, nadat alle strafzaken bij alle gerechten afzonderlijk zijn geanalyseerd.
Het delen van een kwartaaloverzicht met uw Kamer acht ik daarom niet opportuun. Ik heb overigens geen reden te veronderstellen dat strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn geregeld aan de orde is. De kosten van het opzetten en bijhouden van een registratie daarvan wegen dan ook niet op tegen de baten daarvan.
In hoeveel procent van het totale aantal strafzaken wordt er strafkorting opgelegd als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u ook van mening dat het een klap in het gezicht is van de slachtoffers en nabestaanden als moordenaars «beloond» worden met een lagere straf omdat het OM en de rechters lui zijn en liggen te slapen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat het voor slachtoffers en nabestaanden wrang is als
in een strafzaak een overschrijding van de redelijke termijn wordt geconstateerd en verdachten als gevolg daarvan strafvermindering krijgen. Het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak leveren onverminderd grote inspanningen om met de bestaande capaciteit en ondanks de beperkende coronamaatregelen de behandeling van strafzaken zo vlot mogelijk te laten plaatsvinden en te voorkomen dat de redelijke termijn wordt overschreden.
Bent u bereid een einde te maken aan het belonen van moordenaars, verkrachters en andere gevaarlijke criminelen wegens traagheid bij het OM en de Rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
In die gevallen waarin een overschrijding van de redelijke termijn desondanks niet vermeden kan worden, vloeit uit het EVRM voort dat de op te leggen straf kan worden gematigd. In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet welke kaders de Hoge Raad daarvoor hanteert.
Verkeerboetes voor buitenlandse kentekens die niet worden geïnd |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat iemand die een overtreding begaat een boete moet krijgen en deze ook moet betalen, ongeacht waar deze persoon precies vandaan komt, en dat mensen dus niet met een verkeersovertreding weg moeten kunnen komen omdat het bijvoorbeeld lastiger is om een boete te innen in het buitenland?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u verduidelijken, aan de hand van de inningspercentages per land van de afgelopen vijf jaar, hoe het gaat met het innen van boetes van verkeersovertreders van buitenlandse kentekenhouders?
Bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met vraag 5 ga ik ervan uit dat deze betrekking hebben op de inningspercentages, zoals verwoord in mijn brief van 10 februari 2021.1 De inningspercentages zijn vastgesteld ten aanzien van verkeersboetes die onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) vallen.
In 2015 is in Europa de richtlijn Cross Border Enforcement (CBE) vastgesteld. Deze richtlijn maakt het mogelijk om adresgegevens van kentekenhouders tussen lidstaten uit te wisselen voor het opleggen van verkeersboetes voor acht soorten verkeersovertredingen. Dit zijn snelheidsovertredingen, het rijden door rood licht, het niet dragen van een veiligheidsgordel of veiligheidshelm, rijden onder invloed van drank of drugs, rijden over een verboden rijstrook en het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden.
Sinds 2016 publiceert mijn ministerie een gedetailleerd overzicht van het aantal verzonden verkeersboetes op grond van de Wahv.2 Hierin wordt ook een overzicht gegeven van het aantal verkeersboetes dat aan houders van buitenlandse kentekens is verzonden en de inningspercentages per land. In de bijlage die bij deze brief is gevoegd treft u dit overzicht aan.
In mijn brief van 10 februari 2021 kon ik u melden dat in 2019 gemiddeld 81,4% van deze boetes is geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Over de afgelopen jaren laat het inningspercentage van verkeersboetes gericht aan niet-ingezetenen een constant beeld zien: het gewogen inningspercentage ligt in de periode 2015–2019 rond de 82,5%.3
Heeft u, buiten het contact dat u gezocht heeft met uw Franse en Britse collega-ministers, nog meer acties ondernomen om de inningspercentages te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 10 februari 2021 vraag ik in Europese overleggen over dit onderwerp regelmatig aandacht voor de inning van boetes. De ervaring leert dat aandacht vragen voor dit onderwerp tijdens Europese overleggen effectiever is dan het schrijven van een brief. De brieven aan mijn Franse en Britse collega komen voort uit een verzoek van uw Kamer, gedaan tijdens het Algemeen overleg Handhaving in het verkeer op 5 maart 2020.
Wat was voor u de reden om contact op te nemen met uw Britse en Franse collega-ministers, maar bijvoorbeeld niet met uw collega-ministers uit Ierland, Estland, Letland, Malta, Roemenië en Spanje, landen met vergelijkbare of zelfs nog slechtere inningspercentages dan Frankrijk en Groot-Brittannië, of uw collega’s uit België, Duitsland en Polen, de herkomstlanden waar in absolute aantallen de meeste boetes niet betaald worden?1
Zie antwoord vraag 3.
Tellen boetes voor snelheidsovertredingen op dezelfde manier mee voor het uiteindelijke inningspercentage als andere verkeersovertredingen? Zo nee, waarom niet? Is dit voor alle landen hetzelfde, of zitten hier verschillen in per land en waarom zijn die verschillen er dan?
Boetes voor snelheidsovertredingen tellen op dezelfde manier mee in het inningspercentage als andere verkeersovertredingen. Het gaat hierbij alleen om snelheidsovertredingen en andere verkeersovertredingen die onder de Wahv vallen. Inning van boetes voor snelheidsovertredingen die binnen het strafrechtelijk domein vallen en niet onder de Wahv worden niet in het jaarlijkse overzicht meegenomen. Strafrechtelijke boetes worden namelijk niet op kenteken, maar aan de bestuurder opgelegd. Het opnemen van deze zaken in het overzicht zou een vertekend beeld geven van de herkomst van de voertuigen waarmee overtredingen worden gepleegd.
Zijn er verschillen in de inningspercentages van aan de ene kant snelheidsovertredingen, en aan de andere kant parkeerboetes? Zo ja, waarom zijn die verschillen er?
Voor beantwoording van deze vraag is het van belang dat onder de term parkeerboetes twee verschillende «boetes» vallen: een parkeerboete en de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
In de context van eerdere vragen ga ik ervan uit dat in de vraag parkeerboetes in de zin van de Wahv worden bedoeld. In de monitoring van deze cijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen snelheidsovertredingen en deze parkeerboetes. Ik kan daarom geen uitspraken doen over mogelijke verschillen in inningspercentages verdeeld naar soort overtreding.
Hoe verklaart u dat het aantal parkeerboetes bij kentekens uit België en Duitsland ongeveer 3,4% van het totale aantal verkeersboetes voor kentekens geregistreerd in die landen uitmaakt, terwijl voor kentekens uit overige landen dit percentage nihil is?
Nederland heeft een aanvullend verdrag met de buurlanden België en Duitsland dat grondslag geeft voor het over en weer uitwisselen van kentekenhouderinformatie in relatie tot verkeersovertredingen. Door dit verdrag, kunnen zowel parkeerboetes als naheffingsaanslagen parkeerbelasting naar de kentekenhouder worden gestuurd.
Tijdens het VSO Verkeersveiligheid op 15 april jl. heb ik aangegeven dat Nederland geen bilaterale verdragen heeft met andere EU-lidstaten voor het uitwisselen van kentekengegevens. Om die reden worden dan ook geen parkeerboetes naar deze lidstaten gestuurd. Handhavers beschikken wel over andere middelen, zoals het plaatsen van een wielklem of het wegslepen van een voertuig.
In de beantwoording van schriftelijke vragen ten behoeve van het Schriftelijk Overleg Verkeersveiligheid op 12 november 2020, heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat de CBE-richtlijn moet worden uitgebreid met onder andere parkeerovertredingen (parkeerboetes en naheffingsaanslagen parkeerbelasting). Daarbij heb ik aangegeven dat het echter de vraag is of alle lidstaten mijn mening delen dat dit aansluit bij het doel van de CBE-Richtlijn, namelijk het bevorderen van de verkeersveiligheid.
Hebben handhavers instructies gekregen om geen parkeerboetes uit te schrijven aan kentekenhouders die niet uit Nederland, België of Duitsland komen? Zo ja, waarom?
Vanuit het Rijk hebben handhavers geen instructie gekregen om geen parkeerboetes te schrijven. Selectief handhaven op basis van kenteken zou discriminerend werken en dat keur ik af.
Gemeenten bepalen het parkeerbeleid binnen de gemeente. Of daarbij sprake is van dergelijke instructies of verzoeken is mij niet bekend. Wanneer hiervan sprake is, dan keur ik dat af.
Komt het voor dat handhavers door leidinggevenden verzocht worden bonnen voor bijvoorbeeld Poolse parkeerovertreders onmiddellijk te seponeren voordat deze het «systeem zouden vervuilen»? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 8.
Lijkschennis |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees van der Staaij (SGP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Roep om strafbaarstelling seksueel misbruik van overledene, maar Minister Grapperhaus voelt er niet voor» en het artikel «Het lichaam van hun overleden moeder werd misbruikt en toch kan de dader niet worden gestraft»?1 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat necrofilie en/of lijkschennis in Nederland niet strafbaar is?
Bent u van bekend met het feit dat een overledene juridisch wordt beschouwd als een voorwerp, als een «goed» en dat schennis van een lijk niet onder verkrachting valt?
Onderkent u dat hier sprake is van lijkschennis en dat hier een leemte in het Wetboek van Strafrecht bestaat?
Bent u bekend met het feit dat dit in omringende landen wel strafbaar gesteld is?3
Bent u van mening dat het niet opnemen van lijkschennis in het Wetboek van Strafrecht een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk dat dit getolereerd wordt in Nederland? Bent u derhalve van mening dat dit strafbaar gesteld zou moeten worden in het Wetboek van Strafrecht?
Bent u bereid te bevorderen dat er een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin lijkschennis strafbaar wordt gesteld?
De detentiefasering in het licht van de Wet straffen en beschermen. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in het wetsvoorstel de ZBBI’s en BBI’s ((Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichtingen) vervangen worden door een BBA (Beperkt Beveiligde Afdeling)?
Het klopt dat door de Wet straffen en beschermen (hierna: Wet SenB) Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA’s) worden gerealiseerd als vervanger van de huidige (Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichtingen ((Z)BBI’s). Met het behoud van afdelingen met een beperkt beveiligingsniveau wordt een aangenomen motie opgevolgd.1
Kunt u toelichten wat daarvan de consequenties zijn, zowel de negatieve als de positieve?
In de (Z)BBI verricht de gedetineerde binnen of buiten de inrichting arbeid, verblijft hij ’s nachts in de inrichting en komt hij in aanmerking voor algemeen verlof en een regimesgebonden wekelijks weekendverlof. Een belangrijk voordeel van de (Z)BBI is dat gedetineerden met steeds meer vrijheden kunnen oefenen vanuit een hierop toegeruste detentieomgeving. Een nadeel van de (Z)BBI is dat het algemeen en regimesgebonden verlof als te automatisch en vrijblijvend wordt ervaren.2
Het automatisch toegekende en te vrijblijvende algemene en regimesgebonden verlof dat bij het (Z)BBI regime hoort, verhoudt zich niet tot de voorgestane meer persoonsgerichte detentiefasering, waarbij het toekennen van verlof wordt getoetst aan het gedrag van de gedetineerde, slachtofferbelangen en het risico voor de samenleving en meer nadruk komt te liggen op de gerichte re-integratie van een gedetineerde. Daarom wordt het algemeen en regimesgebonden verlof met de Wet SenB vervangen door een verlofsysteem waarbij per gedetineerde langs voornoemde drie criteria wordt bekeken voor welke verlofsoorten hij in aanmerking komt en verlof steeds uitdrukkelijk is verbonden aan een concreet re-integratiedoel.
De Wet SenB kent drie vormen van verlof: kortdurend en langdurend re-integratieverlof en re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Gedetineerden die in de laatste fase van hun straf re-integratieverlof hebben gekregen voor het verrichten van extramurale arbeid worden geplaatst in de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA’s). Naast het werken aan re-integratiedoelen gericht op arbeid na detentie, is het vanuit de BBA tevens mogelijk om te werken aan andere gedrags- en re-integratiedoelen, in het kader van kortdurend en langdurend re-integratieverlof.
Zo blijft het mogelijk dat gedetineerden aan wie vergaande extramurale vrijheden zijn toegekend kunnen oefenen met die vrijheden, vanuit een daarop goed toegeruste detentieomgeving. Afdelingen met een beperkt beveiligingsniveau blijven dus behouden, maar ten opzichte van de huidige (Z)BBI’s wordt de invulling persoonsgerichter en minder vrijblijvend.
Kunt u aangeven wanneer deze wijziging in werking zal treden? Is dat zoals het wetsvoorstel beoogd 1 mei 2021? Is dit de daadwerkelijke datum van wijziging of is dit een streefdatum? Wanneer kunt u duidelijkheid verschaffen over de daadwerkelijke wijzigingsdatum?
Bij inwerkingtreding worden de BBA’s onmiddellijk ingevoerd. De uitgevoerde tweede Gateway review zal ik aan uw Kamer zenden met een begeleidende brief. Hierin ga ik in op de bevindingen van het reviewteam en de gevolgen voor de invoeringsdatum van de Wet SenB.
In uw brief van 10 december jl. heeft u aangekondigd een tweede gateway review in februari 2021 uit te willen voeren, is die review al klaar? Zo ja, wat is de uitkomst? Wanneer kan de Kamer daar het rapport van verwachten? Heeft deze review invloed op de datum van inwerkingtreding? Zo ja, welke consequenties heeft het als de datum van de inwerkingtreding wordt verschoven?1
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent een eventuele wijzing in de datum voor de inwerkingtreding van de wijzigingen in de verlofregeling?
De diverse ministeriele regelingen waarmee de verschillende vormen van re-integratieverlof worden ingevoerd treden gelijktijdig met de Wet SenB in werking. Een wijziging in de datum van inwerkingtreding van de wet betekent dat ook de wijzigingen in de verlofregeling op een nieuwe datum in werking treden.
Kun u puntsgewijs aangeven wat de criteria zijn voor plaatsing in een BBA?
Voor plaatsing in een BBA moet aan een gedetineerde re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid zijn toegekend. Dat kan ook worden toegekend voor leeractiviteiten bij een werkgever.
In de afweging of een gedetineerde in aanmerking komt voor re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid worden dezelfde drie criteria gehanteerd als bijvoorbeeld voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: het gedrag gedurende de hele detentie, de slachtofferbelangen en de risico’s voor de samenleving als geheel.
Voor het aanvragen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid geldt nog een aantal specifieke randvoorwaarden. In het persoonlijke detentie- en re-integratieplan moet zijn afgesproken dat de gedetineerde zich gedurende de detentie richt op het verbeteren van zijn kansen op de arbeidsmarkt. Dat kan als de inschatting is dat een baan na detentie de kans op een veilige terugkeer in de samenleving vergroot. Er moet ook al actief gewerkt zijn aan dit re-integratiedoel.
Tot slot dient voorafgaand aan de plaatsing een werkgever te zijn gevonden waar voor minimaal 32 uur aan leer- of werkactiviteiten verricht kunnen worden (dan wel 26 uur in combinatie met zorg of opleiding).
Klopt het dat de BBA slechts bedoeld is voor gedetineerden die betaalde arbeid verrichten? Zo ja, wat betekent dat voor gedetineerden die niet kunnen werken vanwege een ziekte of arbeidsongeschiktheid, of die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt?
Nee. De BBA heeft als doel om gedetineerden via werk succesvol en veilig te laten re-integreren in de samenleving met als ambitie een betaalde baan na hun detentie.
Om dat doel te bereiken wordt ingezet op het verrichten van leer-/werkactiviteiten ten behoeve van de re-integratie bij een externe organisatie/werkgever. Als gedetineerden voor deze activiteiten verlof voor extramurale arbeid wordt verleend kunnen zij in een BBA worden geplaatst.
Gedurende het verblijf zet DJI zich samen met gemeenten in om te zorgen dat de gedetineerde bij invrijheidstelling een betaalde baan heeft of hier aanspraak op kan maken. Of dat uiteindelijk lukt hangt af van de specifieke situatie van de gedetineerde en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Als, bijvoorbeeld door arbeidsongeschiktheid, een baan na detentie geen realistisch of noodzakelijk re-integratiedoel is voor een succesvolle re-integratie zal er geen verlof voor extramurale arbeid worden toegekend en volgt geen plaatsing in de BBA. Het ligt bij deze gedetineerden voor de hand dat zij re-integreren via kortdurend en langdurend re-integratieverlof, het penitentiair programma (bij straffen korter dan een jaar) of de voorwaardelijke invrijheidstelling (bij straffen langer dan een jaar). Bij een penitentiair programma en de voorwaardelijke invrijheidstelling bevindt een gedetineerde zich volledig buiten de inrichting.
Gedetineerden die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt worden overigens niet uitgesloten van verlof voor extramurale arbeid. Wel wordt uiteraard gekeken of verblijf in de BBA aansluit bij zijn of haar re-integratiedoelen.
Kunnen zich situaties voordoen, waarin gedetineerden die zeer goed verdrag vertonen, tegengehouden worden om naar een open of halfopen kamp te gaan omdat zij geen betaalde arbeid kunnen verrichten? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Voor een plaatsing in een BBA is het verkrijgen van re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid een voorwaarde. Als een baan na detentie geen realistisch re-integratiedoel is, zal er geen verlof voor extramurale arbeid, dat in het teken staat van leer- of werkactiviteiten, worden verleend en volgt geen plaatsing in de BBA.
Mocht de selectiefunctionaris het re-integratieverlof voor extramurale arbeid niet toekennen, dan zijn er altijd nog mogelijkheden tot kortdurend en/of langdurend re-integratieverlof, het penitentiair programma etc. Middels deze modaliteiten kan de gedetineerde werken aan re-integratiedoelen die passen bij zijn persoonlijke situatie.
Bent u het met de mening eens dat onduidelijkheid in de straffasering leidt tot ongelijke behandeling in de praktijk en dat het dus wenselijk is dat partners in de keten zo snel mogelijk opheldering krijgen over deze ontstane onzekerheid?
Alvorens de wet in werking treedt, moet de werkwijze duidelijk zijn. Daarom werk ik nauw samen met DJI en andere betrokken ketenpartners om alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen. De onder antwoord 3 en 4 genoemde tweede Gateway review zal ik met een begeleidende brief aan uw Kamer verzenden. In deze brief ga ik nader in op de wijze waarop gezorgd wordt voor een zorgvuldige inwerkingtreding.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat arbeidsgeschiktheid een discriminerende factor wordt bij de plaatsingscriteria? Ziet u mogelijkheid om de voorwaarden voor deelname aan de BBA duidelijk vast te leggen in bijvoorbeeld de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 7 is voor plaatsing in een BBA het verkrijgen van re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid een voorwaarde. Als een baan na detentie geen realistisch re-integratiedoel is, zal er geen verlof voor extramurale arbeid, dat in het teken staat van leer- of werkactiviteiten, worden verleend en volgt geen plaatsing in de BBA.
De gedetineerde heeft dan mogelijkheden te re-integreren via bijvoorbeeld kortdurend en langdurend re-integratieverlof en het penitentiair programma. Middels deze modaliteiten kan de gedetineerde werken aan re-integratiedoelen die passen bij zijn persoonlijke situatie.
De – criteria bij de – verschillende vormen van re-integratieverlof zijn neergelegd in diverse ministeriele regelingen, waarmee onder andere de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt gewijzigd. De (nadere) randvoorwaarden voor het aanvragen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid zijn opgenomen in het beleidskader BBA.
Bij binnenkomst in detentie krijgen gedetineerden door middel van een informatieblad inzicht in de mogelijkheden tot detentiefasering. Ook de voorwaarden voor een BBA-plaatsing worden daarin opgenomen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Groothuizen en Kuiken?2
Deze motie is verwerkt in de relevante ministeriële regelingen. Deze regelingen zullen samen met de Wet SenB in werking treden.
Het bericht dat strafrechtdeskundigen het rapport van de commissie Machielse kraken. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin vooraanstaande strafrechtdeskundigen de conclusie van de commissie-Machielse kraken dat Nederland niets te verwijten valt in de zaak-Poch?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de conclusies van deze strafrechtdeskundigen zo anders zijn dan die van de commissie-Machielse?
Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van 1 februari jl. heb gemeld2, geeft het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch er blijk van dat de Commissie een grondig onderzoek heeft verricht langs verschillende sporen, teneinde haar opdracht zo compleet mogelijk te vervullen. Zoals te lezen is in het door u aangehaalde artikel, heeft de Commissie zelf inmiddels inhoudelijk gereageerd op de in de vraag aangehaalde conclusies. Ik zie op dit moment geen aanleiding daar iets aan toe te voegen.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de argumenten die in bovengenoemd artikel worden aangedragen door de deskundigen?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid, nu u kennis heeft kunnen nemen van de argumenten uit bovengenoemd artikel, te erkennen dat Nederland niet verplicht was tot samenwerking met de Argentijnse instanties in de zaak-Poch? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op het bovenstaande zie ik daartoe geen aanleiding.
Bent u bereid alsnog zo spoedig mogelijk de stukken waar de Commissie-Machielse haar oordeel op heeft gebaseerd aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 1 maart jl., bestaat het archief van de Commissie uit tienduizenden brondocumenten. Als gezegd ben ik op dit moment met de Commissie in gesprek om tot een ordentelijke overdracht van het archief van de Commissie te komen. Zodra het archief is overgedragen aan mijn departement, zullen deze documenten worden doorgenomen om te beoordelen welke documenten op grond van artikel 68 Grondwet aan uw Kamer kunnen worden verstrekt. Mijn uitgangspunt daarbij is dat deze verstrekking zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
De poging van het Koninklijk Huis om een strafzaak te beïnvloeden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Gidi Markuszower (PVV), Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mogelijk beïnvloeding door kringen rond Koninklijk Huis in zaak-Poch, maar geen bewijs»?1 2 3
Ja.
Kunt u verklaren waarom kringen rondom het Koninklijk Huis op de hoogte waren van de zaak-Poch, een zaak die op dat moment nog slechts bij een gering aantal personen binnen het openbaar ministerie en de Nationale Recherche bekend was? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch (hierna: de Commissie)4 heeft de Commissie onderzoek gedaan naar dit voorval, maar geen bevestiging ervan kunnen krijgen.
Kunt u uitsluiten dat deze zaak destijds gelekt is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de Commissie onderzoek gedaan naar dit voorval, maar hiervan geen bevestiging kunnen krijgen.
Deelt u de mening dat (elke poging tot) inmenging in een strafrechtelijk onderzoek ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom niet?
Elke poging tot onrechtmatige inmenging in een strafrechtelijk onderzoek is ontoelaatbaar.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als kringen rondom het Koninklijk Huis zich zouden hebben gemengd in een lopende strafzaak en dat de mate waarin een zaak «gevoelig» ligt bij het Koninklijk Huis geen maatstaf kan zijn voor het wel of niet doorzetten van een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het rapport van de Commissie, heeft de Commissie dit voorval onderzocht en hiervan geen bevestiging kunnen krijgen.
Deelt u de mening dat het telefoontje naar de vicepresident van Eurojust, eind voorjaar/begin zomer 2007, van de «cabinet of your majesty» kan worden gezien als een poging om een lopende strafzaak te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de schijn te laten bestaan dat een dergelijke poging tot beïnvloeding zou zijn ondernomen vanuit het Koninklijk Huis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen worden normaliter genomen indien gelekt wordt uit een strafrechtelijk onderzoek?
Naast strafrechtelijk onderzoek, en eventueel strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie, kan degene die zijn ambtsgeheim heeft geschonden ook nog disciplinair worden gestraft.
De vraag of een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Zo dient het feit niet verjaard te zijn en moet er voldoende opsporingsindicatie zijn om een onderzoek uit te kunnen voeren. Bij lekonderzoeken speelt in die afweging niet alleen tijdsverloop een rol, maar ook het aantal personen dat met een geheim bekend is geweest. Naarmate dat aantal groter is, is de kans op succesvolle vervolging wegens artikel 272 Sr (schending ambtsgeheim) geringer.
Welke maatregelen worden normaliter genomen indien pogingen worden ondernomen een strafrechtelijk onderzoek te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat het kabinet de Rijksrecherche heeft ingeschakeld om het lekken van het advies van het Outbreak Management Team te onderzoeken? Bent u bereid het mogelijke lek uit het Poch-onderzoek en de mogelijke poging tot beïnvloeding te laten onderzoeken door de Rijksrecherche om zo te kunnen uitsluiten dat het Koninklijkhuis inderdaad betrokken was? Zo nee, waarom niet? Welk ander nader onderzoek is nu nog mogelijk om de betrokkenheid van kringen rondom Koninklijk Huis vast te stellen?
Inmiddels is vanuit het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) van het OMT aangifte gedaan. Of een aangifte uiteindelijk leidt tot een strafrechtelijk onderzoek dat bovendien zal worden uitgevoerd door de Rijksrecherche, is een beslissing die vervolgens eerst voorligt aan de Coördinatiecommissie Rijksrecherche (CCR). In de CCR zitten, onder voorzitterschap van een lid van het College van procureurs-generaal, onder meer de directeur van de Rijksrecherche en de coördinerend officier van justitie Rijksrecherche.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, heeft de Commissie het voorval waar in de vraag naar wordt verwezen, onderzocht en hiervan geen bevestiging kunnen krijgen.
Overigens dateert dit voorval volgens het rapport uit 2007, wat betekent dat eventuele schending van het ambtsgeheim in 2013 is verjaard.
Nader onderzoek in aanvulling op dat van de Commissie ligt dan ook niet in de rede.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen d.d. 30 april 2020 waarin u stelt dat u de Argentijnse rechtshulpverzoeken in de zaak Julio Poch, alle correspondentie over deze rechtshulpverzoeken en alle reisverslagen van de Criminele Inlichtingeneenheid (CIE) inzake het dossier Poch, niet aan de Kamer kon doen toekomen zolang de Commissie-Machielse aan het werk was?4
Ik herinner mij mijn antwoorden op Kamervragen van 30 april 2020. Deze beantwoording zag op de verslaglegging van de dienstreizen van januari en mei 2008.
Herinnert u zich de motie-Van Nispen (Kamerstuk 31 753, nr. 203) die met grote meerderheid is aangenomen en die u, onder verwijzing naar artikel 68 van de Grondwet, verzoekt deze documenten (Argentijnse rechtshulpverzoeken in de zaak Julio Poch, alle correspondentie over deze rechtshulpverzoeken en alle reisverslagen van de CIE inzake het dossier Poch) naar de Kamer te sturen?
Ik herinner me de aangehaalde motie-Van Nispen. In deze motie is mij gevraagd het journaal van een politieliaison die in januari/februari 2008 voor de eerste dienstreis naar Argentinië is afgereisd en de ministeriële nota uit 2009 aan uw Kamer te verstrekken. De ministeriële nota heb ik bij brief van 29 september 2020 aan uw Kamer doen toekomen.6
Bent u bereid nu onverwijld en ongelakt alle hierboven genoemde documenten alsnog aan de Kamer te doen toekomen indachtig artikel 68 van de Grondwet?
Conform artikel 5 van het Instellingsbesluit van de Commissie, wordt de Commissie vier weken nadat het eindrapport is uitgebracht, opgeheven. Op grond van artikel 14, eerste lid, van het Instellingsbesluit wordt het archief van de Commissie bij opheffing van de Commissie overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.7
Ingevolge artikel 14, tweede lid van het Instellingsbesluit vindt het beheer van het archief plaats met inachtneming van de door de Commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover de Commissie met het Ministerie van Justitie en Veiligheid nadere afspraken maakt. Deze afspraken zullen voor opheffing van de Commissie worden gemaakt.
Aan de hand van het protocol en de gemaakte afspraken, kan ik bepalen welke stukken conform artikel 68 Grondwet aan de Kamer worden verstrekt. De genoemde rechtshulpverzoeken en de correspondentie hierover en het genoemde journaal zullen hier ook bij worden betrokken.
Waarom ontkende u na publicatie van het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch politieke bemoeienis, terwijl die wel degelijk kan worden vastgesteld?5
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie ten opzichte van de Minister van Justitie en Veiligheid een inlichtingenverplichting heeft. Door de Minister van Justitie en Veiligheid te informeren over een gevoelige strafzaak wordt hij in staat gesteld zijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het OM.
Naast de politieke verantwoordelijkheid voor het OM omvat het ambt van de Minister van Justitie en Veiligheid de rol van Centrale Autoriteit inzake internationale rechtshulp. Bij brief van 19 december 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het vastgestelde Protocol samenwerking in Internationale rechtshulp.9 Zoals ook in deze brief uiteen is gezet, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in Nederland de rol van Centrale Autoriteit voor de ontvangst, beoordeling, en doorzending van justitiële rechtshulpverzoeken.
De Commissie heeft vastgesteld dat mijn ambtsvoorganger Hirsch Ballin geen ministeriële aanwijzing heeft verstrekt met betrekking tot de zaak Poch noch persoonlijke opdrachten die de uitvoering van het onderzoek raakten.
Kunt u deze vragen apart en voor 8 februari 2021 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Een gratis consult bij een OM-strafbeschikking |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het gratis consult van een advocaat in zogenaamde coronazaken in de praktijk nog altijd niet is ingevoerd? Zo ja, waarom niet?1
Zoals ik uw Kamer in de brief van 19 november 20202 heb geïnformeerd heb ik na overleg met de NOvA en de betrokken ketenpartners (OM en Raad voor Rechtsbijstand) besloten om in al deze zaken de verdachten die van een misdrijf worden verdacht de mogelijkheid te bieden kosteloos een gesprek met een advocaat te voeren om goed geïnformeerd te worden over de gevolgen van de OM-strafbeschikking en hun rechten en plichten daarbij.
Momenteel zijn het OM, de Raad voor Rechtsbijstand en het CJIB druk bezig om de noodzakelijke voorbereidingen te treffen en aanpassingen in hun werkproces en ICT-systemen aan te brengen teneinde deze vorm van rechtsbijstand te implementeren.
Op 1 april zal worden gestart met het aanbieden van het standaard consult aan de verdachten die voorafgaand aan de strafbeschikking door het OM worden gehoord. Deze betreffen voornamelijk zwaardere zaken waarbij in de strafbeschikking een taakstraf, een gedragsaanwijzing of een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd. Zodra het CJIB de noodzakelijke systeemaanpassing heeft gerealiseerd zal ook worden gestart met de zaken waarbij geen OM-hoorzitting plaatsvindt. Het gaat in deze lichtere zaak om het opleggen van geldboetes van onder de € 2.000.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de stand van zaken met betrekking tot het invoeren van een gratis consult bij OM-strafbeschikkingen gedurende het wegwerken van achterstanden als gevolg van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het wel gelukt om na de uitbraak van de coronacrisis strafzaken snel van politierechters naar OM-strafbeschikkingen om te zetten, maar duurt het maanden voordat het gratis coronaconsult geregeld is?
Het herbeoordelen van de strafzaken van politierechter naar OM-strafbeschikking vindt plaats in het reguliere proces. Hiervoor zijn geen aanpassingen noodzakelijk in de bestaande processen en ict-systemen. Bij het implementeren van het standaard consult zijn wel aanpassingen noodzakelijk.
De ketenpartners zijn voortvarend aan de slag gegaan om voorbereidingen te treffen om de noodzakelijke aanpassingen in hun systemen en werkprocessen aan te brengen ter implementatie van deze vorm van rechtsbijstand.
Dit vergt enige tijd van de ketenpartners. Zoals in antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zal er op 1 april 2021 een start worden gemaakt met het standaard consult.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen»?1
Ja.
Wat is volgens u de definitie van diefstal?
Ingevolge artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van diefstal wanneer enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wordt weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Deelt u de mening dat Akwasi zich met het wederrechtelijk toeeigenen van laptops die niet van hem waren, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de omroep heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan enig onderzoek naar dit incident. Mede daardoor is het onwaarschijnlijk dat het Openbaar Ministerie kan vaststellen of in dit geval sprake is geweest van diefstal. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven gelet hierop geen nader onderzoek te verrichten naar dit incident.
Wat is volgens u de definitie van intimidatie en bedreiging?
Ingevolge artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht ziet bedreiging op verschillende gedragingen. Intimidatie is er daar geen van. Mogelijk zou intimidatie kunnen worden ingelezen in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang).
Bent u ook van mening dat Akwasi met zijn uitingen tegen een journalist zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie en bedreiging en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de uitlatingen van betrokkene, niet van dien aard zijn dat deze een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Tevens heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat er onvoldoende bewijs is om betrokkene te vervolgen voor dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Mogelijk ten overvloede merk ik nog op dat nu beide artikelen en artikel 310 geen zogenaamde klachtdelicten zijn het niet ter zake doet of er aangifte is gedaan. Het Openbaar Ministerie kan wanneer zij dat opportuun acht zelfstandig optreden tegen diefstal, bedreiging en dwang.
Deelt u de mening dat het OM de opruier, dief en bedreiger Akwasi gewoon niet wil vervolgen en volstrekt corrupt en willekeurig handelt? Zo nee, waarom niet?
De beslissing van het Openbaar Ministerie om de heer Akwasi niet te vervolgen betreft een autonome beslissing. Als Minister van Justitie en Veiligheid dien ik terughoudendheid te betrachten in individuele zaken.
Kunt u uitleggen waarom het OM de recidiverde Akwasi niet vervolgt, maar een PVV-politicus, nota bene de oppositieleider van het parlement, die een onschuldige vraag stelt, wel? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6. Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1520.
Bent u bereid het OM aan te sporen een einde te maken aan het politiek gekleurde en corrupte vervolgingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij niet vinden in hetgeen in deze vraag wordt gesuggereerd. Ik zie hiertoe dan ook geen reden en verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
Het verrekenen van schadevergoeding op grond van artikel 6:1:13 van het Wetboek van Strafvordering |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijkheden om na onterecht uitgezeten voorarrest of detentie een schadevergoeding te ontvangen, zoals verwoord op de website van de Raad voor de rechtspraak?1
Ja.
Kunt u de werkwijze uiteenzetten hoe in de praktijk met artikel 6:1:13 van het Wetboek van Strafvordering wordt omgegaan, namelijk het verrekenen van uit te keren schadevergoedingen met openstaande vorderingen?
Verrekening voorkomt dat gelden worden terugbetaald aan een verdachte of veroordeelde die tegelijkertijd op grond van een (andere) onherroepelijke strafrechtelijke beslissing geld verschuldigd is aan de Staat of aan slachtoffers en diens nabestaanden.
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) per 1 januari 2020 is met artikel 6:1:13 Sv de verrekeningsbevoegdheid voor de Minister (toegepast door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) geïntroduceerd in het Wetboek van strafvordering. Via deze bevoegdheid kan de Minister ook verrekenen bij bijvoorbeeld een waarborgsom of een opgeheven beslag.
Hoe vaak wordt per jaar van deze procedure gebruik gemaakt en hoeveel geld wordt jaarlijks door Justitie uitgekeerd? Kunt u over het jaar 2020 per arrondissement aangeven in hoeveel gevallen en met welke opbrengsten er tot verrekening is over gegaan?
Het verrekenen van openstaande vorderingen met een toegekende schadevergoeding na onterecht voorarrest, vindt plaats via een rechterlijke beslissingen op grond van artikel 534 lid 3 Sv.
In geval van een onrechtmatige detentie kan gewezen verdachte of veroordeelde bij de rechtbank een verzoekschrift tot schadevergoeding indienen. De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat er geen gegevens beschikbaar zijn over hoeveel verzoekschriften per jaar worden ingediend. Wel heeft de Raad voor de rechtspraak gegevens beschikbaar over hoe vaak in 2020 een schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie werd toegekend en over welke bedragen het hierbij gaat op basis van de beschikkingen, uitgesplitst per gerecht (zie onderstaande tabel).
Gerecht
Aantal schadevergoedingen
Totaal bedrag schadevergoedingen
Rechtbank Amsterdam
774
€ 623.081
Rechtbank Den Haag
443
€ 582.414
Rechtbank Limburg
233
€ 266.224
Rechtbank Midden-Nederland
396
€ 339.571
Rechtbank Noord-Nederland
196
€ 154.718
Rechtbank-Noord Holland
240
€ 228.553
Rechtbank Oost-Brabant
354
€ 184.577
Rechtbank Overijssel
245
€ 225.923
Rechtbank Gelderland
353
€ 210.140
Rechtbank Rotterdam
662
€ 814.130
Rechtbank Zeeland-West Brabant
364
€ 384.877
Gerechtshof Amsterdam
90
€ 254.922
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
83
€ 359.972
Gerechtshof Den Haag
104
€ 667.118
Gerechtshof Den Bosch
47
€ 385.000
Totaal
4.584
€ 5.681.219
Worden schadevergoedingen standaard verrekend met openstaande boetes en andere vorderingen, zoals ontnemingsmaatregelen en schadevergoedingsverplichtingen?
Indien een overzicht van openstaande zaken aan het dossier is toegevoegd verrekent de rechter deze conform wettelijke verplichting standaard met de toegekende vergoeding wegens onterechte detentie.
Is het verrekenen van schadevergoeding een optie die kan worden toegepast, of is het een wettelijke verplichting die daadwerkelijk in elk geval wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Is het de officier van justitie die de verrekening moet vorderen of past de rechter deze verrekening ambtshalve toe? Wordt deze beslissing gelijktijdig met het verzoek tot schadevergoeding door de rekestenkamer behandeld? Of wordt deze beslissing uitgevoerd door een instantie als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?
De verrekening vindt plaats door de rechter bij de behandeling van het verzoekschrift van gewezen verdachte of veroordeelde voor een schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie. De officier van justitie wordt bij de behandeling gehoord. De betaling van het bedrag na verrekening dat in de beschikking op het verzoekschrift wordt genoemd, wordt door Team Griffie van het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR) verricht. Het CJIB ontvangt van het LDCR het verrekende bedrag voor openstaande vorderingen, een eventueel restbedrag maakt het LDCR over aan de gewezen verdachte of veroordeelde.
Op welke wijze komt informatie over openstaande geldboetes of andere aan de staat verschuldigde geldsommen onder de aandacht van de betrokken officier van justitie dan wel rechter?
Het CJIB verstrekt op verzoek van het Openbaar Ministerie ten behoeve van het dossier ter behandeling van het verzoekschrift een overzicht met openstaande vorderingen.
Bent u van mening dat de praktijk waarin schadevergoedingen worden verrekend met openstaande vorderingen op een goede manier functioneert? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Om de verrekening door de rechter conform artikel 534 lid 3 Sv efficiënter vorm te geven is bij de rechtbank Amsterdam gestart met een werkwijze waarbij het uitwisselen van informatie tussen het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en het CJIB een belangrijk aandachtspunt is. Gelet op de positieve ervaringen van deze werkwijze wordt momenteel door Rechtspraak en Openbaar Ministerie bezien of en hoe deze uitwisseling van informatie landelijk optimaal vorm kan worden gegeven.
Zou het een verbetering in het proces van verrekening zijn indien na de beslissing tot toekenning van de schadevergoeding contact wordt opgenomen met het CJIB om zodoende de schadevergoeding te verrekenen met verschuldigde geldsommen? Zou dit niet tot meer verrekeningen leiden, aangezien het overzicht dat wordt opgevraagd bij het CJIB actueler is? Zou dit niet eveneens resulteren in minder zittingen? Versterkt dit niet eveneens de één-overheid gedachte?
De in uw vraag genoemde suggestie zal ik bespreken met het CJIB, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak. Ik zal uw suggestie ook betrekken bij de verdere uitwerking van de van toepassing zijnde beleidsregels. Of uw suggestie leidt tot de door u genoemde voordelen is nu nog niet te zeggen.
Het bericht ‘Tbs met dwangverpleging geëist tegen moordenaar van Rik van de Rakt (18)’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het OM tegen de de moordenaar van de 18-jarige Rik van de Rakt geen straf heeft geeist?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het OM geen (cel)straf, maar alleen een behandeling eist tegen de Soedanese asielzoeker Ayoub Abdallah Y. die de 18-jarige Rik van de Rakt uit Oss, doodstak?
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) is onafhankelijk in het bepalen van de strafeis in strafzaken. Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik mij niet uitlaten over de strafeis in individuele zaken.
Beseft u dat deze eis van het OM, de organisatie waar u verantwoordelijk voor bent, een keiharde klap in het gezicht is van de nabestaanden, aangezien deze eis er op is gericht deze gevaarlijke asielzoeker te behandelen zodat hij binnenkort weer op vrije voeten komt? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. De maatregel is er niet op gericht om mensen snel op vrije voeten te stellen, maar om iemand veilig te laten terugkeren naar de maatschappij wanneer dat verantwoord is. De suggestie die in de vraag gelezen kan worden dat tbs betekent dat iemand snel weer op vrije voeten is, deel ik dan ook niet.
Bent u het eens dat als de instanties niet hadden gefaald deze moord voorkomen had kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Kunt u een feitenoverzicht sturen van alle instanties en personen die in deze zaak gefaald hebben? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Bernheze heeft naar aanleiding van dit tragische incident een extern onderzoek ingesteld naar het huisvestingsproces van de betreffende vergunninghouder. Voor het onderzoeksrapport verwijs ik u naar de website van de gemeente Bernheze2. Uit het onderzoek van de gemeente blijkt onder meer dat de betrokken organisaties vanuit de opvang, gemeente en zorgsector bij het huisvestingsproces binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden informatie over de betreffende statushouder hebben gedeeld. Dat neemt niet weg dat de betrokken partijen lessen willen trekken uit hetgeen is gebeurd en om die reden om tafel zijn gegaan om te bezien welke verbeteringen mogelijk zijn in de informatie-uitwisseling. Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de uitwerking van deze verbeterpunten.
Kunt u zich uw uitspraken van bijna twee jaar geleden herinneren naar aanleiding van de moord op Anne Faber, waarbij ook sprake was instanties en diensten die onder uw verantwoordelijkheid hadden zitten slapen en informatie over een gevaarlijke gek niet wilden delen vanwege zijn privacy: «Ik ben geschrokken van de rapporten. We schuiven de fouten niet onder het tapijt, maar we trekken er lessen uit. En dat betekent ook concrete acties, ook om de informatievoorziening te verbeteren. (...) U mag mij afrekenen op wat ik ga doen. Ik heb gezegd: het is een van de belangrijkste opdrachten van mijn ministerschap om de samenleving, om mensen te beschermen tegen figuren als Michael P.»?2
Ja.
Kunt u zich deze uitspraak herinneren naar aanleiding van de moord op Anne Faber: « (...) ik ga ervoor zorgen dat ook de organisaties waarvoor ik verantwoordelijk ben echt vol aan de bak gaan om de dingen die ik voorstel nu ook echt om te zetten in concrete maatregelen en concrete acties. Ik wil niet dat we nog een keer een herhaling van zetten krijgen, ik wil niet dat die fouten zich nog eens herhalen»?3
Ja.
Beseft u dat u niet heeft gedaan wat u heeft beloofd en dat onder uw verantwoordelijkheid het zoveelste onschuldige slachtoffer (na Anne Faber, Sarah Papenheim, Joost Wolters en Humeyra) bruut uit het leven is gerukt omdat uw instanties totaal hebben gefaald? Zo nee, waarom niet?
In het debat waar u in de twee voorgaande vragen aan refereert zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de kwetsbaarheden in het stelsel van forensische zorg aan te pakken. Deze maatregelen hadden met name betrekking op (de samenwerking tussen) de penitentiair psychiatrische centra van het gevangeniswezen en forensische klinieken. Zoals vermeld in de voortgangsbrief forensische zorg van 3 december 2020 wordt de implementatie van deze maatregelen onafhankelijk getoetst.5 Uit de tussenrapportage, waarin een korte en krachtige check is gedaan, blijkt dat de meeste maatregelen feitelijk geïmplementeerd zijn. Enkelen worden in het eerste kwartaal van dit jaar dan wel in mei van dit jaar geïmplementeerd.
Ook naar aanleiding van andere zaken die u noemt zijn maatregelen getroffen. Zo is per 1 januari 2020 de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB) in werking getreden en wordt hard gewerkt aan inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 mei 2021.6 Hiermee verbeteren we de tenuitvoerlegging van straffen. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de aanpak van de stalking door Bekir E. zijn ook maatregelen getroffen. Deze maatregelen zijn sinds eind vorig jaar vrijwel allemaal afgerond.7
Maatregelen maken het leed van slachtoffers en nabestaanden niet ongedaan. Ook bieden zij geen garanties, hierin kan geen enkele maatregel voorzien. Wel voorzien deze maatregelen in een manier om gezamenlijk beter zicht en grip te houden op personen die mogelijk een risico vormen voor onze veiligheid.
Bent u bereid alle falende personen, die hebben zitten slapen waardoor Ayoub Abdallah Y. Rik van de Rakt kon vermoorden te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bewindspersonen zijn ministerieel verantwoordelijk op hun beleidsterrein. Uw Kamer kan de bewindspersonen aanspreken op het functioneren van de organisaties waar zij voor verantwoordelijk zijn.
Bent u ook van mening dat moordenaars helemaal niet terug moeten komen in de maatschappij, maar levenslang in de gevangenis zouden moeten zitten? Zo ja, wanneer gaat u eindelijk eens minimumstraffen invoeren zodat het OM niet meer dit soort schandalig behandelingen kan eisen maar alleen hoge celstraffen voor dit soort gevaarlijk illegaal tuig? Zo nee, waarom niet? Hoe zou u er over denken als het slachtoffer uw eigen kind zou zijn?
De overweging of een levenslange gevangenisstraf opgelegd moet worden is niet aan mij maar aan de strafrechter. Zoals bekend is dit kabinet geen voorstander van de invoering van minimumstraffen omdat daarmee een te grote inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van de onafhankelijke rechter in zijn oordeelsvorming over de strafoplegging. De strafrechter levert steeds per individueel geval maatwerk en legt een passende straf op. Naar mijn mening doet de strafrechter dat uiterst consciëntieus en professioneel. Ik zie geen aanleiding om de rechterlijke straftoemetingsvrijheid met behulp van minimumstraffen te beknotten.
Bent u bereid de moordende Soedanese asielzoeker Ayoub Abdallah Y., indien de rechter hem op 22 januari a.s. een celstraf oplegt, direct na zijn celstraf het land uit te knikkeren richting Soedan? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, kan ik hier niet ingaan op individuele zaken. Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 7 van de Kamervragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Becker (VVD).8 De situatie is op dit punt niet gewijzigd.
Het bericht ‘Meer dan 160 enkelbanden uit de lucht door netwerkstoring’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer dan 160 enkelbanden uit de lucht door netwerkstoring»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Weten enkelbanddragers op het moment dat er een storing is dat zij uit beeld zijn? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier zij dit kunnen merken en bent u bereid dit te veranderen omdat er op deze manier gevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Een verstoring is in beginsel niet merkbaar voor de drager van een enkelband omdat het apparaat geen signalen afgeeft van uitval van verbinding. Daarnaast wordt ook tijdens een verstoring de informatie over de locatie van een justitiabele in de enkelband opgeslagen. Deze informatie is na afloop van de verstoring beschikbaar voor de meldkamer.
Zaten tussen de 165 enkelbandragers die door de storing buiten beeld waren verdachten of daders van gewelds- of zedendelicten? Zo ja, kan precies worden aangegeven om hoeveel personen het gaat en van welk delict zij worden verdacht of voor welk delict zij zijn veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
De enkelband is een technisch hulpmiddel om bij verdachten en veroordeelden aan wie vrijheden zijn toegestaan te controleren of zij zich aan een locatieverbod of -gebod houden. Een enkelband is niet gebonden aan het gepleegde strafbare feit. Het precies beantwoorden van deze vraag zou per enkelbanddrager dossieronderzoek vergen, waarbij meerdere organisaties betrokken zijn, om deze gegevens te achterhalen. Dit is zeer tijdsintensief en kostbaar.
Zijn tijdens de storing enkelbandjes gesaboteerd? Zo ja, hoeveel?
Gedurende de verstoring hebben er geen enkelbandsabotages of overtredingen van het locatieverbod of -gebod plaatsgevonden, hetgeen is bevestigd door de meldkamer. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat tijdens de storing strafbare feiten zijn gepleegd.
Zijn tijdens de storing door enkelbanddragers strafbare feiten gepleegd? Zo ja, hoeveel en om welke delicten gaat het?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dit soort blunders?
De verstoring kwam tot stand door een verstoring bij een telecomprovider. Om dergelijke verstoringen in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen, zijn in de aanbesteding van de nieuwe enkelbanden ten aanzien van de telecommunicatie aanvullende eisen gesteld. Naar aanleiding daarvan zijn de nieuwe enkelbanden uitgerust met een dubbele simkaart die verbonden is met meerdere providers, waardoor de band bij een verstoring van een telecomprovider overschakelt naar aan andere provider. De ingebruikname van de nieuwe enkelband vindt geleidelijk en gecontroleerd plaats. Het streven is dat alle deelnemers in mei 2021 aan de nieuwe enkelband zijn aangesloten. Ik hecht eraan te melden dat het gebruik van (mobiele) technologieën een risico op storing kent. Belangrijk is om dan te weten hoe te handelen. DJI en zijn partners zijn hierop voorbereid.
Bent u het eens dat de enkelband, als vervanging van een deel van een gevangenisstraf, moet worden afgeschaft? Zo ja, bent u bereid dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
De enkelband is geen vervanging van een deel van een gevangenisstraf of voorlopige hechtenis. De enkelband is een technisch hulpmiddel om verdachten en veroordeelden te controleren aan wie vrijheden worden toegestaan of waarvan de voorlopige hechtenis wordt geschorst onder de voorwaarde van een locatieverbod of -gebod.
De tegemoetkomingsregeling voor sociale advocatuur |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de constatering dat geen effectief beroep wordt verwacht op de aangekondigde tegemoetkomingsregeling die is ingesteld voor sociaal advocaten die kampen met omzetverlies als gevolg van corona?1 Hoe komt dit volgens u?
De tegemoetkomingsregeling is getroffen als vangnet voor sociaal advocaten (waaronder advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand) die door de coronacrisis hun vergoedingen in vergelijking met vorig jaar met meer dan 20% zien dalen. Aanleiding voor deze regeling waren de cijfers over de maand april 2020 van de Raad voor Rechtsbijstand die een forse daling van het aantal afgegeven toevoegingen lieten zien, vooral daar waar het de rechtsgebieden straf en asiel betrof. De verwachting was dat de afname in toevoegingen zou aanhouden. In de tegemoetkomingsregeling is (in artikel 5, tweede lid) bepaald dat voor de beoordeling van de daling in vergoedingen ten hoogste wordt uitgegaan van een afname van de vergoedingen tot de percentuele gemiddelde vermindering van het aantal afgegeven toevoegingen, toegekende extra uren en piketmeldingen van het rechtsgebied dat de grootste vermindering laat zien in het jaar 2020 ten opzichte van 2019. Daarmee was beoogd om ook advocaten tegemoet te kunnen komen, die weliswaar (mede) werkzaam zijn op een ander rechtsgebied dan het rechtsgebied met de hoogste vermindering, maar wel een daling van meer dan 20% omzetverlies lijden. Uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand komt naar voren dat zich een dergelijke daling niet voordoet. De grootste daling betreft 18% op het rechtsgebied asiel. In de bijlage is het overzicht van het aantal afgegeven toevoegingen (bijlage 1) in vergelijking per rechtsgebied met 2019 opgenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de eerdere afname in toevoegingen, in tegenstelling tot de verwachtingen, voor een groot deel is ingelopen. In het kader van de voorjaarsnotabesluitvorming 2021 zal ik uw Kamer over de verwerking van de (eventuele) onderuitputting van de tegemoetkomingsregeling voor de sociaal advocatuur vanwege de coronacrisis nader informeren.
Erkent u dat het niet de bedoeling van deze regeling was dat vrijwel niemand uit de sociale advocatuur, die al ernstig in de problemen zat voor de Coronacrisis, hier geen beroep op zou kunnen doen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld, is de tegemoetkomingsregeling getroffen als vangnet om te voorkomen dat sociaal advocaten die als gevolg van de coronacrisis hun vergoedingen ten opzichte van 2019 met meer dat 20% zien dalen in de problemen komen. Dit om de bijzondere en belangrijke rol die de sociale advocatuur in de toegang tot het recht vervult juist in deze tijden te waarborgen. De verwachting was dat de door de coronacrisis veroorzaakte forse afname in het aantal afgegeven toevoegingen in de maand april jl. daarna voorlopig zou aanhouden. De meest recente cijfers laten nu zien dat die afname voor een groot deel is ingelopen.
Waarom wordt het bedrag van deze regeling van € 4,5 miljoen van de onderuitputting op de rechtsbijstand afgetrokken, terwijl voor andere COVID-19 kosten op de begroting J&V extra geld is beschikbaar gesteld, bijvoorbeeld voor het COVID-19-proof maken van de rechtbanken of het aanleggen van de voorraad beschermingsmiddelen?
Conform mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 20 mei 2020 (Kamerstuk 31 753 nr. 197) wordt deze sectorspecifieke tegemoetkomingsregeling gedekt binnen de kaders van de JenV-begroting (rechtsbijstand), ook als er sprake zou zijn van inhaalgroei in 2021 als gevolg van de COVID-19-crisis.
Klopt het dat zonder deze tegemoetkomingsregeling sociale advocatuur er € 29,5 miljoen onderuitputting zou zijn geweest op de rechtsbijstand, die conform de afspraak tussen de Minister voor Rechtsbescherming en de Tweede Kamer van 9 november 2018 tegemoet zou komen aan de sociale advocatuur?2
Zonder deze tegemoetkomingsregeling sociaal advocatuur zou er € 4,5 mln. extra onderuitputting zijn geweest. Zie verder bij vraag 5.
Wat gebeurt nu met het budget dat hiervoor was uitgetrokken nu daar naar verwachting niet of nauwelijks een beroep op zal worden gedaan? Deelt u de mening dat dit geld in ieder geval ten goede moet komen aan de sociale advocatuur? Hoe gaat u dat organiseren?
Bij een lagere realisatie van de tegemoetkomingsregeling sociaal advocatuur dan begroot, wordt conform de TK-brief d.d. 9 november 2018 (Kamerstuk 31 753, nr. 155) het niet-bestede deel ingezet voor het dossier rechtsbijstand en wordt dit bedrag bestemd voor investeringen in het nieuwe stelsel, zoals voor een verhoging van de vergoedingen van rechtsbijstandsverleners. De afrekening van deze regeling wordt betrokken bij de vaststelling door JenV van de jaarstukken 2020 van de Raad voor Rechtsbijstand.
Wat gebeurt met de terugbetalingstermijn en de voorschotregeling van de Raad voor Rechtsbijstand? Hoe gaat u voorkomen dat advocaten- en mediatorpraktijken hierdoor in de problemen komen?
In de voorschotregeling is opgenomen dat voorschotten, die in het kader van deze regeling zijn verstrekt vanaf 1 januari 2021 door de Raad voor Rechtsbijstand in vier gelijke delen worden teruggevorderd door middel van een verrekening met de rekening-courant van de betreffende advocaat of mediator.
Op grond van artikel 5, derde lid, kan de Raad voor Rechtsbijstand, als in algemene zin de impact van de COVID-19 crisis op het rechtsbestel zeer ingrijpend wijzigt, beslissen een suppletoir voorschot toe te kennen of de verrekening van het voorschot over een langere periode uit te spreiden of op te schorten. De op voorhand niet verwachte lange duur van de coronacrisis acht ik in algemene zin een ingrijpende wijziging van de impact van de crisis op het rechtsbestel. De cijfers over april 2020 van de Raad voor Rechtsbijstand lieten een forse afname van het aantal afgegeven toevoegingen zien. Weliswaar is de afname in de afgelopen maanden geleidelijk weer grotendeels ingelopen, het is voorstelbaar dat de langer dan verwachte duur van de coronacrisis voor sommige advocaten en mediators spanning oplevert bij de terugbetaling in een korte periode van het ontvangen voorschot. Zij moeten immers zorg dragen voor én een 100% inkomen én een reserve waarmee zij het aangevraagde voorschot financieel kunnen opvangen. De Raad voor Rechtsbijstand zal daarom in individuele gevallen op grond van eerder genoemd artikel een beslissing nemen omtrent de verrekening van het voorschot over een langere periode indien daar door de advocaat of mediator een beroep op wordt gedaan. Hiermee kan voorkomen worden dat advocaten- en mediatorpraktijken in de problemen komen door de verrekentermijn van vier maanden.
Hoe heeft u uw belofte vervuld om de omzetontwikkelingen van de advocatuur nauwlettend te blijven monitoren?3
Voor zover het betrekking heeft op de inkomsten die advocaten genereren uit afgegeven toevoegingen, heeft de Raad voor Rechtsbijstand mij maandelijks monitoringsoverzichten verstrekt. Tevens vindt hier op ambtelijk niveau frequent overleg over plaats met de Raad voor Rechtsbijstand. Op inkomsten uit commerciële praktijken heb ik geen zicht en deze vallen daarom buiten mijn scope van monitoring.
Het bericht dat een forensische zorginstelling moet stoppen met Tbs-behandelingen, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Tbs-kliniek gesloten moet worden, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt voor de behandeling van ernstig zieke mensen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het beschermen van de samenleving tegen ernstig zieke mensen en het geven van zo goed mogelijke zorg aan deze mensen belangrijker zou moeten zijn dan de vraag of een instelling winst kan maken op de behandeling van die mensen?
Ja, bescherming van de samenleving en het bieden van goede zorg staan voor mij voorop.
Herkent u het beeld dat forensische zorginstellingen op dit moment verlies draaien op de behandeling van TBS-patiënten en dat voor deze zware categorie patiënten het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures dus niet functioneert?
Ik herken dit beeld niet. Ik heb namelijk geen signalen dat de behandeling van deze patiënten in veel gevallen verlieslatend zou zijn. Daarmee deel ik dus ook uw conclusie niet dat per definitie het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures niet functioneert en er straks een situatie ontstaat waarin ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden.
Erkent u dat het aan de huidige marktwerking in de forensische zorgsector te wijten is dat het gevaar dreigt dat ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden, omdat die behandeling verlieslatend is? Zo nee, waar ligt dit volgens u dan aan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken naar differentiatie in prijsafspraken voor klinieken naar gelang de werkelijke kosten die zij moeten maken en niet naar de gemiddelde kosten, omdat daarbij bijvoorbeeld niet voldoende rekening word gehouden met de kosten voor huisvesting? Erkent u dat prijsafspraken voor bijvoorbeeld een kliniek in Groningen wel dekkend kunnen zijn, maar voor een kliniek in de Randstad niet, omdat de huisvesting daar veel groter is? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van prijsafspraken met forensische zorgaanbieders zijn de tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor mij leidend. De tarieven van de NZa zijn gemiddeld kostendekkend en bevatten onder andere een huisvestingscomponent. De tarieven van de NZa bieden daarnaast ruimte voor verschillende prijsafspraken tussen inkopers en aanbieders. Die ruimte wordt begrensd door het maximumtarief met de mogelijkheid om bekostiging tot tien procent boven dit maximumtarief af te spreken (het max-maxtarief). DJI hanteert op dit moment reeds voor alle aanbieders het maximumtarief van de NZa, waarbij voor een aantal vormen van klinische zorg gebruik gemaakt wordt van de ruimte die het max-maxtarief biedt.
Hoe verklaart u dat een deel van de werknemers in de forensische zorg alleen als zzp’er wil werken? Bent u bereid te kijken naar manieren om zzp terug te dringen in de forensische zorg?
Het werken als zzp-er in de zorg, niet enkel de forensische zorg, is een ontwikkeling die al geruime tijd gaande is. Er zijn ook andere dan financiële redenen om als zzp-er te willen werken. Voorbeelden zijn de invloed op het werkrooster en afspraken over administratieve ondersteuning. Als een werkgever medewerkers in dienstverband aan wil trekken, is het dus belangrijk dat hij aandacht heeft voor deze onderliggende factoren.
Van belang voor de forensische zorg is dat we het werken in deze sector aantrekkelijk maken en houden. De arbeidsmarkt is daarom ook één van de drie thema’s waar de Taskforce Forensische Zorg zich sinds zijn oprichting in 2018 mee bezig houdt. Zoals ik heb aangegeven in de laatste voortgangsbrief forensische zorg heeft de Taskforce ook op dit thema goede stappen gezet.2 Zo is in augustus van dit jaar een aansprekende arbeidsmarktcampagne «Forensische Zorg kijkt verder» gelanceerd, is er een samenwerkingsverband van HR-managers van zorgaanbieders ingericht waar kennis gedeeld kan worden over goed HR-beleid en worden extra stageplekken binnen forensische instellingen beschikbaar gesteld. Om deze aanpak de komende jaren vast te blijven houden zijn de prioriteiten van de Taskforce inmiddels opgenomen in de bestuurlijke agenda die met de sector is opgesteld.3
Het bericht ‘Geen 4 maanden, maar één dag cel en taakstraf voor man (46) die betaalde seks met 16-jarig meisje had’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van BN de Stem van 27 oktober 2020, «Geen 4 maanden, maar één dag cel en taakstraf voor man (46) die betaalde seks met 16-jarig meisje had»?1
Ja
Deelt u de mening dat mensenhandel en gedwongen prostitutie bestaat doordat er klanten zijn en dat zij hiervoor ook bestraft moeten worden?
Klanten die producten of diensten kopen waarbij mensenhandel betrokken is, hebben een aanzienlijke rol bij het in stand houden van mensenhandel.
Klantenspelen een belangrijke rol in de bestrijding van mensenhandel en kunnen zo bijdragen aan een veilige en gezonde sector voor sekswerkers. Enerzijds hebben zij een signalerende functie en kunnen zij melding maken uitbuiting. Anderzijds kunnen zij, als afnemers, misstanden voorkomen door geen gebruik te maken van illegale vormen van prostitutie.
Het bericht van BN/de Stem gaat over een meerderjarige man die betaalde seks had met een meisje van 16 jaar oud. Betaalde seks met minderjarigen is te allen tijde verboden; Alle klanten die dergelijke praktijken in stand houden moeten hard worden aangepakt. In de beantwoording bij vraag 9 ga ik hier nader op in.
Kunt u ingaan op de bedoeling van de wetgever met de strafmaat in artikel248b Sr?
In artikel 248b Sr («Jeugdprostitutie») wordt degene strafbaar gesteld die ontucht pleegt met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. De wettelijke maximale straf die de rechter bij artikel 248b kan opleggen is een gevangenisstraf van vier jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Met dit wettelijk strafmaximum wordt tot uitdrukking gebracht dat klanten van betaalde seks met minderjarigen in deze leeftijdscategorie zich schuldig maken aan een ernstig strafbaar feit. Tevens gaat hiervan een afschrikwekkende werking uit richting potentiële klanten. Op artikel 248b Sr is daarnaast het taakstrafverbod van toepassing. Dat betekent dat bij een veroordeling geen kale taakstraf kan worden opgelegd. Wel kan een taakstraf worden gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
Hoe beoordeelt u rechterlijke uitspraken die het taakstrafverbod omzeilen en daarmee de intentie die de wetgever heeft met het taakstrafverbod, mogelijk ondermijnt?
Het OM en de rechtspraak hebben voor 248b Sr richtlijnen voor strafvordering respectievelijk oriëntatiepunten voor de straftoemeting opgesteld. Zoals eerder aangegeven, kan bij de daadwerkelijke straftoemeting in zaken waarin het taakstrafverbod van toepassing is, een taakstraf wel worden gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Het is aan de rechter om de duur daarvan te bepalen, waarbij een wettelijke minimumduur geldt van één dag.
Ik wil benadrukken dat elk persoon dat slachtoffer wordt van een zedenmisdrijf of mensenhandel, er één teveel is. Dit doet echter niets af aan het feit dat de rechter een ruime straftoemetingsvrijheid heeft en per individueel geval maatwerk kan leveren en een passende straf kan opleggen.
Kunt u cijfermatig inzichtelijk maken hoe de rechter sinds de invoering van het taakstrafverbod heeft geoordeeld over klanten van minderjarige prostituees en kunt u op basis van dat overzicht aangeven of er sprake is van een verontrustende trend van rechterlijke uitspraken waar het taakstrafverbod wordt omzeild? Zo nee, waarom niet?
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
20201
Totaal
Totaal aantal zaken waarin artikel 248b bewezen verklaard
0
3
8
39
29
17
8
5
12
121
Aantal zaken waarin artikel 248b bewezen verklaard en met als straf 1 of 2 dagen cel en taakstraf
0
0
0
1
4
5
0
0
1
11
Bron: Raad voor de Rechtspraak
1 januari t/m 6 november 2020
Vanaf 2012 is in totaal in 121 zaken iemand veroordeeld op basis van artikel 248b Sr, waarvan elf maal een straf is opgelegd van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van één of twee dagen en een taakstraf, zo blijkt uit de inventarisatie van de Raad van de Rechtspraak. Ik constateer dat in 2016 en 2017 het vaker voor is gekomen dat een strafoplegging van 1 of 2 dagen cel en een taakstraf voorkwam na bewezenverklaring 248b, dan in de jaren hieraan voorafgaand. In 2018 tot en met november 2020 ligt dit aantal lager.
Op basis van dergelijke kleine aantallen strafopleggingen waarbij sprake is van één of twee dagen cel en taakstraf, met de jaren 2016 en 2017 die eruit springen, is het lastig om te spreken van een trend.
Acht u het wenselijk dat klanten van minderjarige prostituees weg komen met lage straffen en deelt u de mening dat hiermee deze praktijken gemakkelijker in stand gehouden kunnen worden?
Ik acht het wenselijk dat klanten van seks met minderjarigen worden bestraft. Binnen de kaders die de wet schept, is de rechter vrij om een passende straf op te leggen.
Bestraffing van klanten van betaalde seks met minderjarigen is wat mij betreft ook een onmisbaar onderdeel van mijn bredere aanpak van personen en organisaties die bij mensenhandel, of daaraan verwante delicten, betrokken zijn. OM en politie hebben hun strafrechtelijke aanpak van dit probleem afgelopen jaren reeds verscherpt. In het geval van een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting van een minderjarige wordt ingezet op het opsporen en vervolgen van de klant.
Welke mogelijkheden ziet u om rechtszaken over mensenhandel voorrang te geven, zodat deze sneller voor de rechter kunnen komen?
OM en de rechtspraak hebben een belangrijke rol in de afweging welke zaken wanneer op zitting komen. Dit plannings- en appointeringsproces gebeurt in samenspraak en samenwerking tussen OM en rechtspraak. Indien er behoefte is vanuit het OM om een bepaalde categorie zaken met voorrang op zitting te plannen, kunnen daar lokaal afspraken over worden gemaakt, door bijvoorbeeld van gewone zittingen, themazittingen te maken. Waar er sprake is van voorlopige hechtenis is er al sprake van snellere behandeling.
Door het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) zijn vorig jaar professionele normen vastgesteld, met het oogmerk om doorlooptijden binnen de strafrechtketen te verbeteren en stabiliteit aan te brengen in zaakstromen.
Wanneer komt u met een concrete uitwerking van het pakket van maatregelen om de koop van seks met minderjarigen te ontmoedigen, naar aanleiding van motie Kuik c.s. (Kamerstuk 28 638, nr. 166)?
Klanten die seks kopen van minderjarigen moeten hard worden aangepakt. Gesterkt door uw motie om – kortgezegd – met een pakket van maatregelen te komen om klanten die seks kopen van minderjarigen, te ontmoedigen2 heeft mijn departement, samen met het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), de afgelopen maanden gewerkt aan een pakket van maatregelen om klanten op hun verantwoordelijkheid te wijzen, en waar nodig strafrechtelijk aan te pakken. Uw kamer is bij brief van 1 juli geïnformeerd over een viertal aandachtsgebieden waarbinnen nieuwe maatregelen te verwachten waren3. Deze zijn in de voortgangsbrief over het programma Samen tegen Mensenhandel van 18 november jl.4 nader uitgewerkt.
Wordt het harder kunnen aanpakken van personen die betaalde seks hebben met minderjarigen door middel van het strafrecht ook onderdeel van dit pakket van maatregelen? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsbrief over het programma Samen tegen mensenhandel heb ik aangegeven dat ik het betalingsaspect bij de vervolging van klanten die seks hebben gekocht van minderjarigen onder de zestien nader wil expliciteren. Ik beschouw de aangenomen motie van lid Kuik en Van der Graaf (Kamerstuk 35570-VI, nr.5 als extra steun in de rug hierbij. Ter uitvoering hiervan wordt in het wetsvoorstel seksuele misdrijven wettelijk geregeld dat betaalde seks met zestienminners strafverzwarend is.
Tijdens de uitvoering van de maatregelen die in het kader van Motie Kuik c.s. werden aangekondigd blijf ik met Politie en OM alert op kansen om de stafrechtelijke aanpak een nadere impuls te geven. De onderzoeken naar een klantenprofiel en strafoplegging die onderdeel maken van het maatregelenpakket, zullen mogelijk aangrijpingspunten voor beleidsontwikkeling bieden.
Het uitblijven van een vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen de NAM |
|
Michiel van Nispen (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Groninger Bodem Beweging (GBB) inmiddels al vijf jaar wacht op een beslissing van het openbaar ministerie (OM) in de strafzaak tegen de NAM?1 Kunt u zich de onvrede over een dergelijke termijn voorstellen?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging kan ik mij voorstellen, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd. Na de aangifte is er een artikel 12 Sv-procedure gevolgd, die de nodige tijd in beslag heeft genomen. Het OM heeft mij bericht dat het onderzoek en de beoordeling daarvan geruime tijd hebben geduurd vanwege de omvang en complexiteit van deze zaak en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht diende te worden.
Hoe kan het dat het OM in september 2019 het onderzoek al had afgerond, maar dat een jaar later nog steeds geen conclusie is getrokken en de aangever (de GBB) hier nog niets over heeft gehoord ondanks herhaaldelijke verzoeken geïnformeerd te worden over de voortgang en de resultaten van het onderzoek?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is dit een omvangrijk en complex onderzoek geweest. Daardoor was de beoordeling eveneens ingewikkeld; vanwege het aantal individuele gevallen waarin een beoordeling van het te duchten levensgevaar moest plaatsvinden in combinatie met de omvang van het dossier, kostte een zorgvuldige beoordeling tijd. Hierbij speelt mee dat door het Hof is bepaald dat de NAM een zienswijze op het onderzoek diende te geven. Na afronden van het onderzoek heeft de NAM daar drie maanden de tijd voor gekregen. Het OM heeft eind februari 2020 de zienswijze ontvangen. Bovendien hebben de beperkingen ten gevolge van COVID-19 gezorgd voor verdere vertraging.
De betrokken partijen, waaronder ook de klagers, worden op de hoogte gehouden van het verloop van het proces op de momenten dat daar aanleiding voor is. Op diverse momenten hebben de klagers actief geïnformeerd naar de stand van het onderzoek. Daarop is ook altijd door het OM geantwoord en daarbij is aan de klagers meegedeeld dat er nog geen beslissing was genomen en dat klagers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis zouden worden gesteld zodra het OM een definitief standpunt over deze zaak zou hebben ingenomen.
Hoe verhoudt dit stilzwijgen van het OM zich tot de voorschriften opgenomen in artikel 6, tweede lid onder b, van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, (PbEU L 315/57)?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat beslissingen zo lang op zich laten wachten? Hoe gebruikelijk of ongebruikelijk is dit volgens u?
Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kost een zorgvuldig en gedegen onderzoek en – in het verlengde daarvan – een zorgvuldige en gedegen beoordeling veel tijd, zeker waar het gaat om een omvangrijk onderzoek als onderhavige. Het past mij niet om vooruit te lopen op (vervolgings)beslissingen die nog genomen moeten worden door het OM.
Waardoor wordt deze lange duur nu veroorzaakt? Heeft dat vooral met capaciteitsproblemen in de opsporing te maken of zijn er andere oorzaken? Zo ja, welke? Worden er gesprekken gevoerd tussen de NAM en het OM over een mogelijke buitengerechtelijke afdoening van de strafzaak?
Zie antwoord vraag 4.
Komt er een moment dat het OM op grond van de resultaten van het door het Gerechtshof bij beslissing van 20 april 2017 bevolen onderzoek, een definitieve vervolgingsbeslissing moet nemen? Met andere woorden, mag dit eindeloos duren? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig? Zo nee, hoe lang mag dit dan wel duren?
Artikel 167 Sv bepaalt dat het OM zo spoedig mogelijk tot vervolging overgaat indien het naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging plaats moet hebben. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de oordeelsvorming naar aanleiding van het afgeronde onderzoek nog niet afgerond. Ik kan mij voorstellen dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de klagers, ook al is deze duur verklaarbaar gelet op de complexiteit en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht dient te worden. Overigens heeft het OM mij bericht dat zij binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Wat vindt u van de uitspraak van het Gerechtshof dat er aanwijzingen zijn dat de NAM zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 170, aanhef 2, Wetboek van Strafrecht (WSr), het beschadigen van woningen waardoor levensgevaar te duchten is?
Het past mij als Minister niet om deze uitspraak van een inhoudelijk oordeel te voorzien.
Op welk moment kan het uitblijven van een beslissing worden opgevat als een fictieve vervolgingsweigering? Zijn daar andere voorbeelden van bekend?
Vooropstaat dat wanneer het gerechtshof een bevel tot vervolging heeft gegeven, de officier van justitie niet bevoegd is nadien zelfstandig te besluiten om van verdere vervolging af te zien. Daartoe is op grond van artikel 243, vijfde lid, Sv bewilliging van het gerechtshof vereist. In deze zaak heeft het gerechtshof een bevel tot vervolging gegeven dat inhoudt dat nader strafrechtelijk onderzoek moet worden verricht onder toezicht en begeleiding van de rechter-commissaris. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 6, zal het OM binnen afzienbare tijd de uitkomsten van het onderzoek en zijn standpunt in deze zaak naar buiten brengen.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van Groningers in de rechtsstaat ernstig geschaad is? Kunt u zich voorstellen dat het lange wachten op het OM in de strafzaak tegen de NAM het vertrouwen verder onder druk zet?
Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangegeven in 2017 is er in het dossier Groningen sprake van «een Nederlands overheidsfalen van on-Nederlandse proporties». Hij gaf daarbij ook aan: «We hebben het vertrouwen verspeeld, de rijksoverheid voorop».3 De Minister-President heeft in debat met uw Kamer dan ook namens de regering excuses aangeboden.4 Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat de duur van deze zaak gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd.
Welke stappen gaat u zetten om het vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen?
In de afgelopen jaren is er veel in gang gezet om het vertrouwen van de Groningers in de overheid en ook in de rechtstaat te herstellen. Die maatregelen worden nu uitgevoerd. De gaswinning wordt versneld afgebouwd en uiteindelijk geheel stopgezet, de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is overgenomen van de NAM en wordt op onafhankelijke en publiekrechtelijke wijze vormgegeven, en het Nationaal Programma Groningen is opgezet om te investeren in de toekomst van de provincie Groningen. Op vrijdag 6 november jl. heeft het kabinet nadere bestuurlijke afspraken gemaakt met bestuurders van het aardbevingsgebied over de versterkingsoperatie om de uitvoering daarvan te versnellen en beheersbaar te maken.5 Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zal het OM binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het WGO van donderdag 12 november beantwoorden?
Ik heb getracht deze antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
De beveiliging van raadslieden en familieleden van bedreigde (kroon)getuigen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de broer van kroongetuige Nabil B. een hoogoplopend conflict met het openbaar ministerie (OM) heeft over zijn beveiliging?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Kunt u nauwgezet uiteenzetten hoe de procedure eruit ziet waarin besloten wordt tot het bieden van bescherming aan familieleden en hun rechtsbijstandverleners van bedreigde (kroon)getuigen? Hoe wordt, als geconcludeerd wordt dat beveiliging nodig, vervolgens gemonitord dat ook echt de noodzakelijke bescherming wordt geboden?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten, zal in het kader van getuigenbescherming vooraf en per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen, diens naasten en hun rechtsbijstandverleners en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd. Vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast wordt scherp gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten. Daarmee wordt telkens getracht voor alle betrokken personen de meest optimale situatie, binnen een situatie van dreiging en risico, te bereiken. Vervolgens is er periodiek en incidenteel contact met de te beschermen personen en worden de dreigingsinschattingen periodiek geüpdatet. In geval van bijzondere signalen betreffende de veiligheid van de te beschermen personen wordt uiteraard direct bezien of getroffen maatregelen aanpassing behoeven.
Klopt het dat voor de herziening van het stelsel bewaken en beveiligen de familie wel had kunnen rekenen op voldoende beveiliging in Nederland, en dat de herziening in dit geval dus nadelig voor de familie uitpakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het stelsel daarop aan te passen?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever vanwege de dreiging en het risico niet zelf voor kunnen zorgen. Het besluit welke beveiligingsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de beveiligingsmaatregelen. Hierbij staat de veiligheid centraal. De overheid biedt hierin maatwerk, waarbij getracht wordt om de impact die beveiligingsmaatregelen altijd hebben zo gering mogelijk te houden. Er zal echter altijd sprake zijn van een bepaalde mate van inperking van het privé en/of maatschappelijk leven.
De overheid kan verschillende beveiligingsmaatregelen ten uitvoer leggen. Deze kunnen variëren in zwaarte. Het onzichtbaar en onvindbaar maken van bedreigde personen is in het algemeen de meest veilige optie. Waar dat niet of minder goed mogelijk is – bijvoorbeeld bij personen die in het belang van de democratische rechtsorde hun functie (zichtbaar) moeten kunnen blijven vervullen – is de inzet van bijvoorbeeld persoonsbeveiliging passender. Dit is niet veranderd bij de actualisatie van de circulaire bewaken en beveiligen2.
Hoe worden de opvattingen van betrokkenen zélf meegewogen in het bieden van beveiliging? Wat bedoelt het OM precies als de mening van de kroongetuigenfamilie in dit geval zwaarder had moeten wegen, maar dat het maatschappelijk belang ook meespeelt bij de afweging? Wat wordt verstaan onder «voortschrijdend inzicht» bij de, volgens de familie, niet nagekomen beveiligingstoezeggingen? Aan welke risico’s hebben de familie van Nabil B. en hun raadslieden precies blootgestaan door dit voortschrijdend inzicht?
Bij het treffen van maatregelen staat het zo goed mogelijk beschermen van de veiligheid altijd voorop. Waar dat mogelijk is, wordt rekening gehouden met de wensen van de te beschermen personen.
Met de bovengenoemde uitspraak is bedoeld dat in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen in de afwegingen hadden kunnen worden betrokken, zoals in nieuwe zaken ook gebeurt. Meer aandacht aan de voorkant voor de belangen van familieleden kan ook leiden tot meer draagvlak voor het beveiligingstraject. Dat betekent niet dat de uiteindelijke afweging anders zou zijn uitgevallen. De belangen van criminaliteitsbestrijding en ook nadrukkelijk het voorkomen van nieuwe liquidaties – soms ook van volstrekt onschuldige derden – waren en zijn juist in deze casus van bijzonder groot gewicht in de afweging om de deal al dan niet te sluiten. Er was en is veel aan gelegen om dit geweld te stoppen.
Met «voortschrijdend inzicht» wordt hier bedoeld dat er, na verloop van tijd, sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die leidden tot een andere inschatting. Daardoor kunnen opties die eerder aanvaardbaar of technisch mogelijk leken, later niet meer aanvaardbaar of mogelijk zijn zodat naar andere mogelijkheden moet worden gezocht. De familie van Nabil B. en hun raadslieden hebben niet blootgestaan aan extra risico’s vanwege dat voortschrijdend inzicht.
Klopt het dat het OM erop aanstuurt dat de familie in het buitenland een nieuw leven op moet bouwen, in plaats van in Nederland en met overheidsbescherming? Zo ja, is dat niet een erg zwaar offer voor mensen die zelf niets misdaan hebben? Valt deze overweging hetzelfde uit als het mensen betreft die vanwege hun functie of werkzaamheden bedreigd worden, zoals journalisten?
Over de concrete aard en omvang van reeds genomen en nog te nemen maatregelen, doe ik in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen.
De dreiging en het risico zijn leidend in de afweging of beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk centraal staan. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, is de veiligste optie bij dreiging in zijn algemeenheid om zoveel mogelijk onzichtbaar en onvindbaar te zijn voor de bedreigers. Wanneer er sprake is van hoge dreiging en risico kan besloten worden dat een (tijdelijk) anoniem verblijf in het buitenland de meest passende beveiligingsmaatregel is.
Voor personen die worden bedreigd vanwege hun functioneren ten behoeve van de democratische rechtsstaat kan die overweging inderdaad anders uitvallen, juist om de rechtsstaat niet te laten ontwrichten door de dreiging.
Waarom heeft u een verzoek om een gesprek met de broer van kroongetuige Nabil B. afgewezen? Bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen van de familieleden van de kroongetuige ligt bij de coördinerend Hoofdofficier van Justitie. Dit is de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement Midden-Nederland. Het is daarom niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op de door hen geuite zorgen en de besluiten over de al dan niet getroffen beveiligingsmaatregelen.
Zijn er u nog meer gevallen bekend waarin afspraken rond de beveiliging tot conflicten en mogelijke risico’s heeft geleid? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de noodzakelijke beveiliging te garanderen?
Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beveiligen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen getroffen worden en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. Waar aan de wensen niet kan worden voldaan vanwege veiligheidseisen komt het helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de afspraken rond de beveiliging. Ik herken niet dat dit vervolgens ook leidt tot onaanvaardbare risico’s.
Het bericht ‘Ik ben een schim geworden omdat het OM zo nodig die deal moest sluiten’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ik ben een schim geworden omdat het OM zo nodig die deal moest sluiten»?1
Ja.
Wat is uw duiding van het interview en het aangrijpende verhaal van een onschuldige broer van kroongetuige Nabil B.?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het betreur dat de familieleden van de kroongetuige zich in deze moeilijke omstandigheden bevinden, die begrijpelijkerwijs een grote impact hebben op hun leefsituatie.
Het komt helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de (al dan niet) getroffen beveiligingsmaatregelen. Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beschermen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen zullen worden getroffen en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. De persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn niet altijd verenigbaar, hetgeen soms kan leiden tot conflicten.
Klopt het dat dit bij lange na niet de eerste keer is dat onschuldige familieleden en (voormalige) advocaten van kroongetuige Nabil B. aan de bel trekken omdat zij zich niet gehoord voelen en zorgen maken om hun eigen veiligheid? Herinnert u zich dat dit ook zeker niet de eerste keer is dat hier Kamervragen over gesteld worden? Welke stappen zijn het afgelopen jaar genomen om ervoor te zorgen dat betrokkenen wel het gevoel hebben dat er alles aan wordt gedaan om ervoor te zorgen dat zij zo veilig mogelijk zijn en om ervoor te zorgen dat zij inzage hebben in de analyse van hun veiligheidssituatie? Kunt u daarbij ingaan op de aanpassingen in systeem en beleid, aangezien specifieke maatregelen gericht op een individuele situatie niet alleen vanzelfsprekend vertrouwelijk zijn, maar ook geen antwoord bieden op de structurele weeffouten die de afgelopen periode naar voren zijn gekomen?
Het klopt dat dit niet de eerste keer is dat de familieleden van kroongetuige Nabil B. hun klachten uiten. Ik heb hierover ook eerder Kamervragen beantwoord. 2
Door het OM zijn verschillende gesprekken gevoerd met zowel de familieleden zelf als met de advocaten die de familieleden hebben voorzien van rechtsbijstand. Op een later moment zijn afzonderlijk met de familieleden en hun advocaten meerdere gesprekken gehouden onder leiding van een niet bij de casus betrokken gespreksleider, waarbij de verzoeken en wensen van familieleden, bijgestaan door hun advocaten, zijn geïnventariseerd. Vervolgens is teruggekoppeld welke wensen en verzoeken gehonoreerd konden worden en welke niet. Ook zijn met de familieleden gesprekken gevoerd om – waar mogelijk, mede vanuit veiligheidsbelangen – inzicht te geven in het handelen van de overheid in deze casus.
Zoals ik ook in antwoorden op uw vragen over de documentaire »De advocaat van de kroongetuige» heb aangegeven, kan vanwege belangen rond inlichtingen, opsporing, vervolging, bescherming van opsporingsbronnen en andere personen alsmede professionals die belast zijn met de beveiliging van de bedreigde persoon, geen inzage worden verleend in de concrete dreigingsanalyses. Gezien de gevoeligheid van deze informatie zijn deze dreigingsanalyses gerubriceerd tot het niveau van staatsgeheim confidentieel en hoger conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). Het niet delen van deze informatie is gegrond op bepalingen in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (artikel 41), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Artikelen 82 t/m 85) en de Wet politiegegevens (artikel 27).
Ik heb eerder bij uw Kamer aangegeven dat structurele aandacht nodig is voor de voortdurende flexibilisering en professionalisering van (de uitvoering van) de stelsels, onder andere in relatie tot de dreiging vanuit de georganiseerde criminaliteit. Daarom investeer ik zowel in een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de uitvoering van het stelsel, als in kennisborging en in ontwikkeling van het stelsel in zijn geheel. Hierin worden vanzelfsprekend de ervaringen en bevindingen vanuit de praktijk meegenomen. Het vraagt de nodige zorgvuldigheid, tijd en inzet om kennis en expertise ten behoeve van de bescherming van personen verder te kunnen ontwikkelen en borgen.
Heeft het openbaar ministerie (OM) fouten gemaakt in de beveiliging van de geliquideerde Reduan B., wie is daarvoor verantwoordelijk en waarom worden vragen daarover niet beantwoord? Kunt in ingaan op deze kernvragen waarop in het artikel in de Volkskrant terecht wordt gewezen? Kunt u aangeven op welke wijze het onderzoek plaatsvindt of plaats heeft gevonden naar de gang van zaken, welke bevindingen reeds bekend zijn en hoe wordt gehandeld naar aanleiding van deze bevindingen?
Uit de informatiegestuurde analyse van de risico’s kwamen vóór de presentatie van de kroongetuige geen concrete aanwijzingen voor een dreiging op familieleden naar voren. De reputatie van de verdachten in de zaak Marengo maakte echter dat het OM toch reden zag om ook met de familieleden van de kroongetuige in gesprek te willen over beveiligingsmaatregelen. Er werd rekening gehouden met gewelddadigheden tegen personen en goederen. De liquidatie van een niet bij strafbare feiten betrokken familielid werd toen niet voorzien.
Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige werd gepresenteerd.
Er is derhalve op juiste wijze gehandeld op basis van de gemaakte dreigingsinschatting, maar achteraf moet worden geconstateerd dat de inschatting niet overeenkwam met de daadwerkelijk uitgevoerde dreiging. Ik besef dat dit een zeer pijnlijke constatering is voor de nabestaanden en geen troost biedt voor hun verlies en leed.
Behoudens het strafrechtelijk onderzoek is sprake geweest van een interne evaluatie met het oog op verbetering van interne procedure en werkwijzen. Hieruit is een aantal aanpassingen en noties voortgevloeid gericht op de toekomst, zoals verbeteringen in het proces van informatie-uitwisseling, het naast concrete dreigingsinformatie meer betrekken van een voorstelbare dreiging bij de dreigingsinschattingen en het in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker in de afwegingen betrekken van de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden in het licht van de moord op advocaat Derk Wiersum? Hoe is de moord onderzocht? Zijn hier fouten gemaakt door het OM of andere instanties? Welke verantwoordelijkheden kunnen worden aangewezen (en bij wie zijn deze belegd)? Wat is sindsdien ondernomen om advocaten van kroongetuigen beter te beschermen?
Zoals ik u ook eerder berichtte in mijn brief van 14 oktober 20193, heeft het OM mij bericht dat op meerdere momenten een dreigingsinschatting is gemaakt. Deze dreigingsinschattingen zijn telkens gemaakt in opdracht van de hoofdofficier van justitie in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein. Op grond van de uitkomsten van de dreigingsinschattingen conform de uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein waren geen beveiligingsmaatregelen geïndiceerd. Niettemin zijn destijds in opdracht van de hoofdofficier van justitie, gezien de zware geweldsdelicten waarvan de groepering waar de dreiging uitging werd verdacht, toch diverse beveiligingsmaatregelen getroffen. Voor het overige is de moord onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek en loopt daarin thans de strafzaak.
Direct na de moord op Derk Wiersum heb ik een team samengesteld met de bevoegdheden om de beveiliging en bewaking te activeren respectievelijk te intensiveren voor wie dat nodig is op een wijze die bescherming biedt tegen deze dreiging. Veiligheidsmaatregelen zijn vervolgens vormgegeven door middel van een zorgvuldige afweging door deskundigen op basis van de dreiging en het risico. Daarnaast heb ik meermaals aangegeven dat er structureel aandacht moet zijn voor de weerbaarheid van functionarissen die een onmisbare rol vervullen in de democratische rechtsstaat, waaronder advocaten, officieren van justitie, rechters en journalisten. In dat kader heeft de werkgroep «brede aanpak beroepsgroepen» 4 een ontwikkelagenda voor de vergroting van de weerbaarheid opgesteld. Om hieraan uitvoering te geven stel ik de komende jaren financiële middelen beschikbaar voor capaciteit en weerbaarheidsversterkende initiatieven.5 Hiermee worden beroepsgroepen in staat gesteld hun eigen weerbaarheid te vergroten en werkgevers om hun rol op dit terrein goed te vervullen.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden in het licht van eerdere uitlatingen van de voormalige anonieme advocaat van de kroongetuige, de zussen van de kroongetuige, de advocaten van de familie van de kroongetuige, de huidige advocaat van de kroongetuige en andere betrokkenen?2 3 4 5
Bovenstaande vragen zijn in dat licht beantwoord.
Kunt u aangeven hoever de zorgplicht van de Staat strekt als familieleden van kroongetuigen buiten hun schuld om gevaar lopen en waar deze zorgplicht op gebaseerd is? Bent u bereid de Kamer te informeren over de regels die van toepassing zijn op deze zorgplicht van de Staat? Zo nee, waarom niet?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever daar vanwege de dreiging en het risico niet zelf voor kunnen zorgen. Deze verantwoordelijkheid vloeit voort uit de ongeschreven maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van art 6:162 BW. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn. In de circulaire bewaken en beveiligen10 ga ik in op de algemene uitgangspunten die van toepassing zijn op het vraagstuk van bescherming van personen, objecten en diensten.
Kunt u aangeven hoe beschermingsprogramma’s zijn geregeld in bijvoorbeeld Italië en de Verenigde Staten? Zo ja, wat kan Nederland van deze landen leren wanneer het gaat om het beschermen van kroongetuigen en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
In 2017 is er door de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC een vergelijkend onderzoek gedaan naar hoe er in verschillende landen wordt samengewerkt met getuigen die tevens verdachte zijn.11 Italië is één van die landen en in antwoord op uw vraag licht ik er enkele uitkomsten van dit onderzoek uit.
De Italiaanse wet onderscheidt drie gradaties beveiligingsmaatregelen: reguliere beveiligingsmaatregelen, speciale beveiligingsmaatregelen en een speciaal beveiligingsprogramma. Indien de eerste twee categorieën wegens de ernst en concreetheid van de dreiging niet volstaan, kan plaatsing binnen het programma plaatsvinden. Dit omvat verplaatsing van de (niet-gedetineerde) getuige, en indien van toepassing zijn familie, naar een geheime en beschermde locatie in een andere regio. Voor de beveiligingsmaatregelen geldt dat deze worden bepaald voor een duur variërend van zes maanden tot vijf jaar, met mogelijkheid tot verlenging of tussentijdse herziening.
Tevens kunnen er aanvullende maatregelen genomen worden, zoals een identiteitswijziging en financiële ondersteuning. Financiële ondersteuning kan bestaan ten behoeve van huisvesting, medische kosten, juridische kosten en leefkosten als iemand niet kan werken. De onderzoekers melden dat financiële ondersteuning niet moet worden gezien als een verkapte beloning. Het is uitsluitend bedoeld voor de ondersteuning van de betrokkenen voor de duur van de beveiliging en daarom afgestemd op de levensbehoeften.
In Italië tekent een te beschermen kroongetuige een Memorandum of Understanding. De betreffende persoon is vervolgens gebonden aan een aantal verplichtingen. Het niet voldoen aan de verplichting mee te werken aan de ondervragingen of het niet voldoen aan het volledig inzage geven in alle vermogen en bezittingen, inclusief het overdragen van uit illegale activiteiten verkregen vermogen, resulteert in directe intrekking van de beveiligingsmaatregelen. Deze intrekking geschiedt eveneens wanneer de getuige die tevens verdachte is een misdaad begaat die erop wijst dat de verdachte terugvalt. Intrekking van beveiligingsmaatregelen kan verder plaatsvinden als de betreffende persoon zich niet houdt aan één van de andere geldende verplichtingen. Hierover wordt per geval besloten.
Een vergelijkbare zakelijke benadering van beveiligingsmaatregelen, waarbij deze in beginsel beperkt worden in duur en voor een aanzienlijk deel afhankelijk zijn van de medewerking van de te beschermen personen, kenmerkt de praktijk in de Verenigde Staten.
Om van elkaar te leren, vindt er in de operatie veel internationale samenwerking en kennisuitwisseling plaats met deze en andere landen, zowel in de dagelijkse werkpraktijk als bijvoorbeeld via conferenties. De kennisuitwisseling ziet op een breed spectrum van aan getuigenbescherming gelieerde terreinen, van operationele werkwijzen tot psychologische en sociale begeleiding van personen in getuigenbescherming.
Kan aan bedreigde personen mondeling en vertrouwelijk meer inzage worden gegeven in rapportages over hun eigen veiligheid/motivering inzake het staken van hun beveiliging? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds in gegaan op inzage in de concrete dreigingsanalyses.
Het is begrijpelijk dat belang wordt gehecht aan het informeren van bedreigde personen over de aard van de dreiging en de getroffen maatregelen. Beveiligingsmaatregelen hebben altijd impact op de te beveiligen persoon. Bedreigde personen worden daarom periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen
Waar kunnen bedreigde personen terecht met hun klachten over de beoordeling van de eigen beveiliging en het contact daarover?
Vanaf het moment dat beveiligingsmaatregelen noodzakelijk worden geacht, is er namens het bevoegd gezag regelmatig contact met de te beveiligen persoon en vindt afstemming plaats tussen alle betrokken partijen. Zorgen of klachten vanuit de te beveiligen persoon kunnen in dit contact geadresseerd worden. Wanneer in dit contact geen oplossing geboden kan worden voor de geuite zorgen of klachten dan kunnen bedreigde personen kunnen terecht bij de hoogste gezagsverantwoordelijke, dit is de Hoofdofficier van Justitie van het betrokken arrondissementsparket voor zaken in het decentrale domein en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding voor zaken in het Rijksdomein.
Hoe verhoudt het advies van het OM om bij ontevredenheid over beveiliging naar de rechter te stappen, zich tot het streven van het kabinet om onnodige juridisering en gerechtelijke procedures te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 kunnen bedreigde personen klachten over de beveiliging waar het OM verantwoordelijk voor is, terecht bij de Hoofdofficier van Justitie van het betrokken arrondissementsparket. Het betrekken van een niet bij de zaak betrokken gespreksleider is daarbij een mogelijkheid. Bezien wordt dan in hoeverre aan de klachten tegemoet kan worden gekomen, waarbij steeds het uitgangspunt is het zo goed mogelijk bieden van weerstand aan de dreiging. Hoewel zoveel mogelijk wordt getracht om, binnen de situatie van dreiging en risico, aan eventuele zorgen en klachten tegemoet te komen, staat – bij het uiteindelijk blijven bestaan van geschilpunten – als laatste mogelijkheid de weg naar de civiele rechter open.
Deelt u de mening dat als keer op keer door verschillende betrokkenen vergelijkbare zorgen worden geuit, er een patroon zichtbaar wordt van een aantal fundamentele weeffouten in het systeem van bewaken en beveiligen? Zo ja, hoe zou u dit patroon omschrijven? Zo nee, waarom niet?
In de casussen die in deze Kamervragen aan de orde worden gesteld, is sprake van een hoge mate van complexiteit van beveiligingsvraagstukken, die om zeer specifiek maatwerk vraagt. De wijze waarop in deze casussen maatregelen worden getroffen hangen met betrekking tot alle te beschermen personen direct samen met de aard en ernst van de dreiging, de specifieke persoonlijke situatie van de te beschermen personen en de persoonlijke voorkeuren van deze personen. Een patroon van fundamentele weeffouten herken ik hier niet in.
Bent u bereid om, gezien de urgentie voor het einde van het jaar, met een analyse en voorstel voor herijken van het systeem naar de Kamer te komen? Zo ja, bent u bereid om dan daarbij de kennis en ervaringen van de familieleden van de kroongetuige, voormalige en huidige advocaten, journalisten en anderen die in verband met de Marengozaak beveiligd moeten worden, te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten staat het stelsel bewaken en beveiligen onder toegenomen druk vanwege zwaardere en complexere casuïstiek. Daarnaast is de noodzaak voor het treffen van beveiligingsmaatregelen de afgelopen jaren toegenomen gezien de ontwikkelingen in de samenleving. Dit vraagt iets van het stelsel over de gehele linie; van informatieproducten tot de capaciteit van mensen en middelen voor de uitvoering van maatregelen. Ik investeer de komende jaren structureel in het stelsel om deze toegenomen druk op te vangen en het stelsel toekomstbestendig in te richten. Naast de structurele versterking van de capaciteiten (kwalitatief en kwantitatief) investeer ik ook in geborgde aandacht voor kwaliteitsontwikkeling en kennisborging. Hiermee wordt structurele aandacht voortdurende professionalisering geborgd. Op dit moment wordt daarnaast onderzoek uitgevoerd door het Instituut voor Psychotrauma (IVP) naar de effecten van dreiging, intimidatie en beveiliging. In dit onderzoek worden de ervaringen van beveiligde en bedreigde personen mee genomen. De uitkomsten van dit onderzoek dragen bij aan de verdere professionalisering van het stelsel. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling informeren. Ten slotte is het van belang om, in lijn met de ingezette kwaliteitsverbeteringen binnen het stelsel, ook naar het stelsel als geheel te kijken. Momenteel wordt bezien op welke wijze dit het beste vormgegeven kan worden. Ook hierover informeer ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling.
Kunt u bovenstaande vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.