De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Peter Oskam (CDA), Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen (SP), Judith Swinkels (D66), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
Het spreekrecht van stieffamilie in het strafrecht |
|
Vera Bergkamp (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van rechtbank Oost-Brabant om in geval van samengestelde gezinnen het spreekrecht ook toe te kennen aan niet-bloedverwanten?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in samengestelde gezinnen veelal niet-bloedverwanten samenwonen op een wijze gelijkelijk aan bloedverwanten en een onderscheid tussen wel en geen bloedband voor het spreekrecht in onze samenleving niet langer recht doet aan de band die tussen een nabestaande en het slachtoffer kan bestaan?
Ik hecht er aan op te merken dat in deze zaak nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan. Het past mij bovendien niet om een oordeel te geven over de juistheid van een rechterlijke (tussen) uitspraak in een individuele zaak.
Ik wil hierbij wel in het algemeen aantekenen dat, zoals ook is aangegeven bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden (Kamerstuk 33 176, nr. 5), het aan de rechter is om te beoordelen wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken. Waar strikt genomen nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten alleen spreekrecht hebben als zij bloedverwanten zijn van het slachtoffer, heeft de rechter dus de ruimte om in individuele casus spreekrecht toe te kennen aan nabestaanden van het slachtoffer zonder bloedverwantschap indien zij verzoeken om te spreken.
Uit artikel 8 EVRM kan de door vragenstellers gesuggereerde uitbreiding niet zelfstandig worden afgeleid. Aan de nationale wetgever wordt de vrijheid gelaten hiervoor al dan niet een wettelijke voorziening te treffen. Zoals aangegeven kan die wettelijke voorziening ook gelezen worden in de ruimte die de rechter nu al heeft in de vorm van de ambtshalve bevoegdheid om personen tot het spreekrecht toe te laten die daarom verzoeken.
Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nu over te gaan tot het bevorderen van een verdere uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden.
Vanuit het perspectief van de maatschappelijke context, waarbij in toenemende mate sprake is van samengestelde gezinnen, ben ik wel bereid deze kwestie te bezien in de context van de in 2017 uit te voeren evaluatie van de wet van 12 juli 2012, Stb 2012, 345 en het thans aanhangige wetsvoorstel ter uitbreiding van de omvang van het spreekrecht (Kamerstukken 34 082).
Ziet u in het licht van artikel 8 EVRM (het recht op familieleven) ruimte om het spreekrecht ook toe te kennen aan diegenen die geen bloedverwantschap maar wel een gezinsleven hebben met het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de reikwijdte van het spreekrecht voor nabestaanden uit te breiden naar niet- bloedverwanten zodat het spreekrecht meer recht doet aan de feitelijke leefomstandigheden van personen?
Zie antwoord vraag 2.
Ajax-fans die gedupeerd worden door antisemitische uitlatingen van anderen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ajax fans dupe van antisemitisch lied Utrecht fans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het het bestrijden van antisemitisme op voetbalvelden niet ten goede komt als de sanctie die de KNVB daarvoor heeft opgelegd wordt omzeild door de groep supporters die zich antisemitisch heeft uitgelaten elders in het stadion te laten plaatsnemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke commissie van beroep betaald voetbal van de KNVB heeft de beslissing van de tuchtcommissie betaald voetbal van de KNVB van 10 juli 2015 bevestigd. FC Utrecht krijgt een geldboete van 10.000 euro en een lege Bunnikside-tribune tijdens de eerstvolgende thuiswedstrijd tegen Ajax op 13 december 2015, omdat de club niet voldoende heeft gedaan om de antisemitische spreekkoren te voorkomen dan wel te stoppen. De opgelegde straf houdt niet in dat de supporters die normaal op de Bunnikside zitten niet elders in het stadion aanwezig mogen zijn.
Ik heb begrepen dat FC Utrecht besloten heeft de supporters van de Bunnikside in de gelegenheid te stellen elders plaats te nemen, omdat de club niet wil dat een hele tribune vol trouwe supporters benadeeld wordt door een kleine, anoniem gebleven groep die zich misdragen heeft. Ik vind dat hier geen krachtig signaal van uitgaat als het gaat om het veroordelen en aanpakken van discriminerende spreekkoren. Dit heb ik met de KNVB besproken. De KNVB geeft aan verbaasd te zijn over het besluit van FC Utrecht maar dat dit niet in strijd is met de reglementen van de KNVB en voorts niet onrechtmatig is.
FC Utrecht heeft, zo heb ik begrepen, besloten te investeren in een geavanceerd nieuw camerasysteem om supporters die zich misdragen in de toekomst te kunnen identificeren.
Waarom kan niet worden voorkomen dat de harde kern van FC Utrecht kaartjes kan kopen voor andere plaatsen in het stadion dan in het vak waar zij normaal zitten?
De commissie van beroep van de KNVB heeft FC Utrecht opgedragen de Bunnikside tribune gedurende de eerstvolgende wedstrijd tegen Ajax ontruimd te houden. FC Utrecht is echter niet verplicht, noch vanuit de opgelegde straf, noch vanuit de reglementen van de KNVB, om bezoekers en seizoenkaarthouders van de Bunnikside de toegang tot andere zijdes van het stadion te ontzeggen.
Deelt u de mening dat uit het verbod om Ajaxsupporters op de tribune bij FC Utrecht toe te staan de indruk kan ontstaan dat niet de daders maar juist de slachtoffers getroffen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester van Utrecht om hier een besluit over te nemen, rekening houdend met de veiligheid van een ieder. Hij heeft in de voorbereiding op dit besluit met veel betrokkenen gesproken en zich gebaseerd op zowel actuele signalen als de historie van incidenten rondom wedstrijden tussen FC Utrecht en Ajax. De burgemeester is ervan overtuigd dat deze maatregel op dit moment noodzakelijk is voor het houden van perspectief op normale verhoudingen in de nabije toekomst, zo heeft de burgemeester per brief aan de Utrechtse gemeenteraad laten weten. Voorzitters van de supportersverenigingen van FC Utrecht hebben zich bereid verklaard zich in te zetten voor verbetering van de verhoudingen met de voorzitters van de supportersverenigingen van Ajax.
Is er vanwege de afschuwelijke antisemitische teksten die op zondag 5 april 2015 werden gezongen aangifte gedaan dan wel ambtshalve vervolging ingezet vanwege een strafbaar feit?2 Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, is ambtshalve vervolging nu nog mogelijk?
Parallel aan het tuchtrechtelijk traject deed het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek om de aanstichters van de spreekkoren te achterhalen en te bestraffen. Het onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van supporters die hebben meegezongen of andere individuen die strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, zoals ik u per brief van 27 augustus 20153 heb laten weten. Om diezelfde reden konden er ook geen stadionverboden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat er ten aanzien van antisemitische spreekkoren in stadions een zero-tolerance beleid moet gelden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zero tolerance beleid is er al. Discriminerende spreekkoren worden niet getolereerd. Alle voetbalpartners treden hier tegen op wanneer zij hiermee geconfronteerd worden. Wat de aanpak soms bemoeilijkt, is dat de spreekkoren op het moment zelf niet altijd gehoord worden door degenen die er tegen kunnen optreden. Ook kan het lastig zijn de spreekkoren tot personen te herleiden. Dit zal echter altijd geprobeerd worden. Daarbij kunnen straffen worden opgelegd door zowel club, KNVB als OM. Daarnaast kan de openbaar aanklager betaald voetbal van de KNVB de club beboeten op het moment dat deze onvoldoende doet om spreekkoren te voorkomen en aan te pakken.
Ondanks het feit dat de daders in dit geval niet zijn achterhaald, ben ik van mening dat er een uitgebreid instrumentarium bestaat om antisemitische, racistische en anderszins discriminerende spreekkoren hard aan te pakken.
Het bericht 'Noorden laat zware misdaad liggen' |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Noorden laat zware misdaad liggen»?1
Ja
Klopt het dat het team Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche (DRR) zou worden uitgebreid van 12 tot 75 fte? Is het waar dat dit team nu 18 fte telt? Zo ja, wanneer zal de beoogde uitbreiding worden gerealiseerd?
Het team Opsporing Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche heeft per 1 november 2015 een formele bezetting van 35,43 fte en wordt in de nieuwe formatie uitgebreid naar 69 fte.
Mede door de personele reorganisatie heeft het team Opsporing Ondermijning te maken met vacatures. In de Eenheid zijn tijdelijk 12 FTE extra vrijgemaakt die ingezet worden op ondermijning. In november wordt dit aantal nog eens uitgebreid met 12 fte tijdelijke tewerkstellingen en komt de inzet daarmee uit op 59 fte voor het team. Na de personele reorganisatie zullen deze tijdelijke mensen worden vervangen door vaste medewerkers. Uiteraard zijn er naast dit team meerdere medewerkers die zich bezighouden met de aanpak van Ondermijning.
Hoeveel grote onderzoeken, op eigen initiatief van de recherche in Noord-Nederland, zijn er de afgelopen vijf jaar gestart?
Op eigen initiatief zijn er in de jaren 2013, 2014 en 2015 respectievelijk 24, 21 en 26 (d.d. 9 november 2015) grote ondermijningsonderzoeken vanuit de recherche gestart. In de twee daaraan voorafgaande jaren zijn de cijfers niet eenduidig in verband met de overgang van de drie noordelijke korpsen naar de Nationale Politie.
Deelt u de vrees van het Openbaar Ministerie (OM), dat het tekortschieten van recherchecapaciteit Noord-Nederland het aantrekkelijk maakt voor criminelen? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit waterbedeffect te bestrijden?
In het krantenartikel waaraan de leden Oskam en Mulder refereren, blijkt dat de officier heeft gereageerd op een opmerking die de toenmalige burgemeester van Groningen in 2013 heeft gedaan. Hij heeft in algemene termen gesproken over mogelijke effecten van minder politie-inzet op de langere termijn. Hij heeft niet gezegd dat dit «waterbedeffect» nu reeds zichtbaar is.
Deelt u de constatering van het OM, dat de informatiepositie van de politie in Noord-Nederland ondermaats is? Zo ja, welke maatregelen neemt u teneinde die informatiepositie te versterken?
In afwachting van de personele reorganisatie zijn er op dit moment vacatures voor de nieuw in te richten Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO). De capaciteit van de intelligence organisatie is daardoor nog niet op orde. Hoewel in de afgelopen drie jaar de informatiepositie naar een hoger niveau is gebracht, dient deze nog verder versterkt te worden. In afwachting van de personele reorganisatie is ten aanzien van de aanpak van ondermijning nog 8 fte tijdelijk toegevoegd aan de DRIO. Vanuit de informatiepositie wordt maandelijks een beeld gegeven van ondermijnende criminaliteit in de eenheidsbriefing. Samen met de partners in RIEC verband zijn dit jaar criminaliteitsbeelden verstrekt van ondermijnende criminaliteit op het terrein van hennep en OMG’s. Ook is begin 2015 gestart met een informatieplein ondermijnende criminaliteit.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat verdachten veel vaker zonder straf de rechtszaal uit lopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Veel vaker vrijspraak verdachte»?1
Ja.
Klopt het dat inmiddels in 10,3% van de strafzaken vrijspraak volgt terwijl het eerder om «slechts» 4% ging?
Het percentage vrijspraken is in een reeks van jaren tot 2005 stabiel gebleven rond de 4 tot 4,5%. Vanaf 2005 tot 2010 is een gestage toename zichtbaar van het aantal en het aandeel vrijspraken: van 5,3 naar 8,5%. Uit de voorlopige cijfers van het CBS met betrekking tot Criminaliteit en Rechtshandhaving blijkt dat dit percentage in 2014 is opgelopen tot 10,3%.
Wordt deze stijging veroorzaakt door politie en/of het Openbaar Ministerie (OM) die de zaak niet rond hebben kunnen krijgen (incomplete dossiers, fouten etc.)? Zo ja, is dit het gevolg van reorganisaties en bezuinigingen bij deze instanties? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken wat dan wel de oorzaak is van deze zorgelijke stijging?
In de afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken verricht naar de toename van het aantal vrijspraken in strafzaken. Begrijpelijkerwijze liggen aan deze toename verschillende oorzaken ten grondslag. Een aantal factoren heeft naar de mening van het OM een aanzienlijke rol gespeeld bij de toename van het aantal vrijspraken in de afgelopen tien jaar.
In de eerste plaats hebben de bevindingen van de commissie Posthumus naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord er onder andere toe geleid dat de bewijsvoering door de rechters kritischer wordt beoordeeld. Daarnaast kan de toename van het aantal vrijspraken worden verklaard door een afname van het aantal gevoegde zaken (verschillende zaken van dezelfde verdachte die in één keer op zitting worden behandeld). De zaken worden dan afzonderlijk voor de rechter aangebracht. Indien in een afzonderlijke zaak wordt vrijgesproken, telt deze mee in de statistieken. Bij het voegen van zaken wordt een vrijspraak alleen meegeteld indien voor alle gevoegde zaken is vrijgesproken.
Daarvan is in de meeste gevallen geen sprake, derhalve worden vrijspraken anders geregistreerd dan voorheen.
In OM-strafbeschikkingszaken (die sinds de invoering van de Wet OM-afdoening in 2007 vaker voorkomen) waarin verzet wordt ingesteld, is het aantal vrijspraken aanzienlijk. Uit onderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad («Beschikt en gewogen») is gebleken dat de schuldvaststelling door het OM in strafbeschikkingen nog onvoldoende wordt vastgelegd en onderbouwd. Door het OM zijn maatregelen getroffen die de kwaliteit van de schuldvaststelling aanzienlijk moeten verbeteren2.
Overigens merk ik op dat het OM in een aantal gevallen zaken bij de rechter aanbrengt met het oog op waarheidsvinding, ook indien vooraf al het inzicht bestaat dat de kans op een vrijspraak aanzienlijk is. Dat laat onverlet dat het OM de ontwikkeling van de vrijspraken blijft volgen en bewust stuurt om zoveel mogelijk zaken met de juiste opsporings- en strafvorderlijke kwaliteit voor de rechter te brengen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van de opsporing en vervolging niet mag lijden onder de bezuinigingen? Zo ja, bent u bereid de extra bezuinigingen op het OM terug te draaien en bent u bereid ook de Nationale Politie niet te belasten met (nog meer) bezuinigingen? Zo nee, waarom niet
Ja. Bij mijn brief aan uw Kamer van 15 september 20153, heb ik in reactie op het rapport «actualisatie validatie-onderzoek haalbaarheid budgettair kader Openbaar Ministerie» aangegeven dat ik niet van mening ben dat reeds nu al de conclusie gerechtvaardigd is dat het budgettair kader van 2016 ontoereikend is. Conform de toezegging tijdens de algemene financiële beschouwingen zal ik voorafgaande aan de behandeling van de begroting van VenJ in de Tweede Kamer, samen met de Minister van Financiën, uw Kamer een brief toesturen inzake de begroting van VenJ.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Ja.
De Nederlander die mogelijk 31 jaar ten onrechte vastzit in de VS |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel (SP), Michiel van Nispen (SP), Henk Krol (50PLUS), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over deze zaak?1
Ja. Allereerst wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om nogmaals het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland toe te lichten, te weten de verdere tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde straf met het oog op het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee de veroordeelde verbonden is. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Teneinde aan dit doel te kunnen voldoen, moet, ongeacht de mate van binding met Nederland, worden voldaan aan de voorwaarde dat conform de verdragseis een strafrestant van zes maanden moet resteren dat na overbrenging naar Nederland kan worden geëxecuteerd.3 In de zaak van de heer Singh is hiervan geen sprake vanwege het overschrijden van het toepasselijke Nederlandse strafmaximum van 30 jaar gevangenisstraf. Hierdoor leent deze zaak zich niet voor toepassing van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots).
Voor de volledigheid merk ik op dat ik de binding van de heer Singh met Nederland als onvoldoende beoordeel. Betrokkene heeft in 1970 Nederland verlaten om zich met zijn gezin in de Verenigde Staten te vestigen en daar een bestaan op te bouwen. De thans aangevoerde mogelijkheid van verblijf bij familie in Nederland weegt niet op tegen een zo langdurige afwezigheid uit Nederland.
Is er bij het vaststellen van de aanwezigheid van een voldoende en aantoonbare binding rekening gehouden met het feit dat de familie van de heer Singh in Nederland woont en hem terug wil, wat ook terugkomt in de Reclasseringsrapportage? Zo ja, waarom was deze overweging niet voldoende om binding vast te stellen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit argument alsnog te laten meewegen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het maken van de beslissing om niet tot overbrenging naar Nederland over te gaan rekening gehouden met de bereidverklaring van een gemeente om de heer Singh te begeleiden bij zijn terugkeer in de maatschappij? Zo ja, waarom was deze overweging niet voldoende om een verklaring af te geven dat de heer Singh zal worden begeleid bij terugkeer? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit argument alsnog te laten meewegen?
Zoals in het voorgaande antwoord is aangegeven, kan niet worden voldaan aan het doel en de strekking van het Vogp en de Wots, vanwege het ontbreken van een strafrestant en omdat ik de binding van de heer Singh met Nederland als onvoldoende beoordeel. De bereidheidverklaring van een gemeente om de heer Singh bij zijn terugkeer in de Nederlandse samenleving te begeleiden brengt hierin geen wijziging.
Klopt het dat de stichting PrisonLAW in maart 2015 het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft verzocht om bij een eventuele afwijzing van de aanvraag in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) de afwijzing zodanig te formuleren dat indien de heer Singh wordt uitgezet hij zal worden opgenomen door de Nederlandse gemeenschap? Zo ja, waarom is aan deze oproep geen gehoor gegeven gezien de gevolgen voor de vervroegde vrijlating?
Nee, de stichting PrisonLAW heeft mij in maart 2015 geen verzoek gedaan, zoals in de vraagstelling is verwoord. Wel is in deze brief verzocht om, mede op basis van humanitaire overwegingen, medewerking en instemming te verlenen aan overbrenging naar Nederland op grond van de Wots.
Waarom beoordeelt u in dit geval zo strikt de vraag of er voldoende strafrestant over is na overbrenging, terwijl er een aantal voorbeelden zijn van zaken zoals gedetineerde Nederlanders in Thailand en Venezuela waarbij Nederlanders wel overgebracht werden naar Nederland terwijl er feitelijk onvoldoende strafrestant over was? Wat maakte hun situatie anders dan de situatie van de heer Singh? Waarom wordt nu rigide vastgehouden aan de eis van het strafrestant?
Voorbeelden van zaken bijvoorbeeld uit Venezuela, waarin na overbrenging naar Nederland onvoldoende strafrestant resteerde, zijn mede het gevolg van het toen nog geldende beleid dat bij de behandeling van Wots-verzoeken de omzettingsprocedure werd toegepast. In een aantal gevallen leidde dit tot een situatie, waarbij overbrenging plaatsvond zonder strafrestant. Mede tegen deze achtergrond is per 1 januari 2014 besloten tot de beleidswijziging dat de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging met veel landen, waaronder Venezuela en Panama, wordt toegepast met inachtneming van het verdragsrechtelijke strafrestant van zes maanden (Kamerstukken II 2013/2014, 33 742, nr. 5).
Behoudens bovenstaande is in het verleden in een enkel geval, waaronder een zaak uit Thailand, een Nederlandse gedetineerde uit het buitenland naar Nederland overgebracht, waarbij sprake was van geen of onvoldoende strafrestant. Hierbij is altijd sprake geweest van aantoonbare en voldoende binding met Nederland.
Klopt het dat PrisonLAW heeft voorgesteld dat Nederland de levenslange straf overneemt, zodat de heer Singh een beroep kan doen op gratie en resocialisatie ook kan worden opgestart? Waarom hebt u niets gedaan met dit alternatief?
Ja, dit klopt. Hierbij is echter voorbijgegaan aan het feit dat de heer Singh in de Verenigde Staten niet is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Waarom geeft u aan dat er geen officieel verzoek van de Amerikaanse autoriteiten is ontvangen met betrekking tot de overbrenging van de heer Singh, terwijl de VS op 3 maart 2015 de aanvraag tot overbrenging hebben verzonden aan de Nederlandse ambassade te Washington? Hoe en binnen welke termijn is er door het Ministerie van Veiligheid en Justitie gereageerd op deze brief van de Amerikaanse autoriteiten?
De heer Singh heeft zich tot de Amerikaanse bevoegde autoriteiten gewend met een verzoek om overbrenging naar Nederland. Hierop heeft de California Board of Parole Hearings mij krachtens artikel 6, derde lid, van het Vogp verzocht om informatie, waaronder de gevolgen van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de heer Singh in Nederland. In reactie hierop heb ik bij brief van 23 juli 2015 uiteengezet, waarom het Vogp naar mijn oordeel geen basis biedt voor overbrenging naar Nederland.
De Amerikaanse autoriteiten hebben nimmer verzocht tot overname van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de heer Singh.
Welke inspanningen heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken geleverd in de zaak van de heer Singh, behalve het recentelijk opstellen van de brief aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Deelt u de mening dat inspanningen op zijn plaats zouden zijn vanwege de nadrukkelijke aanwezigheid van humanitaire gronden? Zo nee, waarom niet? Waarom is niet al veel eerder een vertrouwensrapport opgesteld? Had dit niet in ieder geval al in 2005 in de rede gelegen toen de zaak onherroepelijk werd?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer op 18 november 2015 over de consulaire bijstand aan de heer Singh in zijn brief naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt gedaan in het ordedebat van 7 oktober 2015 (kenmerk 2015Z18429) als volgt geïnformeerd:
Sinds aanvang van zijn detentie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer Singh de reguliere consulaire bijstand verleend, die onder meer inhield dat de heer Singh met regelmaat bezoek ontving van een consulair medewerker. Daarbij gaf de heer Singh in de regel aan dat hij tevreden was over het optreden van zijn advocaat.
In 1998 ontstond bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid tot het inroepen van een vertrouwensadvocaat in buitenlandse strafzaken. Ten tijde van het inroepen van een beroepsinstantie in de zaak van de heer Singh heeft het ministerie in 1999 volgens de destijds vigerende doelstellingen een advocaat opdracht gegeven tot het uitbrengen van een advies. De vertrouwensadvocaat bracht medio 2000 een kort advies uit. Dit advies richtte zich vooral op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak van de heer Singh en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang. In 2003 werd het vonnis in hoger beroep bevestigd.
Op verzoek van de heer Singh zelf heeft PrisonLAW zich vanaf 2012 in de zaak verdiept, waarbij het ministerie PrisonLAW onder meer heeft gefaciliteerd in het leggen van contacten in de VS en verkrijgen van toegang tot de gevangenis. In 2013 en 2014 heeft PrisonLAW uitvoerig schriftelijk over de zaak gerapporteerd. PrisonLAW heeft zich vervolgens in samenwerking met de lokale advocaten van de heer Singh ingezet voor de Wots-procedure en de Amerikaanse «parole»-procedure voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit jaar het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden schriftelijk bij de Amerikaanse autoriteiten ondersteund. Het ministerie is voornemens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit verzoek voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten eveneens te ondersteunen. Beslissing op beide verzoeken ligt uiteraard bij de Amerikaanse autoriteiten.
Daarbij wil ik opmerken dat de consulaire bijstand die het Ministerie van Buitenlandse Zaken biedt, volgt uit het feit dat de heer Singh beschikt over de Nederlandse nationaliteit. Anders dan bij de toepassing van de Wots, speelt binding met Nederland hierbij geen rol. Dit maakt dat het traject van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tot een andere uitkomst kan leiden dan de uitkomst binnen de mogelijkheden die het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft op basis van het Vogp en de Wots.
Waarom stelt u zich op het standpunt dat de WOTS niets te maken heeft met de vervroegde vrijlating, terwijl een woordvoerder van de Amerikaanse hoorcommissie duidelijk heeft aangegeven dat vervroegde vrijlating alleen wordt toegekend als Nederland aangeeft de resocialisatie over te nemen en de heer Singh op te nemen in Nederland?
Het Vogp voorziet uitsluitend in de overname van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en niet in de overname van toezicht op de naleving van justitiële voorwaarden, die aan een vervroegde dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. Hiervoor bestaat een ander verdrag, te weten het Europees Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden van 1964. Dit verdrag geldt echter niet tussen Nederland en de Verenigde Staten. Een bedoelde uitspraak van een woordvoerder van de Amerikaanse hoorcommissie is derhalve niet relevant voor het geldende juridische kader.
Wat zijn de redenen dat u als Minister van Veiligheid en Justitie geen gebruik maakt van uw beoordelingsvrijheid? Hoe heeft de belangenafweging ertoe kunnen leiden dat u uiteindelijk in het nadeel van de heer Singh hebt beslist?
Zoals reeds is aangegeven in het antwoord op vraag 7, heb ik geen formeel verzoek van de Amerikaanse autoriteiten ontvangen tot overname van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de heer Singh. Nochtans zou in deze casus de Wots niet kunnen worden toegepast, omdat het vonnis van de heer Singh niet in Nederland kan worden tenuitvoergelegd, vanwege het ontbreken van een strafrestant. Tevens is het resocialisatiebelang niet met een overbrenging naar Nederland gediend, omdat ik de binding van de heer Singh met Nederland als onvoldoende beoordeel. De argumenten die zijn aangevoerd met het verzoek deze te laten meewegen in mijn beoordeling, brengen hierin geen wijziging.
Ook de humanitaire overwegingen die in deze casus worden aangedragen, rechtvaardigen de toepassing van het Wots-beleid niet. Want, hoewel het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland, dat de instemming van uw Kamer heeft gekregen, enige ruimte biedt voor humanitaire overwegingen, ontbreekt deze ruimte – conform ditzelfde beleidskader – als geen sprake is van binding met Nederland. De aangewezen mogelijkheden voor Nederland liggen in deze gevallen veeleer op het terrein van de consulaire bijstand (zie het antwoord op vraag 8).
Bovengenoemde toelichting leidt ertoe dat in de casus van de heer Singh de Wots niet het aangewezen instrument is om in aanmerking te komen voor overbrenging naar Nederland.
Op welke manier heeft u in de zaak Singh maatwerk toegepast, aangezien de afwijzing alleen gebaseerd is op wettelijke gronden? Kunt u alsnog motiveren waarom niet van de vijfjarentermijn kon worden afgeweken en waarom de medische en lange detentieduur van de heer Singh van onvoldoende belang werd geacht om tot een andere beslissing te komen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de door u ontvangen brief van de heer Singh zelf, waarin hij verzoekt om heroverweging van uw beslissing?
Mijn reactie aan de heer Singh heeft dezelfde strekking als de beantwoording van deze vragen.
Witwasdossiers die blijven liggen bij de Financial Intelligence Unit |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Witwasdossiers blijven liggen»?1
Ja.
Klopt het dat van alle in 2014 bij de Financial Intelligence Unit (FIU) binnengekomen ongebruikelijke transacties bijna 30.000 «verdacht» zijn verklaard? Naar hoeveel van deze verdacht verklaarde transacties is daadwerkelijk onderzoek gedaan, door welke instanties, en kunt u de aantallen uitsplitsen naar instantie?
Uit de cijfers van de FIU-Nederland blijkt dat in 2014 bijna 30.000 meldingen van ongebruikelijke transacties uit de database van de FIU-Nederland door de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard. Deze informatie van de FIU-Nederland over verdachte transacties (VTs) is waardevol voor de opsporing, bijvoorbeeld als informatiebron (intelligence);het kan er onder meer toe leiden dat een melder wordt gehoord of dat achterliggende stukken worden opgevraagd. Deze VTs zijn echter niet als zodanig «geoormerkt» in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken. VT’s zijn niet terug te vinden in bijvoorbeeld het strafdossier, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering; daarvoor is meer informatie nodig. Het Openbaar Ministerie (OM) registreert niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier. Overigens staat de landelijk officier van justitie witwassen in nauw contact met de FIU-Nederland, waardoor niettemin een goed niveau van terugkoppeling is gewaarborgd.
Zoals ook blijkt uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer2 en het Jaaroverzicht 2014 van de FIU-Nederland3 zijn verbeteringen mogelijk in het inzicht in de prestaties van de witwasketen, inclusief het daadwerkelijk gebruik van VTs voor opsporing en vervolging. Met die verbeteringen is inmiddels een begin gemaakt. De FIU-Nederland heeft met haar opsporings- en handhavingspartners
(prestatie-)afspraken gemaakt over het gebruik en terugkoppeling van VTs. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD/het Anti Money Laundering Centre4 (AMLC) medio 2014 afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence van de FIU-Nederland. Het betreft opsporingsonderzoeken die door de FIOD en de speciale FINEC-teams van de nationale politie, in overleg met het OM, worden verricht. Dit heeft geleid tot meer cijfermatig inzicht in het aantal onderzoeken en de wijze van afdoening van onderzoeken die langs deze route worden opgestart.
Daarnaast zijn er uiteraard ook onderzoeken die (mede) op grond van informatie van de FIU-Nederland worden opgestart door opsporingsambtenaren van de politie die niet tot de FIOD en de speciale FINEC-teams behoren. Informatie van de FIU-Nederland inzake een verdachte transactie wordt ook gebruikt voor andersoortige strafzaken dan witwaszaken of het afpakken van crimineel vermogen.
In hoeveel gevallen heeft een onderzoek naar een verdacht verklaarde transactie geleid tot strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het aantal verzoeken van Justitie aan de FUI in het kader van strafrechtelijk onderzoek, zogenoemde LOvJ-verzoeken, de laatste jaren is gedaald? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor?
Door middel van een zogenoemd LOvJ-verzoek vragen de opsporingsinstanties en/of het OM aan de FIU om ten aanzien van een specifieke verdachte te beoordelen of een ongebruikelijke transactie wellicht als verdacht moet worden aangemerkt. De verwachting is dat er vanaf 2015 rond de 1100 LOvJ-verzoeken per jaar zullen worden gedaan aan de FIU-Nederland. Dit aantal is vergelijkbaar met dat van de afgelopen jaren.5
Ook hier heeft de FIU-Nederland verbeteringen doorgevoerd om in samenwerking met opsporingspartners beter en efficiënter in te kunnen spelen op prioriteiten van die partners. De FIU-Nederland beoogt de opsporing zo goed mogelijk te voorzien van financiële intelligence. Het LOvJ-verzoek is één van de wijzen van ontsluiting van deze informatie. FIU-Nederland wordt ook steeds beter om de aanvankelijke informatie aan te vullen en zo volledig mogelijk aan de opsporing aan te leveren, zodat een (aanvullend) LOvJ-verzoek vaak niet meer nodig is.
Bent u van mening dat door de verschillende instanties die zijn betrokken bij de aanpak van witwassen voldoende wordt gedaan met de door de FIU verzamelde informatie?
In 2011 lag de bestrijding van witwassen in Nederland ten opzichte van andere landen die lid zijn van de Financial Action Taskforce (FATF) op een hoog niveau, blijkt uit een evaluatie van FATF.6 Dit hoge niveau is de afgelopen jaren doorgezet, waarbij de laatste jaren ook steeds meer grote en complexe onderzoeken zijn gedraaid. Daarbij speelt de informatie verzameld door de FIU-Nederland een rol van betekenis omdat de verdachte transacties relevante tactische en operationele informatie kunnen opleveren voor strafrechtelijke onderzoeken, inclusief die naar het financieren van terrorisme. De informatie van de FIU wordt ook op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, bijvoorbeeld als intelligence, startinformatie of bewijs. Daarnaast kan de door de FIU verzamelde informatie ook worden gebruikt in het kader van het opwerpen van barrières.
Tegelijkertijd zijn de FIU-Nederland en de handhavings- en opsporingsinstanties zich bewust van het feit dat verbeteringen mogelijk zijn met betrekking tot de inzet van FIU-informatie. Zoals uit het jaaroverzicht 2014 van de FIU-Nederland ook blijkt, zijn maatregelen ingezet om te zorgen dat het aanbod van VT-informatie door de FIU-Nederland en de vraag van de handhavings- en opsporingspartners zo goed mogelijk op elkaar aansluiten. Beleidsprioriteiten worden bijvoorbeeld afgestemd en in specifieke projecten overlegt de FIU-Nederland met de partners wat de meest effectieve wijze is om VT-informatie aan te leveren.
Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3.
De PvdA bepleitte eerder al om de coördinatie tussen instanties die zich bezighouden met de opsporing van witwassen te verbeteren2; welke maatregelen worden genomen om de coördinatie te verbeteren?
Op verschillende vlakken wordt samengewerkt tussen de betrokken instanties. Er is bijvoorbeeld een landelijk kennis- en expertisecentrum ingericht – het eerder genoemde AMLC – waarin alle relevante handhavende diensten samenwerken. Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring de totale landelijke informatiepositie te versterken en te borgen. Het AMLC faciliteert het delen van kennis en stimuleert de operationele samenwerking op het terrein van witwassen. Zo hebben de betrokken deelnemende partners besloten tot centrale coördinatie van de afweging welke witwaszaken verder strafrechtelijk in behandeling zullen worden genomen.
Verder is er het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank, de FIU-Nederland, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie. Binnen het FEC worden thematisch onderwerpen die de integriteit van de financiële sector raken, aangepakt. Witwassen is één van deze thema’s.
Daarnaast hebben de Belastingdienst, de Douane, de FIOD, het OM, de nationale politie en de FIU-Nederland het samenwerkingsverband «informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen» (iCOV) opgericht. Het doel van iCOV is het in kaart brengen van onverklaarbaar of crimineel vermogen, het blootleggen van witwas- of fraudeconstructies en het kunnen innen van overheidsvorderingen ter ondersteuning van de publiekrechtelijke taakuitoefening van de deelnemende organisaties.
Ook is een start gemaakt met het opstellen van een eerste National Risk Assessment (NRA). Deze wordt naar verwachting in 2016 opgeleverd. Op grond van de uitkomsten van het NRA kan beleid worden ontwikkeld met voor alle betrokken partijen gemeenschappelijke en afgewogen prioriteiten.
De aanpak door de FIU-Nederland, de FIOD, het OM, de nationale politie en de financiële toezichthouders van schending van de meldplicht ongebruikelijke transacties is de afgelopen jaren intensiever en effectiever geworden. Meldingsplichtige instellingen zijn zich hierdoor meer bewust van hun wettelijke verplichtingen terzake.
Worden witwaspraktijken ook strafrechtelijk vervolgd? Deelt u de mening dat naast het vergoeden van schade, witteboordencriminelen ook zoveel mogelijk strafrechtelijk moeten worden aangepakt?
Ja, witwaspraktijken worden ook strafrechtelijk vervolgd. Uitgangspunt van strafrechtelijk beleid is dat bij elk opsporingsonderzoek naar misdrijven met financieel gewin onderzoek wordt gedaan naar geldstromen die gepaard gaan met deze misdrijven en dat het crimineel geld wordt afgepakt.
Het OM bestrijdt witwassen intensief samen met alle relevante ketenpartners. Voorop in de bestrijdingsmethode staat het behalen van effect. Een effectieve aanpak van witwassen bestaat uit een ketenbrede aanpak, waarbij een combinatie gezocht wordt van zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke mogelijkheden. Elke interventie die witwassen voorkomt, is een effectieve interventie. Het strafrecht is één van de mogelijke interventies binnen het arsenaal van mogelijke interventies.
Vervolging kan in het geval van witwassen geschieden voor het witwassen zelf, voor het aan het witwassen ten grondslag liggende delict of voor beide delicten. Verder kan de officier van justitie ter terechtzitting ook bijvoorbeeld een verbeurdverklaring of een vergoeding van eventuele geleden schade eisen.
Het bericht dat opsporingsdiensten witwasdossiers laten liggen |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Gesthuizen (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat witwasdossiers blijven liggen?1
Een verdachte transactie die FIU-Nederland doorgeeft aan een handhavings- of opsporingsinstantie kan niet gelijk gesteld worden aan een witwasdossier. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Bij de diverse opsporingsdiensten is, in overleg met het Openbaar Ministerie (OM), een continu en gezamenlijk proces gaande van het inbrengen van signalen, het afwegen ervan, het verder opwerken en analyseren van die signalen en het besluiten of, en zo ja, wanneer tot onderzoek dient te worden overgegaan. Dat betekent dat ook sprake is van signalen die niet of niet direct in behandeling worden genomen.
Graag benadruk ik dat de aanpak van financieel-economische criminaliteit, waaronder witwassen en het afpakken van crimineel vermogen, een speerpunt is van dit kabinet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Kunt u toelichten welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de samenwerking tussen de Financial Intelligence Unit (FIU), de opsporingsdiensten en de Belastingdienst als het gaat om witwassignalen?
De FIU-Nederland verstrekt informatie over verdachte transacties aan instanties die een taak hebben in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De Belastingdienst heeft een meldrecht; indien de Belastingdienst stuit op mogelijke signalen van witwassen of terrorismefinanciering, meldt de dienst die bij de FIU-Nederland.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
In hoeverre worden deze afspraken uitgevoerd als wordt geconstateerd dat de samenwerking tussen deze organisaties onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen dat er weinig gebeurt met de gegevens die de FIU doorgeeft aan de politie, het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst? Kunt u daarbij aangeven wat de redenen kunnen zijn om een witwassignaal van de FIU niet verder te onderzoeken?
De FIU-Nederland verstrekt informatie over verdachte transacties (VTs) aan het OM en daarmee aan de opsporingsdiensten. De FIU-Nederland verstrekt geen informatie over VTs aan toezichthouders als de Belastingdienst.
Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785) en op bovenstaande vraag 1.
Klopt het dat de FIU in 2014 ruim 277.000 meldingen kreeg, waarvan er bijna 30.000 verdacht werden verklaard? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan en om hoeveel geld gaat het? Tot hoeveel daadwerkelijke onderzoeken hebben deze meldingen geleid?
Uit de cijfers van de FIU-Nederland blijkt dat in 2014 ruim 277.000 meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen zijn. Het klopt ook dat bijna 30.000 meldingen van ongebruikelijke transacties uit de database van de FIU-Nederland in 2014 verdacht zijn verklaard. De in 2014 verdacht verklaarde transacties zijn echter niet alle in 2014 als ongebruikelijke transactie ontvangen. Een in 2014 ontvangen melding van een ongebruikelijke transactie kan bijvoorbeeld eerst in 2015 verdacht worden verklaard. Het zijn twee relatief afzonderlijke processen.
De informatie van de FIU-Nederland wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, bijvoorbeeld als intelligence, startinformatie of bewijs. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Waarom wordt er aan de FIU niet teruggekoppeld wat er met de meldingen wordt gedaan? Zijn hier afspraken over gemaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Hoe lang speelt deze problematiek en wat is er gebeurd of wat gaat er gebeuren om de samenwerking op dit vlak te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de opsporingsdiensten en de Belastingdienst voldoende capaciteit en middelen om alle meldingen van de FIU te onderzoeken? Kunt u aangeven wat de capaciteit is die voorhanden is en hoeveel capaciteit nodig is om de door FIU doorgegeven witwasdossiers die verder onderzoek verdienen daadwerkelijk te onderzoeken?
Voor alle organisaties betrokken bij de bestrijding van witwassen geldt dat zij over voldoende capaciteit en deskundigheid beschikken. Het kabinet hecht aan het behoud hiervan.
De aanpak van financieel-economische criminaliteit, waaronder witwassen en afpakken, is een speerpunt van het kabinet. Dit betekent dat er voortdurend kritisch wordt gekeken of de beschikbare capaciteit en deskundigheid nog voldoende is en of er aanleiding is om deze te versterken.
Voor de bestrijding van witwassen is bijvoorbeeld bij de FIOD de beschikbare tijd gegroeid van 15% van het totaal in 2012 tot 25% van het totaal in 2015.
Het bericht dat de Nationale Politie meer aandacht moet hebben voor stalkingszaken |
|
Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over de oproep van de Federatie Opvang dat er meer aandacht bij de politie moet zijn voor stalkingszaken?1
Ik ben bekend met de uitzending en het bijbehorende bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Bent u van mening dat er voldoende capaciteit bij de politie beschikbaar is om stalkingszaken te behandelen? Slaagt de politie er in om alle stalkingszaken op te pakken? Zo niet, waar ligt dat dan aan?
In het algemeen is de vraag naar politiecapaciteit en politie-expertise groot en divers. Daarom wordt er door het bevoegd gezag geprioriteerd. Bovendien wordt er van elke aangifte van huiselijk geweld (25.000 op jaarbasis) een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt de urgentie gewogen en wordt gekeken naar opsporingsmogelijkheden. Urgente gevallen worden met voorrang opgepakt.
Daarnaast speelt Veilig Thuis (advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling) een zeer belangrijke rol in dergelijke zaken. Incidenten van huiselijk geweld zoals stalking worden door politie gemeld bij Veilig Thuis. Vanuit haar taakstelling en expertise bekijkt Veilig Thuis elke melding en beoordeelt of er sprake is van acuut gevaar, structurele onveiligheid of complexe problematiek. De samenwerking en afstemming tussen Veilig Thuis, Politie en OM is vastgelegd in een landelijk samenwerkingsprotocol. Samenwerking moet voorkomen dat zaken onopgemerkt blijven en ertoe bijdragen dat zaken tijdig worden geëscaleerd. Vanzelfsprekend is de strafrechtelijke weg niet de enige weg om geweld te stoppen. Ook inzet van bijvoorbeeld de hulpverlening kan een weg zijn. De bijdrage van Veilig Thuis, maar ook van het Openbaar Ministerie en andere organisaties om tot betekenisvolle interventies te komen, is onmisbaar.
Vindt u dat er op dit moment voldoende expertise beschikbaar is bij de politie voor dit soort zaken, ook om slachtoffers van stalking en huiselijk geweld te horen? Zo nee, wat voor stappen gaat u hierop ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Nationale Politie werkt aan een nieuwe richtlijn voor stalking? Zo ja, wanneer is deze gereed en bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?
Er wordt niet gewerkt aan een nieuwe richtlijn. De politie werkt wel aan het verbeteren van het werkproces Stalking. Een projectgroep met onder meer vertegenwoordigers uit de politie-eenheden waar de ex-partnerdodingen in Den Bosch (2013), Hoofddorp (juni 2015) en Waalwijk (augustus 2015) plaatsvonden, houdt het komende half jaar het werkproces ex-partnerstalking tegen het licht en doet aanbevelingen ter verbetering. De aanbevelingen die worden vastgesteld, worden in de tweede helft van 2016 in een pilot uitgerold in een of meerdere eenheden. Op basis van de ervaringen van de pilot(s) vindt landelijke implementatie plaats van het aangescherpte werkproces.
Klopt het dat stalkingszaken voornamelijk via de ZSM-procedure (Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel en Samenlevingsgericht Mogelijk-procedure) worden afgedaan? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke zaken vaak te ernstig en/of te gecompliceerd zijn om via ZSM af te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is juist dat stalkingszaken – net als bijna alle andere zaken – via ZSM binnen kunnen komen en kunnen worden afgedaan. Dat laatste is afhankelijk van een goede triage op basis van de complexiteit van de zaak, de informatie die bij ZSM wordt ontvangen van onder meer Slachtofferhulp, de politie, Veilig Thuis en/of de reclassering. Bij de aanpak van een stalkingszaak is het dus van belang dat door genoemde organisaties de hele context en ernst van de zaak worden onderkend en ter kennis van het OM worden gebracht. Op basis van deze informatie kan zo goed mogelijk de gevaarzetting in een stalkingszaak worden bepaald en daarmee de aard en snelheid van de strafrechtelijke interventie. Deze triage kan ook inhouden dat de zaak als dermate ernstig, complex en/of onveilig wordt beoordeeld dat een andere dan een ZSM-afdoening geïndiceerd is.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als er een gespecialiseerde Officier van Justitie zou komen voor belagingszaken en huiselijk geweld-zaken? Zo nee, waarom niet?
Er is binnen het OM al een officier van justitie aangesteld die zich landelijk bezig houdt met de portefeuille Huiselijk Geweld. Deze speciale officier van justitie is beleidsmatig ook belast met stalkingszaken. Daarnaast kennen alle parketten een Huiselijk Geweld officier en sommige parketten inmiddels ook een officier Jeugd, Gezin en Zeden. Deze officieren hebben regionaal tot taak om samen met politie en overige ketenpartners te komen tot een sluitende aanpak in o.a. stalkingszaken. Het OM investeert in verbetering van de integrale aanpak in zaken met kwetsbare slachtoffers, zoals stalkingszaken.
Klopt het dat stalkingsmeldingen niet centraal worden geregistreerd, waardoor in de praktijk niet eenvoudig is te zien hoe vaak gemeld is ten aanzien van een bepaalde persoon? Zo nee, waarom niet? Op welke manier heeft de politie de mogelijkheid om te zien hoe vaak iemand melding heeft gemaakt van stalking?
De politie legt binnen de Basis Voorziening Handhaving haar activiteiten vast. Via de Basisvoorziening Informatie is informatie voor elke politiemedewerker beschikbaar. Zoeken op naam van de betrokkene biedt de mogelijkheid om meer informatie te genereren. Hoewel stalking/belaging een eigen juridisch kader heeft, kan het zich ook uiten in andere misdrijven zoals bedreiging of vernieling. Daarom is er voor stalking niet altijd sprake van een herkenbare en eenduidige registratie.
Het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat de politie standaard telefoon en internet tapt?1
Onder het plaatsen van een tap wordt begrepen het conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering opnemen van communicatie die plaatsvindt via een communicatiedienst. Hieronder vallen zowel telefoonnummers, IP-adressen als emailadressen. Een tap wordt geplaatst op bijvoorbeeld een computer, tablet of mobiele telefoon. Wanneer de rechter-commissaris toestemming verleent voor het plaatsen van een tap op een mobiele telefoon gaat het om alle communicatie die via een toestel verloopt, dus zowel spraak als data (internetverkeer). Dit was al zo voordat de interceptiestandaard werd aangepast en dit blijft zo.
De interceptiestandaard is het overdrachtsprotocol tussen de aanbieders en de politie om tapgegevens op uniforme wijze technisch over te dragen. De gewijzigde standaard heeft geen betrekking op het juridisch kader, maar alleen op de techniek en het technische proces ten aanzien van tappen. Uitsluitend de wijze van technische overdracht van de tap tussen de aanbieder en de politie en de wijze waarop in de statistieken vervolgens het aantal taps kan worden geteld, zijn gewijzigd.
De nieuwe standaard, die gebaseerd is op de Europese standaard, vervangt twee oude standaarden waarvan er één werd gebruikt ten behoeve van het tappen van spraak en de ander voor het tappen van internetverkeer. De nieuwe standaard sluit daardoor beter aan bij de huidige stand van techniek en praktijk. Er is geen sprake van een situatie dat nu standaard alle telefoon- en internetgegevens worden getapt. Indien naast het opnemen van communicatie via de mobiele telefoon (inclusief internetdata) ook het opnemen van andere internetverbindingen dringend noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek, wordt daarvoor een aparte aanvraag gedaan en wordt deze aanvraag opnieuw door de officier van justitie en de rechter-commissaris getoetst.
Wat houdt de nieuwe interceptiestandaard in? Leidt deze nieuwe standaard er inderdaad toe dat de politie nu standaard alle telefoon- én internetgegevens tapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is tot deze meer ingrijpende opsporingsmethode overgegaan? Wat is hiervan de wettelijke grondslag?
Er is geen sprake van een meer ingrijpende opsporingsmethode. Het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen zijn namelijk niet gewijzigd. Uitsluitend de wijze van technische aanlevering van de tap en de wijze waarop in de statistieken vervolgens kan worden geteld, zijn gewijzigd.
Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data en dit was, zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, vóór de nieuwe interceptiestandaard ook al het geval. Voordat deze telecommunicatie wordt opgenomen, wordt conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering getoetst of aan de daarin genoemde wettelijke eisen is voldaan en of de inzet van de tap voldoet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Deze toets wordt tweemaal gedaan, te weten door de officier van justitie die de rechter-commissaris vraagt om een machtiging tot tappen en door de rechter-commissaris die de machtiging afgeeft.
Acht u het proportioneel en legitiem om standaard over te gaan tot het tappen van zowel telefoon als internet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de proportionaliteitsafweging in Nederland structureel anders ligt dan in veel andere landen?2 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is moeilijk een vergelijking te maken met andere landen omdat de rechtsstelsels van die landen veelal verschillend zijn. Ieder stelsel kent zijn eigen voorwaarden en waarborgen ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals het opnemen van telecommunicatie. Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2012 laat zien dat in Nederland een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen het nut en de noodzaak van de inzet van een telefoon- en internettap in een opsporingsonderzoek.
Ook de tapstatistieken in verschillende landen laten een grote verscheidenheid zien. Dit soort cijfers zeggen overigens niets over de mate waarin de privacy in opsporingsonderzoeken wordt aangetast. Zo is bekend dat de autoriteiten in de VS andere opsporingsmethoden, zoals het plaatsen van bakens of de inzet van (criminele) infiltranten, vaker inzetten dan in Nederland. Ook wordt er niet in alle landen eenduidig geteld. In Nederland wordt bijvoorbeeld het aantal getapte nummers geteld terwijl in andere landen, bijvoorbeeld Spanje, het aantal vorderingen wordt geteld waarbij een vordering meerdere nummers kan bevatten. Dit maakt een betrouwbare cijfermatige vergelijking onmogelijk.
Deelt u de mening dat de nieuwe interceptiestandaard minder transparant is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de nieuwe interceptiestandaard is niet minder transparant. Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data, dus het is feitelijk onjuist om deze taps separaat te tellen. De nieuwe standaard geeft om die reden een accurater beeld.
Deelt u de mening dat met de nieuwe interceptiestandaard de kans groter is dat extreem privacygevoelige data van onschuldige mensen worden verzameld? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen niet zijn gewijzigd. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 aan de orde is gekomen, wordt iedere tapaanvraag getoetst door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Dit juridisch kader biedt voldoende waarborgen.
Onder welke voorwaarden wordt het op dit moment rechtmatig geacht om telefoons te tappen? Welke voorwaarden gelden er als het gaat om internettaps?
De voorwaarden voor het plaatsen van een tap op alle communicatie op een mobiele telefoon, dus zowel spraak als data, zijn neergelegd in (onder andere) artikel 126m/126t van het Wetboek van Strafvordering. Er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf, waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Tevens moet het onderzoek de inzet van de tap dringend vorderen.
Hoe wordt omgegaan met de zogenaamde bijvangst en met de gegevens van onschuldige mensen?
Conform het Wetboek van Strafvordering (art. 126cc en 126dd Sv) wordt de opgenomen communicatie bewaard tot het einde van de betreffende strafrechtelijke onderzoeken. Alle opgenomen communicatie wordt bewaard omdat dit van waarde kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, zowel in belastende zin als in ontlastende zin.
Hoe lang worden de verzamelde gegevens bewaard en wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt de nieuwe interceptiestandaard zich tot de uitspraak van het Europese Hof over de bewaarplicht?3
De nieuwe interceptiestandaard heeft niets met de uitspraak van het Europees Hof over de bewaarplicht te maken. Die uitspraak betreft de bewaarplicht van zogenaamde historische (verkeers)gegevens. Dit zijn gegevens over onder meer het nummer van de oproeper en opgeroepene, tijd en duur van het gesprek en de locatie bij het begin van de verbinding. De inhoud van een gesprek valt daarmee niet onder die uitspraak.
De nieuwe interceptiestandaard heeft enkel betrekking op het opnemen van communicatie en niet op deze historische (verkeers)gegevens.
Hoeveel mensen zijn er sinds begin 2014, conform de nieuwe interceptiestandaard, getapt? Hoe lang is er gemiddeld getapt? Indien deze cijfers niet worden gegeven, kunt u dan toelichten waarom niet?
Het wettelijk kader vereist dat per telefoonnummer een vordering tot het plaatsen van een tap wordt gedaan. In de statistieken kan daarom alleen het aantal taps worden weergegeven en niet het aantal personen dat getapt is. Het aantal taps zegt bovendien niet zoveel over het aantal mensen dat wordt afgeluisterd omdat verdachten doorgaans meer dan één telefoon hebben – soms wel enkele tientallen- waarmee zij communiceren. De gemiddelde duur van een tap wordt niet bijgehouden. Wel worden er cijfers verstrekt in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over het gemiddeld aantal taps per dag. In 2014 liepen gemiddeld 1.386 taps per dag.
Kan over 2014 en een deel van 2015 alsnog onderscheid worden gemaakt tussen het aantal telefoontaps en internettaps? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals bij de tabel in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat toegelicht wordt sinds de invoering van de nieuwe interceptiestandaard, zowel technisch als procedureel, geen onderscheid meer gemaakt tussen een telefoontap en een internettap. Het onderscheid in de tellingen is hiermee ook komen te vervallen.
Hoe vaak tapt Nederland telefoons en internet in verhouding tot andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich reeds uitgelaten over de nieuwe interceptiestandaard? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog het oordeel van het CBP te vragen? Zo ja, wat was het oordeel?
Nee, daartoe bestaat geen aanleiding nu de wijziging van de interceptiestandaard louter technisch en procedureel van aard is en niet leidt tot een gewijzigde verwerking van persoonsgegevens.
De oproep om de slopers van het maagdenhuis aan te pakken |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pak de slopers van het Maagdenhuis aan»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in onvoldoende mate is onderzocht hoe de geleden schade verhaald kon worden, zoals gevraagd werd in de motie Duisenberg c.s.2 en bent u bereid de Universiteit van Amsterdam alsnog aan te sporen om de noodzakelijke juridische stappen te zetten? Kunt u in uw antwoord ook meenemen of overwogen is om door middel van de groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek) de schade te verhalen bij de vandalen?
In de motie heeft u mij opgeroepen om met de UvA in gesprek te gaan om te bezien of de geleden schade verhaald kan worden op de bezetters en de Kamer hierover te informeren. Ik heb met de UvA gesproken over de schade en uw Kamer daarover geïnformeerd. Daarmee beschouw ik de motie als uitgevoerd. Wat betreft groepsaansprakelijkheid heb ik van de UvA begrepen dat deze mogelijkheid zowel door de UvA als door de verzekeraar is overwogen. De kans op succes bij een dergelijke aanpak lijkt buitengewoon klein en zou zeer veel lasten met zich meebrengen. Daar komt bij dat daarbij ook studenten en docenten die niets met de vernielingen te maken hadden zouden worden betrokken, omdat niet bekend is wie de vernielingen heeft aangebracht, heeft doen besluiten deze mogelijkheid niet verder te gaan verkennen.
Kunt u nagaan of de kosten van de bezetting voor de Universiteit van Amsterdam niet uit de vaste lasten worden bekostigd, aangezien de Universiteit van Amsterdam de mening is toegedaan dat dit niet het geval mag zijn? Of is dit streven onhaalbaar doordat er ook sprake is van een eigen risico?
Ik heb van de UvA begrepen dat de verzekeraar alle kosten van de schade van de verschillende bezettingen heeft vergoed onder, zoals te doen gebruikelijk, verrekening van het eigen risico. Het eigen risico wordt bekostigd uit de vaste lasten.
Welk bedrag aan eigen risico heeft de Universiteit van Amsterdam moeten betalen en welke premiegevolgen heeft het uitkeren van deze schadekosten door de verzekeraar voor de Universiteit van Amsterdam?
Het is niet aan mij om vertrouwelijke bedrijfsgegevens over de tussen de UvA en de verzekeraar afgesloten verzekeringsovereenkomst openbaar te maken.
Hoe rijmt u de passieve aanpak van de hoogopgeleide vandalen van het Bungehuis en Maagdenhuis met de harde aanpak van voetbalvandalen die bushokjes slopen of politieagenten belagen? Acht u een dergelijke willekeur wenselijk?
Het probleem van de schade aan het Bungehuis en het Maagdenhuis is dat het zeer moeilijk blijkt en ook zeer hoge kosten met zich mee brengt om te achterhalen wie er precies verantwoordelijk is voor de schade. Er zijn honderden vreedzame demonstranten in het Maagdenhuis geweest die niet gestraft zouden moeten worden voor het uiten van kritiek. Ook voor voetbalvandalen geldt dat de schade daar alleen op verhaald kan worden als duidelijk is wie de schade heeft veroorzaakt. Ook het Openbaar Ministerie moet een vermoeden van verdenking hebben om te handelen.
Deelt u de mening dat de argumentatie van de Universiteit van Amsterdam, namelijk dat er inmiddels een constructieve dialoog bestaat met de bezetters, mank gaat omdat de juridische route gericht zou zijn op de rotte appels die vandalisme hebben gepleegd?
Om de rotte appels te vinden zou er een onderzoek ingesteld moeten worden naar alle betrokkenen en naar alle studenten en docenten die aanwezig zijn geweest in het Maagdenhuis en nu in een constructieve dialoog zijn met het college van bestuur. Het is overigens zeer waarschijnlijk dat er ook mensen van buiten de academische gemeenschap betrokken waren en dat maakt opsporen en verantwoordelijk stellen nog ingewikkelder. Ook is de vraag of kosten van zo’n onderzoek opwegen tegen de baten. In ieder geval heeft de UvA afgewogen dat de baten in termen van het gezamenlijk opbouwen van de toekomst van de universiteit hoger zijn dan de baten van zo’n onderzoek. Ik begrijp de keuze van de UvA om de dialoog nu niet te ondermijnen met een grootscheeps onderzoek waarbij de kans op resultaat bij voorbaat vrijwel nihil wordt geacht.
Deelt u de vrees dat het uitblijven van consequenties voor deze vandalen een precedentwerking zal hebben waardoor ongestraft vandalisme zal toenemen? Waarop baseert u uw oordeel?
Ik benadruk nogmaals dat er veel verschillende mensen in het Maagdenhuis waren. Het zou zeer onwenselijk zijn als studenten en docenten die uit oprechte zorg mee wilden praten over de universiteit hiervoor gestraft zouden worden. (Zie verder antwoord bij vraag 6.)
Acht u het geloofwaardig dat de kans op het verhalen van de schade op de vandalen nihil zou zijn? Zo ja, welke stappen gaat u nemen zodat dit in de toekomst wel reëel wordt?
De UvA heeft naar de mogelijkheden gekeken en ook de verzekeraar is tot de conclusie gekomen dat het zoeken naar de daders en vervolgens de kans op het verhalen van de schade weinig kans van slagen heeft. Ik vertrouw op hun oordeel en voorzie geen stappen op het gebied van verhaalsrecht.
Welke boodschap heeft u voor de vandalen die een schadepost van 668.000 euro hebben veroorzaakt voor een publiek bekostigde instelling? Welke consequenties verbindt u aan deze boodschap? Bent u bereid, als stelselverantwoordelijke voor het onderwijs, aangifte te doen tegen de vandalen?
Eenduidig wil ik gesteld hebben dat ik de vernielingen afkeur. Ik wil hierin wel onderscheid maken tussen de vandalen en kritische studenten en docenten die in het Maagdenhuis zijn geweest. Ik betreur het dat er schade is veroorzaakt aan een monumentaal pand, maar ik vind niet dat studenten en docenten die uitsluitend kritiek hebben geuit daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Vernielingen hebben plaatsgevonden bij de UvA dus zij is bevoegd om aangifte te doen.
De zaak Romano van der Dussen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «BuZa liegt over zaak Romano van der Dussen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw antwoord op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken pas in mei 2015 op de hoogte werd gesteld over zekerheid van de DNA-match, zich verhoudt tot het al in 2010 opgestelde vertrouwensrapport?2
In hoeverre is er in 2010 (mede) een vertrouwensrapport opgesteld omdat er twijfels bestonden over de gevolgde rechtsgang?
Wat is de reden dat u een Nederlands staatsburger jaren in een Spaanse gevangenis laat zitten terwijl al sinds 2010 bekend is dat het DNA toebehoort aan een ander (te weten M. D.)?
Waarom is er vanuit de Nederlandse autoriteiten geen maximale druk uitgeoefend op Spanje om de zaak van de heer Van der Dussen zo spoedig mogelijk te heropenen?
Kunt u toezeggen alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat de heer Van der Dussen voor het einde van dit jaar weer in Nederland is? Zo neen, waarom niet?
Het bericht dat een automobilist € 2500 aan onterechte boetes heeft gekregen |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel flitspalen van dit type er bij benadering in Nederland staan? Zo nee, waarom niet?
In Nederland staan 159 flitspalen van dit type.
Kunt u aangeven hoe vaak per jaar een flitspaal verkeerd staat afgesteld en hoe snel deze wordt vervangen? Zo nee, waarom niet?
Alle flitspalen in Nederland zijn door het Nederlands Meetinstituut (NMi) gecertificeerd, wat betekent dat de meting door de flitspaal geijkt is. Bovendien worden de flitspalen periodiek geschouwd door de politie. Op deze manier wordt voorkomen dat er ten onrechte boetes worden opgelegd door flitspalen. In het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes» ging het om één specifiek geval. Het betrof een voertuig met zeer specifieke kenmerken. De combinatie hiervan met de locatie van de flitspaal heeft ertoe geleid dat bij deze auto een aantal keer onterecht een overtreding is geconstateerd. Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij ten onrechte een overtreding is geconstateerd.
Voor het geconstateerde probleem is door de leverancier een oplossing geleverd en bij alle flitspalen van dit type is deze oplossing geïmplementeerd, waardoor deze fout niet meer kan voorkomen. Vervanging is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat, nu vast is komen te staan dat deze flitspaal verkeerd afgesteld stond, onderzocht moet worden hoeveel automobilisten het afgelopen jaar bij deze flitspaal in Zeeland nog meer een onterechte boete hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake geweest van een verkeerde afstelling van de flitspaal. Er is slechts één voertuig bekend waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan en er zijn geen aanwijzingen dat dit probleem zich bij meer voertuigen heeft voorgedaan. Een onderzoek naar eventuele andere benadeelden is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat flitspalen de verkeersveiligheid moeten dienen en niet de staatskas moet spekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. De flitspalen worden geplaatst op onveilige locaties waar ze bijdragen aan de verkeersveiligheid. Als er sprake is van een onveilige locatie wordt eerst gekeken hoe een betere naleving van de verkeersregels kan worden bereikt en/of de infrastructuur moet worden aangepast. Pas als deze maatregelen niet helpen en de locatie onveilig blijft, wordt bekeken of een flitspaal kan bijdragen aan de verkeersveiligheid.
Het bericht dat voorschotfraude toeneemt |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat fraudeurs steeds meer geld opstrijken met een verzonnen erfenis of een zogenaamde loterij?1
Ik heb het bericht gelezen. De cijfers die in de media zijn verschenen betreffen de fraudevorm voorschotfraude. Hierbij worden slachtoffers onder andere via de e-mail benaderd door fraudeurs, die hen een hoog bedrag in het vooruitzicht stellen als het slachtoffer hen een bepaald bedrag vooruit betaalt, bijvoorbeeld voor zogenaamde notariskosten. Na betaling wordt het bedrag dat in het vooruitzicht is gesteld echter niet betaald. Voorschotfraude kent diverse verschijningsvormen, waarvan de meest in het oog springende erfenis-, loterij-, en datingfraude zijn.
In de media zijn verschillende cijfers genoemd over voorschotfraude waarbij de indruk wordt gewekt dat met name het schadebedrag van erfenis- en loterijfraude in 2015, vergeleken met 2014, fors is gestegen. Dit dient echter te worden genuanceerd. Het door de Fraudehelpdesk genoemde bedrag van daadwerkelijk geleden schade van 2,8 miljoen euro over de eerste 7 maanden van 2015 ziet op alle verschijningsvormen van voorschotfraude. Van de Fraudehelpdesk heb ik begrepen dat onder deze 2,8 miljoen euro twee meldingen vallen die het schadebedrag van 2,8 miljoen euro op significante wijze beïnvloeden.
Voor wat betreft de vraag naar redenen voor de toename van het aantal meldingen van voorschotfraude bij de Fraudehelpdesk, kan het toenemende gebruik van internet als verklaring worden aangedragen, tevens krijgt het fenomeen in de media meer aandacht en is er meer bekendheid met de werkzaamheden van de Fraudehelpdesk waardoor er mogelijk eerder melding van deze vorm van fraude wordt gemaakt. De Fraudehelpdesk doet veel om burgers te wijzen op erfenis-, loterij-, en datingfraude. Op deze manier wordt zoveel mogelijk voorkomen dat burgers het slachtoffer worden van deze vorm van fraude. Ik hecht aan de voorlichting van burgers meer waarde dan het doen van nader onderzoek naar de redenen van de toename.
Kunt u redenen geven van de toename van voorschotfraude? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen of te laten doen door bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt voorschotfraude op dit moment zoveel mogelijk voorkomen en bestreden?
Het kabinet heeft de aanpak van horizontale fraude (fraude waarvan burgers en bedrijven het slachtoffer zijn) tot prioriteit benoemd. Dit is als zodanig opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018 van de politie, het openbaar ministerie en regioburgemeesters. De doelstelling is om het aantal strafzaken met betrekking tot horizontale fraude van 2015 tot in 2018 met in totaal 50 procent te laten stijgen. In de Veiligheidsagenda is daartoe opgenomen dat er in 2015 door de regionale eenheden 1.500 horizontale fraudezaken worden opgepakt. Voorschotfraude is een vorm van horizontale fraude en maakt als zodanig onderdeel uit van de verwoorde ambitie. De fraudedoelstelling in de veiligheidsagenda ziet op het aantal door de politie bij het openbaar ministerie aangeleverde zaken. Vanuit de gezagsrol stuurt het openbaar ministerie op verwezenlijking daarvan.
Ik beschik niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. Veel fraudefenomenen – en dus ook voorschotfraude – hebben een internationaal karakter en vinden bovendien vaak via internet plaats. Hierdoor is voorschotfraude relatief eenvoudig te plegen en zijn de onderzoeken hiernaar complex. Het is daarom van belang om adequate barrières op te werpen en zo de kans op slachtofferschap te verkleinen en de pleegkans te verlagen.
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waarin ik samen met mijn collega van Economische Zaken spreek met het bedrijfsleven over de aanpak van criminaliteit, is de aanpak van fraude tot gezamenlijk speerpunt benoemd. Binnen deze gezamenlijke, integrale aanpak wordt ingezet op de preventie van fraude door het vergroten van de bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières door private en mogelijk ook publieke partijen om het frauderen zo moeilijk mogelijk te maken.
Welke mogelijkheden hebben de politie en het openbaar ministerie om voorschotfraude aan te pakken? Wat is daarbij de pakkans?
Zie antwoord vraag 3.
Is de nationale en internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van dit soort fraude voldoende? Zo ja, op welke manier is deze ingericht? Zo nee, welke maatregelen worden of moeten worden genomen om dit te verbeteren?
Er is een internationale werkgroep «International Mass-Marketing Fraud». De politie participeert in deze werkgroep. In de werkgroep wordt gesproken over diverse internationale fraudevormen zoals phishing, maar ook voorschotfraude zoals datingfraude en loterijfraude. De werkgroep bestaat uit internationale opsporings- en handhavingsdiensten. Binnen de werkgroep wordt operationele informatie en kennis gedeeld teneinde de deelnemende landen barrières op te laten werpen en fraude te voorkomen.
Ook ben ik met verschillende branches waar fraude voor komt in gesprek. Vorige week heb ik gesproken met vertegenwoordigers van de datingbranche om hun ervaringen en ideeën aan te horen.
De Nederlander die mogelijk 31 jaar ten onrechte vastzit in de VS |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat u de heer Singh, die mogelijk al 31 jaar ten onrechte vastzit in de Verenigde Staten, niet helpt?1
Het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland is het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee zij verbonden zijn. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. Bij de beoordeling van de criteria wordt alle beschikbare informatie meegewogen en wordt, indien nodig, extra informatie opgevraagd.
Op basis van een zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie, waaronder die van het Nederlandse Consulaat-Generaal te San Francisco over de gezondheidstoestand van de heer Singh en de informatie ingebracht door zijn advocaat, blijkt betrokkene niet te voldoen aan de voorwaarden om naar Nederland te worden overgebracht en is een uitzondering op het beleid in deze casus niet gerechtvaardigd. De Amerikaanse autoriteiten heb ik bij brief de gronden waarop een eventueel toekomstig verzoek zal worden afgewezen, nader toegelicht. Wat de rechtsgang betreft wil ik benadrukken dat Nederland geen verantwoordelijkheid draagt voor de beoordeling van de strafbaarheid van de feiten, alsmede de wijze waarop tot de vaststelling van de feiten is gekomen. In gevallen waarbij de rechtsgang op een onaanvaardbare manier is verlopen, liggen de aangewezen mogelijkheden voor Nederland veeleer op het terrein van de diplomatie. Te denken valt aan consulaire en eventueel juridische bijstand, aandringen op uitzetting, vrijlating of gratie.
Waarom bent u niet bereid de verklaring af te geven dat de heer Singh zal worden opgenomen en bij zijn resocialisatie zal worden begeleid?
Conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland geldt een strafrestant van minimaal vier maanden om aan het resocialisatiedoel invulling te kunnen geven. In deze casus is hiervan – vanwege het overschrijden van het toepasselijke Nederlandse strafmaximum van 30 jaar gevangenisstraf – geen sprake door het ontbreken van een strafrestant na overbrenging naar Nederland. Er is hierdoor geen juridisch kader om de heer Singh bij zijn resocialisatie te begeleiden.
Klopt het dat uw ministerie heeft aangegeven nooit een officieel verzoek vanuit Amerika te hebben ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een officieel verzoek van de Amerikaanse autoriteiten met betrekking tot een overbrenging op grond van het Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (Vogp) heb ik (vooralsnog) niet ontvangen. Wel is er informatie uitgewisseld met de Amerikaanse autoriteiten over deze zaak (zie ook het antwoord op de vragen 1, 4, 5 en 6).
Op welke manier heeft Nederland bij de overweging om geen verklaring af te geven rekening gehouden met de steun van het Nederlandse consulaat in San Francisco, de bevindingen van Reclassering Nederland, de slechte gezondheid van de heer Singh en de dubieuze gang van zaken rondom zijn zaak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre acht u de beslissing dat Nederland niet instemt met het verzoek van de heer Singh op basis van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) verenigbaar met de sterke aanwijzingen dat Singh ten onrechte is veroordeeld en onschuldig vastzit?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u de gronden waarop het verzoek is afgewezen voldoende gemotiveerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het weigeren van de verklaring in verhouding tot de steun van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft consulaire bijstand, indien een Nederlandse gedetineerde in het buitenland dat wenst. Het Consulaat-Generaal te San Francisco heeft de situatie van de betrokkene onder mijn aandacht gebracht. Deze informatie heeft echter niet geleid tot een ander standpunt in deze casus.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van de Amerikaanse hoorcommissie dat Singh een grotere kans heeft op vrijlating indien genoemde verklaring wordt afgegeven?
Verkorting van straffen of onmiddellijke invrijheidsstelling is geen doel van de Wots. Bij de toetsing van een verzoek tot overbrenging heeft een dergelijke uitspraak zodoende geen invloed.
Wat is uw oordeel over de San Quentin State Prison en het machtsmisbruik en de onderdrukking die daar zouden plaatsvinden?2
Het is niet aan het kabinet om de detentieomstandigheden in een penitentiaire inrichting in een ander land te beoordelen.
Klopt het dat er voorbeelden zijn van overgeplaatste gedetineerden bij wie de 5-jarenregel en overschrijding van de maximumstraf geen beletsel waren? Zo ja, wat zijn redenen geweest hiervan af te wijken?
Ik ken geen voorbeelden waarbij een uitzondering is gemaakt op het staande beleid in zaken waarbij sprake was onvoldoende binding met Nederland, alsmede een strafrestant na overbrenging naar Nederland ontbrak.
Zoals reeds in het antwoord op de vragen 1, 4, 5 en 6 aangegeven, worden alle omstandigheden van de persoon in kwestie meegewogen om de mate van binding met Nederland vast te stellen. De zogenoemde vijfjarenregel dient hierbij ter indicatie en is zeker niet allesbepalend.
Individuele omstandigheden kunnen ertoe leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. In deze casus zie ik hiertoe geen aanleiding. Vraag 3 maakt hierin geen verschil.
Wat zijn de redenen om in de zaak-Singh niet af te wijken van de 5-jarenregel en overschrijding van de maximumstraf? Is daarbij rekening gehouden met de omstandigheden zoals genoemd in vraag 3? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het verzoek van de Nationale ombudsman om meer maatwerk toe te passen bij uitvoering van de WOTS?3 Op welke manier heeft u aan deze aanbevelingen uitvoering gegeven?
Ik kan u verzekeren dat mijn departement met betrekking tot de overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland betrokken en oplossingsgericht is en maatwerk levert. Daarbij worden verzoeken tot overbrenging naar Nederland consistent behandeld.
Heeft u bij de beslissing in de zaak-Singh rekening gehouden met genoemde aanbeveling van de Nationale ombudsman? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om, in navolging van de aanbeveling van de Nationale ombudsman, alsnog naar de zaak te kijken en bij uw nieuwe beslissing in ieder geval de medische en humanitaire gronden te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene voldoet niet aan de voorwaarden om te worden overgebracht naar Nederland. Ik zie geen aanleiding om in deze casus alsnog een uitzondering te maken op het staande beleid.
De dood van een Nederlandse activist in Oost-Timor, Indonesië |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Killing o Mauk Moruk a state sanctioned killing» van de Australische journalist Ted McDonnell?1 Heeft u tevens kennis genomen van de verklaring van de overheid van Oost-Timor?2
Ja.
Klopt het dat Paulino Gama, een Nederlands staatsburger, op 8 augustus jl. is omgekomen?
Ja.
Wat is uw reactie op de strekking van het artikel? Deelt u de mening dat de mogelijke betrokkenheid van de overheid van Oost-Timor onderzocht moet worden? Op welke wijze heeft u reeds uw zorgen over deze zaak overgebracht aan uw ambtsgenoot?
Het onderzoek naar de dood van de heer Gama is de verantwoordelijkheid van de Oost-Timorese regering. De Nederlandse regering heeft navraag gedaan naar de instelling van een onderzoek, is in afwachting van de reactie daarop en blijft de zaak nauwlettend volgen.
Bent u bereid aan te dringen op een internationaal onderzoek en een onafhankelijke autopsie naar de omstandigheden rondom zijn overlijden? Heeft u vertrouwen in de onafhankelijkheid van het lokale rechtssysteem? Bent u bereid om aan te dringen op een Nederlandse bijdrage aan het justitieel onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Staat de Nederlandse ambassade in Indonesië in contact met de directe nabestaanden? Op welke wijze worden zij bijgestaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft na het overlijden van de heer Paulino Gama contact gehad met zijn nabestaanden. Zij wonen in Nederland. De heer Gama is eerder enige tijd in Oost-Timor gedetineerd geweest en in december 2014 vrijgelaten. Hij ontving tijdens zijn detentie consulaire bijstand. Het ministerie was tijdens zijn detentie met zijn familie in contact en hield hen op de hoogte van de ontwikkelingen. Het ministerie is geïnformeerd dat de familie na het overlijden van de heer Gama naar Oost-Timor is afgereisd en heeft contact hierover gehad met zijn dochter. De familie heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om contact op te nemen met de Nederlandse ambassade en is inmiddels weer terug in Nederland.
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Klopt het dat bij de beantwoording van de eerdere vragen over deze kwestie u aangeeft dat de Turkse autoriteiten hebben laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen en dat medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken dientengevolge strijdig zou kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel? Klopt het voorts dat de aangifte jegens Demmink, op grond waarvan een sepotbeslissing is afgegeven wegens verjaring, zich toespitst op vermeend slachtoffer Mustafa Y., terwijl het Openbaar Miniserie (OM) van het gerechtshof Arnhem de opdracht heeft gekregen ook de zaak van vermeend slachtoffer Osman Nuri B. te onderzoeken?1
Het is juist dat de Turkse autoriteiten in een eerder stadium hebben laten weten dat medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken in deze zaak mogelijk strijdig zouden kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel». Over de inhoud van de zaak kan ik, zoals gebruikelijk bij lopende strafrechtelijke onderzoeken, geen mededelingen doen. Mijn streven blijft dat de rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd en daartoe stellen de rechter-commissaris, het OM en ik alles in het werk. Ik heb onlangs een constructief telefonisch overleg gehad met de Turkse Minister van Justitie, die mij heeft toegezegd dat de Turkse autoriteiten de zaak opnieuw zullen beoordelen. Ik zal hierover op korte termijn met mijn Turkse ambtgenoot nader spreken.
Deelt u de mening dat het gerechtshof Arnhem met deze opdracht aan het OM er vanuit is gegaan dat het hier twee verschillende zaken betreft? Zo ja, deelt u dan de mening dat de onherroepelijke sepotbeslissing van Turkije slechts voor de zaak Mustafa Y. en niet voor de zaak Osman Nuri B. geldt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de visie dat op grond van het bovenstaande, Turkije alsnog de Nederlandse verzoeken om rechtshulp dient te honoreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen gaat u nemen zodat Turkije alsnog aan de Nederlandse verzoeken om rechtshulp gaat voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Nu het gerechtshof Arnhem het OM tevens opdracht heeft gegeven bij de Europese instituties na te gaan of Demmink, in het licht van bijvoorbeeld zijn lidmaatschap van het K4-comité, reizen naar Turkije heeft gemaakt, moeten hiervoor Turkse getuigen worden gehoord? Zo ja, maakt deze opdracht van het gerechtshof Arnhem ook deel uit van de Nederlandse verzoeken om rechtshulp?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1–4 aangaf, treed ik niet naar buiten over de inhoud van lopende onderzoeken van strafrechtelijke aard.
Zijn er schriftelijke rechtshulpverzoeken aan Turkije gericht en schriftelijke antwoorden hierop ontvangen? Zo ja, bent u bereid, eventueel vertrouwelijk, inzage te geven in de betreffende rechtshulpverzoeken, alle correspondentie hierover en de reacties van Turkije op deze verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de advocaat van de slachtoffers inzage gehad in deze verzoeken en antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het is de taak van het OM om aangevers te informeren over de stand van zaken en dat is gedaan.
Wat is u bekend over het feit dat één van de belangrijkste in opdracht van het gerechtshof Arnhem te horen getuigen, de Turkse politieman Mehmet Korkmaz, die heeft verklaard indertijd het jongetje Mustafa Y. in Demmink’s hotel te hebben afgeleverd, recent is omgekomen bij een mysterieus auto-ongeluk?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten ‘Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet’ en ‘Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding’ |
|
Tamara van Ark (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet» en «Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding»? Kunt u aangeven in hoeverre de hier omschreven gevallen op zichzelf staan?1 2
Ik heb kennisgenomen van de bedoelde berichten. De politie voert altijd een informatief gesprek met slachtoffers van zedendelicten, waarna hen bedenktijd aangeboden wordt. De meerwaarde van de bedenktijd is dat het slachtoffer rustig kan nadenken en een weloverwogen besluit kan nemen over het al dan niet doen van aangifte. Het gaat niet om een procedurele verplichting alvorens aangifte gedaan kan worden. Ik betreur het als die indruk bestond en heb begrepen dat dit nogmaals onder de aandacht gebracht is binnen de politie. De politie kan de bedenktijd van veertien dagen flexibel hanteren, afhankelijk van de behoefte van het slachtoffer. Uit onderzoek blijkt immers dat slachtoffers van zedenmisdrijven in veel gevallen al langere tijd hebben gewacht voordat zij de stap naar de politie zetten. Met het slachtoffer worden daarom afspraken gemaakt over de duur van de bedenktijd en de manier waarop contact plaatsvindt tussen de politie en het slachtoffer na afloop van de bedenktijd. Indien het slachtoffer aan het eind van het informatief gesprek weet dat hij of zij aangifte wil doen, kan direct een afspraak voor het doen van aangifte worden gemaakt. Bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld het in geding zijn van de veiligheid van personen of de kans op het wegraken van sporen, kunnen ertoe leiden dat besloten wordt om de aangifte direct aansluitend aan het informatieve gesprek op te nemen. Momenteel wordt het uitgangspunt van maatwerk in het informatieve gesprek aangescherpt. Iedere melder heeft zijn of haar eigen verhaal, achtergrond, kennis en behoefte, die invloed heeft op de informatie-uitwisseling tijdens het gesprek en op de benodigde bedenktijd. Iemand die goed over het doen van aangifte heeft nagedacht, moet gewoon aangifte kunnen doen.
Klopt het dat een slachtoffer van een zedenmisdrijf na het eerste gesprek met de politie in de standaard procedure bedenktijd krijgt om te beslissen of hij/zij daadwerkelijk over wil gaan tot het doen van aangifte ook als het slachtoffer aangeeft zeker aangifte te willen doen? Kunt u aangeven wat het exacte doel of de meerwaarde van deze bedenktijd is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke overwegingen worden aan het slachtoffer meegegeven tijdens die bedenktijd? Deelt u de mening dat het geven van deze bedenktijd het slachtoffer ook het gevoel kan geven dat de politie hem/haar wil afraden om aangifte te doen?
In het informatieve gesprek vertelt het slachtoffer wat er is gebeurd en wat zijn of haar verwachtingen zijn van het politieonderzoek. De politie informeert het slachtoffer in het gesprek over de juridische procedure, verjaring, de kans op vervolging, de openbaarheid van de zitting, medisch onderzoek, consequenties van een eventuele valse aangifte en de mogelijkheid van ambtshalve vervolging. Verder wordt het slachtoffer geïnformeerd over het feit dat er – mogelijk confronterende – kritische vragen moeten worden gesteld in het belang van het onderzoek, over het opnemen op geluidsband, over de rol van vertrouwenspersonen en over de mogelijkheden van hulpverlening. Ten slotte wordt het slachtoffer bedenktijd aangeboden en krijgt hij of zij een brochure mee, waarin onder meer de procedure van aangifte en vervolgonderzoek is beschreven.
Ik begrijp dat bij slachtoffers het gevoel kan ontstaan dat het doen van aangifte afgeraden wordt naar aanleiding van de informatie die zij in het informatieve gesprek krijgen en doordat hen bedenktijd wordt aangeboden. Dat is uiteraard onwenselijk. Daar staat tegenover dat slachtoffers goed voorgelicht moeten worden en dat zij de keuze moeten hebben om af te zien van het doen van aangifte, ongeacht de reden die zij hiervoor hebben, en ik vind het een goede zaak dat hiertoe bedenktijd aangeboden wordt. Zoals gemeld in antwoord op de vragen 1 en 2, kan er direct een afspraak gemaakt worden om de aangifte op te nemen wanneer slachtoffers geen gebruik wensen te maken van de bedenktijd. De wens van het slachtoffer is en blijft leidend. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van de politie om ervoor zorg te dragen dat het slachtoffer de consequenties van het doen van aangifte kan overzien.
Wordt het slachtoffer na het doen van aangifte beschermd tegen de vermeende dader? Zo ja, bent u van mening dat deze bescherming voldoende is?
De politie maakt bij alle slachtoffers van zedendelicten expliciet de afweging of er beschermingsmaatregelen nodig zijn. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het stelsel bewaken en beveiligen hiervoor biedt. Voor slachtoffers van mensenhandel die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben bestaat de verblijfsregeling mensenhandel, waardoor zij rechtmatig in Nederland kunnen verblijven. Deze regeling heeft onder meer als doel het bieden van bescherming aan mogelijke slachtoffers die medewerking verlenen aan het strafproces. In het kader van de invoering van de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtofferzorg wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van het instrument Individuele Beoordeling. Aan de hand van dit instrument kan de politie scherper bepalen wat de beschermingsbehoeftes van een slachtoffer zijn en welke beschermingsmaatregelen daarbij passen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een slachtoffer van een zedenmisdrijf de mogelijkheid te geven aangifte te doen zonder dat zijn/haar identiteit en (adres)gegevens direct kenbaar worden gemaakt aan de verdachte totdat er voldoende bewijs is om tot vervolging over te gaan, maar de identiteit van het slachtoffer wel bekend is bij de politie, zodat deze wel het onderzoek kan starten?
In zedenzaken waarin verdachte en slachtoffer bekenden van elkaar zijn, is het praktisch niet mogelijk om de identiteit van het slachtoffer onbekend te houden voor de verdachte. Het gaat immers over een voorval met een voor de verdachte bekende persoon. Wanneer het gaat om zedenzaken waarin verdachte en slachtoffer elkaar niet kennen, zijn er wel mogelijkheden om anoniem aangifte te doen. Voor een beschrijving van deze mogelijkheden en voorwaarden voor het inroepen van (gedeeltelijke) anonimiteit, verwijs ik naar antwoorden op eerder schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP)3. In het informatieve gesprek wordt het slachtoffer over de bedoelde mogelijkheden geïnformeerd.
Bent u bereid te onderzoeken onder welke voorwaarden deze vorm van «eenzijdig anonieme» aangifte mogelijk is? Zo ja, wat is er voor nodig om in dit aangiftesysteem de rechten van het slachtoffer en van de dader, zoals het recht op een eerlijk proces, te waarborgen en wat is er voor nodig om valse aangiftes te voorkomen? In hoeverre verschilt dit voorstel van de huidige praktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, als het huidige aangiftesysteem ervoor zorgt dat mensen geen aangifte doen van een zedenmisdrijf, dit systeem aangepast moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
De behandeling van aangiften van zedenmisdrijven door de politie |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kruisgrijper»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over aangiftes door slachtoffers van seksueel misbruik?2
Ja.
Is de behandeling van de zaak van de journaliste van het Dagblad van het Noorden conform de daarvoor geldende «Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik» verlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke punten niet?
De behandeling van de zaak van de journaliste is conform de genoemde aanwijzing verlopen, met uitzondering van het opnemen van de aangifte. Het informatief gesprek en een eventuele aangifte worden normaliter altijd uitgevoerd door twee zedenrechercheurs, waarvan minimaal één daartoe speciaal opgeleide en gecertificeerde zedenrechercheur. In het geval van de journaliste is de aangifte, in overleg tussen de politie en het OM, omwille van de tijd opgenomen door een bevoegd zedenrechercheur en een recherchekundige uit het Team Zeden in plaats van door twee zedenrechercheurs (waarvan één bevoegd).
Deelt u de mening dat slachtoffers van zedenmisdrijven vaak kwetsbaar zijn en dat deze slachtoffers juist daarom terughoudend zijn bij het doen van een melding of aangifte? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat indien een slachtoffer contact met de politie zoekt de keuze voor het al dan niet doen van aangifte enkel bij het slachtoffer zelf moet liggen en dat de politie daarin hooguit een voorlichtende rol zou moeten hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik deel beide meningen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 1 en 2 van de leden Van Ark en Tellegen over de berichten «Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet» en «Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3270).
Worden meldingen en aangiften van zedenmisdrijven altijd door politiefunctionarissen die daarvoor een speciale opleiding hebben gevolgd, opgenomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de hierboven genoemde Aanwijzing en de Aanwijzing slachtofferzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in Nederland recentelijk onderzoek gedaan naar hoe slachtoffers van seksueel geweld het contact met actoren in de justitiële keten waaronder de politie ervaren? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, acht u het wenselijk om een dergelijk onderzoek te entameren en zo ja, wanneer gaat u dat doen?
Iin 2010 is onderzoek gedaan naar secundaire victimisatie van slachtoffers (als getuigen) in het strafproces3. Doel van dit onderzoek was een verkenning van de vraag op welke wijze politie, OM en rechterlijke macht met slachtoffers in hun positie als getuigen omgaan, meer in het bijzonder of er regelmatig sprake lijkt te zijn van verergering van het leed of de schade van het slachtoffer door of in de context van het getuigenverhoor.
In het onderzoeksrapport, dat mijn ambtsvoorganger op 18 mei 2010 heeft aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 32 123 VI, nr. 102), worden vier factoren genoemd die bescherming bieden tegen secundaire victimisatie in het strafproces: voorspelbaarheid, controle, veiligheid en rechtvaardigheid. Hoe hoger het strafproces hierop «scoort», hoe kleiner de kans op secundaire victimisatie. Op al deze vier punten helpt het voeren van het informatieve gesprek.
In 2014 is opnieuw onderzoek verricht naar secundaire victimisatie4. Daaruit is gebleken dat Nederland verschillende maatregelen kent ter voorkoming van secundaire victimisatie en herhaald slachtofferschap en dat er ook regelingen zijn specifiek voor kwetsbare personen, zoals voor slachtoffers van seksueel geweld. Praktijkdeskundigen signaleren nauwelijks hiaten in het stelsel van maatregelen. Wel zien zij enkele knelpunten in de uitvoering: er is enige spanning tussen de wensen van de belangenbehartigers van slachtoffers en de (wettelijke en praktische) mogelijkheden van de betreffende overheidsorganisatie. De rechten en plichten van het slachtoffer worden begrensd door de rechten en plichten van de verdachte en de praktische mogelijkheden van de betreffende organisaties.
Daarnaast is er in 2013 een onderzoek gedaan in het kader van de centra seksueel geweld5. De werkwijze van deze Centra zorgt ervoor dat forensische, medische en psychologische hulp gecoördineerd wordt aangeboden aan het slachtoffer, waardoor de kans op herhaling van procedures en vragen wordt verkleind. Hiermee wordt ook het risico op secundaire victimisatie van het slachtoffer verkleind. Op dit moment wordt in samenwerking met het Ministerie van VWS en de VNG gewerkt aan de bestuurlijke inbedding van deze Centra in de tweede fase van het project Veilig Thuis. In deze tweede fase staat de vorming van multidisciplinaire centra centraal, waarbij ook andere slachtoffers van geweld in de acute fase worden opgevangen.
Ik zie geen aanleiding voor aanvullend onderzoek.
De mogelijke vervolging in Oostenrijk van een Nederlandse parlementariër |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oostenrijks onderzoek naar Wilders wegens opruiing»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een buitenlands Openbaar Ministerie overweegt een Nederlandse parlementariër om zijn politieke mening te vervolgen?
Beoordeling van strafbaarheid van handelingen die zich hebben voorgedaan in een ander land is in eerste instantie aan de autoriteiten van dat land voorbehouden. Het is aan het Openbaar Ministerie in Oostenrijk om te bezien of er naar Oostenrijks recht een grond is om tot vervolging over te gaan. Het is vervolgens aan de Oostenrijkse rechter om dit aan de Oostenrijkse wet te toetsen. Het kabinet gaat ervan uit dat de Oostenrijkse (rechterlijke) autoriteiten een weloverwogen beslissing zullen nemen met inachtneming van de ook door Oostenrijk aanvaarde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met uw Oostenrijkse ambtsgenoot om het ongenoegen van de Nederlandse regering over te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vrijheid van meningsuiting in Nederland te verruimen en ons initiatiefwetsvoorstel te steunen om de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht aan te passen2?
Het kabinet zal, zoals te doen gebruikelijk, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het genoemde initiatiefvoorstel in het parlement een standpunt ten aanzien van dat voorstel bepalen.