Een fatsoenlijk loon voor werknemers van sociale werkbedrijven |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de acties van werknemers van sociale werkbedrijven (SW), waarbij onder andere wordt gevraagd om een fatsoenlijke vergoeding voor de gestegen prijzen?
Ik deel de zorgen van veel Nederlanders die door de inflatie en hoge energieprijzen de eindjes niet aan elkaar kunnen knopen. De acties van medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven gaan over loonsverhogingen en een hogere reiskostenvergoeding. Deze aangelegenheden liggen primair bij gemeenten, sociaal ontwikkelbedrijven en (de vertegenwoordiging van) werknemers. Daarom past mij terughoudendheid bij het beoordelen van de acties.
Vindt u ook dat SW-werknemers, waarvan de cao’s vóór de grote prijsstijgingen werden afgesloten, gecompenseerd zouden moeten worden voor de duurdere boodschappen en energierekening?
Voor veel huishoudens met een kleine beurs is de nood hoog door de fors gestegen energieprijzen en duurdere boodschappen. Dit geldt zeker ook voor medewerkers die vallen onder de Wsw en werken bij sociaal ontwikkelbedrijven.
Om mensen te compenseren voor de duurdere boodschappen en de hogere energierekening, heeft het kabinet een uitzonderlijk groot pakket aan koopkrachtmaatregelen beschikbaar gesteld, dat vooral ter ondersteuning is van lage en middeninkomens. Denk aan de verhoging van het wettelijk minimumloon, de inzet van de energietoeslag, het instellen van een tijdelijk prijsplafond voor energie, de verhoging van zowel de huur- als de zorgtoeslag, de korting op accijns op brandstof en de verlaging van de inkomensbelasting. Tegelijkertijd kunnen we de koopkracht niet alleen met maatregelen van het kabinet versterken. Werkgevers zijn hier hard bij nodig en spelen een belangrijke rol.
Hoewel ik oog heb voor de vraagstukken die voortkomen uit de afspraken die sociale partners in de cao SW hebben gemaakt, is het Rijk geen partij in de cao. Het is primair aan de cao-partijen zelf om afspraken uit de cao na te komen en om eventueel nieuwe afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden voor medewerkers. Het Rijk heeft een verantwoordelijkheid voor het bieden van financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet, waaronder beschut werk. Het geld dat het Rijk hiervoor beschikbaar stelt, kunnen gemeenten vrij besteden, onder meer aan de financiering van de cao’s. De financiering vanuit het Rijk wordt geïndexeerd voor ontwikkelingen in de lonen en prijzen middels het accres (voor de Algemene uitkering Gemeentefonds) en de LPO-systematiek (voor de Integratie-uitkering Participatie), wat arbeidsvoorwaardenruimte biedt.
Ik ben met VNG en Cedris over de situatie in gesprek. Zodra deze gesprekken zijn afgerond, zal ik de Kamer nader informeren.
Vindt u ook dat een stempelkaart waarmee je in een kringloopwinkel spullen kan krijgen, zoals in Rotterdam aan SW-werknemers is gegeven, geen recht doet aan de financiële problemen waar veel van de SW-werknemers mee te maken hebben?
Ik vind dat mensen die kampen met geldzorgen, problematische schulden of leven rondom de armoedegrens zich gezien en gehoord moeten voelen, goede hulp tot hun beschikking moeten hebben en moeten kunnen rekenen op bestaanszekerheid. Want achter geldzorgen en financiële problemen gaat enorm veel leed en verdriet schuil. De stress, eenzaamheid en uitsluiting die geldzorgen met zich meebrengen, belemmeren mensen om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Hierdoor ontstaan ook hardnekkige problemen op andere gebieden, zoals mentale en fysieke gezondheid, onderwijs, wonen, werken, opvoeding en veiligheid.
Hoewel ik het initiatief uit Rotterdam mooi vind, omdat veel mensen hierdoor geholpen worden, baart het mij zorgen als mensen hierop aangewezen zijn. Want uiteindelijk is het hebben van een voldoende en stabiel inkomen de basis voor bestaans- en inkomenszekerheid. In het antwoord op vraag twee heb ik een schets geven van de maatregelen die het kabinet treft om de bestaans- en inkomenszekerheid van mensen verder te versterken. Daarnaast vind ik dat ook werkgevers een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om hieraan bij te dragen.
Begrijpt u dat werknemers van sociale werkbedrijven het oneerlijk vinden dat zij geen hoger loon krijgen, terwijl de andere ambtenaren er met de reeds afgesloten cao (terecht) 9% bij krijgen plus een eenmalige vergoeding van 750 euro?
Ja, dat begrijp ik. Medewerkers die vallen onder de Wsw zien dat gemeenten de arbeidsvoorwaarden binnen de cao Gemeenten verbetert en hun cao hierbij achterblijft.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het niet mogelijk is om aanvullende arbeidsvoorwaarden af te spreken zonder dat daar een financiële dekking vanuit het Rijk tegenover staat?1
De werkgevers (VNG en Cedris) hebben in de tekst van de cao Aan de Slag opgenomen dat indexatie van het loongebouw met het stijgingspercentage van het wettelijk minimumloon afhankelijk is van volledige compensatie hiervan door het Rijk. Bij het formuleren van deze voorwaarde is het Rijk geen partij geweest. Ook zijn er hierover geen afspraken gemaakt met het Rijk.
Zoals hierboven geschetst heb ik oog voor de vraagstukken die voortkomen uit de afspraken die sociale partners onderling hebben gemaakt. Tegelijkertijd is het Rijk geen partij in de cao en is het in de eerste instantie aan de partijen zelf om afspraken uit de cao’s na te komen. Het Rijk biedt financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet. De middelen die hiervoor beschikbaar worden gesteld kunnen gemeenten inzetten voor de financiering van de cao’s.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat SW-medewerkers fatsoenlijk worden gecompenseerd voor de gestegen prijzen?
Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen om mensen te compenseren voor de gestegen prijzen. In het antwoord op vraag twee geef ik een schets van welke maatregelen het kabinet zoal treft.
Verder heeft het Rijk een belangrijke verantwoordelijkheid voor het bieden van financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet. Dit geld kunnen gemeenten vrij besteden, onder meer aan de financiering van een cao. Hierbij is van belang dat de financiering vanuit het Rijk wordt geïndexeerd voor ontwikkelingen in de lonen en prijzen middels het accres (voor de Algemene uitkering Gemeentefonds) en de LPO-systematiek (voor de Integratie-uitkering Participatie), wat arbeidsvoorwaardenruimte biedt.
Tenslotte benadruk ik graag opnieuw de belangrijke rol die werkgevers spelen. Naast alle maatregelen die het kabinet, treft spelen zij een essentiële rol om – met name arbeidsvoorwaarden – de bestaans- en inkomenszekerheid van mensen verder te versterken. In het geval van medewerkers die vallen onder de Wsw, is het dan ook primair aan gemeenten om eventueel aanvullende maatregelen te treffen om deze medewerkers – eventueel via arbeidsvoorwaarden – te compenseren. Ik ben met VNG en Cedris over de situatie in gesprek. Zodra deze gesprekken zijn afgerond, zal ik de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om oneerlijke verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen SW-werknemers en andere ambtenaren weg te nemen?
Ik heb begrip voor de gevoelens van de Sw-medewerkers. Tegelijkertijd is het nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten om met de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen medewerkers die vallen onder de Wsw en ambtenaren om te gaan en om te besluiten over een eventuele aanpassing van de arbeidsvoorwaarden van medewerkers die vallen onder de Wsw. Zoals eerder aangegeven ben ik met de VNG en Cedris over de problematiek in gesprek.
Loondemping bij toename van het aantal vrouwen in beroepsgroepen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In een vrouwenberoep ga je niet rijk worden»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u aan tegen de bevinding dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie bij de start van hun opleiding 7,7% minder verdienen dan mannen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, des te meer gezien de voorbeeldfunctie van overheidsinstanties?
Ik ben bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie bij de start van de opleiding gemiddeld 7.7% minder verdienen dan mannen2. Dit is het ongecorrigeerde verschil. Wanneer voor verschillende factoren wordt gecorrigeerd waarvan bekend is dat deze samenhangen met beloning, zoals werkervaring, de werkgever en arbeidsduur (fulltime of parttime), blijft er bij de start van de opleiding een loonverschil over van gemiddeld 3.5% in het voordeel van mannen. Dit is ongewenst en dient te worden tegengegaan. Uit het onderzoek blijkt verder dat wanneer rechters en officieren eenmaal benoemd zijn, er geen sprake meer is van een significant beloningsverschil tussen vrouwen en mannen. Er wordt dan niet langer een relatie gevonden tussen het salaris en het geslacht van de medewerker. Tussentijds, of bij benoeming worden deze beloningsverschillen gecorrigeerd.3
Ik vind het belangrijk dat vrouwen en mannen gelijk verdienen voor gelijkwaardig werk. Gelijkheid voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt is als belangrijk aandachtspunt opgenomen in het coalitieakkoord. Situaties waarin sprake is van ongelijke behandeling voor gelijk werk, vind ik onacceptabel en zijn discriminerend. Dit is bij wet verboden.
Vanuit die opgave en ambitie werk ik dan ook aan het tegengaan van de loonverschillen tussen vrouwen en mannen in Nederland, zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid. De Europese richtlijn loontransparantie die recent is aangenomen, kan hieraan bijdragen. Ik werk aan een spoedige implementatie hiervan in de Nederlandse wet- en regelgeving. Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland dit richtlijnvoorstel steeds gesteund en ik zie de invoering hiervan als belangrijke stap om te komen tot gelijke beloning voor vrouwen en mannen. Met de invoering van deze richtlijn worden werkgevers verplicht om transparanter te zijn over loonverschillen tussen vrouwen en mannen. Zo krijgen organisaties met meer dan 100 werknemers de verplichting om over loonverschillen tussen vrouwen en mannen te rapporteren. Deze transparantie kan bijdragen aan het tegengaan van loonverschillen en zie ik daarom als een belangrijke stap in het bevorderen van gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd hebben werkgevers een belangrijke verantwoordelijkheid om loonverschillen tussen vrouwen en mannen tegen te gaan. Afspraken over loon vinden plaats tussen werkgever en werknemer en binnen die afspraken is geen plek voor discriminatie.
Bent u bekend met het in het artikel omschreven fenomeen dat een toename van het aantal vrouwen in een beroep de lonen dempt voor zowel mannen als vrouwen in die sector, de zogeheten wet van Sullerot? Deelt u de visie dat het onacceptabel is dat beroepen inboeten aan aanzien en loon wanneer meer vrouwen dit beroep uitoefenen? Waarom wel/niet?
Ik ben bekend met het fenomeen zoals beschreven door sociologe Evelyne Sullerot, waarbij wordt beredeneerd dat een negatief verband bestaat tussen het percentage vrouwen dat werkzaam is in een specifieke beroepsgroep en de status van die beroepsgroep. De Universiteit van Maastricht heeft onderzoek gedaan naar het verband tussen het aandeel vrouwen binnen een beroep en de verschillen in beloning zowel tussen als binnen de beroepen in Nederland4. De onderzoekers concluderen dat verschillen in beloning tussen mannelijke en vrouwelijke beroepen in Nederland wijzen in de richting van devaluatie. Dit betekent dat naarmate het aandeel vrouwen in een beroep groter is, het gemiddelde loon lager wordt. De onderzoekers wijzen erop dat dit mogelijk op genderdiscriminatie duidt.
Ik deel de visie dat het aandeel vrouwen of mannen in een bepaalde beroepsgroep niet ter zake zou mogen doen en dat dit geen invloed zou mogen hebben op aanzien en loon van een specifieke beroepsgroep of sector.
Er zijn op basis van de literatuur verschillende factoren die de relatie tussen het aandeel vrouwen in een beroepsgroep en de beloning kunnen verklaren. Zo zou de toename van het arbeidsaanbod een verklarende factor kunnen zijn. Dit wordt bevestigd door Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat in beroepen waar relatief veel vrouwen zijn bijgekomen, het salaris daalde in vergelijking tot beroepen waar de beroepsbevolking minder veranderde.5 Een andere verklaring die wordt aangedragen is dat vrouwen om verschillende redenen minder verdienen dan mannen. Bijvoorbeeld vanwege verschillen in opleidingsniveau, functieniveau, arbeidsduur of werkervaring. Uit onderzoek van het CBS volgt dat nog steeds sprake is van een loonverschil tussen vrouwen en mannen, ook als gecorrigeerd wordt voor achtergrondfactoren waarvan bekend is dat deze sterk samenhangen met beloning.6 Echter, achtergrondfactoren, zoals minder gewerkte uren, taken, verantwoordelijkheden en/of werkervaring kunnen ook een gevolg zijn van ongelijke loopbaankansen. Het kabinet ziet ook ongelijke loopbaankansen als een probleem. Als laatste zijn er ook andere factoren die invloed hebben op de loonontwikkeling in een sector zoals de conjunctuur en de productiviteit.
Herkent u de in het artikel geformuleerde constatering dat dit fenomeen ook optreedt voor huisartsen en leerkrachten? Zo ja, zijn er cijfers beschikbaar die een beeld geven van het probleem in deze beroepsgroepen?
Hier zijn, voor zover mij bekend, geen cijfers over beschikbaar.
In welke andere «gefeminiseerde» sectoren heeft naar uw weten loondemping opgetreden? Zijn er cijfers beschikbaar die een beeld geven van het probleem in deze beroepsgroepen?
Loondemping betekent dat de reële loonontwikkeling in een bepaalde sector of beroepsgroep afzwakt of tot stilstand komt. Zoals hierboven aangegeven zijn er bij mijn weten geen lange tijdsreeksen over beloning beschikbaar voor specifieke beroepsgroepen. Wel is er data beschikbaar over de loonontwikkeling in de «gefeminiseerde» sectoren onderwijs en zorg van de afgelopen 25 jaar. Voor zowel de zorg- als de onderwijssector geldt dat de loonontwikkeling de afgelopen 25 jaar gemiddeld genomen marktconform is geweest en daar zelfs iets boven ligt. De loonontwikkeling gaat over de groei van de lonen, niet over het loonniveau (de hoogte van het loon). Daarbij moet opgemerkt worden dat het aandeel vrouwen in de zorg 25 jaar geleden ook al zeer hoog was en dit aandeel de afgelopen 25 jaar minder hard is toegenomen dan het aandeel vrouwen in de totale economie. In het onderwijs is het aandeel vrouwen de afgelopen 25 jaar wel wat harder toegenomen dan gemiddeld in de economie, maar dit heeft niet tot loondemping geleid. In die zin was er op sectorniveau in de zorg en het onderwijs dus geen sprake van het fenomeen zoals omschreven in de wet van Sullerot. Het onderzoek van de Universiteit van Maastricht kijkt naar de periode van 2013–2018 en geeft geen specifieke cijfers over mogelijke loondemping voor verschillende beroepsgroepen.
Tegelijkertijd kaart het Maastrichtse onderzoek een reëel probleem aan waarbij genderdiscriminatie een mogelijke verklaring is voor loondevaluatie van beroepen. De onderzoekers laten daarbij zien dat er aanwijzingen zijn dat dit niet komt door een verschil in beroepsgerichte vaardigheden. Dit duidt er dus op dat de status van en perceptie over de werkende vrouw een belangrijke determinant kan zijn voor het lagere salaris in een «vrouwenberoep» ten opzichte van in een «mannenberoep».
Indien onbekend is in welke andere sectoren dit fenomeen speelt, deelt u het standpunt dat het van belang is dit in kaart te brengen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, waar gelijke beloning ook onderdeel van is. Aanvullend onderzoek naar loondemping kan meer inzicht geven in of in en welke mate dit fenomeen voor verschillende sectoren en beroepen een rol speelt.
Tegelijkertijd lijkt het lastig om causale verbanden te leggen in dergelijk onderzoek. De onderzoekers uit Maastricht hebben weliswaar aanwijzingen dat sprake kan zijn van genderdiscriminatie, maar hier zijn geen harde conclusies aan te verbinden. Aanvullend onderzoek, waarbij naar andere beroepsgroepen en sectoren wordt gekeken zal tegen vergelijkbare methodologische uitdagingen aanlopen, vooral op het gebied van het aantonen van causaliteit en de beschikbaarheid van langetermijndata.
Tegen deze achtergrond wil ik verkennen of het doen van nader onderzoek naar loondemping methodologisch uitvoerbaar is en behulpzaam kan zijn in het verder verbeteren van de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Het streven is uw Kamer hierover in de voortgangsrapportage Arbeidsmarktdiscriminatie, die ik na de zomer met uw Kamer zal delen, te informeren.
Deelt u de analyse dat de wet van Sullerot erop duidt dat vooroordelen nog altijd hardnekkig zijn in de maatschappij en dat vooroordelen sturend zijn bij hoe beroepen beoordeeld wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u dan het in het artikel omschreven fenomeen?
Ik kan op basis van de beschikbare gegevens niet eenduidig afleiden dat vooroordelen sturend zijn bij hoe beroepen worden beoordeeld, of dat hier andere factoren een rol bij spelen. Tegelijkertijd spelen vooroordelen tot mijn spijt op de arbeidsmarkt nog steeds een rol. Ik vind het dan ook belangrijk te werken aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van vrouwen en het verkleinen van de loonkloof. Dit is ook onderdeel van het emancipatiebeleid van dit kabinet.7
Welke maatregelen neemt dit kabinet om te voorkomen dat in de toekomst loondemping optreedt in sectoren waar nu meer vrouwen instromen?
Om te voorkomen dat er in de toekomst loondemping optreedt in sectoren waar nu meer vrouwen instromen, is het van groot belang dat de status van en perceptie over de werkende vrouw verandert. Om die reden werkt het kabinet aan het doorbreken van genderstereotypering, onder andere in loopbaanontwikkeling en bij de beroepskeuze. Ook wordt ingezet op het vergroten van genderdiversiteit in de top van de private en (semi)publieke sector. 8 Hier ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor werkgevers die met het aanstellen van meer vrouwelijk leiderschap de norm kunnen doorbreken en kunnen bijdragen aan de status van en perceptie over de werkende vrouw.
Het kabinet neemt daarnaast diverse andere maatregelen om de arbeidsmarktpositie van vrouwen te verbeteren en de loonkloof tussen vrouwen en mannen te doen afnemen. Zoals ook hierboven benoemd, wordt gewerkt aan het vergroten van transparantie over beloningen, door de voorbereiding van de Nederlandse implementatie van het Europese richtlijnvoorstel over loontransparantie. Verder zijn diverse andere maatregelen genomen door het kabinet om te werken aan gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Zo is het betaald ouderschapsverlof met een verhoogd uitkeringspercentage van 70 procent ingevoerd. Zoals in november met uw Kamer gedeeld, start het kabinet een maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en de sociale normen over de rollen van vrouwen en mannen die van invloed zijn op het arbeidsmarktgedrag.9
vrouwenberoep ga je niet rijk worden (fd.nl)).
Het salaris van de topman van het Havenbedrijf Rotterdam |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het salaris van de topman van het Havenbedrijf Rotterdam?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat uw houding is op het gebied van salariëring van functies bij bedrijven die (deels) in staatshanden zijn?
Mijn bevoegdheid als aandeelhouder ziet op het vaststellen van het beloningsbeleid voor de raden van bestuur en het vaststellen van vergoedingen van commissarissen. Het kabinetsbeleid op het gebied van bestuurders- en commissarisbeloningen bij deelnemingen staat in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 20222. Daarin staat dat het beloningsbeleid voor bestuurders een deelneming in staat moet stellen om gekwalificeerde en deskundige bestuurders en commissarissen aan te trekken. Voor het leiden van ondernemingen is specifieke, marktgerelateerde kennis en ervaring van belang. Het kabinet vindt een gematigd beloningsbeleid passend gelet op het deels publieke karakter van een deelneming en het maatschappelijke kapitaal dat een deelneming beheert. De huidige beloningsniveaus zijn in lijn met het beleid van de staat. Medeaandeelhouders vinden mogelijk andere beloningsniveaus passend.
Over de salariëring van andere functies binnen staatsdeelnemingen heb ik als aandeelhouder geen zeggenschap. Wel verwacht ik dat de hoogte van beloningen van bestuurders normerend werkt voor de rest van het loongebouw binnen de onderneming.
In welke gevallen vindt u dat werknemers bij bedrijven die in handen zijn van de Staat boven de WNT-norm mogen verdienen en in welke mate?
De Wet normering topinkomens (hierna: WNT) is niet van toepassing op staatsdeelnemingen. Het gaat hier om vennootschappen die een onderneming drijven. Het feit dat de Staat daarvan aandeelhouder is maakt dat niet anders.
De verantwoordelijkheid voor het loongebouw ligt bij de raad van bestuur. Het is aan de deelnemingen zelf om hun loongebouw zo in te richten dat zij werknemers met de juiste kennis en vaardigheden aan kunnen trekken. Het kabinetsbeleid voor bestuurders is erop gericht dat een deelneming in staat is om gekwalificeerde en deskundige bestuurders en commissarissen aan te trekken.
Hoe kijkt u aan tegen dit type beloningen in een tijd dat er door heel het land gestaakt wordt door werknemers met veel lagere salarissen om ten minste het verlies aan koopkracht gecompenseerd te krijgen?
Ik vind het belangrijk dat deelnemingen goede werknemers aan kunnen trekken. Welk salarisniveau daarvoor vereist is, bepaalt de raad van bestuur, waarbij ik verwacht dat de hoogte van beloningen van bestuurders normerend werkt voor de rest van het salarisgebouw binnen de onderneming.
Wat vindt u van het feit dat er sinds de verzelfstandiging in 2004 nu 18 mensen actief zijn binnen het Havenbedrijf die meer verdienen dan de WNT-norm?
De WNT is niet van toepassing op staatsdeelnemingen. Het is aan de deelnemingen zelf om hun loongebouw zo in te richten dat zij werknemers met de juiste kennis en vaardigheden aan kunnen trekken. Een beslissing om werknemers boven de WNT-norm te belonen is dan ook aan de raad van bestuur van het Havenbedrijf.
Bent u eveneens van mening dat er een maximum moet komen aan functies die binnen een staatsdeelneming boven de WNT-norm mogen verdienen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het spoedig uitkeren van de energietoeslag 2023 |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Gemeenten willen energietoeslag 2023 eerder uitkeren»1 en «Wet energietoeslag 2023 waarschijnlijk in juni van kracht»2?
Ja, ik heb kennisgenomen van beide berichten.
Hoe verhoudt uw oproep aan gemeenten om spoedig de energietoeslag 2023 uit te keren met het nieuws dat gemeenten pas over zes maanden de energietoeslag kunnen gaan uitkeren?
In september 2022 heeft het kabinet gemeenten de mogelijkheid geboden om 500 euro van de energietoeslag 2023 aan de energietoeslag 2022 toe te voegen. Gemeenten kunnen onder de huidige wetgeving de energietoeslag 2022 tot 1 juli 2023 uitkeren.
Overigens wil ik hierbij wel benadrukken dat gemeenten er ook voor kunnen kiezen zowel voor 2022 als voor 2023 1.300 euro energietoeslag te verstrekken.
Bent u op de hoogte dat verschillende gemeenten alles in het werk hebben gesteld om begin 2023 de energietoeslag 2023 uit te keren en tussen kerst en oud en nieuw te horen hebben gekregen dat ze een half jaar moeten wachten voordat ze hun inwoners kunnen ondersteunen? Zo ja, bent u van mening dat dit toch een ongewenste maatschappelijke ontwikkeling is?
Van een aantal gemeenten heb ik begrepen dat zij de energietoeslag voor 2023 wilden uitkeren vooruitlopend op de nieuwe wet die de bevoegdheid daarvoor regelt. Vanwege de staatsrechtelijke positie van de Staten-Generaal als medewetgever, wordt slechts bij uitzondering geanticipeerd op wetgeving die nog in voorbereiding is. In mijn ogen zijn er nu onvoldoende redenen die het anticiperen op de nieuwe wet rechtvaardigen.
Door de getroffen koopkrachtmaatregelen die sinds 1 januari jl. zijn ingegaan, zoals het prijsplafond voor energie, de verhoging van de huur- en zorgtoeslag, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en het wettelijk minimumloon, is de situatie nu anders dan vorig jaar. Ook hebben gemeenten, zoals genoemd, de mogelijkheid om 500 euro eerder uit te keren, om zo kwetsbare huishoudens extra te ondersteunen. Tevens kunnen kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening die in aanmerking komen voor steun, vanaf 7 februari 2023 terecht bij een noodfonds energie, een initiatief van energieleveranciers en maatschappelijke organisaties. Dit fonds betaalt onder voorwaarden voor deze huishoudens een deel van de energierekening. Met deze maatregelen worden kwetsbare huishoudens die dat nodig hebben ondersteund.
Wat betekent dit voor gemeenten die alle energietoeslag van 2022 al uitgekeerd hebben? Hoeveel gemeenten zijn dit? Wat betekent dit voor de inwoners van deze gemeenten?
Gemeenten die hun volledige energietoeslag 2022 reeds uit hebben gekeerd, kunnen de energietoeslag voor 2023 uitkeren na inwerkingtreding van de nieuwe wetswijziging. Voor inwoners van deze gemeenten betekent dit dat zij in de tweede helft van 2023 nogmaals een energietoeslag ontvangen, als zij aan de voorwaarden voldoen. Afhankelijk van de keuze van de gemeente is de hoogte van de toeslagen 1.800 euro voor 2022 en 800 euro voor 2023 of 1.300 euro voor beide jaren. Gelet op de beleidsvrijheid van gemeenten, heb ik geen zicht op hoeveel gemeenten de volledige energietoeslag in 2022 hebben uitgekeerd.
Bent u het met ons eens dat gemeenten wellicht een andere keuze hadden gemaakt als zij hadden geweten dat er in 2023 pas vanaf (waarschijnlijk) juni opnieuw energietoeslag kan worden uitgekeerd?
Het zou kunnen dat sommige gemeenten een andere keuze hadden gemaakt. In mijn contacten met gemeenten zie ik dat er verschillende overwegingen en behoeften spelen. Er zijn ook gemeenten die aangeven dat het in één keer uitkeren van de toeslag nadelen kan hebben. Zo zou een periodieke (gespreide) uitkering in hun optiek beter passen bij periodiek terugkerende (energie)kosten. De reden om een deel van de energietoeslag 2023 naar voren te halen, was dat de nood voor inwoners eind 2022 hoger was. Vanaf 2023 zijn namelijk verschillende maatregelen genomen die de financiële gevolgen van de hoge energieprijzen drukken.
Ziet u ook dat dit opnieuw leidt tot onzekerheid voor mensen die deze toeslag echt nodig hebben om rond te kunnen komen?
Voorop staat dat mensen met een laag inkomen worden ondersteund bij het betalen van de energierekening. Zij kunnen rekenen op de energietoeslag als zij aan de voorwaarden voldoen. Gemeenten informeren hun inwoners hierover, bijvoorbeeld via brieven en/of de gemeentelijke website. Veel gemeenten hebben circa 90% van de doelgroep bereikt.
Daarnaast is er sinds januari jl. een groot pakket aan maatregelen in werking om de onzekerheid voor huishoudens te beperken.
Ziet u ook dat de continuïteit van de bedrijfsprocessen, die gemeenten de afgelopen tijd op stel en sprong hebben ingericht, hierdoor spaak kan gaan lopen? Wat vindt u hiervan?
Uiteraard heb ik begrip voor de uitvoeringsprocessen van gemeenten. Echter, naast het punt van de uitvoering van de energietoeslag, spelen ook andere overwegingen mee bij het al dan niet mogen anticiperen op de nieuwe wet. Dit licht ik toe bij vraag 8. Kort gezegd is de situatie dit jaar anders, omdat er een breed pakket aan koopkrachtmaatregelen is getroffen. Daarmee is de noodzaak voor anticiperen onvoldoende te rechtvaardigen.
Bent u bereid gemeenten, net als in 2022, vooruitlopend op de nieuwe wettelijke regeling de ruimte te geven om de energietoeslag al begin 2023 uit te keren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u op korte termijn dit onomwonden aan gemeenten laten weten, zodat zij niet in problemen komen met de rechtmatigheid van deze uitgaven?
De overwegingen van gemeenten begrijp ik om de energietoeslag vooruitlopend op de nieuwe wet, te willen uitkeren. Maar 2023 is echt een andere situatie dan 2022. Begin 2022 heb ik gemeenten gevraagd om te starten met de uitvoering van de energietoeslag voor 2022, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet. Er was toen sprake van een uitzonderlijke situatie door de plotseling enorme stijging van de gasprijzen. Hierdoor dreigden minima in acute financiële problemen te komen. Dat rechtvaardigde het al uitvoeren van de wet voordat die in werking was getreden en voordat het Parlement zich hierover uit had kunnen spreken. Door onder andere de koopkrachtmaatregelen die ik in het antwoord op vraag 3 heb genoemd, is de huidige situatie nu anders dan vorig jaar. Mijn inzet is er nu op gericht om het totstandkomingsproces van de wet zo snel mogelijk te doorlopen.
Hoe wilt u zorgen dat gemeenten uit eigen middelen de inwoners met een inkomen boven 120% van het sociaal minimum een variant op de energietoeslag kunnen verstrekken, zonder dat de ontvangers in de knel kunnen komen met andere toeslagen?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij het bepalen van de inkomensgrens voor de doelgroep voor de energietoeslag. De hoogte van die inkomensgrens die gemeenten hanteren voor de doelgroep, heeft geen invloed op de belastbaarheid van de energietoeslag. De energietoeslag 2023 mag onbelast worden uitgekeerd, omdat het een eenmalige uitkering is. Dit betekent dat energietoeslag geen gevolgen heeft voor de inkomensbepaling van andere fiscale toeslagen.
Ook kan de energietoeslag buiten beschouwing worden gelaten bij vaststelling van het vermogen, bij een verzoek voor kwijtschelding van gemeentelijke- en waterschapsbelastingen. Aanpassing van de Leidraad Invorderen 20083 voorziet gemeenten van een grondslag om de energietoeslag, als deze op de spaarrekening opzij is gezet, niet mee te tellen als vermogen. Dit geldt ook met terugwerkende kracht vanaf 2022.
Is het u bekend dat de extra middelen die u gemeenten heeft verstrekt voor de uitbetaling van de energietoeslag bij een flink aantal gemeenten niet voldoende blijkt? Hoeveel gemeenten zijn dit en hoe groot zijn de tekorten? Hoe gaat u deze tekorten bijpassen, zodat gemeenten de energietoeslag niet uit eigen middelen hoeven te betalen?
De middelen voor de eenmalige energietoeslag 2022 zijn via het gemeentefonds verdeeld. Inherent aan deze systematiek is dat gemeenten naderhand geen verantwoording hoeven af te leggen over de besteding van de middelen. Dit brengt beleids- en bestedingsvrijheid met zich mee voor gemeenten. Een deel van de gemeenten heeft aangegeven middelen te kort te komen voor de energietoeslag. Tegelijkertijd zijn er gemeenten die aangeven goed uit te komen of middelen over te hebben. Er zijn geen aanwijzingen dat het aan gemeenten verdeelde budget ontoereikend is. Voor individuele gemeenten met tekorten is dit natuurlijk erg vervelend. Ik ben hierover in gesprek met de VNG. Voor de energietoeslag 2023 wordt naar een andere wijze van verdelen van de middelen gekeken, in samenspraak met de VNG en Divosa.
Hoe gaat u gemeenten in staat stellen om de 1.300 euro energietoeslag voor 2023 zo spoedig mogelijk uit te laten keren?
Gemeenten kunnen zodra de nieuwe wet in werking treedt, de energietoeslag van 2023 uitkeren. Ik streef ernaar dat de nieuwe wet zo spoedig mogelijk in werking treedt. De inwerkingtredingsdatum is mede afhankelijk van de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede en Eerste Kamer. Ik span me in voor een zo spoedig mogelijk en tegelijk zorgvuldig verloop van dit wetstraject.
Het bericht ‘Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Bouchallikh |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede»?1
Ja.
Herkent u het beeld van mbo-studenten die steeds vaker te maken hebben met armoede door de hoge inflatie en de energiecrisis?
Ja, dit beeld herken ik en het kabinet maakt zich hier ook zorgen over. Om die reden heeft het kabinet sinds 1 januari jl. het minimumloon, de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd en een prijsplafond voor energie geïntroduceerd. Uitwonende studenten krijgen daarnaast vanwege de inflatie voor studiejaar 2023–2024 €165 per maand extra bovenop de reguliere basisbeurs. Ook zet ik me ervoor in dat studenten meer gebruik maken van de aanvullende beurs, omdat helaas nog veel studenten deze beurs niet aanvragen. Ik verwacht dat deze maatregelen een significante verbetering voor de financiële situatie van mbo-studenten opleveren.
Bent u hierover in gesprek met de mbo-instellingen en studenten?
Ja, hierover praat ik onder andere met de MBO Raad en JOBmbo. Zeker gegeven de recente signalen dat studenten vaker in financiële problemen komen, vind ik het belangrijk om het gesprek te blijven voeren.
Heeft u in kaart in hoeverre het mbo-studentenfonds toereikend is gezien de verslechterde financiële positie van mbo-studenten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen en het mbo-studentenfonds uit te breiden als dat nodig is?
De financiële toereikendheid van het mbo-studentenfonds is meegenomen in de evaluatie waarover ik uw Kamer op 20 december 2022 heb geïnformeerd. 2 Op basis van de informatie die mbo-scholen hebben aangeleverd, concludeer ik dat de financiering voor het fonds vooralsnog toereikend is. Ik blijf de toereikendheid van de financiering voor het mbo-studentenfonds nauwlettend in de gaten houden. Dit doe ik op basis van de gegevens die scholen hierover aanleveren in hun jaarverslag.
Hoeveel instellingen hebben, naast het mbo-studentenfonds, een eigen fonds voor studenten boven de 18 jaar?
Alle scholen hebben op grond van het mbo-studentenfonds de mogelijkheid om ook studenten ouder dan 18 te ondersteunen. Sommige scholen kiezen ervoor om steun aan meerderjarige studenten in een apart fonds te positioneren, terwijl anderen de keuze maken om ook deze steun bij hun mbo-studentenfonds te laten horen. Uit de enquête aan mbo-scholen voor de evaluatie van het fonds blijkt dat de ruime meerderheid van mbo-scholen ook vanuit het fonds hulp biedt aan meerderjarige studenten.
Hoe kunt u mbo-instellingen, die geen eigen fonds hebben, ondersteunen?
Alle mbo-scholen zijn verplicht om een mbo-studentenfonds te hebben en op alle scholen is ondertussen ook een studentenfonds aanwezig. Mbo-scholen wil ik in brede zin ondersteunen bij de uitvoering van het mbo-studentenfonds. Hiervoor ga ik samen met de MBO Raad kennisdeling organiseren. In deze kennisdelingsbijeenkomsten zal ook aandacht zijn voor de vraag hoe scholen om kunnen gaan met aanvragen van mbo-studenten boven 18 jaar voor het mbo-studentenfonds.
Welke mbo-instellingen werken met budgetcoaches en wat is het effect daarvan?
Het kabinet neemt in brede zin maatregelen om mbo-studenten te helpen met eventuele financiële problemen. Binnen de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is een belangrijke doelstelling om geldzorgen te voorkomen en tegen te gaan. In dit kader zet het kabinet in op financiële educatie door ervoor te zorgen dat alle kinderen en jongeren, met name in het mbo, financiële kennis, vaardigheden en competenties ontwikkelen. Over de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden heeft mijn collega-minister uw Kamer vorige zomer geïnformeerd.3 Financiële educatie of ondersteuning kan door middel van budgetcoaches op het mbo, maar ook op andere manieren. Hier bestaat geen uitputtend overzicht van. Ik vind het van belang om beter zicht te krijgen op de behoefte aan en het effect van de verschillende vormen van educatie. Ik ga daarom in gesprek met scholen en studenten om beter zicht te krijgen op hoe financiële educatie nu vorm krijgt, aan welke hulp studenten precies behoefte hebben, wat er werkt. De inzet op budgetcoaches zal onderdeel zijn van dit gesprek.
Ziet u mogelijkheden om de inzet van budgetcoaches op mbo-instellingen uit te breiden?
Zie antwoord vraag 7.
Ondersteunt u mbo-instellingen bij het faciliteren van gratis ontbijt/lunch en kunt u deze ondersteuning uitbreiden naar alle mbo-instellingen?
De keuze van enkele mbo-scholen om gratis ontbijt of lunch voor studenten te verzorgen, maken zij zelfstandig en faciliteer ik niet specifiek. Hoewel ik het zeer bewonderingswaardig vind dat scholen dit soort steun verzorgen, ben ik het met de MBO Raad en JOBmbo in hun persbericht eens dat de echte oplossing voor studenten in financiële problemen zit in het versterken van hun koopkracht en dat van de andere leden van hun huishouden. Daarop zet het kabinet dan ook in.
Op welke manier kunt u of kunnen mbo-instellingen ervoor zorgen dat de schoolkosten lager worden voor mbo-studenten?
Een belangrijke manier om schoolkosten voor mbo-studenten lager te maken is om ervoor te zorgen dat studenten niet langer leermiddelen moeten aanschaffen die zij uiteindelijk niet gebruiken. Hierover heb ik op 15 november 2022 uw Kamer per brief geïnformeerd.4 Uit onderzoek van JOBmbo blijkt dat meer dan 90% van de studenten aangeeft leermiddelen te moeten aanschaffen die niet of nauwelijks gebruikt worden.5 Ik vind dit zeer verontrustend. Met mbo-scholen is daarom de afspraak gemaakt dat zij een terugkoopregeling moeten hebben die inhoudt dat de school ongebruikte leermiddelen moet terugkopen. Helaas is het bestaan van deze regelingen niet voor iedere student duidelijk. Om die reden heb ik mbo-scholen opgeroepen om vóór 1 maart aanstaande concrete afspraken met hun studentenraad te maken over de communicatie van de regeling ongebruikte leermiddelen.
Daarnaast is het met amendement van het lid Hagen c.s. geld vrijgemaakt om de schoolboeken voor de vakken taal, rekenen en burgerschap kosteloos ter beschikking te stellen aan minderjarige studenten.6 Met deze maatregel worden de schoolkosten voor mbo-studenten lager.
Tot slot is het zo dat juist voor die studenten die onvoldoende geld voor leermiddelen hebben, het mbo-studentenfonds bestaat. Minderjarige mbo-studenten met onvoldoende geld, hebben recht op steun uit dit fonds en zoals in het antwoord op vraag 5 beschreven kunnen mbo-scholen ook meerderjarige studenten hulp vanuit het fonds bieden.
Heeft u in kaart hoeveel studenten niet in aanmerking komen voor de energietoeslag?
Begin 2023 zal de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen een onderzoek uit laten voeren onder een representatieve groep gemeenten naar het gebruik en de uitvoering van energietoeslag. Daaruit zal ook een breder beeld van de ondersteuning aan studenten naar voren komen. De Minister zal uw Kamer vóór de zomer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Welke aanbevelingen van het «Nibud mbo-onderzoek 2021»2 heeft u inmiddels uitgevoerd en wat zijn de effecten daarvan?
In de Kamerbrief over de kabinetsreactie op de Nibud Studentenonderzoeken8 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering heb gegeven aan de aanbevelingen van het Nibud gericht op mbo-studenten. Wat betreft de aanbeveling om het stelsel van studiefinanciering te versimpelen zal ik de bijverdiengrens voor mbo-studenten schrappen en maatregelen nemen om het stopzetten van het studentenreisproduct te versimpelen. Het schrappen van de bijverdiengrens maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel over de herinvoering van de basisbeurs en tegemoetkoming voor studenten onder het studievoorschot. Dit wetsvoorstel heb ik eind 2022 naar uw Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer is inmiddels door uw Kamer en de Eerste Kamer aangenomen. Na de (geleidelijke) overstap naar de nieuwe betaalmethoden in het ov wordt het stopzetten van het studentenreisproduct simpeler en kan het na uitschrijving van de opleiding automatisch worden stopgezet.
Het Nibud deed ook de aanbeveling om de voorlichting aan ouders en studenten te verbeteren. DUO heeft ten eerste de voorlichting over de aanvullende beurs verbeterd. Daarnaast is de informatie over financiële regelzaken nu meer in samenhang gebracht en verduidelijkt. Ook heb ik onderzocht hoe we decanen en mentoren kunnen ondersteunen om mbo-studenten te wijzen op financiële regelingen waar ze recht op hebben. Naar aanleiding van dit onderzoek ga ik dit jaar met mentoren en decanen in gesprek.
Heeft u in kaart hoeveel mbo-studenten uitvallen tijdens de studie, omdat de kosten te hoog worden en ze liever gaan werken? Zo ja, hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) voert jaarlijks een schoolverlatersonderzoek uit waarin ook de redenen voor voortijdig schoolverlaten worden uitgevraagd. Negen procent van de ondervraagde voortijdig schoolverlaters gaf aan dat de belangrijkste reden voor uitval het gaan werken was. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de student het inkomen nodig had.9
Ik vind het onacceptabel dat studenten vanwege financiële redenen niet beginnen met of stoppen met hun studie. In mijn brief over voortijdig schoolverlaten van 2 november 2022 heb ik aangegeven dat werken, als alternatief voor een opleiding, ook bij een groeiende economie aantrekkelijker wordt. Het is nog niet duidelijk in welke mate dit echt een verklaring is voor vsv. Omdat hierover wel signalen uit het veld kwamen, is in 2020 met diverse landelijke partijen een intentieverklaring getekend waarin benadrukt wordt dat het halen van een startkwalificatie de voorkeur heeft boven het ongediplomeerd aan de slag gaan bij een werkgever.10
Daarnaast is er het mbo-studentenfonds, hebben mbo-studenten recht op een basisbeurs en eventueel ook op een aanvullende beurs. Helaas zijn er nog veel studenten die geen aanvullende beurs aanvragen, ondanks dat zij hier recht op hebben. Om die reden DUO heeft de communicatie over de aanvullende beurs bijvoorbeeld geïntensiveerd. Studenten en aankomende studenten worden niet alleen op de website van DUO, maar ook in brieven, sociale mediacampagnes en door informatie op scholen gewezen op het bestaan van de aanvullende beurs. Ook verstuurt DUO berichten aan studenten die de aanvullende beurs nog niet hebben aangevraagd om hen te wijzen op het bestaan ervan. Met het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt een aanvullende maatregel getroffen zodat de aanvullende beurs altijd standaard aangevinkt staat bij het aanvragen van studiefinanciering. Hiermee verwacht ik een substantiële toename van het gebruik van de aanvullende beurs.
Heeft u in kaart voor hoeveel mbo-studenten het niet mogelijk is om in een studentenwoning te vinden en ze hierdoor een te hoge huur aan particulieren betalen? Zo ja, wat doet u hieraan?
Nee, die precieze cijfers zijn nog niet bekend. In de Landelijke monitor studentenhuisvesting worden sinds enkele jaren ook cijfers over mbo-studenten opgenomen die een indruk geven van het beroep op studentenhuisvesting. Vanaf dit jaar wordt onderzocht welk deel van de uitwonende studenten gebruik maken van studentenhuisvesting.11
Om ook het belang van de mbo-student te behartigen is voorts overleg gestart tussen de brancheorganisatie van sociale studentenhuisvesters, Kences, met de MBO Raad. Dit overleg gaat onder andere over de toegankelijkheid van studentenwoningen voor mbo-studenten.
Het bericht ‘Financieel niet rond kunnen komen tijdens opleiding in de zorg’ |
|
Harm Beertema (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op bijgevoegde geanonimiseerde e-mail van een student Geneeskunde die haar co-schappen niet kan bekostigen?1
Vooropgesteld vind ik het heel vervelend voor deze student Geneeskunde dat ze zich voorafgaand aan de start van haar coschappen al zorgen maakt over haar financiële situatie. Voor iedere Nederlandse student Geneeskunde bestaat de mogelijkheid van studiefinanciering, ook tijdens de coschappen. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel studenten Geneeskunde jaarlijks stoppen omdat zij tijdens hun co-schappen niet rond kunnen komen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal Geneeskundestudenten dat jaarlijks stopt met coschappen om financiële redenen.
Bent u met ons van mening dat in ons land ook studenten met een lager inkomen die niet bij hun ouders kunnen inwonen een studie Geneeskunde moeten kunnen voltooien?
Nederlandse studenten Geneeskunde moeten inderdaad hun studie kunnen voltooien ongeacht hun sociaaleconomische status. Studiefinanciering maakt dit mede mogelijk. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de maximumvergoeding van bruto 100 euro per maand voor een co-assisitent niet genoeg is om van te leven?
Het gaat bij deze vergoeding om een extra tegemoetkoming naast de opties voor studiefinanciering (zie antwoord op vraag 8).
Vindt u bruto 100 euro per maand voor een coassistent nog wel van deze tijd? Hoe lang duurt een co-schap gemiddeld?
Een coschap duurt gemiddeld twee jaar. In de brief van Minister OCW van 5 april 2016 (Kamerstuk 24 724, nr. 141) is in afstemming met NFU aangegeven dat een coschap een onderwijswerkvorm is; er is geen sprake van arbeidsproductiviteit en geen bevoegdheid tot zelfstandig handelen. Een coschap is erop gericht om vaardigheden aan te leren die voor de student essentieel zijn om het beroep van arts in de toekomst zelfstandig en veilig te kunnen uitoefenen. Een coschap kan vanwege deze kenmerken niet aangemerkt worden als stage. De tegemoetkoming van € 100 per maand voor Nederlandse studenten die bij UMC’s coschappen lopen, is een extra tegemoetkoming naast de opties voor studiefinanciering (zie antwoord op vraag 8).
Kunt u bewerkstelligen dat coassistenten voor hun gemiddeld 56 uur per week die ze aan hun co-schap besteden een passendere beloning krijgen, zodat studenten die het minder breed hebben ook arts kunnen worden?
Nederlandse studenten uit gezinnen met een relatief laag inkomen kunnen naast de leenmogelijkheden bij DUO, ook gebruikmaken van de aanvullende beurs. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8. Daarnaast is het Kabinet voornemens de basisbeurs opnieuw in te voeren. Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw parlement.
Waarom worden co-schappen niet vaker in deeltijd aangeboden, waardoor studenten Geneeskunde de gelegenheid hebben om bij te verdienen en zo ondanks een kleine beurs ook arts kunnen worden?
Coschappen zijn onderdeel van het curriculum. Hiervoor zijn de instellingen zelf verantwoordelijk. Er bestaan overigens mogelijkheden voor deeltijd coschappen voor studenten in specifieke omstandigheden.
Klopt het dat Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geen leningen verstrekt aan studenten Geneeskunde die aan hun co-schappen beginnen? Waarom niet?
Nee, dit klopt niet. In principe komt iedere Nederlandse student jonger dan dertig die een voltijdsopleiding volgt in aanmerking voor studiefinanciering, ook tijdens de coschappen. Studiefinanciering bestaat uit een lening, de mogelijkheid om te reizen (het reisproduct) en eventueel een aanvullende beurs (als iemand daar recht op heeft). Het Kabinet is overigens voornemens de basisbeurs opnieuw in te voeren. Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw parlement.
De hoogte van het te lenen bedrag wordt ieder jaar bijgesteld en bedraagt op dit moment maximaal circa € 860,- per maand. Daarnaast kan de student nog aanspraak maken op het collegegeldkrediet dat ongeveer € 160,- per maand bedraagt.
In het hoger onderwijs hebben Nederlandse studenten normaliter recht op vier jaar studiefinanciering. Als de nominale duur van de master langer is dan één jaar dan wordt het recht op studiefinanciering verlengd. Een Nederlandse Geneeskundestudent heeft voor een driejarige bachelor en een driejarige WO-master, de duur van een geneeskunde opleiding inclusief coschappen, in totaal zes jaar recht op studiefinanciering. Indien een student vertraging oploopt, bestaat aansluitend nog één jaar recht op het reisproduct en nog drie jaar het recht om te lenen. Indien een Nederlandse student vertraging heeft opgelopen vanwege een bijzondere persoonlijke omstandigheid, bijvoorbeeld bij chronische ziekte, kan DUO de periode waarin iemand recht heeft op de prestatiebeurs (aanvullende beurs en na herinvoering ook basisbeurs) verlengen.
Hoe is de financiële ondersteuning van studenten Geneeskunde tijdens hun co-schappen geregeld en wat kunt u doen om hen beter financieel te ondersteunen?
Zie het antwoord op vraag 8.
De motie-Omtzigt (Kamerstuk 36200, nr. 118) |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over ervoor zorgen dat energiebedrijven onder het prijsplafond een vergoeding krijgen op basis van de inkoopprijs met een kleine mark-up gebaseerd op reële kosten, die op 11 oktober 2022 met 141 stemmen voor is aangenomen?1 Kunt u aangeven hoe die wordt uitgevoerd?
Ja. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met de energieleveranciers over hoe te komen tot een vorm van margetoetsing bij de uitvoering van de prijsplafondregeling voor 2023. Hiermee wordt invulling gegeven aan een waarborg dat er geen overwinsten plaatsvinden bij de energieleveranciers.
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over bij de uitwerking van het prijsplafond een voorstel doen voor situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, die op 11 oktober 2022 met 150 stemmen voor is aangenomen?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u deze motie over blokverwarming en andere situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, gaat uitvoeren?
Een oplossing voor blokaansluitingen heeft de hoogste prioriteit van het kabinet. Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 november jl. (Kamerstuk 36 200 nr. 162) wordt op dit moment onder coördinatie van de Belastingdienst hard gewerkt aan een oplossing voor blokaansluitingen.
Kunt u de uitstaande schriftelijke vragen van 17 oktober 2022 over het energieplafond en blokverwarming en van 27 oktober 2022 over de 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 per ommegaande, dus tezamen met deze schriftelijke vragen, beantwoorden?
De antwoorden op de schriftelijke vragen over de 190 euro regeling heeft u ontvangen op 10 november (Kamerstuknummer 2022D46616).
Herinnert u zich dat u per nota van wijziging ongeveer 5 miljard euro aan tijdelijke verlaging van belasting op energie in het belastingplan heeft teruggedraaid om dat geld vrij te maken voor het energieplafond?
Ja.
Herinnert u zich dat u daarmee bijvoorbeeld effectief de energiebelastingen op gas verhoogt en dat de btw op energie daardoor op 1 januari 2023 stijgt van 9 naar 21% en de heffingskorting (de belastingkorting) daardoor fors daalt op 1 januari 2023 en dat de energierekening daardoor fors stijgt?
De verlagingen zoals die in 2022 van toepassing waren worden in 2023 niet verlengd.
Wat is, indien het energieplafond niet ingaat op 1 januari 2023, uw plan B?
De intentie van het kabinet is dat het energieplafond ingaat op 1 januari 2023.
Houdt u er rekening mee de belastingpercentages op energie alsnog aan te passen in 2023 om huishoudens lucht te geven? Zo ja, is het dan wel verstandig om het belastingplan te behandelen en daarover te stemmen in de komende week? Zo nee, weet u dat zeker?
Nee, op dit moment is dat niet iets waar ik van uit ga.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 8 november om 15:00 uur beantwoorden in verband met de regeling van werkzaamheden, die om ongeveer 15:45 uur aanvangt en waarin besloten dient te worden over de debatten in de komende week?
Door de vele andere Kamervragen en debatvoorbereiding is het niet gelukt om de vagen voor 8 november te beantwoorden.
Het bespioneren van mensen thuis met de eis om voor het bepalen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen naar diverse gemeenten moeten worden gestuurd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat diverse gemeenten bij het vaststellen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen eisen?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Kunt u aangeven om welke gemeenten dit gaat?
Voor zover mij bekend gaat het in de nieuwsberichten om de belastingsamenwerkingsorganisaties GBTwente die een pilot uitvoerde in de gemeente Enschede en de Belastingsamenwerking Oost Brabant (BSOB) en de gemeenten die daarin samenwerken, te weten: Asten, Bernheze, Boekel, Deurne, Gemert-Bakel, Laarbeek, Maashorst, Oss en Someren. GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Deelt u de mening dat het begluren en bespioneren van mensen veel te ver gaat voor de bepaling van de WOZ-waarde? Kunt u in uw beantwoording de reactie van de Vereniging Eigen Huis en de Autoriteit Persoonsgegevens duiden?
De Vereniging Eigen Huis vraagt zich af of het opvragen van foto’s proportioneel is. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit van de woning en de staat van het onderhoud. Informatie over de zogenaamde inpandige secundaire objectkenmerken is niet openbaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 aangegeven ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Ik onderschrijf het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat er zorgvuldig om moet worden gegaan met persoonlijke informatie die zichtbaar kan zijn op foto’s. Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Verder is de privacywet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving hiervan.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten
Hoe verhoudt dit begluren en bespioneren zich tot de privacy wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Allereerst geldt, zoals bij vraag 3 aangegeven, voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak de geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5, van toepassing is. Dit betekent dat voor personen die belast zijn met de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De Waarderingskamer ziet, zoals bij vraag 2 aangegeven, toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wie kan deze foto’s nog meer zien? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
Hoe lang worden deze foto’s bewaard en moeten de bewoners zometeen elk jaar een foto maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Is deze informatie volgens u significant voor de waarde bepaling? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, zoals aangegeven bij vraag 3 wordt de WOZ-waarde van een woning bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname de door gemeentelijk taxateur. Dit is nadrukkelijk een optie en niet verplicht. De Waarderingskamer ziet er, zoals bij vraag 2 aangegeven, op toe dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren. Dit toezicht van de Waarderingskamer is van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Heeft u de bereidheid om deze «big brother is watching you»-actie bij de gemeenten die hiertoe zijn overgegaan te veroordelen en af te keuren? Heeft u voorts de bereidheid gemeenten op te roepen om dit begluren en bespioneren subiet te beëindigen? Graag een gedetailleerd antwoord.
GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
Zoals bij vraag 3 aangegeven kan de WOZ-ambtenaar van de gemeente bij de woningeigenaar informatie opvragen over de inpandige secundaire objectkenmerken (zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet). De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor diverse mogelijkheden waaronder het invullen van een inlichtingenformulier en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.
Daarbij acht ik het, zoals bij vraag 2 aangegeven, van belang dat de gemeenten aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto's, de optie van zelfgemaakte foto’s is immers niet verplicht.
Het artikel 'Mensen met schulden merken niets van hogere lonen en uitkeringen' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mensen met schulden merken niets van hogere lonen en uitkeringen»?1
Ja.
Klopt het dat de beslagvrije voet niet wordt aangepast aan de verhoging van het wettelijk minimumloon en als dat zo is, waarom niet?
De beslagvrije voet wordt wel aangepast aan de verhoging van het wettelijk minimumloon. Dit gebeurt echter niet voor iedereen direct op 1 januari. Nadat de beslagvrije voet is vastgesteld, moet de deurwaarder de beslagvrije voet minimaal een keer per jaar herberekenen. Daarvoor zijn geen vaste momenten bepaald. In veel gevallen gebeurt dit pas later in 2023 wanneer 12 maanden na het vaststellen van de beslagvrije voet verstreken zijn en de herberekening van de beslagvrije voet conform wetgeving moet worden uitgevoerd.
Bij beslagen en verrekeningen die in of na januari 2023 worden gelegd, wordt de verhoogde bijstandsnorm in de beslagvrije voet toegepast. Ook voor mensen in de bijstand zal op moment van uitbetalen in januari de beslagvrije voet volgens de nieuwe norm worden toegepast als vast percentage van de uitkering.
Naast de wettelijke verplichting om eens per 12 maanden de beslagvrije voet te herberekenen, is de uitvoerende partij verplicht om de beslagvrije voet opnieuw te berekenen wanneer een met redenen omkleed verzoek wordt gedaan, bijvoorbeeld vanwege een structurele wijziging van omstandigheden van de beslagene, zoals een wijziging van inkomsten. Een burger kan hier zelf (ook) om verzoeken.
Wij zetten met urgentie stappen om te bewerkstelligen dat financieel kwetsbare mensen de gevolgen van de stijging van het wettelijk minimumloon snel merken in hun portemonnee. Samen met de partners in de keten voor derdenbeslag (UWV, SVB, Belastingdienst, CJIB, LBIO, VNG, KBvG, SNG, BKWI, IB) en de stakeholders zoals schuldhulpverleners, beschermbewindvoerders, sociaal raadslieden en rechter-commissarissen wordt op dit moment gewerkt aan een verklaring, waarin gezamenlijke afspraken worden opgenomen om deze kwetsbare burgers zoveel mogelijk te stimuleren en te helpen bij het doen van een aanvraag voor een versnelde herberekening van de beslagvrije voet. Tevens is hierbij aandacht voor de uitvoerbaarheid van deze afspraken binnen het gegeven juridische kader. In januari 2023 worden de details van deze afspraken tussen de betrokken partijen bekrachtigd en wordt/is uw kamer hierover geïnformeerd middels een brief.
Overigens blijft het te allen tijde voor mensen mogelijk om zelf een verzoek te doen om de beslagvrije voet te her-berekenen in geval van een structurele wijziging van omstandigheden die van belang is voor het vaststellen van de beslagvrije voet. De berekening heeft niet in alle gevallen een gunstig effect voor de burger. De burger heeft wel een mogelijkheid om eerst (zelf) te berekenen wat het effect van een herberekening is.
Klopt het dat bij mensen die in de schuldhulpverlening zitten of een bijstandsuitkering ontvangen de beslagvrije voet wel wordt aangepast en zo ja, waarom wordt hierin een onderscheid gemaakt?
Het gaat hier om verschillende situaties. Bij mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, werkt de aanpassing van de beslagvrije voet per direct door, omdat gerekend wordt met 95% van de bijstandsnorm bij de bepaling van de beslagvrije voet. Hierdoor beweegt de beslagvrije voet automatisch mee met wijzigingen van de bijstandsnorm. Dit in tegenstelling tot beslag op andere uitkeringen of looninkomsten, waarbij de beslagvrij voet wordt toegepast als bedrag.
Bij schuldhulpverlening wordt een vrij te laten bedrag berekend, op basis van de beslagvrije voet. Het vrij te laten bedrag is altijd hoger dan de beslagvrije voet, omdat hoge kosten voor bijvoorbeeld een zorgverzekering worden meegenomen in de berekening. Op basis hiervan bepaalt de schuldhulpverlener de afloscapaciteit van de burger.
Hiermee maakt de schuldhulpverlener een plan van aanpak om de problematische schulden binnen een maximale termijn van 36 maanden op te lossen.
Afhankelijk van de afspraken met schuldeisers zal aflossing van (een deel van) de schulden in jaarlijkse termijnen of bij het einde van het traject plaats vinden. Bij een stijging van inkomsten wordt het meerdere boven het vrij te laten bedrag gebruikt om af te lossen. Bij jaarlijkse herijking van het plan van aanpak zal de beslagvrije voet en daarmee het vrij te laten bedrag worden herberekend – pas dan komt de stijging in inkomen toe aan de burger.
Ook hier geldt dat het de wens is dat de inwoner meteen vanaf januari over de stijging van het wettelijke minimumloon beschikt. Hiervoor is inderdaad geen aanvullende regelgeving nodig. VNG en NVVK adviseren hun leden wel actief om voor minnelijke (msnp) schuldregelingen liefst voor 1 maart 2023 het vrij te laten bedrag aan te passen. Dat kan met terugwerkende kracht gelden vanaf 1 januari. Indien meer tijd nodig is voor het aanpassen van het vrij te laten bedrag dan is het voorstel deze op voorhand te verhogen en tenminste voor 30 mei de herberekening te doen zodat eventuele tekorten of teveel betaalde bedragen kunnen worden verrekend met het vakantiegeld.
Voor hoeveel mensen geldt dat zij momenteel geen verzoek kunnen doen om de beslagvrije voet aan te passen, omdat ze geen uitkering ontvangen en niet in de schuldhulpverlening zitten?
Iedereen met een beslag of verrekening op periodieke inkomsten kan altijd een met redenen omkleed verzoek tot herberekening doen bij gewijzigde omstandigheden. Een stijging van inkomsten betreft een dergelijke wijziging in omstandigheden. Een burger bij wie het inkomen stijgt kan vanwege dit feit altijd zelf om een herberekening van de beslagvrije voet vragen. Het punt is echter dat dit niet automatisch gebeurt en dat een verzoek nodig is. Precieze cijfers over aantallen mensen bij wie een beslag ligt of een verrekening op inkomen uit loon, pensioen of uitkering zijn niet voorhanden. In 2021 lag er bij ca. 230.000 mensen een beslag op inkomsten vanuit gerechtsdeurwaarders, blijkt uit het jaarverslag van de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders (KBvG).
Hoeveel signalen zijn er bekend bij u van gevallen waarbij het bedrag dat overblijft onder de beslagvrij voet onvoldoende was om van rond te komen als gevolg van de stijging van de kosten van levensonderhoud?
Gelet op de cijfers van het CBS ziet het kabinet dat steeds meer mensen moeite hebben om rond te komen, onder meer door de gestegen energieprijzen en inflatie. Dit geldt zeker ook voor mensen met beslag op inkomsten die daardoor in een financieel kwetsbare positie verkeren. Daarom heeft het kabinet een groot pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen om mensen financieel bij te staan en hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan de hoge kosten voor levensonderhoud als gevolg van de inflatie.
Zo is bijvoorbeeld de verbreding van het Waarborgfonds saneringskredieten mogelijk gemaakt. Door de energiecrisis neemt de groep mensen toe die hun aflosverplichtingen op een saneringskrediet niet meer kunnen nakomen. Ook neemt de groep mensen toe zonder, of met een zeer beperkte afloscapaciteit, waardoor het voor hen niet mogelijk is om in aanmerking te komen voor een schuldregeling met saneringskrediet.
Met de verbreding van het Waarborgfonds worden beide groepen ondersteund. Hun aflosverplichting wordt tijdelijk op een lager bedrag vastgesteld, waardoor ze niet uit een lopende schuldregeling vallen, of toch nog voor een schuldregeling in aanmerking komen. Deze verbreding loopt voor een periode van 6 maanden, van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.
Bent u het ermee eens dat de verhoging van het wettelijk minimumloon alsmede de overige steunmaatregelen ook daadwerkelijk aangewend zouden moeten kunnen worden om te voorzien in het levensonderhoud en niet primair voor het aflossen van schulden?
Het kabinet zet de verhoging van het wettelijk minimumloon alsmede van alle steunmaatregelen graag in voor het levensonderhoud van mensen die het financieel moeilijk hebben. Daarom zetten wij met urgentie stappen om te bewerkstelligen dat ook mensen met beslag op periodieke inkomsten de gevolgen van de stijging van het wettelijk minimumloon snel merken in hun portemonnee. Tegelijkertijd is het van belang het perspectief van de schuldeiser niet uit het oog te verliezen. Het kabinet zoekt naar een goede balans tussen de belangen van schuldenaar en schuldeiser.
Wat zijn de uitvoeringsconsequenties als alle personen bij wie beslag is gelegd op het inkomen zelf een aanvraag moeten doen om de beslagvrije voet te laten aanpassen?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik vinden het wenselijk dat de stijging van het WML snel terecht komt bij financieel kwetsbare mensen. Omdat we weten dat mensen door schulden stress ervaren en zij daardoor niet allemaal het «doenvermogen» hebben om zelf een aanvraag tot her-berekenen te doen, zetten wij in op een proactieve oplossing. Uit de gesprekken met beslagleggende partijen komt naar voren dat zowel individuele verzoeken als collectieve, ambtshalve herberekening uitvoeringstechnische consequenties hebben. Wij verkennen en werken verschillende oplossingen uit, zoals eerdergenoemde afspraken om de herberekening van de beslagvrije voet uniform te regelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de beslagvrije voet nog op 1 januari 2023 generiek te verhogen?
Wij vinden het wenselijk dat de stijging van het WML en daaraan gekoppeld ook de beslagvrije voet snel terecht komt bij financieel kwetsbare mensen. Voor de groep mensen die bijvoorbeeld een volledige bijstandsuitkering hebben, werkt de wijziging van de beslagvrije voet direct door op 1 januari, door de koppeling aan de bijstandsnorm. Voor mensen met een andere uitkering of inkomsten, proberen we -bij voorkeur collectief- de beslagvrije voet zo kort mogelijk na 1 januari te laten her-berekenen. Dit is, zoals eerder geschetst, een uitdagend traject.
Klopt het ook dat de tarieven voor bewindvoerders, curatoren en mentoren aankomend jaar niet worden geïndexeerd, en zo ja wat is hiervoor de reden?
Ja, dat klopt. Ieder jaar wordt op basis van de indexeringsregeling in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren («CBM») bezien of de beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren geïndexeerd wordt. Op 20 oktober 2022 is door middel van een persbericht op de website van de rijksoverheid bekend gemaakt dat de beloningen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren in 2023 niet worden geïndexeerd.2
De reden dat de beloningen voor 2023 niet worden geïndexeerd, is gelegen in het volgende. In de Regeling beloning CBM wordt verwezen naar de formule uit het Besluit vergoeding bewindvoerders schuldsanering. De formule wordt berekend aan de hand van cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (het CBS) jaarlijks bekend maakt. Voor het indexeringspercentage wordt teruggekeken naar het 2e jaar voorafgaand aan het jaar waarin de indexering zal gaan gelden. Bij de berekening van de indexering van de beloningen over 2023 wordt dus teruggekeken naar de cijfers van het CBS over 2021. Indien op grond van deze formule het indexeringspercentage is bepaald tussen de -1 en 1% worden de beloningen niet geïndexeerd. Voor 2023 is het indexeringspercentage 0,66%. Dit betekent dat de beloningen in 2023 niet worden geïndexeerd. Het voorgaande betekent dat volgend jaar bij de berekening van de indexering van de beloning over 2024 wordt teruggekeken naar de cijfers van het CBS over 2022. Dan zal dus wel de hoge inflatie worden meegenomen in de tarieven. Wij begrijpen dat dit een teleurstellende boodschap is voor de wettelijke vertegenwoordigers. De indexering vindt door de formule later plaats dan gewenst, maar vindt uiteindelijk wel altijd plaats.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de hoge inflatie en de wens om te investeren in de kwaliteit van bewindvoering?
Zoals bij de vorige vraag reeds is aangegeven, ligt het peiljaar voor het bepalen van het indexeringspercentage twee jaren eerder. Voor 2023 is derhalve gekeken naar de cijfers over 2021. In de indexeringsregeling in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren is derhalve geen rekening gehouden met de inflatie van de afgelopen maanden. Voor de volledigheid willen wij benoemen dat de curatoren, bewindvoerders en mentoren niet de enige beroepsgroep zijn van wie de beloningen niet of nauwelijks worden geïndexeerd in 2023.
In de komende maanden willen we verder in gesprek over de kwaliteit van bewindvoering en de beloning die bewindvoerders daarvoor ontvangen. In dit verband is van belang dat wij binnenkort de uitkomsten van het onderzoek van SEO naar de belonings- en financieringssystematiek van bewindvoerders verwachten. De uitkomsten van dat onderzoek willen wij bezien in samenhang met de plannen ter uitwerking van het coalitieakkoord om strengere kwaliteitseisen te stellen aan bewindvoerders. Wij hebben op 4 oktober 2022 uw Kamer hierover bericht. Nadat de resultaten van het SEO-onderzoek bekend zijn zullen wij uw Kamer nader berichten.
Het bericht 'Chronisch zieken hebben weinig baat bij het prijsplafond: ‘Het voelt als een oneerlijke strijd’' |
|
Fleur Agema (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Chronisch zieken hebben weinig baat bij het prijsplafond: «Het voelt als een oneerlijke strijd»»?1
Het is schrijnend om te lezen hoe deze mevrouw met een spierziekte wordt geraakt door de energiecrisis en dat de hoge energiekosten haar terughoudend maken om de hulpmiddelen te gebruiken die zij nodig heeft voor haar dagelijks functioneren. Chronisch zieke mensen hebben het in deze tijd extra moeilijk. Steunmaatregelen zoals het prijsplafond stellen wij juist voor onze kwetsbare huishoudens, waaronder ook chronisch zieken.
Bent u bereid tot een extra compensatie zoals bijvoorbeeld een hoger prijsplafond voor de (werkende) chronisch zieken en mensen met een levenslange beperking die door hun aandoening een zeer hoog energieverbruik hebben? Zo nee, waarom niet?
Na een eerder pleidooi van uw Kamer om ruimhartiger te compenseren, is het prijsplafond door het kabinet opgehoogd van 2400 kwh naar 2900 kwh. De genoemde groep is een goed voorbeeld waarom dit kabinet ervoor kiest om het prijsplafond op te hogen. We doen dit met het oog op onze meest kwetsbaren. Ook de genoemde groep zal van de verruiming profiteren. Helaas is het binnen de systematiek van een prijsplafond niet mogelijk om verder te differentiëren op specifiek energieverbruik dat bijvoorbeeld gerelateerd is aan hulpmiddelengebruik of hoge stookkosten gerelateerd aan een aandoening.
Vindt u het acceptabel dat mensen met bijvoorbeeld een spierziekte of mensen die door hun levenslange beperking altijd stil zitten en het daardoor snel koud krijgen, de verwarming uit moeten zetten omdat zij bang zijn voor hoge kosten en daardoor stramme en stijve spieren krijgen en het koud hebben? Zo nee, wat gaat u voor hen doen?
Met de maatregelen die we op korte termijn treffen zoals het prijsplafond, proberen we juist onze kwetsbare medeburgers tegemoet te komen die moeite hebben met het betalen van de hogere energierekening. We willen daarmee helpen voorkomen dat men de verwarming met het oog op de kosten lager hoeft te zetten, zeker bij mensen van wie de medische situatie vraagt om een warm binnenklimaat.
Daarnaast zijn er gemeenten die voor deze doelgroep in specifieke gevallen een deel van de energiekosten vergoeden vanuit de Bijzondere Bijstand. Dit is afhankelijk van de persoonlijke situatie en daarbij wordt maatwerk geleverd.
Ook zijn er initiatieven van gemeenten en woningcorporaties om slecht geïsoleerde huizen versneld te verduurzamen. Juist deze tijd laat het belang zien van goede duurzame huisvesting voor onze minima en chronisch zieken. Woningaanpassingen en verduurzaming passen daarbij.
Kunt u aangeven op welke elektrische apparaten u vindt dat energie bespaard kan worden: de elektrische rolstoel, de elektrische tillift, de elektrische deuren, het elektrische hooglaagbed, de elektrische uitzuigapparatuur, de elektrische omgevingsbesturing, de elektrische hoestmachine of wellicht de elektrische beademing? Zo nee, begrijpt u dat deze elektrische apparaten van levensbelang zijn, zorgen voor zelfstandigheid en zelfs zorgmedewerkers uitsparen?
De genoemde elektrische apparaten zorgen ervoor dat iemand met een chronische ziekte deel kan nemen aan onze maatschappij en in het dagelijks functioneren zoveel als mogelijk wordt ondersteund. De lijst van elektrische apparaten die er -gelukkig- bestaan voor diverse doelgroepen is nog veel langer. Ik verwijs u mede naar de antwoorden op vraag 5 en 6.
Kunt u aangeven hoe hoog de energierekening wordt voor iemand met een levenslange beperking en een energieverbruik van meer dan 6.000 kilowattuur per jaar met en zonder het prijsplafond?
Ik verwijs u ook naar eerdere antwoorden van de Minister van EZK op Kamervragen2 waarin meerdere doorrekeningen gemaakt zijn van het huidige prijsplafond in specifieke gevallen. Als antwoord op uw vraag 5 en 6 zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het Parlement informeren over de motie van het Kamerlid Van der Plas c.s. met betrekking tot energiecompensatie voor hogere energiekosten vanwege medische oorzaak. Er is nu geen aparte aanspraak geregeld voor energiekosten vanwege medische oorzaak. Daarom richt een deel van de reeds genomen maatregelen zich primair op de meest kwetsbare huishoudens, zoals het verhogen van de zorg- en huurtoeslag, het verlengen van de energietoeslag van € 1.300 en het verhogen van de bijzondere bijstand. Daarnaast kunnen mensen die in betalingsproblemen komen zich melden bij hun gemeente om bijzondere bijstand aan te vragen. Ook heeft het kabinet besloten om in november en december bij alle gebruikers 190 euro in mindering te brengen op de energierekening. Verder is vanuit de Zorgverzekeringswet geregeld dat patiënten voor chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse hun stroomkosten rechtstreeks bij de zorgverzekeraar kunnen declareren.
Kunt u aangeven hoe deze chronisch zieken en mensen met een levenslange beperking die werken en niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand deze hoge energierekening moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te beantwoorden?
Ja
45.000 Brabantse huishoudens die buiten het prijsplafond vallen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over 45.000 Brabantse huishoudens die buiten prijsplafond vallen?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over het feit dat 45.000 Brabantse huishoudens deze winter mogelijk de hoofdprijs voor energie moeten betalen, omdat de kans bestaat dat flats met blokverwarming, studentenhuizen en woongroepen buiten de afspraken voor het prijsplafond vallen?
Ja, ik deel deze zorg en daarom heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 4 oktober 2022 aangegeven dat ik mij tot het uiterste inspan om met een passende oplossing te komen voor uitzonderingsgevallen welke geen of slechts in beperkte mate gebruik kunnen maken van het tijdelijke prijsplafond. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat het door de enorme tijdsdruk niet mogelijk is om aan de voorkant te garanderen dat dit op korte termijn voor iedereen gaat lukken. De opgave is groot en zeer complex, terwijl er weinig tijd resteert om alles per 1 januari klaar te hebben staan.
Bent u bekend met het feit dat dit tot tot huisuitzettingen kan leiden?
Ja.
Heeft u de bereidheid om voor de groep van 45.000 Brabantse huishoudens een oplossing te zoeken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 benoemd ben ik hard op zoek om een oplossing te vinden waarmee ook de groep huishoudens met blokverwarming, zoals deze groep Brabantse huishoudens, tegemoet gekomen wordt met het oog op de hoge energieprijzen. Daarbij werk ik samen met RVO.nl, de Belastingdienst en de energieleveranciers om voor zo veel mogelijk huishoudens een geschikte toepassing van het prijsplafond uit te werken.
Het prijsplafond voor energie en verwarming met propaan |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er duizenden huishoudens en bedrijven zijn die verwarmen door middel van propaan?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat ook zij te maken hebben met prijsstijgingen?
Ook propaan kan onderhevig zijn aan prijsstijgingen. Wel is er sprake van een andere markt.
Klopt het dat huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan niet vallen onder het prijsplafond?
Ja, het prijsplafond zal gaan gelden voor alle kleinverbruikers die aardgas, elektriciteit en/of warmte gebruiken. De regeling geldt dus niet voor propaan.
Indien ja, vindt u dit rechtvaardig?
Nee, ik ben niet van plan om een aparte regeling voor huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan op te stellen. Met het prijsplafond beoogt het kabinet namelijk in een zeer kort tijdsbestek verlichting te bieden op de energierekening voor huishoudens en andere kleinverbruikers. De uitvoerbaarheid van het prijsplafond op korte termijn is daarom bij veel van de gemaakte keuzes leidend en dit betekent dat de ruimte voor maatwerk beperkt is. Doordat een relatief klein deel van de huishoudens gebruik maakt van propaangas en het kabinet weinig zicht heeft op het verbruik en de kosten hiervan, is het realiseren van een aanvullende regeling voor gebruikers van propaan niet haalbaar. Deze huishoudens zullen voor hun elektriciteitsverbruik onder het tijdelijke prijsplafond vallen in 2023 en ook de korting van 190 euro per maand ontvangen in november en december ter overbrugging van de periode dat het prijsplafond nog niet in werking is getreden. Wat een regeling voor huishoudens of bedrijven die gebruikmaken van propaan zou kosten, is daarom ook niet te zeggen aangezien dit afhangt van de vormgeving van een dergelijke regeling.
Bent u van plan om hiervoor met een aparte regeling te komen om ook huishoudens en bedrijven die verwarmen met propaan een extra tegemoetkoming te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of bedrijven die gebruik maken van propaan kunnen worden meegenomen in de TEK-regeling, welke is gebaseerd op energieverbruik en omzet van een bedrijf?
Met de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) wil het kabinet op korte termijn het energie-intensieve mkb ondersteunen bij de hoge energiekosten. De regeling is ontworpen voor mkb-bedrijven die voldoen aan de Europese mkb-definitie, ingeschreven staan bij het Handelsregister, jaarlijks ten minste 5.000 m3 gas of 50.000 kWh elektriciteit verbruiken en energie-intensief zijn (waarbij minimaal 12,5 procent van de omzet uit energiekosten bestaat). Propaan maakt geen onderdeel uit van de TEK-regeling, omdat het op korte termijn niet mogelijk is hiervoor maatwerk te bieden en uitvoering aan te geven. Zo verschillen aardgas en propaangas in calorische waarde en komen prijzen anders tot stand.
Bedrijven die gebruikmaken van propaan en meer dan 50.000 kWh elektriciteit verbruiken, kunnen wel een tegemoetkoming vragen voor het elektriciteitsverbruik. Daartoe dienen zij wel aan de andere voorwaarden te voldoen. Mogelijk komen deze bedrijven ook in aanmerking voor de verschillende subsidieregelingen voor het verduurzamen van hun bedrijfsvoering. De energie-investeringsaftrek (EIA), de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) en de milieu-investeringsaftrek (MIA) zijn middels de Miljoenennota met 150 miljoen euro in budget verhoogd.
Wat zou een regeling, vergelijkbaar met het prijsplafond, kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u van plan bent een regeling op te zetten, wanneer zou deze kunnen worden geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat in Arnhem mensen na aanvraag 14 weken moeten wachten voor ze energietoeslag ontvangen |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van de Gelderlander van 30 september 2022 over het bericht «Energietoeslag aanvragen blijkt soms moeilijk, maar wij helpen je»?1
Ik heb kennis van genomen van het artikel in de Gelderlander.
Het is belangrijk dat mensen de energietoeslag weten te vinden en dat de aanvraagprocedure eenvoudig is. Naar mijn oordeel spannen gemeenten zich veelal maximaal in om huishoudens die tot de doelgroep van de energietoeslag behoren, te bereiken. Gemeenten slagen hier over het algemeen ook goed in, de energietoeslag kent een groot bereik.
Ook vanuit de rijksoverheid wordt gecommuniceerd om de bekendheid van de regeling te vergroten, mensen aan te sporen de toeslag aan te vragen en hulp te vragen als dit ingewikkeld is. Binnenkort zal bijvoorbeeld in alle huis-aan-huisbladen een oproep verschijnen om de energietoeslag aan te vragen indien huishoudens dit nog niet hebben gedaan.
Is het juist dat mensen in Arnhem na aanvraag 14 weken moeten wachten voordat zij energietoeslag ontvangen?
Van de gemeente Arnhem heb ik begrepen dat de wachttijd op piekmomenten 14 weken bedroeg. Inmiddels worden nieuwe aanvragen binnen vier weken afgehandeld. De gemeente heeft ondertussen bijna 90% van de doelgroep uitbetaald. Door de toenemende berichtgeving in de media, ontvangt de gemeente ook steeds meer aanvragen van inwoners die niet binnen de voorwaarden van de energietoeslag vallen. De gemeente Arnhem kijkt bij deze aanvragen hoe zij haar inwoners mogelijk via andere gemeentelijke regelingen toch kan helpen. Deze «extra» aanvragen en dienstverlening vragen veel van de uitvoerende capaciteit van de gemeente. De gemeente Arnhem is deze zomer (opnieuw) gestart met het werven van extra personeel om aanvragen voor de energietoeslag (sneller) af te handelen.
Is het juist dat 1100 Arnhemse huishoudens die een aanvraag hebben gedaan nog steeds wachten op uitkering van de toeslag?2
1.100 was een schatting van eind september van het aantal huishoudens binnen de werkvoorraad dat recht heeft op de toeslag. Inmiddels is een groot deel hiervan al uitbetaald.
Bent u het eens dat wachttijden van 14 weken zoals bij de gemeente Arnhem volstrekt onwenselijk zijn?
Gezien de urgentie van de problematiek is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Dat veel inwoners de weg weten te vinden naar de gemeente voor een aanvraag van de energietoeslag is goed nieuws, maar kan tegelijkertijd (tijdelijk) zorgen dat wachttijden oplopen. De wachttijd in Arnhem is inmiddels teruggebracht naar vier weken.
Zijn er nog meer gemeenten als Arnhem met problematisch lange wachttijden? Kunt u de situatie in het land beschrijven?
Op dit moment is er geen volledig overzicht van de wachttijden in alle gemeenten. In principe handelen gemeenten aanvragen binnen acht weken af, conform de termijnen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Erkent u dat mensen die recht hebben op energietoeslag en deze ook nodig hebben verdergaand in de problemen kunnen komen als zij hierop 14 weken moeten wachten?
Gezien de urgentie van de problematiek, is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Ik weet dat sommige gemeenten, zoals Arnhem en Doetinchem, maatwerk toepassen bij mensen die in de knel dreigen te raken (zie ook het antwoord op vraag 8).
Erkent u dat mensen die in aanmerking komen voor energietoeslag over het algemeen niet kunnen beschikken over financiële buffers waardoor zij niet de tijd hebben om lang te wachten?
De energietoeslag richt zich voornamelijk op mensen in een kwetsbare financiële situatie. Zoals ook bij de eerdere antwoorden aangegeven, is het belangrijk dat deze huishoudens zo snel mogelijk geholpen worden om te voorkomen dat ze in financiële problemen raken. Dit is ook waarom er is gekozen voor de categoriale bijzondere bijstand om de energietoeslag te verstrekken. Verstrekking via de categoriale bijzondere bijstand is aanzienlijk minder complex en arbeidsintensief dan via de individuele bijzondere bijstand en gaat daardoor sneller.
Erkent u dat als 14 weken moet worden gewacht schulden zich gaan opstapelen met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
Het is van belang dat mensen de energietoeslag zo snel mogelijk ontvangen. Ik weet dat bijvoorbeeld Arnhem en Doetinchem gedurende de afhandelingstermijn maatwerk toe passen als mensen financieel in de knel (dreigen te) komen. Zij bespoedigen beoordelingen en/of gaan na of zij huishoudens via andere gemeentelijke regelingen zoals het maatwerkbudget kunnen helpen. De afhandelingstermijn van 14 weken is in Arnhem bovendien incidenteel.
Kunt u een inschatting geven van de maatschappelijke schade die ontstaat als gevolg van problematisch lange wachttijden zoals die bij de gemeente Arnhem momenteel gelden?
Het is niet bekend in hoeverre mensen in de financiële problemen raken door een vertraagde afhandeling van hun aanvraag. Gemeenten hebben extra middelen ontvangen ten behoeve van een vroege signalering van betalingsproblemen van hun inwoners. Dit draagt eraan bij dat gemeenten goed vinger aan de pols kunnen houden en zo wordt voorkomen dat mensen schade lijden. Gemeenten proberen daarbij de aanvragen voor de energietoeslag zo snel mogelijk af te handelen.
Wat vindt u een aanvaardbare wachttijd voor het verstrekken van de energietoeslag?
Gezien de urgente problematiek is het van groot belang dat huishoudens die behoren tot de doelgroep van de energietoeslag, deze zo spoedig mogelijk ontvangen. Gemeenten hebben normaal gesproken afhandelingstermijnen waarbij er binnen acht weken een reactie volgt. Dit is conform de Awb.
Bent u het eens dat gemeenten er alles aan moeten doen om de energietoeslag zo snel mogelijk te verstrekken en dat gemeenten met lange wachttijden alles op alles moeten zetten om deze tot aanvaardbare lengte te reduceren?
Ja, dat ben ik met u eens. Mijn indruk is ook dat gemeenten er alles aan doen om de toeslag zo snel mogelijk te verstrekken.
Welke actie gaat u ondernemen in de richting van de gemeente Arnhem en andere gemeenten met problematisch lange wachttijden? Welke resultaten mogen wij daarvan wanneer verwachten?
Mijn indruk is dat gemeenten zich tot het uiterste inspannen om hun inwoners te ondersteunen. Gemeenten hebben op dit moment een grote uitvoeringslast. Niet alleen de energietoeslag, maar bijvoorbeeld ook de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Daarbij hebben zij te maken met personeelstekorten. Wanneer zich knelpunten voordoen in de gemeentelijke uitvoering, is dit in eerste instantie aan de gemeenteraad. Ik heb verder regelmatig bestuurlijk overleg met de VNG over onder meer de energietoeslag en de uitvoering hiervan. Hierin bespreken we generieke knelpunten en mogelijke oplossingen.
Klopt het dat inwoners van Doetinchem pas weer vanaf 14 oktober energietoeslag kunnen aanvragen? Vindt u het acceptabel dat mensen moeten wachten met het aanvragen van de toeslag terwijl de winter eraan komt?
Ja, dit klopt. Van de gemeente Doetinchem heb ik begrepen dat zij in de periode april tot augustus ‘22 zeer druk is geweest met individuele aanvragen voor de energietoeslag. Het streven hierbij was om de aanvragen binnen vier weken af te handelen en bij het merendeel van de bijna 1600 aanvragen is dit ook gelukt. De maand september heeft Doetinchem gebruikt als voorbereidingsmaand voor de aanvullende toeslag. Het doel hierbij was om de groep voor de ambtshalve uitbetaling zo volledig mogelijk te laten zijn en het voor inwoners op deze manier zo makkelijk mogelijk te maken.
In de afgelopen weken heeft de gemeente Doetinchem aan alle inwoners die eerder de € 800 energietoeslag ontvingen, de aanvullende € 500 uitbetaald. Ook hebben inwoners die in de afgelopen periode een uitkering volgens de participatiewet toegekend hebben gekregen, en nog niet eerder een aanvraag voor de energietoeslag hadden gedaan, de volledige energietoeslag van € 1.300 uitbetaald gekregen. In totaal heeft de gemeente inmiddels aan ongeveer 2.700 inwoners de volledige energietoeslag uitbetaald. De laatste betaling hiervoor is woensdag 12 oktober gedaan.
De ervaring van de gemeente Doetinchem leert dat inwoners soms uit voorzorg ook maar vast een nieuwe aanvraag indienen, ook al wordt er aangegeven dat de aanvullende energietoeslag automatisch zal worden gestort. Daarom is ervoor gekozen om het loket pas open te stellen wanneer alle automatische betalingen zijn gedaan.
Met deze werkwijze voorkomt de gemeente dat er onnodige aanvragen worden gedaan, die vervolgens tijd kosten in het beoordelen van de aanvragen. De aanvragen die vanaf 14 oktober worden ingediend kan de gemeente binnen vier weken afhandelen. Uiteindelijk is de inwoner dan snel geholpen.
Daarnaast biedt de gemeente Doetinchem maatwerk aan inwoners, die aangeven de energietoeslag eerder dan de gestelde data nodig te hebben. Dit is ook in een aantal gevallen gedaan en zal in de toekomst ook zeker mogelijk blijven.
Mijn beeld is dat gemeente Doetinchem alles in het werk stelt inwoners snel te helpen en dat zij hierin slaagt.
Bent u het eens dat mensen niet zo lang kunnen wachten met het aanvragen en ontvangen van de energietoeslag en gemeenten daarom extra middelen zouden moeten krijgen om een aanvraag van de energietoeslag zo snel als mogelijk te behandelen en uit te keren?
Zoals ik bij de eerdere antwoorden heb aangegeven, ben ik het met u eens dat het van belang is dat gemeenten de energietoeslag zo snel als mogelijk verstrekken. Gemeenten hebben financiële middelen ontvangen voor de uitvoering van de energietoeslag. Ik ben en blijf met de VNG en gemeenten in gesprek over de uitvoering.
De berekeningen van het toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De berekening van het toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag: het verschil tussen huur en koop»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is het bij het opstellen van de verschillende wetten en definities die in het artikel genoemd zijn een bewuste keuze geweest dat mensen in een huurwoning recht hebben op een lager bedrag aan kinderopvang?
Het verzamelinkomen, neergelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001, is een algemeen aanvaard begrip om de draagkracht te bepalen. Bij de introductie van de toeslagen is bewust gekozen om het toetsingsinkomen aan te laten sluiten bij het verzamelinkomen, zoals gedefinieerd in de inkomensbelasting. Het toetsingsinkomen bepaalt zowel het recht op een toeslag als de hoogte van een toeslag. Voor de uitvoerder, Belastingdienst/Toeslagen, is het daarmee een goed hanteerbaar begrip: bij de toekenning van een toeslag kan de uitvoerder uitgaan van een reeds vastgesteld (fiscaal) inkomen.
Kunt u een inschatting maken van het aantal gezinnen dat hierdoor een lagere kinderopvangtoeslag ontvangt? Hoe vaak is het verschil in kinderopvangtoeslag tussen het hebben van een huurhuis en het hebben van een koophuis kleiner dan de huurtoeslag behorend bij het hebben van een huurhuis?
De woonsituatie is geen criterium op basis waarvan Toeslagen de kinderopvangtoeslag uitkeert. Daarom registreert Toeslagen bij het uitkeren van de kinderopvangtoeslag niet wat de woonsituatie is. Het is daardoor niet bekend hoeveel ontvangers van kinderopvangtoeslag in een huurhuis of in een koophuis wonen.
Deelt u de opvatting dat een gezin in een huurhuis en een gezin in een koophuis dezelfde kinderopvangtoeslag moet krijgen als beide gezinnen hetzelfde inkomen hebben? Deelt u de opvatting dat er geen rechtvaardiging is van de manier waarop de eigenwoningregeling doorwerkt naar de hoogte van de toeslagen?
Bij de vormgeving van de toeslag is gekozen om het toetsingsinkomen te laten aansluiten bij het verzamelinkomen. Het verzamelinkomen is een algemeen aanvaard begrip van draagkracht. Het is een verzameling van voordelen uit werk en woning, aanmerkelijk belang, sparen en beleggen, alsook de keerzijde: de kosten voor de totstandkoming van deze voordelen en de kosten van schulden. Denk bijvoorbeeld aan de (forfaitaire) kosten van schulden in box 1, box 2 en box 3. De eigen woning is een bron van inkomen in box 1. Voordelen die verband houden met het eigenwoningbezit – onder andere forfaitair bepaald door het eigenwoningforfait – leiden tot een hoger verzamelinkomen. Dit houdt tevens in dat de kosten die verband houden met de verwerving van die voordelen in beginsel aftrekbaar zijn bij het bepalen van het verzamelinkomen. Dat betekent dat het toetsingsinkomen van een gezin in een koopwoning kan afwijken van een vergelijkbaar gezin met hetzelfde inkomen in een huurwoning, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag ook kan afwijken. Daarnaast bevat het verzamelinkomen nog elementen van andere aard die de draagkracht voor de inkomstenbelasting mede bepalen, zoals bijvoorbeeld de persoonsgebonden aftrek. Het resultaat van voorgaande is de basis waar de rechten (toeslagen) en plichten (belasting) van de burger op worden gebaseerd.
Deelt u de opvatting dat de manier waarop het toetsingsinkomen en de hoogte van de kinderopvangtoeslag bepaald worden ongelijkheid tussen mensen met een huurwoning (doorgaans lager inkomen en vermogen) en mensen met een koopwoning (doorgaans hoger inkomen en vermogen) vergroot?
Het kabinet stelt belang in de toegankelijkheid van de kinderopvang, zodat alle werkende ouders zorg en arbeid kunnen combineren. Het coalitieakkoord bevat daarom de ambitie voor een herziening van het huidige kinderopvangstelsel in 2025. Het kabinet werkt momenteel hard aan de uitwerking van het nieuwe stelsel, waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.2 In de stelselherziening wordt de hoogte van de kinderopvangtoeslag onafhankelijk van het verdiende inkomen. Het toeslagpercentage wordt 96 procent voor alle werkende ouders. Het toetsingsinkomen speelt daarom geen rol meer in het herziene stelsel. Daarmee verdwijnt het eventuele verschil in toeslag dat uit de woonsituatie kan voortkomen.
Bent u bereid te onderzoeken of de wetten en definities herzien kunnen worden zodat mensen met een huurwoning een hogere toeslag ontvangen (zodat zij in de kinderopvangtoeslag niet benadeeld worden ten opzichte van mensen met een koopwoning), te denken valt aan de twee richtingen die de auteurs schetsen, namelijk het buiten beschouwing laten van woonlasten in beide situaties of het voor huurders mogelijk maken hun woonlasten in aftrek te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke andere vormen van fiscale stimulering dragen bij aan een verlaging van het toetsingsinkomen en het verzamelinkomen?
Zoals hierboven aangegeven is het verzamelinkomen een verzameling van verschillende vormen van inkomen – een resultante van voordelen en bijbehorende kosten, zoals bij de eigen woning – en persoonsgebonden aftrekposten. Dit betekent dat ook persoonsgebonden aftrekposten die onder bepaalde voorwaarden in mindering komen op het verzamelinkomen, zoals onderhoudsverplichtingen, specifieke zorgkosten en giften, van invloed kunnen zijn op zowel de te betalen belasting als op het recht op toeslagen. Een doel van aftrekposten kan dus – anders dan kostenverrekening – ook een tegemoetkoming zijn bij uitgaven die de draagkracht verlagen omdat bijvoorbeeld sprake is van noodzakelijke kosten, zoals meerkosten bij chronische ziekte en handicap.
Bent u bereid te onderzoeken of het complexe stelsel van de wetten en definities die in het artikel genoemd worden versimpeld kan worden?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord de ambitie uitgesproken om de toeslagen op termijn af te schaffen en in deze kabinetsperiode – naast de hervormingen op het gebied van kinderopvangtoeslag en huurtoeslag – ook in te zetten op verbeteringen in het gehele toeslagenstelsel. In dat kader zet dit kabinet de komende periode diverse stappen om te komen tot een verbetering van het stelsel. Over het verbetertraject kinderopvangtoeslag en over verbeteringen in het stelsel in het algemeen is uw Kamer geïnformeerd.3 Zoals aangegeven wordt breed gekeken welke knelpunten en verbeteringen binnen het huidige stelsel en de beschikbare middelen mogelijk zijn in het beleid, in de uitvoering daarvan en in de dienstverlening naar de burger toe. Dit kabinet is daarnaast voornemens om de kinderopvangtoeslag af te schaffen en over te gaan naar een inkomensonafhankelijk stelsel. Dat impliceert dat voor de vergoeding van de kinderopvang de draagkracht niet langer relevant is.
Deelt u de opvatting dat aanpakken van dit punt onderdeel kan zijn van de verbetering van het huidige toeslagenstelsel in aanloop naar het afschaffen van het toeslagenstelsel?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Megafraude toeslagen, ouders harkten ’kinderlijk eenvoudig’ zes ton binnen'. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Megafraude toeslagen, ouders harkten «kinderlijk eenvoudig» zes ton binnen»?1
Ja, dit artikel is bekend.
Zijn er meer casussen bekend waarin een vergelijkbare fraude is gepleegd en kunt u dit toelichten?
Ja, er zijn meer casussen bekend van dit soort fraude. In de specifieke casus uit het artikel werd de fraude gepleegd door bij de aanvraag voor kinderopvangtoeslag gebruik te maken van het Landelijke Register Kinderopvang (LRK)-nummer van de kinderopvangorganisatie. Dit kan door de aanvrager (ouder) zelf of – zoals in deze zaak – voor anderen (door de facilitator). De kinderopvangorganisaties (KOO) waren zelf niet op de hoogte dat dit gebeurde, mede omdat de kinderen in de meeste gevallen niet naar de opvang gingen. In een enkel geval ging het kind wel naar de opvang, maar voor veel minder uren dan dat er een toeslag voor was aangevraagd. In deze zaak werden tijdens de controle door Toeslagen door de verdachten/facilitator valselijk opgemaakte stukken overgelegd, zoals facturen en jaaropgaves van de KOO. Toeslagen heeft na verder onderzoek deze casus overgedragen aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdiensten (FIOD) en het Openbaar Ministerie (OM), waarna strafrechtelijk onderzoek is gestart waarbij uiteindelijk veroordelingen voor de facilitator en de betrokken ouders zijn opgelegd.
Fraude is onacceptabel. Niet alleen bij het ten onrechte aanvragen van toeslagen, maar ook bij de herstelregeling die bedoeld is om gedupeerde ouders te helpen. Bij vermoedens van fraude treden Toeslagen en UHT op. In de opvolgende antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Kunt u zekerstellen dat dergelijke fraudeurs, zeker in gevallen waarin een rechtelijke uitspraak is gedaan, niet worden gecompenseerd in de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, zonder dat de terechte compensatie aan gedupeerde toeslagouders daarbij in gevaar komt of wordt vertraagd?
Het uitgangspunt is dat ouders niet worden gecompenseerd indien zij compensatie vragen over dezelfde periode als waarover een strafrechtelijke vervolging door het OM, gevolgd door een strafrechtelijke veroordeling, heeft plaatsgevonden of een terechte vergrijpboete door Toeslagen is opgelegd. UHT heeft daarom de gegevens ontvangen over ouders die te maken hebben gehad met een strafrechtelijke veroordeling of die een vergrijpboete opgelegd hadden gekregen in het verleden door Toeslagen. Deze ouders komen niet in aanmerking voor beoordeling via de eerste toets, maar bij hen vindt enkel de integrale – uitgebreidere – beoordeling plaats, met inachtneming van beschikbare informatie uit het strafdossier. Hiermee wordt voorkomen dat deze ouders via de eerste toets, zonder medeneming van alle feiten en omstandigheden, al recht krijgen op compensatie.
Het is wel mogelijk dat deze ouders worden gecompenseerd over andere perioden dan waarop de vastgestelde fraude of de terechte vergrijpboete ziet. Een ouder kan bijvoorbeeld te maken hebben gehad met een strafrechtelijke vervolging van fraude door het OM met de kinderopvangtoeslag over de periode 2012–2014. Deze ouder meent dat hij/zij in de jaren 2008–2011 gedupeerd is geraakt door Toeslagen, en vraagt hiervoor compensatie aan. Op basis van de beoordeling door UHT blijkt de ouder door vooringenomen handelen van Toeslagen in het verleden onterecht een terugvordering te hebben gekregen. In dat geval ontslaat de strafrechtelijke vervolging UHT er niet van om deze ouder voor de periode 2008–2011 te compenseren. Ook ouders die bijvoorbeeld weliswaar zijn overgedragen naar het strafrecht, maar waar geen strafbaar feit is vastgesteld door het OM, of waarbij de vergrijpboete naar de huidige maatstaven te lichtvaardig of onterecht is opgelegd, kunnen in aanmerking komen voor compensatie.
Het is niet volledig uit te sluiten dat er gevallen zijn waarin ouders wel compensatie ontvangen, ook als een zaak is overgedragen aan het OM voor strafrechtelijke veroordeling of er een vergrijpboete is opgelegd over dezelfde periode als waar de compensatie voor is aangevraagd. In de eerste paar maanden dat de Catshuisregeling werd toegepast was bijvoorbeeld nog niet voorzien in een sluitend proces van informatievoorziening tussen het OM en UHT. Er zijn geen cijfers bekend of en in hoeveel gevallen dit mogelijk heeft geleid tot onterechte uitbetaling van compensatie.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat van gedupeerdheid sprake is als de ouders recht hadden op kinderopvangtoeslag, hun kind daadwerkelijk naar de opvang ging en er een correctie plaatsvond waarbij sprake was van vooringenomenheid en/of hardheid van het stelsel en/of waarbij in het invorderingsproces opzet/grove schuld (O/GS) was vastgesteld, waardoor zij niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling.
Welke waarborgen zijn in deze hersteloperatie ingebouwd om dergelijke gevallen op te sporen en niet te compenseren, zonder dat gedupeerde toeslagouders hiervan last hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inschatting van het bedrag dat terecht komt bij mensen die wel bewezen fraude gepleegd hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 is het mogelijk dat een ouder ondanks bewezen fraude ook in aanmerking komt voor een compensatie. Tot op heden is er bij 17 ouders waar sprake is van een strafrechtelijke veroordeling door een strafrechter ook compensatie via het proces van de integrale beoordeling geboden. Zoals beschreven betreft dit gevallen waarin op basis van de integrale beoordeling door UHT blijkt dat de ouders vooringenomen zijn behandeld in andere perioden dan waar het vergrijp op ziet. Conform de herstelregelingen ontvangen deze ouders tenminste € 30.000.
In het Telegraaf-artikel wordt ook gesproken over 17 ouders, dit is toevallig hetzelfde aantal als hierboven genoemd, maar het betreft niet dezelfde ouders. Van deze specifieke strafrechtzaak hebben 10 ouders zich bij UHT gemeld. De veroordeelde ouders hebben tot op heden geen compensatie ontvangen.
Is er volgens u reden om de hersteloperatie aan te passen naar aanleiding van dergelijke signalen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
Op dit moment is er geen aanleiding om de hersteloperatie aan te passen naar aanleiding van signalen van oneigenlijk gebruik en fraude. Er zijn waarborgen in de beoordeling van aanvragen ingebouwd, die er aan bijdragen dat een poging tot fraude vroegtijdig in beeld komt. Zo worden mensen die in het verleden strafrechtelijk vanwege toeslagfraude zijn veroordeeld of een vergrijpboete opgelegd hebben gekregen door Toeslagen binnen de hersteloperatie direct integraal beoordeeld, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4.
In zijn algemeenheid beziet UHT voortdurend of de werkwijze in de praktijk past binnen de kaders van de wet- en regelgeving en daarop gebaseerde interne behandelkaders. Signalen die zien op vermoedens van overcompensatie of oneigenlijk gebruik worden geanalyseerd en besproken met de vaktechnische specialisten en de managementlijn.
In bewezen gevallen van opzettelijk misbruik zal worden opgetreden. Misbruik en fraude zijn onacceptabel. Bij fraude biedt de Wet hersteloperatie Toeslagen de mogelijkheid om – indien die aanvraag is ingediend nadat het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen in werking is getreden – het forfaitaire bedrag en het compensatiebedrag terug te vorderen. Aanvullende regelingen worden waar mogelijk stopgezet.
Ook zijn er waarborgen om te voorkomen dat fraude op andere terreinen gecompenseerd wordt via de hersteloperatie. De private schuldenregeling staat niet toe dat schulden die het gevolg zijn van misbruik of fraude, worden vergoed. Ook voor ouders die rondom de kinderopvangtoeslag niet gefraudeerd hebben, maar een schuld hebben als gevolg van misbruik of fraude, kunnen die schuld niet indienen bij de schuldenaanpak. Waar andere publieke schulden kunnen worden kwijtgescholden gebeurt dat niet voor strafrechtelijke boetes.
Welke stappen zijn de afgelopen jaren gezet om dergelijke fraude tegen te gaan en vroegtijdig op te sporen?
Toeslagen werkt structureel aan verbetering van de processen, waaronder het toezicht. De afgelopen jaren is ten aanzien van de kinderopvangtoeslag specifiek ingezet op een aantal maatregelen waarmee wordt beoogd om het aantal hoge terugvorderingen te verkleinen. Zo ontvangt Toeslagen inmiddels maandelijks gegevens van kinderopvangorganisaties, op basis waarvan bestandsvergelijkingen plaats kunnen vinden tussen de informatie uit aanvragen en de ontvangen gegevens van de opvang. Wanneer Toeslagen daarbij (grote) verschillen constateert, wordt de ouder hierop geattendeerd en kan de ouder de toeslagaanvraag aanpassen. Indien na afloop van het jaar blijkt dat de ouder te veel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, vordert Toeslagen het te veel ontvangen bedrag terug. Dit proces is met waarborgen omkleed. Ook is een proces van persoonlijke begeleiding ingericht bij complexe persoonlijke situaties en wanneer sprake is van schuldenproblematiek.
Andere processen bij Toeslagen ten aanzien van de kinderopvangtoeslag waren reeds langer ingericht, bijvoorbeeld het (achteraf) vergelijken van informatie in de aanvragen met de jaaropgaven van de kinderopvanginstellingen in het kader van de definitieve vaststelling van de toeslag, en het handmatig controleren van de hoogste toeslagaanvragen. Hoewel deze processen niet zozeer zijn gericht op de aanpak van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, maar meer algemeen op het correct toekennen van de kinderopvangtoeslag, kunnen naar aanleiding van deze processen vermoedens van mogelijk misbruik en/of oneigenlijk gebruik naar voren komen. Bij deze vermoedens kunnen binnen het reguliere toezichtproces correcties worden gemaakt: door nieuwe uitbetalingen te voorkomen of terugvorderingen op te leggen. Zoals eerder met u gedeeld is het intensief toezichtproces bij Toeslagen in 2020 stilgelegd.2 De redenen hiervoor waren dat de nodige waarborgen ontbraken om onder meer te voldoen aan de algemene beginselen van bestuur en privacy-vereisten. Ook de IT-voorzieningen waren onvoldoende op orde. Op dit moment wordt het intensief toezicht-proces gefaseerd opgestart. De benodigde waarborgen worden ingericht en de IT-voorzieningen worden verbeterd. In de nabije toekomst kunnen vermoedens en eventuele meldingen over mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen daarom weer gestructureerd worden opgepakt. Ook kan dan verdiepend onderzoek, de overdracht naar de FIOD en het OM en het opleggen van vergrijpboeten door Toeslagen, weer plaatsvinden.
De zorgen van Netbeheerder Nederland over het rampscenario van 1 miljoen huishoudens de worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet meer kunnen betalen |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u de hartekreet van de directeur Beleid en Energietransitie van Netbeheerder Nederland die hij deed tijdens de technische briefing over rapport van het uitvoeringsoverleg elektriciteit op woensdag 7 september?
Ja.
Bent u het met hem eens dat het grootste rampscenario is dat aan het einde van de winter 1 miljoen huishoudens moeten worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet kunnen betalen? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat dit scenario werkelijkheid wordt?
Ik ben van mening dat we moeten voorkomen dat huishoudens te maken krijgen met betalingsproblemen als gevolg van een gestegen energierekening met als eventueel uiterst gevolg het afsluiten van hun aansluiting voor het afnemen van elektriciteit of gas.
Het kabinet heeft daarom ingezet op een breed pakket aan maatregelen, waaronder een uitgebreid pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover Uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd, waaronder een verruiming van de bestaande regels voor bescherming tegen afsluiten. Deze verruiming houdt in dat de leverancier zich tot het uiterste moet inspannen om met de klant in contact te komen en de klant een passende betalingsregeling moet bieden.
Bent u bereid te regelen dat niemand zijn aansluiting of zelfs huis kan verliezen door torenhoge energierekeningen en schulden die daaruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te verbieden dat mensen worden afgesloten of hun huis uit worden gezet vanwege energieschulden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het klimaatfonds, waarin 22 miljard gereserveerd is voor het bedrijfsleven, te gebruiken om de nood van de bizar hoge energierekening te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer met Prinsjesdag en op 4 oktober, zie ook antwoord op vragen 2 en 3, geïnformeerd over de beoogde maatregelen en de dekking voor het uitvoeren van de koopkrachtmaatregelen en het prijsplafond. Deze staan los van het Klimaatfonds.
Vindt u het goed overkomen dat de Minister van Financiën bij een denktank in Brussel betoogt dat de compensatie van mensen hun rekeningen niet de klimaatdoelstellingen in gevaar mogen brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik deel de opvatting dat het besparen van energie en het tegengaan van de effecten van stijgende energieprijzen hand in hand kunnen en moeten gaan. Bij energiebesparing snijdt het mes dus aan twee kanten. Ook deel ik dat ook in tijden van hoge energieprijzen een ambitieus en effectief klimaatbeleid nodig is. Zowel de consument als het klimaat hebben daar baat bij. Ik zie hier dus geen sprake van tegenstrijdigheid, maar complementariteit.
Ziet u ook dat het minder gebruiken van energie om de kosten te vermijden totaal iets anders is dan besparen van energie voor een groene toekomst en dat vele mensen zich deze luxe totaal niet kunnen veroorloven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Nederland houdt Caribische staatsburgers al twaalf jaar arm’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland houdt Caribische staatsburgers al twaalf jaar arm»?1
Ja, ik heb dit artikel aandachtig gelezen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat op de eilanden van Caribisch Nederland – die volwaardig onderdeel van het land Nederland zijn – vele duizenden mensen in armoede leven omdat salarissen, uitkeringen en toeslagen vele malen lager zijn dan in het Europese deel van Nederland, terwijl de boodschappen fors duurder zijn dan in het Europese deel van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is er zich zeer van bewust dat veel burgers in Caribisch Nederland moeilijk rond kunnen komen. Daarom heeft het kabinet bijzondere aandacht voor de positie van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die voluit bij Nederland horen. Ik heb tijdens mijn werkbezoek aan Caribisch Nederland met eigen ogen gezien dat er sprake is van grote armoede met alle schrijnende consequenties van dien. Dit sterkt mij in mijn opvatting dat wij de burgers van Caribisch Nederland meer aandacht moeten geven dan tot nu toe het geval is. De huidige armoedesituatie vraagt om actie. Ten opzichte van de verbeterstappen die sinds de staatkundige transitie onder voorgaande kabinetten al zijn gezet, gaat dit kabinet aanzienlijk verder, zoals blijkt uit het coalitieakkoord en de daaropvolgende uitwerking in de hoofdlijnenbrief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.2 Het kabinet rekent de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland tot haar prioriteit en zet zich daar voluit voor in. Deze inzet vertaalt zich in concrete maatregelen, zoals de verhoging van het basispensioen per 1 januari 2023 als onderdeel van het koopkrachtpakket. Additioneel wordt ook extra verhoging van het wettelijk minimumloon en andere uitkeringen beoogd. Het is dus nadrukkelijk de bedoeling om de achterstand ten opzichte van Europees Nederland als het gaat om bestaanszekerheid, in te lopen.
Hoe verklaart u het feit dat de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba nu 12 jaar volwaardig onderdeel van het land Nederland zijn, terwijl de sociale ongelijk nog steeds zo enorm is?
De sociaaleconomische, legislatieve en administratieve omstandigheden in Caribisch Nederland wijken heel erg af van die van Europees Nederland. De economieën van Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn onderling ook verschillend en effecten van overheidsbeleid kunnen verschillende effecten hebben op de verschillende eilanden.
De kwetsbaarheid van de economieën maakt dat het kabinet slechts stapsgewijs verhogingen van Wml en uitkeringen door kan voeren. De nadelige effecten op de arbeidsmarkt zijn een van de redenen om het Wml stapsgewijs te verhogen. Daarnaast heeft een hoger Wml tevens invloed op prijzen en daarbij onder andere op de aantrekkingskracht van Caribisch Nederland voor toeristen ten opzichten van omringende (ei)landen.
Wetgeving in Caribisch Nederland is op een andere leest geschoeid dan in Europees Nederland.
Om de sociale ongelijkheid te verminderen werkt het kabinet stapsgewijs aan het gelijkwaardig maken van het sociale zekerheidstelsel in CN. Hierbij zijn het absorptievermogen van de lokale samenlevingen en uitvoeringskracht belangrijke aandachtspunten.
Sinds 2010 zijnde volgende stappen gezet:
Met bovenstaande maatregelen zijn we er voor Caribisch Nederland nog niet. Het kabinet zet zich deze kabinetsperiode in voor een verdere verbetering van de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland door aanzienlijk te versnellen ten opzichte van voorgaande jaren. Over de concrete stappen heb ik u onlangs geïnformeerd in de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland 2022.3
Hoe verklaart u het feit dat ondanks uitspraken van beide Kamers en ondanks het herhaaldelijk aandringen van het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale ombudsman het minimumloon en de uitkeringen nog steeds niet gekoppeld zijn aan de kosten van een minimaal bestaan op de eilanden, terwijl dit in het Europese deel van Nederland wel gebeurt? Hoe verhoudt deze ongelijkheid zich volgens u tot de grondrechten die ook gelden voor de bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Kunt u bij uw antwoord specifiek ingaan op hoe de huidige situatie op de eilanden zich verhoudt tot artikel 20 van de Grondwet?
Het kabinet erkent dat het niveau van het minimumloon en de uitkeringen nog niet overeenkomen met het ijkpunt sociaal minimum, dat de noodzakelijke kosten van levensonderhoud reflecteert. Hier wordt nader op in gegaan in het antwoord op vraag 5.
Het kabinet zet zich hard in om binnen de context en de sociaaleconomische omstandigheden in Caribisch Nederland verder toe werken naar een, ten opzichte van Europees Nederland, gelijkwaardig niveau van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.
Met betrekking tot de huidige situatie op de eilanden acht de Staat zich gehouden aan de normen die volgen uit artikel 20 van de Grondwet, waarbij geldt dat de Staat een ruime beoordelingsvrijheid toekomt als het gaat om het inrichten van zijn sociale zekerheidsstelsel. Met de uitvoering van de lopende beleidsopgave geeft het kabinet invulling aan de instructienorm dat de bestaanszekerheid «voorwerp van zorg is» van de overheid (artikel 20 Grondwet). Bij de invulling van deze opgave ben ik mij ervan bewust dat de armoede in Caribisch Nederland groot is.
Deelt u de mening dat het invoeren van een bestaansminimum zoals de overheid van Bonaire hanteert (en dat gebaseerd is op het onderzoek van Regioplan) een betere oplossing is voor het terugdringen van de armoede op de eilanden dan het fictieve sociaal ijkpunt van het kabinet? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat veel inwoners in Caribisch Nederland lastig kunnen rondkomen. Tijdens mijn werkbezoek aan Caribisch Nederland heb ik aangekondigd bereid te zijn om van mijn kant de nodige stappen aan de inkomenskant te zetten, zodat het ijkpunt sociaal minimum per 1 januari 2025 gerealiseerd kan zijn.
Het onderzoek van Regioplan is gebaseerd op de werkelijke kosten van levensonderhoud. Dit onderzoek laat zien dat de kosten in Caribisch Nederland aanzienlijk hoog zijn en dat er een flinke opgave ligt om aan het terugdringen van die kosten te werken. Het als uitgangspunt nemen van deze werkelijke kosten van levensonderhoud, zou betekenen dat het ijkpunt voor het sociaal minimum fors hoger moet komen te liggen, met als gevolg dat niet alleen de minimumuitkeringen (onderstand, AOV en AWW), maar ook het Wml substantieel verhoogd moeten worden. Met dat uitgangspunt wordt voorbijgegaan aan het feit dat de kosten van levensonderhoud (te) hoog zijn. Voor een deel van de kosten van levensonderhoud ligt het binnen de invloedsfeer van de overheid om deze structureel te verlagen. Voor dit deel zijn of worden diverse maatregelen getroffen. Hierover is de Kamer in de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum geïnformeerd. Het kabinet is van mening dat de inkomens en de kosten van levensonderhoud meer met elkaar in balans moeten worden gebracht om meer bestaanszekerheid te kunnen bieden.
Binnen de opgave om het ijkpunt sociaal minimum te realiseren, ligt er dus ook een aanzienlijke opgave om het Wml te verhogen. Mede op advies van de relevante partijen in Caribisch Nederland, waaronder Centraal Dialoog Bonaire, wordt een gefaseerde aanpak gevolgd, waarbij stappen ten aanzien van het Wml binnen een zo kort mogelijke haalbaar geachte termijn worden gezet.
Door het als uitgangspunt nemen van de werkelijke kosten van levensonderhoud, zoals vastgesteld in het onderzoek van Regioplan, zou echter gelet op het dan onvermijdelijk disproportioneel hoge niveau van het Wml, een niet realistisch te achten hoge rekening bij werkgevers komen te liggen, bovenop de reeds bestaande opgave om het ijkpunt te realiseren. Voor Bonaire zou dat bijvoorbeeld betekenen dat het Wml met meer dan 50% zou moeten worden verhoogd, bovenop de jaarlijkse inflatiecorrectie. Het is goed voorstelbaar dat een dermate substantiële verhoging van het Wml stevige eisen stelt aan het aanpassingsvermogen van de lokale economie. Die risico’s dwingen tot een zorgvuldige benadering in het groeipad van het Wml. De minimumuitkeringen lopen hiermee gelijk op.
Wanneer gaat het kabinet voldoen aan de Kameruitspraken en aan de adviezen van het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale ombudsman? Kunt u een concrete datum noemen voor de vaststelling van het sociaal minimum? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt hard aan het verbeteren van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland, met als doel om het in 2019 voor Caribisch Nederland bepaalde ijkpunt4 voor een sociaal minimum, dat een concreet streefniveau per eiland behelst, te kunnen realiseren in 2025.
Richtinggevend daarvoor is het in 2018 door Regioplan verrichte onafhankelijke onderzoek naar de kosten van levensonderhoud, waarbij is gekeken om op basis van objectiveerbare gegevens tot een sociaal minimum te komen. In de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland heb ik u nader geïnformeerd over de verdere uitwerking van de genomen maatregelen en het daar bijbehorende tijdspad.
Parallel aan de lopende inzet wil ik (ook) voor Caribisch Nederland een evaluatie initiëren in de vorm van een algehele herijking van het sociaal minimum, waarbij de hoogte en de systematiek van het sociaal minimum opnieuw tegen het licht worden gehouden. Op basis daarvan kan besluitvorming plaatsvinden over het formeel vaststellen van een sociaal minimum voor Caribisch Nederland. Ik zal met de Commissie sociaal minimum, die ik daartoe opdracht heb verstrekt voor een dergelijk onderzoek in Europees Nederland, in gesprek gaan over de mogelijkheid van een aanvullende opdracht voor Caribisch Nederland. Dat zal om een separate opdracht gaan, na afronding van de opdracht voor Europees Nederland. Gezien het onafhankelijke karakter van de Commissie sociaal minimum is het uiteindelijk aan de commissie zelf om te besluiten of deze opdracht wordt aanvaard.
Kunt u in een vergelijkend schema weergeven wat de hoogte van 1) het minimumloon, 2) uitkeringen en 3) toeslagen zijn in het Europese deel van Nederland en op de BES-eilanden?
Onderstaande tabel geeft hier zo goed als mogelijk inzicht in. Bij het onderling vergelijken van Europees Nederland en Caribisch Nederland is van belang om op te merken dat verschillende valuta gebruikt worden. Daarnaast kunnen de bedragen niet goed onderling vergeleken worden, omdat een euro in Europees Nederland niet dezelfde koopkracht genereert als in Caribisch Nederland.
De toeslagen zijn buiten de tabel gehouden, omdat Caribisch Nederland vanwege de afwijkende context geen toeslagen kent die vergelijkbaar zijn met het toeslagenstelsel in Europees Nederland. Zo heeft Caribisch Nederland een publieke ziektekostenverzekering, waardoor een zorgtoeslag (die in Europees Nederland voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde € 1.336,00 bedraagt) niet aan de orde is. Ook geldt op Caribisch Nederland een ander fiscaal stelsel. Tegemoetkoming in de kosten van huur voor burgers met een laag inkomen krijgt in Caribisch Nederland een andere invulling via de subsidie aan verhuurders, die sociale verhuurders in staat stelt om lagere huren te vragen. Daarnaast zijn er ook andere maatregelen in werking of voorzien, zoals de op Bonaire gestarte pilot Bijdrage Particuliere Verhuur.
Kunt u in een vergelijkend schema weergeven wat de gemiddelde maandelijkse kosten per huishouden zijn voor de volgende basisvoorzieningen: 1) boodschappen, 2) huur van een woning, 3) energiekosten, 4) drinkwater en 5) zorgkosten in het Europese deel van Nederland en voor de bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Een breed kosten vergelijkend onderzoek van Caribisch Nederland met Europees Nederland is helaas niet voorhanden. Een dergelijke vergelijking is namelijk niet goed te maken vanwege de uiteenlopende stelsel van belasting en toeslagen (zie ook onder vraag 7) en verschillen in bestedingspatronen tussen Europees en Caribisch Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het verwarmen dan wel koelen van de woonruimte. Vanuit het kabinet is aandacht voor elk van de bovengenoemde basisvoorzieningen en de hoge kosten die deze voorzieningen met zich meebrengen voor huishoudens met lage inkomens.
Kunt u per eiland aangeven hoeveel sociale huurwoningen er zijn en hoeveel huishoudens gelet op hun financiële situatie in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning? Hoe lang zijn de wachtlijsten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Aantal sociale huurwoningen per eiland:
Het is helaas niet mogelijk aan te geven hoeveel huishoudens in aanmerking zouden komen voor een sociale huurwoning. Dit komt omdat het inkomen van de doelgroep valt onder de grens van de belastingvrije voet. Dat betekent dat er geen inzicht is in de financiële situatie van de doelgroep tot aan een inkomen van maximaal $ 12.198 per jaar.
De wachtlijsten voor een sociale huurwoning per eiland zijn als volgt:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er sinds 2010 op de eilanden bijgekomen?
Er is in 2010 helaas geen nulmeting gedaan. Daardoor is het niet aan te geven hoeveel sociale huurwoningen er sinds 2010 bij zijn gekomen. Het kabinet ziet wel noodzaak voor een nulmeting. Daarom zal in de beleidsagenda Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Caribisch Nederland, die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening binnenkort aan uw Kamer zal doen toekomen, wel een nulmeting worden gedaan. Op basis van die nulmeting, en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning, kan vervolgens worden bepaald hoeveel sociale huurwoningen er per eiland moeten worden bijgebouwd.
Er kan wel worden aangegeven hoeveel sociale huurwoningen er bij zijn gekomen vanaf 2020. Op Bonaire zijn in 2020 67 en in 2022 50 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd. Op Sint Eustatius zijn in 2021 2 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd. Op Saba worden in 2022 20 nieuwe sociale huurwoningen opgeleverd.
Hoeveel woningen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden niet als hoofdverblijf gebruikt omdat zij bijvoorbeeld als tweede huis worden gebruikt of voor toeristische doeleinden worden verhuurd?
Helaas is er geen informatie beschikbaar op basis waarvan deze vraag kan worden beantwoord.
Hoeveel mensen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn dak- en/of thuisloos?
Helaas is er geen informatie beschikbaar op basis waarvan deze vraag kan worden beantwoord.
Wat is er na de belofte van het kabinet in 2018 om in te zetten op lagere voedselprijzen precies gebeurt? Kunt u de concrete stappen schetsen die gezet zijn en aangeven welke concrete resultaten dit heeft opgeleverd?
Het kabinet zet zich in voor het stimuleren van lokale productie van voedsel via het subsidiëren van een kassenprojecten in Caribisch Nederland, zoals op Saba en Bonaire. Hiermee wordt beoogd om op lange termijn de afhankelijkheid van dure importgoederen te verminderen.
Het prijsbeleid is in eerste instantie een taak die bij de Openbare Lichamen is belegd, denk hierbij bijvoorbeeld aan de Prijzenwet BES. Het Openbaar Lichaam Bonaire heeft in de afgelopen jaren, met ondersteuning van het Ministerie van EZK, een prijsvergelijker bij supermarkten uitgevoerd, waardoor inzichtelijk werd voor consumenten waar ze de meest voordelige producten konden kopen. Recent is de prijsvergelijker gestopt en is het Openbaar Lichaam – in samenwerking met de lokale supermarkten – overgegaan op een prijsmaatregel (prijsregulering via maximumprijs) ten aanzien van een geselecteerd mandje van basisproducten in het levensonderhoud. De hoge voedselprijzen in Caribisch Nederland zijn en blijven een aandachtspunt van dit kabinet.
Wat zijn de gevolgen van de huidige geopolitieke ontwikkelingen en van de energiecrisis op de inflatie en de kosten van het levensonderhoud op Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Ook in Caribisch Nederland zijn de energie- en voedselprijzen fors gestegen, wat de bestaanszekerheid van een groeiende groep mensen onder steeds grotere druk zet. Het kabinet acht het noodzakelijk hier direct maatregelen voor te treffen om een verslechtering van de situatie tegen te gaan. Het kabinet heeft daarom de incidentele energietoeslag van € 1.300 voor huishoudens met een laag inkomen in 2022 ook beschikbaar gesteld voor Caribisch Nederland, alsook een accijnsverlaging op benzine van 16 dollarcent per liter. Verder heeft het kabinet besloten om per 1 januari 2023 aanvullende maatregelen te nemen om de koopkracht te verbeteren, zoals een nieuwe incidentele energietoeslag voor de lage inkomens, een hoger basispensioen en voor ouders een hogere kinderbijslag en goedkopere kinderopvang.
Daarnaast onderkent het kabinet dat Caribisch Nederland, net als Europees Nederland, baat heeft bij een prijsplafond voor energiekosten. Het kabinet heeft overlegd met de eilandsbesturen en elektriciteitsbedrijven en treft naar aanleiding hiervan een tweetal maatregelen in 2023.
De vaste kosten van het netbeheer worden naar een nultarief teruggebracht. Bij eindgebruikers wordt 50% van het variabele tarief gedekt door het kabinet voor zover dit tarief boven USD 0,38 kWh uitkomt. Deze maatregelen gelden ook voor het MKB in Caribisch Nederland. Met dit pakket is een investering van in totaal 15 miljoen euro gemoeid.
Wat vindt u ervan dat maatschappelijk werkers of andere hulpverleners in de problemen zijn gekomen omdat zij met media hebben gepraat over de armoede problemen in Caribisch Nederland? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners en anderen vrijelijk in staat zijn om met de media te spreken?
Deze signalen zijn ons niet bekend. Ik ben het ermee eens dat het een ieder te allen tijde vrij moet staan om met de media te praten. Dit is een belangrijke vrijheid, die ook voor hulpverleners geldt, dergelijke signalen neem ik uitermate serieus en ik roep op om dit soort signalen altijd te melden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het tegenhouden van onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat er onafhankelijk onderzoek komt dat duidelijk maakt of kinderen van toeslagenouders vanwege schuldenproblematiek uit huis zijn geplaatst? Zo ja, waarom? En zo ja, waarom wordt dat dan nog niet uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat onafhankelijk onderzoek naar de relatie tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen noodzakelijk is. Dit krijgt vorm door het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV). Hierover is uw Kamer in november 2021 geïnformeerd.2 Daarnaast heb ik reeds aan uw Kamer gemeld te werken aan de instelling van een onderzoekscommissie die aanvullend onderzoek zal doen naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen.3 Voorts vind ik het positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie en onderzoek doet. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.4 Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde motie waarin stond dat toeslagenouders en hun kinderen een herbeoordeling aan moeten kunnen vragen, geen reden mag zijn om een onafhankelijk onderzoek naar deze uithuisplaatsingen te belemmeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van belemmering van onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsingen onder gedupeerden is geen sprake en mag geen sprake zijn. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing om verkennende gesprekken voor een onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen te staken.5 Onafhankelijk onderzoek krijgt vorm door het al lopende onderzoek van de IJenV. Aanvullend werk ik aan de instelling van een onderzoekscommissie. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.6 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering van onder meer deze motie.
Kunnen de uitkomsten van een onafhankelijk onderzoek niet juist bijdragen aan herstel van de band tussen ouders en kinderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk onderzoek naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen heeft mijns inziens inzicht en erkenning als doel. Voor individuele (her)beoordeling zal per gezin bekeken moeten worden of de uithuisplaatsing nog noodzakelijk is en of terugplaatsing mogelijk is. Iedere aanvraag of verlenging van een machtiging uithuisplaatsing moet onderbouwd worden vanuit de veiligheid en ontwikkeling van het kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of de uithuisplaatsing in het belang van het kind is. Hiervoor is geen wetenschappelijk onderzoek naar het verband nodig maar vooral een goede analyse van de gezinssituatie, opvoedmogelijkheden van de ouders en de behoeften van het kind in een concrete zaak.
Is de Raad voor de Rechtspraak naar uw mening een instelling die onafhankelijk onderzoek kan doen naar het dat er functioneren van rechters bij de genoemde uithuisplaatsingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aangezien een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter (lopende uithuisplaatsingen worden jaarlijks opnieuw beoordeeld), past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn. Daar kan nog veel tijd overheen gaan. Uitgangspunt in ons rechtsbestel is dat rechters in appel oordelen over beslissingen in eerste aanleg, dat is een essentieel onderdeel van onafhankelijke rechtspraak. Ik vind het mede daarom positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie en onderzoek doet. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.7 Bij het lopende reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak (dat dus naast het reflectietraject staat) naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn.
Denkt u dat ouders die slachtoffer zijn van de kindertoeslagaffaire een onderzoek naar de rol van rechters door rechters vertrouwen? Zo ja, waar is uw mening op gebaseerd? Zo nee, wat betekent dat volgens u?
Ik kan niet namens gedupeerde ouders spreken. Wel viel mij in de gesprekken die ik met ouders en kinderen over dit onderwerp heb gevoerd telkens op hoe belangrijk zij het vinden dat er geleerd wordt van het verleden. Inzicht en erkenning zijn voor hen niet alleen belangrijk voor het hier en nu maar ook voor de toekomst. Overigens zal het eigen onderzoek van de Rechtspraak begeleid worden door een commissie waarin (onafhankelijke) wetenschappers zitting hebben.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het onafhankelijk onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen gehouden gaat worden?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te initiëren omdat het inspectieonderzoek al loopt, de onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek naar de uithuisplaatsingen gaat doen
Het artikel Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden. |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over de mogelijkheid om dit onderzoek te doen?
Het kabinet heeft geen betrokkenheid (gehad) bij het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. In het voorjaar werd mijn ministerie over het onderzoeksplan geïnformeerd door één van de onderzoekers. Eind juli bleek bij navraag vanuit mijn ministerie dat het onderzoek geen doorgang zou vinden. Ik heb uw Kamer steeds geïnformeerd over de manier waarop onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden, namelijk door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en aanvullend door een onderzoekscommissie.
Kunt u bevorderen dat het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen openbaar wordt en aan de Kamer wordt gestuurd?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.2
Kunt u aangeven wie wanneer besloten heeft om dit onderzoek niet te laten plaatsvinden? Kunt een overzicht maken wanneer welk overleg daarover heeft plaatsgevonden en wie met wie daarover gecommuniceerd heeft?
De Raad voor de Rechtspraak heeft op enig moment besloten om zelf onderzoek te gaan doen. Toen zij op de hoogte raakten van het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen zijn verkennende gesprekken gevoerd. Hierna is besloten door de rechtspraak dat zij niet met de universiteit zouden gaan optrekken. Ik heb hierover niet met de rechtspraak gecommuniceerd en geen inzicht in het overleg en de communicatie tussen de universiteit en de rechtspraak. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing.3
Kunt u de informatie die u of de ambtelijke top over dit voorstel heeft ontvangen in 2022 bij de beantwoording van deze Kamervragen voegen?
Mijn ministerie beschikt alleen over het persbericht en het onderzoeksplan. Beiden zijn openbaar. Daarnaast is eenmaal op ambtelijk niveau per e-mail geïnformeerd naar de stand van zaken en planning van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hierop heeft de onderzoeker laten weten dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
Bent u bekend met onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen, dat voorziet in de mogelijkheid van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door analyse van de dossiers, wat duidelijk kan maken of er een aanwijsbaar causaal verband is tussen de door een (kinder)rechter genomen beslissing tot uithuisplaatsing van een kind en het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en de daaruit voortvloeiende schuldenproblematiek? Wanneer heeft u kennisgenomen van het voorstel?
Het onderzoeksvoorstel is met het persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.4 Ik heb hier destijds kennis van genomen.
Bent u bekend met de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek die voorziet in de mogelijkheid dat de directeur-generaal van het CBS op verzoek, ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek, een verzameling gegevens waarbij met betrekking tot het gebruik passende maatregelen zijn genomen om herkenning van afzonderlijke personen, huishoudens, ondernemingen of instellingen te voorkomen, kan verstrekken aan een dienst, organisatie of instelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 41 van de CBS-wet, dan wel daartoe toegang kan verlenen? En bent u bekend met het feit dat het tweede lid onder a een universiteit noemt in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?
Ja.
Bent u ermee bekend dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daarom steeds mogelijk is geweest, zonder dat nieuwe wetgeving nodig is om de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek?
Ja, ik ben bekend met de mogelijkheid die de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) biedt. In deze wet is het geformuleerd als een zogenaamde «kan-bepaling». Aan een universiteit kunnen gegevens verstrekt worden. Het is de vraag of het CBS deze gegevens voor dit doel aan de Rijksuniversiteit Groningen verstrekt zou hebben. Deze afweging is aan het CBS.
De Wet op het Centraal bureau voor de statistiek biedt de mogelijkheid om gegevens te verstrekken aan een universiteit voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Het is niet mogelijk de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek. Het CBS mag ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek alleen toegang verschaffen tot gepseudonimiseerde data. Ook het CBS zelf werkt alleen met gepseudonimiseerde data. Data die het CBS ontvangt worden zo spoedig mogelijk na ontvangst gepseudonimiseerd, voordat de data verder worden verwerkt. In de onderhavige kwestie speelt bovendien mee dat er door het CBS data zijn verkregen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) voor een specifiek doel: namelijk het in kaart brengen van de omvang van de groep kinderen van gedupeerde ouders die uit huis werd geplaatst in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel. Het CBS mag deze gegevens zonder toestemming van de UHT niet aan derden verstrekken.
Wilt u het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen alsnog laten uitvoeren – ter uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) – en al dan niet via de Raad voor de rechtspraak opdracht geven tot dat onderzoek of door financiering voor dat onderzoek mogelijk te maken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten uitvoeren omdat het inspectieonderzoek reeds loopt en de onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding is. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde Instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.5 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering. Overigens kan ik als Minister niet dergelijke opdrachten geven aan de Raad voor de Rechtspraak, omdat de rechtspraak onafhankelijk is.
Vindt u, indien u nog niet bekend was met het onderzoeksvoorstel, met de kennis van nu, dat alsnog opdracht moet worden gegeven tot dat onafhankelijke wetenschappelijke onderzoek, zodat uit dat onderzoek duidelijk wordt of en, zo ja, welke aanwijsbare rol de verdenking van toeslagenfraude heeft gespeeld bij het uit huis plaatsen van kinderen?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 9 reeds aangegeven dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onafhankelijke onderzoek nu al afgerond had kunnen zijn en had kunnen helpen bij het begrijpen hoe groot de omvang van het probleem is en bij het selecteren en ondersteunen van gezinnen in het toeslagenschandaal wiens kinderen uit huis geplaatst zijn?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn, kan ik niet beoordelen. Het onderzoek zou als focus hebben te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
Uit het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen maak ik niet op dat het onderzoek gericht is op het inzichtelijk krijgen van de omvang van het probleem. Ook zie ik niet hoe het onderzoek zou bijdragen aan het selecteren en ondersteunen van de betreffende gezinnen. Data waartoe de universiteit zou kunnen beschikken zou uitsluitend voor statistische en onderzoeksdoeleinden aangewend kunnen worden, en niet voor het (selectief) benaderen van gedupeerden.
Tenslotte wordt in het onderzoeksvoorstel een aantal randvoorwaarden genoemd waaraan nog niet is voldaan. Ik onthoud mij van speculeren over wat een onderzoek dat niet heeft plaatsgevonden zou hebben opgeleverd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het gestrande onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen van kinderen door schuldenproblematiek en/of het toeslagenschandaal |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom het initiatief om onafhankelijk te onderzoeken of er bij het uithuisplaatsen van de 1675 kinderen in het toeslagenschandaal sprake was van schuldenproblematiek, is gestrand?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven op hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Welke bemoeienis heeft u zelf gehad met dit onderzoek de afgelopen tijd? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Ik heb geen bemoeienis gehad met dit onderzoek.
Erkent u dat uw wens de zaken te laten onderzoeken door de inspecties er mede toe heeft geleid dat dit onafhankelijke onderzoek niet van de grond is gekomen? Hoe reflecteert u op het gevolg van uw afwijzing om een onafhankelijk onderzoek te gelasten?
Van een afwijzing door mij is geen sprake. De Raad voor de Rechtspraak heeft verkennende gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Groningen maar besloot vervolgens om niet samen op te trekken. Het inspectieonderzoek werd reeds in november 2021 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) geïnitieerd en is begin dit jaar van start gegaan. Het onderzoek van de Inspectie is onafhankelijk. Daarnaast werk ik op verzoek van uw Kamer aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Bent u het eens met de uitspraak van senior-rechter Bart Tromp dat reflecteren niet mogelijk is als je de feiten niet kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een feit dat de toeslagenaffaire grote problemen heeft verzaakt in een groot aantal gezinnen. Het is ook bekend dat de jeugdbescherming veel gezinnen tegenkomt waarbij schuldenproblematiek speelt. Voor het doen van uitspraken over het verband tussen de toeslagenaffaire en het handelen van jeugdbescherming is onderzoek nodig. Daarom heeft de rechtspraak ook besloten onderzoek uit te voeren in de dossiers waarin de feiten besloten liggen.
Erkent u dat er door bijna een jaar lang gesteggel over het doen van onderzoek, er A- kostbare tijd van kinderlevens en gezinnen verloren gaat en B- het vertrouwen in de overheid, de rechterlijke macht en de jeugdzorgketen nog verder wordt beschadigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het inspectieonderzoek naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Dit heeft geen invloed op de uithuisplaatsingen zelf.
Verder biedt het Ondersteuningsteam sinds april ondersteuning en hulp aan gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar te allen tijde een verzoek indienen om een lopende uithuisplaatsing te beëindigingen. Dat staat los van het belang van onafhankelijk onderzoek naar de rol van de toeslagenaffaire bij uithuisplaatsingen.
Erkent u dat het met de oplopende inflatie en groeiende groepen mensen die in armoede zullen raken het juist van cruciaal belang is om te weten hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen is inderdaad een belangrijke vraag. De rechtspraak heeft niet voor niets besloten om dossieronderzoek te gaan doen. Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming geeft naar verwachting ook inzicht in de mate waarin schuldenproblematiek bij deze gezinnen heeft meegewogen. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Er is overigens nu geen indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Wilt u binnen de kortst mogelijk termijn toch het onderzoek van Tromp met de Rijksuniversiteit Groningen gelasten om geen verdere tijd te verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak zelf een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek zal gaan doen.