De oldtimermaatregel |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verloopt de voorlichting over de oldtimermaatregel aan de bezitters van auto's ouder dan 25 jaar? Wanneer hebben mensen, die zo'n voertuig bezitten, informatie ontvangen over de per 1 januari gewijzigde wet?
De wijziging voor de vrijstelling van oldtimers in de motorrijtuigenbelastingen, de «oldtimermaatregel» is aangekondigd in het Belastingplan 2014, met als invoeringsdatum 1 januari 2014. Parallel met de parlementaire behandeling moest ook de uitvoering worden geïmplementeerd. Hierbij moest rekening worden gehouden met mogelijke wijzigingen tijdens de parlementaire behandeling. De oldtimermaatregel werd materieel definitief na stemming in de Eerste Kamer op 17 december 2013. De zeer korte implementatietijd van de oldtimermaatregel heeft er toe geleid dat de uitvoering door de Belastingdienst en de voorlichting aan de belastingplichtigen onder druk is komen te staan. Zo kon de maatregel niet voor 1 januari 2014 in de systemen van de Belastingdienst worden verwerkt en konden ook acceptgiro’s niet onmiddellijk vanaf 1 januari worden verstuurd.
Ondanks de korte implementatietermijn zijn de houders van oldtimers met een leeftijd van tussen 25 jaar en 40 jaar in november en december 2013 door middel van een mailing op de hoogte gebracht van de wetswijzigingen ter zake van van de motorrijtuigenbelasting. Ook is in die periode informatie op de website van de Belastingdienst geplaatst.
In het weekeinde van 23 en 24 maart is de automatiseringsrelease met daarin de eerste functionaliteit voor de oldtimerregeling, succesvol geïmplementeerd. Deze functionaliteit betreft het kunnen verzenden van de uitnodigingen voor deelname aan de oldtimersovergangsregeling voor personenauto's. Deze release stond eerder ingepland voor 10 januari maar kon door instabiliteit van het automatiseringssysteem niet worden uitgevoerd.
Belastingplichtigen met een motorrijtuig waarvoor weer het volledige tarief verschuldigd is, zijn vanaf begin 2014 – met ingang van het eerste tijdvak – in de heffing betrokken.Voor oldtimers die in aanmerking kwamen voor de overgangsregeling zijn de aanslagen verzonden in april 2014. De oldtimer vrachtauto’s (1.374 kentekens) hebben medio mei de aanslagen voor de overgangsregeling ontvangen. Deze aanslagen hebben betrekking op het kalenderjaar 2014. De geselecteerde kentekenhouders konden tot 1 mei in aanmerking komen voor de overgangsregeling door de betaling van het jaartarief van maximaal 120 euro. Indien zij deze rekening niet betalen gaat de Belastingdienst er van uit dat zij niet in aanmerking (willen) komen voor de overgangsregeling en betalen zij het volledige tarief.
Op 1 mei waren nog circa 50.000 aanslagen niet betaald. Ook na 1 mei komen nog vele betalingen binnen (800 tot 1.000 per dag), waardoor besloten is nog niet te starten met het in de volledige heffing betrekken van deze voertuigen.
Wat is nu de inwerkingtredingsdatum van de oldtimermaatregel? Geldt deze inwerkingtredingsdatum voor alle soorten oldtimers (auto's, campers, vrachtwagens, twee- en driewielers)?
De oldtimermaatregel is voor alle soorten motorrijtuigen in werking getreden per 1 januari 2014. De oldtimersovergangsregeling geldt alleen voor personen- en bestelauto’s op benzine, motorrijwielen, bussen en vrachtauto’s. Personen- en bestelauto’s op diesel en LPG alsmede campers komen niet in aanmerking voor de overgangsregeling.
Hebben alle belastingplichtigen met een oldtimer voor de datum van inwerkingtreding een aanslag gekregen? Is er hierbij een verschil tussen de bovengenoemde verschillende soorten oldtimers?
Zie antwoord vraag 1.
Indien niet alle belastingplichtigen met een oldtimer voor de datum van inwerkingtreding een aanslag gekregen hebben, betekent dit dat de maatregel voor hen op een later tijdstip ingaat of moeten zij met terugwerkende kracht alsnog motorrijtuigenbelasting betalen over de periode vanaf inwerkingtreding?
De oldtimermaatregel heeft als ingangsdatum 1 januari 2014. Belastingplichtigen die niet in aanmerking komen voor de overgangsregeling worden met terugwerkende kracht voor het volledige tarief in de reguliere heffing betrokken vanaf het eerste tijdvak in 2014.
Zijn mensen met een diesel- of LPG-voertuig tijdig geïnformeerd over het feit dat ze motorrijtuigenbelasting moeten gaan betalen en hebben zij tijdig de mogelijkheid gehad om te schorsen? Hoeveel klachten en bezwaren heeft de Belastingdienst of de RDW (Rijksdienst voor het Wegverkeer) gehad over dit onderwerp?
Zoals in vraag 1 aangegeven zijn belastingplichtigen in november en december 2013 over de oldtimermaatregel geïnformeerd. Zij hebben daarmee de mogelijkheid gehad te schorsen.
Er is massaal gereageerd op en geageerd tegen de regeling. Voor velen fungeert Stichting Autobelangen als spreekbuis en deze adviseert iedereen in bezwaar te gaan. Op de site van de stichting is een bezwaarschriftengenerator beschikbaar gesteld. Tot 21 juni 2014 heeft de Belastingdienst 650 klachten tegen de regeling en 3.800 bezwaren tegen de betaling op aangifte ontvangen. Daarnaast zijn circa 11.500 brieven ontvangen met verzoeken van diverse aard. 5.300 stuks betroffen verzoeken om toepassing campertarief, 3.700 stuks betroffen verzoeken van algemene aard waaronder vragen over het uitbouwen van gasinstallaties 2.000 brieven betroffen kentekenhouders die claimen wel te voldoen aan de eisen overgangsregeling (waaronder foutieve registratie in basisregistratie bij RDW) en 300 brieven betroffen het betwisten van de houderschap. Alle correspondentie en mutaties zijn handmatig verwerkt c.q. doorgevoerd. Het aantal klachten over de uitvoering van de maatregel door de Belastingdienst zijn er hooguit tien geweest. Deze brieven- en bezwaarstroom heeft er mede toe geleid dat vanaf begin januari tot heden 17 fulltime krachten (vast en flexibel) zijn belast met dit proces.
Vindt u de wijze waarop de RDW mensen informeert en de administratie voert over deze ingewikkelde maatregel voldoende?
De belastingdienst is belast met informeren en het voeren van administratie over de oldtimermaatregel. De RDW heeft hier geen rol in gehad.
Hoeveel motorvoertuigen, ouder dan 25 jaar, zijn er geregistreerd op 1 januari 2012, 1 januari 2013, 1 juli 2013, 1 januari 2014 en 1 juni 2014? Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar brandstofsoort (benzine, diesel, LPG) en leeftijd (25–30 jaar, 30–40 jaar, 40 jaar en ouder)?
Onderstaande tabel toont de situatie per 2 juni 2014 ten aanzien van alle motorvoertuigen, ouder dan 25 jaar, naar soort voertuig (personenauto, bedrijfsauto, bus, motorfiets inclusief zijspan en driewieling motorrijtuig), naar brandstofsoort (benzine, diesel, LPG en overig) en naar bouwjaar (1985 t/m 1989, 1975 t/m 1984 en 1974 en ouder). De als geschorst geregistreerde kentekens zijn hierin meegenomen.
Type voertuig:
Bouwjaar:
Brandstof:
Benzine
Diesel
LPG
Overig
Totaal
Personenauto
1985 t/m 1989
94.983
21.107
6.182
7
122.279
1975 t/m 1984
110.439
16.543
16.866
8
143.856
1974 en ouder
120.292
3.172
22.161
22
145.647
Totaal
325.714
40.822
45.209
37
411.782
Bedrijfsauto
1985 t/m 1989
3.471
15.056
1.785
0
20.312
1975 t/m 1984
6.262
11.720
3.880
1
21.863
1974 en ouder
7.632
4.041
2.166
1
13.840
Totaal
17.365
30.817
7.831
2
56.015
Bus
1985 t/m 1989
3
191
0
0
194
1975 t/m 1984
1
282
1
1
285
1974 en ouder
30
254
7
1
292
Totaal
34
727
8
2
771
Motorfiets inclusief zijspan en driewieling motorrijtuig
1985 t/m 1989
80.754
3
5
2
80.764
1975 t/m 1984
94.998
3
5
3
95.009
1974 en ouder
48.851
6
0
1
48.858
Totaal
224.603
12
10
6
224.631
Totaal
567.716
72.378
53.058
47
693.199
Deze gegevens zijn afkomstig uit het kentekenregister van de RDW. De RDW heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om historische overzichten van de aantallen voertuigen op resp. 01-01-2012, 01-01-2013, 01-07-2013 en 01-01-2014 te leveren. Het kentekenregister van de RDW is namelijk continu aan mutaties onderhevig.
Hoeveel motorvoertuigen, ouder dan 25 jaar, zijn er geschorst op 1 juli 2013, 1 januari 2014 en 1 juni 2014? Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar brandstofsoort (benzine, diesel, LPG) en leeftijd (25–30 jaar, 30–40 jaar, 40 jaar en ouder)?
Onderstaande tabel toont de situatie per 2 juni 2014 ten aanzien van de geschorste motorvoertuigen, ouder dan 25 jaar, naar soort voertuig (personenauto, bedrijfsauto, bus, motorfiets inclusief zijspan en driewieling motorrijtuig), naar brandstofsoort (benzine, diesel, LPG en overig) en naar bouwjaar (1985 t/m 1989, 1975 t/m 1984 en 1974 en ouder).
Type voertuig:
Bouwjaar:
Brandstof:
Benzine
Diesel
LPG
Overig
Totaal
Personenauto
1985 t/m 1989
22.598
6.450
2.258
3
31.309
1975 t/m 1984
36.575
8.292
10.818
1
55.686
1974 en ouder
33.807
1.086
7.635
1
42.529
Totaal
92.980
15.828
20.711
5
129.524
Bedrijfsauto
1985 t/m 1989
923
4.129
750
0
5.802
1975 t/m 1984
2.101
4.977
2.529
1
9.608
1974 en ouder
1.948
1.385
633
0
3.966
Totaal
4.972
10.491
3.912
1
19.376
Bus
1985 t/m 1989
0
49
0
0
49
1975 t/m 1984
0
65
0
1
66
1974 en ouder
6
105
1
0
112
Totaal
6
219
1
1
227
Motorfiets inclusief zijspan en driewieling motorrijtuig
1985 t/m 1989
10.807
1
0
0
10.808
1975 t/m 1984
18.985
0
2
0
18.987
1974 en ouder
6.218
1
0
0
6.219
Totaal
36.010
2
2
0
36.014
Totaal
133.968
26.540
24.626
7
185.141
Deze gegevens zijn afkomstig uit het kentekenregister van de RDW. De RDW heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om historische overzichten van de aantallen geschorste voertuigen op resp. 01-07-2013 en 01-01-2014 te leveren. Het kentekenregister van de RDW is namelijk continu aan mutaties onderhevig.
Als de maatregel momenteel zou worden ingevoerd en met de huidige gegevens de opbrengst wordt geraamd, hoeveel van de begrootte € 137 miljoen zou de oldtimermaatregel dan nog opleveren?
Uitgangspunt voor de raming van € 137 miljoen was de financiële onderbouwing van de opbrengst van het volledig schrappen van de vrijstelling van MRB voor oldtimers uit het Regeerakkoord (EUR 153 mln). Op basis van dit bedrag uit het Regeerakkoord zijn vervolgens de kosten van elke versoepeling berekend. Het budgettaire beslag van de uiteindelijk gekozen variant van de vrijstelling was geraamd op EUR 16 mln. per jaar. Op dit moment hebben wij nog onvoldoende gegevens om de opbrengst van de oldtimermaatregel nauwkeurig te kunnen ramen of te stellen dat de opbrengst van de oldtimermaatregel afwijkt van de oorspronkelijke raming. Zo zijn de gegevens over uitbouw van LPG-installaties, export, schorsing, etc. in de afgelopen maanden nog onvoldoende bekend.
Het fiscaal mogelijk gemaakte (tot een bepaald bedrag vrijgesteld van vermogensrendementsheffing) banksparen ten behoeve van de kosten van een uitvaart |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat geen enkele bank het product banksparen voor uitvaartskosten als alternatief voor een relatief dure uitvaartverzekering aanbiedt en/of heeft aangeboden sinds de mogelijkheid in 2010 is geïntroduceerd?1
Het klopt dat geen enkele bank het product banksparen voor uitvaartkosten aanbiedt. Navraag bij de NVB leert dat dit samenhangt met de geringe bedragen die in dat kader gespaard worden. Een te geringe afname van het product betekent dat de kosten voor de introductie en het onderhoud van de hiervoor benodigde administratieve systemen te hoog zijn om het product aantrekkelijk te maken voor de banken. Bij een keuze tussen verschillende nieuw te ontwikkelen producten valt een dergelijk product dan al snel af.
Wat is volgens u de oorzaak dat geen enkele bank het genoemde product aanbiedt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de wetgeving die fiscaal aantrekkelijk banksparen voor uitvaartkosten mogelijk maakt tot stand is gekomen? Kunt u hierbij specifiek aangeven welke bijdrage de banken hierbij hebben geleverd?
In het Belastingplan 2010 is de uitbreiding vastgelegd van de per 1 januari 2008 bestaande mogelijkheid voor banksparen. Met deze uitbreiding werden bankspaaralternatieven geïntroduceerd voor de stamrechtvrijstelling en voor overlijdensverzekeringsproducten. De doelstelling van het banksparen ligt in het vergroten van de keuzemogelijkheden voor de consument, een vergroting van de concurrentie bij financiële aanbieders en daarmee het vergroten van de transparantie in de kostenstructuren van financiële producten. Met deze uitbreiding van het banksparen is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Remkes en Tang3, waarin het kabinet verzocht is onderzoek te doen en voorstellen aan de Kamer voor te leggen om banksparen mogelijk te maken voor meer verzekerings- en spaarproducten. Voorafgaand aan de uitbreiding is overleg gevoerd met de NVB, en via hen met de banken, over hun potentiële interesse in het voeren van een dergelijk product. Naar aanleiding hiervan is destijds de inschatting gemaakt dat er voldoende interesse zou zijn in het product.
Wat is de budgettaire ruimte die jaarlijks wordt gereserveerd voor de genoemde faciliteit?
Het bij het Belastingplan 2010 geraamde budgettaire effect voor de uitbreiding van banksparen voor uitvaartkosten is € 1 mln. per jaar.
Welke gevolgen trekt u uit de constatering dat een fiscale mogelijkheid niet gebruikt kan worden doordat de markt niet wil of kan meewerken aan de vorming van een geschikt product?
Het kabinet heeft via de verruiming van het banksparen de consument en banken als aanbieders van bankspaarproducten een vergroting van de keuzemogelijkheden willen bieden en heeft niet tot doel gehad om de vraag naar spaarproducten voor uitvaartkosten te stimuleren. Het kabinet heeft ook nu geen voornemen om banken aan te sporen of te verplichten om dergelijke bankspaarproducten aan te bieden. Het is aan marktpartijen om af te wegen of de extra keuzemogelijkheden zouden moeten leiden tot nieuwe producten, dan wel tot een toegenomen vraag naar dergelijke producten. Omdat het banksparen voor uitvaartkosten in de praktijk niet wordt aangeboden, zal ik in overleg treden met de NVB. Ik heb het voornemen om de faciliteit af te schaffen in de Fiscale verzamelwet 2015, tenzij de NVB aannemelijk maakt dat bankspaarproducten voor uitvaartkosten alsnog aangeboden zullen gaan worden. Dit draagt ook bij aan de gewenste vereenvoudiging van de regelgeving.
Ziet u op de korte termijn mogelijkheden om met banken afspraken te maken zodat banksparen ten behoeve van uitvaartkosten wel mogelijk wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het op antwoord op 6 «nee» is, overweegt u om de mogelijkheid tot het aftrekken van dit product in box 3 op korte termijn af te schaffen en te vervangen door een fiscale regeling die wel op draagvlak in de markt kan rekenen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “EU berispt Nederland om belastingregels bedrijven” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU berispt Nederland om belastingregels bedrijven»?1
Ja.
Gaat u uitvoering geven aan de oproep die Eurocommissaris Semeta deed tijdens de toelichting op de landenspecifieke aanbevelingen aan onder andere Nederland om meer te doen ter bestrijding van agressieve belastingplanning? Zo ja, hoe en binnen welke termijn?
Ik heb kennisgenomen van wat er tijdens de bedoelde persconferentie is gezegd.
In het Commission Staff working paper dat door de Commissie is gepubliceerd tegelijk met de aanbevelingen van de Raad aan Nederland, wordt melding gemaakt van het verschijnsel dat omvangrijke financiële stromen over Nederland lopen. Zoals ik in mijn brieven aan uw kamer van 17 januari en 30 augustus 2013 heb geschreven is dit voor het kabinet geen nieuw feit. In de genoemde brief van 30 augustus heeft het kabinet maatregelen aangekondigd om onbedoeld gebruik van het Nederlandse verdragennetwerk tegen te gaan. In de aanbevelingen van de Raad wordt een deel van die maatregelen ook genoemd. In de aanbevelingen lees ik niet dat Nederland te weinig zou doen in de strijd tegen agressieve belastingplanning.
Bij verschillende gelegenheden heb ik laten weten dat Nederland actief meewerkt aan internationale initiatieven om internationale belastingontwijking te bestrijden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van een woordvoerder van de Europese Commissie dat het een «kwestie van tijd» is voor de waarschuwingen over het belastingklimaat in de landenspecifieke aanbevelingen worden opgenomen?2 Ziet u hierin aanleiding om voorzorgsmaatregelen te treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de gevolgen voor de internationale reputatie van Nederland dat ons land in de context van belastingontwijking door een Eurocommissaris in hetzelfde rijtje wordt genoemd als Malta, Cyprus en Ierland?
Het meest relevante gegeven voor de internationale reputatie van Nederland is de feitelijke regelgeving, de uitvoering daarvan en de mate waarin Nederland meewerkt bij internationale initiatieven om belastingontwijking te bestrijden. Zoals ik vaker heb gezegd past de Nederlandse regelgeving volledig binnen internationaal aanvaarde uitgangspunten, is de uitvoerig ervan gedegen en betrouwbaar en werkt Nederland actief mee in internationale initiatieven.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Eurocommissaris Semeta dat de afhankelijkheid van «kortzichtige» fiscale regelingen om multinationals aan te trekken, op den duur een bedreiging vormt voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?3
Ik deel die mening. Het kan niet ontkend worden dat investeringen door internationale bedrijven in Nederland onmisbaar zijn en dat de fiscaliteit een van de factoren is die bepalen of Nederland aantrekkelijk is voor die investeringen. Het is kortzichtig om pogingen te doen om met de fiscaliteit uitsluitend zeer mobiele activiteiten of op een kunstmatige wijze belastinggrondslag aan te trekken. Daar is het Nederlandse fiscale beleid dan ook niet op gericht.
Kunt u uiteenzetten hoe de overheidsinkomsten uit de vennootschapsbelasting zich de afgelopen twintig jaar ontwikkeld hebben? Hoe duidt u deze ontwikkeling in relatie tot houdbare overheidsfinanciën?
Zoals ik in mijn brief aan uw kamer van 25 april 20144 heb geschreven, heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het VAO over het SEO-onderzoek en de aanpak van belastingparadijzen op 18 december 2013 toegezegd voor het meireces een brief aan uw Kamer te zullen sturen over de vraag wat de sterke daling van overheidsinkomsten uit de vennootschapsbelasting heeft veroorzaakt.5De analyse van de terugloop van deze vpb-inkomsten is op dit moment nog niet gereed. Zo spoedig mogelijk na het zomerreces zal ik deze brief naar uw Kamer sturen.
Is er naar aanleiding van de vragen die de Europese Commissie aan Nederland heeft gesteld over belastingafspraken (tax rulings) die gemaakt worden met grote multinationals, inmiddels een formele onderzoeksprocedure gestart?4
De Europese Commissie heeft in haar persbericht van 11 juni 2014 bekend gemaakt dat er een formele onderzoeksprocedure wordt ingeleid naar mogelijke staatssteun in een APA (Advance Pricing Agreeement) met Starbucks Manufacturing EMEA BV. De Nederlandse regering is daarvan officieel in kennis gesteld bij de brief van de Europese Commissie van 12 juni 2014 C(2014)3626. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd7.
Het feit dat de Commissie bij de opening van de formele onderzoeksprocedure uitspreek dat zij, gelet op het vooronderzoek, niet verwacht dat er systematische onregelmatigheden zitten in de wijze waarop de Belastingdienst deze APA’s afgeeft, ondersteunt overigens mijn antwoord op vraag 4.
Heeft het kabinet zijn ambtenaren in Brussel al opdracht gegeven om in het Coreper het Nederlandse standpunt ten opzichte van een register van uiteindelijk belanghebbenden aan te passen, gezien de motie Klaver (Kamerstuk 21 501-20, nr. 847) op dit punt?
De afgelopen maanden is intensief onderhandeld in de Raad van Ministers over een gemeenschappelijk standpunt van de Raad met betrekking tot een vierde anti-witwasrichtlijn. De uiteindelijke tekst met betrekking tot informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO-informatie) is een zorgvuldig afgewogen tekst waarin wordt voorgeschreven dat UBO-informatie gehouden moet worden op een specifieke locatie («specific location»). Als voorbeeld van een dergelijke specifieke locatie wordt genoemd een openbaar centraal bedrijvenregister («a public and central company registry») of data opvraagsystemen («data retrieval systems»). Nederland heeft deze tekst gesteund in de onderhandelingen.
Het toekomstig Nederlands kansspelbeleid en Belgische ervaringen daarmee |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Nood aan rem op legale gokspelen», «Overaanbod aan gokspelen in België» en de open brief van de Kansspelcommissie aan de Belgische regering «Een goede herder scheert zijn schapen, hij vilt ze niet»?1
Ja.
In hoeverre bent u op de hoogte van de ervaringen die België sinds enkele jaren heeft opgedaan met legale gokwebsites en in hoeverre gaat u die kennis gebruiken bij de legalisering van het online gokken in Nederland?
Ik ben bekend met de Belgische regelgeving. Ervaringen in België, Denemarken en Frankrijk met de regulering en uitvoering van kansspelen op afstand zijn meegenomen bij het opstellen van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat ik uw Kamer bij brief van 12 juli jl. heb doen toekomen. Zo hebben bijvoorbeeld het Deense ROFUS en het Belgische EPIS model gestaan voor het in het wetsvoorstel voorgestelde Centraal Register Uitsluiting Kansspelen.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel heb ik in overweging genomen om het aantal vergunningen voor online kansspelen op voorhand te beperken. Ik heb geconcludeerd dat een beperking van het aantal aanbieders niet nodig is om de doelstellingen van het kansspelbeleid te realiseren. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nader wordt uitgelegd, is het vanwege de reeds bestaande vraag naar online kansspelen op afstand in Nederland en het streven om een hoge mate van kanalisatie te bereiken, juist niet wenselijk om het aantal vergunningen op voorhand te beperken. Het wetsvoorstel gaat daarom uit van een stelsel met een niet op voorhand beperkt aantal vergunningen. Een dergelijk stelsel zorgt voor een hoge mate van kanalisatie en is juridisch goed houdbaar.
Het wetsvoorstel voorziet in het stellen van strikte eisen aan aanbieders, zowel voorafgaand als na verlening van de vergunning, op het gebied van de geschiktheid en betrouwbaarheid van de aanbieder en de verplichte maatregelen in het kader van de consumentenbescherming en preventie van kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Op deze wijze wordt het aantal vergunningen op natuurlijke wijze beperkt.
Deelt u de mening dat uit de Belgische ervaringen en de opvatting van de Belgische Kansspelcommissie, het op zijn minst overwogen moet worden om het aantal vergunningen voor online gokken in Nederland aan een maximum te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel legale casinovestigingen, speelautomatenhallen, wedkantoren en andere legale aanbieders van gokspelen kent Nederland? Hoe verhoudt zich dit tot het Belgische aantal zoals dat in het eerstgenoemde artikel wordt genoemd?
In Nederland beschikt Holland Casino over 14 vestigingen, daarnaast zijn er 270 automatenhallen en ongeveer 10.000 speelautomaten in hoogdrempelige horeca. In laagdrempelige gelegenheden zoals snackbars zijn speelautomaten niet toegestaan. Naar rato van inwoneraantal is dit aanbod vergelijkbaar met dat in België, dat negen casino’s en 180 speelautomatenhallen heeft op 10,5 miljoen inwoners.
Sportech is in Nederland de enige aanbieder van weddenschappen op harddraverijen en paardenrennen en biedt via 4 wedcafés, 4 renbanen, 12 wedkantoren en 36 verkooppunten zijn producten aan. De Lotto is, m.u.v. de paardensport, de enige aanbieder van sportweddenschappen (toto), het lottospel en krasloten en heeft totaal 5.697 verkooppunten, waarvan er 1.253 uitsluitend krasloten verkopen. De Nederlandse Staatsloterij biedt zijn producten aan via 3.592 verkooppunten. Ten slotte zijn er vier vergunninghouders voor het organiseren landelijke goede doelenloterijen: de Nationale Postcode Loterij, de Vriendenloterij, de BankGiro Loterij en de Samenwerkende Non-Profit Loterijen. Geen van deze vergunninghouders organisaties maken gebruik van fysieke verkooppunten. Ook dit kansspelaanbod is verhoudingsgewijs vergelijkbaar met dat in België.
Herkent u de zorgen die de Belgische Kansspelcommissie heeft over jongeren die zich aan gokspelletjes wagen en het gebrek aan controlemogelijkheden daarop? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen zodanig in beleid en maatregelen vertalen dat het risico van gokken door minderjarigen in Nederland wordt geminimaliseerd? Zo nee, waarom niet?
Ook ik ben van mening dat voorkomen moet worden dat minderjarigen gaan deelnemen aan kansspelen op afstand. In Nederland is het verboden om minderjarigen gelegenheid te bieden tot deelname aan kansspelen. Omdat kansspelen op afstand nu nog niet gereguleerd zijn, gelden er thans geen beperkende regels voor aanbieders van dergelijke kansspelen in Nederland. Het wetsvoorstel biedt echter de mogelijkheid beperkende regels op te leggen aan toekomstige vergunninghouders, op welke regels strikt zal worden toegezien door de kansspelautoriteit (ksa).
Op grond van het wetsvoorstel moeten vergunninghouders aan strikte voorwaarden voldoen, onder meer om deelname door minderjarigen te voorkomen. De vergunninghouder moet allereerst de identiteit en de leeftijd van iedere speler zorgvuldig vaststellen voordat deze als speler mag worden ingeschreven. Zoals gesteld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, wordt in lagere regelgeving in ieder geval geregeld dat de speler documenten moet overleggen waaruit de door hem opgegeven identiteit blijkt, zoals bijvoorbeeld een kopie, een digitale scan of een foto van zijn identiteitsbewijs. Aangezien ook dit niet geheel sluitend is – een speler kan bijvoorbeeld een kopie vervalsen – moet de speler ook een bedrag overmaken naar de spelersrekening van de op de op zijn naam gestelde betaalrekening die hij bij de registratie heeft opgegeven. De ksa houdt hier toezicht op. Een aanbieder die de regels niet naleeft kan zijn vergunning verliezen.
Deelt u de mening dat, om bovenmatig gokgedrag te voorkomen, paal en perk aan het legale en illegale aanbod van kansspelen moet worden gesteld als ook dat het toezicht op de gokmarkt moet worden versterkt? Zo ja, hoe gaat u het aanbod beperken en het toezicht versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik mede naar het antwoord op vraag 3 en vraag 5. Met het wetsvoorstel Kansspelen op afstand wordt Nederlandse spelers een veilig en legaal alternatief voor online kansspelen geboden dat bovendien passend en attractief is. Immers, uit de ervaringen in andere landen en uit eerdere ervaring in Nederland met het tegengaan van illegale kansspelen blijkt dat een succesvolle handhaving staat of valt met enerzijds een gereguleerd stelsel dat passend en attractief is voor spelers en aanbieders, en anderzijds een klimaat waarin het voor spelers en aanbieders onaantrekkelijk en risicovol is om buiten het gereguleerde stelsel te (blijven) opereren. Derhalve is het aan de toezichthouder om het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken om hun aanbod te richten op de Nederlandse markt.
Met dit wetsvoorstel krijgt de ksa meer slagkracht doordat aan de ksa aanvullende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden toegekend. De ksa krijgt de bevoegdheid om partijen die kansspelen op afstand bevorderen of faciliteren, zoals adverteerders op internet, internetserviceproviders en betaaldienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Zoals uit de memorie van toelichting volgt, kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een betaaldienstverlener die verzocht wordt de betalingen tussen de speler en de illegale aanbieder te blokkeren. Hiermee kan de ksa de nodige barrières opwerpen om een effectieve bedrijfsvoering door illegale aanbieders zelfs buiten Nederland zoveel mogelijk te bemoeilijken. Veel spelers zullen niet de moeite nemen de blokkades te omzeilen als er een aantrekkelijk legaal alternatief is.
Verder vormt het wetsvoorstel de basis voor internationale administratieve samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouder en buitenlandse toezichthouders. Middels het sluiten van Memoranda of Understanding kan de ksa met buitenlandse toezichthouders samenwerkingsverbanden aangaan die de handhavingsmogelijkheden in het buitenland vergroten.
Overigens kom ik bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog uitvoerig met uw Kamer over – de verschillende aspecten van – het wetsvoorstel te spreken.
De vergoeding voor rietlandbeheer, in vervolg op eerdere vragen |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wordt er in de fiscaliteit een onderscheid gemaakt in de behandeling van subsidies die volgens uw antwoorden op eerdere vragen «in het algemeen belang» door provincies aan terreinbeheerders worden overgemaakt (geen BTW verschuldigd), en vergoedingen die de terreinbeheerders betalen aan riettelers/pachters aan wie zij een deel van hun beherende taak uitbesteden en die in het algemeen belang hun maairegime aanpassen (wel BTW verschuldigd)?1
Subsidies die in het kader van het algemeen belang door de overheid worden toegekend en verstrekt die geen individueel verbruik bij een bepaalde persoon of groep van personen oplevert, leiden niet tot BTW-heffing. Ik verwijs hierbij naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, waaronder de zaak Mohr 29 februari 1996, C-215/94. Hierin heeft het Hof van Justitie bepaald dat een landbouwproducent geen dienst tegen vergoeding verricht wanneer hij tegenover de ontvangst van een subsidie zijn landbouwproductie beëindigt. In dat geval is er geen verbruik in de zin van het BTW-stelsel. Onder deze categorie onbelaste subsidies valt de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer die de provincies aan terreineigenaren verstrekken. Subsidies zijn echter wel belast met btw als de prestatie die tegenover de betaling van de subsidie wordt verricht wel wordt verbruikt of een voordeel oplevert dat als bestanddeel van de kosten van de activiteit van een andere deelnemer aan het economisch verkeer kan worden beschouwd. Er vanuit gaande dat de betaling door de terreineigenaar aan de rietlandbeheerder als subsidie is te beschouwen, valt deze betaling onder de categorie van belast verbruik. De rechter heeft uitgemaakt dat de betreffende beheersactiviteiten de wezenlijke belangen van de particuliere grondeigenaar dienen die rechtstreeks voortvloeien uit haar (statutaire) doelstellingen. Er is dan sprake van verbruik door de terreineigenaar van de verrichte beheers- en andere activiteiten. Ik verwijs hierbij ook naar een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926.
Is het waar dat bij voorgaande regelingen, zoals de Rietimpuls, geen BTW werd geheven over vergoedingen? Zo ja, waarom is dit bij de nieuwe regeling het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) dan wel het geval?
Ja het klopt dat bij de Rietimpulsregeling geen BTW werd geheven. De reden hiervoor is dat de provincie de subsidie rechtstreeks toekende en betaalde aan de rietsnijders. De betaalde subsidie was onbelast omdat de subsidiegever geen prestatie verbruikte maar de subsidie in het kader van het algemeen belang verstrekte.
In uw antwoord op vraag 5 stelt u dat de belastinginspecteur de visie van de sector, dat er sprake is van een niet BTW-plichtig samenwerkingsverband tussen de terreineigenaar en de rietmaaier, niet accepteert, omdat er geen entiteit is die als samenwerkingscombinatie in het economisch verkeer optreedt naar de provincie; aan welke eisen zou een dergelijke entiteit moeten voldoen om wel als zodanig te worden aangemerkt?
Naar analogie van de rechtspraak van de Hoge Raad over samenwerkingsverbanden in de BTW2, is van een dergelijke entiteit sprake als (rechts)personen met betrekking tot bepaalde activiteiten met elkaar in een duurzame samenwerking naar buiten optreden. Er moet sprake zijn van een combinatie van (rechts)personen met feitelijke zelfstandigheid die naar buiten toe als één entiteit optreedt en ook dienovereenkomstig handelt. Bij de beoordeling zijn met name de rechtsbetrekkingen, zowel de onderlinge als die met derden, van belang.
Deelt u de mening dat er bij reguliere pacht sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid tussen verpachtende terreinbeheerder en pachter (rietteler) om natuurdoelen te bereiken en bent u bereid om te onderzoeken of en onder welke voorwaarden aan deze bijzondere samenwerkingsrelatie een BTW-vrijstelling kan worden ontleend?
Vertegenwoordigers van de particuliere rietlandbeheerders, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de provincie Overijssel en het Ministerie van Economische Zaken onderzoeken of de relatie tussen rietlandbeheerders en terreineigenaren zodanig gewijzigd en geformaliseerd kan worden, dat sprake is van één entiteit. In dat kader is bijvoorbeeld noodzakelijk dat de subsidies worden toegekend en verstrekt aan die entiteit. Vervolgens zal aan de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën worden voorgelegd of de gewijzigde feiten en omstandigheden er inderdaad toe leiden dat geen BTW hoeft te worden voldaan over de SNL-subsidies.
Het niet toepassen van de beslagvrije voet door de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut , Arnold Merkies |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Belastingdienst verergert schuldproblemen»?1
Wat is uw reactie op de bewering van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), die stelt dat de overheid energie- en postorderbedrijven oproept zich aan de beslagvrije voet te houden maar dat zelf niet doet?
Bent u het eens met de Nationale Ombudsman, die in het rapport «Met voeten getreden. Schendingen van de beslagvrije voet door gerechtsdeurwaarders»2 aangeeft dat deurwaarders die beslag leggen op de zorg- of huurtoeslag en niet bereid zijn te onderzoeken of betrokkenen daardoor voldoende middelen van bestaan overhouden, in strijd met de bedoeling van de wetgever en in strijd met de geldende jurisprudentie handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom houdt de Belastingdienst bij de verrekening van toeslagen geen rekening met de beslagvrije voet maar moet degene wiens toeslag is verrekend zelf in actie komen om voldoende middelen over te houden voor levensonderhoud?
Acht u het mogelijk dat de in vraag vier beschreven praktijk tot gevolg heeft dat mensen te weinig bestaansmiddelen overhouden, bijvoorbeeld vanwege het feit dat zij niet op de hoogte zijn van het feit dat de Belastingdienst de verrekening ongedaan kan maken als blijkt dat zij te weinig bestaansmiddelen overhouden? Zo nee, waarom niet?
Zou het niet beter zijn wanneer de Belastingdienst bij de verrekening van toeslagen de beslagvrije voet zelf vaststelt om te voorkomen dat betrokkene te weinig bestaansmiddelen overhoudt?
Welke stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat de beslagvrije voet te allen tijde wordt gehanteerd?
De berichten dat het rijk schulden erger maakt door het inhouden van toeslagen en de stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Carola Schouten (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk maakt schulden erger door inhouden toeslagen»1 en «Steeds vaker onder toezicht bij schulden»?2
Ja.
Herkent u zich in de problematiek dat financiële problemen van huishoudens worden verergerd als gevolg van het terughalen van te veel betaalde toeslagen door het rijk? Zo nee, waarom niet?
Het is inherent aan de wettelijke voorschotsystematiek van toeslagen dat een deel van de verstrekte toeslagvoorschotten door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald. Wanneer huishoudens te hoge voorschotten aanvragen, kunnen financiële problemen ontstaan indien een deel van deze voorschotbedragen moeten worden terugbetaald terwijl daar van tevoren niet op is gerekend.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal huishoudens dat te veel betaalde toeslagen moet terugbetalen? Hoe groot is het deel dat financiële problemen ondervindt bij het terugbetalen van de toeslagen?
In circa 25% van de gevallen wordt een bedrag nabetaald en in circa 35% wordt een bedrag teruggevorderd. Voor het aantal terugvorderingen per toeslagjaar en per toeslagsoort, verwijs ik u naar de 13de halfjaarrapportage Belastingdienst (TK 2013/2014, 31 066, nr. 198).
Als iemand de te veel aangevraagde toeslagen moet terugbetalen, kan hij gebruik maken van de standaard aangeboden betalingsregeling om in 24 maanden het te veel ontvangen bedrag terug te betalen. Wanneer de toeslagaanvrager het bedrag van de standaard betalingsregeling niet kan opbrengen, kan hij om een betalingsregeling op maat vragen. Voor deze maatwerkregeling wordt uitgegaan van de persoonlijke betalingscapaciteit van de persoon die moet terugbetalen. Als geen gebruik wordt gemaakt van de betalingsregeling – hetzij de standaard betalingsregeling die iedereen krijgt, hetzij de persoonlijke maatwerkregeling –, wordt de toeslagschuld verrekend met de nog te ontvangen maandelijkse voorschotten. In 2013 is met ca. 14.000 burgers een maatwerk betalingsregeling afgesproken; daarbij is in een aantal gevallen geheel of gedeeltelijk van invordering afgezien omdat deze burgers over een te lage betalingscapaciteit beschikken om het (volledige) bedrag van de terugvordering te betalen.
Deelt u de mening dat de beslagvrije voet door de overheid gerespecteerd moet worden? Wilt u bij het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen dan ook de beslagvrijevoet toepassen, aangezien deze inkomensondersteunende maatregelen net zoals overige vormen van inkomen van invloed zijn op het besteedbare inkomen van huishoudens? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Er bestaat geen verschil van mening over dat de beslagvrije voet ook bij de terugvordering van te hoge toeslagvoorschotten dient te worden gerespecteerd. De manier waarop dat gebeurt, verschilt echter naar gelang van het toegepaste invorderingsmiddel. Bij loonbeslag en bij verreweg de meeste verrekeningen, informeert de Belastingdienst de betrokkene vooraf over de consequenties van het beslag of de verrekening van het maandelijkse toeslagvoorschot voor zijn beslagvrije voet. Hij wordt dan vooraf in de gelegenheid gesteld aanpassingen die nodig zijn om zijn beslagvrije voet te handhaven door te geven aan de Belastingdienst. Bij beslag op het banktegoed van betrokkene en bij een klein deel van de verrekeningen vindt informatieverstrekking achteraf plaats; maar ook dan krijgt betrokkene het aanbod een beroep te doen op het specifieke beleid van de Belastingdienst waarin mensen ook na bankbeslag of verrekening steeds een bedrag voor levensonderhoud (beslagvrije voet) gegarandeerd krijgen. De verschillen in behandeling houden enerzijds verband met de aard van het gebruikte invorderingsmiddel en anderzijds met de massaliteit van het verrekeningsproces van de Belastingdienst, waarbinnen informatie over de voor elke betrokkene geldende beslagvrije voet niet beschikbaar is. In 2013 is het bankbeslag of de verrekening voor ca 1400 burgers teruggedraaid omdat gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid (achteraf) een beroep te doen op de garantie van de beslagvrije voet.
Bent u bereid om de financiële problemen die door het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen voor huishoudens kunnen ontstaan en mogelijke oplossingen hiervoor te betrekken in de ontwikkeling van de op te stellen rijksincassovisie?
In reactie op het rapport «Paritas Passé – Debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden« heeft het kabinet besloten te komen tot een Rijksincassovisie waarin de beslagvrije voet als bestaansminimum beter wordt geborgd. Aspecten die een juiste toepassing van de beslagvrije voet onder druk zetten zijn daarmee onderwerp van deze Rijksincassovisie. In eerder genoemde reactie van 8 april 20133 heeft het kabinet laten weten niet voornemens te zijn om bijzondere incassobevoegdheden ingrijpend te wijzigen. Wel vindt het kabinet het van belang dat schuldeisers met de bijzondere incassobevoegdheden, zich realiseren welke ingrijpende consequenties deze incassomaatregelen voor iemand kunnen hebben. Dergelijke ingrijpende bevoegdheden moeten volgens het kabinet gepaard gaan met extra aandacht van de schuldeiser voor een transparante en zorgvuldige uitvoering. Daar moet dan ook vooral de oplossing in worden gezocht.
Hoe beoordeelt u de forse stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst? Kunt u daarbij aangeven hoe u tegen de sterk gestegen kosten voor gemeenten door het grotere beroep op de bijzondere bijstand en de toegenomen druk op de rechtspraak aankijkt?
Naar aanleiding van eerdere signalen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) en afzonderlijke gemeenten dat de kosten die gemeenten vanuit de bijzondere bijstand vergoeden voor beschermingsbewind stijgen, heeft het Ministerie van SZW in nauwe samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een kwantitatief onderzoek laten uitvoeren naar de ontwikkelingen binnen beschermingsbewind en de kosten voor gemeenten. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hebben u in hun brief van 1 juli 2014 bericht over de uitkomsten van dit onderzoek en de vervolgstappen.
Deelt u de zorgen van de branchevereniging voor bewindsvoerders (BPBI) dat er mensen met problematische schulden in de bewindvoering terecht komen terwijl dit voor hen niet bijdraagt aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in de sterke stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst alsnog reden om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Kunt u toelichten welke resultaten het op 27 november 2013 in het Algemeen overleg armoede- en schuldenbeleid genoemde overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 6.
Tienduizenden onterechte vorderingen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus verstuurt duizenden onterechte vorderingen»?1
Hoeveel onterechte vorderingen heeft de fiscus exact verstuurd?
Kunt u aangeven hoe het kan dat de puinhoop bij de fiscus maar blijft aanhouden en wat de exacte toedracht van deze zoveelste fout is?
Deelt u de visie dat het huidige belastingstelsel grondig dient te worden herzien en dat we toe moeten naar een situatie waarbij er geen zorg- en huurtoeslagregeling meer bestaat? Zo neen, waarom niet?
De evaluatie accijnsverhoging |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de toezegging die u in het debat op 17 april 2014 in de Tweede Kamer deed: «De organisaties die namens de pomphouders spreken, heb ik al aan tafel gehad. Ik heb er geen enkel probleem mee om die ook bij de nadere evaluatie aan tafel te hebben. Het wordt geen groepswerk. Het departement is er verantwoordelijk voor dat dit in orde komt. Het is dus ook aan ons om de evaluatie op te leveren, maar uiteraard houden wij contact met de organisaties, ook om te checken of dingen over het hoofd zijn gezien en of fouten zijn gemaakt.»?1
Ja
Welke organisaties heeft u om inpunt gevraagd sinds 17 april en welke organisaties hebben input geleverd en wanneer zijn zij daartoe in staat gesteld?
Het onderzoek is gebaseerd op gegevens van oliemaatschappijen, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Belastingdienst. Met BOVAG is contact geweest over methodologische aspecten die een rol spelen bij het vertalen van onderzoeksgegevens naar het landelijk beeld.
Op welke wijze heeft u contact gehouden met welke organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de reactie op de brief die BOVAG en NOVE u op 2 mei 2014 gestuurd hebben over de evaluatie van de accijnsverhoging aan de Kamer doen toekomen?
In die brief uitte BOVAG twijfels over de door Financiën gebruikte bronnen. Er is voor gekozen om eerst de evaluatie af te ronden en op basis daarvan te reageren op die twijfels. De brief van BOVAG van 2 mei 2014 is dan ook niet beantwoord. Uit mijn brief over de evaluatie van de brandstofaccijns die ik op 28 mei aan uw Kamer heb gezonden moge blijken dat ik de door BOVAG geuite twijfels ook na de afronding van het onderzoek niet deel. Ik heb inmiddels BOVAG laten uitnodigen om over deze twijfels in gesprek te gaan.
Kunt u reageren op de stelling van de BOVAG dat de cijfers van het CBS over de afzet motorbrandstoffen regelmatig achteraf naar beneden moeten worden bijgesteld?
Het CBS heeft de voorlopige uitkomsten over 2013 tussentijds herzien in verband met het verwerken van nieuw aangeleverd basismateriaal. Recent heeft het CBS op eigen initiatief het voorlopige cijfer voor de afzet van diesel in liters voor de maand februari herzien, nadat was gebleken dat er een omrekenfout was gemaakt. De voorlopige cijfers voor de afzet in miljoen kilogram en in petajoule waren wel juist in de tabel opgenomen. Het CBS maakt altijd eerst voorlopige cijfers bekend die later definitief worden. Gewoonlijk zijn de verschillen tussen voorlopige cijfers en definitieve cijfers gering.
Op welke wijze worden de cijfers van het CBS bij het gebruik daarvan voor de evaluatie van de accijnsverhoging gecorrigeerd voor het afschaffen van de rode diesel? Welke andere correcties worden toegepast op de cijfers?
Ten behoeve van de evaluatie van de accijnsverhoging is gebruik gemaakt van de CBS-cijfers over de afzet van diesel naar het wegverkeer. Rode diesel is nooit door het wegverkeer gebruikt; correctie voor de afschaffing daarvan is dus niet aan de orde. Er worden geen andere correcties op de cijfers toegepast.
Van welke oliemaatschappijen worden de data gebruikt voor de evaluatie van de accijnsverhoging?
Aan het onderzoek heeft een aantal oliemaatschappijen meegewerkt. Deze maatschappijen hebben op vertrouwelijke basis gegevens aan Financiën ter beschikking gesteld.
Op welke wijze worden aparte cijfers over de grensstreek verzameld?
Per individueel tankstation is door de oliemaatschappijen de volgende informatie beschikbaar gesteld:
Kunt u de antwoorden op deze vragen samen met de evaluatie van de brandstofaccijns aan de Kamer doen toekomen?
Deze antwoorden zijn zo spoedig mogelijk na de toezending van de brief over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG aan uw Kamer verzonden.
Bent u er eindelijk van overtuigd dat de verhoging van de accijnzen op brandstof geleid heeft tot grote grenseffecten en dat het originele model van de regering dat uitging van nul grenseffecten van een accijnsverhoging een beetje dom was?
Zoals ik ook in mijn brief over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG heb gemeld, geven de uitkomsten over het eerste kwartaal 2014 het kabinet geen aanleiding om maatregelen te treffen. Er is een aanzienlijke extra opbrengst gerealiseerd en de effecten in de directe grensstreek tot 10 kilometer van de grens lopen niet significant uit de pas met een meerjarige trend van teruglopende verkopen. De geconstateerde grenseffecten lijken slechts ten dele het gevolg van de recente accijnsverhoging.
Naheffingen door de Belastingdienst over de afdrachtvermindering onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Wob-verzoek met betrekking tot de landelijke controle-actie van de Belastingdienst naar het onjuist gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs (Wva onderwijs)?1
Ja.
Kunt u toelichten op basis waarvan de formele toetsing voor de afdrachtsvermindering onderwijs wordt gedaan?
De voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs zijn opgenomen in de tot en met 31 december 2013 daarvoor geldende wettekst zoals opgenomen in de WVA. Deze voorwaarden zijn ook op beknopte wijze opgenomen in het Handboek Loonheffingen 2013. Dit handboek is te raadplegen op de website van de Belastingdienst.
In het Handboek is aangegeven dat de Belastingdienst bij controle een aantal zaken kan beoordelen. Zo kan de dienst controleren of de voorgeschreven documenten aanwezig zijn en of deze aan de eisen voldoen. Het gaat hierbij om de aanwezigheid van een rechtsgeldige en door alle partijen getekende praktijkovereenkomst en om de voorgeschreven verklaringen.
Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma overeenstemt met het volledig gevolgde, onderwijsprogramma zoals opgenomen in het officiële register, voor mbo-opleidingen is dat het CREBO-register. En ook welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt over het volgen van de opleiding, op welke wijze uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken ten aanzien van het opleidingsprogramma en of juiste toepassing heeft plaatsgevonden van de duur van de opleiding en de deeltijdfactor.
Is het waar dat de Belastingdienst zonder medewerking van de Inspectie van het Onderwijs en met terugwerkende kracht opleidingen beoordeelt op het onderwijskundig aspect om ze op die manier te toetsen voor het gebruik van de Wva?
De Belastingdienst voert onderzoek uit bij de inhoudingsplichtige. Wanneer bij controle door de Belastingdienst blijkt, dat ten onrechte AV onderwijs is geclaimd, wordt een naheffingsaanslag, al dan niet met boete, opgelegd aan de inhoudingsplichtige.
Deze controle betreft niet een controle op het onderwijskundige aspect van de opleiding.
Beoordeelt de Belastingdienst ook de kwaliteit van de opleiding?
Het is de verantwoordelijkheid van de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) om de kwaliteit van een opleiding te bepalen en te onderzoeken of een beroepsopleiding voldoet aan de kwaliteitseisen in de wet. Dit is niet de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst.
Op basis van welke kennis zijn belastinginspecteurs in staat om een inhoudelijk oordeel te vellen over beroepsonderwijs?
De Belastingdienst controleert de procedurele en administratieve vereisten die aan een (mbo) opleiding worden gesteld. De Belastingdienst velt geen inhoudelijk oordeel over de opleidingen in het beroepsonderwijs.
Kunt u toelichten hoeveel opleidingen en leerbedrijven inmiddels correcties, naheffingsaanslagen en/of boetes hebben gekregen, en hoeveel dit de rijksoverheid inmiddels heeft opgeleverd?
De Belastingdienst heeft vanaf begin 2013 inmiddels bij ruim 550 werkgevers correcties op de afdrachtvermindering onderwijs doorgevoerd. Deze zijn veroorzaakt doordat de betrokken werkgevers de afdrachtvermindering ten onrechte of tot een te hoog bedrag in aanmerking hebben genomen. Het totaal van deze correcties beloopt zo’n € 47 miljoen en heeft betrekking op de jaren 2008–2013.
Op welke manier is thans de samenwerking tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Financiën vormgegeven, aangezien het convenant, dat onder andere het terrein van de Wva regelt, op 31 december 2013 is afgelopen?
De samenwerking vanaf 1 januari 2014 is geregeld in het Verlengd convenant inzake de samenwerking tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Financiën, d.d. 19 december 2013. Aangezien de afdrachtvermindering onderwijs met ingang van
1 januari 2014 is afgeschaft heeft het convenant nog slechts beperkte werking.
Hoeveel documenten moeten onderwijsinstellingen laten zien bij een inspectie van de Belastingdienst? Hoe verhoudt dit zich tot de aanpak van regeldruk in het onderwijs?
Het toezicht op de onderwijsinstellingen is geen taak van de Belastingdienst, maar van de inspectie. De controle van de belastingdienst richt zich op de inhoudingsplichtigen. Zij behoren de documenten in hun administratie te bewaren en ter hand te stellen aan de Belastingdienst bij een controle.
De brief van de gemeente Alphen aan den Rijn over de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de beantwoording van de schriftelijke vragen van de gemeente Alphen aan den Rijn met betrekking tot de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De beantwoording is vanuit het perspectief van de gemeenten geschreven en bevat geen onjuistheden.
Acht u het wenselijk dat gemeenten, ondanks dat zij vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg, nog altijd niet weten waar zij aan toe zijn op het gebied van de eventueel te betalen BTW? Kunt u uw antwoord toelichten?
De specifieke inrichting van de jeugdhulp wordt door de gemeenten bepaald. De vraag of bij de inkoop van deze diensten aan de gemeenten BTW in rekening moet worden gebracht door de aanbieder, hangt af van de wijze waarop de jeugdhulp is ingericht. De belastingdienst is verantwoordelijk voor het adequaat toepassen van de fiscale regelgeving inclusief de vrijstellingen. Hij is bevoegd om hier uitspraken over te doen, gebaseerd op de feitelijke situatie. In het algemeen gesproken is voorzien in een vrijstelling voor de btw op de diensten betreffende jeugdhulpverlening.
Hoe oordeelt u over het feit dat door het uitblijven van duidelijke uitspraken van u er veel vragen zijn rondom eventuele BTW-heffing op regionale samenwerkingsvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 2 is weergegeven, is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de toepassing van fiscale regelen en vrijstellingen omdat verschillende feitelijke situaties aan de orde kunnen zijn, waarvan de fiscale behandeling kan verschillen.
Tegelijkertijd is er ons veel aan gelegen de betrokken partijen waar mogelijk duidelijkheid te geven. De signalen waar de vraagsteller op doelt hebben ons ook op andere wijze bereikt. Wij zijn daarom in overleg met een aantal koepelorganisaties om te komen tot een beschrijving van de fiscale consequenties van de – naar verwachting – meest voorkomende samenwerkingsvormen. Het gaat dan met name om samenwerkingen binnen de Wmo en binnen de Jeugdwet. Op die manier zal voor een groot aantal «standaardsituaties» duidelijkheid op BTW-gebied worden gegeven.
Vindt u het van goed doordacht beleid getuigen dat juist het samenwerken op regionaal niveau mogelijk bestraft wordt met een BTW-heffing? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit dan oplossen?
De BTW-heffing die aan de orde kan zijn bij prestaties binnen samenwerkingsverbanden bestaat ook nu al. Het gaat hier namelijk niet om de zorgprestaties zelf, maar om andersoortige prestaties zoals administratie, coördinatie of ICT-diensten. Binnen het stelsel van BTW-heffing zijn dat diensten die nu en onder de nieuwe Jeugdwet regulier belast zijn, zowel op grond van onze nationale wetgeving als op grond van de Europese richtlijn. Vanwege die Europese richtlijn is het ook niet mogelijk hier nationaal van af te wijken. Wij realiseren ons dat het nieuwe stelsel op een aantal punten meer samenwerkingsrelaties vraagt en dat hierdoor het belang van deze fiscale discussie toeneemt. Om die reden vinden wij het wel van belang dat betrokken partijen weten hoe de heffing uitwerkt en op welk deel van de vergoeding de belastingheffing (en het recht op aftrek van BTW) ziet. Wij gaven bij het antwoord op vraag 3 al aan hoe in die duidelijkheid wordt voorzien. Ook wijzen wij erop dat gemeenten veelal recht hebben op BTW-bijdragen op grond van de Wet BTW-compensatiefonds voor prestaties die aan gemeenten of samenwerkingsverbanden van gemeenten zijn verricht, waarover BTW is betaald. Bij nieuwe samenwerkingsverbanden op het gebied van de drie decentralisaties zijn ons geen gevallen bekend dat de BTW niet compensabel is.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de gemeente Alphen aan den Rijn dat er mogelijk 21% minder budget is voor de inkoop van jeugdhulp vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u er in uw plannen rekening mee gehouden dat bovenop de reeds aangekondigde bezuinigingen er mogelijk nog een extra korting van 21% op het budget komt vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denk u de kwaliteit en continuïteit van jeugdzorg te kunnen garanderen wanneer gemeenten geconfronteerd worden met een mogelijke BTW-heffing van 21%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid op zeer korte termijn duidelijkheid te geven, zodat gemeenten eindelijk weten waar ze aan toe zijn, en wat het budget wordt voor de inkoop van jeugdhulp? Zo ja, wat is die termijn? Zo nee, waarom niet?
Op 30 mei 2014 hebben de gemeenten duidelijkheid over hun budget gekregen in de meicirculaire van het gemeentefonds.
Indien u niet in staat bent op zeer korte termijn duidelijkheid te verschaffen aan gemeenten, bent u dan bereid de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten uit te stellen? Zo nee, hoe garandeert u dan een goede overgang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de consequenties voor kinderen, zorgverleners en zorgaanbieders van het alsmaar uitblijven van duidelijkheid rondom de financiering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn aan de slag met het inkoopproces. Nu gemeenten voldoende duidelijkheid hebben gekregen staat hen niets meer in de weg om concrete afspraken te maken over de inkoop van zorg. Gemeenten kunnen nu dus voluit hun verantwoordelijkheid nemen om duidelijkheid te geven aan hun inwoners, de werknemers die in hun gemeente aan de slag zijn, de instellingen in hun regio en daarbuiten.
Tot het verlies van hoeveel banen en zorgplaatsen hebben de decentralisatieplannen tot op heden geleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment en voor de komende periode is niet bekend in welke mate en bij welke instelling er sprake is van ontslagen. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat de continuïteit van de jeugdzorg in Zuidoost-Utrecht en de rest van Nederland in gevaar komt door onzorgvuldig toegekende budgetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het budget voor 2015 is op de meest zorgvuldige manier berekend (getoetst door de Algemene Rekenkamer) en is – waar mogelijk – vastgesteld op basis van gegevens over het zorggebruik voor het jaar 2012 (onderzoeksbureaus SCP en Cebeon). Alleen de budgetten voor de jeugd GGZ zijn gebaseerd op 2011.
De budgetten zijn daarmee niet onzorgvuldig toegekend. Over de verschillen die er bestaan tussen de berekende budgetten en de opgave van aanbieders zijn wij met gemeenten in gesprek.
Uitzondering provisieverbod |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Financiële sector verdeeld over hulp aan klant in nood»?1
Ja.
Banken, verzekeraars en intermediairs willen de hypotheekklant in nood helpen, maar wat vindt u van het feit dat zij misbruik vrezen als het gaat om de huidige oplossing? In hoeverre is dit (on)terecht en kunt u dat onderbouwen? Welk risico bestaat dat het provisieverbod wordt omzeild met de nieuwe regels? Welke alternatieve voorstellen hebben de partijen in de consultatieronde gedaan en waarom zijn deze niet overgenomen?
Het doel van de uitzondering op het provisieverbod is het wegnemen van eventuele belemmeringen die voortvloeien uit het provisieverbod voor de aanbieder, bemiddelaar of adviseur om in gesprek te gaan met consumenten met (voorzienbare) betalingsachterstanden. Het gesprek kan gebruikt worden om de financiële situatie in kaart te brengen en de mogelijkheden te onderzoeken om het hypothecair krediet aan te passen. Bij (voorzienbare) betalingsachterstanden is het niet gewenst dat vanwege regelgeving een aanbieder, bemiddelaar of adviseur advieskosten in rekening moet brengen wanneer hij een consument adviseert over een mogelijke oplossing voor zijn betalingsachterstanden dan wel een beperking daarvan. Indien altijd advieskosten in rekening dienen te worden gebracht, kan de consument dit als drempel ervaren en afzien van financieel advies, terwijl hij dit advies juist dringend nodig heeft. Een rekening voor advieskosten zou bovendien de betalingsproblemen voor de consument alleen maar vergroten. Daarom wordt het onder bepaalde voorwaarden toegestaan dat een aanbieder provisie betaalt aan een bemiddelaar of adviseur voor advies- en bemiddelingswerkzaamheden aan een consument en is een aanbieder in bepaalde gevallen niet verplicht de advies- en distributiekosten rechtstreeks in rekening te brengen.
Het provisieverbod is ingevoerd om een beweging te bewerkstelligen van productgedreven verkoop naar klantgerichte advisering. Het creëren van een uitzondering op een verbod, brengt altijd een risico met zich mee dat de uitzondering wordt opgerekt of misbruikt. Dit is niet anders voor de onderhavige uitzondering op het provisieverbod. Daarom wordt met uitzonderingen op het provisieverbod terughoudendheid betracht. Vanwege de aard en ernst van betalingsproblemen in het kader van hypothecair krediet wordt het echter opportuun geacht om voor deze specifieke situatie een uitzondering op te nemen.
Zo geldt de uitzondering enkel voor een beperkte groep gevallen, te weten voor consumenten met (voorzienbare) betalingsproblemen inzake hypothecair krediet. Voor andere financiële producten is geen uitzondering opgenomen. Bovendien wordt de inducementnorm van toepassing verklaard op de door de aanbieder betaalde provisie aan de adviseur of bemiddelaar, waardoor de betaalde provisie geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de dienstverlening en de verplichting van de bemiddelaar of adviseur om zich in te zetten voor de belangen van de consument. Zo mogen bemiddelaars en adviseurs geen beloning ontvangen waarvan een aansporende, motiverende of stimulerende werking uitgaat en daardoor de bemiddeling of het advies kunnen beïnvloeden. De door de aanbieder betaalde provisie aan een bemiddelaar of adviseur moet daarom in redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van zijn advies- en bemiddelingswerkzaamheden. Daarnaast mag de betaalde provisie door de aanbieder geen invloed hebben op de uitkomst van het gegeven advies.
In de consultatieronde zijn enkele alternatieve voorstellen voor vormgeving van de uitzondering ontvangen. Er is een voorstel gedaan om consumenten zelf de advieskosten te laten betalen en de mogelijkheid te bieden deze kosten te lenen bij de aanbieder van het hypothecair krediet. Deze kosten zouden dan wel fiscaal aftrekbaar moeten zijn. Bovendien zou aan de consument de mogelijkheid moeten worden geboden om deze kosten over een langere periode terug te betalen. In dit voorstel uit de consultatiereactie komen de kosten echter nog steeds voor rekening van de consument en vormen daardoor een drempel voor de consument om advies in te winnen. Voorgesteld wordt dat ten aanzien van de extra lening voor het advies dezelfde rente wordt betaald als het hypothecair krediet. Hieruit wordt afgeleid dat het uitgangspunt is dat het bestaande hypothecair krediet wordt verhoogd. Vraag is of dit altijd mogelijk is (mede gelet op het risico van overkreditering). Bovendien kan het verhogen van een hypothecair krediet extra kosten met zich meebrengen (denk aan onder andere notariskosten). Tevens kan de extra lening een drempel opwerpen als het een aparte vorm van gespreide betaling betreft.
Een tweede alternatief dat is voorgesteld is dat de betaling voor het onderhavige advies altijd via de consument zou moeten lopen. In dat geval zou de consument beter betrokken zijn bij het traject. Voorgesteld is dat de aanbieder de advieskosten dient te betalen aan de consument, die deze vervolgens dient te betalen aan de adviseur of bemiddelaar. Een dergelijke vormgeving zou de betaalstroom echter compliceren en het risico met zich brengen dat een in betalingsproblemen verkerende consument het ontvangen bedrag van de aanbieder aanwendt om andere betalingsverplichtingen dan de nog te betalen advieskosten aan zijn financieel adviseur, te voldoen.
Waarom vindt u de omschrijving van begrippen als «betalingsachterstand» en «voorzienbare achterstand» voldoende duidelijk, daar ze voor meerdere en bredere uitleg vatbaar lijken? Welke mogelijkheden zijn er om de begrippen duidelijker te formuleren? Waarom is daar geen gebruik van gemaakt?
In het consultatiedocument is bewust gekozen voor een open norm. In de toelichting bij het desbetreffende artikel waarin de uitzondering is opgenomen, is aangegeven wanneer in ieder geval sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand. Van voorzienbare betalingsachterstanden bij hypothecair krediet is bijvoorbeeld sprake bij een structurele en relatief grote daling van inkomsten, die niet door de consument zelf kan worden opgevangen, waardoor binnen afzienbare termijn betalingsachterstanden zullen ontstaan. Onder andere werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, echtscheiding, relatiebreuk en het overlijden van de partner kunnen leiden tot een grote daling van de inkomsten die niet door consumenten zelf kan worden opgevangen waardoor betalingsachterstanden voorzienbaar zijn.
Het alternatief zou zijn om definities op te nemen voor betalingsachterstand en voorzienbare betalingsachterstand. Echter in een definitie kan geen rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de consument. De vraag wanneer een consument een (voorzienbare) betalingsachterstand heeft, hangt af van een samenhang van factoren, zoals de grootte van de inkomensachteruitgang, de hoogte van de lasten, de vraag hoeveel vermogen aanwezig is om op in te teren, of sprake is van een huishouden met tweeverdieners en of er alternatieve inkomsten zijn. Deze factoren laten zich lastig vatten in een definitie. Wanneer gekozen zou worden voor een gesloten norm, bestaat de kans dat consumenten voor wie de uitzondering wel bedoeld is toch buiten de definitie vallen. Een open norm biedt wat dat betreft meer flexibiliteit. Als marktpartijen de uitzondering misbruiken om het provisieverbod te omzeilen kan de AFM handhavend optreden. Binnenkort zal de AFM bovendien een aantal voorbeelden publiceren van situaties waarin in ieder geval sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand.
Aan welke voorwaarden moet men voldoen bij het gebruik maken van deze uitzondering? In hoeverre wijken deze voorwaarden af van de voorwaarden van de oude regels die golden voor het provisieverbod? In hoeverre moet de hoogte van de provisie in de nieuwe regels expliciet transparant worden gemaakt?
Aanbieders zijn in beginsel vrij om een beloning overeen te komen met de bemiddelaar of adviseur voor het bemiddelen en adviseren gericht op het oplossen en beperken van (voorzienbare) betalingsachterstanden inzake een hypothecair krediet zolang de betaalde provisie past binnen de inducementnorm. Er mag geen sprake zijn van een beloning die afbreuk doet aan de kwaliteit van de dienstverlening en de verplichting van de bemiddelaar of adviseur om zich in te zetten voor de belangen van de consument. Bovendien mogen bemiddelaars en adviseurs geen beloning ontvangen waarvan een aansporende, motiverende of stimulerende werking uitgaat.
De door de aanbieder betaalde provisie aan een bemiddelaar of adviseur moet daarom in redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van zijn advies- en bemiddelingswerkzaamheden. Daarnaast mag de betaalde provisie door de aanbieder geen invloed hebben op de uitkomst van het gegeven advies. Naar aanleiding van de ontvangen consultatiereacties is de vereiste transparantie over de van de aanbieder te ontvangen provisie aangepast. De bemiddelaar of adviseur dient op begrijpelijke wijze mededeling te doen van het feit dat hij van de aanbieder van het hypothecair krediet provisie ontvangt en de hoogte van de provisie van de desbetreffende aanbieder. Het kenbaar maken van de hoogte van het bedrag van de provisie dient te geschieden voordat de desbetreffende financiële dienst wordt verleend, tenzij het bedrag van de provisie op dat moment niet bekend is. Deze voorwaarden komen overeen met de oude regels die golden voor de inwerkingtreding van het provisieverbod.
Welk risico is er dat er sprake kan zijn van dubbel betalen, aangezien een adviseur nog doorlopende provisie ontvangt op producten die voor 1 januari 2013 zijn afgesloten? Waarom is het ondervangen daarvan niet in het voorstel verwerkt?
In het voorstel is rekening gehouden met het risico van dubbel betalen. De provisie-aanspraken voor producten die zijn gesloten voor 1 januari 2013 blijven doorlopen totdat een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. De verplichtingen die tegenover de door de cliënt betaalde provisies staan (zoals nazorg) blijven voor de bemiddelaar of adviseur bestaan. Indien de bemiddelaar of adviseur een consument met betalingsproblemen adviseert kan het echter redelijk zijn dat de aanbieder deze advieskosten van de bemiddelaar of adviseur vergoedt. Daarom is, mede naar aanleiding van de consultatiereacties, artikel 86k van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft aangepast, zodat het vergoeden van de advieskosten door de aanbieder in dergelijke gevallen mogelijk wordt. Ter voorkoming van dubbele betaling, zal de aanbieder dan rekening moeten houden met de reeds betaalde afsluitprovisie en doorlopende provisie. De provisie moet namelijk in een redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van de advies- en bemiddelingswerkzaamheden van de bemiddelaar of adviseur.
Indien de advieswerkzaamheden leiden tot een nieuwe overeenkomst, dan is artikel 86c Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (het provisieverbod) van toepassing en kunnen de advies- en bemiddelingswerkzaamheden op grond van de uitzondering voor (voorzienbare) betalingsachterstanden in dat artikel door de aanbieder worden betaald.
In hoeverre kan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de nieuwe regelgeving goed en effectief controleren?
De uitleg van voorzienbare betalingsachterstanden bij hypothecair krediet en de voorwaarden waaronder een provisie mag worden versterkt geeft de AFM voldoende mogelijkheden om effectief te kunnen controleren. Van de uitzondering mag gebruik worden gemaakt als er:
De uitzondering op het provisieverbod beoogt dat consumenten die (voorzienbare) betalingsproblemen hebben op tijd bij hun bemiddelaar of adviseur langsgaan om de problemen te bespreken zodat mogelijke betalingsproblemen kunnen worden voorkomen of betalingsproblemen kunnen worden opgelost. Er is bewust gekozen voor een meer open norm, omdat de vraag wanneer sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand afhankelijk is van de specifieke omstandigheden waarin een consument zich bevindt. Indien marktpartijen deze uitzondering misbruiken om het provisieverbod te omzeilen doet dit afbreuk aan het doel van de uitzondering en kan de AFM handhavend optreden, omdat het provisieverbod wordt overtreden. Als de provisie die wordt betaald niet in redelijke verhouding staat tot de verrichtte werkzaamheden dan kan de AFM handhaven op grond van de inducementnorm.
Het betreft hier een kleine aanpassing van het provisieverbod; wanneer wordt het provisieverbod in zijn totaliteit geëvalueerd?
De effecten van het provisieverbod en samenhangende regelgeving worden na circa vijf jaar geëvalueerd, dat wil zeggen in de loop van 2017. Uiteraard volgen de AFM en ikzelf ook tussentijds nauwlettend de marktontwikkelingen.
Het bericht dat IJsland Nederlandse spaarders niet wil uitbetalen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IJsland wil Icesave-spaarders niet betalen»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat alles op alles moet worden gezet om ook deze spaartegoeden uit te laten keren aan de rechtmatige eigenaren, ook als het gaat om zogeheten «100.000+ spaarders»?
Het kabinet vindt het inderdaad van het grootste belang dat de IJslandse autoriteiten zonder vertraging vrijstelling verlenen voor toekomstige boedeluitkeringen zodat het spaargeld terugkeert naar de preferente Nederlandse spaarders. De Winding-up Board en de IJslandse autoriteiten hebben aangegeven dat de boedel voldoende middelen bevat om de ingediende vorderingen van de spaarders uiteindelijk volledig te voldoen. De antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen hier nader op ingaan.
Is het u bekend, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de IJslandse Centrale Bank (spaar-)tegoeden uit de failliete boedel van Landsbanki achter houdt in opdracht van de IJslandse regering, zodat andere doelen dan het terugbetalen van spaartegoeden aan spaarders kunnen worden bediend, zoals het verminderen van de IJslandse hypotheekschuld? Zo nee, wat is er volgens u dan aan de hand? Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken en kunt u aangeven of hier sprake is van een rechtmatige actie van de IJslandse Centrale Bank?
Tot op heden zijn vier uitkeringen uit de boedel van Landsbanki gedaan. Alle preferente crediteuren, inclusief de 100.000+ spaarders, hebben eenzelfde percentage ontvangen. Al enige tijd geleden heeft de Winding-up Board van Landsbanki een verzoek ingediend bij de Centrale Bank van IJsland om een vijfde uitkering in vreemde valuta te mogen doen. Een dergelijk ontheffingsverzoek is nodig omdat de crediteuren vanwege de geldende kapitaalrestricties in IJsland alleen geld kunnen ontvangen met toestemming van de Centrale Bank van IJsland en de IJslandse Minister van Financiën. De IJslandse autoriteiten hebben nog geen besluit genomen over dit verzoek.
Hierbij speelt een rol dat de IJslandse autoriteiten zorgen hebben over de schuld van de nieuwe bank die is ontstaan na de ondergang van Landsbanki in 2008. In het kader van de IJslandse crisismaatregelen in 2008 zijn activa verbandhoudende met de binnenlandse activiteiten van Landsbanki overgeheveld naar een nieuwe bank («Nieuw Landsbanki»). De IJslandse staat houdt 98% van de aandelen in Nieuw Landsbanki. Vanwege deze overdracht van activa heeft Nieuw Landsbanki een omvangrijke schuld aan de boedel van Landsbanki die in de komende jaren moet worden afbetaald. De IJslandse autoriteiten zijn echter van mening dat het huidige betaalschema dermate belastend is voor Nieuw Landsbanki en de IJslandse betalingsbalans, dat een looptijdverlenging van de schuld dringend gewenst is. De Winding-up Board en Nieuw Landsbanki zijn recentelijk een dergelijke looptijdverlenging overeengekomen. Mede op aandringen van Nederland is daarbij bepaald dat de looptijdverlenging pas doorgang vindt zodra de ontheffing voor de vijfde boedeluitkering daadwerkelijk is verleend. De inzet in de komende periode is om dit pakket van enerzijds een looptijdverlenging en anderzijds de vijfde boedeluitkering tot stand te brengen zodat er weer een significant bedrag aan spaargeld vrijkomt. Ook de 100.000+ spaarders kunnen in dat geval een volgende boedeluitkering tegemoet zien.
Kunt u aangeven welke inspanningen u nog verricht om zo veel mogelijk van de spaartegoeden van de «100.000+ spaarders» vrij te laten geven?
Evenals de vordering die door De Nederlandsche Bank is ingediend zijn de vorderingen van de 100.000+ spaarders preferent. Op het moment dat de Nederlandse staat (via De Nederlandsche Bank) een boedeluitkering ontvangt, geldt dat evenzeer voor de 100.000+ spaarders. De inspanningen die de staat levert om boedeluitkeringen te ontvangen komen derhalve gelijkelijk ten goede aan alle spaarders. Er wordt dan ook geen gedifferentieerde inspanning geleverd ten aanzien van de specifieke categorie 100.000+ spaarders.
Kunt u aangeven wat er in het gesprek op 25 april 2014 tussen de Minister-President en de IJslandse premier Gunnlaugsson in Rotterdam2 – waarin is gesproken over de situatie met Icesave en Landsbanki – aan de orde is gekomen en welke afspraken er zijn gemaakt?
Deze ontmoeting vond plaats tijdens het congres van de Liberale Internationale. Icesave is slechts kort en in algemene zin ter sprake gekomen.
Kunt u aangeven welk bedrag de Nederlandse staat nog tegoed heeft uit IJsland?
Van de ruim € 1,4 miljard die De Nederlandsche Bank voor rekening van de Nederlandse staat heeft uitgekeerd bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel inzake Icesave is tot op heden € 811 miljoen gerecupereerd. Aan hoofdsom staat nog € 617 miljoen uit. Bovendien is bij het IJslandse depositogarantiefonds een claim ingediend ter vergoeding van de resterende hoofdsom, gederfde rente en gemaakte kosten. De claim is voorgelegd aan de IJslandse rechter.
Montana beheer en de toezichthouders |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Schimmige «goeroes» bedriegen beleggers; Duizenden particulieren voor miljoenen het schip in»?1
Ja.
Klopt het dat over Montana beheer verschillende meldingen bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn gedaan? Kunt u hiervan een overzicht geven?
De AFM heeft in de periode juli 2010 tot en met 2013 in totaal veertien meldingen ontvangen over Montana Beheer. In juli 2010 heeft de AFM drie meldingen ontvangen, waaronder één anonieme melding. In oktober 2011 ontving de AFM één melding. De vier meldingen in 2012 waren anonieme meldingen. In 2013 ontving de AFM zes meldingen waarvan één anonieme. Van de acht meldingen die de AFM heeft ontvangen voordat zij de zaak op 13 december 2012 aan de FIOD overdroeg, bevatte het merendeel summiere informatie.
Waarom is er door de AFM tot oktober 2013 niets gedaan met de meldingen tegen Montana beheer en verdachte Rob van den Bergh?
De AFM heeft vanaf het moment dat de eerste meldingen in juli 2010 over Montana beheer binnenkwamen verschillende acties ondernomen. Naar aanleiding van de drie meldingen in juli 2010 heeft de AFM op 3 augustus 2010 betrokkene, destijds handelend onder de naam Montana Beheer, om informatie verzocht omdat het vermoeden bestond dat hij beleggingsdiensten aanbood zonder de benodigde AFM vergunning (overtreding artikel 2:96 Wft). Na contact met de AFM heeft betrokkene de gemelde activiteiten gestaakt en de website waarop hij beleggingsdiensten aanbood gesloten. De AFM heeft hierna het onderzoek gesloten.
Naar aanleiding van een nieuwe melding in oktober 2011 waarin nieuwe informatie naar voren kwam is op 15 december 2011 het onderzoek heropend. De AFM heeft betrokkene om informatie verzocht om te kunnen vaststellen of hij zonder vergunning financiële diensten verleende. Omdat betrokkene de verzochte informatie deels weigerde te verstrekken, is op 3 mei 2012 een last onder dwangsom opgelegd. Dit besluit is vervolgens op 5 juli 2012 gepubliceerd. Betrokkene heeft ook na de opgelegde last onder dwangsom de gevraagde gegevens niet verstrekt. Om de overtreding te kunnen vaststellen, heeft de AFM het onderzoek voortgezet door bankafschriften bij verschillende banken op te vragen. Na intern onderzoek bij de Belastingdienst en AFM heeft de AFM op 13 december 2012 informatie gedeeld met de FIOD, omdat er vermoedens waren van strafbare feiten.
Waarom is er door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst (FIOD-ECD) tot mei 2013 niets gedaan met de meldingen tegen Montana beheer en verdachte Rob van den Bergh?
De melding die de AFM op 13 december 2012 bij de FIOD heeft gedaan is geregistreerd in het registratie systeem voor fraudezaken (GEFIS). Vervolgens is de zaak op 14 februari 2013 geagendeerd door de AFM bij het Tripartiete Overleg (TPO) tussen de AFM, de FIOD en het Functioneel Parket (FP). Daarin vindt de selectie plaats van meldingen en signalen die in aanmerking komen voor strafrechtelijke onderzoek. Nadat de gemelde feiten door de FIOD in maart en april 2013 nader zijn onderzocht, is de zaak in een volgend TPO besproken en door de FIOD en het FP geaccepteerd voor strafrechtelijk onderzoek. De zaak is vervolgens aangebracht bij de rechter. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2014 aangehouden en verwezen naar de rechter-commissaris in verband met onderzoekswensen van de verdediging.
Zijn er meer soortgelijke zaken bekend waarin al vroeg melding is gedaan bij de AFM en het vervolgens lang heeft geduurd voor daar iets mee gedaan werd? Zo ja, welke?
De AFM houdt permanent toezicht op de naleving van de wettelijke regels die gelden voor individuele (financiële) ondernemingen. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat dit toezicht onvoldoende functioneert of dat meldingen te lang blijven liggen. Meldingen die bij de AFM binnenkomen over mogelijke misstanden in de sector worden van geval tot geval bekeken, beoordeeld en geprioriteerd. Als blijkt dat een overtreding door een onderneming grote impact heeft op de markt, of als er meerdere signalen zijn over diezelfde onderneming, dan kan er een onderzoek worden gestart. Dit onderzoek moet nauwkeurig gebeuren en vereist vaak aanvullende informatie van de betrokkene om de overtreding te kunnen bewijzen, wat extra tijd kost.
Bij welk toezichtsorgaan ligt de verantwoordelijkheid in dit soort zaken?
De AFM houdt toezicht op partijen die beleggingsdiensten aanbieden dan wel beleggingsactiviteiten verrichten. Dit toezicht wordt uitgeoefend door middel van controle, handhaving en normoverdracht (bijvoorbeeld voorlichting over nieuwe regels). Hierbij let de AFM nadrukkelijk op signalen en klachten uit de markt en bevindingen van haar controles bij financiële instellingen. Indien er (tevens) een vermoeden bestaat van strafbare feiten, dan draagt de AFM de zaak over aan de FIOD of doet zij aangifte bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat in het algemeen door trage reacties van de zijde van de overheid op signalen van misstanden meer mensen het slachtoffer kunnen worden van de praktijken van oplichters?
Het is voor het vertrouwen van de consument in de financiële markten essentieel dat hij of zij kan rekenen op voldoende bescherming tegen misstanden en op adequaat, tijdig en zorgvuldig optreden door de toezichthouder als misstanden worden gemeld. Bovenstaande zaak geeft mij geen aanleiding te veronderstellen dat in dit geval of in het algemeen sprake zou zijn van trage reacties van de zijde van de overheid.
Op welke manier kunt u voorkomen dat er nogmaals een dermate lange tijd overheen gaat voor de toezichthouders actie ondernemen?
De AFM en de FIOD hebben in deze zaak gehandeld binnen de reguliere termijnen en zorgvuldigheidsnormen. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. Indien mij in de toekomst signalen bereiken dat er binnen het toezicht zaken te lang blijven liggen, dan zal ik dit uiteraard bekijken.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat België op dit moment akkoord gaat met het feit dat kranten 0% btw in rekening brengen op hun digitale abonnementen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Luxemburg 3% btw in rekening brengt op digitale kranten en boeken sinds 1/1/2012 en daarmee een bedrijf als Amazon binnengetrokken heeft dat al haar digitale boeken in de EU nu via Luxemburg verkoopt?
Ja, ik heb kennis genomen van het feit dat Luxemburg 3% btw in rekening brengt op digitale kranten en boeken sinds 1 januari 2012. Ook is bekend dat bedrijven als Amazon zich in het verleden in Luxemburg hebben gevestigd. Of het verlaagde btw-tarief op digitale kranten en boeken de enige reden is voor die bedrijfsbeslissing kan ik niet beoordelen.
Heeft u er ook kennis van genomen dat de EU Luxemburg wel voor het Hof in Luxemburg gesleept heeft, maar dat Luxemburg ondertussen gewoon doorgaat met het in rekening brengen van 3% btw op e-boeken en e-kranten?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Frankrijk de btw op e-boeken verlaagde naar 7% en vervolgens naar 5,5%, ondanks een infractieprocedure?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Frankrijk de btw op alle online media recentelijk zelfs verlaagd heeft tot 2,1%?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat als een uitgever zijn krant of boeken nu vanuit bijvoorbeeld Luxemburg laat uitgeven, hij dan 3% btw in rekening kan brengen aan Nederlandse klanten in plaats van de 21% btw die hij nu in rekening moet brengen op e-kranten?
Ik ga er vanuit dat wordt gedoeld op het aanbieden van een digitale krant vanuit een server in Luxemburg. Het downloaden daarvan kwalificeert voor de btw als een elektronische dienst. Het gegeven voorbeeld klopt onder deze aanname nu nog wel, maar vanaf 1 januari 2015 niet meer.
Waar de elektronische dienst belast wordt, is namelijk afhankelijk van de regels op grond waarvan wordt bepaald waar de dienst voor de heffing van btw wordt geacht te zijn verricht. De plaats van dienst hangt volgens de huidige hoofdregel af van de hoedanigheid van de afnemer. Is de afnemer een ondernemer voor de btw, dan is de plaats van dienst – en dus van btw-heffing – de plaats (de lidstaat) waar de afnemende ondernemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft. In het gegeven voorbeeld is dit Nederland, zodat in dat geval het Nederlandse btw-tarief van toepassing is. Omdat de btw-richtlijn geen verlaagd btw-tarief op elektronische diensten toestaat, is het algemene Nederlandse btw-tarief van toepassing.
Neemt een ander dan een ondernemer (bijvoorbeeld een particuliere consument) de langs elektronische weg verrichte dienst af, dan is deze dienst belast op de plaats waar de dienstverrichter gevestigd is dan wel een vaste inrichting heeft van waaruit de dienst wordt verricht. In het gegeven voorbeeld is dit Luxemburg, waar vervolgens in strijd met de btw-richtlijn een verlaagd btw-tarief op die dienst wordt toegepast.
Met ingang van 1 januari 2015 kent de Europese btw-regelgeving nog maar één regel voor het bepalen van de plaats van dienst van een telecommunicatie-, omroep- of elektronische dienst. Genoemde diensten zijn dan altijd belast in het land waar de afnemer woont of is gevestigd. Daarbij maakt het niet uit of die afnemer een belastingplichtige btw-ondernemer of niet-belastingplichtige (veelal particuliere consument) is noch waar de dienstverrichter zelf is gevestigd. In het gegeven voorbeeld is dan altijd Nederlandse btw verschuldigd, ondanks dat de onderneming die de dienst verricht in Luxemburg is gevestigd.
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Duitse regering, waarin deze zich voorstander verklaart van het lage tarief op e-boeken?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er al tijden een prejudiciële vraag bij het Europees Hof in Luxemburg ligt, die zou kunnen leiden tot een gelijkstelling van het btw-tarief op e-boeken met dat op boeken (zaak HvJ EU 22 april 2013, zaak C-219/13 (K Oy)), omdat in die zaak terecht gesteld wordt dat boeken en e-boeken in essentie gelijk zijn maar dat een verschillende informatiedrager gebruikt wordt en dat er dus geen verschil zou moeten zijn in het btw-tarief?
Ik ben bekend met de bij het Europese Hof van Justitie aanhangige procedure. Op 14 mei 2014 heeft de Advocaat-Generaal van het Europese Hof van Justitie geconcludeerd in deze zaak. Het geschilpunt is of een verschillende behandeling is toegestaan van de levering van goederen die deel uitmaken van dezelfde tariefpost in de btw-richtlijn (hier: «de levering van boeken, op alle fysieke dragers,[...]»). Meer specifiek gaat het over luisterboeken en andere boeken, die op andere fysieke dragers dan papier zijn opgeslagen en de geschreven tekst van een gedrukt boek weergeven. In Nederland geldt het verlaagde btw-tarief nu al voor alle boeken, ongeacht de fysieke drager waarop zij zijn opgeslagen. In dat opzicht is de beantwoording van de onderhavige prejudiciële vraag voor de Nederlandse tarieftoepassing dan ook niet van belang. Voor de volledigheid merk ik nog op dat het btw-tarief op het downloaden van e-boeken niet ter discussie staat in de zaak «K Oy».
Heeft u wegen om met andere EU-landen aan te dringen op een snelle beantwoording van die vraag, omdat dat zou kunnen leiden tot een eind in deze lang slepende impasse?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Peters (Kamerstuk 32 827, nr. 36) die de regering in 2012 opriep om zich in Europa sterk te maken voor een EU-breed laag btw-tarief voor digitale nieuwsproducten en boeken?
Ja.
Welke acties heeft Nederland ondernomen in de EU sinds de motie-Peters, zoals het agenderen op een Ecofin Raad, het organiseren van een conferentie, bilateraal overleg of andere acties?
Zowel vóór als na de motie-Peters heeft Nederland zich ingespannen om de mogelijkheid van een gelijke behandeling van fysieke en digitale producten te bewerkstelligen. Bijvoorbeeld in de Nederlandse reactie op het Groenboek dat de Europese Commissie in 2010 uitbracht over modernisering van de btw.3 In deze reactie is onder andere aangegeven om de discussie over inconsistentie in de tariefindeling, zoals de toepassing van het verlaagde btw-tarief op drukwerk en van het algemene btw-tarief op e-boeken, niet uit de weg te gaan. Op 6 december 2011 volgde op het Groenboek een mededeling van de Europese Commissie waarin onder andere een herziening van de tariefstructuur wordt overwogen.4
Van Nederlandse zijde is richting de Franse overheid herhaaldelijk steun uitgesproken voor de Franse inzet om in de EU een verlaagd btw-tarief mogelijk te maken voor digitale boeken en kranten. Deze steunbetuiging is voorts neergelegd in een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Europese Commissie. Daarbij is de wens benadrukt om de (tarief)inconsistentie en concurrentieverstoring tussen digitale boeken en kranten, en boeken en kranten op alle soorten fysieke dragers weg te nemen.
Daarnaast heeft Nederland ook in diverse gremia op (hoog) ambtelijk niveau steun gegeven aan het grondbeginsel dat vergelijkbare goederen en diensten onderworpen moeten zijn aan hetzelfde btw-tarief. Deze inspanningen, samen met gelijkgestemde lidstaten, mondden uit in één van de conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 oktober 2013 waarin de Europese Commissie wordt aangespoord «in haar lopende btw-evaluatie [....] ook aangelegenheden aan de orde [te] stellen die specifiek zijn voor de digitale economie, zoals gedifferentieerde belastingtarieven voor digitale en fysieke producten.»5
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat e-boeken, digitaal nieuws en luisterboeken eindelijk onder het verlaagde tarief gaan vallen onder EU-recht en dat iedereen dan ook datzelfde lage btw-percentage hanteert?
Zoals aangegeven is reeds voorzien dat vanaf 1 januari 2015 het leveren van e-boeken en andere langs elektronische weg verrichtte diensten in alle gevallen belast wordt tegen het btw-tarief van de lidstaat van de afnemer. Van een ongelijke behandeling door deze diensten vanuit een andere lidstaat (met een lager btw-tarief) aan te kopen, zal dan niet langer sprake zijn. Dit neemt niet weg dat dan nog steeds geen gelijke behandeling (verlaagd btw-tarief) mogelijk is van fysieke en digitale producten onderling. Daarvoor is nieuwe Europese regelgeving vereist. De komende evaluatie van de Europese Commissie biedt hiervoor het aangrijpingspunt. Nederland zal zich in dat kader er voor inzetten dat, wanneer de Europese Commissie een voorstel voor eventuele aanpassing van de btw-richtlijn met betrekking tot digitale producten doet, een prioritaire behandeling wordt nagestreefd door de lidstaten.
Wat betreft de in deze vraag vervatte wens voor eenzelfde verlaagd btw-taref voor iedereen die e-boeken, digitaal nieuws en luisterboeken levert nog het volgende. Het verlaagde btw-tarief voor boeken, op alle fysieke dragers, kranten en tijdschriften is een zogenoemde kanbepaling in de btw-richtlijn. Dit betekent dat een lidstaat kan kiezen om al dan niet het verlaagde btw-tarief toe te passen. De hoogte van de btw-tarieven is, binnen bepaalde marges, eveneens aan de lidstaten om te bepalen. Het al dan niet dwingend voorschrijven van een verlaagd btw-tarief op een bepaalde categorie goederen of diensten, eventueel gekoppeld aan een minimum- of maximumtarief, is aan de lidstaten om met unanimiteit te beslissen. Alleen in dat geval kan de btw-richtlijn worden aangepast.
Waar het gaat om voorstellen van de Europese Commissie zal uw Kamer daar op gebruikelijke wijze over worden geïnformeerd door middel van een BNC-fiche. Vervolgens is het aan de lidstaten om met unanimiteit de btw-richtlijn al dan niet aan te passen.
Het rapport van Oxfam Novib over belastingontwijking door bedrijven |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Business Among Friends» van Oxfam Novib?1
Ja
Deelt u de conclusie van Oxfam Novib dat de belastinginkomsten in sommige ontwikkelingslanden met meer dan 100 procent kunnen stijgen als multinationals belasting afdragen in landen waar ze economisch actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn indruk uit de publicaties van Oxfam Novib is dat de suggestie dat de belastinginkomsten in sommige ontwikkelingslanden met meer dan 100 procent kunnen stijgen als multinationals belasting afdragen in landen waar ze economisch actief zijn, niet zo zeer gebaseerd is op het rapport «Business Among Friends» als wel vooruit loopt op een nog te publiceren onderzoek door Alex Cobham en Petr Janský.2
Zonder kennis van dat rapport is de gestelde vraag niet te beantwoorden. Het antwoord zal in elk geval afhangen van de wijze waarop in dat onderzoek invulling wordt gegeven aan «het afdragen van belasting in landen waar ondernemingen actief zijn».
Deelt u de mening dat Nederland een verantwoordelijkheid heeft in het behoud van de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze verantwoordelijkheid er volgens u uit en op welke wijze geeft Nederland hier internationaal uiting aan? In het bijzonder, hoe verhoudt het delen van Nederlandse fiscale expertise met ontwikkelingslanden zich tot de inspanningen van andere Europese landen?
In de notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 en de brief aan de Kamer van 30 augustus 2013 staat dat Nederland speciale aandacht heeft voor de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Belangrijke aandachtspunten zijn de ruimte voor bronheffingen en het actief aanbieden om anti-misbruikbepalingen in het verdrag op te nemen. Op dit moment is Nederland bezig met het benaderen van 23 ontwikkelingslanden over het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het bestaande belastingverdrag. Nederland loopt op dit punt internationaal voorop. Daarnaast is Nederland actief op het gebied van het verlenen van technische assistentie aan ontwikkelingslanden. Dat doet Nederland zowel bilateraal als via multilaterale programma’s, bijvoorbeeld van de OESO; uit het bijgevoegde (meeste recente) overzicht van het OESO-programma blijkt dat de Nederland op dat terrein relatief veel doet. In de bijlage bij deze brief treft u een overzicht aan van de bijdragen3.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van Oxfam Novib meer landen een gelijke stem te geven bij de totstandkoming van het actieplan om grondslagerosie en winstverschuiving tegen te gaan? Deelt u zowel de zorg als de door deze organisatie aangedragen oplossing? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van het tegengaan van agressieve fiscale planning door grote of beursgenoteerde (internationaal opererende) bedrijven, die door middel van fiscale planning zorgdragen voor erosie van belastinggrondslagen. Hieraan kan onder meer rapportage door grote of beursgenoteerde bedrijven volgens het principe van country-by-country reporting over belastingbetalingen in de landen waarin zij actief zijn, bijdragen. Nederland geeft dan ook volop steun aan internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. In de EU geldt een dergelijke verplichting inmiddels voor multinationals in de mijnbouw, bosbouw en financiële sector. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie. Nederland heeft er bij de onderhandelingen inzake de Richtlijn voor bekendmaking niet-financiële informatie en diversiteitbeleid voor gepleit dat de EU Commissie een onderzoek uitvoert naar de impact van publieke country-by-country reporting voor alle sectoren. Eind februari 2014 hebben de Raad en het Europees Parlement in triloogonderhandelingen een akkoord bereikt over deze richtlijn. Op 15 april heeft het Europees Parlement met de richtlijn ingestemd, naar verwachting zal de Raad de richtlijn na de zomer bekrachtigen. In de richtlijn is een bepaling opgenomen op basis waarvan de EU Commissie uiterlijk in juli 2018 een evaluatie afrondt en rapporteert over de mogelijkheid van het introduceren van een verplichting voor grote ondernemingen om jaarlijks een country-by-country rapportage te vervaardigen, die minstens informatie bevat over gemaakte winst, betaalde winstbelasting en ontvangen overheidssubsidie.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat multinationals openheid van zaken geven over de winsten die ze per land maken, zodat schadelijke belastingontwijking door winstverschuiving kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de inspanningen van Nederland om in Brussel country-by-country-reporting verplicht te stellen voor multinationals? Wanneer worden de resultaten van het aangekondigde «impact assessment» naar de Kamer gestuurd?2
Garanties in het kader van het bid voor het Europees Kampioenschap voetbal in 2020 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de berichten «UEFA-bobo’s betalen geen taks»1, «Geen vrijstelling belasting in Nederland met EK»2 en «Kosten EK voetbal hoger, baten nog niet duidelijk»3 gelezen?
Ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving.
Waarom tekende u op 5 maart 2014 een stapel modelovereenkomsten en lichtte u de Kamer pas op 23 april, twee dagen voor het definitieve bid, in over dit bid, terwijl u eerder aan de Kamer had beloofd dat «Mocht de organisatie van of het indienen van een bid voor zeer grootschalige evenementen zich aandienen, zoals de Olympische/ Paralympische Spelen en WK en EK voetbal die van de buitencategorie zijn, dan spreekt het vanzelf dat bij de dan te nemen substantiële besluiten over ondersteuning de Kamer nauwgezet en tijdig geïnformeerd zal worden»?4 Kunt u hierbij ook aangeven waarom u niet voldaan heeft aan uw belofte in uw brief van 20 september 2013, waarin u aangeeft de Kamer te informeren over de gevraagde garanties en de mogelijkheden van de Rijksoverheid om hieraan tegemoet te komen?5 Bent u van mening dat de Kamer op deze manier nog voldoende gelegenheid heeft gehad om op de gevraagde garanties te reageren voordat deze formeel ingediend zijn?
De reden dat ik de door mij op 5 maart 2014 al getekende overheidsgaranties niet eerder naar de Tweede Kamer heb gestuurd, was het wachten op de beslissing van de Gemeenteraad van Amsterdam om in te stemmen met de aan de gemeente gevraagde financiële bijdrage.
Op 23 april is hierover positief door de Gemeenteraad besloten. Ik heb vervolgens de Kamer die dag terstond geïnformeerd over het uitbrengen van het bid en de overheidsgaranties die ik namens het Rijk heb ondertekend en onderdeel uitmaken van het bid.
Door de leden Bruins Slot en Omtzigt wordt gerefereerd aan mijn brief van 20 september 2013 waarin ik heb aangegeven de Kamer tijdig te informeren bij te nemen substantiële besluiten inzake grootschalige sportevenementen (TK 30 234, nr. 62), de zogenaamde motie Klaver cs.
In deze brief heb ik de Kamer geïnformeerd over het voornemen van de KNVB om een bid uit te brengen op een viertal wedstrijden van het EK voetbal 2020, alsmede over de gewijzigde opzet van dat toernooi. Die gewijzigde opzet maakt dat het gaat om een evenement dat qua omvang beperkter en overzichtelijker is dan in de vroegere opzet en daarmee ook aantrekkelijk is voor Nederland. Daarbij heb ik aangegeven de Kamer later, na uitwerking van het bid, te informeren over de gevraagde financiële bijdrage en garanties van de Rijksoverheid en de mogelijkheden van de Rijksoverheid om hieraan tegemoet te komen.
Alle garanties, inclusief de fiscale, passen binnen de bestaande wettelijke kaders, c.q. zijn in overeenstemming gebracht met de modelgaranties voor sportevenementen die sinds 5 juli 2012 bij de Tweede Kamer bekend zijn. De garanties die ik namens het Rijk aan de UEFA heb verstrekt, alsmede de financiële bijdrage van het Ministerie van VWS aan dit evenement beschouw ik dan ook niet als «substantiële besluiten over ondersteuning» waar ik de Kamer al vooraf over zou hebben moeten informeren. Dat had ik alleen moeten doen als met de verleende garanties en financiële bijdrage de kaders van staand beleid en/of bestaande wet- en regelgeving overschreden worden en dat is hier niet aan de orde.
Kunt u de laatste modelovereenkomst (in Nederlands, Engels en Duits) aan de Kamer doen toekomen, zoals toegezegd aan de Kamer?6
De laatste versie van de modelgaranties (Nederlands en Engels) is opgenomen op Rijksoverheid.nl (www.rijksoverheid.nl/ministeries/vws/documenten-en-publicaties/publicaties/2014/04/30/modelgaranties-voor-grote-internationale-sportevenementen.html).
De aanpassingen ten opzichte van de versie die u op 5 juli 2012 heeft ontvangen, zijn beperkt en met name tekstueel van aard.
Kunt u aangeven waarom u de UEFA-eisen (UEFA= Union of European Football Associations) als uitgangspunt genomen hebt en niet de Nederlandse modelovereenkomst? Kunt u het definitieve bid aan de Kamer doen toekomen?
Kunt u alle andere overeenkomsten, die op basis van deze overeenkomst gesloten zijn of in voorbereiding zijn, aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn door het Rijk geen andere overeenkomsten gesloten of in voorbereiding, die onderliggend zijn aan de aan de UEFA verstrekte garanties.
In mijn brief van 23 april heb ik wel gesproken over een samenwerkingsovereenkomst, waaraan gewerkt is met betrokken partijen (KNVB, gemeente Amsterdam, Amsterdam Arena en VWS). Hierin wordt afgesproken in partnerschap op te trekken door gezamenlijk een kansrijk bid in te dienen bij de UEFA. Zodra deze overeenkomst door alle partijen is ondertekend, zal ik deze aan de Kamer sturen.
Klopt het, zoals in het bericht van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) staat vermeld, dat in de garanties is opgenomen dat alles binnen de Nederlandse wettelijke kaders moet blijven? Zo ja, waarom heeft u dan in de garanties opgenomen dat tot het eind van 2020 nieuwe wetgeving geen negatieve invloed op de UEFA en de organisatie van EURO2020 zal hebben?7 Kunt u tevens aangeven waar in de templates van de UEFA staat opgenomen dat een dergelijke garantie gegeven moet worden?
Ja, het klopt zoals in het persbericht van de KNVB is aangegeven dat alle afgegeven garanties, inclusief de fiscale, binnen de wettelijke kaders blijven. De specifieke bepaling, waarnaar de vragenstellers verwijzen, ziet op de aan de UEFA gegeven garantie dat er tot 2020 geen nieuwe (fiscale) wetgeving komt die specifiek is gericht op de UEFA of de organisatie van EURO 2020 met als doel vrijstellingen die nu gelden en aan de UEFA zijn bekendgemaakt ongedaan te maken. De tekst van de guarantee template spreekt doelbewust dat het om wetgeving moet gaan die specifiek is gericht op de UEFA of de organisatie van EURO2020, om ervoor te zorgen dat de afgegeven garantie aan de UEFA niet ziet op algemene wijzigingen van (fiscale) wet- en regelgeving.
Kunt u aangeven op welke punten de modelovereenkomst verschilt met de overeenkomst van de UEFA op het belastinggebied en daarbij in ieder geval ingaan op de volgende aspecten: de reikwijdte van de vrijstelling (alleen de atleten, zoals in de modelovereenkomst of alle «designated persons», inclusief een definitie en schatting van de omvang van die laatste categorie); de vrijstelling die de UEFA (en haar bedrijven) krijgt in de voorbereiding en uitvoering voor alle belastingen, zoals ook omzetbelasting, inkomstenbelasting, winstbelasting en btw; de garantie dat wetten niet aangepast worden voor 2020?
Zoals hiervoor al aangegeven zijn de aan de UEFA verleende garanties op het terrein van de belastingheffing in overeenstemming met de modelgaranties, ik verwijs hiervoor met name naar onderdeel h) van de garantie. Op de reikwijdte van de afgegeven garantie over het niet aanpassen van (fiscale) wetten tot 2020 is in het antwoord op de vorige vraag al ingegaan.
Wie is er op basis van de garanties vrijgesteld van belastingen indien Nederland wedstrijden van het EK 2020 organiseert? Van welke belastingen zijn die (rechts)personen vrijgesteld?
Het gaat bij de afgegeven garanties om reguliere toepassing van bestaande fiscale wet- en regelgeving door de Belastingdienst, op basis van voorgestelde feiten en omstandigheden in een concreet geval, die bepalen of sprake is van vrijstelling van het betalen van belasting. De garanties leiden dus niet tot specifieke fiscale vrijstellingen.
Op basis van welke wettelijke grondslag (wet en artikel) kunt u als minister van VWS belastingvrijstellingen beloven, die buiten de wet omgaan?
Er zijn en worden aan de UEFA geen belastingvrijstellingen beloofd die buiten de wet omgaan.
Klopt het dat u in uw brief van 5 juli 2012 over modelgaranties onder andere vermeldt dat de Nederlandse overheid geen autonome bevoegdheid heeft om producten en diensten vrij te stellen van btw?8 Hoe verklaart u dan dat u nu toch garanties doet voor vrijstelling van btw? In hoeverre botst dit met de Europese btw-richtlijn? Kunt u uitleggen waar het verschil zit tussen wat u in 2012 schreef over het ontbreken van ruimte om vrijstellingen van btw te geven en de garanties die u nu geeft om de UEFA van alle btw vrij te stellen?
Er is geen sprake van vrijstelling van btw anders dan die op grond van de bestaande wet- en regelgeving in algemene zin bestaat.
Op welke wijze is de brief met garanties tot stand gekomen?
Zie mijn brief van 23 april jl. en het hiervoor gegeven antwoord op vraag 4.
Is de brief met garanties op het gebied van belastingen rechtsgeldig? Zo ja, waarom dan?
Ja, het betreft garanties die passen binnen de Nederlandse en de EU wet- en regelgeving.
Kunt u de rapportages van accountants- en adviesbureau PriceWaterhouseCoopers (PWC) en de second opinion van Sport2B waar u de nettobaten en -kosten op hebt gebaseerd naar de Kamer sturen?
Deze onderzoeken zijn in opdracht van de KNVB uitgevoerd en staan vermeld op de website van de KNVB (www.knvb.nl/nieuws/34753/economische-impuls-nederland-bij-organisatie-ek2020).
Het bericht “Grieken belazeren de boel opnieuw….” |
|
Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat het primaire overschot van Griekenland «een luchtspiegeling» is en dat het noodfonds (ESM) wordt misbruikt om gaten te dichten?1
Nee, Eurostat heeft bevestigd dat voor 2013 het Griekse overheidstekort uitkomt op 12,7% BBP (incl. bankenherkapitalisatie) en de schuld op 175,1% BBP. Dit wordt, net als voor alle andere EU-landen, gedaan op basis van het Europese Stelsel van Rekeningen (ESR). Op basis van deze gegevens heeft de Trojka het primaire saldo vastgesteld. Het ESA primaire saldo is hierbij als uitgangspunt gebruikt waarbij alle eenmalige kosten of meevallers, waaronder steun aan de bankensector en overdrachten in kader van de ANFA en de SMP portefeuille vanuit de ECB, niet worden meegerekend2. Volgens de programmadefinitie komt het primaire saldo uit op 1,5 miljard euro of 0,8% BBP.
Klopt het, nadat de Grieken eerder met cijfers en statistieken sjoemelden, dat de lidstaten en Eurostat deze keer op de hoogte zijn van deze malversaties met het oog op de EP-verkiezingen?
Nee.
Klopt het dat het staatspensioenfonds geen 4,7 miljard euro in kas kan hebben, zoals econoom Varoufakis beweert? Zo ja, hoeveel heeft dit fonds dan wel in kas?
De heer Varoufakis refereert in het betreffende artikel aan het surplus in 2013 bij sociale zekerheidsfondsen. Dit surplus wordt voornamelijk veroorzaakt door rijksbijdragen van de Griekse staat aan deze fondsen, omdat in het hervormingsprogramma afspraken gemaakt zijn over het terugbrengen van betalingsachterstanden. Rijksbijdragen tussen de staat en sociale fondsen zijn saldo-neutraal: deze transfers hebben een positief effect op het saldo van het sociale fonds en een even grote negatieve invloed op de centrale overheid, en hebben dus netto geen effect op het EMU-saldo van Griekenland.
Bent u bereid om nog deze week naar Griekenland af te reizen om onze geleende miljarden terug te eisen? Zo ja, wanneer vertrekt u?
Nee.
Het bericht dat UEFA-bobo’s geen taks betalen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom de voetbalbond UEFA (Union of European Football Associations) en zijn officials geen enkele belasting hoeven te betalen, indien Nederland in 2020 wedstrijden krijgt toegewezen in verband met het Europees kampioenschap? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
De fiscale garanties die in het kader van het bid voor wedstrijden van het EK voetbal 2020 aan de UEFA zijn afgegeven passen geheel binnen de bestaande kaders van de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving. Er is op geen enkele manier sprake van specifieke vrijstellingen. De UEFA zal – bij toewijzing van het bid – net als andere in ons land actieve internationale organisaties, gewoon onder het geldende Nederlandse belastingregime vallen. Ook zijn de afgegeven garanties volledig in overeenstemming met de daarvoor opgestelde modelgaranties voor grote internationale sportevenementen die op 5 juli 2012 naar uw Kamer zijn gestuurd. Het is dus niet zo dat de UEFA bij toewijzing van het bid is vrijgesteld van het betalen van belastingen. Wel kan door de UEFA, indien aan de geldende voorwaarden in de Nederlandse wetgeving wordt voldaan, een beroep worden gedaan op bestaande, reguliere vrijstellingsregelingen. Voor de voorwaarden die daarvoor gelden kan verwezen worden naar onderdeel 3 van de modelgaranties voor grote internationale sportevenementen («Heffing en inning van belastingen») en de daarbij behorende bijlagen 1a en 1b.
Kunt u uitleggen waarom u toestaat dat kapitaal ongelimiteerd in en uit Nederland kan stromen zonder dat de fiscus erbij kan, indien Nederland deze wedstrijden krijgt toegewezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daarvan is geen sprake, zie het antwoord op vraag 1.
Wat gaat de belastingvrijstelling de Nederlandse staat kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven passen de aan de UEFA verleende fiscale garanties binnen de bestaande kaders van wet- en regelgeving. Indien en voor zover er van de UEFA geen belasting door de Nederlandse fiscus wordt geheven, betreft het toepassen door de Belastingdienst van geldende wet- en regelgeving die ook nu al op iedereen van toepassing is. Van het mislopen van inkomsten voor de staat als gevolg van het afgeven van deze fiscale garanties aan de UEFA is dan ook geen sprake.
Wat is het standpunt van de minister van Financiën in dezen? Betekent dit dat fiscale wetgeving hiervoor veranderd zou moeten worden als de UEFA het bid accepteert? Zo ja, om welke regelgeving gaat het dan precies?
De garanties aan de UEFA, inclusief die op het terrein van de belastingen zijn door mij ondertekend namens het gehele kabinet. Aangezien de fiscale garanties die aan de UEFA zijn verstrekt passen binnen het bestaande wettelijke kader, is er geen wijziging van fiscale wet- en regelgeving nodig om de garanties aan de UEFA na te komen als wedstrijden van het EK voetbal 2020 aan Nederland worden toegewezen.
Kunt u een kostenraming van de belastingvrijstelling aangaande het Europees kampioenschap aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u alle gestelde voorwaarden van de UEFA toelichten met de redenen waarom u hiermee heeft ingestemd? Kunt u hier een overzicht van samenstellen? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden die ook voor de UEFA gelden om een beroep te kunnen doen op de bestaande reguliere vrijstellingsregelingen binnen de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving staan beschreven in de aan de UEFA verleende garanties. Het betreft dezelfde voorwaarden zoals die beschreven worden in de modelgaranties voor grote internationale sportevenementen (zie antwoord op vraag3. Daar waar nodig zijn in de garantieteksten van de UEFA («Guarantee templates») wijzigingen en toevoegingen aangebracht om de garanties zoals die door de minister van VWS zijn ondertekend volledig te laten vallen binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Bent u voornemens om te heronderhandelen over de voorwaarden die de UEFA stelt? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom keurt u deze eenzijdig oplegde voorwaarden van de UEFA goed?
Nee. De verleende garanties aan de UEFA, inclusief de fiscale, passen binnen de bestaande wettelijke kaders, c.q. zijn in overeenstemming met de modelgaranties voor grote internationale sportevenementen die bij de Tweede Kamer sinds 5 juli 2012 bekend zijn. Er bestaat voor mij dus geen aanleiding tot heronderhandelen.
Zijn er meer UEFA-eisen gesteld, en vervolgens afgewezen, waarvan de Kamer het bestaan (nog) niet kent? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn brief van 23 april jl. heb aangegeven, zijn de geformuleerde garantieteksten voor EURO 2020 zo dicht mogelijk gebleven bij de tekst van de «templates», zoals die door de UEFA zijn opgesteld. Op sommige plaatsen waren wijzigingen noodzakelijk, omdat de wet- en regelgeving, zoals onder andere neergelegd in de modelgaranties voor grote internationale sportevenementen, dat vereist. De meeste wijzigingen hebben tot doel gehad de nogal strikt geformuleerde wensen van de UEFA te nuanceren en te refereren naar bestaand EU/NL beleid. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de visa en werkvergunningen waarbij de Schengen-afspraken leidend zijn (garantie 5.23) en de gevraagde bescherming van commerciële rechten die zijn genuanceerd (garanties 5.05, 5.06 en 5.19). In het bidbook zijn verder voorstellen aan de UEFA opgenomen van respectievelijk de gemeente Amsterdam, Arena en de KNVB waar deze partijen zelf de verantwoordelijkheid voor dragen.
Herinnert u zich nog de puinhopen rondom het WK-bid? Hoe gaat u voorkomen dat dezelfde toestanden gaan voorkomen? Bent u bereid de Kamer over alle details te informeren aangaande het Europees kampioenschap? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herinner mij de ophef die in 2010 is ontstaan rond het bid van Nederland en België op de eindronde van het WK-voetbal 2018/2022. Die ophef is mede de aanleiding geweest voor het opstellen van de modelgaranties voor grote internationale sportevenementen die ik op 5 juli 2012 naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Zoals ik in mijn brief van 23 april jl. heb aangegeven, zijn deze modelgaranties vertrek- en ijkpunt geweest voor de verleende garanties aan de UEFA in het kader van het bid van de KNVB op wedstrijden van het EK voetbal in 2020. Ik heb richting uw Kamer volledige transparantie betracht door de overheidsgaranties die ik namens het kabinet aan de UEFA heb verstrekt integraal naar uw Kamer te sturen.
Een leningsverzoek van Curaçao ter grootte van 60 Miljoen Antilliaanse Guldens |
|
Mark Harbers (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met een leningsverzoek van Curaçao ter grootte van 60 miljoen Antilliaanse Guldens?
Ja, dit verzoek dateert van 18 juli 2013.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het College Financieel Toezicht (CFT) ten aanzien van deze lening?
Ja, dit advies dateert van 30 juli 2013.
Heeft u gecontroleerd of aan alle vereisten van de Rijkswet financieel toezicht is voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst?
In de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten is vastgelegd dat het Cft de taak heeft om te toetsen of wordt voldaan aan de vereisten uit deze wet die gelden voor het toekennen van geldleningen. Het Cft heeft getoetst en geconcludeerd dat hieraan is voldaan bij het desbetreffende leningsverzoek.
Waarom schrijft Nederland, tegen de achtergrond van de halfjaarrapportage «juli 2013-december 2013» van het CFT, in op deze lening?
Op basis van artikel 16 van de Rijkswet financieel toezicht geldt dat Nederland een verplichte lopende inschrijving heeft op geldleningen aan Curaçao en Sint Maarten. Voorwaarde voor daadwerkelijke inschrijving is dat het Cft concludeert dat door Curaçao of Sint Maarten is voldaan aan de vereisten van de Rijkswet financieel toezicht. Het is Curaçao en Sint Maarten op basis van de Rijkswet niet toegestaan zonder positief advies van het Cft een geldlening aan te trekken.
Zowel de (meerjarige) begroting als een specifiek leningsverzoek van de landen wordt door het Cft getoetst aan de normen van artikel 15, lid 1, van de Rijkswet financieel toezicht. Het Cft beoordeelt of de (meerjarige) begrotingen binnen de afgesproken grenzen in evenwicht zijn (geen tekort op de gewone dienst en geen overschrijding van de rentelastnorm). Bij de beoordeling betrekt het Cft op grond van artikel 15, lid 2 onder andere of sprake is van een begroting welke voldoet aan de criteria van ordelijkheid en controleerbaarheid. Tevens beziet het Cft of er een uiteenzetting van de financiële toestand van het land aanwezig is (artikel 15, lid 3).
Het Cft heeft op basis van deze toets positief geadviseerd over het leningverzoek van Curaçao. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al heeft opgemerkt in het Algemeen Overleg van 24 april 2014, heeft Nederland alle vertrouwen in de onafhankelijke en zorgvuldige wijze waarop het Cft deze toets uitvoert.
Bij een positief advies van het Cft is Nederland conform artikel 16 van de Rijkswet financieel toezicht eraan gehouden om in te schrijven op de leningen aan Curaçao of Sint Maarten.
Deelt u de mening dat de risico’s als gevolg van gebrekkig financieel beheer op Curaçao (zie ook CFT jaarrapportage CFT juli 2013–december 2013) dusdanig zijn dat een lening niet gerechtvaardigd is onder artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat onder een uiteenzetting van de financiële toestand van het land ook de goedgekeurde jaaropgaven van de overheid-NV’s horen?
De financiële situatie van overheids-NV’s zal moeten worden meegenomen in de uiteenzetting van de financiële toestand van een land wanneer hieruit naar het oordeel van het land financiële risico’s voor de Landsbegroting voortvloeien.
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken uw Kamer in de brief van 21 november 2012 (Tweede Kamer, 2012–2013, 31 568, nr. 123) heeft gemeld, zal het Cft in zijn oordeel of wordt voldaan aan de normen uit de Rijkswet steeds de relevante risico’s voor de begroting meenemen, dus ook die risico’s die voortvloeien uit de financiële situatie van Overheids-NV’s.
In hoeverre is het niet hebben van goedgekeurde jaarrekeningen een teken van het niet op orde hebben van het financieel beheer?
Het niet hebben van een goedgekeurde jaarrekening kan duiden op het niet op orde hebben van het financieel beheer. Het Cft beoordeelt in het kader van geldleningen alleen afspraken over de verbeteringen van het financieel beheer voor zover deze betrekking hebben op het aantrekken van leningen (Artikel 16 lid 5 Rft).
Hoewel Aruba niet onder de Rijkswet financieel toezicht valt, bent u het ermee eens dat ook Aruba moet voldoen aan transparantie van de inkomsten en uitgaven op de begroting voordat er sprake kan zijn van een lening waarop door Nederland wordt ingeschreven? Zo nee, waarom niet?
In het op 28 maart 2013 overeengekomen uitvoeringsprotocol tussen Nederland en Aruba staat onder meer dat «Nederland de mogelijkheden voor inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het Land Aruba zal beoordelen aan de hand van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingscapaciteit». Tevens is afgesproken dit protocol nader uit te werken.
Inmiddels heeft Aruba aangegeven voorlopig af te zien van een verder beroep op dit akkoord. Van een inschrijving door Nederland op een lening aan Aruba is op dit moment dan ook geen sprake. Bovendien impliceert het protocol dat inschrijving door Nederland op een lening aan Aruba, alleen maar in overweging kan worden genomen nadat Aruba aantoonbaar voldoet aan de criteria voor houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit.