Een Wob-verzoek op 7 november 2022 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met een e-mail verstuurd (en vrijgegeven als onderdeel van een Wob-verzoek op 7 november 2022) op woensdag 14 juli 2021 (om 11:32) met daarin de volgende zin: «Fijn dat je ook mailt maar mijn Forum adres. Mijn EZK email houd ik niet regelmatig bij»?1
Ja.
Is het correct dat deze e-mail is verzonden vanaf een mailadres (@weforum.org) dat hoort bij het World Economic Forum (WEF)?
Ja.
Is het correct dat de verzender van deze e-mail (op dat moment) ook een e-mailadres van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft?
Ja.
Kunnen we daaruit concluderen dat de verzender (op dat moment) in dienst was (als rijksambtenaar?) van het Ministerie van EZK? Zo nee, waarom heeft de verzender het dan over «mijn EZK email»?
Ja.
Op welke wijze is de verzender aan zijn of haar WEF-e-mailadres gekomen? Is dit gebeurd op initiatief van het Ministerie van EZK?
Voor de bijdrage aan het Global Coordinating Secretariat voor de Food Innovation Hubs verwijs ik uw Kamer naar de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 26 januari 2022 van Minister Staghouwer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1390) met antwoorden op de vragen van het lid Van Houwelingen (Forum voor Democratie) ingezonden op 30 december 2021. De bijdrage omvat een detachering vanuit EZK voor het ontwikkelen van het Global Coordinating Secretariat en daarmee de Food Innovation Hubs.
Waarom maakt de verzender gebruik van zowel een e-mailadres van het Ministerie van EZK als een e-mailadres van het World Economic Forum? Kunnen we hieruit opmaken dat de verzender tegelijkertijd werkt voor het Ministerie van én het World Economic Forum? Wordt het salaris van de verzender betaald door het ministerie of door het WEF? Is de verzender wellicht vanuit het ministerie gedetacheerd bij het World Economic Forum? Waarom is dat het geval?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel ambtenaren, in dienst van het Ministerie van EZK, hebben, naast hun e-mail van het ministerie, ook de beschikking over een e-mailadres van het WEF (met extensie @weforum.org)? Hoeveel kabinetsleden hebben de beschikking over een e-mailadres van het WEF (met extensie @weforum.org)?
Eén, in het kader van de detachering voor de invulling van het Global Coördinating Secretariat voor de Food Innovation Hubs.
Er zijn geen kabinetsleden die de beschikking hebben over een e-mail adres van het WEF.
Wordt mailverkeer dat door rijksambtenaren wordt verstuurd vanaf een @weforum.org mailadres naar een ander @weforum.org mailadres door de rijksoverheid gearchiveerd? Zijn deze mails voor Kamerleden of journalisten opvraagbaar?
Mailverkeer tussen @weforum.org-mailadressen vallen buiten de archieven die het kabinet beheert omdat dit mailverkeer betreft van een externe organisatie. Deze documenten zijn daarom niet opvraagbaar op grond van de Wet open overheid of op grond van de inlichtingenplicht van artikel 68 van de Grondwet.
Een uitzondering hierop doet zich voor wanneer een gedetacheerde ambtenaar abusievelijk departementale correspondentie verzendt vanaf een @weforum.org-mailadres. In dat geval wordt de correspondentie geacht te hebben plaatsgevonden namens de verantwoordelijk bewindspersoon. Ook kan het voorkomen dat mailwisselingen tussen @weforum.org-mailadressen worden doorgestuurd naar ambtenaren en als binnenkomende correspondentie worden gearchiveerd. Ik merk op dat al het mailverkeer met dit karakter openbaar is gemaakt in het Woo-besluit waaraan wordt gerefereerd.
Tot slot, hoeveel ambtenaren van het minsterie van EZK (en andere ministeries) zijn betrokken bij het «interdepartementale kernteam WEF Innovatie hubs»?
In totaal zijn twee ambtenaren vanuit EZK en drie vanuit LNV betrokken.
De hevige regenval en overstromingen op Bonaire |
|
Bouchallikh , Jesse Klaver (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de hevige regenval en overstromingen op Bonaire?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de overstromingen als gevolg van de hevige regenval? Hoe groot is de huidige schade?
Ja. Er is geen informatie ontvangen over de schade, behalve dat tijdelijk de elektriciteit op het eiland is uitgevallen en tijdelijk het ziekenhuis niet bereikbaar was en het werk tijdelijk moest staken.
Zijn de lokale autoriteiten met de beschikbare middelen (materieel, personeel en geld) voldoende in staat om de overlast van de overstromingen tegen te gaan, de getroffen inwoners te helpen en milieuschade te voorkomen? Zo nee, wat doet de regering om de lokale autoriteiten hierbij te ondersteunen?
Via het Departementaal Coördinatiecentrum van het Ministerie van IenW is tijdens de dreigende crisis informatie ontvangen over de situatie ter plekke. Er speelde toen de mogelijkheid dat het eiland een bijstandsaanvraag voor extra pompcapaciteit zou doen bij het Rijk. Gelukkig kon Bonaire zelf het water wegpompen met lokaal aanwezige pompen. Er is dus geen bijstandsaanvraag gekomen, en de conclusie was daarom al snel dat er geen rol was voor het inzetten van de crisisorganisatie.
De laatste jaren is het openbaar lichaam bezig met een professionaliseringsslag op het gebied van aanleg en onderhoud van infrastructuur, mede in het kader van het Bestuursakkoord Bonaire 2018–2022, en in navolging daarop de Bestuurlijke Afspraken die dit jaar met Bonaire zijn ondertekend. Er is hard gewerkt aan de renovatie van grote wegen op het eiland en de komende jaren wordt dit doorgezet. In de planvorming rondom deze projecten ligt er een belangrijke focus op het garanderen van een goede afwatering. Ook wordt op andere manieren gewerkt aan een betere toekomstbestendigheid van gerenoveerde en nieuwe infrastructuur, bijvoorbeeld door dikkere asfaltlagen te gebruiken. Via de Stuurgroep Infrastructuur en Mobiliteit worden IenW en BZK op de hoogte gehouden van de vorderingen en kan het openbaar lichaam vanuit het Rijk geadviseerd worden.
Hoe is de situatie op de andere Caribische eilanden? Op welke wijze ondersteunt de rijksoverheid de lokale autoriteiten op de overige eilanden?
Vergelijkbare problemen zijn niet gerapporteerd vanuit de andere twee openbare lichamen in Caribisch Nederland. In zijn algemeenheid laten meerdere rapporten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit. Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Hier wordt op verschillende manieren ondersteuning aan gegeven. Bijvoorbeeld via de klimaatscenario’s van het KNMI, maar ook via de Klimaattafel die op Bonaire wordt opgezet. Verder is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen met kennis en tools bij het uitvoeren van stresstests die nodig zijn voor risicodialogen. Op basis hiervan kunnen de openbare lichamen werken aan adaptatiestrategieën.
Zijn er Europese fondsen voor klimaatadaptatie en/of rampenbestrijding waar de Caribische eilanden mogelijk aanspraak op kunnen maken?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur- en Milieubeleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee.
Op welke wijze wordt de lokale infrastructuur om water af te voeren (zoals afwateringsgeulen, rioleringen etc.) aangepast zodat hevige regenval in de nabije toekomst voor minder overlast zal zorgen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt vanuit de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en Bonaire, en via de Stuurgroep Infrastructuur en Wegen, gestuurd op en samengewerkt aan het creëren van een toekomstbestendige infrastructuur. Het openbaar lichaam is zelf verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud van infrastructuur op het eiland, maar door de jaren heen is vanuit het Rijk wel ondersteuning gegeven. Zo heeft IenW bijvoorbeeld een structureel budget van € 5 mln. beschikbaar gesteld voor het onderhoud van infrastructuur. In de nieuwe plannen voor renovatie van wegen is er extra aandacht voor voldoende afwatering.
Het is daarnaast belangrijk dat de openbare lichamen stresstests en risicodialogen uitvoeren om risico´s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen, zoals ook aangegeven bij vraag 4.
Zijn de taken die in Europees Nederland door de waterschappen worden uitgevoerd in Caribisch Nederland in voldoende mate belegd bij de lokale autoriteiten en/of de rijksoverheid?
Ja. Vanuit de bestaande afspraken tussen het Rijk en Caribisch Nederland (met ook middelen in het BES-fonds) en vanuit de middelen voor Caribisch Nederland in het coalitieakkoord acht ik deze taken voldoende belegd en door het Rijk ondersteund.
Klopt het dat er op de eilanden onvoldoende wateropvangbekkens (saliña's) zijn omdat deze ruimte bebouwd wordt? Zo ja, hoe wordt geborgd dat er voldoende klimaatadaptieve maatregelen worden genomen?
De dagen en weken voorafgaand aan de gebeurtenissen had het veel geregend. De wateropvangbekkens waren al vol en ook de capaciteit achter dammen was benut. Ook de bodem in de betreffende gebieden was al verzadigd. Op 8 november 2022 was er 3 uur lang hevige regenval. Deze omstandigheden hebben ervoor gezorgd dat er wateroverlast is geweest. Normaliter vangen de wateropvangbekkens voldoende regenwater op. Door de toenemende extremen met regenwater zal het openbaar lichaam van Bonaire in het voorjaar een scan doen, in het kader van watermanagement, of er veel wateropvangbekkens en dammen verbeterd, vergroot of bijgebouwd moeten worden.
Wat wordt gedaan om te voorkomen dat als gevolg van de overstromingen de koraalriffen worden aangetast door bijvoorbeeld olie en/of afval dat de zee in spoelt?
In het kader van het Natuur- en Milieubeleidsplan voor Caribisch Nederland wordt op verschillende manieren ingezet op het verbeteren van de afwatering en het voorkomen van een negatieve impact van afwatering in zee. Zo wordt ingezet op de aanpak van loslopend vee om erosie tegen te gaan en wordt ook via herbebossing gewerkt aan vermindering van erosie. Daarnaast geldt een brongerichte aanpak van waterverontreiniging op basis van specifieke regelgeving. Zo zullen op grond van het Inrichtingen- en activiteitenbesluit BES voorschriften voor bedrijven gaan gelden voor afvloeiend hemelwater, met het oog op het beschermen van het koraalecosysteem.
Spionage met gebruik van Pegasus- of vergelijkbare software |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er geen onderscheid in veiligheidsrisico wordt gemaakt tussen ministers, topambtenaren en ander rijkspersoneel als het gaat om digitale veiligheid? Geldt dit beleid Rijksbreed? Zo ja, waarom wordt er geen onderscheid gemaakt, terwijl het zeer goed voorstelbaar is dat hooggeplaatste functionarissen over meer essentiële informatie beschikken en daardoor eerder het doelwit van spionage of een hack zullen zijn?1
Iedere overheidsorganisatie is in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar digitale veiligheid, en die van haar medewerkers. Voor zowel Rijksoverheden als medeoverheden biedt onder meer de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) wel een aantal kaders en regels. De BIO bevat een palet aan maatregelen die iedere overheidsorganisatie moet nemen, inclusief een risicobeoordeling. De BIO richt zich hiermee niet alleen op specifieke personen of middelen, maar leidt voor iedere organisatie tot een integrale risicogebaseerde aanpak. Voor de rijksoverheid zien de Audit Dienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) hierop toe. CISO Rijk monitort, vanuit het CIO-stelsel Rijk, de implementatie van beleid op het gebied van dataveiligheid bij de departementen.
Hierbij geldt nog een specifieke set regels voor omgang met gerubriceerde informatie bij de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI), dat voorschrijft hoe met gerubriceerde informatie moet worden omgegaan. Dit geldt voor alle rijksambtenaren die vanuit hun werk incidenteel of structureel met gerubriceerde informatie moeten werken. Om het werken met dergelijke informatie mogelijk te maken worden er ook onder meer technische, facilitaire en organisatorische maatregelen genomen, en worden er specifieke middelen en netwerken ter beschikking gesteld om veilig met dergelijke informatie te kunnen werken.
Het gaat hier om kaders die in overeenstemming met de ministerraad zijn vastgesteld om te kunnen waarborgen dat de Ministers hun verantwoordelijkheid voor de digitale veiligheid en een zorgvuldige omgang met gerubriceerde informatie waar kunnen maken. Bij hun aantreden krijgen bewindspersonen instructies over veiligheidsrisico’s. In het «Blauwe Boek» worden bewindspersonen gewezen op het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst/Bijzondere Informatie (VIR-BI)2. Ook krijgen zij middelen aangeboden zoals telefoons.
Deelt u de mening van de beveiligingsspecialist die stelt dat het met het huidige beveiligingsniveau niet te achterhalen is of digitale apparatuur gehackt is met geavanceerdere hacksoftware zoals Pegasus? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) worden drie beveiligingsniveaus onderkend, de zogenaamde basisbeveiligingsniveaus (BBN). Er is sprake van basisbeveiligingsniveau 2 wanneer er wordt gewerkt met (departementaal) vertrouwelijke informatie. In dat geval gaat de BIO uit van het concept «assume breach». In feite houdt men er rekening mee dat een systeem vroeg of laat kan worden binnengedrongen door een geavanceerde kwaadwillende actor. Dat betekent dat maatregelen zoals detectie moeten worden ingeregeld, zodat achteraf effectief kan worden opgetreden. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn departementen zelf verantwoordelijk voor het implementeren van relevante maatregelen zoals detectiemechanismen.
Garanties zijn echter niet te geven. Dat geldt zeker voor mobiele telefoons, waar binnendringsoftware zoals Pegasus op is gericht. Er is sprake van een continue wedloop van geavanceerde digitale actoren die hun werkwijzen zo aanpassen dat ze niet of moeilijk gedetecteerd kunnen worden. Bovendien maakt een mobiele telefoon per definitie gebruik van een publiek netwerk en is er beperkte controle mogelijk op de software die aanwezig is op een telefoon en is detectie van malware op een telefoon ingewikkeld. De AIVD adviseert daarom terughoudend te zijn met het voeren van (bedrijfs)gevoelige gesprekken via of in de aanwezigheid van een mobiele telefoon.
Gaat u de beveiligingsmaatregelen verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet neemt de statelijke dreiging en risico’s rondom digitale veiligheid bij de overheid serieus. Dat betekent dat het stelsel van maatregelen continu in ontwikkeling blijft. Informatiebeveiliging bij de overheid is dan ook een belangrijk element in de Werkagenda waardengedreven digitalisering en de Nederlandse Cyber Security Strategie, waaruit verschillende acties volgen. Voor de gehele overheid worden wettelijke eisen voor veiligheid ingericht, ook in lijn onder meer met de Europese richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB). Het gevolg hiervan zal zijn dat de hiervoor genoemde BIO in de wet als eis geborgd zal zijn. Er wordt verder generiek toezicht ingericht en ook dit wordt via een wettelijke verankering geborgd.
Wordt er naar aanleiding van nieuwe beschikbare informatie over landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht een nieuwe afweging gemaakt of de inzet van bepaalde software nog gerechtvaardigd is, als blijkt dat dergelijke landen gebruik maken van dezelfde software?2, 3
Het is van belang dat opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over effectieve bevoegdheden voor het uitvoeren van hun wettelijke taak. Die bevoegdheden worden vormgegeven door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en de Wet Computercriminaliteit III. Daarin zijn naast de bevoegdheid van het binnendringen in een geautomatiseerd werk ook de bijbehorende waarborgen verankerd. Voor de uitvoering van deze bevoegdheden kunnen politie, AIVD en MIVD gebruik maken van specifieke soften hardware. De rechtmatigheid daarvan volgt dus uit juridische grondslagen met bijbehorende waarborgen uit hierboven genoemde wetgeving. De rechtmatigheid van de inzet van een bevoegdheid wordt niet bepaald door de gebruikte technologie maar door het geheel van juridische en operationele aspecten van de specifieke casus die gewogen wordt.
Zoals aangegeven in de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3252) mogen leveranciers van binnendringsoftware die wordt ingekocht door opsporingsdiensten niet leveren aan dubieuze regimes. Het gaat om landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht.5 Om deze reden voert de politie een toets uit voordat over wordt gegaan tot de aanschaf van binnendringsoftware.
In deze toets wordt de leverancier gevraagd niet te hebben geleverd aan landen waartegen vanuit de EU of de VN restrictieve sancties bestaan en wordt gecontroleerd of in het land waar de leverancier is gevestigd een exportcontroleregime bestaat waar het respecteren van mensenrechten een onderdeel is in de beoordeling voor het verstrekken van een exportvergunning6.
De politie past dit beleid toe en eist van leveranciers een bevestiging dat niet aan dergelijke landen wordt geleverd. Aanvullend hierop wordt door de politie deze toets periodiek herhaald. De Wet computercriminaliteit III is recentelijk geëvalueerd en naar verwachting kan in het voorjaar 2023 de beleidsreactie aan uw Kamer worden gezonden7.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen ten behoeve van hun wettelijke taakuitvoering en omgeven door waarborgen bijzondere bevoegdheden inzetten. Over de wijze waarop deze organisaties gebruik maken van hun wettelijk toegekende bijzondere bevoegdheden, en over de afwegingen die daarbij worden gemaakt, kan in het openbaar geen mededeling worden gedaan.
Deelt u de mening dat het gebruik van dergelijke software de democratische rechtstaat veel schade kan berokkenen, als het wordt ingezet tegen de eigen onschuldige inwoners of het gebruikt wordt om functionarissen van andere lidstaten te bespioneren? Zo nee, kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het kabinet acht het onrechtmatig gebruik van binnendringsoftware onaanvaardbaar. Dit geldt ook wanneer het om onrechtmatige inzet tegen advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten gaat. Naast de nationale wetgeving is ook het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens belangrijk in de weging van de rechtmatigheid. In het geval van onrechtmatig gebruik kan de inzet van dit soort software de democratische rechtsstaat schade berokkenen.
Het uitvoeren van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk door Nederlandse overheidsdiensten is aan strenge voorwaarden en stevige waarborgen gebonden. Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet wanneer minder ingrijpende bevoegdheden niet bruikbaar zijn voor het gestelde doel, en de inzet noodzakelijk en proportioneel is. Voor de voorwaarden en waarborgen die gelden bij de eventuele inzet van binnendringsoftware wordt verwezen naar Kamervragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van Dijk (SP) of de samenvatting in antwoord op vraag 6.8 Tegelijkertijd is de rechtmatige inzet van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk van belang voor onze democratische rechtsstaat. Criminelen en kwaadwillende statelijke actoren zijn een reële bedreiging voor onze maatschappelijke orde, de nationale veiligheid, de mogelijkheid van burgers om vrijelijk van hun rechten te genieten en ons verdienvermogen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze software ofwel in het geheel niet gebruikt wordt, dan wel aan strikte regels en toezicht onderworpen wordt, zowel op nationaal als internationaal niveau? Zo nee, waarom niet?
Gegeven het belang van de rechtmatige inzet van binnendringsoftware voor onze democratische rechtsstaat zoals beschreven in antwoord op vraag 5 is het onwenselijk om het gebruik van binnendringsoftware categoriaal te verbieden. Ook deelt het kabinet de opvatting dat inzet van dergelijke software enkel wenselijk is wanneer deze is gebonden aan strikte regels omtrent proportionaliteit, subsidiariteit en noodzakelijkheid, en er sprake is van onafhankelijk toezicht.
Effectief en gedetailleerd toezicht op de inzet van middelen door opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan echter, gezien de benodigde toegang tot bijzondere informatie, enkel nationaal vormgegeven zijn.
In de opsporing vindt de uitvoering van de binnendringbevoegdheid plaats onder het gezag van de officier van justitie. Die houdt voor, tijdens en na de inzet door de politie toezicht op de rechtmatigheid van de opsporing en daarmee op de uitvoering van deze bevoegdheid. Een officier van justitie mag een bevel voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk slechts geven na voorafgaande machtiging door een rechter-commissaris. Deze rechter toetst een voorgenomen inzet eveneens vooraf. Na afronding van een inzet wordt deze door de politie in processen-verbaal verantwoord. Tijdens de behandeling ter terechtzitting kan de rechter de rechtmatigheid van de inzet beoordelen. De afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de software is in eerste instantie aan de officier van justitie, die na machtiging van de rechter-commissaris bevoegd is tot het bevelen van het onderzoek in een geautomatiseerd werk. Deze afweging wordt getoetst door de Centrale Toetsingscommissie bij het OM die het College van Procureurs-generaal adviseert.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houdt eveneens toezicht op de inzet van binnendringsoftware door het technisch team van de politie. De afweging van het Openbaar Ministerie valt buiten de bevoegdheid van de IJenV. Toezicht op het Openbaar Ministerie wordt op grond van artikel 122 van de wet RO door de procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden verricht.
De AIVD en de MIVD mogen onder strikte wettelijke voorwaarden bijzondere bevoegdheden inzetten ten behoeve van de nationale veiligheid. Deze bevoegdheden zijn aan voorwaarden gebonden, die zijn vastgelegd in de Wiv 2017. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
(CTIVD) houdt toezicht op de juiste toepassing van die wet. De Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) richt zich op toetsing voorafgaand aan de inzet van bepaalde bevoegdheden, waaronder het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD houdt toezicht tijdens en na afloop van inzet van een bevoegdheid.
Verder kan worden gewezen op de internationale afspraken die zijn gemaakt in het kader van toezicht op de handel in binnendringsoftware, zoals de recent geactualiseerde dual-use verordening van de Europese Unie en het Wassenaar Arrangement.
Deelt u de mening dat globale transparantie over of dergelijke software aangekocht is en gebruikt wordt wenselijk is, zodat het parlement de controlerende taak kan uitvoeren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de opsporing worden ten behoeve van de transparantie jaarlijks statistieken van het gebruik van binnendringsoftware openbaar gemaakt. Het verstrekken van informatie aan derden over welke specifieke software de politie beschikt en gebruikt bij de inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid, brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen en daarmee het opsporingsbelang. De verwerving van binnendringsoft- en hardware vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Het is voor de afscherming van middelen en methodieken niet mogelijk om openbaar inzicht te geven in welke software de politie gebruikt bij de uitvoering van deze bevoegdheid.
Ook voor de AIVD en de MIVD is transparantie belangrijk. Daarom publiceren de diensten een openbaar jaarverslag en wordt waar mogelijk in de openbaarheid verantwoording afgelegd over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tegelijkertijd zijn beide diensten ook wettelijk gehouden aan geheimhouding, onder andere over de werkwijze. Dat geldt dus ook voor de inzet van de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD en TIB houden toezicht op de taakuitvoering van de diensten. De openbare (jaar)verslagen van de CTIVD en de TIB worden met de Kamer en het publiek gedeeld. Parlementaire controle op de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vindt, wanneer nodig vanwege de geheime aspecten, via de geëigende kanalen plaats.
Kunt u aangeven of volgens u het gebruik van dit soort software van Israëlische makelij past binnen de aangenomen Kamermotie waarin uitdrukkelijk de wens is uitgesproken om dergelijke apparatuur niet aan te schaffen uit landen zoals Israël?4
In de verzamelbrief politie van 19 oktober jl. wordt geschetst hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Nispen waarin de regering wordt verzocht bij aanbestedingen voor apparatuur, zoals afluisterapparatuur, drones en ANPRcamera’s, aan veiligheidsvereisten een zwaarder belang toe te kennen en te streven naar apparatuur uit Nederland of op z’n minst uit landen binnen de
Europese Unie.10 Zoals in de verzamelbrief is gemeld, moeten Nederlandse overheden en uitvoeringsdiensten zo nodig kunnen beschikken over kwalitatief hoogwaardige producten en diensten, ook van buitenlandse leveranciers, of over producten en diensten die deels in het buitenland zijn ontwikkeld of geproduceerd. Het uitgangspunt is dat het gebruik van apparatuur en programmatuur veilig moet zijn en dat eventuele risico’s beperkt en/of gemonitord worden. Er kunnen bijvoorbeeld technische beveiligings- of organisatorische maatregelen worden getroffen binnen de eigen organisatie. Ook kunnen strenge eisen gesteld worden aan de beveiliging van producten en diensten en kunnen ondernemers gevestigd in bepaalde landen uitgesloten worden van aanbestedingsprocedures. Voorgaande wordt bij alle eventuele aanschaf van binnendringsoftware in acht genomen.
Specifiek in het kader van binnendringsoftware kan ten eerste worden gewezen op de specifieke regelgeving voor de aanschaf van binnendringsoftware genoemd in antwoord op vragen 3 en 4. Ten tweede wordt het doel onderschreven om het betreden van de markt van dergelijke software tot een minimum te beperken. Ten derde dient een technisch hulpmiddel beveiligd te zijn tegen wijziging van geregistreerde gegevens en kennisneming hiervan door onbevoegden
De overstromingen op Bonaire |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bonaire kampt met hevige regenval, straten overstroomd»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de acties die Rijksbreed zijn of worden ondernomen om de situatie op Bonaire te inventariseren en waar nodig in te grijpen?
Er is geen sprake geweest van een noodzaak tot ingrijpen, aangezien het Openbaar Lichaam Bonaire op zelfredzame wijze uitvoering heeft gegeven aan haar verantwoordelijkheden. Er is wel veelvuldig contact geweest: vanuit de waarnemend Rijksvertegenwoordiger was er doorlopend contact met het Openbaar Lichaam Bonaire. Er speelde in beginsel de mogelijkheid dat het eiland een bijstandsaanvraag voor extra pompcapaciteit en/of logistieke ondersteuning voor de verplaatsing ervan zou doen bij het Rijk. Er is door BZK met input van betrokkenen een informatiebeeld opgesteld dat gedeeld is met Rijkspartners. Zo heeft het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van IenW (DCC-IenW) tijdens de dreigende crisis informatie ontvangen over de situatie ter plekke. Gelukkig kon Bonaire zelf het water wegpompen met lokaal aanwezige pompen. Er is dus geen bijstandsaanvraag gekomen, en de conclusie was daarom al snel dat er geen rol was voor het inzetten van de crisisorganisatie.
Op welke manier vindt, in verband met de voorgaande vraag, coördinatie plaats met het Openbaar Lichaam Bonaire?
Als de Caribische delen van het Koninkrijk worden getroffen door een ramp, of crisis en bijstand vanuit Europees Nederland is geboden, dan wordt daarvoor het het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC) gebruikt. De (waarnemend) Rijksvertegenwoordiger zal doorlopend contact houden met het Openbaar Lichaam en deze staat ook in contact met Europees Nederland. Bonaire (en de andere BES-eilanden) kan contact opnemen met het 24/7 bereikbare Nationaal Crisiscentrum (NCC) van het Ministerie van JenV. En vanuit het Ministerie IenW verloopt de coördinatie via het DCC-IenW, dat ook weer in contact staat met het NCC.
Bent u bereid om de Kamer op korte termijn te informeren over de omvang van de schade die op Bonaire ontstaat aan infrastructuur, openbaar bezit, woningen, bedrijven, monumenten en cultureel erfgoed als gevolg van de wateroverlast, de financiële gevolgen van die schade, en door welke partijen die schade moet worden gedragen?
Het openbaar lichaam brengt dit niet in kaart. Bewoners van Bonaire kunnen wel een melding doen indien zij hulp nodig hebben. Het openbaar lichaam registreert die meldingen, gaat langs de betrokkenen indien nodig, en probeert verder via materiële en financiële steun een bijdrage te leveren. Wat betreft de infrastructuur zijn er gaten in de wegen die worden opgevuld.
Zijn er risico’s aanwezig voor de veiligheid en de volksgezondheid van de huidige situatie? Zo ja, welke risico’s en hoe gaat de regering die wegnemen? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Net zoals in Europees Nederland is ook in Caribisch Nederland een goede afwatering van belang voor veiligheid en volksgezondheid. De recente wateroverlast op Bonaire heeft dit benadrukt. Om die reden neemt Bonaire afwatering mee als primair criterium in de wegenprojecten die momenteel lopen. Via de Stuurgroep Infrastructuur en Mobiliteit blijven IenW en BZK op de hoogte van de ontwikkelingen op dat gebied.
De recente regenval raakt aan het klimaatvraagstuk. De openbare lichamen van Caribisch Nederland zijn, net zoals in het Europese deel, primair verantwoordelijk voor de veiligheid en de volksgezondheid in relatie tot klimaateffecten. Daar hoort bijvoorbeeld ook bij het waarschuwen van de bevolking bij dreigende weersextremen.
Acht u de kwaliteit van het wegennet, de verdere infrastructuur en het waterbeheer van voldoende niveau om met extreme weersomstandigheden en een stijgende zeespiegel om te gaan? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat de regering doen om hier verbetering in aan te brengen?
In het kader van onder andere het Bestuursakkoord Bonaire 2018–2022, en de Bestuurlijke Afspraken die in navolging daarop dit jaar zijn ondertekend, heeft het openbaar lichaam een professionaliseringsslag gemaakt op het gebied van onderhoud van infrastructuur. Er is hard gewerkt aan de renovatie van grote wegen op het eiland en de komende jaren wordt dit doorgezet. In de planvorming rondom deze projecten ligt er een belangrijke focus op het garanderen van een goede afwatering. Ook wordt op andere manieren gewerkt aan een betere toekomstbestendigheid van gerenoveerde en nieuwe infrastructuur, bijvoorbeeld door dikkere asfaltlagen te gebruiken. Via de Stuurgroep Infrastructuur en Mobiliteit worden IenW en BZK op de hoogte gehouden van de vorderingen en kan het openbaar lichaam vanuit het Rijk geadviseerd worden. Toekomstige opgaven in relatie tot klimaateffecten zouden onderzocht en besproken moeten worden via stresstesten en risicodialogen. Er is al eerder aangeboden om in de vorm van kennis en tools, zoals een klimaateffectatlas, ondersteuning te geven bij deze stappen om te komen tot klimaatadaptatiestrategieën.
Welke afspraken bestaan er tussen het Rijk en het Openbaar Lichaam Bonaire om wegen, verdere infrastructuur en het waterbeheer aan te passen aan extremere weersomstandigheden, een stijgende zeespiegel, maar ook aan de stijgende bevolkingsaantallen en de grootschalige bebouwing die in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, wordt vanuit de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en Bonaire, en via de Stuurgroep Infrastructuur en Wegen, gestuurd en samengewerkt op het creëren van een toekomstbestendige infrastructuur. Het openbaar lichaam is zelf verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud van infrastructuur op het eiland, maar door de jaren heen is hier vanuit het Rijk wel in ondersteund. Zo heeft IenW bijvoorbeeld een structureel budget van € 5 mln. beschikbaar gesteld voor het onderhoud van infrastructuur van de openbare lichamen.
Veel maatregelen liggen verder op het vlak van de ruimtelijke ordening, waarvoor de openbare lichamen zelf de bevoegdheden hebben. Ik ondersteun daarnaast samen met de Minister voor Klimaat en Energie de opzet van een klimaattafel op Bonaire. Deze tafel zou zich ook kunnen buigen over deze vragen.
Op welke manier worden huiseigenaren op Bonaire ondersteund in het weersbestendiger maken van hun woningen en kavels, bijvoorbeeld door het verbeteren van dakgoten en het aanleggen van cisternen?
De openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zouden op basis van hun op te stellen klimaatadaptatiestrategieën ondersteuning kunnen geven aan huiseigenaren bij het weersbestendiger maken van hun bezit. Voor Bonaire geldt dat er een project Woningverbetering Particulieren is om bewoners te helpen hun woning wind- en waterdicht te maken. Er is wel een wachtlijst voor deelname en het beschikbare budget is beperkt.
Welke acties onderneemt de regering in meer algemene zin om Bonaire, Sint-Eustatius en Saba voor te bereiden op en weerbaar te maken tegen de gevolgen van klimaatverandering? Zijn die acties afdoende? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is er meer nodig en hoe gaat de regering daar gevolg aan geven?
Allereerst is van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie bij de openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk ondersteuning geven in de vorm van een klimaateffectatlas als basis voor de benodigde stresstesten, waarmee ook risicodialogen kunnen worden gestart.
Het artikel 'Hoe Thierry Baudet de winst opstrijkt van een uitgeverij die met overheidssubsidie is opgezet' |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stuk «Hoe Thierry Baudet de winst opstrijkt van een uitgeverij die met overheidssubsidie is opgezet»1?
Ja
Klopt het dat de politieke partij Forum voor Democratie, via Forum voor Democratie BV, in 2020 een uitgeverij onder de handelsnaam «Amsterdam Books» heeft opgericht?
Politieke partijen zijn verenigingen en daarmee gebonden aan alle wetten die voor verenigingen en andere rechtspersonen gelden. Op politieke partijen met een zetel in de Eerste- en/of Tweede Kamer is daarnaast Wet financiering politieke partijen (Wfpp) van toepassing. De Wfpp bepaalt in artikel 5 dat, indien een rechtspersoon uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht stelselmatig of structureel ten bate van een politieke partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk voordeel bij heeft, de partij deze rechtspersoon als neveninstelling moet aanwijzen. Neveninstellingen zijn, net als de politieke partij, verplicht een door de accountant gecontroleerd overzicht van giften en schulden aan te leveren. De Wfpp stelt geen nadere regels aan de interne organisatie of structuur van een politieke partij of haar neveninstelling.
Forum voor democratie heeft in dat kader de rechtspersoon Forum voor Democratie B.V. aangewezen als neveninstelling. Uit openbare informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat de neveninstelling Forum voor Democratie B.V. tussen 18 maart 2020 en 1 januari 2022 de handelsnaam Amsterdam Books droeg.
Wat is uw mening op het gegeven dat een BV onderdeel kan zijn van de structuur van een politieke partij?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dezelfde uitgeverij momenteel in naam wordt beheerd door «Amsterdam Media Group BV», een bedrijf dat in handen is van (oud-)FVD-bestuurders en politici, zoals ook valt op te maken uit de rapportage van het College van onderzoek integriteit Tweede Kamer?
Uit openbare informatie van de Kamer van Koophandel, die ook terugkomt in de rapportage van het College van onderzoek integriteit Tweede Kamer, blijkt dat Amsterdam Media Group B.V. op 4 november 2021 is opgericht door verschillende natuurlijke personen, waaronder Kamerleden van Forum voor Democratie. Ook blijkt dat Amsterdam Media Group B.V. op dit moment de handelsnaam Amsterdam Books hanteert. De rechtspersoon Forum voor Democratie B.V. gebruikt deze handelsnaam niet meer. Op dit moment is Amsterdam Media Group B.V. niet aangemerkt als neveninstelling van Forum voor Democratie.
Deelt u de mening dat het oprichten van een BV als onderdeel van een politieke partij, waarbij het bestuur van die BV overlapt met het partijbestuur aangezien de partijbestuursleden als privépersonen onderdelen van de BV van de partij overdragen, meer dan de schijn van belangenverstrengeling wekt en in strijd is met de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) en de Wet schadeloosstelling als de politici deze nevenfuncties en neveninkomsten niet melden?
Op grond van de Wfpp ben ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften van de Wfpp. De Wfpp stelt echter geen regels over de interne organisatie of structuur van een politieke partij, met uitzondering van de verplichtingen voor het aanwijzen van neveninstellingen en een ledeneis voor zover een politieke partij voor subsidie in aanmerking wil komen. Daarnaast stelt de Wfpp geen regels over de eventuele nevenactiviteiten van politici of bestuurders van politieke partijen. De reden daarvoor is dat de Wfpp zich uitsluitend richt op de financiering van politieke partijen. Het overige handelen van een politieke partij is een aangelegenheid van het Burgerlijk Wetboek.
In de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is in artikel 5 bepaald dat Kamerleden hun nevenfuncties en de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar maken door het ter inzage leggen van een opgave bij de griffie van de Tweede Kamer. In artikel 4 van deze wet wordt tevens bepaald dat dat zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar het Kamerlid aan de inspecteur van de Belastingdienst:
Indien de inspecteur van de Belastingdienst constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, vordert de griffier het teveel aan ontvangen schadeloosstelling terug van het Kamerlid. In het geval dat is gemeld dat een opgave achterwege zal blijven of het Kamerlid binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring heeft ingezonden, stelt de griffier, conform Artikel 4 zesde lid van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de schadeloosstelling over het afgelopen jaar vast op 65% van de schadeloosstelling op jaarbasis.
Ook in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer is in artikel 15.19 bepaald dat leden van de Tweede Kamer nevenactiviteiten en inkomsten uit die nevenactiviteiten vermelden in het register nevenactiviteiten en belangen.
Handhaving door de Kamer zelf is mogelijk op grond van de Gedragscode leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Regeling handhaving en toezicht Gedragscode leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Deelt u de mening dat FVD financiële jaarverslagen van Amsterdam Media Group BV moet openbaren omdat deze BV wel degelijk gelieerd is aan de partij en dat de Wet financiering politieke partijen de partij verplicht om dit te openbaren?
De vraag veronderstelt dat neveninstellingen van een politieke partij wettelijk verplicht zijn een financieel jaarverslag openbaar te maken. Dit is echter incorrect. Indien een rechtspersoon door een politieke partij is aangewezen als neveninstelling, dan is deze rechtspersoon volgens de Wfpp verplicht jaarlijks een door een onafhankelijke accountant goedgekeurd overzicht van giften en schulden aan te leveren bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Alleen voor neveninstellingen die vanuit de Wfpp subsidie ontvangen, geldt dat zij een door een onafhankelijke accountant goedgekeurd financieel verslag en een activiteitenverslag dienen aan te leveren2.
Een relatie tussen de politieke partij Forum voor Democratie en de rechtspersoon Amsterdam Media Group B.V. kan in de Wfpp dus ook niet leiden tot een verplichting een financieel jaarverslag openbaar te maken. Dit neemt niet weg dat in Nederland geldt dat elke B.V. verplicht is jaarlijks een jaarrekening aan te leveren bij de Kamer van Koophandel.
Klopt het dat hiermee niet valt uit te sluiten dat de uitgeverij Amsterdam Books is opgericht met geld dat Forum voor Democratie heeft ontvangen als subsidie onder de Wet financiering politieke partijen (Wfpp)?
In de Wfpp staat dat de subsidie aan politieke partijen wordt verstrekt voor uitgaven die direct samenhangen met de volgende activiteiten (Artikel 7, lid 2):
Aangezien, zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, Amsterdam Media Group B.V. niet is opgericht door de politieke partij Forum voor Democratie maar door verschillende natuurlijke personen, zou het oprichten van zo een B.V. niet vallen onder subsidiabele activiteiten onder de Wfpp.
Politieke partijen moeten jaarlijks verantwoording afleggen over de uitgaven van hun subsidie uit de Wfpp. Deze verantwoording wordt gecontroleerd door een onafhankelijke accountant, die hierover een goedkeurende accountantsverklaring moet afgeven. Het oordeel van de accountant per politieke partij wordt, gezamenlijk met het jaarverslag, jaarlijks openbaar gemaakt op de website van de rijksoverheid.3 De ADR heeft daarnaast bij de accountants van meerdere partijen, waaronder de accountant van Forum voor Democratie, de controle op de verantwoording over het jaar 2020 gereviewd. De verslagen van deze reviews zijn op 4 oktober 2022 aan uw Kamer toegezonden.4 Daarnaast is op 23 december 2022 het advies van de Commissie toezicht financiën politieke partijen (Ctfpp) over het verantwoordingsjaar 2021 aan uw Kamer toegezonden.5 Indien op basis van het hierboven genoemde proces blijkt dat een politieke partij subsidie op onrechtmatige wijze heeft besteed, dan kan dat leiden tot het terugvorderen van de subsidie. In dergelijke gevallen zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
In hoeverre is hier sprake van een onrechtmatige besteding van overheidssubsidie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om dit nader te onderzoeken en eventueel subsidie stop te zetten en/of terug te draaien als blijkt dat deze via de uitgeverij bij individuele FVD-politici en bestuurders terecht komt?
Zie antwoord vraag 7.
Het blokkeren van het amendement op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot het amendement van GroenLinks op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm)?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er door ambtenaren van uw departement onderling over dit amendement werd gesproken in termen als een «akelig amendement» en een «heel machtig wapen»? Vindt u het normaal dat er in bestuurlijke kringen op een dusdanige manier over een democratisch instrument wordt gesproken, als zijnde een gevaar voor de zittende macht?
In de betreffende e-mails wordt gesproken over de (procedurele) gevolgen van het amendement3, zoals dit oorspronkelijk was ingediend, voor het nemen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Het is gebruikelijk dat elk ingediend amendement op zijn merites wordt beoordeeld. De beoordeling werd ingegeven door de gevolgen voor de bestuurlijke slagkracht bij de bestrijding van de epidemie. Ik ben het niet met u eens dat over dit amendement is gesproken als zijnde een gevaar voor de zittende macht.
Kunt u uitleggen waarom uw departement het dusdanig onwenselijk achtte dat de oppositie een ministeriële regeling zou kunnen blokkeren die potentieel verregaande gevolgen zou kunnen hebben voor de samenleving? Is het niet juist de taak van de oppositie om te waken over het parlementaire proces en ervoor te zorgen dat het kabinet zich niet te veel en op een oneigenlijke manier macht toe-eigent?
De aanname dat het Ministerie van VWS het onwenselijk achtte dat de oppositie een regeling zou kunnen blokkeren deel ik niet. Een belangrijke taak van zowel de Tweede als de Eerste Kamer is de regering te controleren. Beide Kamers beschikken daartoe over regulier instrumentarium. Ter versteviging van de parlementaire betrokkenheid bij het nemen en intrekken van maatregelen voorzag de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), zoals deze was ingediend, onder meer in een lichte voorhangprocedure4. Daarmee werd gewaarborgd dat indien noodzakelijk, mèt betrokkenheid van het parlement, snel maatregelen zouden kunnen worden genomen. De regeling zoals neergelegd in het amendement waarop de e-mails betrekking hebben (amendement nr. 7) zou ertoe leiden dat voor het nemen van maatregelen een wet nodig zou kunnen zijn. Een wetstraject zou vergaande gevolgen hebben voor de bestuurlijke slagkracht.
Kunt u uitleggen waarom het voor uw departement zo belangrijk was dat het kabinet per decreet zou kunnen regeren?
Deze aanname deel ik niet. Een belangrijk doel van de Twm was juist het creëren van een steviger democratische legitimatie van de maatregelen die nodig waren ter bestrijding van de epidemie5. Tot inwerkingtreding van de Twm werden maatregelen immers vastgesteld via noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Na inwerkingtreding van de Twm konden maatregelen -afgezien van de spoedprocedure, waarvoor een blokkeringsrecht achteraf gold – alleen worden genomen bij ministeriële regeling mèt voorafgaande betrokkenheid van het parlement. Van regeren bij decreet was geen sprake. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u reflecteren op hoe dit raakt aan de grondbeginselen van de parlementaire democratie en op welke manier u het verantwoord acht dat uw ministerie en/of het kabinet deze grondbeginselen op deze manier probeerde te omzeilen?
Het standpunt dat het Ministerie van VWS of het kabinet de grondbeginselen van de parlementaire democratie trachtte te omzeilen, deel ik niet. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm destijds een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Vindt u het te rechtvaardigen dat is geprobeerd om de oppositie op deze manier actief buitenspel te zetten? Zo ja, waarom?
Deze aanname deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 tot en met 5.
Wat vindt u ervan dat in de openbaargemaakte WOB-verzoeken wordt gesproken over een «machtigingswet door de Kamers jagen»? Waarom wordt er door ambtenaren van uw departement duidelijk nagedacht en gesproken over het inzetten van machtsmisbruik?
Wetgeving komt tot stand via een zorgvuldig regulier wetgevingsproces. In tijden van crisis moet dit proces, vanwege de urgente situatie, met de nodige voortvarendheid worden doorlopen. Een voortvarende behandeling sluit een zorgvuldige behandeling niet uit. Een wet door de Kamers jagen betreft beeldspraak en berust geenszins op gangbare praktijk. De woordkeuze in de e-mail is niet de mijne.
Waarom was uw departement blijkbaar van mening dat een minderheid in de Eerste en Tweede Kamer een democratisch recht wel kon worden onthouden? Kunt u uiteenzetten welke overwegingen hieraan ten grondslag lagen die dit in uw ogen zouden rechtvaardigen?
Er is beslist geen democratisch recht onthouden. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Bent u niet van mening dat ingrijpende maatregelen, zoals de coronamaatregelen van de afgelopen jaren, juist verregaand gecontroleerd, getoetst en in sommige gevallen geblokkeerd moeten worden door de oppositie? Zo ja, staat dat dan niet haaks op de manier waarop uw departement gereageerd heeft op dit amendement?
Voor ingrijpende maatregelen, zoals coronamaatregelen, is een zorgvuldig besluitvormingsproces nodig. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten. Deze balans is bij de totstandkoming van de Twm in samenspraak tussen regering en parlement vastgesteld.
Hoe kijkt uw departement op dit moment tegen soortgelijke situaties aan? Bent u, als Minister van VWS, net als uw voorganger, van mening dat de oppositie op een dergelijke manier buitenspel gezet zou mogen worden en dat het kabinet het parlementaire proces op een dergelijke manier mag omzeilen om de eigen koers door te zetten? Zo ja, waarom en in wat voor situaties vindt u dat te rechtvaardigen?
Op 14 september 2022 is het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid bij uw Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in grondslagen om collectieve maatregelen te treffen voor de bestrijding van infectieziekten met pandemisch potentieel. De betrokkenheid van de beide Kamers en de bescherming van grondrechten wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd. Dat wetsvoorstel doorloopt de gebruikelijke parlementaire procedure.
Kunt u reflecten op het feit dat sommige media met betrekking tot deze kwestie spreken over een «staatsgreep»? Wat vindt u van dit sentiment en wat denkt u dat de openbaarmaking van deze beleidslijn doet met het vertrouwen van de burger in het kabinet en het (toekomstige) coronabeleid?
Het is onderdeel van de journalistieke vrijheid om berichtgeving naar eigen inzicht te duiden. De in het nieuwsitem aangehaalde e-mails openbaren geen beleidslijn.
Hoe rijmt u deze manier van regeren met de «nieuwe bestuurscultuur» die uw kabinet zegt te willen voorstaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
WOZ-gegluur |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over WOZ-gluurders – gemeente wil foto’s interieur»?1
Ja.
Waarom hebben gemeenten, naar eigen zeggen, plotseling foto’s van het interieur van hun inwoners nodig voor het vaststellen van de WOZ-waarde? Waar komt deze gekkigheid vandaan?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Deelt u de mening dat het interieur van een woning – zoals keuken, badkamer en toilet – gemeenten helemaal niets aangaat?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Twee woningen die aan de buitenkant vergelijkbaar zijn kunnen een verschillende waarde hebben doordat inpandige secundaire objectkenmerken verschillen. Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning.
Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zelfgemaakte foto’s zijn een optie en geen verplichting. Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Als gemeenten aangeven dat zij met deze foto’s de WOZ-waarde «nauwkeuriger» kunnen vaststellen, bedoelen zij dan een hogere of lagere WOZ-waarde dan normaal?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken, en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Afhankelijk van de zogenaamde secundaire objectkenmerken van een specifieke woning ten opzichte van de verkochte woningen zal de WOZ-waarde van een woning hoger, lager of gelijk aan de WOZ-waarde van de verkochte woningen worden vastgesteld.
Waar in de «Wet waardering onroerende zaken» wordt gesproken over foto’s van het interieur? Bent u ervan op de hoogte dat de Waarderingskamer (art. 4–11 Wet WOZ) het heeft over het analyseren van vraag- en verkoopprijzen, internetadvertenties etc. – oftewel openbare informatie – maar niet over foto’s van het interieur?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. In de gemeenten waarop deze vragen betrekking hebben is gekozen om daarnaast de optie te bieden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Wie heeft er bij de gemeenten toegang tot de foto’s? Wat gebeurt er met de foto’s nadat die zijn gebruikt?
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Wat gebeurt er als bewoners geen foto’s aanleveren? Wordt de WOZ-waarde dan op de normale manier (of niet) vastgesteld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 verplicht artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde.
Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Klopt het dat dit WOZ-gegluur een pilot is? Bent u ertoe bereid een streep door deze pilot te zetten en ervoor te zorgen dat gemeenten de WOZ-waarde op de normale manier – dus zonder foto’s van toiletten en badkamers – vaststellen?
Er is sprake van twee pilots die los van elkaar geïnitieerd zijn door twee belastingssamenwerkingsverbanden, namelijk GBTwente en Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB). GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet. In de pilots is naast bestaande opties als een inlichtingenformulier en een gemeentelijk taxateur gekozen voor aanbieden van de optie van zelfgemaakte foto’s. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de conclusie dat huiseigenaren met een gemiddelde WOZ-stijging van 8,6% in 2022 sowieso veel te veel betalen?2
Nee. Een WOZ-waarde stijging leidt niet automatisch tot een evenredige stijging van de aanslag van bijvoorbeeld de OZB. (Mede)overheden hebben een autonome bevoegdheid om de tarieven van heffingen die gebaseerd zijn op de WOZ-waarde vast te stellen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.
De overheid die burgers monitort via sociale media |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Op welke wettelijke basis handelen instellingen als het Ministerie van Sociale Zaken, de Belastingdienst en de Voedsel- en Warenautoriteit als zij openbare berichten op sociale media van mensen opslaan en verwerken?1
Het is overheidsorganisaties toegestaan om aan online onderzoek te doen. Wanneer daarbij persoonsgegevens worden verwerkt en/of de persoonlijke levenssfeer wordt geschonden, gelden er echter een aantal voorwaarden. Die voorwaarden vloeien voort uit de Grondwet, het EVRM en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Kort gezegd mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als daarvoor een wettelijke grondslag is. Diezelfde eis geldt voor het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Hoe zwaarder deze inbreuk, hoe zwaarder de eisen zijn met betrekking tot het wettelijke voorschrift dat als grondslag kan dienen.
Wat de wettelijke basis is hangt per verwerking af van de wijze waarop en voor welk doel overheidsinstanties persoonsgegevens uit openbare sociale media berichten verwerken.
Zo kan er binnen communicatie-onderdelen bijvoorbeeld sprake zijn van het verzamelen, lezen, beantwoorden (actieve webcare) en analyseren van openbare berichten op sociale media, al dan niet met behulp van in de markt beschikbare tools. Dit past binnen de doelstellingen van overheidscommunicatie: actieve informatieverschaffing, het beantwoorden van vragen en het in grote lijnen signaleren van wat er wat er leeft. Daarbij worden er geen persoonsprofielen gemaakt, noch wordt specifiek gezocht naar of op persoonlijke accounts.
In algemene zin kan gesteld worden dat deze praktijk past binnen de publieke taken van de Ministers als verwerkingsverantwoordelijke en de beleidsverantwoordelijkheid die in verschillende wetten en daarop gebaseerde regelingen aan hen is toebedeeld, zeker als het gaat om naar zijn aard beperkte verwerkingen van persoonsgegevens. Dit wordt ook verwacht van de bewindspersonen; zij dienen zich wel te vergewissen van het gevoelen in de samenleving. Hierbij wordt dan ook uitgegaan van een verwerking op basis van de grondslag algemeen belang (artikel 6 lid 1 onder e AVG), gebaseerd op de wet- en regelgeving waarin die taken zijn neergelegd. Die specifieke wet- en regelgeving waaruit het algemeen belang volgt, is per organisatie veelal verschillend.
Of concrete verwerkingen van persoonsgegevens en de wijze van gebruik van de op de markt beschikbare tools ten behoeve van deze taak ook in alle door de vraagsteller genoemde gevallen voldoen aan de beginselen in de AVG, zoals een rechtmatige grondslag, transparantie, doelbinding, noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit moet per geval blijken. Omdat het hier gaat om verschillende overheidsinstanties, ben ik voornemens om mijn collega’s te verzoeken het gebruik van sociale media monitoring in kaart te laten te brengen door middel van een DPIA.
Wat is het verschil tussen het opslaan en verwerken van deze gegevens door deze instanties en het opslaan en verwerken van gegevens door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarbij het kabinet al heeft vastgesteld dat dit wettelijk niet toegestaan was?2
Het verschil zit in de aard en doeleinden van de verwerkingen en de mate waarmee daarmee inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Die factoren bepalen of er voor de verwerkingen een toereikende wettelijke grondslag bestaat. In verband met de aard en doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV heeft het kabinet geconstateerd dat een expliciet wettelijk kader nodig is voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de coördinatie- en analysetaken van de NCTV. Daartoe is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.
Vindt u het wenselijk dat de overheid op deze manier, zowel herleidbare als niet-herleidbare, gegevens van mensen opslaat en verwerkt, zonder dat mensen daarvan op de hoogte zijn? Zo ja, kunt u dit uitgebreid motiveren?
Het verwerken van gegevens moet uiteraard, conform de AVG, op transparante wijze gebeuren. Voor burgers die via sociale media contact zoeken met de overheid, zal duidelijk zijn dat hun berichten worden gelezen en verder verwerkt zoals dat ook gebeurt bij burgers die contact zoeken per e-mail of brief. Wanneer echter sprake is van een inmenging op het recht op privacy zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, dan moet deze bij wet zijn voorzien, gerechtvaardigd zijn en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit betekent dat er een grondslag vereist is in een wettelijke regeling, waaruit het voor burgers voldoende duidelijk is onder welke voorwaarden en in welke omstandigheden autoriteiten bevoegd zijn om (online) onderzoek in publiek toegankelijke bronnen uit te voeren. De aard en de intensiteit van dit onderzoek – en daarmee de zwaarte van de inbreuk – bepaalt dus welke eisen worden gesteld aan de wettelijke grondslag.
Vindt u het noodzakelijk dat de overheid op deze schaal gegevens van mensen opslaat en verwerkt? Zo ja, waarvoor en kunt u uw antwoord motiveren? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De overheid moet te allen tijde voldoen aan de wet en dus ook aan de AVG. Gegevensverwerking dient derhalve rechtmatig, proportioneel, behoorlijk en transparant te zijn. Ook dataminimalisatie is van groot belang, dus er mogen niet meer persoonsgegevens worden verwerkt dan noodzakelijk is voor het doel. Uit de hierboven aangekondigde DPIA moet blijken of de verwerkingen van persoonsgegevens die in dit kader worden uitgevoerd ook in de concrete uitvoering voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Zijn er meer (semi-)overheidsinstanties waarbij op deze manier gegevens van mensen worden opgeslagen en gedeeld en/of zijn er desbetreffende data gedeeld met andere semi-overheidsinstanties? Zo ja, welke? Zo nee, hoe komt u tot dit antwoord?
Uit een eerste inventarisatie blijkt dat veel overheidsorganisaties individueel gebruik maken van toolingplatformen voor het volgen van sociale media, mede ten behoeve van de in vraag 1 bedoelde communicatiedoeleinden en het maken van trend- en beleidsanalyses. Er worden wel media-analyses gedeeld, maar dit betreft alleen conclusies op hoofdlijnen. Deze overheidsorganisaties delen echter geen persoonsgegevens die zij middels het toolingplatform verkrijgen met anderen, tenzij daarvoor een duidelijke grondslag en een noodzaak bestaan.
Op welke wijze worden verzamelde persoonsgegevens en gemaakte profielen bewaard en toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn verschillende werkwijzen en er zijn verschillende contracten afgesloten met aanbieders van sociale media tooling-instrumenten.
Een veel voorkomende werkwijze is dat de overheidsorganisatie een account en een soort eigen ruimte heeft bij het betreffende bedrijf, waarin zoektermen worden ingegeven en de resultaten van de zoekslag worden getoond. Op basis van die resultaten kan dan met de tool een analyse worden gemaakt waarbij het uitgangspunt is dat daarin geen persoonsgegevens worden opgenomen. Of er ook persoonsgegevens door het platform worden opgeslagen en welke partij als verwerkingsverantwoordelijke moet worden gezien, zal onderdeel uitmaken van de in de hierboven aangekondigde DPIA.
In hoeverre vindt u dat uitlatingen op sociale media een goede, betrouwbare graadmeter zijn, in relatie tot het verdienmodel van vele sociale mediaplatformen waarbij algoritmes bepalen wat mensen wel of niet te zien krijgen? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?3, 4
Abstract inzicht in de tendens in berichten op sociale media en berichten van stakeholders kunnen voor de overheidsinstanties van belang zijn om bijv. te zien welke onderwerpen er leven op de sociale media en hoe stakeholders reageren op beleidsvoornemens of maatschappelijke ontwikkelingen.
Ik ben mij tegelijkertijd bewust van het verdienmodel van sociale media platformen en dat niet iedereen online hetzelfde te zien krijgt en er bovendien maar een beperkte groep mensen is, die post op sociale media. De meeste sociale media en websites houden bijv. bij wat men eerder aangeklikt heeft. Het is daarnaast goed te benoemen dat de reacties en de discussies die gemonitord worden deels door algoritmes zijn beïnvloed. Dit kan een vertekend of eenzijdig beeld opleveren. Het is belangrijk dat de overheden zich hier bewust van blijven en hiermee rekening houden in hun analyses. De inzichten uit sociale media zijn daarom niet de enige bouwsteen om de sentimenten in de samenleving op te halen. Daarvoor worden ook media-analyses gemaakt en publieksonderzoeken gedaan. Verder wordt op abstract niveau ook gekeken naar het sentiment in de maatschappelijke correspondentie die overheidsorganisaties ontvangt.
Kunt u aangeven in welk opzicht en in welke mate deze informatie door de overheid wordt gebruikt om beleid te bepalen?
Abstract inzicht in de tendens in berichten op sociale media (wordt over het algemeen positief gereageerd of negatief) en berichten van stakeholders kunnen, samen met andere vormen van omgevingskennis (media-analyse, publieksonderzoek, maatschappelijke correspondentie) voor de Rijksoverheidsinstanties van belang zijn om bijv. te zien welke onderwerpen er leven op de sociale media en hoe burgers in het algemeen en stakeholders reageren op beleidsvoornemens of maatschappelijke ontwikkelingen. Die reacties kunnen input geven voor het bijstellen van communicatie over beleid en het goed aansluiten op de informatiebehoefte van burgers, bijdragen aan ontwikkeling van beleid en zorgen dat bewindspersonen snel kunnen reageren op maatschappelijke ontwikkelingen en daarin hun stem kunnen laten horen.
Erkent u dat de fixatie op sociale media-uitingen een vertekend beeld kan opleveren van problematiek die speelt of in welke mate problematiek zich afspeelt, alsmede ook het niet signaleren van andere problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zeker. Ik ben het met Kamerlid Leijten eens dat alleen een fixatie op uitingen op sociale media een vertekend beeld kan opleveren van de werkelijkheid. Ik teken hierbij wel aan dat middels de analysetools ook kranten en tijdschriften worden gemonitord. Sociale media zijn dus zeker niet de enige bron van informatie. Bij sociale media monitoring moet bovendien rekening gehouden worden met algoritmen en de aanwezigheid van zogenaamde «bots», die het beeld op sociale media kunnen vertekenen. Daarnaast zit niet elke (betrokken) burger op sociale media en is er kans op een eenzijdig verhaal. Tegelijkertijd kan sociale media voor de rijksoverheid ook nuttig zijn om bijv. te zien welke onderwerpen en vragen er leven in de maatschappij.
Bent u het met mij eens dat het toezicht op het opslaan en verwerken van persoonlijke gegevens van mensen door overheidsinstanties toereikend zou moeten zijn en dat dit nu niet het geval is, bijvoorbeeld door capaciteitstekorten bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, kunt u dit uitgebreid motiveren? Zo ja, wat onderneemt u zodat het toezicht versterkt wordt?5
Ik onderschrijf het belang van goed toezicht. Dat is allereerst een kwestie van intern toezicht, binnen de organisatie. Naast privacy officers is daarbij vooral de voor overheidsorganisaties verplichte Functionaris Gegevensbescherming (FG) van belang, die onafhankelijk moet toezien op de naleving van de AVG in de betreffende organisatie. De FG moet binnen de organisatie zodanig worden gepositioneerd dat dit recht doet aan de positie die hij op grond van de AVG dient te bekleden. Het uiteindelijke toezicht op het verwerken van persoonsgegevens, dus ook de verwerking waarover het in deze vragen gaat, is neergelegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het budget van de AP bedraagt in 2022 bijna 26 miljoen euro. In het Coalitieakkoord is bovendien extra budget voor de AP opgenomen. In 2022 gaat het om 2 miljoen euro extra. Vanaf 2025 gaat het om 8 miljoen euro structureel. De AP kan dit budget naar eigen inzicht besteden over haar capaciteit en taken. Tot slot heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor de functie van een algoritmetoezichthouder die wordt ondergebracht bij de AP.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het nota-overleg over de begrotingsonderdelen van digitale zaken?
De vragen moesten met de betrokken ministeries afgestemd worden en zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken»?1
Ja.
Ziet u meerwaarde in het hebben van een regionale kredietbank die integrale dienstverlening levert aan meerdere gemeenten ten opzichte van een versnipperd landschap van commerciële dienstverleners?
De combinatie van een Kredietbank die ook schuldhulpverlening aanbiedt, heeft voordelen doordat er snel geschakeld kan worden. Mensen met schulden kunnen daardoor goed geholpen worden. Vooral voor kleine gemeenten zijn samenwerkingen met andere gemeenten van waarde vanwege de schaalgrootte en de mogelijkheden die dat biedt voor professionalisering.
Een dergelijke samenwerking komt in verschillende vormen voor. Zo zijn er ook gemeenten die de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in gezamenlijkheid uitvoeren via een andere uitvoeringsorganisatie. Regionale kredietbanken blijken namelijk niet altijd de logische weg naar de schuldhulpverlening te zijn. We zien dat niet alle mensen met schulden de Kredietbank weten te vinden voor hulp. Om de toegang tot de schuldhulpverlening laagdrempeliger te maken heeft een integraal gemeenteloket de voorkeur. De meerwaarde van zo’n loket is dat niet alleen de schuldhulpverlening daar belegd is, maar ook de toegang tot andere voorzieningen in het sociaal domein. Deze integrale aanpak verbetert de vroegsignalering en zorgt voor betere hulp aan mensen bij wie sprake is van multiproblematiek. Voor integrale dienstverlening zijn gemeenten dus niet alleen aangewezen op kredietbanken.
Ziet u een risico dat gemeenten per saldo duurder uit zijn als zij allen individueel hun schuldhulpverlening moet gaan aanbesteden dan wanneer zij dit gezamenlijk regelen via een regionale Kredietbank?
Er zijn voor gemeenten op het vlak van efficiëntie en financiën voordelen aan het samen uitbesteden van hun taken. Daarnaast zijn de tarieven en verantwoordelijkheden voor gemeenten die met dezelfde partij werken niet altijd gelijk. In het geval van de GKB staan Assen, Meppel en Hoogeveen via de gemeenschappelijke regeling garant voor de GKB. Eventuele tekorten worden altijd door hen aangevuld. Andere gemeenten die ook diensten van de GKB afnemen hebben deze verantwoordelijk niet. Het kan voor gemeenten per saldo dus goedkoper zijn om een gemeenschappelijke regeling te beëindigen en de schuldhulpverlening anders aan te besteden. Zij kunnen er dan overigens alsnog voor kiezen om de schuldhulpverlening in gezamenlijkheid aan te besteden. Veel gemeenten kiezen voor een gezamenlijke aanbesteding.
Zijn er meer Kredietbanken waarbij financiële tekorten de continuïteit van de dienstverlening bedreigen?
Op dit moment zijn er geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten. Overigens geldt dat, mochten er zich financiële tekorten voordoen bij Kredietbanken, deze de continuïteit van de dienstverlening niet bedreigen. Gemeenten in de gezamenlijke regeling staan garant voor tekorten en vullen deze altijd aan. Hierdoor komt de dienstverlening van een Kredietbank niet in het geding.
Zo ja, wat zijn de oorzaken van deze financiële tekorten?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er op dit moment zijn geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten.
Hoeveel Kredietbanken zijn er in de afgelopen decennia omgevallen en wat waren hiervan de oorzaken?
Er zijn geen Kredietbanken opgeheven de afgelopen decennia.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van saneringskredieten in de betreffende gemeenten?
De betreffende gemeenten zullen in het geval van opheffing van de KBG een nieuwe aanbesteding doen voor hun schuldhulpverlening en de verstrekking van saneringskredieten. Zij zullen erop toe zien dat de portefeuille aan lopende dossiers en saneringskredieten met zorg worden overgedragen. De beschikbaarheid van saneringskredieten komt dus niet in het geding.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de dienstverlening in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslagen private schulden?
Het wegvallen van de Kredietbank zal geen invloed hebben op de hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen, omdat de GKB Assen hier geen rol in vervult. Gedupeerden kunnen zich via een portal aanmelden waar onder toezicht van Sociale Banken Nederland doorverwijzing wordt verzorgd naar een van de partijen die de verdere afhandeling doet.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van sociaal krediet tegen een lage rente in de betreffende gemeenten?
Mocht de Kredietbank opgeheven worden dan zullen de gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen sociale kredieten blijven aanbieden. Via een aanbesteding zal hiervoor een geschikte partij gevonden moeten worden.
Ziet u een risico in het gegeven dat er nog geen nieuwe organisatie is gevonden die de schuldhulpverlening namens de gemeenten moet gaan uitvoeren?
Nee; de GKB wordt niet zomaar opgegeven als er nog geen alternatief is. De gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen zullen in het geval van opheffing eerst verkennen of, en zo ja hoe, zij in de toekomst samen zullen werken bij het aanbesteden van hun opdracht. Daarbij zullen zij zorgdragen voor de overdracht van de dossiers.
Klopt het dat de plenaire behandeling, onder voorbehoud, in de Eerste Kamer op 8 november 2022 plaatsvindt en de eerstvolgende waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 worden gehouden?
Ja.
Wat betekent de rijkelijk late behandeling van het wetsvoorstel op 8 november voor de implementatie van (mogelijke) wijzigingen voor de eerstvolgende waterschapsverkiezingen?
Door de nog niet afgeronde parlementaire behandeling van het initiatiefvoorstel kan helaas op dit moment nog geen duidelijkheid worden gegeven aan betrokkenen bij de aankomende waterschapsverkiezingen.
De Eerste Kamer heeft op 10 oktober jl. verslag uitgebracht. Daarin zijn vergelijkbare vragen gesteld en zorgen geuit over het goed kunnen verlopen van de waterschapsverkiezingen in 2023. Uiterlijk 4 november 2022 zal op de vragen van de Eerste Kamer worden gereageerd. Daarmee is de beantwoording vanuit de regering tijdig gereed voor de plenaire behandeling van 8 november in de Eerste Kamer.
Klopt het dat het uitblijven van een beslissing of het eventueel terugsturen van het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer zou betekenen dat er na de komende waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 geen wijzigingen kunnen worden aangebracht in de Waterschapswet?
Specifiek voor het nu voorliggende initiatiefvoorstel wordt opgemerkt dat onder meer tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer daarover is aangegeven dat de wetswijziging, uiteraard indien de Eerste Kamer dit initiatiefvoorstel aanvaardt, uiterlijk op 1 december van dit jaar in het Staatsblad moet zijn gepubliceerd in verband met de uiterste datum waarop – nieuwe – politieke groeperingen zich kunnen laten registreren (19 december dit jaar).
In zijn algemeenheid geldt overigens dat wetswijzigingen altijd mogelijk zijn, uiteraard mits aangenomen door de Staten-Generaal. Een wetsvoorstel dat al bij een van de Kamers ligt kan in principe ook gewijzigd worden (procedure novelle indien het bij de Eerste Kamer ligt). Besluitvorming over de wetgeving na de komende waterschapsverkiezingen betekent dat huidige wetgeving blijft gelden voor het verkiezingsproces in 2023.
Bent u het ermee eens dat de lange duur van het behandelproces van het wetsvoorstel onduidelijkheid creëert bij betrokkenen van de aankomende waterschapsverkiezingen en er daarom op zeer korte termijn duidelijkheid dient te worden verschaft over de toekomst van de geborgde zetels?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt dat de wijzigingen aan de Waterschapswet – in welke vorm dan ook – niet meer kunnen worden doorgevoerd als de behandeling van het initiatiefvoorstel pas op 8 november in de Eerste Kamer plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid om provincies en waterschappen duidelijkheid te bieden dat er tijdens de aankomende verkiezingen niets zal veranderen aan het systeem waarop bestuurders van waterschappen worden gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen – gezien de urgentie – binnen één week beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Eilandsraad Sint Eustatius voelt zich gechanteerd door Den Haag’ |
|
Jorien Wuite (United Democrats) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eilandsraad Sint Eustatius voelt zich gechanteerd door Den Haag» (Dossierkoninkrijksrelaties.nl, 28 september 2022)1 en het bericht van de BES Reporter «Reuben Merkman: Dysfunctional Government and the moving of goalposts hamper return to democracy on St. Eustatius.»2?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Kunt u een feitenrelaas geven over de wijze waarop het proces en de start van de volgende fase voor het herstel van voorzieningen en de democratie op Sint Eustatius met de aanstelling van twee gedeputeerden is verlopen?
De voorhangprocedure van het koninklijk besluit (KB) startte op 8 juli 2022 en liep in verband met het zomerreces tot 28 september.
In de nota van toelichting op het KB heb ik aangegeven dat aan de voorwaarden voor het ingaan van fase 2.0 zou zijn voldaan ten tijde van het tekenen van het KB. De laatste vier verordeningen en één besluit zouden voor het zomerreces – en daarmee ten minste vóór de ondertekening van het KB – worden vastgesteld en in werking treden.
Bovenstaande afspraak is gemaakt tussen regeringscommissaris en de eilandsraad tijdens het mediationtraject en ook met een raadsbesluit door de eilandsraad bekrachtigd.
Op 13 september werd mijn ministerie per mail geïnformeerd dat de vier verordeningen nog niet waren aangenomen. In vervolg hierop zijn gesprekken gevoerd met de regeringscommissaris en heeft de regeringscommissaris ook met de eilandsraad hierover gesproken.
Op donderdag 22 september heeft mijn ministerie met leden van de eilandsraad gesproken over de situatie. Er is aangegeven dat het KB geen doorgang kon vinden zonder de vaststelling van de verordeningen, omdat aan de voorwaarden en aan de situatie – zoals in het KB opgenomen – moet zijn voldaan.
In de bespreking met de eilandsraad zijn twee routes aan de orde geweest:
meer tijd nemen om de verordeningen aan te nemen. Het KB zou dan worden gepauzeerd tot de verordeningen zijn aangenomen, waarna de benoeming ca 1 week daarna zou kunnen plaatsvinden.
de verordeningen voor afloop van de voorhangprocedure alsnog vast te stellen en in werking laten treden. De gedeputeerden zouden dan alsnog begin oktober kunnen worden benoemd.
De eilandsraad heeft gekozen voor de tweede route.
Bent u van mening dat de verwachtingen en voorwaarden voor het verloop van het transitieproces transparant zijn? Zo nee, wat dient er te gebeuren om dit voor het verdere versnelde herstel te verbeteren?
Ja, ik ben van mening dat het verloop van het transitieproces transparant is geweest. Zo heeft de regeringscommissaris in 2021 technische briefings gehouden waarin de eilandsraad werd geïnformeerd over de criteria van de tweede fase en verder. Het bespreken van de voorwaarden was tevens onderdeel van het mediationtraject tussen de regeringscommissaris en de eilandsraad. Daarnaast heb ik zowel in de nota van toelichting, als in de negende voortgangsrapportage de voortgang op de criteria beschreven en bovengenoemde toezegging gedeeld.
Bent u van mening dat er aan de zijde van uw Ministerie en het bestuur van Sint Eustatius fouten zijn gemaakt? Zo ja, welke en hoe kan e.e.a. qua procesafspraken en verwachtingen, zoals ook door de Algemene Rekenkamer is gesignaleerd, verder worden verbeterd? Zo nee, waarom niet?
De verordeningen zijn later dan voorzien naar de eilandsraad gestuurd, waardoor agendering voor het zomerreces niet mogelijk was. Er was echter voldoende tijd om deze nog te agenderen voor het einde van de voorhangprocedure. Eén verordening is betrekkelijk laat aangeboden aan de eilandsraad, waardoor de vaststellingsprocedure erg kort was.
Ik meen dat de afspraken en verwachtingen rond de voorwaarden van het bereiken van fase 2.0 helder waren. Een aandachtspunt dat ik meeneem voor het verdere proces is dat de verwachtingen gedurende het KB-proces over en weer beter worden afgestemd, zodat het voor alle partijen duidelijk zal zijn welke acties er op welk moment genomen moeten worden. Wat betreft fase 2.1 en fase 2.2 zal ik constructief en actief met de regeringscommissaris en de eilandsraad de noodzakelijke stappen gaan zetten. Dit in het belang van de afronding van de bestuurlijke ingreep en ten dienste van goed bestuur voor de burgers van Sint Eustatius.
Bent u bekend met de motie van de Eilandsraad lid Koos Sneek, die zijn afkeuring uitspreekt over de handelwijze van het Ministerie? Hoe beoordeelt u deze motie en bent u voornemens hierop te reageren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de motie. Ik betreur het dat 4 van de 5 eilandsraadsleden het proces van het KB niet als goed hebben ervaren. Ik vind het daarom des te meer belangrijk om gezamenlijk met de regeringscommissarissen, de eilandsraad en de recentelijk geïnstalleerde gedeputeerden vooruit te kijken en ons te richten op de volgende fase van de Wet herstel voorzieningen Sint Eustatius. In de gesprekken tussen mijn ministerie en de gedeputeerden is deze gezamenlijke wens ook geuit en vastgesteld dat goede samenwerking voorop staat.
Heeft u inmiddels een kennismakingsgesprek gehad met de gedeputeerden? Zo ja, welke onderwerpen zijn hier besproken en welke afspraken zijn er eventueel gemaakt?
Ik heb op de dag van de benoeming (4 oktober jl.) een kennismakingsgesprek gehad met de gedeputeerden. Ik kijk terug op een positief en constructief gesprek. Enkele relevante onderwerpen, zoals goed bestuur en natuurbehoud op de eilanden, zijn kort besproken maar het gesprek stond met name in het teken van kennismaking. In de reguliere bestuurlijke overleggen zal ik meer inhoudelijke gesprekken gaan voeren met de gedeputeerden.
Het bericht 'Minister Kaag en haar stichting in de fout met eigen anti-witwasregels' |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Kaag en haar stichting in de fout met eigen anti-witwasregels»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe kan het dat de Minister niet is geregistreerd als de UBO (ultimate beneficial owner) van haar eigen stichting en in plaats daarvan drie onafhankelijke bestuurders aangewezen zijn als uiteindelijk belanghebbende?
Naar aanleiding van berichtgeving in de media heb ik een notarieel advies gevraagd over de bij wet voorgeschreven UBO-registratie. Op grond van dit advies en gelet op de relevante wet- en regelgeving met bijbehorende parlementaire toelichting is de conclusie dat ik niet kwalificeer als UBO van de door mij opgerichte stichting. De bestuurders van de stichting zijn aan te merken als UBO en zijn terecht als zodanig geregistreerd vanaf 31 december 2021. Hieronder licht ik dit toe.
Het doel van het registreren van de UBO van een juridische entiteit is het tegengaan van financieel-economische criminaliteit, zoals witwassen van geld en terrorismefinanciering. Door registratie ontstaat transparantie over wie de uiteindelijk belanghebbende van een onderneming of rechtspersoon is. Het betreft de natuurlijke persoon die, al dan niet achter de schermen, zeggenschap heeft over een onderneming of rechtspersoon. De verplichting tot het doen van de UBO-registratie is door de wetgever neergelegd bij de juridische entiteiten zelf. De UBO heeft op grond van de wet een medewerkingsverplichting om te zorgen dat de juridische entiteit de gegevens heeft om de registratie te kunnen voldoen.
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld, heb ik mijn financiële en zakelijke belangen, conform het geldende beleid zoals is neergelegd in de brief van 20 december 2002, op afstand geplaatst door het in beheer te geven aan een stichting (beheerstichting).1 Slechts het beheer van de vermogensbestanddelen wordt op grond van een beheersovereenkomst door de beheerstichting verzorgd. De vermogensbestanddelen zelf zijn niet overgedragen aan de beheerstichting, waardoor het eigendom, en rekening en risico bij mij blijven. Het recht op de financiële vruchten blijft ook bij mij. Voor zover financiële en zakelijke belangen in registers moeten worden opgenomen, ben ik daarin ook opgenomen als eigenaar, waardoor de transparantie gewaarborgd is.
Ik heb – en dat is ook het beoogde doel – geen zeggenschap binnen de stichting, behoudens het goedkeuringsrecht als het bestuur van de stichting zou willen besluiten tot statutenwijziging of ontbinding van de stichting. Een en ander is vastgelegd in de statuten van de stichting en de beheersovereenkomst die is gesloten tussen mij en de stichting.
De beheersstichting vormt geen (eigen) vermogen. Als er geen vermogen is, kan ook niet uitgekeerd worden. In het geval wel vermogen zou worden gevormd, dan geldt ook nog het wettelijke verbod voor een stichting tot uitkering van vermogen aan onder andere de oprichter. Het eventuele vermogen kan dan ook niet aan mij worden uitgekeerd.
Op grond van de wet zijn dan ook, in de hierboven geschetste situatie, de bestuurders aan te wijzen als UBO van de beheersstichting.
Volledigheidshalve voeg ik het externe juridisch advies van de notarissen toe als bijlage bij deze antwoorden.
Was de Minister er niet van op de hoogte dat het verplicht is voor alle bedrijven en stichtingen om eerlijk op te geven wie de uiteindelijk belanghebbende (UBO) is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u al een tijd hamert op dat bij dit soort constructies altijd duidelijk moet zijn wie de uiteindelijk belanghebbende is?
Transparantie van juridische entiteiten en de UBO’s die hier achter zitten is een belangrijk middel in het voorkomen en opsporen van financieel economische criminaliteit. Het UBO-register levert hier een belangrijke bijdrage in.
Hoe heeft het dan kunnen gebeuren dat de Minister zich hier zelf niet aan gehouden heeft?
Zoals ik in antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven ben ik niet aan te merken als UBO van de door mij opgerichte stichting op grond van geldende wet- en regelgeving.
Ben u bekent met dat op het niet correct naleven van de UBO-wetgeving het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst, dat onder het Ministerie van Financiën valt, een boete of last onder dwangsom kan opleggen van 22.500 euro?
Ja. Bureau Economische Handhaving (BEH) kan verschillende sancties opleggen, waaronder een boete van maximaal EUR 22.500 of een last onder dwangsom in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang.
Als een juridische entiteit zijn UBO nog niet geregistreerd heeft, dan wel niet juist of onvolledig, zal de Kamer van Koophandel contact opnemen met de juridische entiteit in kwestie om deze in de gelegenheid te stellen dit te corrigeren. Indien geen correctie volgt, zal de Kamer van Koophandel dit doorgeven aan BEH. Na ontvangst van een dergelijk bericht zal BEH eveneens contact opnemen met de desbetreffende juridische entiteit om alsnog te zorgen voor een wijziging, aanvulling dan wel inschrijving. Na ontvangst van de brief van het BEH heeft de juridische entiteit twee weken de tijd om de inschrijving alsnog in orde te maken. Na deze periode is de organisatie in overtreding en kan er door het BEH een boete of een last onder dwangsom opgelegd worden.2
Wordt dat in dezen gedaan of is de mogelijkheid tot correctie toegepast? Indien het laatste, krijgen burgers die wellicht ook een dergelijke vergissing gemaakt hebben, ook clementie?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, is er geen sprake van een onjuiste of onvolledige registratie en is derhalve ook geen aanleiding voor correctie of aanvulling.
Het artikel waarin gesteld wordt dat het Kamerlid Van Ginneken van de D66-fractie eist dat u uw principiële mening ten aanzien van de transgenderwet herziet |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel waarin gesteld wordt dat het Kamerlid Van Ginneken van de D66-fractie eist dat u uw principiële mening ten aanzien van de transgenderwet herziet?1
Ik ben bekend met het artikel waar u naar verwijst. Het lid Van Ginneken (D66) heeft bij mijn weten niets geëist, maar gezegd er vanuit te gaan dat de nieuwe Minister van LNV het kabinetsbeleid steunt.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat iemand die als burger zo’n principiële overtuiging heeft ten aanzien van geslacht en geslachtsverandering dat hij daartoe een nationaal manifest ondertekent, het manifest Gendertwijfel, die overtuiging als Minister niet van het ene moment op het andere in precies het omgekeerde kan aanpassen, zonder zijn geloofwaardigheid te verliezen?
Ik heb het manifest «De nieuwe Transgenderwet raakt iedereen» ondertekend op persoonlijke titel in de tijd voordat ik Minister werd. Een Minister draagt verantwoordelijkheid voor het gehele kabinetsbeleid, en zo zal ik mij dus ook opstellen.
Bent u het eens dat de eis die het Kamerlid aan u stelt op zijn minst niet bevorderlijk is voor de onderlinge verhoudingen in de coalitie, waaraan door de vele crises die het hoofd moet worden geboden toch al hoge eisen worden gesteld?
Ik respecteer de inzet van het lid Van Ginneken (D66) voor de positie en rechten van transpersonen. Haar vragen naar mijn persoonlijke opvattingen doen in mijn beleving geen afbreuk aan de onderlinge verhoudingen.
Mogen wij u tenslotte wijsheid en kracht toewensen en de hoop uitspreken dat u standvastig blijft in uw overtuiging?
Dank u wel.
Poep spuitende wc's in ouderenflat Hellevoetsluis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over poep spuitende wc's in een ouderenflat te Hellevoetsluis?1, 2
Ja
Wat vindt van het feit dat er jarenlang een loopje is genomen met de volksgezondheid van ouderen in een horrorhuis vol met rioolvliegen?
Laat ik vooropstellen dat ik de situatie voor de betrokken huurders erg te betreuren vind.
Op grond van de informatie die ik heb ingewonnen ontving de woningcorporatie in 2022 voor het pand met 179 woningen slechts enkele meldingen met betrekking tot de riolering die niet wezen op normale verstoppingen. Op deze meldingen is actie ondernomen door een gespecialiseerd bedrijf inspecties in de riolering te laten uitvoeren. Daarbij is ook samenwerking gezocht met de gemeente. Er bleek op basis van de inspectie sprake van een breuk in de rioolleiding, waarvoor de corporatie verantwoordelijk was en niet de gemeente. De adviezen vanuit de inspectie zijn door de corporatie opgevolgd: het riool is gereinigd en de geconstateerde breuk is hersteld.
Om eventuele verstoppingen in de toekomst te voorkomen heeft de woningcorporatie besloten de beluchting op het dak aan te passen. Ook zijn overstortputten geplaatst aan de gevel en worden de afvoerleidingen door een afvoer met een grotere diameter vervangen. Daarnaast heeft de woningcorporatie besloten de riolering vier keer per jaar preventief reinigen. De rioolvliegjes die ook als gevolg van de breuk in de rioolleiding in het pand waren gekomen, zijn door een gespecialiseerd bedrijf in van dit jaar met succes bestreden.
De bewoners zijn tijdens een informatiebijeenkomst en individueel geïnformeerd over alle werkzaamheden. Ik ga ervan uit dat op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat voldoende actie is ondernomen en geen sprake meer is van problemen met de riolering
Heeft u de bereidheid om zowel Woonzorg, waar de ouderenflat onder valt, als de gemeente te kapittelen over deze mensonterende toestanden? Zo ja, kunt een overzicht geven van de acties die u richting beiden gaat ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat in Arnhem mensen na aanvraag 14 weken moeten wachten voor ze energietoeslag ontvangen |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van de Gelderlander van 30 september 2022 over het bericht «Energietoeslag aanvragen blijkt soms moeilijk, maar wij helpen je»?1
Ik heb kennis van genomen van het artikel in de Gelderlander.
Het is belangrijk dat mensen de energietoeslag weten te vinden en dat de aanvraagprocedure eenvoudig is. Naar mijn oordeel spannen gemeenten zich veelal maximaal in om huishoudens die tot de doelgroep van de energietoeslag behoren, te bereiken. Gemeenten slagen hier over het algemeen ook goed in, de energietoeslag kent een groot bereik.
Ook vanuit de rijksoverheid wordt gecommuniceerd om de bekendheid van de regeling te vergroten, mensen aan te sporen de toeslag aan te vragen en hulp te vragen als dit ingewikkeld is. Binnenkort zal bijvoorbeeld in alle huis-aan-huisbladen een oproep verschijnen om de energietoeslag aan te vragen indien huishoudens dit nog niet hebben gedaan.
Is het juist dat mensen in Arnhem na aanvraag 14 weken moeten wachten voordat zij energietoeslag ontvangen?
Van de gemeente Arnhem heb ik begrepen dat de wachttijd op piekmomenten 14 weken bedroeg. Inmiddels worden nieuwe aanvragen binnen vier weken afgehandeld. De gemeente heeft ondertussen bijna 90% van de doelgroep uitbetaald. Door de toenemende berichtgeving in de media, ontvangt de gemeente ook steeds meer aanvragen van inwoners die niet binnen de voorwaarden van de energietoeslag vallen. De gemeente Arnhem kijkt bij deze aanvragen hoe zij haar inwoners mogelijk via andere gemeentelijke regelingen toch kan helpen. Deze «extra» aanvragen en dienstverlening vragen veel van de uitvoerende capaciteit van de gemeente. De gemeente Arnhem is deze zomer (opnieuw) gestart met het werven van extra personeel om aanvragen voor de energietoeslag (sneller) af te handelen.
Is het juist dat 1100 Arnhemse huishoudens die een aanvraag hebben gedaan nog steeds wachten op uitkering van de toeslag?2
1.100 was een schatting van eind september van het aantal huishoudens binnen de werkvoorraad dat recht heeft op de toeslag. Inmiddels is een groot deel hiervan al uitbetaald.
Bent u het eens dat wachttijden van 14 weken zoals bij de gemeente Arnhem volstrekt onwenselijk zijn?
Gezien de urgentie van de problematiek is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Dat veel inwoners de weg weten te vinden naar de gemeente voor een aanvraag van de energietoeslag is goed nieuws, maar kan tegelijkertijd (tijdelijk) zorgen dat wachttijden oplopen. De wachttijd in Arnhem is inmiddels teruggebracht naar vier weken.
Zijn er nog meer gemeenten als Arnhem met problematisch lange wachttijden? Kunt u de situatie in het land beschrijven?
Op dit moment is er geen volledig overzicht van de wachttijden in alle gemeenten. In principe handelen gemeenten aanvragen binnen acht weken af, conform de termijnen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Erkent u dat mensen die recht hebben op energietoeslag en deze ook nodig hebben verdergaand in de problemen kunnen komen als zij hierop 14 weken moeten wachten?
Gezien de urgentie van de problematiek, is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Ik weet dat sommige gemeenten, zoals Arnhem en Doetinchem, maatwerk toepassen bij mensen die in de knel dreigen te raken (zie ook het antwoord op vraag 8).
Erkent u dat mensen die in aanmerking komen voor energietoeslag over het algemeen niet kunnen beschikken over financiële buffers waardoor zij niet de tijd hebben om lang te wachten?
De energietoeslag richt zich voornamelijk op mensen in een kwetsbare financiële situatie. Zoals ook bij de eerdere antwoorden aangegeven, is het belangrijk dat deze huishoudens zo snel mogelijk geholpen worden om te voorkomen dat ze in financiële problemen raken. Dit is ook waarom er is gekozen voor de categoriale bijzondere bijstand om de energietoeslag te verstrekken. Verstrekking via de categoriale bijzondere bijstand is aanzienlijk minder complex en arbeidsintensief dan via de individuele bijzondere bijstand en gaat daardoor sneller.
Erkent u dat als 14 weken moet worden gewacht schulden zich gaan opstapelen met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
Het is van belang dat mensen de energietoeslag zo snel mogelijk ontvangen. Ik weet dat bijvoorbeeld Arnhem en Doetinchem gedurende de afhandelingstermijn maatwerk toe passen als mensen financieel in de knel (dreigen te) komen. Zij bespoedigen beoordelingen en/of gaan na of zij huishoudens via andere gemeentelijke regelingen zoals het maatwerkbudget kunnen helpen. De afhandelingstermijn van 14 weken is in Arnhem bovendien incidenteel.
Kunt u een inschatting geven van de maatschappelijke schade die ontstaat als gevolg van problematisch lange wachttijden zoals die bij de gemeente Arnhem momenteel gelden?
Het is niet bekend in hoeverre mensen in de financiële problemen raken door een vertraagde afhandeling van hun aanvraag. Gemeenten hebben extra middelen ontvangen ten behoeve van een vroege signalering van betalingsproblemen van hun inwoners. Dit draagt eraan bij dat gemeenten goed vinger aan de pols kunnen houden en zo wordt voorkomen dat mensen schade lijden. Gemeenten proberen daarbij de aanvragen voor de energietoeslag zo snel mogelijk af te handelen.
Wat vindt u een aanvaardbare wachttijd voor het verstrekken van de energietoeslag?
Gezien de urgente problematiek is het van groot belang dat huishoudens die behoren tot de doelgroep van de energietoeslag, deze zo spoedig mogelijk ontvangen. Gemeenten hebben normaal gesproken afhandelingstermijnen waarbij er binnen acht weken een reactie volgt. Dit is conform de Awb.
Bent u het eens dat gemeenten er alles aan moeten doen om de energietoeslag zo snel mogelijk te verstrekken en dat gemeenten met lange wachttijden alles op alles moeten zetten om deze tot aanvaardbare lengte te reduceren?
Ja, dat ben ik met u eens. Mijn indruk is ook dat gemeenten er alles aan doen om de toeslag zo snel mogelijk te verstrekken.
Welke actie gaat u ondernemen in de richting van de gemeente Arnhem en andere gemeenten met problematisch lange wachttijden? Welke resultaten mogen wij daarvan wanneer verwachten?
Mijn indruk is dat gemeenten zich tot het uiterste inspannen om hun inwoners te ondersteunen. Gemeenten hebben op dit moment een grote uitvoeringslast. Niet alleen de energietoeslag, maar bijvoorbeeld ook de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Daarbij hebben zij te maken met personeelstekorten. Wanneer zich knelpunten voordoen in de gemeentelijke uitvoering, is dit in eerste instantie aan de gemeenteraad. Ik heb verder regelmatig bestuurlijk overleg met de VNG over onder meer de energietoeslag en de uitvoering hiervan. Hierin bespreken we generieke knelpunten en mogelijke oplossingen.
Klopt het dat inwoners van Doetinchem pas weer vanaf 14 oktober energietoeslag kunnen aanvragen? Vindt u het acceptabel dat mensen moeten wachten met het aanvragen van de toeslag terwijl de winter eraan komt?
Ja, dit klopt. Van de gemeente Doetinchem heb ik begrepen dat zij in de periode april tot augustus ‘22 zeer druk is geweest met individuele aanvragen voor de energietoeslag. Het streven hierbij was om de aanvragen binnen vier weken af te handelen en bij het merendeel van de bijna 1600 aanvragen is dit ook gelukt. De maand september heeft Doetinchem gebruikt als voorbereidingsmaand voor de aanvullende toeslag. Het doel hierbij was om de groep voor de ambtshalve uitbetaling zo volledig mogelijk te laten zijn en het voor inwoners op deze manier zo makkelijk mogelijk te maken.
In de afgelopen weken heeft de gemeente Doetinchem aan alle inwoners die eerder de € 800 energietoeslag ontvingen, de aanvullende € 500 uitbetaald. Ook hebben inwoners die in de afgelopen periode een uitkering volgens de participatiewet toegekend hebben gekregen, en nog niet eerder een aanvraag voor de energietoeslag hadden gedaan, de volledige energietoeslag van € 1.300 uitbetaald gekregen. In totaal heeft de gemeente inmiddels aan ongeveer 2.700 inwoners de volledige energietoeslag uitbetaald. De laatste betaling hiervoor is woensdag 12 oktober gedaan.
De ervaring van de gemeente Doetinchem leert dat inwoners soms uit voorzorg ook maar vast een nieuwe aanvraag indienen, ook al wordt er aangegeven dat de aanvullende energietoeslag automatisch zal worden gestort. Daarom is ervoor gekozen om het loket pas open te stellen wanneer alle automatische betalingen zijn gedaan.
Met deze werkwijze voorkomt de gemeente dat er onnodige aanvragen worden gedaan, die vervolgens tijd kosten in het beoordelen van de aanvragen. De aanvragen die vanaf 14 oktober worden ingediend kan de gemeente binnen vier weken afhandelen. Uiteindelijk is de inwoner dan snel geholpen.
Daarnaast biedt de gemeente Doetinchem maatwerk aan inwoners, die aangeven de energietoeslag eerder dan de gestelde data nodig te hebben. Dit is ook in een aantal gevallen gedaan en zal in de toekomst ook zeker mogelijk blijven.
Mijn beeld is dat gemeente Doetinchem alles in het werk stelt inwoners snel te helpen en dat zij hierin slaagt.
Bent u het eens dat mensen niet zo lang kunnen wachten met het aanvragen en ontvangen van de energietoeslag en gemeenten daarom extra middelen zouden moeten krijgen om een aanvraag van de energietoeslag zo snel als mogelijk te behandelen en uit te keren?
Zoals ik bij de eerdere antwoorden heb aangegeven, ben ik het met u eens dat het van belang is dat gemeenten de energietoeslag zo snel als mogelijk verstrekken. Gemeenten hebben financiële middelen ontvangen voor de uitvoering van de energietoeslag. Ik ben en blijf met de VNG en gemeenten in gesprek over de uitvoering.
Bankzaken op Saba |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de motie die de Eilandsraad van Saba 22 september 2021 heeft aangenomen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik erken dat er problemen zijn voor zowel inwoners als ondernemers op de BES-eilanden als het gaat om bancaire dienstverlening; van het doen van betalingen tot het afsluiten van leningen en hypotheken.
Om de toegang tot bancaire diensten en financiële producten te verbeteren zijn in het afsprakenakkoord Sint Eustatius (2022–2023)2 en de «Saba Package 2.0» (2022–2025)3 afspraken gemaakt tussen de openbare lichamen en de betrokken ministeries. In het kader van de bestuurlijke afspraken is daarnaast afgesproken dat er een Taskforce knelpunten Caribisch Nederland komt die zich onder andere zal gaan richten op de bancaire dienstverlening.4 Deze Taskforce werkt momenteel aan het identificeren en wegnemen van belemmeringen en tevens aan het verbeteren van de bancaire dienstverlening in brede zin. De Nederlandsche Bank (DNB) is van 1 tot en met 10 november op bezoek geweest in Caribisch Nederland alsmede Curaçao en Sint Maarten om met de openbare lichamen, banken, Kamers van Koophandel en maatschappelijke organisaties te praten over de knelpunten in de bancaire dienstverlening en te komen tot oplossingen.
Kent u de brief van Saba Business Association aan de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kent u het documentOverview Saba banking situation?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven welke (dependances van c.q. pinautomaten van) banken aanwezig zijn op welke BES-eilanden?
Er zijn vier banken op Bonaire: Maduro & Curiel’s bank (MCB), Banco di Caribe (BdC), Orco bank en Royal Bank of Canada (RBC). Op Saba is de RBC bank aanwezig. Op Sint-Eustatius is MCB aanwezig. Van deze zes banken is er slechts één, de MCB, juridisch zelfstandig. Al deze banken zijn direct, of indirect via Sint-Maarten, bijkantoren van banken op Curaçao.7 Op Bonaire zijn 15 pinautomaten aanwezig. Op Sint-Eustatius en Saba zijn ieder twee pinautomaten aanwezig. Één pinautomaat betaalt het openbaar lichaam van Saba. De overige pinautomaten zijn van de betrokken banken.
In de missie van De Nederlandse Bank staat:We werken aan stabiele prijzen, een soepel en veilig betalingsverkeer, en solide en integere financiële instellingen; geldt dat ook voor de BES-eilanden?
Ja, dit volgt ook uit de wettelijke taken van DNB. Artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998 beschrijft de taken van DNB, waaronder het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. Artikel 4, tweede lid, beschrijft dat DNB deze taken ook kan uitvoeren voor de BES-eilanden. DNB bevordert de goede werking van het betalingsverkeer. Een voorbeeld hiervan is de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland waarin DNB regelmatig met de bankiersvereniging en maatschappelijke partners praat over het betalingsverkeer. Daarnaast houdt DNB toezicht op een aantal financiële instellingen in Caribisch Nederland8.
Vallen de banken c.q. dependances c.q. pinautomaten op de BES-eilanden onder het toezicht van DNB? Zo nee, waarom niet?
DNB is op grond van de Wet financiële markten BES prudentieel en integriteitstoezichthouder voor financiële instellingen op de BES-eilanden. Er is één bank (MCB) die juridisch gevestigd is op de BES-eilanden en onder prudentieel toezicht staat van DNB. Deze bank is een bank van een dochter van een Curaçaose bank en staat daardoor indirect ook onder toezicht van de Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten (CBCS). Alle overige banken op de BES-eilanden zijn daar niet juridisch gevestigd en staan niet onder prudentieel toezicht van DNB omdat het kapitaal elders wordt aangehouden. Wel staan alle banken op de BES-eilanden onder integriteitstoezicht van DNB. Net zoals in Nederland strekt het toezicht van DNB zich niet uit tot pinautomaten.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 5 bevordert DNB naast het toezicht op een aantal financiële instellingen de goede werking van het betalingsverkeer op de BES-eilanden. Een voorbeeld hiervan is de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland waarin DNB regelmatig met de bankiersvereniging en maatschappelijke partners praat over het betalingsverkeer, waaronder pinautomaten. Ook onderhoudt DNB contacten met de commerciële banken en de centrale banken op de BES-eilanden.
Waarom is het voor een inwoner van de BES-eilanden blijkbaar niet mogelijk een rekening te open van een Nederlandse bank zoals bij ING, ABN-AMRO of RABO? Ze zijn toch inwoners van Nederland?
Banken bepalen zelf hun klantenbestand, onder meer op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en door hen gewenste risicoprofiel. Nederlandse banken kunnen hun diensten in beginsel aanbieden in Caribisch Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is de Minister van Financiën met de betrokken partijen in gesprek getreden om de drempels weg te nemen die het aanbieden van bancaire diensten in Caribisch Nederland door Nederlandse banken in de weg staan9. Uit de gesprekken met de banken bleek dat banken naast de wettelijke belemmering, enkele praktische belemmeringen ervaren om eurobetaalrekeningen aan te bieden. Een voorbeeld hiervan is het ontbreken van postcodes.
Inwoners van de BES-eilanden, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn burgers van de Europese Unie. In artikel 16, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat alle kredietinstellingen of een voldoende aantal kredietinstellingen aan consumenten betaalrekeningen met basisfuncties aanbieden zodat de toegang daartoe voor alle consumenten op hun grondgebied gewaarborgd is10. De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de andere landen van het Caribische deel van het Koninkrijk, hebben echter de status van Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de beleidsgebieden van de Unie staan beschreven, is niet van toepassing op LGO. De richtlijn betaalrekeningen is gebaseerd op dit derde deel. Nederlandse banken zijn daarom op grond van de richtlijn niet verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden aan de inwoners van de BES-eilanden.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn er afspraken gemaakt tussen de openbare lichamen en de betrokken ministeries om de toegang tot bancaire diensten en financiële producten te verbeteren en werkt de Taskforce knelpunten Caribisch Nederland aan het identificeren en wegnemen van belemmeringen en tevens aan het verbeteren van de bancaire dienstverlening in brede zin.
Wat vindt u ervan dat het gemeentebestuur van Saba per jaar $ 100K moet betalen aan de Windward Islands Bank voor het hebben van een pinautomaat? Is dat een redelijk bedrag?
In 2017 is het Sabaanse bankfiliaal van de WIB op Saba dicht gegaan. Door de sluiting zou slechts één pinautomaat over blijven op Saba. Om de fysieke aanwezigheid en bereikbaarheid van geldautomaten op Saba te waarborgen heeft het openbaar lichaam besloten om de pinautomaat op het eiland te handhaven. De hoogte van het bedrag is gerelateerd aan de kosten voor de beschikbaarheid en het functioneren van de pinautomaat. De pinautomaat op Saba wordt regelmatig bevoorraad door middel van een vlucht vanuit Sint-Maarten naar Saba. De WIB heeft destijds gecalculeerd dat de kosten van het open houden van de pinautomaat circa $ 100.000 op jaarbasis bedraagt.
Klopt het dat ondernemers de bank ca 6% van het bedrag moeten betalen als klanten hun pinpas gebruiken? Kunt u aangeven waarom u dat redelijk vindt? Wat vindt u ervan dat ondernemers ook de bank moeten betalen als ze cash willen storten?
Het is in beginsel aan markpartijen zelf om te bepalen welke betaaldiensten en tegen welke kosten worden aangeboden. Er zijn een aantal factoren die het voor marktpartijen kostbaar maken om in Caribisch Nederland betaaldiensten te verlenen. Een voorbeeld hiervan is de omvang van de afzetmarkt, waardoor bestaande banken moeite hebben om hun dienstverlening winstgevend aan te bieden. Tegelijkertijd is de concurrentie, mede door de geringe marktomvang, beperkt. Ook is in Caribisch Nederland de dollar het officiële betaalmiddel, daardoor is de markt in Caribisch Nederland verbonden aan de dollar. De dollar kent andere karakteristieken en rentepercentages dan de euro. Ook in Nederland worden kosten in rekening gebracht voor het storten van geld. De bank bepaalt dit tarief. Indien nodig kan de toegang tot betalingsverkeer, waaronder tarifering, onderwerp van gesprek zijn in de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland.
Kunt u aangeven waarom het Nederlandse systeem niet mogelijk is waarbij men in veel winkels met de pinpas betaalt, maar bij de winkelier ook geld kunnen opnemen? Wat kost dat in Nederland de betreffende ondernemer?
Het is in beginsel aan de winkelier zelf om te bepalen welke diensten worden aangeboden en tegen welke kosten. Het geld opnemen met een pinpas, cash-back, vindt plaats in één transactie bij de betaling voor een product of dienst. Voor deze transactie betaalt de ondernemer in Nederland een standaardtarief aan de bank. Voor aankopen met creditcards betaalt de winkelier afhankelijk van het bedrag een variabel tarief. Als een ondernemer ervoor kiest om cash-back aan te bieden zonder een aankoop dan betaalt de ondernemer daar het standaard pintarief voor.
Bent u ervan op de hoogte dat inwoners van Saba zeer beperkt toegang hebben tot een (betaalbare) hypotheek? Zo ja, wat gaat u hieraan doen zodat mensen op Saba een hypotheek tegen een acceptabel rentepercentage kunnen afsluiten?
Het is moeilijk om de markt op de BES-eilanden te vergelijken met de markt in het Europese deel van Nederland. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 9 is er sprake van een andere markt waarbij het verschil in valuta een belangrijke factor is. Ook de concurrentie is, mede door de geringe marktomvang, beperkt. De Autoriteit Financiële Markten heeft geen signalen ontvangen dat aanbieders op Saba hun positie misbruiken en onredelijk hoge rentepercentages vragen. De gevraagde percentages wijken niet materieel af van de percentages zoals die worden gevraagd op bijvoorbeeld Bonaire.
Bent u ervan op de hoogte dat de hypotheekgarantie die wel aangeboden wordt op Bonaire, en binnenkort op Sint Eustatius, niet beschikbaar is op Saba, omdat de enige bank die dit aanbiedt in Caribisch Nederland, de MCB Bank, geen vestiging op Saba heeft? Zo ja, wat kan er gedaan worden voor de mensen op Saba zodat ook zij een hypotheekgarantie kunnen krijgen?
Eén van de randvoorwaarden voor een pilot hypotheekgarantie is de aanwezigheid van een bank die onder toezicht staat van DNB. Een andere randvoorwaarde is de toegang tot een betaalrekening voor mensen die een hypotheek wensen af te sluiten. De MCB voldoet aan deze voorwaarden. De pilot kan uitgebreid worden wanneer andere banken op de BES-eilanden ook voldoen aan deze voorwaarden.
Financiële ondernemingen op de BES-eilanden met een vergunning voor het aanbieden van krediet kunnen, mits zij geen beperkingen op deze vergunning hebben, een hypotheek (met garantie verstrekt door NHG) verstrekken. In de praktijk maken slechts enkele aanbieders gebruik van deze optie.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 7 is er een Taskforce opgericht die zich onder andere zal gaan richten op de bancaire dienstverlening.
Klopt het dat de Post Spaar Bank (PSB) op Sint Maarten geen diensten zoals hypotheken meer mag aanbieden op Saba? Zo ja, wat is de reden daarvan?
De Wet financiële markten BES stelt instellingen van Sint Maarten en Curaçao in staat diensten aan te bieden in Caribisch Nederland. De PSB heeft een vergunning als kredietinstelling in Sint Maarten en staat onder toezicht van de CBCS. De PSB is bevoegd om hypotheken aan te bieden in Caribisch Nederland. In verband met de vertrouwelijkheid van toezicht heb ik geen instelling specifieke informatie over PSB tot mijn beschikking.
De goedkope framing dat Groep van Haga nepnieuws zou verspreiden en over de poging om Kamerleden politieke instrumenten uit handen te willen nemen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin gesteld wordt dat het lid Van Haga nepnieuws zou verspreiden?1
Ja.
Bent u de op de hoogte van het feit dat Kamerleden vragen stellen over informatie die via tal van kanalen tot hen komen en dat zij vragen stellen om de waarheid juist te willen verifiëren?
Ja, dat laat onverlet dat ik van mening ben dat politieke ambtsdragers en volksvertegenwoordigers een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om zich rekenschap te geven van de mogelijke negatieve effecten van hun uitlatingen op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.
Waarom doet u aan framing door in antwoord op schriftelijke Kamervragen van het lid Van Haga te stellen dat het lid Van Haga nepnieuws verspreidt waarin u achteraf weet, wat het lid Van Haga vooraf niet wist, te weten dat het nieuws rondom de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM, niet klopte? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?2
Ik heb in mijn beantwoording van de betreffende schriftelijke vragen de kwalificatie «nepnieuws» niet gebruikt. Deze is afkomstig uit het artikel waarnaar wordt verwezen.
Deelt u de mening dat het niet aan de Minister is of en hoe vaak de Groep van Haga Kamervragen stelt?
Uiteraard gaan Kamerleden zelf over de frequentie en de inhoud van de Kamervragen die zij stellen. Ik vind het van belang om alle Kamervragen van een goede beantwoording te voorzien om zo te voldoen aan mijn grondwettelijke inlichtingenplicht.
Het indienen van een groot aantal Kamervragen in relatief korte tijd heeft gevolgen voor mijn vermogen om op een zo goed mogelijke manier aan mijn inlichtingenplicht te voldoen, daar dit een groot beslag legt op de ambtenaren van het Ministerie van VWS.
Bent u zich (achteraf) bewust van het feit dat u het controlerende orgaan (de Kamer) niet hoort te kapittelen, maar dat dit in de omgekeerde volgorde hoort plaats te vinden, de Kamer controleert u en niet andersom? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich, nu u zorgen heeft over het aantal Kamervragen van de Groep van Haga, vervoegen tot de Kamervoorzitter om te pleiten voor dezelfde spreektijden voor deze fractie als voor de rest van de Kamer?
Nee. De Kamer heeft zijn eigen afspraken over maximale spreektijden en het onderscheid dat gemaakt wordt tussen fracties en groepen vastgelegd in het Reglement van Orde. Initiatieven tot wijziging van dit Reglement dienen dan ook vanuit de Kamer te komen.
Wilt u afstand nemen van de woorden van de Minister van Justitie en Veiligheid die het lid Van Haga een extreemrechte onwelriekende reuzel heeft genoemd, dit om de verspreiding van nepnieuws tegen te gaan?
Ik sluit mij aan bij hetgeen de Minister-President hierover heeft gezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen.
Wilt u zich ook inzetten voor de veiligheid het lid Van Haga, daar hij door allerlei spinnerij, mede vanuit het kabinet, doodsbedreigingen ontvangt en enkele weken geleden een man binnendrong in zijn huis? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Bedreigingen aan het adres van Kamerleden, in welke vorm dan ook, zijn volkomen onacceptabel en veroordeel ik ten zeerste. Het gehele kabinet spant zich in voor de veiligheid van politieke ambtsdragers en volksvertegenwoordigers. Deze veiligheid is van groot belang binnen onze democratische rechtsstaat.
Het artikel ‘Provincies bleven op grote schaal vergunningen verlenen voor controversiële ‘stikstofarme’ stallen' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Follow the Money «Provincies bleven op grote schaal vergunningen verlenen voor controversiële «stikstofarme» stallen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan, dat provincies zeker 169 vergunningen hebben verleend voor stallen, waarvan rechters eerder hebben gevonnist dat de werking van de emissiereductie techniek onvoldoende is of onvoldoende kan worden aangetoond?
Het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) is een bevoegdheid van de provincies. De provincies hebben gevolg gegeven aan de rechtbankuitspraken over de Rav-factoren in de betrokken zaken. Daarnaast hebben zij hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) om een finaal oordeel te krijgen van de hoogste bestuursrechter. Na de uitspraak van de Afdeling hebben de bevoegde gezagen daar direct rekening mee gehouden bij de vergunningverlening.
Welke andere stalsystemen zijn door rechterlijke uitspraken of lopende juridische procedures controversieel en hoeveel vergunningen zijn recent verleend op basis van deze stalsystemen? Om hoeveel dieren gaat dat? Om hoeveel extra emissie?
In recente uitspraken2 van de Afdeling, die betrekking hadden op melkveehouderijen, is geconcludeerd dat met de toepassing van de Rav-emissiefactoren voor de emissiearme stalsystemen A1.13, A1.28 en A1.23, de emissie uit deze stallen niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld in het kader van de toetsing aan de Wet natuurbescherming. Daardoor is niet uitgesloten dat de activiteiten waarvoor de natuur-vergunning werd aangevraagd ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen hebben. De Afdeling heeft geen uitspraken gedaan waar andere stalsystemen bij zijn betrokken.
Het is niet uitgesloten dat de Afdeling ook ten aanzien van andere stalsystemen tot eenzelfde oordeel zal komen in hoger beroepszaken.
Voor de beantwoording op de vraag hoeveel vergunningen recent zijn verleend op basis van deze stalsystemen en hoeveel dieren en emissie dit betreft heb ik meer tijd nodig. Daarover wordt u zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd.
Welke andere stalsystemen zijn nog niet in een bezwaarprocedure getoetst bij de rechter, maar worden wel bekritiseerd vanuit de wetenschap?
Een analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)3 gaf in 2019 aanleiding tot twijfels over de effectiviteit van emissiearme stalsystemen, omdat deze analyse indicaties bevat dat de stikstofverliezen uit emissiearme stallen mogelijk groter zijn dan op basis van de emissiefactoren verwacht kan worden. Op basis van de CBS-studie kan geen onderscheid gemaakt worden tussen de werking van verschillende systemen binnen de groep emissiearme stallen.
Naar aanleiding van dit rapport van het CBS heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) advies gevraagd over de effectiviteit van emissiearme stallen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 13 oktober 20204. De CDM bevestigde dat niet in alle gevallen emissiearme stallen de beoogde emissiereductie opleveren. De CDM deed onder meer het voorstel om op basis van een stakeholderconsultatie aanbevelingen te formuleren voor verbetering van de effectiviteit van bestaande en nieuw te bouwen emissiearme stalsystemen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft in opvolging van het advies van CDM Wageningen University & Research (WUR) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De Staatssecretaris heeft u dit rapport5 op 14 oktober jl. doen toekomen. Uw Kamer ontvangt naar verwachting in november de beleidsreactie op dit rapport.
Hoeveel extra koeien en extra emissie is vergund, op basis van deze stalsystemen?
Er wordt geen extra emissie vergund bij het toepassen van een emissiearm systeem. Er kan wel sprake zijn in toename van het aantal dieren in de vergunningaanvraag. Bij een vergunningaanvraag in het kader van de Wnb wordt door bevoegde gezagen beoordeeld of er sprake is van een depositietoename op stikstofgevoelige natuurgebieden. Indien er sprake is van een toename van het aantal dieren zonder dat daarbij een toename is van stikstofdepositie, dan zijn significante gevolgen volgens vaste jurisprudentie uitgesloten (intern salderen) en is de gevraagde activiteit niet vergunningplichtig. Er is geen overzicht beschikbaar met de door u gevraagde gegevens. Zoals ik in mijn brief van 12 september 20226 heb aangegeven, verwacht zij de Tweede Kamer naar verwachting in november te informeren over aanscherpingen en verduidelijkingen in het bestaande instrumentarium van toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming.
Als provincies rechtszekerheid willen bieden, moeten dan niet alle controversiële stalsystemen juist geweigerd worden, tot de Raad van State uitspraak heeft gedaan?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, wordt de Tweede Kamer naar verwachting in november geïnformeerd over aanscherpingen en verduidelijkingen in het bestaande instrumentarium van toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming. In deze brief wordt, zoals aangegeven in de brief7 aan uw Kamer van 12 september jl., ook nader ingegaan op de impact van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 20228 en van 12 oktober 20229, waarin de Afdeling geoordeeld heeft over de toepassing van Rav-factoren bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming.
Bent u het eens met Dr.Ir. Raoul Beunen, die over de provincies oordeelde: «Ze verzaken hun plicht de natuur te beschermen.»?
Nee.
Bent u zelf van plan om uw plicht om de natuur te beschermen te verzaken?
Nee.
Bent u bereid om vergunningverlening gebaseerd op emissiecijfers van technische maatregelen, zoals stalsystemen, op te schorten, totdat er een beter verifieerbaar en op de praktijk gebaseerd toetsingssysteem is dat ook juridisch houdbaar is?
Provincies zijn op grond van de Wnb het bevoegde gezag om te beoordelen of er in dat kader vergunningen verleend kunnen worden en te bepalen of de vergunningverlening wordt opgeschort. Ik ben met de provincies in gesprek over de reikwijdte van de uitspraak van de Afdeling. Ik verwacht de Tweede Kamer hierover nader te informeren bij de brief over toestemmingverlening, die naar verwachting eind november naar de Tweede Kamer gestuurd wordt.
Bent u bereid om alle vergunningen op basis van stalsystemen die in eerdere rechtszaken als onvoldoende of onvoldoende betrouwbaar zijn gekwalificeerd, te schorsen en provincies te verbieden nog langer vergunningen hiervoor te verlenen?
Zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 9 zijn de provincies op grond van de Wnb het bevoegde gezag om te beoordelen of er in dat kader vergunningen verleend kunnen worden en te bepalen of de vergunningverlening wordt opgeschort.
Hoeveel subsidie is de afgelopen jaren verleend voor emissiearme stalsystemen? Hoeveel emissiereductie heeft dit bij nader inzien in de praktijk minder opgeleverd dan beloofd? Hoeveel minder dan vergunt?
Sinds 2020 is de innovatiemodule van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) drie keer opengesteld geweest. Veehouders worden via deze module ondersteund bij het onderzoek naar en de ontwikkeling van innovatieve emissiearme stalsystemen, om bewezen technieken beschikbaar te krijgen voor de toekomst. In de eerste twee openstellingen van deze innovatiemodule is voor ruim € 43 miljoen aan subsidies beschikt. De beoordeling van de aanvragen die zijn ingediend bij de derde openstelling wordt op korte termijn afgerond. De investeringsmodule van de Sbv, waarin subsidie beschikbaar is voor investeringen in bewezen technieken, is tot nu toe twee keer opengesteld voor de pluimveehouderij, specifiek gericht op fijnstofreductie (totaalbedrag van € 9,4 miljoen beschikt). Op dit moment zijn er geen openstellingen van de Sbv.
Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen (Kamerstuk 33 576, nr. 269) zijn de Regeling Gecombineerde luchtwassystemen (vastgesteld bedrag € 21.736.132) en de Regeling Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijnstof (vastgesteld bedrag € 13.847.384) in de periode 2006–2014 opengesteld geweest (bijlage bij Kamerstuk 28 265, nr. 255). Met deze regelingen zijn investeringen in luchtwassers gesubsidieerd. Daarnaast zijn er ook andere subsidieregelingen in deze periode opengesteld geweest die niet gericht waren op luchtwassers, maar waarin naast andere investeringen ook de investering in luchtwassers subsidiabel was.
Op dit moment is niet inzichtelijk hoeveel lager emissiereductie van de toepassing van emissiearme stalsystemen is dan op basis van emissiefactoren werd verwacht. Daarbij is het van belang om op te merken dat het bij de innovatiemodule van de Sbv nog niet bewezen technieken gesubsidieerd werden en dat het daarmee om een te verwachten emissiereductie ging en duidelijk was dat de daadwerkelijke emissiereductie pas na afloop van de projecten vastgesteld kan worden.
Bij toestemmingverlening worden berekeningen overlegd van de te verwachten emissie en depositie. De CBS- studie waardoor twijfel is ontstaan over de emissiereductie van emissiearme stallen geeft een indicatie over deze twijfel, maar geen uitsluitsel. Uit indicatieve berekeningen van CDM10 blijkt dat het mogelijk om een onderschatting van ongeveer 8,8 miljoen kg aan ammoniakemissies uit stallen gaat. Hiervan is ongeveer 1,4 miljoen kg ammoniak afkomstig van de rundveehouderij, 2,6 miljoen kg uit de varkenshouderij en 4,8 miljoen kg uit de pluimveehouderij.
Vindt u deze zaak vergelijkbaar met het sjoemeldieselschandaal, waarbij Volkswagen en andere fabrikanten miljarden aan schadeclaims aan overheden moesten betalen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak is niet te vergelijken met het dieselschandaal. Ik vind de signalen over verminderde werking van emissiearme stalsystemen echter wel zorgelijk. Op 14 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat u het WUR-rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk»11 doen toekomen. Hierin is aangegeven dat er het nodige mis is met de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit heeft betrekking op zowel het ontwerp, de beoordeling en het gebruik van deze stalsystemen. Op basis van het onderzoek kan niet geduid worden hoe groot de geconstateerde problemen zijn en wat het effect daarvan is. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er forse verbeteringen nodig en mogelijk zijn binnen het systeem van ontwerp, beoordeling en gebruik van emissiearme stalsystemen en de totstandkoming van de Rav-factoren. Het rapport bevat daartoe aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt separaat een beleidsreactie op het rapport.
Is het mogelijk om fabrikanten van niet of onvoldoende werkende sjoemelstalsystemen aansprakelijk te stellen?
Zoals hiervoor bij vraag 12 is aangegeven, is er het nodige mis met de effectiviteit van emissiearme stalsystemen. Bij een aansprakelijkheidsstelling moet kenbaar zijn dat door het doen of nalaten van een ander schade is geleden. Het is aan de koper van een emissiearm stalsysteem om de fabrikant eventueel aansprakelijk te stellen.
Is het mogelijk om subsidie voor niet of onvoldoende werkende stalsystemen terug te vragen? Zo ja, gaat dit dan ook gebeuren?
De subsidies die verstrekt kunnen worden voor innovatieve stalsystemen zijn genoemd bij vraag 11. Om voor deze subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Deze voorwaarden worden in de subsidieregelingen genoemd. Als door de aanvrager aan de in de subsidieregeling genoemde voorwaarden is voldaan, dan zal de subsidie vastgesteld en verleend worden. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan wordt de subsidieaanvraag afgewezen.
Subsidieontvangers moeten zich houden aan de voorwaarden in de regeling. Als dit gedaan wordt en als er geen onrechtmatigheden zijn aan de zijde van de aanvrager is er geen reden om subsidie terug te vorderen. Bij innovatieprojecten kan het zijn dat de te ontwikkelen techniek niet optimaal functioneert, maar dat is inherent aan innovatieprojecten en dus ook geen reden om de verstrekte subsidie terug te vorderen.
Als de veehouder anders omgaat met de techniek waarvoor subsidie is verleend waardoor het stalsysteem niet meer goed werkt, dan is dit geen reden om de subsidie terug te vorderen. Het is dan aan het bevoegde gezag om te controleren of de technieken op een juiste manier gebruikt worden en daar indien nodig op te handhaven.
Is het mogelijk om uitbreiding van aantallen dieren op basis van vergunningen voor niet of onvoldoende werkende stalsystemen in te trekken? Zo ja, worden provincies verplicht dit ook te doen?
Verleende Wnb-vergunningen waar geen rechtsmiddel meer tegen open staat, dus waar geen bezwaar of beroep meer mogelijk is, zijn onherroepelijk en staan in rechte vast. Deze bieden rechtszekerheid voor de agrariër en zijn er daarvoor in principe geen gevolgen. De Wet natuurbescherming kent een artikel12 om vergunningen ambtshalve of op verzoek in te trekken. De provincies zijn op grond van deze wet het bevoegde gezag om te beslissen op aanvragen voor vergunningen en het wijzigen of intrekken daarvan.
Hoe worden de niet of onvoldoende werkende stalsystemen nu verwerkt in de emissie- en depositiecijfers? Leidt dit tot een extra opgave voor de provincies en de landbouwsector? Is het mogelijk dat bij het vaststellen van de reductieopgave in het ene gebied, de boeren zonder deze niet of slecht werkende staltechnieken nu eveneens moeten opdraaien voor een deel van de (extra) emissies van hun buren mét deze stallen?
Bij het berekenen van de totale (landelijke) emissie- en depositiecijfers worden een correctie toegepast voor de effectiviteit van bepaalde staltypen. Deze correctie is gebaseerd op bevindingen van de Wageningen University & Research (WUR)13. De uitspraak van de Afdeling aangaande de Rav-emissiefactoren heeft geen invloed op de totale emissie- en depositiecijfers. De Tweede Kamer zal over de mogelijke gevolgen voor de stikstofaanpak en gebiedsprocessen worden geïnformeerd nadat de Tweede Kamer eind november is geïnformeerd over de aanscherpingen in het bestaande instrumentarium van de toestemmingverlening in het kader van de Wnb.
In het kader van de gebiedsgerichte reductieopgave zal ik met de provincies en andere betrokkenen in overleg treden hoe bij het opstellen van de gebiedsplannen rekening kan worden gehouden met onzekerheden bij het opstellen van de reductieopgave.
Hoe gaat u de extra problemen die deze stallen opleveren oplossen en hoe gaat u voorkomen dat technische aanpassingen aan deze stallen of nieuwe varianten hierop voor vergelijkbare problemen zorgen?
Uw Kamer ontvangt naar verwachting in november de beleidsreactie op het rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk»14. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft u dit rapport op 14 oktober jl. doen toekomen. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Het artikel 'Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren' |
|
Mark Strolenberg (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de krimp van de rijkswerkgelegenheid met 2,3% in de provincie Fryslân in relatie tot het streven om rijkswerkgelegenheid te spreiden door het land en in relatie tot de waargenomen groei in werkgelegenheid bij de gehele rijksoverheid?
De ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid laat over het hele land stabiliteit zien, waarbij de daadwerkelijke ontwikkeling per provincie kan variëren van (lichte) groei tot (lichte) krimp. Voor wat de prognoses tot 2026 betreft, vallen deze in sommige jaren gunstiger uit voor bepaalde provincies dan andere. Ik vind het belangrijk om deze ontwikkeling scherp te volgen. De recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk2 geeft het Kabinet de opdracht voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg toe te werken naar een meer evenredig deel van de rijkswerkgelegenheid en per saldo de landelijke ontwikkeling te volgen. Op dit moment ben ik aan het uitwerken hoe het Kabinet gestalte kan geven aan die motie. Voor wat betreft de geconstateerde krimp in Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 stel ik vast dat dit voornamelijk het gevolg is van een administratieve verandering van de standplaatsen van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Er is sprake van een andere indeling van de standplaatsen van de medewerkers. De medewerkers van de RSO zijn verdeeld in drie teams: team Noord 1 voor de provincie Friesland, team Noord 2 voor de provincie Groningen en team Noord 3 voor de provincie Overijssel. Voorheen hadden deze drie teams gezamenlijk de standplaats Leeuwarden, nu niet meer.
Hoe wordt dit streven naar evenredige spreiding berekend?
De huidige verschillen in de verdeling van de rijkswerkgelegenheid over de provincies vloeien voort uit in het verleden gemaakte keuzes. Als coördinerend bewindspersoon hecht ik aan spreiding van de rijkswerkgelegenheid voor de zichtbaarheid en bereikbaarheid van de rijksoverheid over heel Nederland. Bij de uitbreiding van bestaande rijksdiensten of eventuele nieuwe rijksdiensten die huisvesting zoeken, kijk ik als coördinerend bewindspersoon voor de spreiding van de rijkswerkgelegenheid naar het benutten van de mogelijkheden in de provincies buiten de Randstad en spreek ik mijn collega-bewindspersonen hier op aan.
Bij huisvestingsbesluiten wordt eerst en vooral rekening gehouden met het primaire proces van de betreffende organisatie. Daarnaast spelen andere overwegingen met betrekking tot huisvestingskeuzes mee zoals vastgoedstrategische belangen, efficiencydoelen en nabijheid van de rijksoverheid voor de burger. De motie Bisschop/Inge van Dijk2 biedt het Kabinet de mogelijkheid om een richtlijn te ontwikkelen waarmee de evenredigheid wordt geborgd. Ik informeer u daar later over.
Wat gaat u eraan doen om de krimp in Friesland te voorkomen, nu de prognose is dat het aantal banen in 2026 ten opzichte van 2022 daalt?
De provincie Fryslân kent een verscheidenheid aan rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid. De verandering in de rijkswerkgelegenheid in Fryslân beperkt zich niet louter tot krimp. De rijkswerkgelegenheid groeit in bepaalde sectoren zoals bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Als coördinerend bewindspersoon voor de gehele Rijksdienst heb ik bij de verplaatsing van diensten met 100 fte of meer over provinciegrenzen heen een adviserende bevoegdheid. Ik houd nauwlettend in de gaten hoe de rijkswerkgelegenheid in Fryslân zich ontwikkelt en kijk in voorkomende gevallen naar mogelijkheden om de rijkswerkgelegenheid te versterken. In lijn met de bedoeling van de recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk.
Is er als gevolg van deze krimp in Fryslân nog wel sprake van een evenredige spreiding van rijkswerkgelegenheid tussen de provincies? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Als ik de cijfers voor alle provincies tezamen beschouw, is er door de jaren heen sprake van een redelijk constante verdeling over het land. Uw Kamer heeft het Kabinet tegelijkertijd middels de motie Bisschop/Inge van Dijk gevraagd naar een meer evenredige spreiding nodig is voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg. Het Kabinet informeert u nader over de uitvoering van die motie.
In hoeverre betekent het dat er banen in de provincie Fryslân verloren zijn gegaan nu blijkt dat de daling voornamelijk wordt veroorzaakt door een administratieve verandering in de toedeling van de Rijksschoonmaakorganisatie over het cluster noord waar een verdeling over de provincies Groningen, Fryslân en Overijssel is aangebracht?2
De gerapporteerde afname in de provincie Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 bedraagt in totaal 152 fte. Het grootste deel hiervan betreft een afname bij Rijkswaterstaat en de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). De afname van het aantal fte voor de RSO is slechts administratief en heeft te maken met een andere wijze van toedelen van de RSO over het cluster Noord. Deze administratieve wijziging betekent dat 95 fte op papier zijn gedaald voor Fryslân. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2. Op het moment van inventariseren in het voorjaar van 2022 waren 32 fte werkzaam in Fryslân voor de RSO. Andere organisaties in Fryslân waar er tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 sprake was van een toename of een afname zijn: Defensie, Nationale Politie, COA, Belastingdienst en enkele zbo’s.
Het wederom sluiten van een gedeelte van het Kroondomein ’t Loo |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het Kroondomein gaat even dicht, maar «niet omdat de Koning wil jagen»»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de stelling van de Koning dat hij maximaal een halve dag per jaar zou jagen, volgens zijn rentmeester?
Ja. Om precies te zijn heeft de rentmeester het volgende gezegd: «Gemiddeld een dagdeel per jaar».
Is de stelling van de rentmeester waar en kunt u die bevestigen en voor uw verantwoording nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop baseert u zich?
Ik beschik niet over andere informatie dan de berichtgeving.
Kunt u aangeven waarom grote delen van het Kroondomein ruim drie maanden gesloten worden terwijl de Koning daar slechts, volgens zijn rentmeester, enkele uren zou jagen?
Het niet openstellen van een deel van het gebied is een beheerkeuze. Zoals het kabinet eerder uiteen heeft gezet (Kamerstuk 33 576, nr. 133), komt het beheer van het Kroondomein de Kroondrager toe, en kan de Kroondrager op grond van zijn positie als vruchtgebruiker dit naar eigen inzicht doen, met inachtneming van toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de artikelen 10 en 41 van de Grondwet.
Kunt u aangeven waarom uitvoering van het faunabeheerplan in het Kroondomein langdurige sluiting van het gebied zou vereisen of rechtvaardigen, waar dat in alle andere natuurgebieden niet het geval is? Kunt u het verschil duiden op niet mis te verstane wijze?
Het niet openstellen van een deel van het gebied is een beheerkeuze en staat in principe los van het faunabeheerplan. Zoals het kabinet eerder uiteen heeft gezet (Kamerstuk 33 576, nr. 133), komt het beheer van het Kroondomein de Kroondrager toe, en kan de Kroondrager op grond van zijn positie als vruchtgebruiker dit naar eigen inzicht doen, met inachtneming van toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de artikelen 10 en 41 van de Grondwet.
Erkent u dat jacht en/of populatiebeheer de rust van de natuur verstoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe passen jacht en/of populatiebeheer in een natuurgebied, en zeker één met rustgebieden?
Alle vormen van menselijke activiteit (zo ook recreatie) in natuurgebieden verstoren de rust, maar niet allemaal in gelijke mate. Populatiebeheer kan worden uitgevoerd op een manier die nauwelijks verstorend werkt.
Erkent u dat de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in 2021 stelde dat het Kroondomein jaarlijks drie maanden op slot ging vanwege de «persoonlijke levenssfeer» van de Koning? Zo ja, deelt u de mening dat de persoonlijke levenssfeer geen wettelijke grond biedt tot het sluiten van duizenden hectares van het Kroondomein voor ruim drie maanden tijdens het jachtseizoen? Zo nee, waarom niet?2
In de subsidiebeschikking werd ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager werd geacht. Daarnaast geldt, zoals de Minister van LNV heeft aangegeven in haar brief van 4 september 2018 (Kamerstuk 33 576, nr. 133): «De openstelling tussen 25 december en 14 september is vast onderdeel van het beheer en, naar de overtuiging van de rentmeester en de raad van beheer van het Kroondomein, essentieel voor de balans tussen houtproductie, de aanwezigheid van grote hoefdieren en de recreatiemogelijkheden». Zie ook het antwoord van 20 april 2021 op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2430) van het lid Sneller.
Zoals het kabinet eerder uiteen heeft gezet (Kamerstuk 33 576, nr. 133), komt het beheer van het Kroondomein de Kroondrager toe, en kan de Kroondrager op grond van zijn positie als vruchtgebruiker dit naar eigen inzicht doen, met inachtneming van toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de artikelen 10 en 41 van de Grondwet.
Erkent u dat in 2016 de Koninklijke jacht als reden voor het sluiten van het Kroondomein werd genoemd, zoals te lezen valt uit de nota van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het uitoefenen van de Koninklijke jacht geen belang is dat een grond mocht vormen voor het verlenen van vrijstelling van de openstellingsverplichting die voor iedere andere terreinbeheerder geldt? Zo nee, waarom niet?2, 3
«Koninklijke jacht» werd genoemd in een interne ambtelijke nota van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Opvattingen van ambtenaren in de verstrekte documenten zijn onderdeel geweest van een proces ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming. Uiteindelijk is hetgeen in de definitieve besluitvorming terugkomt leidend.
Bent u het ermee eens dat het sluiten van het Kroondomein tegen de wens van de Tweede Kamer is, gezien de aangenomen motie van het lid Arissen uit 2018, die oproept om het Kroondomein jaarrond open te stellen? Zo nee, waarom niet?4
Nee. Op 3 april 2018 aanvaardde de Tweede Kamer de motie van het lid Arissen. Zoals het kabinet in reactie op die motie uiteen heeft gezet (Kamerstuk 33 576, nr. 133), komt het beheer van het Kroondomein de Kroondrager toe, en kan de Kroondrager op grond van zijn positie als vruchtgebruiker dit naar eigen inzicht doen, met inachtneming van toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Voor het kabinet is er geen grond invloed uit te oefenen op specifieke keuzes die in het kader van het beheer van het Kroondomein zijn gemaakt. Het kabinet heeft aangegeven om die reden de motie van het lid Arissen niet te kunnen uitvoeren.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer de Koning vorig jaar opnieuw heeft opgeroepen om het Kroondomein jaarrond open te houden? Zo ja, bent u bereid om de Koning alsnog te verzoeken het Kroondomein jaarrond open te stellen? Zo nee, waarom niet?5
Zoals het kabinet eerder uiteen heeft gezet (Kamerstuk 33 576, nr. 133), komt het beheer van het Kroondomein de Kroondrager toe, en kan de Kroondrager op grond van zijn positie als vruchtgebruiker dit naar eigen inzicht doen, met inachtneming van toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de artikelen 10 en 41 van de Grondwet (zie ook de brief als reactie van het kabinet op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133)).
Deelt u de mening dat de Koning onterecht subsidie heeft ontvangen voor de vorige subsidieperiode, nu in de begrotingswet voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2016, uitdrukkelijk bepaald is dat de Minister slechts bevoegd was om de Kroondrager te subsidiëren onder dezelfde voorwaarden als die golden voor gesubsidieerden onder de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL) Gelderland 2016, dus met een openstellingsverplichting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de subsidie van vorige periode terug te vorderen?
De subsidie is terecht verleend. De Tweede Kamer is op 30 juni 2022 door de Minister geïnformeerd over de uitkomst van de bezwaarprocedure (Kamerstuk 35 925-I, nr. 15). Ook de beslissing op bezwaar dateert van 30 juni 2022.
Kunt u aangeven hoeveel natuurbeheersubsidie er wordt verstrekt per hoeveel hectare natuur-en landschapstype en welke concrete activiteiten hiermee worden gesubsidieerd voor de periode van 2022–2027?
De subsidie natuur- en landschapsbeheer bedraagt maximaal € 513.935,– per jaar, oftewel maximaal € 3.083.613,– over het hele subsidietijdvak. Deze bedragen zijn inclusief de verschillende aanvullende bijdragen (monitoringsbijdrage, voorzieningenbijdrage en schapenbijdrage). Aan deze subsidie zijn de volgende activiteiten gekoppeld:
beheersubsidie voor het in stand houden van de in het berekeningsformulier genoemde natuur- en landschapsbeheertypen. De meest geschikte wijze van in stand houden wordt bepaald door de subsidieontvanger;
monitoringsbijdrage: vergoeding voor het uitvoeren van metingen en het vastleggen van de ontwikkelingen op het natuurterrein;
voorzieningenbijdrage: vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein;
schapenbijdrage: vergoeding voor het beheer van (bepaalde) natuurbeheertypen middels begrazing met schapen.
Het gaat hier om in totaal 2.874 hectare natuur en 24 hectare landschap. Voor de precieze verdeling per natuurtype verwijs ik u naar de beschikking (Kamerstuk 35925-I, nr.7 die naar uw Kamer is gestuurd en het bijgesloten berekeningsformulier bij de beschikking op de aanvraag voor de periode 2022–2027.
Kunt u aangeven hoeveel natuurbeheersubsidie er in de voorafgaande subsidieperiode (2016–2021) werd verstrekt per hoeveel hectare natuur-en landschapstype en welke concrete activiteiten hiermee werden gesubsidieerd? Wat zijn de verschillen in natuurbeheer en/of in de natuur- en landschapsbeheertypen en waarom is er gekozen voor verschillend beheer en/of verschillende typen?
De subsidie natuur- en landschapsbeheer bedroeg voor de periode 2016-2021 maximaal € 568.013,– per jaar, oftewel maximaal € 3.408.078,– over het hele subsidietijdvak. Deze bedragen zijn inclusief de verschillende aanvullende bijdragen (monitoringsbijdrage, voorzieningenbijdrage en schapenbijdrage). Aan deze subsidie zijn voor de verschillende natuurtypes dezelfde activiteiten gekoppeld als in vraag 12 is omschreven.
De totale oppervlakte natuur in de beschikking van 2016-2021 bedroeg 6.296 hectare en de oppervlakte landschap 19 hectare.
Voor de precieze verdeling per natuurtype verwijs ik u naar de oude beschikking (Kamerstuk 35 570-I-14) die naar uw Kamer is gestuurd en het bijgesloten berekeningsformulier bij de beschikking.
Ten opzichte van de vorige subsidieperiode zijn er betrekkelijk kleine wijzigingen doorgevoerd in het natuurbeheerplan van de provincie Gelderland voor 2022, op basis waarvan het beheer wordt gevoerd en subsidie wordt aangevraagd.
De grootste verschillen tussen de twee beschikkingen zitten hem in het slechts gedeeltelijk aanvragen van natuurbeheersubsidie voor droge heide (164 hectare minder in 2022), Dennen-, eiken- en beukenbos (1.488 hectare minder in 2022) en droog bos met productie (1.754 hectare minder in 2022).
Dat het totale subsidiebedrag voor het natuurbeheer slechts met een beperkt bedrag is afgenomen, komt doordat de vergoedingen voor specifieke natuurtypen landelijk in sommige gevallen (percentueel) fors zijn verhoogd. Zo is de beheersubsidie voor droog bos met productie toegenomen van € 4,46 per hectare tot € 33,51 per hectare. Voor de overige natuurbeheertypen geldt een gemiddelde stijging van 29%. Dit komt primair door de volgende drie zaken:
Hogere normkosten van het benodigde beheer.
De vergoeding in het natuurbeheersubsidiestelsel is landelijk toegenomen van een dekking van 75% van de normkosten, tot 84% van de normkosten. Hierdoor hoeft niet langer 25% van de genormeerde kosten zelf gedragen te worden, maar nog slechts 16%.
De subsidie voor de periode 2022–2027 is gebaseerd op geïndexeerde bedragen. De indexering bedraagt over de gehele periode 3,36%. Dit is gebruikelijk bij de SNL. In de periode 2016–2021 was hier geen budget voor beschikbaar, waardoor dit niet heeft plaatsgevonden.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie er gaat en ging naar agrarisch natuurbeheer voor hoeveel hectare en welke type agrarisch natuurbeheer en welke concrete activiteiten in zowel de subsidieperiode van 2022–2027, als de voorafgaande subsidieperiode (2016–2021) hiermee zijn gesubsidieerd?
In de periode 2016–2021 werd voor het pakket droge dooraderingop 87,65 hectare maximaal € 136.917,– subsidie toegekend en voor het pakket natte dooradering op 57,10hectare maximaal € 85.307,– subsidie.
Voor de periode 2022–2027 bedraagt de subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer maximaal € 246.573,79 per jaar voor 160,27 hectare droge dooradering. Hierbij heeft een verschuiving plaatsgevonden, waardoor het gehele aangevraagde agrarisch natuurareaal in 2022 onder droge dooradering valt.
Bij het agrarisch natuurbeheer gaat het om het realiseren van een leefgebied door het uitvoeren van bepaalde activiteiten op landbouwgronden. Elk jaar dient een minimale oppervlakte leefgebied (de zogenaamde «min») gerealiseerd te worden. Er is ook een maximale subsidiabele oppervlakte (de zogenaamde «max»). Er kan niet meer subsidie dan voor de «max» verstrekt worden. Het agrarisch natuurbeheer is flexibel, dat wil zeggen dat er theoretisch elk jaar op een perceel landbouwgrond andere subsidiabele activiteiten uitgevoerd kunnen worden.
In de periode 2016–2022 heeft het Kroondomein op haar landbouwgronden kruidenrijk grasland, botanisch waardevol grasland, wintervoedselakkers en kruidenrijke akkers gerealiseerd. Daarnaast heeft zij enkele hoogstamboomgaarden in stand gehouden. Het Kroondomein is voornemens dit agrarisch beheer voort te zetten gedurende de periode 2022–2027. Concreet heeft het Kroondomein de volgende activiteiten uitgevoerd c.q. zal zij deze gaan uitvoeren:
Nr. activiteit
Omschrijving activiteit
1
Het in acht nemen van een rustperiode van datum x tot datum y (geen landbouwkundige activiteiten in deze periode)
7
Het gebruik van chemische onkruidbestrijding is beperkt tot maximaal 10% van de oppervlakte van het perceel
9
Een bepaald percentage van de oppervlakte van het perceel bestaat van datum x tot datum y uit één of meerdere toegestane gewassen
17
Het gewas wordt minimaal 1 keer per jaar gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd
19
Van datum x tot datum y zijn in transect een bepaald aantal indicatorsoorten uit een lijst van gewenste soorten op de oppervlakte van het perceel aanwezig
22
Jaarlijks is een bepaald minimumpercentage van de elementen gesnoeid
24
Snoei- en/of maaiafval is
In de jaren 2016 en 2017 was aan het realiseren van kruidenrijk grasland ook de onderstaande activiteiten verbonden:
Nr. activiteit
Omschrijving activiteit
2
Geen landbouwkundige activiteiten in de rustperiode (sinds 2018 opgenomen in activiteit
25
Geen beweiding gedurende de rustperiode
In dezelfde periode was:
aan het realiseren van botanisch waardevol grasland ook de activiteit 25 verbonden;
aan het realiseren van wintervoedselakker ook de activiteiten 1 en 2 verbonden;
aan het in stand houden van hoogstamboomgaarden de activiteit 7 verbonden.
De concrete activiteiten komen overeen met de beheerpakketten zoals deze zijn vastgesteld voor het ANLb door BIJ128.
Kunt u aangeven wat de verschillen zijn tussen de huidige agrarische natuurbeheersubsidies en de activiteiten die hiermee ontwikkeld worden en de voorafgaande subsidieperiode (2016–2021)?
Het Kroondomein heeft aangegeven de benodigde beheermaatregelen voor het realiseren en behouden van kruidenrijk grasland, botanisch waardevol grasland, wintervoedselakkers en kruidenrijke akkers, ook in de periode 2022-2027 voort te zetten. Dit betreft de activiteiten 1, 7, 9, 17, 19, 22 en 24 uit de tabel in antwoord op vraag 14.
Kunt u uitleggen waarom in deze subsidieperiode gebruik is gemaakt van geïndexeerde tarieven, terwijl in de voorafgaande periode gebruik werd gemaakt van niet-geïndexeerde tarieven en wat de budgettaire gevolgen hiervan zijn?
Voor de tarieven van de verschillende natuur- en landschapsbeheertypen wordt aangesloten bij de tarieven zoals die door de provincie Gelderland ten behoeve van het begrotingsjaar 2016 (lump sum-aanvraag 2016–2021) respectievelijk het begrotingsjaar 2022 (lump sum-subsidie 2022–2027) zijn vastgesteld. Ten tijde van de lump sum-aanvraag 2016–2021 waren de beschikbare middelen onvoldoende om de tarieven te indexeren. Hierdoor heeft het Kroondomein in de periode 2016–2021 minder subsidie gekregen dan andere aanvragers (in de provincie Gelderland) die dezelfde natuur- en/of landschapsbeheertypen in stand hielden. Voor 2022 bedroeg dit percentage 3,36%. Dat betekent dat de bedragen voor de periode 2022–2027 in totaal met 3,36% zijn verhoogd.
Kunt u aangeven wat de exacte directe en indirecte bijdrage is van het Rijk aan de betaling van het Koninklijk jachtdepartement en hoe die te rechtvaardigen is, gelet op het ene dagdeel dat de Koning zou jagen in het kroondomein? Hoe verhouden de kosten voor de uitvoering van «faunabeleid» zich tot die in bijvoorbeeld de terreinen van Staatsbosbeheer, gerelateerd aan de oppervlakte van het terrein?
Er is geen Koninklijk jachtdepartement. Binnen het departement Faunabeheer wordt een bedrag geraamd van € 195.000, met name voor het onderhoud van de wegen en de wildrasters, de zogenoemde infrastructurele kosten van Kroondomein Het Loo. Daarnaast wordt een bedrag geraamd van € 92.000 voor de exploitatie van de terreinauto’s en een bedrag van € 16.000 aan materiële uitgaven voor reiskosten, opleidingen, accountantskosten, etc. De formatie van dit departement betreft circa 6 fte. De personeelsuitgaven voor deze zes faunabeheerders bedragen € 495.000. Bij gebrek aan vergelijkbare gegevens is een vergelijking met andere terreinen niet te maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden binnen de wettelijke termijn of tenminste vóór de behandeling van de begroting van de Koning?
Dat is helaas niet gelukt.