Kamerstuk 36306-7

Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES)

Gepubliceerd: 10 juli 2023
Indiener(s): Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36306-7.html
ID: 36306-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 juli 2023

I. Algemeen

1. Inleiding

Met veel belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen die de leden van de VVD, D66, CDA, CU en GroenLinks fracties hebben gesteld over het wetsvoorstel Wet kinderopvang BES (hierna: het wetsvoorstel). In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties. Voor de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag aangehouden. De oorspronkelijke tekst van het verslag is integraal opgenomen in deze nota en cursief weergegeven. De vragen en de antwoorden zijn genummerd zodat kan worden verwezen naar antwoorden die met elkaar samenhangen. Na de passages met de vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie van de regering.

1. De leden van de VVD-fractie danken de betrokken bewindspersonen voor het uitgebreide wetsvoorstel dat ze naar de Kamer hebben gestuurd. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen en opmerkingen over.

Omdat de leden van de D66-fractie het belang van goede en toegankelijke kinderopvang zien voor allereerst de ontwikkeling van jonge kinderen, maar ook voor de arbeidsparticipatie van ouders, bevordering van emancipatie en het tegengaan van armoede, hebben deze leden met belangstelling kennisgenomen van de Wet kinderopvang BES. Deze leden hebben nog diverse vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel aan de regering.

Het doet de leden van de D66-fractie daarom goed om te lezen dat ook de regering schrijft dat een verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang kan helpen om de armoede- en achterstandenproblematiek te verkleinen. Deze leden begrijpen voorts dat ieder openbaar lichaam een projectorganisatie heeft ingericht om uitvoering te geven aan de doelstellingen van het programma BES(t)4Kids. Daarom vragen deze leden naar de mogelijke synergievoordelen die kunnen worden behaald door samenwerking tussen de verschillende openbare lichamen bij de inrichting van de kinderopvang op de eilanden, in navolging van de brede samenwerking die heeft geleid tot dit wetsvoorstel. In het kort vragen deze leden naar hoe dubbeling wordt voorkomen en kansen zoveel als mogelijk worden benut.

1. Met het programma BES(t) 4 Kids is de samenwerking tussen de openbare lichamen van de verschillende eilanden versterkt. De projectorganisaties op de eilanden weten elkaar goed te vinden en er vinden op regelmatige basis overleggen plaats om van elkaar te leren en informatie en kennis uit te wisselen. Een goed voorbeeld waaruit blijkt dat men van elkaar leert is het twinningprogramma (uitwisseling met kinderopvang in Europees Nederland). In navolging van Sint Eustatius en Saba, zal ook Bonaire starten met een twinningprogramma. Ook ten aanzien van huisvesting leert men van elkaar. Zo kijken Bonaire en Sint Eustatius hoe de tijdelijke huisvesting op Saba vorm heeft gekregen. Door de intensieve samenwerking wordt voorkomen dat de verschillende openbare lichamen het wiel constant opnieuw moeten uitvinden. De verlenging van het programma BES(t) 4 Kids zorgt er ook voor dat de openbare lichamen én het Rijk gezamenlijk blijven optrekken om de ambities te realiseren.

2. Naast de vier betrokken bewindspersonen (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen; Primair en Voortgezet Onderwijs; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Koninkrijksrelaties en Digitalisering) zien de leden van de D66-fractie raakvlakken met Sociale Zaken en Werkgelegenheid – de Minister die verantwoordelijk is voor de kinderopvang in Nederland. Welke lessen kunnen uit de ervaringen van BES(t)4Kids worden getrokken om de stelselherziening in Nederland te bespoedigen en andersom, vragen de leden van de fractie van D66.

2. Het wetsvoorstel stelt regels ten aanzien van de veiligheid, gezondheid en kwaliteit van de kinderopvang, het toezicht en de financiering van de kinderopvang. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande wetgeving die voor Europees Nederland geldt.

Onderdeel van het wetsvoorstel is de financiering van de kinderopvang. Daarbij wordt net als bij het conceptontwerp voor financiering van kinderopvang in Europees Nederland uitgegaan van een directe financieringsrelatie tussen overheid en kinderopvangorganisaties. Bij het conceptontwerp van het financieringsstelsel in Europees Nederland is gebruik gemaakt van de inzichten die in de uitwerking van het stelsel voor Caribisch Nederland zijn opgedaan.

Andersom hebben de afspraken in het coalitieakkoord ten aanzien van de beoogde stelselherziening voor Europees Nederland geleid tot verdere vereenvoudigingen bij het bepalen van de ouderbijdrage in het wetsvoorstel. Zo is bijvoorbeeld de ouderbijdrage inkomensonafhankelijk geworden.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij steunen van harte het doel van het wetsvoorstel om de kinderopvang in Caribisch Nederland te stimuleren door de kwaliteit en de toegang te verbeteren. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen.

3. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet kinderopvang BES. Deze leden zijn verheugd dat na een lange voorbereidingsperiode een wetsvoorstel naar de Kamer is gezonden. Deze leden hopen dat het wetsvoorstel bijdraagt aan een verbeterde kwaliteit van kinderopvang, en algehele verbetering van de welvaart van opgroeiende kinderen op Caribisch Nederland. Deze leden hebben desalniettemin wel vragen over waarom niet gekozen is voor een eenvoudige en pragmatische oplossing voor financiering van de kinderopvang op de BES. Het is bekend dat de uitvoeringskosten voor het heffen van de ouderbijdrage en de mogelijkheid van de vergoeding van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam amper opwegen tegen de opbrengsten van de ouderbijdrage. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

3. Het doel van de voorgestelde wijze van bekostiging van de kinderopvangorganisaties is om het stelsel in Caribisch Nederland binnen een aantal uitgangspunten eenvoudig te houden. Een belangrijk uitganspunt van de regering daarbij is dat kinderopvang niet gratis is.

In het wetsvoorstel is binnen deze uitgangspunten gekozen voor een eenvoudige oplossing voor de financiering van de kinderopvang. Zo is er sprake van directe financiering en int de kinderopvangorganisatie de ouderbijdrage. Kinderopvangorganisaties zijn hiermee al bekend. Er verandert dus niets aan de huidige situatie. Ook is de ouderbijdrage niet afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Voor ouders is er geen sprake van een voorschotsystematiek.

Voor ouders die het niet kunnen betalen, zal het openbaar lichaam de ouderbijdrage kunnen betalen, vergelijkbaar met de huidige situatie.

De ChristenUnie-fractie wijst op de uitvoeringskosten van het innen van de ouderbijdrage in relatie tot de opbrengsten. Ik heb uw Kamer, in reactie op de motie Ceder, geïnformeerd over de opbrengsten van het innen van de ouderbijdrage en de kosten die vrijvallen als er geen ouderbijdrage voor kinderopvang wordt gevraagd.1

2. Huidige situatie kinderopvang Caribisch Nederland

4. De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 9 van de memorie van toelichting dat er in het najaar een rapport van de inspectie over de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland gepubliceerd zou worden. Deze leden zijn benieuwd naar de uitkomsten van dit rapport en vragen of de conclusies met de Kamer gedeeld zouden kunnen worden, uiteraard rekening houdend met geldende privacywetgeving.

4. Het rapport van de inspectie is op 4 april 2023 met uw Kamer gedeeld, voorzien van een beleidsreactie.2

5. Ook lezen de leden van de VVD-fractie onder hoofdstuk twee dat er op sommige eilanden niet hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse taal binnen de kinderopvang. Voorgenoemde leden hebben er begrip voor dat Engels een prominentere plek inneemt binnen het Caribische deel van ons Koninkrijk. Echter vinden zij het wel van belang dat de Nederlandse taal niet slechts als «sterke vreemde taal» wordt aangeboden. Ook de burgers op de eilanden zijn tenslotte Nederlanders, het Nederlands is voor hen dan ook geen vreemde taal maar een onderdeel van de identiteit van het Koninkrijk waar zij ook deel van uitmaken. Hoe beziet de regering dit?

5. Artikel 2.7 van het wetsvoorstel regelt dat in de kinderopvang op Bonaire Nederlands of Papiaments als voertaal worden gebruikt, en op de bovenwindse eilanden Nederlands of Engels. Een kinderopvangorganisatie mag daar zelf een keuze in maken; de Nederlandse taal is dus geen vereiste. Uit onderzoek3 blijkt dat een goede beheersing van de moedertaal essentieel is voor de geletterdheid van kinderen. Als zij in die taal goede basisvaardigheden hebben ontwikkeld, helpt dat enorm bij het leren van een andere taal. Het is belangrijk dat een kind een taal goed leert. Daarom krijgen kinderopvangorganisaties de ruimte om zelf een keuze te maken in een voertaal, ook passend bij de taal die de pedagogisch medewerkers goed beheersen.

Kinderopvangorganisaties die Papiaments of Engels als voertaal hebben gekozen, bieden vaak wel de Nederlandse taal spelenderwijs aan, bijvoorbeeld door het zingen van Nederlandse liedjes. Voor Bonaire komen de regels voor de voertaal in de kinderopvang overeen met de regels voor de instructietaal in het primair onderwijs; op de bovenwinden is de instructietaal in het primair onderwijs Engels en is Nederlands een verplicht vak.

Het ontwikkelen van een voor het kind vreemde taal vergt een andere, weloverwogen didactische aanpak ten opzichte van het (verder) ontwikkelen van de moedertaal. De focus ligt vooral op functioneel taalgebruik, oftewel welke kennis en vaardigheden je nodig hebt om je in een vreemde taal te kunnen redden. Kinderen leren niet minder goed Nederlands, ze leren het enkel op een manier die beter aansluit bij de meertalige wereld waarin zij opgroeien.

6. Ook in Europees Nederland is kinderopvang een lokale verantwoordelijkheid (van gemeenten), waardoor de leden de D66-fractie ook in Europees Nederland verschillen zien in de lokale ontwikkeling van kinderopvang. Hoe wordt goede uitwisseling van ideeën bevorderd tussen lokale kinderopvangorganisaties, zowel tussen verschillende eilanden als tussen eilanden en gemeenten in Europees Nederland?

6. Kinderopvangorganisaties zijn zelfstandige organisaties die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit in de opvang. De organisaties worden ondersteund bij het realiseren van de kwaliteit. In het wetsvoorstel is opgenomen dat, onder andere ten behoeve van het borgen van een doorlopende ontwikkellijn, ten minste tweemaal per jaar overleg plaats moet vinden tussen de kinderopvangorganisaties, het openbaar lichaam en bijvoorbeeld het basisonderwijs. Dat is een moment waarop kennisdeling kan plaatsvinden.

Verder wordt het programma BES(t) 4 kids nog tot en met 2028 voortgezet. Juist met het oog op het verbeteren van de kwaliteit wordt gezamenlijk opgetrokken. Dat betekent dat er gezamenlijke initiatieven zullen worden genomen om samen aan de kwaliteit te werken.

Er vindt ook uitwisseling plaats met kinderopvangorganisaties in Europees Nederland. Onder andere met een twinningprogramma, georganiseerd vanuit het programma BES(t) 4 kids, worden ervaringen tussen kinderopvangorganisaties in Caribisch en Europees Nederland uitgewisseld en kijkt men in elkaars keuken. Het twinningprogramma wordt door alle deelnemers als nuttig ervaren; men leert van elkaar en komt met nieuwe ideeën terug. Ook wordt er gekeken naar samenwerkingsmogelijkheden met de openbare lichamen in de regio.

Op de eilanden zelf wordt de samenwerking ook gestimuleerd. Er zijn overlegfora op de eilanden waar kinderopvangorganisaties samen met het openbaar lichaam spreken over allerlei zaken met betrekking tot de kinderopvang. Op Bonaire en Sint Eustatius zijn een veldcoördinator en pedagogisch coaches van het openbaar lichaam actief die de organisaties ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit.

7. Omdat er «circa 45 aanbieders van kinderopvang» actief zijn op Bonaire en daarnaast ook «enkele gastouders», vragen de leden van de D66-fractie naar de aansluiting van alle aanbieders met het primair onderwijs op de eilanden. Concreet vragen deze leden of de regering grote verschillen ziet tussen het type aanbieder, de omvang van de aanbieder of andere kenmerken die gevolgen hebben voor de aansluiting van de kinderopvang tot het onderwijs.

7. De regering heeft vooralsnog geen aanwijzingen dat het type aanbieder, de omvang van de aanbieder of andere kenmerken gevolgen hebben voor de aansluiting tussen de kinderopvang en het basisonderwijs. Met het wetsvoorstel wil de regering de aansluiting en samenwerking tussen de kinderopvang en het basisonderwijs verder bevorderen. In de artikelen 2.15 en 2.16, eerste lid, onderdeel b, worden hierover regels gesteld, onder andere dat er – indien ouders daarmee instemmen – een overleg plaatsvindt tussen de kinderopvangorganisatie en de basisschool wanneer een kind de overgang maakt van de kinderopvang naar het basisonderwijs. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid met de basisschool. Het wetsvoorstel bevat hierover een wijzigingsvoorstel voor de Wet primair onderwijs BES. Deze regels voor de kinderopvang en het basisonderwijs hebben tot doel dat – ongeacht de hoeveelheid aanbieders op de eilanden of kenmerken van individuele aanbieders – de overgang voor elk kind soepel verloopt. Vanuit het programma BES(t) 4 kids wordt bovendien gewerkt aan een format voor een overdrachtsdocument, die alle kinderopvangorganisaties (inclusief gastouders) en scholen als basis kunnen gebruiken voor dit gesprek. Dit komt ook de uniformiteit in aanpak ten goede.

De aansluiting van de kinderopvang tot het onderwijs is een van de aandachtspunten die de Inspectie van het Onderwijs in het toezicht zal meenemen.

8. Voorts begrijpen de leden van de D66-fractie dat het merendeel van de kinderen in Caribisch Nederland in aanmerking komen voor voorschoolse educatie als zij in Europees Nederland hadden gewoond. Omdat deze leden met interesse kijken naar de samenhang tussen kinderopvang en voorschoolse educatie, vragen zij naar de maatregelen om het gebruik van kinderopvang te bevorderen, in het bijzonder voor deze kinderen, en de aandacht voor de educatieve kwaliteit van de kinderopvang voor kinderen met een risico op een ontwikkelachterstand.

8. In Caribisch Nederland werken vaak beide ouders fulltime om rond te komen. Veel gezinnen zijn daarom aangewezen op de kinderopvang. In tegenstelling tot Europees Nederland gaat het overgrote deel van de kinderen in Caribisch Nederland vijf dagen per week naar de opvang. Een van de doelen van het wetsvoorstel is om de kinderopvang financieel toegankelijker te maken, zodat deze gezinnen daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de kinderopvang. Met de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland (hierna: de tijdelijke subsidieregeling) zijn de kosten voor ouders in aanloop naar het wetsvoorstel aanzienlijk verminderd.

Vanuit het programma BES(t) 4 kids zijn verschillende acties genomen om het belang van goede kinderopvang onder de aandacht te brengen. Zo is er een website over het programma en zijn alle jeugdorganisaties geïnformeerd over en betrokken bij het programma.

Wat betreft de educatieve kwaliteit: in het wetsvoorstel is de eis opgenomen dat kindercentra een programma voor voorschoolse educatie moeten toepassen bij kinderen die gebruik maken van dagopvang. Op de bovenwindse eilanden wordt door alle dagopvanglocaties gebruik gemaakt van het programma High Scope. Voor Bonaire wordt er momenteel in samenwerking met de dagopvangorganisaties en basisscholen een eigen programma ontwikkeld, passend bij de lokale context. Als een organisatie een programma voor voorschoolse educatie goed inzet, dan komt dat de educatieve kwaliteit van de opvang zeer ten goede. Uit het recent gepubliceerde langlopende pre-COOL onderzoek naar voor- en vroegschoolse educatie in Europees Nederland blijkt dat met kwalitatief goede voorschoolse educatie daadwerkelijk achterstanden kunnen worden ingelopen. De toezichthouder op de kwaliteit zal in het toezicht ook aandacht hebben voor de educatieve kwaliteit. Op het moment dat de toezichthouder daar tekortkomingen in constateert, dan zal de toezichthouder een herstelopdracht geven aan de locatie. Een locatie kan daarbij voor ondersteuning terecht bij het openbaar lichaam.

9. De leden van de D66-fractie begrijpen dat de dagopvang op de eilanden «in verhouding duur» is voor ouders. Ook weten deze leden dat er onderzoek wordt gedaan naar de financieringsvormen van kinderopvang in Europees Nederland. Deze leden delen de verwachting dat het gebruik van de voorzieningen zal toenemen als de ouderbijdrage lager wordt, net als in Europees Nederland, en vragen daarom naar het beeld van de regering naar de winstgevendheid van kinderopvangorganisaties op de eilanden. Hoe verhoudt die zich tot de kinderopvang in Nederland en wat is de verhouding voor wat betreft de ouderbijdrage, zo vragen deze leden.

9. Er is geen informatie beschikbaar over de winstgevendheid van de kinderopvangorganisaties op de eilanden. Het zijn particuliere organisaties. Op dit moment vindt een kostprijsonderzoek plaats waarvan de resultaten in het najaar 2023 worden verwacht. Dan is er waarschijnlijk een beeld van de verhouding tussen inkomsten en kosten van de kinderopvangorganisaties.

Er zijn wel signalen dat dat kinderopvangorganisaties moeite hebben om tot een gezonde bedrijfsvoering te komen: veel organisaties hebben aangegeven dat de subsidiebedragen vanuit de tijdelijke subsidieregeling in combinatie met de gemaximeerde ouderbijdrage en de eisen die de eilandsverordening oplegt aan de kinderopvang niet toereikend zijn om de kosten van de opvang te kunnen dekken. Daarom heb ik gehoor gegeven aan de verzoeken van de openbare lichamen Bonaire en Sint Eustatius om hen de mogelijkheid te geven kinderopvangorganisaties een eenmalige financiële impuls te geven.

Ten aanzien van de ouderbijdrage geldt dat in 2023 de ouderbijdrage voor de organisaties die van de tijdelijke subsidieregeling gebruik maken voor de dagopvang bij 5 dagen tussen $ 75 en $ 100 per maand ligt. Voor de buitenschoolse opvang is dat bij 5 dagen tussen $ 40 en $ 100 per maand. Indien ouders de ouderbijdrage niet kunnen betalen is op advies van het openbaar lichaam een aanvullende subsidie (kindplaatssubsidie) beschikbaar. Voor hen brengt de kinderopvangorganisatie geen ouderbijdrage in rekening.

De vergelijking met de ouderbijdrage in Europees Nederland is niet eenduidig te geven. Ouders in Europees Nederland ontvangen een kinderopvangtoeslag die afhankelijk is van het tarief van de kinderopvangorganisatie (tot een bepaald maximum), het aantal uren dat het kind naar de kinderopvang gaat en het inkomen van de ouder.4

Op termijn zal in zowel Caribisch Nederland als Europees Nederland de overheidsvergoeding 96% worden (tot aan de maximuurprijs in Europees Nederland). Op dat moment is de ouderbijdrage in Caribisch Nederland 4% en in Europees Nederland minimaal 4%.

10. Ook lezen de leden van de D66-fractie over grace periods en vragen zij daarbij naar het gebruik van dit instrument op de verschillende eilanden en in Europees Nederland. Kan de regering daarnaast toelichten welke lokale verschillen in de Eilandverordeningen zijn opgenomen en hoe die zich verhouden tot één wet voor kinderopvang op Caribisch Nederland?

10. Sinds 2020 is op ieder eiland een Eilandsverordening kinderopvang van kracht geworden. Daarin staan al veel kwaliteitseisen die ook in dit wetsvoorstel zijn opgenomen. Alle kinderopvangorganisaties op de eilanden moesten vanaf dat moment een exploitatievergunning hebben – verstrekt door het openbaar lichaam – om kinderopvang aan te mogen blijven bieden en om in aanmerking te komen voor financiering op basis van de tijdelijke subsidieregeling. Een organisatie komt pas in aanmerking voor een vergunning, als deze voldoet aan belangrijke eisen uit de Eilandsverordening, zoals veiligheidseisen en huisvestingseisen. De Eilandsverordeningen van de drie openbare lichamen komen voor het overgrote deel overeen.

Echter, omdat het voor bestaande organisaties niet in alle gevallen uitvoerbaar is om alle nieuwe eisen direct te implementeren, zijn aan deze organisaties in het kader van hun vergunning voor bepaalde eisen «grace periods» van meerdere jaren geboden. Het gaat dan vooral om opleidings- en huisvestingseisen, omdat dat eisen zijn die redelijkerwijs een investering van meerdere jaren vergen. Om voor een grace period in aanmerking te komen moet de veiligheid en gezondheid van de kinderen op de kinderopvang wel op orde zijn.

Nagenoeg alle bestaande organisaties maken gebruik van de «grace periods». Het Wetsvoorstel kinderopvang BES zal op het gebied van de kwaliteitseisen voor een groot deel de Eilandsverordeningen vervangen. Zoals in de memorie van toelichting en het nader rapport is aangekondigd, zal in lagere regelgeving in een overgangsregeling worden voorzien met betrekking tot de opleidings- en huisvestingseisen. Vanuit het programma zal worden bezien wat er nodig is om de organisaties te ondersteunen bij het behalen van deze kwaliteitseisen voordat de overgangsregeling afloopt.

In Europees Nederland zijn de kwaliteitseisen voor de kinderopvang vastgelegd in de Wet kinderopvang en bijbehorende lagere regelgeving. Daar zijn geen grace periods aan de orde, omdat kinderopvangorganisaties direct bij aanvraag van de vergunning aan alle eisen moeten voldoen.

11. De huisvesting van een aantal kinderopvangorganisaties verdient nog verbetering, begrijpen de leden van de D66-fractie, waarbij de regering er direct op wijst dat de huisvesting een verantwoordelijkheid is van de kinderopvangorganisaties. Dat begrijpen deze leden, maar die zien ook dat een buitenschoolse opvang vaak goed op een basisschool zou kunnen plaatsvinden. Daarom vragen deze leden naar de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs op het gebied van huisvesting, de rol van de lokale overheid om kinderopvangorganisaties te ondersteunen in het vinden van huisvesting en de relatie tot de Nederlandse situatie rond huisvesting van kinderopvangorganisaties en de rol van de (lokale) overheid daarin.

11. Huisvesting is een van de knelpunten in Caribisch Nederland om tot goede kinderopvang te komen. Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor het onderwijshuisvestingbeleid en kan bij het ontwikkelen van schoolgebouwen voor het primair onderwijs kiezen voor gezamenlijke huisvesting met kinderopvangorganisaties. Daarin verschilt de situatie niet met die in Europees Nederland. Ook kan het openbaar lichaam procedures vereenvoudigen of versnellen waardoor private initiatieven worden gestimuleerd.

Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat klaslokalen niet per definitie geschikt zijn voor buitenschoolse opvang (omdat de ruimtes vol staan met tafels, stoelen, bureaus en kasten) Soms zijn de ruimtes wel geschikt voor bepaalde activiteiten, zoals het maken van huiswerk, maar minder voor andere (vrijetijds-) activiteiten. Uiteraard zal bij het gebruik van klaslokalen rekening moeten worden gehouden met de eisen die gelden voor het aantal vierkante meter per kind in de buitenschoolse opvang.

Knelpunt bij de huisvesting is vaak de financiering. Onderwijsmiddelen mogen niet voor de financiering van de huisvesting voor de kinderopvang worden ingezet. Financiering van huisvesting van de kinderopvang vanuit de overheid ligt niet voor de hand omdat kinderopvangorganisaties particuliere organisaties zijn.

Bijkomende complicatie is dat een aantal organisaties is gehuisvest in huurpanden waardoor investeren in de huisvesting binnen bestaande afspraken met de eigenaar niet goed mogelijk is. En in sommige gevallen is het bouwtechnisch niet mogelijk om aanpassingen door te voeren.

Binnen het programma BES(t) 4 kids zijn de openbare lichamen en het Rijk aan het bekijken of het mogelijk is de ondersteuning van kinderopvangorganisaties bij het realiseren van nieuwe huisvesting (waaronder financieringsconstructies) te verbeteren.

12. De leden van de D66-fractie begrijpen dat naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State door de openbaar lichamen en de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is besloten om het programma BES(t)4Kids tot en met 2028 te verlengen. Deze leden steunen de ontwikkeling van kinderen op de eilanden en vragen daarom naar de verbeteringen die zijn of worden doorgevoerd in het programma, nu er ervaringen zijn opgedaan in eerdere jaren en het programma nog veel langer in gebruik zal zijn.

12. BES(t) 4 Kids kan als goed voorbeeld van samenwerking tussen openbare lichamen en departementen worden beschouwd; de Algemene Rekenkamer heeft in 2021 ook positieve aandacht aan het programma besteed in haar rapport Bijzondere uitkeringen aan Caribisch Nederland. In een relatief korte periode zijn er belangrijke stappen gezet om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de kinderopvang te verbeteren. Zo is de ouderbijdrage de afgelopen periode substantieel verlaagd.

Hoewel er duidelijk verbeteringen zijn, moeten er nog belangrijke stappen worden gezet om aan alle kwaliteitseisen te voldoen. Daar wijst de Inspectie van het Onderwijs ook op in haar bestandsopname kwaliteit kinderopvang Caribisch Nederland. Op 4 april 2023 heeft u mijn reactie daarop ontvangen.5 De komende jaren blijft het kabinet inzetten op kwaliteitsverbetering. Het kabinet is zich ervan bewust dat kinderopvangorganisaties daarbij ondersteuning nodig hebben. Daarom is in het wetsvoorstel opgenomen dat de openbare lichamen zorg moeten dragen voor begeleiding en ondersteuning aan de kinderopvangorganisaties, ook nadat het programma BES(t) 4 kids is afgerond. Vanuit het programma zullen de openbare lichamen worden geholpen om de ondersteuningsstructuur voor de kinderopvangorganisaties op te zetten. Daarmee wijzigt de focus van het programma enigszins: waar de afgelopen jaren de focus lag op gezamenlijke beleidsontwikkeling, zal er in de aankomende periode meer aandacht zijn voor de implementatie en de ondersteuning van de kinderopvangorganisaties daarbij. Verder zal het programma zich ook (meer) richten op het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van personeel in de kinderopvangsector met als doel personeel aan te trekken en te behouden voor de sector.

13. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat veel kinderen en gezinnen in Caribisch Nederland zich in een sociaaleconomisch ongunstige situatie vinden. Deze leden vragen de regering dit nader toe te lichten met cijfers. Hoeveel kinderen groeien op in een situatie waarin het inkomen van het huishouden onvoldoende is om te voorzien in de kosten voor levensonderhoud? Hoeveel ouders zijn genoodzaakt om meerdere banen te hebben? Deze leden hechten grote waarde aan voorschoolse educatie, maar begint het niet bij het aanpakken van de armoedeproblematiek? Wat is de agenda van de regering om dit te verbeteren, en is de verwachting dat dit effect gaat hebben op de vraag naar kinderopvang? Kan de regering ook nader toelichten waarom gratis kinderopvang geen onderdeel is van deze agenda?

13. Te veel inwoners in Caribisch Nederland hebben nog onvoldoende bestaanszekerheid. De regering heeft in 2019 een ijkpunt voor het sociaal minimum vastgesteld.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) brengt jaarlijks statistieken in beeld die het besteedbaar inkomen van diverse huishoudens ten opzichte van het ijkpunt sociaal minimum weergeven. Uit de meest recent gepubliceerde cijfers blijkt dat respectievelijk 32%, 42% en 29% van de kinderen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba in 2020 onder het ijkpunt sociaal minimum leefden.6 Hierin is de beleidsinzet van de regering van de afgelopen jaren aan de inkomenskant nog niet zichtbaar. Ook de kostenverlagingen voor ouders die onder de tijdelijke subsidieregeling zijn gerealiseerd, komen niet in de CBS-cijfers terug omdat de kosten geen onderdeel uitmaken van het besteedbaar inkomen. Het is bekend dat er in Caribisch Nederland huishoudens zijn die meerdere banen nodig hebben om te kunnen rondkomen. Verdere gegevens hierover zijn niet beschikbaar.

Via beleidsinzet op het verhogen van de inkomens, het structureel verlagen van kosten van levensonderhoud en het versterken van de economie en arbeidsmarkt, wordt bestaanszekerheid verbeterd. Zo zijn per 1 januari 2023, net zoals voorgaande jaren, het minimumloon, de minimumuitkeringen en de kinderbijslag verhoogd, waardoor de inkomenspositie van sociale minima met kinderen aanzienlijk is verbeterd.7

Op 1 maart 2023 is de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland gestart die zal adviseren over de hoogte en de systematiek van een sociaal minimum. In de tussentijd wil de regering door het structureel verlagen van de kosten van kinderopvang, waar dit wetsvoorstel uitwerking aan geeft, een belangrijke bijdrage leveren in het verlagen van de kosten van levensonderhoud. Op deze wijze is kinderopvang onderdeel van de agenda om de armoedeproblematiek in Caribisch Nederland aan te pakken.

De regering vindt het niet wenselijk om – vooruitlopend op de ambitie in Europees Nederland – gratis kinderopvang in te voeren in Caribisch Nederland. In Caribisch Nederland is de kinderopvang als een integrale voorziening ingericht waarop alle kinderen recht hebben. Door eisen die aan de kinderopvang worden gesteld in combinatie met het feit dat een groot deel van de kosten voor rekening komt van de overheid, wordt de kinderopvang in Caribisch Nederland als een basisvoorziening gekenschetst. Hoewel het doel van het wetsvoorstel is dat kinderopvang zo toegankelijk mogelijk moet zijn, acht de regering het legitiem om aan ouders – die dat kunnen betalen – een bijdrage te vragen. De ouderbijdrage is de afgelopen jaren verlaagd en zal op grond van het wetsvoorstel nog verder verlaagd worden. De kosten zouden geen belemmering meer moeten zijn om gebruik te maken van kinderopvang. En voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen, heeft het openbaar lichaam de mogelijkheid om die in het kader van het lokale armoedebeleid te betalen.

14. De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat er in het najaar van 2022 een rapport van de inspectie over de staat van de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland volgt. Deze leden vragen of dit rapport er inmiddels is, welke stappen de regering voornemens is te zetten op basis van dit rapport en hoe dit wordt in de uitwerking van de nadere regels over kwaliteit.

14. Het rapport van de inspectie is op 4 april 2023 met uw Kamer gedeeld, voorzien van een beleidsreactie.8 In de beleidsreactie wordt ingegaan op de stappen die naar aanleiding van het rapport zullen worden gezet en welke gevolgen het rapport heeft voor de uitwerking van de nadere regels over de kwaliteit.

3. Doel van het wetsvoorstel en de verantwoordelijkheidsverdeling

15. De leden van de VVD-fractie merken op dat er geen arbeidseis opgenomen wordt in het kinderopvangstelsel op Caribisch Nederland. Hiermee wijkt het stelsel op een cruciaal punt af van de manier waarop het stelsel wordt ingericht in Europees Nederland. De aanname, niet wetenschappelijk onderbouwd, die hier ten grondslag aan ligt is dat kinderen met bovengemiddelde leer- en ontwikkelachterstanden zouden kampen vanwege sociale problematiek op de eilanden. De leden van de VVD-fractie merken op dat dit soort aannames stigmatiserend kunnen werken. Voorts merken deze leden op dat er al veel stappen worden gezet om de onderliggende sociale problematiek aan te pakken. 9 Daarnaast is de arbeidsmarkt op Bonaire, Saba en St. Eustatius ook aan de krappe kant.10 Deze leden blijven van mening dat kinderopvang een arbeidsmarktinstrument is, in welk deel van het Koninkrijk we het ook inzetten. Waarom is er bewust gekozen om dit aspect niet mee te nemen bij de vaststelling van de kaders voor het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland?

15. De regering onderschrijft het belang van kinderopvang in Caribisch Nederland voor ouders om te gaan werken en daarmee ook het belang van kinderopvang als arbeidsmarktinstrument. Dat geldt voor geheel Nederland.

De Tweede Kamer is per brief van juni 201911 en april 202012 geïnformeerd over de uitgangspunten van het wetsontwerp. In paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting is dat verder uitgewerkt. Daarbij is ook ingegaan op de argumenten die bij de inrichting van het voorliggende wetsvoorstel aan de orde zijn gekomen.

Verder is het vaststellen van het al dan niet voldoen aan de arbeidseis in Caribisch Nederland aanzienlijk lastiger dan in Europees Nederland vanwege het ontbreken van een administratie waarin werkenden zijn geregistreerd zoals in Europees Nederland (de Polisadministratie) en het gegeven dat pas vanaf een bepaald inkomen ouders belastingplichtig zijn. Daarmee is het uitvoeringstechnisch lastig en alleen tegen in verhouding hoge uitvoeringskosten door te voeren. RCN-unit SZW heeft hierop in de uitvoeringstoets gewezen. Bovendien is het ontbreken van de arbeidseis in Caribisch Nederland niet nieuw: ook in de tijdelijke subsidieregeling die vanaf 2020 van kracht is, is geen arbeidseis opgenomen. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.

In tegenstelling tot Europees Nederland gaan de meeste kinderen in Caribisch Nederland gedurende 5 dagen per week (vaak hele dagen) naar de kinderopvang. Dat is verklaarbaar omdat het merendeel van de ouders in Caribisch Nederland genoodzaakt is om fulltime te werken en parttime werken ook nog niet op grote schaal plaatsvindt. Mede tegen die achtergrond heeft dit gegeven de regering doen besluiten om voor Caribisch Nederland geen arbeidseis op te leggen. De meerwaarde is in de Caribische context beperkt en is niet kostenefficiënt.

16. Ook de leden van de D66-fractie weten dat de eerste levensjaren bepalend zijn voor de ontwikkelingskansen voor een kind, zoals de regering schrijft in de memorie van toelichting. Omdat deze ontwikkelingskansen voor kinderen gemist kunnen worden als ouders besluiten om geen gebruik te maken van kinderopvang, vragen deze leden naar de communicatie richting ouders over het belang van kinderopvang voor de ontwikkeling van kinderen en de (financiële) ondersteuning die wordt geboden om het gebruik van kinderopvang te stimuleren. Hoe verschilt dat op Caribisch Nederland ten opzichte van de situatie op Europees Nederland, zo vragen deze leden.

16. Vanuit het programma wordt er op verschillende manieren gecommuniceerd over het belang van kinderopvang. Zo is er een website en social media waar informatie te vinden is over het programma (inhoud en organisatie). Verder zijn alle jeugdorganisaties, zoals de consultatiebureaus, op het eiland bekend met het programma en worden ze op informele wijze daarvan op de hoogte gesteld.

Er vinden vanuit het Rijk geen separate activiteiten plaats om het belang van kinderopvang in Caribisch Nederland te benadrukken. Over het algemeen is men zich daar voldoende van bewust. Ouders beseffen dat het voor de ontwikkeling van kind van belang is om gebruik te maken van de kinderopvang. Bovendien zijn ouders ook genoodzaakt om gebruik te maken van kinderopvang: ze werken veel en lange dagen. Om deze redenen vind ik extra communicatie om gebruik van kinderopvang te stimuleren niet nodig.

17. Het verbaast de leden van de D66-fractie dat de gemeente zelf bepaalt wat de indicatoren zijn om de doelgroep van voorschoolse educatie uit hoofde van het onderwijsachterstandenbeleid vorm te geven, aangezien de rijksoverheid geld beschikbaar stelt voor kinderopvang gericht op de ontwikkeling van het kind en het onderwijsachterstandenbeleid en omdat de leden van de D66-fractie begrijpen dat er nog geen vergelijkbaar onderwijsachterstandenbeleid is op Caribisch Nederland als in Europees Nederland. Deze leden begrijpen dat «het merendeel van de kinderen» op de BES-eilanden in aanmerking zouden komen voor voorschoolse educatie als zij in Europees Nederland hadden gewoond, maar wie in aanmerking komt voor voorschoolse educatie wordt per gemeente bepaald, dus vragen deze leden naar de verschillen tussen gemeenten in de criteria die bepalen of een kind in aanmerking komt voor voorschoolse educatie. Hoe beziet de regering de samenhang tussen voorschoolse educatie, consultatiebureaus en het basisonderwijs, vragen deze leden.

17. Het klopt dat een gemeente in Europees Nederland zelf de doelgroep voor voorschoolse educatie bepaalt. Op basis daarvan kunnen consultatiebureaus de doelgroepkinderen signaleren en toe leiden naar voorschoolse educatie. Op deze manier kan een gemeente de middelen gericht inzetten voor de groep die het in de betreffende gemeente het hardst nodig heeft. Het gemeentelijk onderwijsachterstandenbudget wordt echter verdeeld op basis van de CBS-indicator. In die indicator worden vier factoren meegenomen: het opleidingsniveau van de ouders, het land van herkomst van de ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland, en of ouders in de schuldsanering zitten. De meeste gemeenten in Europees Nederland bepalen hun doelgroep ook op basis van deze factoren. Sommige gemeenten voegen daar nog de «sociaal-economische status» van het gezin aan toe. De aanname die in dit wetsvoorstel wordt gedaan, is op basis van de vier factoren van de cbs-indicator: ouders zijn veelal laagopgeleid en ook is de armoedeproblematiek op de eilanden groot.

In het voorliggende wetsvoorstel moeten alle kindercentra (voorzieningen waar kinderopvang plaatsvindt, niet zijnde gastouderopvang) in Caribisch Nederland voor alle kinderen die gebruik maken van dagopvang een programma voor voorschoolse educatie aanbieden. In dat opzicht wijkt de beoogde situatie in Caribisch Nederland af van de situatie in Europees Nederland.

Daar waar in Europees Nederland de consultatiebureaus zorgen voor de toeleiding van doelgroeppeuters naar voorschoolse educatie, zullen in Caribisch Nederland alle peuters die naar de dagopvang gaan onder het wetsvoorstel een programma voor voorschoolse educatie aangeboden krijgen. Als zij vervolgens doorstromen naar het basisonderwijs, ontvangen zij in groep 1 en 2 een programma voor vroegschoolse educatie.

18. Met interesse lezen de leden van de D66-fractie dat het openbaar lichaam kan besluiten om, voor ouders die in armoede leven, in het kader van het lokale armoedebeleid, «de ouderbijdrage voor zijn rekening te nemen». Kan de regering reflecteren op de wenselijkheid om ook gemeenten in Europees Nederland de mogelijkheid te bieden om, voor ouders met een laag inkomen, de ouderbijdrage (van straks 4% van de totale kosten voor de kinderopvang) voor haar rekening te nemen, zo vragen deze leden. Hoe worden de ervaringen van dit lokale armoedebeleid op de BES-eilanden gebruikt voor het beleid in Europees Nederland om ook kinderen van ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen zich kunnen ontwikkelen op de kinderopvang?

18. Waar in Europees Nederland vanuit verschillende doelen (arbeidsmarktparticipatie, bevorderen kansengelijkheid) middelen voor kinderopvang beschikbaar worden gesteld en daarvoor ook aparte voorzieningen zijn georganiseerd, is met het voorliggende wetsvoorstel in Caribisch Nederland een geïntegreerde benadering en dus ook financiering aan de orde.

Ook in Europees Nederland hebben gemeenten in het kader van het bevorderen van kansengelijkheid de mogelijkheid om kinderopvang gratis aan te bieden voor kinderen in de leeftijdscategorie van 2,5 tot vier jaar. Met onder andere de middelen voor kortdurend peuteraanbod en de middelen voor onderwijsachterstanden kunnen gemeenten binnen de huidige wet- en regelgeving – en buiten de kinderopvangtoeslag – een kosteloos aanbod doen aan kinderen in de leeftijdscategorie van 2,5 tot vier jaar zolang daarbij geen kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag tot de maximumuurprijs voor ouders die behoren tot een aantal specifieke doelgroepen (gericht op arbeidsparticipatie). Artikel 1.13 van de Wet op de Kinderopvang biedt deze ruimte.

19. De leden van de CDA-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel, in tegenstelling tot Europees Nederland, geen arbeidseis voor reguliere dagopvang geldt. Waarom is hiervoor gekozen en geldt de arbeidseis wel voor flexibele opvang? Graag een uitgebreide toelichting. Heeft dit te maken met de cultuur en minder gebruik van opvang voor slechts enkele dagdelen zoals in Europees Nederland meer gebruik is? Is dit een bewuste keuze om daarmee meer het karakter van voorschoolse en vroegschoolse educatie (educatie, doorlopende leerlijn) te faciliteren in plaats van opvang om arbeidsdeelname te faciliteren? Is een tussenvorm overwogen, bijvoorbeeld onbeperkte toegang/opvang indien er sprake is van arbeid en toegang voor bijvoorbeeld maximaal 2,5 dagdeel indien er geen sprake is van arbeid en/of doelgroepkinderen? Waarom wel/niet?

19. In het antwoord op vraag 15 heb ik aangegeven dat bij de inrichting van het stelsel in Caribisch Nederland – onder meer vanwege het aantal op te vangen kinderen, de sociaaleconomische context en doelmatigheidsoverwegingen – gekozen is voor één integraal stelsel. In het antwoord heb ik eveneens aangegeven dat het vaststellen van het al dan niet voldoen aan de arbeidseis uitvoeringstechnisch lastig is vanwege het ontbreken van een polisadministratie. De beoogd uitvoerder – RCN Unit SZW – heeft daarop gewezen in de uitvoeringstoets. Voor het antwoord op de vraag waarom er niet is gekozen voor een arbeidseis verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.

De leden van de CDA-fractie stellen de vraag of een tussenvorm is overwogen van maximaal 2,5 dag opvang voor kinderen waarvan de ouders niet aan de arbeidseis voldoen. Gelet op het feit dat ouders in Caribisch Nederland veelal gebruik maken van 5 dagen opvang en het vaststellen van de arbeidseis lastig is, is deze optie niet in de beschouwing betrokken. Voor de uitvoering zou deze optie betekenen dat er geen vereenvoudiging optreedt in de uitvoering en daarmee samenhangende uitvoeringslasten.

Flexibele opvang is in het wetsvoorstel omschreven als kinderopvang die in de avond, de nacht of in het weekend plaatsvindt. Het openbaar lichaam Bonaire heeft aangegeven het gewenst te vinden om ouders die bijvoorbeeld in de zorg of horeca werken ook een betrouwbare opvangvoorziening aan te kunnen bieden. Het Rijk is bereid hier een bijdrage aan te leveren om het werken van ouders op onregelmatige tijden mogelijk te maken, maar wil ervoor waken dat de flexibele opvang om andere redenen wordt gebruikt. Om die reden is er voor een arbeidseis gekozen bij flexibele opvang. Juist omdat het naar verwachting om een beperkte groep gaat, zullen de uitvoeringslasten beperkt zijn.

4. Hoofdlijnen van het voorstel

20. De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 21 van de memorie van toelichting onder het kopje marktwerking dat er een vrees bestaat dat een vrijheid van instellingen om zelf tarieven vast te stellen kan leiden tot segregatie in de opvang. Waar is deze aanname op gebaseerd? Zijn er bepaalde onderzoeken die aantonen dat dit het geval is in bijvoorbeeld Europees Nederland?

20. Om de financiële toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland te waarborgen is de keuze gemaakt om de tarieven vast te stellen en daarmee de eigen bijdrage voor ouders laag te houden. Als de kinderopvangorganisatie in de gelegenheid wordt gesteld om een additionele ouderbijdrage te vragen, wordt kinderopvang duurder. Daardoor kan de toegankelijkheid van de betreffende voorziening voor ouders die dat niet kunnen betalen worden beperkt. Verder kan het er ook toe leiden – zoals uiteengezet in de memorie van toelichting – dat er een tweedeling ontstaat in de kinderopvangsector. Kinderopvangorganisaties die een aanvullende ouderbijdrage vragen kunnen meer activiteiten ontplooien terwijl kinderopvangorganisaties die dat niet doen beperkte middelen ter beschikking hebben. Hierdoor is er een risico dat verschillen in prijs tot segregatie tussen arm en rijk leiden en daarmee ook in verschil in kwalitatieve goede kinderopvang.13 Dat laatste vindt de regering onwenselijk omdat alle kinderen gelijke kansen verdienen, ongeacht waar de wieg van een kind staat. Daarom wordt het tarief voor ouders vastgelegd.

21. Voorts volgen de leden van de VVD-fractie de redenering achter het beperken van de vrije toetreding tot de markt niet helemaal. Er wordt gesteld dat dan kan leiden tot een situatie waarin «er een te groot aanbod van plaatsen wordt gerealiseerd en de gemiddelde bezettingsgraad van de opvang zal gaan dalen». Zal dat er dan niet toe leiden dat bepaalde instellingen het hoofd niet meer boven water kunnen houden en zullen fuseren of de deuren zullen sluiten wat dan weer zal leiden tot een afname in het aanbod totdat het de vraag weer benaderd? Dit is toch juist de kern van marktwerking? Zeker als er niet op prijs geconcurreerd mag worden lijkt het de leden van de VVD-fractie cruciaal dat er andere waarborgen in het stelsel worden ingebouwd om ervoor te zorgen dat instellingen gemotiveerd worden om zo goed mogelijke kinderopvang aan te bieden. Anders blijft er geen enkele prikkel in het stelsel over om te blijven innoveren.

21. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen dat op advies van het openbaar lichaam de financiering van het aantal kindplaatsen op het eiland aan een maximum wordt gebonden. Op het moment dat dit aan de orde is, komt een nieuw toetredende organisatie niet in aanmerking voor de kinderopvangvergoeding en zullen ouders het volledige door de kinderopvangorganisatie in rekening gebrachte tarief moeten betalen. Als dit aan de orde is, zal dit in de regel een financiële drempel voor nieuwe organisaties inhouden.

De VVD-fractie wijst er terecht op dat als gevolg van het wegvallen van de prijsprikkel andere waarborgen ervoor moeten zorgen dat kinderopvangorganisaties gestimuleerd blijven worden om goede kwaliteit te leveren. Deze waarborgen maken deel uit van het wetsvoorstel.

Een vrije toetreding door nieuwe organisaties kan een effectieve optie zijn in een situatie waarin meer organisaties actief zijn. De schaal van kinderopvang is in Caribisch Nederland echter beperkt.

Om kwalitatief goede opvang aan te bieden tegen een aanvaardbaar tarief is een bepaalde schaalomvang van de kinderopvang nodig. Ook zullen organisaties als ze willen investeren in de kinderopvang een zekere mate van zekerheid willen hebben dat ze gedurende langere tijd kinderopvang kunnen aanbieden.

Voor eilanden als Saba (circa 2.000 inwoners) en Sint Eustatius (circa 3.200 inwoners) geldt dat een vrije toetreding het risico inhoudt dat een nieuwe toetreder ervoor zorgt dat een of meerdere organisaties geconfronteerd worden met een terugloop van het aantal kinderen en daardoor qua bedrijfsvoering niet meer rond kunnen komen en uiteindelijk de opvang moeten sluiten. Het biedt daarmee geen stabiele situatie om in de kinderopvang te investeren, zeker niet voor de langere termijn. Dat laatste vindt de regering niet wenselijk en om die reden kan het openbaar lichaam adviseren het aantal te financieren plaatsen te beperken.

Bedacht dient te worden dat in de huidige situatie houders en gastouders met veel passie en inzet kinderen opvangen. Dat is een belangrijk fundament voor het blijvend verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang. De regering is van mening dat bovenstaande, in combinatie met een duidelijke set met kwaliteitseisen en een goede toezichthouder, belangrijke waarborgen zijn voor kinderopvangorganisaties om te blijven streven naar kwaliteitsverbetering én innovatie.

Tot slot bestaat er nog een beperkte mate van keuzevrijheid voor ouders in de situatie dat er op de eilanden meerdere kinderopvangorganisaties actief zijn; als ouders niet tevreden zijn met de kwaliteit van de kinderopvang, dan kunnen ze besluiten om voor een andere kinderopvangorganisatie te kiezen.

22. De leden van de VVD-fractie vragen wat de tijdshorizon is van het stelsel. Zij ontvangen graag een wat uitgebreider tijdspad hierop met een aantal kerndata waarop belangrijke elementen van het stelsel in werken zouden moeten treden.

22. Vanuit het programma BES(t) 4 kids zijn in de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet voor de kinderopvang in Caribisch Nederland. Op ieder eiland is een Eilandsverordening van kracht waarin de belangrijkste kwaliteitseisen zijn vastgelegd en er is een bijbehorend vergunningstelsel ingericht. Daarnaast is de tijdelijke subsidieregeling van kracht geworden, en is het toezicht op de kwaliteit gestart.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt een structurele basis gelegd om deze ontwikkelingen voort te zetten. Het streven is dat de eerste onderdelen van het wetsvoorstel in werking treden met ingang van 1 juli 2024. Voor het halen van deze planning, bestaan wel belangrijke afhankelijkheden van onder meer de voortgang van het parlementaire proces, het tot stand brengen van de algemene maatregel van bestuur en de voorbereiding van de uitvoering (bouwen van de uitvoeringsapplicatie voor directe financiering) en de openbare lichamen voor tijdige implementatie (onder andere het aanpassen van de eilandsverordeningen). Het wetsvoorstel biedt de ruimte bepaalde onderdelen op een later moment in werking te laten treden. De regering is voornemens om van deze mogelijkheid gebruik te maken voor de onderdelen van het wetsvoorstel die zien op financiering. Voor die onderdelen zal op het moment van aanvaarding van het wetsvoorstel op basis van de stand van zaken van de implementatie bij de uitvoeringsorganisatie worden bezien of invoering per 1 januari of 1 juli 2025 kan plaatsvinden. Binnen de onderdelen van het wetsvoorstel die zien op kwaliteitseisen is voorzien in overgangsrecht op grond waarvan op Bonaire de plusopvang op 1 januari 2026 wordt ingevoerd. Dit omdat kinderopvangorganisaties op Bonaire zich in eerste instantie willen richten op het realiseren van de basiskwaliteit van de kinderopvang. Daarnaast is de regering voornemens overgangsrecht te maken voor de nadere regels over huisvesting en opleidingseisen van medewerkers. Dit wordt uitgewerkt in de algemene maatregel van bestuur die op het wetsvoorstel gebaseerd zal worden. Zo is het de bedoeling dat de nadere regels met betrekking tot opleidingseisen vanaf 2028 gaan gelden.

23. Ook de leden van de D66-fractie denken dat opvang in een kindercentrum, vanwege de opbouw van de expertise en de continuïteit van de opvang, in het algemeen de voorkeur geniet boven gastouderopvang. Toch begrijpen deze leden dat de mogelijkheid voor gastouderopvang wordt geboden. Echter, vragen deze leden naar hoe het gebruik van een kindercentrum wordt gestimuleerd over het gebruik van gastouderopvang richting de ouders.

23. Bonaire is de enige van de drie eilanden waar op dit moment gastouderopvang wordt geboden. Het gaat om 4 gastouders met een exploitatievergunning.

Er is geen algemene communicatie richting ouders met de boodschap dat opvang in een kindercentrum de voorkeur geniet boven gastouderopvang. Wel kan het consultatiebureau een ouder adviseren om een jong kind (0–4) naar een kindercentrum te laten gaan, omdat op grond van het wetsvoorstel de dagopvang van kindercentra een programma voor voorschoolse educatie zal moeten aanbieden; dit is geen verplichting voor de gastouderopvang. Maar het kan zo zijn dat ouders – vanwege bijvoorbeeld de huiselijke sfeer of flexibele opvangtijden – bewust kiezen voor gastouderopvang. Die keuzevrijheid wil de regering bieden aan ouders.

De sturing op dit punt zit vooral aan de aanbodkant. Het openbaar lichaam kan het Rijk adviseren om bij algemene maatregel van bestuur het aantal gastouderopvangplekken met kinderopvangvergoeding te maximeren.

24. De leden van de D66-fractie zijn erg te spreken over de inrichting van het stelsel van kinderopvang waarin de prijs van de opvang uniform is en ouders een kinderopvanglocatie kiezen op basis van onder meer het pedagogisch beleid van een aanbieder, locatie of kwaliteit. Daarbij zien deze leden dat de hoogte van de uniforme vergoeding cruciaal zal zijn. Wat een «eerlijke vergoeding» is zal voor iedere betrokkene een andere betekenis hebben verwachten deze leden. Hoe wordt geborgd dat de uniforme vergoeding kostendekkend is, niet leidt tot te hoge winsten van aanbieders, laag genoeg is om toegankelijkheid te verzekeren en ruimte biedt voor goede kwaliteit en arbeidsvoorwaarden voor pedagogisch medewerkers, zo vragen deze leden.

24. De regering is zich ervan bewust dat in een stelsel waar kinderopvangorganisaties een uniforme vergoeding ontvangen en er geen mogelijkheid is om kostenstijgingen via prijsstijgingen op te vangen, de bepaling van de kinderopvangvergoeding essentieel is.

Om tot een kostendekkende vergoeding te komen is inzicht in de kostenstructuur van de kinderopvang en de factoren die daarop van invloed zijn, noodzakelijk.

Tegen die achtergrond is op de eilanden in 2020 een onafhankelijk kostprijsonderzoek gestart. De eerste twee fasen zijn inmiddels afgerond. De derde fase zal in het najaar van 2023 worden afgerond. Uitgangspunt is dat alle organisaties aan het onderzoek deelnemen. Daarmee zullen de gevolgen van een uniforme kostenvergoeding voor de organisaties globaal bekend zijn.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal een vertaling gemaakt worden naar een bekostigingsstructuur. De onderzoekers zullen mij hierop adviseren. Op basis van het onderzoek zal worden gekeken of door middel van tariefdifferentiatie op basis van objectieve factoren de bekostiging zo goed mogelijk aansluit bij de feitelijke kosten en of daarmee de doelen van het wetsvoorstel worden behaald.

Omdat wordt uitgegaan van een vastgestelde vergoeding en de kosten bij organisaties naar verwachting zullen variëren, zullen er ook verschillen in financieel resultaat zijn. Er zijn in het wetsvoorstel geen maatregelen opgenomen om eventuele hoge winsten te beperken, omdat de verwachting is dat er geen hoge winsten zullen zijn. De ouderbijdrage is immers gemaximeerd en de kinderopvangvergoeding wordt gebaseerd op een bedrijfseconomisch realistische kostprijs.

25. De leden van de D66-fractie lezen dat de regering schrijft dat dit wetsvoorstel erin voorziet «dat de ouders een door de overheid vastgestelde ouderbijdrage aan de kinderopvang betalen» en dat houders van kindercentra en gastouders geen andere (vrijwillige) ouderbijdrage mogen vragen. Ook mogen kindercentra en gastouders in de regel geen kinderen weigeren. Daarover vragen deze leden waar ouders terecht kunnen als zij worden gevraagd om een ouderbijdrage te betalen aan de kinderopvang (naast de verplichte bijdrage) of dat hun kind om een vermoedelijk niet-rechtmatige reden wordt geweigerd bij een opvang.

25. In het wetsvoorstel is opgenomen dat een houder van een kindercentrum of een gastouder een kinderopvangovereenkomst sluit met een ouder die daarom verzoekt, tenzij sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen omstandigheid (artikel 2.2, tweede lid). In het geval van het weigeren van een kind door een kinderopvangorganisatie of het opzeggen van een bestaande kinderopvangovereenkomst is in het wetsvoorstel opgenomen dat een ouder zich dan kan wenden tot een onafhankelijke organisatie die in dergelijke situaties kan bemiddelen en de ouder van advies kan voorzien, zie artikel 2.2, derde lid en artikel 2.9, tweede lid. Het openbaar lichaam zorgt voor de aanwezigheid van deze onafhankelijke organisatie. In het geval dat een organisatie in strijd met artikel 3.2, eerste lid, onderdeel d, een andere bijdrage in rekening brengt boven op de ouderbijdrage, kan een ouder, nadat dit eerst bij de kinderopvangorganisatie te hebben aangekaart, zich ook tot deze onafhankelijke organisatie wenden, of een signaal geven aan de toezichthouder.

26. Gezien de ontwikkelingen op de kinderopvang en de ingezette koers van kwaliteitsverbetering, vragen de leden van de D66-fractie naar de wendbaarheid van het wetsvoorstel voor kinderopvang op de BES-eilanden. Is het eenvoudig om een beleidswijziging van de kinderopvang in Nederland op korte termijn ook op Caribisch Nederland te implementeren, zoals het afschaffen van de ouderbijdrage?

26. Bij de inrichting van de uitvoering is in het voorliggende wetsvoorstel rekening gehouden met de lokale situatie in Caribisch Nederland. Dat betekent dat wijzigingen in Europees Nederland niet altijd 1 op 1 kunnen worden overgenomen. Bij wijzigingen zal altijd worden bezien of en zo ja op welke wijze deze kunnen worden doorgevoerd. Dat vraagt soms aanpassing van de regelgeving en ook kan de implementatie en uitvoering door de overheid en kinderopvangorganisaties nog de nodige tijd in beslag nemen.

Mocht na inwerkingtreden van het wetsvoorstel worden besloten tot het afschaffen van de ouderbijdrage dan vergt dat een wetswijziging. Vervolgens is het in de uitvoering naar verwachting relatief eenvoudig door te voeren door de ouderbijdrage op nul te stellen en de kinderopvangvergoeding naar 100% te verhogen.

27. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er eisen worden gesteld aan de rechtsvorm van een kindercentrum. Voorts vragen deze leden of er in dit stelsel mogelijkheid is om geld te onttrekken aan de organisatie, en zo nee, hoe dat is gereguleerd.

27. Bij het inrichten van het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie. Uitgangspunt is dat het kinderopvangstelsel wordt uitgevoerd door particuliere organisaties. De houder van een kindercentrum kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn.

Iedere organisatie die voldoet aan de eilandsverordening kinderopvang en in het bezit is van een exploitatievergunning kan kinderopvang aanbieden. Er worden geen eisen aan de rechtsvorm van de organisatie gesteld.

Er worden in het wetsvoorstel geen aanvullende eisen aan de organisatie gesteld ten aanzien van het onttrekken van geld aan de organisatie. De kinderopvangorganisatie ontvangt, zoals nu is voorzien, de kinderopvangvergoeding op basis van het aantal kinderen, soort opvang en leeftijd van de kinderen.

28. Wat betreft de ouderbijdrage lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat deze ambitie gelijktijdig met Europees Nederland in werking zal treden, op zijn vroegst op 1 januari 2025. Deze leden vragen waarom dit is gekoppeld aan de stelselherziening in Europees Nederland. Als de stelselherziening in Europees Nederland vertraging oploopt, wordt deze ambitie dan ook uitgesteld? Zo ja, waarom? Geldt dit alleen voor de ouderbijdrage of voor dit hele wetsvoorstel?

28. Vanuit de wens om beleidsdoelen voor Europees en Caribisch Nederland zoveel mogelijk gelijk te laten zijn («comply or explain») is het de inzet van de regering om systematiek in Europees en Caribisch Nederland zo veel mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Bij het wetsvoorstel Wko BES is qua ambities op het terrein van de kinderopvang veelal aangesloten bij relevante regelgeving in Europees Nederland. Uiteraard is daarbij rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in Caribisch Nederland.

Daarbij dient bedacht te worden dat de startsituatie in Caribisch Nederland anders is. Voor ouders in Caribisch Nederland geldt onder de tijdelijke subsidieregeling een ouderbijdrage (tussen $ 75 en $ 100 voor de dagopvang en tussen $ 40 en $ 75 voor de buitenschoolse opvang per maand) die op dit moment al niet afhankelijk is van het inkomen. Voor de hoogte van de ouderbijdrage is de regering voornemens deze te koppelen aan de relatieve hoogte (4%) van de ouderbijdrage in Europees Nederland. Er komt, vergelijkbaar met Europees Nederland, een gefaseerde ingroei richting 2027.

Ouders die dat niet kunnen betalen, komen in aanmerking voor betaling van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam.

29. Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat het openbare lichaam de ruimte krijgt om voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen, de ouderbijdrage volledig te voldoen. Deze leden vragen of het, gezien de sociaaleconomische situatie in Caribisch Nederland, de verwachting is dat dit op grote schaal gaat gebeuren. Zo nee, waarom niet? En zo ja, krijgen de openbare lichamen hier dan ook extra geld voor?

29. De openbare lichamen krijgen de ruimte om voor ouders die het niet kunnen betalen de ouderbijdrage te betalen. Hiertoe worden dan nadere regels gesteld bij eilandsbesluit; bijvoorbeeld in het kader van het lokale armoedebeleid. In de aankomende periode zullen over het beschikbare bedrag nadere afspraken gemaakt worden met de openbare lichamen.

Op dit moment kan het openbaar lichaam een kindplaatssubsidie verstrekken waardoor de ouderbijdrage geheel of gedeeltelijk vervalt. Dat geldt op dit moment voor ongeveer een kwart van het aantal kinderen.

Met de extra inspanningen uit het coalitieakkoord om de sociaaleconomische positie van inwoners aanzienlijk te verbeteren en toe te werken naar een sociaal minimum in Caribisch Nederland, is de verwachting dat de groep ouders die het niet zelf kunnen betalen kleiner zal worden. Daartoe treft de regering een breder pakket aan maatregelen waarmee de minimumlonen, minimumuitkeringen en kinderbijslag worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud verlaagd. De verlaging van de ouderbijdrage is daarvan ook een onderdeel.

30. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering de voorkeur geeft aan opvang in kindercentra ten opzichte van opvang door gastouders. Gastouderopvang is in het stelsel «aanvullend» op de reguliere kindercentra. Kan de regering nader toelichten waarom de opvang in kindercentra de voorkeur geniet? In hoeverre, en om welke redenen, wijkt dit af ten opzichte van het beleid in Europees Nederland?

30. Er zijn twee belangrijke redenen dat de regering de voorkeur geeft aan opvang in kindercentra ten opzichte van gastouderopvang. Allereerst is de regering ervan overtuigd dat veel jonge kinderen in Caribisch Nederland baat hebben bij een programma voor voorschoolse educatie. Houders van kindercentra voor de dagopvang (0–4) zijn verplicht om een programma voor voorschoolse educatie aan te bieden. Voor gastouderopvang geldt deze verplichting niet, omdat dit voor gastouders vaak moeilijk te realiseren is, onder andere omdat zij vaak qua leeftijd van de kinderen een heterogene groep hebben. Wel moeten gastouders de ontwikkeling van kinderen stimuleren.

De andere reden is dat er in Caribisch Nederland geen gastouderbureaus zijn waar gastouders zich bij moeten aansluiten en die verantwoordelijkheden hebben op het gebied van het pedagogisch beleid en veiligheids- en gezondheidsbeleid van de gastouderopvang. Om deze reden is in het wetsvoorstel opgenomen dat gastouders gebruik moeten maken van ondersteuning van het openbaar lichaam, zie artikel 2.6, derde lid. De gastouders in Caribisch Nederland blijven wel zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit; de openbare lichamen nemen dus geen verantwoordelijkheden over vergelijkbaar met de rol van het gastouderbureau in Europees Nederland.

De regering ziet gastouderopvang als aanvullend op de reguliere kindercentra en daarom zijn de eisen in dit wetsvoorstel voor gastouderopvang dusdanig dat, mits een gastouder voldoet aan de eisen, er sprake is van verantwoorde kinderopvang. Voor sommige kinderen en ouders kan gastouderopvang passender zijn, gezien de kleinschaligheid, flexibiliteit en huiselijke setting ervan. Daarom maakt de regering met dit wetsvoorstel gastouderopvang mogelijk in Caribisch Nederland.

31. De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de keuze om het aantal te bekostigen kindplaatsen te beperken om ongewenste effecten tegen te gaan. In de memorie van toelichting lezen deze leden dat wanneer een kindercentrum of gastouder voldoet aan de criteria, een exploitatievergunning wordt afgegeven. Er is echter geen automatische koppeling met de bekostiging van de kinderopvang; om te voorkomen dat het aanbod van kindplaatsen veel groter wordt dan de vraag. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn allereerst benieuwd in hoeverre vraag en aanbod naar kinderopvang nu in balans zijn in Caribisch Nederland? Kan de regering voorts toelichten hoe de besluitvorming tussen het Rijk en de openbaar lichamen in zijn werk zal gaan met betrekking tot de limitering van het aantal te financieren plaatsen in de opvang?

31. Zoals in antwoord 21 is aangegeven geeft de regering het openbaar lichaam de mogelijkheid om het Rijk te adviseren om bij algemene maatregel van bestuur het aantal te bekostigen kindplaatsen op het eiland te beperken (artikel 3.4, tweede lid). Hierover worden nog nadere regels bij algemene maatregel van bestuur gesteld (derde lid).

Voor Sint Eustatius en Saba is het beperken van het aantal te bekostigen kindplaatsen wellicht op korte termijn al actueel. Uitgaande van de ambitie om 80% van de kinderen van 0 tot 12 jaar kinderopvang aan te bieden kan op basis van de in de exploitatievergunningen opgenomen maximumaantal plaatsen en de bevolkingsprognose worden geconcludeerd dat op Saba en Sint Eustatius er op redelijk korte termijn voldoende aanbod zal zijn. Op Bonaire is er nog ruimte voor de dagopvang (vooral voor baby’s) en vooral in de buitenschoolse opvang. Beperking van de te bekostigen kindplaatsen op Bonaire lijkt dus vooralsnog niet aan de orde.

32. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de financiering van de kinderopvang besaat uit de rechtstreekse Rijksbijdrage aan kindercentra en gastouders, en de inkomensonafhankelijke ouderbijdrage naar gebruik van kinderopvang. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten wat, naar verwachting, de verhouding tussen beide bedragen zal zijn, uitgesplitst per openbaar lichaam.

32. Uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de ouderbijdrage in het wetsvoorstel is de lijn die ook voor Europees Nederland geldt: 4% van het uurtarief tot de maximumuurprijs.

Voor Europees Nederland geldt de (minimale) ouderbijdrage van 4% vanaf 2027 en zal vanaf 2025 een gefaseerd ingroeipad worden ontwikkeld. Voor Caribisch Nederland geldt de ouderbijdrage van 4% van de kostprijs voor kinderopvang vanaf 2027. Voor de periode tot 2027 zal eveneens een gefaseerd ingroeipad worden ontwikkeld.

De precieze kinderopvangvergoeding zal op basis van het kostprijsonderzoek worden bepaald en bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd. De verwachting is dat de kostprijs per eiland zal verschillen en dus ook de hoogte van ouderbijdrage. De verwachting op basis van voorlopige onderzoeksresultaten is dat de verschillen niet zo groot zullen zijn.

33. Aan het direct financieren en controleren van de kindercentra en gastouders door de RCN-unit SZW en het innen van de ouderbijdrage door de kindercentra en gastouders zijn – logischerwijs – uitvoeringskosten verbonden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering deze verwachte kosten toe te lichten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering ook te reflecteren op deze kosten in relatie tot het bedrag dat aan ouderbijdrage zal worden opgehaald. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben twijfels in hoeverre het innen van de ouderbijdrage doelmatig, efficiënt en effectief is.

33. Ter voorbereiding op de behandeling van de begroting van SZW heb ik in een brief een nadere toelichting gegeven op de geschatte uitvoeringskosten en opbrengsten die verband houden met het innen van de ouderbijdrage.14

Tegenover de geschatte inkomsten van de ouderbijdrage staan extra kosten bij de kinderopvangorganisaties voor de inning van de ouderbijdrage en bij het openbaar lichaam voor de beoordeling en het betalen van de ouderbijdrage als de ouder het niet kan betalen. De conclusie was dat «Op basis van een aantal aannames kan worden aangenomen dat tegenover een derving aan niet ontvangen ouderbijdragen besparingen op de kosten aannemelijk zijn waardoor een deel van de gederfde opbrengsten kan worden gecompenseerd.»

Ook is de regering van mening dat de betaling van de ouderbijdrage in relatie dient te staan tot de beleidsontwikkeling in Europees Nederland.

Daarbij zijn voor de regering de volgende argumenten van belang:

  • Er is in het wetsvoorstel geen verplichting tot het gebruik van de kinderopvang opgenomen. De ouder dient een bewuste keuze te maken. Een financiële ouderbijdrage onderstreept de waarde van de kinderopvang en stimuleert ouders om niet te gemakkelijk met het gebruik van de kinderopvang om te gaan.

  • Geen of een beperkte ouderbijdrage heeft mogelijk een effect op de vraag naar de voorzieningen. Gelet op het tekort aan voldoende kwalitatief goede kinderopvangplaatsen en een tekort aan goed opgeleid personeel is het risico aanwezig dat daarmee wachtlijsten ontstaan. Tegen die achtergrond wil de regering net als in Europees Nederland eerst de ontwikkelingen van een verdere verlaging van de ouderbijdrage in de praktijk monitoren.

34. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de kinderopvangvergoeding moet worden terugbetaald wanneer een kind structureel niet aanwezig is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe zij de verhouding zien tussen bekostiging van capaciteit (door het aantal te bekostigen kindplaatsen vast te stellen) en het afrekenen van kinderopvangvergoeding naar verbruik. De leden van de ChristenUnie-fractie achten het onwenselijk wanneer grote bedragen teruggevorderd zouden moeten worden van ouders. Kan de regering nader toelichten hoe voorkomen zal worden dat grote bedragen teruggevorderd zullen worden van, met name, ouders?

34. Het is aan ouders of en in welke mate zij gebruik willen maken van de kinderopvang.

Dat betekent dat niet op voorhand duidelijk is wat de capaciteitsbehoefte aan kinderopvang is.

In die situatie is het niet doelmatig om de financiering op basis het aantal beschikbare kindplaatsen vast te stellen en ligt financiering op basis van gebruik voor de hand.

Zeker als de kosten voor de ouders en kinderopvangorganisaties laag zijn, is het voorstelbaar dat kinderopvangorganisaties grotere contracten afsluiten (voor meer uren kinderopvang) dan ouders feitelijk willen of dat ouders voor de zekerheid meer uren opvang afspreken en in de praktijk minder gebruik maken van de kinderopvang. Dat betekent dus dat er een verschil kan ontstaan tussen het aantal gecontracteerde uren en de feitelijke aanwezigheidsuren. Dit kan ertoe leiden dat een kind een plek bezet houdt, terwijl een ander kind graag zou willen instromen maar dat niet kan.

In het wetsvoorstel is daarom als voorwaarde opgenomen dat er sprake moet zijn van structurele kinderopvang om voor een kinderopvangvergoeding in aanmerking te komen (artikel 3.3, tweede lid). Deze voorwaarde voor financiering met kinderopvangvergoeding bestaat aangezien een regelmatig gebruik van de kinderopvang in het belang is van de ontwikkeling van het kind. Ook dient doelmatig te worden omgegaan met de overheidsmiddelen waarmee de kinderopvangvergoeding wordt gefinancierd. Om deze redenen wordt incidenteel gebruik van de kinderopvang, zoals een enkele ochtend per maand of twee maanden of een zogenoemd knipkaartsysteem zonder vaste dagen, niet gestimuleerd en derhalve niet gefinancierd. Dit is toegelicht in paragraaf 4.4.2 van de memorie van toelichting.

Indien geen sprake is van structurele kinderopvang, kan de Minister de kinderopvangvergoeding beëindigen, intrekken of wijzigen.

Terugvordering van de kinderopvangvergoeding vindt – indien aan de orde – enkel plaats bij de kinderopvangorganisatie.

Daarnaast rust op de ouder en diens partner een informatieverplichting omtrent gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en de hoogte van de kinderopvangvergoeding of de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang (het voorgestelde artikel 4.3). Deze informatieverplichting zal op grond van onderdeel J van de nota van wijziging ook informatie over structurele opvang betreffen. Bij overtreding van de informatieverplichtingen uit artikel 4.3 zal aan de ouder of diens partner een bestuurlijke boete opgelegd kunnen worden. In de nota van wijziging is deze bevoegdheid opgenomen (onderdeel K, onder 2: wijziging van het voorgestelde artikel 5.7). Het reeds voorgestelde artikel 5.12, eerste en tweede lid, biedt de mogelijkheid bij overtreding van de informatieverplichtingen uit artikel 4.3 strafrechtelijk te sanctioneren.

35. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er bewust niet gekozen is voor gratis kinderopvang op de BES. De regering geeft aan dat voordat deze keuze gemaakt zou kunnen worden eerst moet zijn onderzocht wat de effecten zijn van het verlagen van de ouderbijdrage op de vraag naar en het gebruik van de kinderopvang. Echter, in het wetsvoorstel wordt aan het openbaar lichaam de ruimte gegeven om voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen, de ouderbijdrage volledig te voldoen aan de houder van het kindercentrum of de gastouder. Gezien de grote sociaaleconomische problematiek is aannemelijk – zo schrijft de regering zelf ook – dat een aanzienlijk deel van de ouders in aanmerking komt voor volledige vergoeding van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam. Ten tweede: de ouderbijdrage voor het gebruik van kinderopvang is reeds sinds juli 2021, via de tijdelijke subsidieregeling, aanzienlijk naar beneden bijgesteld (op een vergelijkbaar niveau als de nieuwe ouderbijdrage). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten op basis waarvan het aannemelijk is dat, gezien de reeds bestaande structuur en eigenschappen van kinderopvang op Caribisch Nederland, volledig gratis kinderopvang aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de vraag naar en het gebruik van kinderopvang.

35. In de beantwoording van vraag 33 heeft de regering beargumenteerd waarom in het voorliggende wetsvoorstel niet is gekozen voor gratis kinderopvang.

In vraag 69 van de leden van de GroenLinks-fractie en vraag 70 van de leden van de ChristenUnie-fractie komt het thema gratis kinderopvang ook aan de orde.

Vanaf 1 januari 2023 betalen ouders voor de dagopvang in Caribisch Nederland tussen $ 75 en maximaal $ 100 per maand bij volledige opvang tussen $ 40 en maximaal $ 75 voor de buitenschoolse opvang. Voor de hoogte van de ouderbijdrage is de regering voornemens deze te koppelen aan de relatieve hoogte (4%) van de ouderbijdrage in Europees Nederland. Er komt, gelijk oplopend met Europees Nederland, een gefaseerde ingroei richting 2027.

Voor ouders die het niet kunnen betalen en aan de huidige, door het openbaar lichaam vastgestelde criteria (onder andere inkomen) voldoen, kan op grond van de tijdelijke subsidieregeling een kindplaatssubsidie worden verstrekt waardoor de ouderbijdrage geheel of gedeeltelijk vervalt. Dat geldt op dit moment voor ongeveer een kwart van het aantal kinderen.

Bij het volledig gratis maken van kinderopvang, zou de financiële prikkel naar verwachting verder wegvallen en is de verwachting dat de drempel voor ouders om kinderen van de kinderopvang gebruik te laten maken wegvalt. Een financiële ouderbijdrage onderstreept de waarde van de kinderopvang en stimuleert ouders om niet te gemakkelijk met het gebruik van de kinderopvang om te gaan. De verwachting is dat zonder financiële prikkel niet doelmatig met de kinderopvangplekken wordt omgegaan en de vraag toeneemt.

Het openbaar lichaam Bonaire constateert dat er in de huidige situatie al sprake is van wachtlijsten (gelet op het tekort aan voldoende kwalitatief goede kinderopvangplaatsen en goed opgeleid personeel). Een hogere deelname zal derhalve in eerste instantie leiden tot langere wachtlijsten.

Op de andere eilanden speelt dat momenteel nog niet. Daar is de capaciteit op dit moment voldoende. Op basis van het aantal in de exploitatievergunningen opgenomen maximum aantal beschikbare plaatsen is er nog enige ruimte. Het is afhankelijk van de animo op de eilanden om gebruik te maken van de kinderopvang of de capaciteit op de bovenwinden voldoende zal zijn.

5. Kwaliteitseisen kindercentra en gastouders

36. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er voor eenvoud in het stelsel wordt gekozen terwijl er wel oog blijft voor de kwaliteit van de aangeboden kinderopvang. Dit gezegd hebbende is het wel van belang dat we rekening houden met de gemiddelde grootte van de instellingen. Worden zij niet te veel belast met bureaucratie door de gestelde kwaliteitseisen? Hoe is deze afweging tot stand gekomen bij de vaststelling van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang in Caribisch Nederland?

36. In vergelijking met kinderopvangorganisaties in Europees Nederland zijn de organisaties in Caribisch Nederland vaak klein. Toch zullen voor deze organisaties bij of krachtens het wetsvoorstel vaak dezelfde kwaliteitseisen gelden als in Europees Nederland en daarmee worden dus op hoofdlijnen dezelfde administratieve verplichtingen in relatie tot de kwaliteitseisen opgelegd.

In het wetsvoorstel is opgenomen dat het openbaar lichaam zorg moet dragen voor begeleiding van en ondersteuning aan de kinderopvangorganisaties, zie artikel 2.3, vierde lid. Vanuit het programma BES(t) 4 kids worden de openbare lichamen geholpen bij het opzetten van een duurzame ondersteuningsstructuur.

37. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe ouderparticipatie bij gastouders geregeld moet worden.

37. Dit wetsvoorstel regelt een verplichting tot het instellen van een oudercommissie alleen voor kindercentra waar meer dan 50 kinderen worden opgevangen en niet voor gastouders. In Europees Nederland geldt de eis voor een oudercommissie voor gastouderbureaus. In Caribisch Nederland zijn geen gastouderbureaus; alleen individuele gastouders. Op basis van dit wetsvoorstel gelden dus geen regels over ouderparticipatie bij gastouders, evenmin zijn er regels (ook niet in Europees Nederland) voor kindercentra met minder dan 50 kinderen. De regering is van mening dat een eis voor het instellen van een oudercommissie bij kleinere organisaties en gastouders vanwege de relatief «kleine» afstand tussen ouder en kinderopvangorganisatie niet nodig is.

38. De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er aandacht is voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Voorgenoemde leden vragen zich af of er zicht is op de grootte van deze groep in Caribisch Nederland. Hoeveel extra kosten zal er voor deze groep gemaakt worden?

38. Op dit moment is er geen zicht op hoeveel kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte er in Caribisch Nederland gebruik maken van de kinderopvang. Op elk eiland zijn nu pilots voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte opgezet. Er zijn geen gegevens over de totale omvang van de groep. Daarbij speelt dat er mogelijk kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte nu thuis zijn, die naar de kinderopvang zullen gaan als hen daar een passende plek geboden kan worden.

Naar analogie van Europees Nederland gaat de regering er daarom nu van uit dat circa 10% van de kinderen in de kinderopvang een (extra) ondersteuningsbehoefte heeft. De regering is met de betrokken partijen in gesprek over de extra kosten voor opvang aan deze kinderen. Ook zal een onderzoek worden gestart om een beeld van de verwachte kosten te krijgen.

39. De aansluiting van de kwaliteitseisen op de BES-eilanden op de eisen die in Europees Nederland gelden zien de leden van de D66-fractie als een goede keus. Deze leden kunnen zich daarbij voorstellen dat, vanwege de kleinere schaal waarin sommige kinderopvanglocaties opereren, het lastig kan zijn om kinderopvang van hoge kwaliteit te bieden aan kinderen met een specifieke extra ondersteuningsbehoefte. Dat zou kunnen betekenen dat het voor een kind met een specifieke ondersteuningsbehoefte beter kan zijn om gebruik te maken van een andere kinderopvang, waarbij het van belang is om te weten welke kinderopvanglocatie goed kan omgaan met welke ondersteuningsbehoefte. Daarom vragen deze leden hoe een optimale verdeling van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte over verschillende kinderopvanglocaties gerealiseerd kan worden. Specifiek vragen deze leden hoe de samenwerking binnen en tussen de eilanden rondom de plusopvang wordt vormgegeven, evenals voor eerdere lagen van de ondersteuningsstructuur.

39. Hoewel het uitgangspunt van de regering is dat kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte zoveel mogelijk binnen reguliere groepen worden opgevangen (inclusieve kinderopvang), voorziet het wetsvoorstel ook in de mogelijkheid om plusopvang te realiseren als een reguliere groep (tijdelijk) niet meer passend is.

In het wetsvoorstel is ervoor gekozen dat kinderopvangorganisaties voor het bieden van plusopvang apart een aanvraag indienen bij het openbaar lichaam. Het idee hierachter is inderdaad zoals de leden van de D66-fractie voorstellen, dat niet iedere kinderopvang plusopvang wil of kan bieden.

De plusopvang zal zo moeten worden ingericht dat aan de extra ondersteuningsbehoefte van de op te vangen kinderen kan worden beantwoord. Een kinderopvangorganisatie die plusopvang wil gaan aanbieden moet hiervoor een aanvraag voor een vergunning voor plusopvang indienen bij het openbaar lichaam. Het bestuurscollege van het openbaar lichaam beoordeelt of de in de aanvraag voorgestelde aanpassingen ten behoeve van plusopvang voldoende aansluiten bij de behoefte van de beoogde doelgroep. Ook wordt gekeken of voor de betreffende specifieke groep kinderen die de kinderopvangorganisatie wil opvangen op het eiland voldoende behoefte bestaat. Hier staan doelmatigheid voor de toegankelijkheid van het kinderopvangstelsel en optimale verdeling van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte centraal. Indien het openbaar lichaam de aanvraag positief beoordeelt, dan kan het openbaar lichaam via de vergunning toestaan dat de houder van het kindercentrum of de gastouder voor een bepaalde termijn plusopvang mag aanbieden.

Gezien het kleine aantal kinderopvangorganisaties op Sint Eustatius en Saba kan de regering zich goed voorstellen dat elke organisatie een vorm van plusopvang biedt en dat gezien het kleine aantal kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte centreren van plusopvang niet meteen aan de orde zal zijn. Omdat met plusopvang op de eilanden nog geen ervaring is, is op voorhand niet te zeggen welke behoefte er voor gespecialiseerde plusopvang zal zijn.

De regering kan zich voorts goed voorstellen dat op Sint Eustatius en Saba plusopvang vooral vorm krijgt door kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte binnen de reguliere groep met extra begeleiding op te vangen. Het aantal kinderen met een ondersteuningsbehoefte zal gezien het totaal aantal kinderen op deze eilanden namelijk erg klein zijn, waardoor een aparte plusgroep voor enkel kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte niet opportuun zal zijn.

De regering is met de openbare lichamen in gesprek over de uitwerking van plusopvang, waarbij er ook wordt gekeken of en hoe de verschillende openbare lichamen met elkaar kunnen samenwerken als het gaat om kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.

Samenwerking tussen de openbare lichamen als het gaat om expertise-opbouw, training etc. zal vanuit het programma BES(t) 4 kids worden bevorderd.

40. Over de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hebben de leden van de D66-fractie ook vragen gesteld in debatten over kinderopvang in Europees Nederland. Als vanzelfsprekend onderschrijven deze leden het belang van een geldige VOG voor medewerkers op de kinderopvang. Daarom vragen deze leden of iemand met een geldige VOG in Nederland ook op de kinderopvang op een BES-eiland mag werken en of iemand met dezelfde VOG ook op het basisonderwijs op een BES-eiland les kan geven. Deze leden weten namelijk dat een VOG-verklaring voor docenten op het primair onderwijs in Europees Nederland niet geldig is voor de buitenschoolse opvang van dezelfde kinderen en vice versa. Wordt een dergelijke situatie voorkomen op de eilanden met dit wetsvoorstel?

40. In Europees Nederland worden VOG’s afgegeven via Dienst Justis op basis van vooraf benoemde screeningsprofielen met bijbehorende risicoanalyses/afwegingskaders per sector. Voor Caribisch Nederland is voor het afgeven van de VOG in een aparte regeling voorzien. Deze regeling is vastgelegd in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES. Deze wet regelt dat de gezaghebber bevoegd is om de VOG af te geven. De aanvraag, beoordeling en afgifte van een VOG vindt plaats volgens lokale regelgeving. Of er onderscheid wordt gemaakt tussen het onderwijs en de kinderopvang hangt af van de lokale regelgeving; op dit moment is dat niet het geval dus een afgegeven VOG kan op het eiland voor zowel kinderopvang als het basisonderwijs worden gebruikt. Daarmee wordt afgeweken van Europees Nederland.

Via voorliggend wetsvoorstel worden geen verdere eisen aan de VOG voor medewerkers in de kinderopvang gesteld. Bovendien geldt dat voor ieder (nieuw) dienstverband een nieuwe VOG dient te worden aangevraagd. Dat betekent dat een nieuwe VOG aangevraagd dient te worden indien een medewerker overstapt van een kinderopvang in Europees Nederland naar een kinderopvang in Europees Nederland. In dit specifieke voorbeeld wordt dan een nieuwe VOG aangevraagd bij het openbaar lichaam.

41. Ook ten aanzien van de eisen die gesteld worden rondom de ventilatie van gebouwen voor kinderopvang en verdere eisen aan de huisvesting van kinderopvang, vragen de leden van de D66-fractie om deze eisen zoveel als mogelijk te laten aansluiten bij de eisen die gelden voor het basisonderwijs en overige (potentieel geschikte) huisvesting op de BES-eilanden.

41. In het wetsvoorstel zijn algemene eisen opgenomen ten aanzien van de accommodatie en inrichting van de ruimtes waarin kinderen worden opgevangen. Gelet op de klimatologische omstandigheden die op de eilanden kunnen verschillen en het verschil in functie van de verschillende ruimtes (slaapruimte, activiteitenruimte) ligt een maatwerkbenadering voor de hand. Het is immers lastig dit via algemene regelgeving vast te leggen.

De Inspectie van het Onderwijs zal in samenspraak met de lokale inspecteurs van het openbaar lichaam moeten beoordelen of de ventilatie van de ruimtes voldoet. Het ligt voor de hand om daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de eisen die ook aan de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland worden gesteld.

42. Het verbaast de leden van de D66-fractie om te lezen dat «gastouders zich – anders dan in Europees Nederland – ook moeten richten op het spelenderwijs en doelgericht stimuleren van de ontwikkeling van kinderen en het voorkomen en bestrijden van ontwikkel- en leerachterstanden.» Kan de regering bevestigen dat gastouders ook in Europees Nederland wel degelijk een rol hebben om ontwikkel- en leerachterstanden bij kinderen te voorkomen, zo vragen deze leden.

42. Uiteraard spelen gastouders ook in Europees Nederland een rol bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. In Europees Nederland hebben gastouders een verantwoordelijkheid in de goede en gezonde ontwikkeling van kinderen (Wet kinderopvang, artikel 1.49, derde lid), maar niet specifiek in het voorkomen en bestrijden van ontwikkel- en leerachterstanden. Om die reden wordt in Europees Nederland voorschoolse educatie ook enkel aangeboden in kindercentra, en niet bij gastouders. Datzelfde zal op grond van het wetsvoorstel ook gelden voor Caribisch Nederland.

43. Over de financiering van de plusopvang stellen de leden van de D66-fractie ook een vraag ten aanzien van het verschil tussen Caribisch en Europees Nederland. Deze leden zien dat de financieringsstroom op Caribisch Nederland simpel is, namelijk van één bron naar één houder, zowel bij kinderopvang als bij plusopvang – zeker als de regering het voorstel van de leden van de D66-fractie over de ouderbijdrage overneemt. Omdat deze leden ook de complexiteit van de rolverdeling en financiering in Europees Nederland kennen, vragen deze leden om de verschillen schematisch te weergeven en te reflecteren op de verschillen.

43. In Europees Nederland is in de Wet Kinderopvang niet voorzien in de financiering van de opvang van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Om daar toch in te voorzien, kiezen enkele gemeenten ervoor om met de inzet van middelen onder andere uit de Jeugdwet plusopvang te realiseren.

Voor Caribisch Nederland is al bij de opzet van het programma BES (t) 4 Kids een integrale zorgstructuur als één van de pijlers binnen het programma benoemd. Anders dan in Europees Nederland wordt voor Caribisch Nederland beoogd dat de kinderopvang primair een voorziening is gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Vanuit die gedachte is het belangrijk dat de kinderopvang voor zoveel mogelijk kinderen toegankelijk is. Daarbij past een geïnstitutionaliseerde zorgstructuur in het stelsel om de kinderopvang ook toegankelijk te laten zijn voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte (= inclusieve kinderopvang).

In de ontwikkeling van de zorgstructuur is gezocht naar manieren om de financieringsstromen zo simpel mogelijk te houden. Daarom is ervoor gekozen om de pedagogische ondersteuning onder verantwoordelijkheid van de openbare lichamen te brengen zodat zij deze taken in samenhang kunnen organiseren met de jeugdgezondheidszorg en eerstelijns jeugdzorg, waarvoor zij ook verantwoordelijk zijn. De bekostiging van de taken door de Expertisecentra Onderwijs Zorg zal lopen via de subsidie die zij reeds vanuit het Ministerie van OCW ontvangen voor de uitvoering van hun taken met betrekking tot het onderwijs.

44. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om in te gaan op de vereisten die gesteld worden voor de klachtencommissie. Hebben deze leden het goed begrepen dat volgens dit wetsvoorstel elk kindercentrum een eigen klachtencommissie moet instellen? Zo ja, hoe staat dit dan in verhouding tot de inspanningsverplichting tot het instellen van een oudercommissie voor kindercentra van meer dan 50 kinderen?

44. Dit wetsvoorstel regelt alleen dat kinderopvangorganisaties een klachtenprocedure voor ouders moeten instellen, zie artikel 2.9, en dus geen klachtencommissie. Bij eilandsverordening worden hier nadere regels over gesteld. In de memorie van toelichting wordt het woord klachtencommissie gebruikt, maar dat kan worden gelezen als de personen die belast zijn met het afhandelen van de klacht volgens de procedure.

45. Deze leden lezen dat op Saba een oudercommissie eilandbreed is samengesteld; is dat ook een optie voor de andere eilanden, zeker als er moeite is om oudercommissies samen te stellen? Is het ook een optie om eilandbreed te voorzien in een klachtencommissie?

45. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de openbare lichamen bij of krachtens Eilandsverordening nadere regels stellen over de oudercommissie en de klachtenprocedure. Dat biedt ruimte om lokaal naar de juiste vorm te zoeken, en bijvoorbeeld een eilandbrede oudercommissie in te stellen.

46. De leden van de CDA-fractie lezen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld zullen worden omtrent voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang bij een gastouder. Hierdoor kunnen op de verschillende eilanden verschillende kwaliteitseisen gaan gelden voor de kinderopvangcentra en de gastouders. Dit betekent dat toezichthouders verschillende regelgeving moeten handhaven. In hoeverre vindt de regering het wenselijk? Maakt dit het voor de toezichthouders niet nodeloos ingewikkeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

46. Het wetsvoorstel bevat delegatiegrondslagen om nadere regels omtrent kwaliteitseisen te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en – minder vaak – bij of krachtens Eilandsverordening. De toezichthouder zal op basis van de geldende regels een onderzoekskader opstellen. De regels omtrent kwaliteit uit het wetsvoorstel en de algemene maatregel van bestuur zullen voor alle openbare lichamen hetzelfde zijn, met uitzondering van het overgangsrecht omtrent plusopvang voor Bonaire, opgenomen in het voorgestelde artikel 6.5, vijfde en zesde lid. De regels in de Eilandsverordeningen zullen per openbaar lichaam kunnen verschillen; dit betreft regels waarbij juist expliciet is gekozen om lokaal maatwerk mogelijk te maken. Dit betekent inderdaad dat de toezichthouder in het onderzoeks- en waarderingskader rekening houdt met de eilandelijke verschillen op basis van de Eilandverordening. Dit is met de toezichthouder afgestemd, en omdat de delegatiegrondslagen naar de Eilandsverordeningen beperkt zijn, valt dit te overzien.

47. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat medewerkers een meldplicht hebben bij vermoedens van seksueel misbruik, seksuele intimidatie, of geweld tegen kinderen. De houder moet na een melding direct in overleg treden met een bij ministeriële regeling aan te wijzen onafhankelijke deskundige. Deze leden vragen of ouders ook melding kunnen maken en zo ja, waar zij dit kunnen doen.

47. Binnen ieder openbaar lichaam wordt onder coördinatie van het Ministerie van VWS een Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling ingericht, vergelijkbaar met Veilig Thuis in Europees Nederland. Het Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling is toegankelijk voor iedereen die een (hulp)vraag heeft over deze thema’s. Het is de bedoeling dat een ouder bij het meldpunt te rade gaat en/of advies vraagt over de vervolgstappen die gezet kunnen worden. Ook zouden ouders de toezichthouder of politie kunnen benaderen met een signaal.

Er zijn dus verschillende mogelijkheden voor ouders om vermoedens van dergelijke strafbare feiten te melden. Een voor de hand liggend advies aan de ouder is om het vermoeden te bespreken met de houder van het kindercentrum of de gastouder. De houder of de gastouder zijn namelijk vervolgens op grond van artikelen 2.11, eerste lid, of 2.13 van het wetsvoorstel verplicht om naar aanleiding van dat signaal te overleggen met de onafhankelijke deskundige. Als uit het overleg met de onafhankelijke deskundige blijkt dat er sprake is van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf of mishandeling, dan is de houder op basis van het wetsvoorstel verplicht om aangifte te doen (artikel 2.11, tweede lid).

48. De leden van de GroenLinks-fractie lezen over de voorgestelde ondersteuningsstructuur voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Zij vragen de regering toe te lichten hoe dit op dit moment geregeld is. Worden er nu ook al kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte opgevangen in de reguliere kindcentra? Wat gebeurt er in zo’n geval? Is er op dit moment ook al pedagogische ondersteuning op aanvraag beschikbaar? Zo nee, is de verwachting dat er op de eilanden voldoende expertise beschikbaar is als dit wetsvoorstel praktijk wordt?

Ook vragen deze leden of er op dit moment al plusopvang aanwezig is. Zo nee, waar is de verwachting op gebaseerd dat houders van kindercentra dit zullen gaan aanbieden?

48. Op dit moment lopen er op elk eiland pilots gericht op de ondersteuning van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte, vooruitlopend op de wettelijke regeling voor de ondersteuningsstructuur. Binnen deze pilots worden er nu kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte in reguliere kindcentra opgevangen. Hoe dat precies is georganiseerd, verschilt per eiland. Zo wordt er op Bonaire en op Sint Eustatius plusopvang geboden bij enkele organisaties en zijn er overleggen ingericht waar verschillende partijen samen komen om de ondersteuning voor deze kinderen af te stemmen.

De pilots worden dit jaar verder in overeenstemming gebracht met de voorgestelde ondersteuningsstructuur. Zo wordt op elk eiland de beschikbaarheid van pedagogische ondersteuning uitgebreid naar meer kinderopvanglocaties. Met de Expertisecentra Onderwijszorg (EOZ) op de eilanden vinden er gesprekken plaats welke aanvullende expertise zij moeten aantrekken om de taken in de ondersteuningsstructuur uit te kunnen voeren. Ook voor de uitvoering van de ondersteuningsstructuur kinderopvang zal het voor organisaties een opgave zijn om gekwalificeerd personeel te vinden dat op de eilanden wil wonen en werken. Dit is een uitdaging voor vele sectoren op de eilanden.

Zoals al eerder bij vraag 39 van de leden van de D66-fractie is aangegeven is op voorhand niet te zeggen welke behoefte er aan plusopvang en benodigde expertise nodig zal zijn omdat het een voor het openbaar lichaam een nieuwe ontwikkeling is.

Ook is niet op voorhand te zeggen of kinderopvangorganisaties plusopvang zullen gaan aanbieden. Het vraagt namelijk adequaat opgeleid personeel en extra voorzieningen. Het is de bedoeling dat de financiering hierop zal worden afgestemd.

6. Verhouding tot nationale wetgeving

49. Omdat de leden van de D66-fractie bekend zijn met het «comply-or-explaing»-principe, vragen deze leden om, conform dit principe, uiteen te zetten aan welke voorwaarden moet worden voldaan, zodat de wetten die betrekking hebben op kinderopvang in Europees Nederland, ook van toepassing zijn op Caribisch Nederland.

49. In onderstaand schema zijn de belangrijkste punten weergegeven.

Aspect

Europees Nederland

Caribisch Nederland

(wetsvoorstel)

Doel wet KO

Kwaliteit kinderopvang borgen incl. inrichten toezicht

Participatie arbeidsmarkt bevorderen

Kwaliteit kinderopvang borgen incl. toezicht regelen,

Stimuleren ontwikkeling kind Integraal stelsel (ook voor kinderen met extra ondersteuningsbehoefte)

Mogelijk maken dat ouders kunnen werken

Gemeentelijk onderwijsachterstanden-beleid (OCW)

Gemeentelijk beleid voor specifieke doelgroep.

Gemeentelijk beleid wordt geïntegreerd in het stelsel (voorschoolse educatie is onderdeel van stelsel KO en geldt voor alle kinderen)

Wet primair onderwijs BES

Geen eisen o.a. t.a.v. doorstroom naar het primair onderwijs

Groepen 1 en 2 van het primair onderwijs hanteren methode vve

Inclusieve kinderopvang (kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte)

Plusopvang valt onder de Wko. Er zijn in de wet geen regels opgesteld t.a.v. plusopvang.

Inclusieve kinderopvang: in het wetsvoorstel zijn hieraan regels gesteld.

Stelsel

Privaat

Privaat

Arbeidseis

Wel arbeidseis, opgenomen in de Wko

Geen arbeidseis

Ouderbijdrage

Inkomensafhankelijk

Vanaf 1-1-27 inkomensonafhankelijk

4% van de max uurprijs (plus deel boven de maximum)

Inkomensonafhankelijk

Vanaf 1-1-27 4% van de gehanteerde kostprijs

Uitvoering

Belastingdienst/Toeslagen keert de kinderopvangtoeslag uit aan de ouder. Er komt vanaf 2027 een vorm van directe financiering.

De kinderopvangorganisatie ontvangt de kinderopvangvergoeding van de uitvoerder.

Toezicht

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op kinderopvang. In opdracht van de gemeente voert de GGD dit toezicht uit.

Inspectie van het Onderwijs ziet toe op het functioneren van het stelsel. De inspectie ziet toe op de taken van de gemeenten in het kader van toezicht en handhaving kinderopvang (interbestuurlijk toezicht). Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de kwaliteit van de voorschoolse educatie (locatietoezicht).

Inspectie van het Onderwijs zal worden belast met het toezicht op de naleving van het wetsvoorstel en handhaving en betrekt daarbij de lokale inspecteurs.

Geen toezicht op de toezichthouder.

Kwaliteitseisen kinderopvang

 

Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij eisen die ook voor Europees Nederland gelden.

Prijs mechanisme

Vrije prijsvorming

Vaste tarieven en een op feitelijke kosten gebaseerde kinderopvangvergoeding.

7. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen) en regeldruk

50. De leden van de D66-fractie lezen dat verlaging van de ouderbijdrage en verhoging van de kwaliteit van de kinderopvang, naast dat het aanbod passender wordt voor oudere kinderen, volgens de regering zal leiden tot een toename van het aantal kinderen dat gebruik maakt van de kinderopvang. Dat juichen deze leden uiteraard toe, maar zij vragen naar de ambitie om 80% van de kinderen deel te laten nemen aan de opvang. Is dat een verwachting of zet de regering in op deelname van 4/5e van de kinderen op de BES-eilanden?

50. Bij de start van het programma BES(t) 4 kids is de ambitie van 80% deelname aan kinderopvang vastgesteld. Dat was gebaseerd op de verwachting dat niet iedereen in de leeftijdsgroep van 0 t/m 12 jaar aan kinderopvang kan deelnemen of dat ouders voor een andere oplossing zouden kiezen.

Op basis van de laatste gegevens (medio 2022)15 ligt de deelname voor de dagopvang in Caribisch Nederland op circa 70% en voor de buitenschoolse opvang 53%. Een verdere groei van de deelname is ook mede afhankelijk van het aanbod van kinderopvang en het aanbod van gekwalificeerde pedagogisch medewerkers.

51. Dat ouders instemming moeten geven om gegevens over de ontwikkeling van het kind over te dragen van de dagopvang naar de basisschool begrijpen de leden van de D66-fractie, maar zij vragen naar wanneer instemming moet worden gegeven als er één kindercentrum is waar het basisonderwijs in is geïntegreerd, zoals een Integraal Kindcentrum (IKC) in Europees Nederland.

51. Ook bij een IKC in Europees Nederland dienen ouders instemming te verlenen om gegevens over te dragen tussen de opvang en het onderwijs binnen een IKC, omdat een IKC zowel opereert in de onderwijssector als de kinderopvangsector en moet voldoen aan zowel de onderwijswetgeving als de kinderopvangwetgeving. Een IKC kan hier pragmatisch mee omgaan, door bij de inschrijving van een kind direct instemming van de ouders te vragen om gegevens over de ontwikkeling van het kind over te dragen tussen de opvang en het onderwijs binnen de IKC, op het moment dat het kind instroomt in de groep 1 of 2 van het basisonderwijs.

52. Ook vragen de leden de D66-fractie naar de kwaliteitseisen van gastouderopvang. Daarover lezen deze leden dat deze eisen minder vergaand zin dan voor houders van een kindercentrum, maar wel zodanig dat de eisen moeten leiden tot veilige, gezonde en verantwoorde kinderopvang. Omdat de kwaliteitseisen voor een kindercentrum ook moeten leiden tot opvang met hoge pedagogische kwaliteit, vragen deze leden hoe dat is geborgd bij gastouders en hoe adequate financiering is verzekerd.

52. Ook voor gastouderopvang zijn kwaliteitseisen opgenomen in het wetsvoorstel, welke nader zullen worden uitgewerkt in lagere regelgeving, zoals het schriftelijk vastleggen van het pedagogisch beleid en het veiligheids- en gezondheidsbeleid. De toezichthouder op de kwaliteit zal ook jaarlijks een inspectiebezoek uitvoeren bij de gastouderopvang. Op het moment dat de toezichthouder een tekortkoming in de pedagogische kwaliteit van een gastouder constateert, dan zal de toezichthouder een herstelopdracht geven aan de gastouder. Een gastouder kan daarbij voor ondersteuning terecht bij het openbaar lichaam, of een door het openbaar lichaam aangewezen organisatie.

Wat betreft de financiering: op dit moment vindt er een kostprijsonderzoek plaats op basis waarvan de hoogte van de kinderopvangvergoeding aan zowel de kindercentra als de gastouders zal worden bepaald.

53. Bij de overleggen tussen basisonderwijs, de kinderopvang en de openbare lichamen, vragen de leden van de D66-fractie op welke manier gastouders worden betrokken, in het bijzonder als het om vele kleine gastouders gaat.

53. Bonaire is de enige van de drie eilanden waar op dit moment in beperkte mate gastouderopvang wordt geboden. Het gaat daar om vier gastouders. Het bestuurscollege van het openbaar lichaam heeft op grond van artikel 2.16 van het wetsvoorstel een coördinerende rol bij het tweemaal jaarlijks overleg, en zal daarbij ook de vier gastouders betrekken.

54. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er voldoende personeel beschikbaar zal zijn, ook gezien de nieuwe opleidings- en scholingseisen en de verwachte toename van de vraag naar kinderopvang.

54.Goed opgeleid personeel is van groot belang voor de kwaliteit van de kinderopvang. Daarom acht de regering het noodzakelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eisen te stellen aangaande opleiding en scholing van beroepskrachten. Vanwege de realiseerbaarheid zal daarin wel in een overgangsregeling worden voorzien, zodat organisaties de tijd hebben om aan deze eisen te gaan voldoen.

De beschikbaarheid van voldoende personeel wordt door kinderopvangorganisaties als een van de grote uitdagingen benoemd. Vanuit het programma BES(t) 4 kids wordt daar dan ook specifieke aandacht aan besteed. Om ervoor te zorgen dat het opgeleide personeel ook werkzaam blijft binnen de kinderopvang, is het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden prioriteit. Op dit moment kiest goed geschoold personeel voor andere sectoren, omdat de arbeidsvoorwaarden daar beter zijn.

De regering wil dit zo veel mogelijk voorkomen en zet in op het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden. Binnen het programma BES(t) 4 kids is op basis van een functiewaarderingsonderzoek een handreiking voor de salarissen in de kinderopvang opgesteld. Een eerste belangrijke stap is gezet met het verhogen van de subsidies om te kunnen voldoen aan de wettelijke (minimum)lonen en om ook stappen te zetten op weg naar de geadviseerde salarisschalen uit de handreiking. Uit gesprekken met de kinderopvangorganisaties wordt duidelijk dat de eerste stappen zijn gezet.

In nauw overleg met de houders van kindercentra en werknemers faciliteert en stimuleert het programma BES(t) 4 kids gesprekken tussen betrokkenen over de mogelijkheid om tot een cao binnen de kinderopvang te komen.

55. De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de paragraaf over regeldruk dat de verwachting is dat 50–60% van de ouders compensatie van de ouderbijdrage gaat aanvragen. Deze leden vragen of het dan wel logisch is om überhaupt een bijdrage te vragen, als meer dan de helft van de ouders dit niet kan betalen? Deze leden vragen om een nadere toelichting in hoeverre het doelmatig is om eerst te innen en vervolgens weer te compenseren, als het gaat om zon grote groep.

55. In het antwoord op vraag 13 van de leden van de GroenLinks-fractie- is een indicatie gegeven van het aantal kinderen dat in mogelijk in aanmerking komt voor betaling van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam. Uit cijfers over 2020 blijkt dat respectievelijk 32%, 42% en 29% van de kinderen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba in 2020 onder het ijkpunt sociaal minimum leefden.16

In de periode 2021–2023 is een aantal maatregelen getroffen die een positieve invloed hebben op de inkomenspositie van inwoners van de eilanden. Verwachting is dat het beeld daardoor positiever zal zijn dan in 2020.

Voor de regering is, zoals toegelicht in antwoord op vraag 33, het uitgangspunt dat kinderopvang niet gratis is. Voor ouders die het niet kunnen betalen is er de mogelijkheid om het openbare lichaam in het kader van het lokaal armoedebeleid te vragen om de ouderbijdrage te betalen. Voor een verdere toelichting verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 35.

8. Uitvoering

56. Hoewel de leden van de D66-fractie begrip hebben voor de factuur van de kinderopvangorganisatie naar de ouders en de betaling van de ouders aan de kinderopvangorganisatie, zien deze leden een risico. Het is namelijk niet toegestaan om een additionele (vrijwillige) ouderbijdrage te vragen of een hoger tarief dan het uniforme tarief, maar als er een directe (financiële) relatie bestaat tussen de houder en de ouder kan het risico op een overtreding van deze regel groter worden. Daarom vragen deze leden hoe wordt voorkomen dat ouders, bijvoorbeeld vanwege een afhankelijkheidsrelatie met de kinderopvang, toch een additionele ouderbijdrage (moeten) betalen waardoor ongelijkheid kan toenemen en ouders daarover geen melding durven doen bij de toezichthouders.

56. In de communicatie vanuit het programma BES(t) 4 Kids zal expliciet op dit aspect worden gewezen. De uitvoerder, waarschijnlijk RCN unit SZW, zal hierop toezien en zal ook openstaan voor signalen in het geval kinderopvangorganisaties zich niet aan de regels houden. In dat geval zal de toezichthouder sanctionerend optreden.

57. Voorts vragen deze leden of de regering heeft overwogen om de RCN-unit SZW te belasten met de inning van de ouderbijdrage zodat de kinderopvangorganisatie vanuit één bron wordt gefinancierd en het risico dat deze leden omschreven wordt voorkomen. Waarom is niet gekozen voor inning door de RCN-unit SZW?

57.In de consultatieversie van het wetsvoorstel was uitgegaan van inning door de RCN- unit SZW. Onder andere door een kritische reactie hierop van de kinderopvangorganisaties en omdat er geen inkomensafhankelijke ouderbijdrage meer wordt geïnd, is besloten om dit te heroverwegen. Dit heeft geresulteerd in de volgende afweging:

Voordelen van de inning via de uitvoerder zijn:

  • De uitvoerder heeft zicht op de betaling van de ouderbijdrage en dus op het gebruik (onafhankelijk van de kinderopvangorganisatie);

  • De kinderopvangorganisaties dragen het debiteurenrisico niet;

  • Het is voor een kinderopvangorganisatie lastiger om een additionele vrijwillige ouderbijdrage te vragen;

  • De uitvoerder kan snel inzichtelijk hebben welke ouders niet kunnen betalen en daarover contact zoeken met het openbaar lichaam.

Nadelen van inning via de uitvoerder zijn:

  • Op dit moment wordt de ouderbijdrage door de kinderopvangorganisaties geïnd. Op basis van de consultatie van het wetsvoorstel wordt weerstand voorzien van zowel ouders als kinderopvangorganisaties om dit bij de uitvoerder te beleggen.

  • De kinderopvangorganisatie weet niet of de ouderbijdrage is betaald en kan dan ook geen op maat gesneden betalingsregeling aanbieden.

  • Het persoonlijke contact tussen ouder en kinderopvangorganisatie vergemakkelijkt de inning van de ouderbijdrage en dus de bereidheid om de ouderbijdrage te betalen. Dat ontbreekt bij de RCN-unit SZW. Hierdoor verwacht RCN-unit SZW problemen met de inning van de ouderbijdrage;

  • Er is een directe communicatielijn uitvoerder/kinderopvangorganisatie nodig om de kinderopvangorganisatie te informeren over betalingsproblemen en het mogelijk stoppen van de kinderopvang.

Naar aanleiding van bovenstaande voor- en nadelen heeft de regering ervoor gekozen om de inning bij de kinderopvangorganisaties neer te leggen omdat de persoonlijke band met ouders en de communicatie tussen uitvoerder en kinderopvangorganisatie tot extra complexiteit aanleiding kan leiden. Om het risico op ten onrechte gedeclareerde dagdelen te beperken zal de RCN-unit SZW meer toezicht ter plaatse uitvoeren.

58. Ook begrijpen de leden van de D66-fractie dat houders ervoor kunnen kiezen geen gebruik te maken van de kinderopvangvergoeding, eigen tarieven vast te stellen en die aan ouders te vragen voor de opvang van hun kind. Deze leden zien daarbij een risico dat er alsnog segregatie ontstaat tussen kinderen en een risico op niet voldoen aan dezelfde criteria als kinderopvang waar wel kinderopvangvergoeding voor beschikbaar is. Kan de regering reflecteren op de wenselijkheid van deze segregatie en de keuze om deze mogelijkheid te bieden in tegenstelling tot dezelfde regels laten gelden op alle kinderopvanglocaties?

58. Een organisatie die kinderopvang wil aanbieden, zal in elk geval in het bezit moeten zijn van een exploitatievergunning en moet daarmee voldoen aan de eisen die wet- en regelgeving stellen. Die regels zijn voor alle organisaties hetzelfde en moeten voor alle kinderen tot veilige en kwalitatief goede kinderopvang leiden. Alle organisaties met een exploitatievergunning worden bovendien jaarlijks bezocht door de toezichthouder op de kwaliteit.

Uiteraard kan een kinderopvangorganisatie bijvoorbeeld een betere kwaliteit kinderopvang (beter opgeleid personeel, betere kwaliteit voeding) aanbieden en daarvoor een bijpassende (hogere) vergoeding vragen, in dat geval bestaat geen recht op de kinderopvangvergoeding. Dat betekent dat de ouders aanzienlijk meer dienen te betalen voor de kinderopvang dan ouders die gebruik maken van de kinderopvang die wel voldoet aan de voorwaarden voor een kinderopvangvergoeding.

Verwachting is dat dit een behoorlijke drempel is en als dit zich zal voordoen, zal het om een beperkte groep ouders gaan die zich dit financieel kunnen veroorloven. In de ogen van de regering is het risico van segregatie dat de leden van de D66-fractie beperkt aanwezig.

59. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat kindercentra en gastouders niet verplicht zijn om van de kinderopvangvergoeding gebruik te maken en dat zij in dat geval ook niet aan de genoemde voorwaarden voor de kinderopvangvergoeding hoeven te voldoen en hun eigen tarieven met de ouders kunnen overeenkomen. Deze leden vragen hoe vaak de regering verwacht dat dit zal voorkomen en of dit niet ook een risico op segregatie met zich meebrengt.

59. Zie antwoord 58 op de vraag van de leden van de D66-fractie.

9. Toezicht en handhaving

60. De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat het toezicht in Europees Nederland ligt bij de Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en dat de onderwijsinspectie dit toezicht controleert. Met andere woorden, er is sprake van een tweetrapsraket om de kwaliteit van het toezicht te waarborgen. Naar de mening van deze leden is deze tweetrapsraket niet aanwezig in het toekomstige kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland. Hoe wordt er gewaarborgd dat de kwaliteit van de inspectie op peil blijft en waar kunnen ouders zich toe wenden als er gebreken in het toezicht van de onderwijsinspectie naar voren komen? Is het niet zo dat de onderwijsinspectie in Caribisch Nederland straks een andere rol op zich neemt binnen de kinderopvang dan in Europees Nederland?

60. In Europees Nederland houdt de inspectie interbestuurlijk toezicht op de taken van gemeenten onder andere met betrekking tot voorschoolse educatie en kinderopvang.

Voor Caribisch Nederland is beoogd dat de inspectie optreedt als eindverantwoordelijk toezichthouder op de kwaliteit van de kinderopvang. Vanuit die verantwoordelijkheid zal de inspectie op locatieniveau toezicht houden en zij zal hierbij samenwerken met lokale inspecteurs van het openbaar lichaam die onder verantwoordelijkheid van de inspectie bepaalde toezichtstaken kunnen uitvoeren. De inspectie neemt in Caribisch Nederland dus inderdaad een andere rol aan met betrekking tot de kinderopvang dan in Europees Nederland.

Er zal in Caribisch Nederland geen sprake zijn van een «tweetrapsraket». Om het toezicht overzichtelijk te houden is gestreefd naar een zo eenvoudig mogelijk toezichtstelsel. Ook gezien de schaalgrootte van de eilanden vindt de regering een eenvoudig toezichtstelsel passend. De toezichthouder houdt toezicht op de locaties en er is geen toezicht op de toezichthouder.

Vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen de inspectierapporten openbaar worden gemaakt, eventueel met eigen zienswijze van de betreffende kinderopvanglocatie. De houder of gastouder krijgt altijd de gelegenheid om te reageren op het rapport en – als het rapport is vastgesteld – om een zienswijze in te dienen. In gevallen waarin een zienswijze is ingediend, voegt de inspectie deze toe aan het rapport en publiceert de inspectie het rapport inclusief zienswijze. Dit past bij de publieke taak die de inspectie uitvoert en stelt ouders en andere geïnteresseerden in staat om kennis te nemen van de acties van de inspectie. Indien iemand op- of aanmerkingen heeft, kan diegene zich wenden tot de inspectie zelf.

Er is voor de inspectie gekozen als beoogd toezichthouder vanwege de onafhankelijkheid en het feit dat de inspectie al de nodige expertise heeft op basis van hun toezichthoudende taken op de voorschoolse educatie in Europees Nederland en het (vroegschoolse) onderwijs in Caribisch Nederland, en daarin een professionele en deskundige partij is gebleken. Op grond van artikel 6.1 voert de Minister in elk geval eenmaal per jaar overleg met de openbare lichamen en de toezichthouders. Dat overleg heeft tot doel om in gezamenlijkheid het functioneren van het kinderopvangstelsel te monitoren. Daar maakt dus ook het functioneren van de inspectie onderdeel van uit.

Mochten er toch signalen bij de regering komen dat het toezicht tekortschiet – bijvoorbeeld via een ouder of de media – dan zal er een gesprek plaatsvinden met de inspectie.

61. Naast het belang van toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid, zien de leden van de D66-fractie het belang van voldoende beschikbaarheid van kinderopvang. Omdat er sprake is van een private markt met gereguleerd tarief, vragen deze leden wie ervoor verantwoordelijk is dat het aanbod van kinderopvang groot genoeg is.

61. Indien er sprake is van een tekort aan plaatsen, dan zullen het Rijk en het openbaar lichaam in overleg treden om te bekijken wat er moet gebeuren en op welke wijze kinderopvangorganisaties kunnen worden gestimuleerd het aanbod te vergroten. Het openbaar lichaam faciliteert in ieder geval tweejaarlijks (zie artikel 2,16, eerste lid, onderdeel a) overleg binnen het openbaar lichaam over de wijze waarop zo groot mogelijke deelname van kinderen aan kinderopvang kan worden bevorderd. Er is geen directe verantwoordelijkheid van de overheid en van het openbaar lichaam in het bijzonder om te zorgen voor een voldoende aanbod van kindplaatsen.

62. Omdat de leden van de D66-fractie weten dat er verschillen bestaan tussen verschillende inspecteurs van de GGD die een kinderopvang bezoeken in Europees Nederland, zodat een kinderopvang te maken kan krijgen met verschillen in de handhaving bij een wisseling van inspecteur van jaar tot jaar, vragen deze leden hoe wordt geborgd dat de lokale inspecteurs op de BES-eilanden de wet- en regelgeving op dezelfde manier interpreteren zodat er stabiel toezicht op de kinderopvang ontstaat – ook en wellicht vooral voor de lokale regels zoals vastgelegd in de Eilandverordening.

De leden van de D66-fractie steunen de openbaarmaking van het definitieve inspectierapport voor zover het gaat om de naleving van de regels over kwaliteit. Daarbij vragen deze leden naar de plaats van publicatie van deze rapportages, zodat ouders hier op eenvoudige wijze toegang toe hebben om deze te kunnen vergelijken.

62. De intentie is om op basis van artikel 5.1 zowel de Inspectie van het Onderwijs als lokale inspecteurs van de openbare lichamen aan te wijzen als toezichthouders op de kwaliteit. De inspectie zal eindverantwoordelijk zijn voor het toezicht op de kwaliteit. De lokale inspecteurs kunnen onder verantwoordelijkheid van de inspectie bepaalde toezichtstaken uitvoeren. De inspectie draagt er, als eindverantwoordelijk toezichthouder op de kwaliteit, ook zorg voor dat alle inspecteurs dezelfde werkwijze en interpretatie van de regelgeving aanhouden. Daar is de inspectie nu al mee bezig, door iedere inspecteur dezelfde instrumenten (o.a. het waarderingskader) te laten gebruiken en met elkaar mee te lopen tijdens inspectiebezoeken. Rapporten zullen altijd vanuit de inspectie verstuurd worden.

Op basis van artikel 2.14 het wetsvoorstel dient een kinderopvangorganisatie ouders te informeren over een inspectierapport door het op diens website te plaatsen. Als een organisatie geen website heeft, dient het rapport ter inzage neergelegd te worden op een toegankelijke plaats.

10. Gegevens en informatie

11. Financiën en financiële gevolgen

63. De leden van de VVD-fractie merken op dat het voor instellingen moeilijker wordt om zich te onderscheiden als ze niet meer op prijs mogen concurreren. Betekent dit dan ook dat ze geen extra diensten mogen aanbieden tegen een hoger uurtarief? Dit zou de ondernemersvrijheid te veel inperken en de diversiteit van de opvang niet ten goede komen. Hoe wordt gewaarborgd dat instellingen op zoek blijven gaan naar verbeteringen in de opvang als ze daar niet beloond voor worden?

63. Kinderopvangorganisaties die een kinderopvangvergoeding ontvangen kunnen inderdaad niet meer op prijs concurreren. Er zijn ook andere manieren om te concurreren, zich daarmee te onderscheiden van andere organisaties en daardoor meer kinderen aan te trekken. Dat kan bijvoorbeeld door een ander soort opvangaanbod aan te bieden waardoor de opvang aantrekkelijk wordt voor een bepaalde groep kinderen (bijvoorbeeld een buitenschoolse opvang met veel buitenactiviteiten). Ouders hebben nog steeds keuzevrijheid en zullen dus voor kinderopvang kiezen die de beste kwaliteit biedt. Dat is een belangrijke reden voor een kinderopvangorganisatie om te streven naar het verbeteren van de kwaliteit.

Zoals in de beantwoording van vragen 20 en 21 is toegelicht is er sprake van prijsregulering en aanvullende regels om te voorkomen dat met steun van de overheidsbijdrage de toegankelijkheid van de publiek gefinancierde kinderopvang in het gedrang komt. Kinderopvangorganisaties mogen extra diensten aanbieden. Kinderopvangorganisaties mogen dat echter niet verplichtend aan ouders opleggen.

64. Kan het financiële risico van fouten in de administratie van de kinderopvangorganisaties in het nieuwe stelsel enkel op voorgenoemde organisaties worden afgewenteld of ook op de ouders? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat we onder geen enkele voorwaarde terug moeten naar een stelsel waarin ouders geconfronteerd kunnen worden met hoge terugvorderingen met alle ellende van dien. Hoe wordt dit gewaarborgd? Voorgenoemde leden wijzen binnen deze context specifiek op artikel 3.7 van het wetsvoorstel, waarbinnen via algemene maatregel van bestuur ook kan worden voorgesteld wanneer terugvordering van een voorschot aan de orde is.

64. Het voeren van de administratie is een verantwoordelijkheid van de kinderopvangorganisatie. Fouten in de administratie van de kinderopvangorganisatie kunnen op grond van het wetsvoorstel niet leiden tot een terugvordering door de overheid bij de ouders. Daarnaast kan de overheid ook in andere situaties geen kinderopvangvergoeding terugvorderen bij ouders. Voor een nadere toelichting op de positie van ouders met betrekking tot terugvordering verwijs ik u naar het antwoord op vraag 34.

Artikel 3.7, tweede lid heeft betrekking op het verstrekken van een voorschot aan de kinderopvangorganisatie en niet aan de ouder. Het artikel biedt geen basis om een voorschot terug te vorderen.

65. De leden van de D66-fractie begrijpen dat de additionele beleidsmatige inzet, ondersteuning van de houders van kindercentra en gastouders, uitgeven van vergunningen en uitvoeren van het toezicht per openbaar lichaam leidt tot kosten bij de openbaar lichamen. Deze leden vragen naar de mate waarin de kosten additioneel zijn ten opzichte van het programma BES(t)4kids en in hoeverre er kansen zijn om de uitvoeringskosten te minimaliseren door samenwerkingen tussen de eilanden.

65. Er wordt een onderscheid gemaakt in de structurele kosten die voortvloeien uit het voorliggende wetsvoorstel en de kosten van het programma BES(t) 4 kids. De leden van de D66-fractie benoemen de structurele kosten van het openbaar lichaam. Hierover zal het Rijk aparte afspraken maken met de openbare lichamen.

De middelen van het programma BES(t) 4 kids zijn bestemd voor additionele, niet structurele kosten die worden gemaakt om de overgang van de huidige situatie naar de nieuwe situatie te faciliteren. Het betreft onder andere het investeren in de opleiding van de zittende medewerkers, trainingen, ondersteuning bij de huisvesting etc.

De leden van de D66-fractie vragen ook naar de kansen om te komen tot samenwerking tussen de openbare lichamen om zo te kunnen besparen op de uitvoeringskosten. De openbare lichamen hebben aangegeven dat het ook na het aflopen van het programma BES(t) 4 kids de intentie is om te blijven samenwerken waar mogelijk, bijvoorbeeld op het gebied van het gezamenlijk inkopen van materialen en trainingen. Er moet wel worden bedacht dat de eilanden verschillend zijn in grootte en ook het aantal kinderopvangorganisaties loopt nogal uiteen. Dat maakt, naast de geografische ligging (eilanden, weinig goede transportverbindingen), het niet altijd eenvoudig om de samenwerking te organiseren en het is ook niet altijd goedkoper.

Vanuit het programma BES(t) 4 kids wordt samen met de openbare lichamen naar vormen van samenwerking gekeken. Vanuit het Rijk zal de samenwerking worden gefaciliteerd.

66. Hoewel huisvesting in principe een verantwoordelijkheid is van de houders, steunen de leden van de D66-fractie de ondersteuning vanuit het Rijk en de openbaar lichamen bij het realiseren van de huisvestingsplannen. Deze leden vragen naar de samenhang tussen de huisvesting van het primair onderwijs, waar de overheid verantwoording voor draagt, en de huisvesting van een kinderopvang. Voorts vragen deze leden naar ondersteuning van de overheid in Europees Nederland bij de huisvesting van kinderopvang in Europees Nederland in verhouding tot de ondersteuning in Caribisch Nederland en een reflectie op de verschillen.

66. Een essentieel verschil tussen onderwijs en kinderopvang is dat onderwijshuisvesting in beginsel de verantwoordelijkheid is van het openbaar lichaam. Deze verantwoordelijkheid wordt nu tijdelijk gedeeld met het Ministerie van OCW. De kinderopvangorganisaties zijn private organisaties en zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de huisvesting van de kinderopvang. Net als in Europees Nederland heeft het Rijk geen (formele) rol bij het verzorgen van huisvesting van de kinderopvang. In Europees Nederland kan de gemeente bij nieuwbouw voor scholen ook rekening houden met ruimte voor de kinderopvang. Dat kan niet uit de middelen voor de onderwijshuisvesting worden bekostigd. De gemeente zal dit zelf moeten financieren of kan kinderopvangorganisaties vragen te financieren. In Europees Nederland is het Waarborgfonds Kinderopvang beschikbaar die door middel van garantstelling de financiering van huisvesting in de kinderopvang faciliteert.

In Caribisch Nederland is het Waarborgfonds niet actief en heeft ook het openbaar lichaam niet de mogelijkheid om door middel van leningen nieuwbouwplannen voor de kinderopvang te financieren. Op dit moment wordt binnen het programma BES(t) 4 kids samen met verschillende partijen gekeken of de financiering van kinderopvangorganisaties voor huisvesting op dezelfde wijze als in Europees Nederland kan worden gefaciliteerd.

Het Rijk heeft in 2020 vanuit de middelen van de regio-envelop Caribisch Nederland middelen voor de nieuwbouw van de kinderopvang beschikbaar gesteld. Daarmee zijn de openbaar lichamen in staat gesteld om op elk eiland één project te starten. Dat was een eenmalige ondersteunende actie.

67. Ook begrijpen de leden van de D66-fractie dat de kinderopvangvergoeding driemaandelijks zal worden vastgesteld. Echter, kunnen deze leden zich voorstellen dat enige mate van voorspelbaarheid van de vergoeding van belang is voor meerjarige financiële planning en investeringen door de kinderopvang. Hoe wordt de voorspelbaarheid van de vergoeding meegenomen in het onderzoek naar de bekostiging en op welke manier zijn ouders, houders en toezichthouders bij dit onderzoek betrokken, vragen deze leden.

67. De meeste kinderopvangorganisaties ontvingen tot en met juni 2020 alleen een ouderbijdrage. Die werd maandelijks betaald. Er was een opzegtermijn van meestal één maand en het incassorisico lag volledig bij de kinderopvangorganisatie. Een aantal organisaties op Bonaire, Sint Eustatius en Saba ontvingen een subsidie en hadden daardoor iets meer zekerheid voor de langere termijn.

Onder de tijdelijke subsidieregeling ontvangt een kinderopvangorganisatie op basis van een prognose een voorschot voor een half jaar. Vaststellen van de subsidie vindt plaats op basis van het feitelijke gebruik op maandbasis.

De regering vindt een zekere mate van voorspelbaarheid van de kinderopvangvergoeding gewenst. Het geeft kinderopvangorganisaties meer mogelijkheden om de bedrijfsvoering stabieler in te richten. Zij kunnen dan ook meer zekerheid bieden aan werknemers en investeren in de kwaliteit van de opvang. Dat zal een van de overwegingen van de regering zijn bij de verdere vormgeving van de financiering van de kinderopvangorganisaties.

Op dit moment wordt een onafhankelijk kostprijsonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is zicht te krijgen op de hoogte van de kostprijs, de factoren die daarbij van belang zijn en inzicht te krijgen in de investeringen die nog nodig zijn om de kwaliteit van de opvang te verbeteren.

De onderzoekers is gevraagd om ook een advies voor de bekostigingssystematiek en de overgangsfase naar de structurele bekostiging te geven. Dat advies wordt in de zomer verwacht. De uitkomsten van het kostprijsonderzoek zullen in het najaar bekend worden en met de kinderopvangorganisaties besproken.

De openbare lichamen en de beoogde uitvoerder RCN-unit SZW zijn bij de begeleiding van het onderzoek betrokken. De kinderopvangorganisaties worden door de onderzoekers betrokken bij het onderzoek en begeleid bij het aanleveren van informatie.

Vanuit het programma BES(t) 4 kids zijn informatiebijeenkomsten georganiseerd. De resultaten van deze gesprekken zullen worden betrokken bij de nadere uitwerking van de bekostiging.

68. De leden van de CDA-fractie vragen waarop de verwachting van de regering precies is gebaseerd, dat de financiële middelen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel toereikend zullen zijn. Kan deze verwachting nader worden onderbouwd?

Deze leden lezen dat op dit moment er een onafhankelijk kostprijsonderzoek loopt dat als input geldt voor het bepalen van de hoogte van de kinderopvangvergoeding. Wat betekent dit voor de inschatting dat de financiële middelen na inwerkingtreding toereikend zullen zijn?

68. De basis voor de raming van de kosten van dit wetsvoorstel is gebaseerd op de ontwikkeling van het aantal kinderen, de deelname van kinderen aan de kinderopvang en de kosten van de kinderopvang. Ten aanzien van de kosten van de kinderopvang is op basis van de hoogte van de ouderbijdrage tot 2020 een eerste globale verkenning van de kinderopvang in Caribisch Nederland (Nulmeting kinderopvang Caribisch Nederland, Ecorys maart 2019) en de start van het kostprijsonderzoek (2020) een beeld gekregen van de kosten per kind. Op basis daarvan is een raming van de te verwachten kosten opgesteld. In paragraaf 11.2 van de memorie van toelichting zijn de aannames die aan de raming ten grondslag liggen uiteengezet.

Het lopende kostprijsonderzoek zal nadere informatie verschaffen over de juistheid van de aannames ten aanzien van de kostprijs. De resultaten worden in najaar 2023 verwacht.

In de raming is ook rekening gehouden met een verhoging van bijvoorbeeld de kosten die samenhangen met het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van het personeel en de verbeteringen in de kwaliteit. Op basis van het kostprijsonderzoek en de ontwikkeling van de deelname aan de kinderopvang zal dan ook moeten blijken of de financiële middelen daadwerkelijk toereikend zullen zijn.

69. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de extra kosten zijn als er geen ouderbijdrage zou worden gevraagd.

69. Ik heb in mijn brief d.d. 10 november 2022 aan uw Kamer een nadere toelichting gegeven op de geschatte uitvoeringskosten en opbrengsten die verband houden met het innen van de ouderbijdrage17. Het betreft een globale raming op basis van een aantal aannames. Op basis daarvan verwachten we dat de extra kosten tussen circa € 135.000 en € 225.000 zullen liggen.

70. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beslisnota’s die meegezonden zijn met de memorie van toelichting dat ambtelijk meerdere malen is geadviseerd om gratis kinderopvang te realiseren, bijvoorbeeld in de ambtelijke nota van 6 april 2022. De toen geschatte meerkosten voor gratis kinderopvang betrof een bedrag van € 145.000. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader uit te leggen wat de huidige bezwaren zijn tegen het ambtelijke voorstel dat op 6 april 2022 is voorgelegd?

70. Het ambtelijke advies was gebaseerd op overwegingen die vooral vanuit het Caribisch-Nederlandse perspectief zijn ingekleurd. In de uiteindelijke besluitvorming is ook de afweging gemaakt hoe dit zich verhoudt tot de situatie in Europees Nederland waarover in het coalitieakkoord afspraken zijn gemaakt. In het coalitieakkoord is opgenomen dat op basis van de praktijkervaringen en gedragseffecten de ambitie om het vergoedingspercentage naar 100% te verhogen, wordt bezien. Het is overigens aan een volgend kabinet om daar een besluit over te nemen.

71. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten wat zij bedoeld met de zinsnede dat «het vanuit kwaliteitsperspectief niet opportuun [is] om gratis kinderopvang in te voeren»?

71. In de memorie van toelichting is aangegeven dat het op dit moment niet opportuun is om in Caribisch Nederland over te gaan tot het invoeren van gratis kinderopvang. Achtergrond is dat het de verwachting is dat de vraag naar kinderopvang in Caribisch Nederland zal stijgen. Tegen de achtergrond van het tekort aan voldoende opgeleide medewerkers en kwalitatief veilig huisvesting is aangegeven dat dit een extra argument is om niet op korte termijn tot invoering van gratis kinderopvang over te gaan. Voor een uitgebreidere toelichting waarom de regering geen gratis kinderopvang wenst in te voeren, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33.

12. Evaluatie

13. Advies en consultatie

72. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk integraal met de Kamer gedeeld kan worden. Zo niet, dan ontvangen zij graag een motivatie waarom dit niet mogelijk is.

72. Per brief d.d. 4 april 2023 heeft uw Kamer het advies ontvangen.18

De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel de regering verschillende organisaties heeft benaderd voor een reactie of uitvoeringstoets. De adviezen en de uitvoeringstoetsen zijn niet naar de Kamer toegestuurd. Waarom niet? Graag ontvangen deze leden binnen de kortst mogelijke termijn alsnog deze adviezen en uitvoeringstoetsen.

73. Abusievelijk zijn de uitvoeringstoetsen niet gelijktijdig met het wetsvoorstel verstuurd. Inmiddels heeft uw Kamer bij mijn brief d.d. 4 april 2023 de uitvoeringstoetsen, de adviezen en de formele consultaties ontvangen. 19

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de ontvangen reacties en gedane uitvoeringstoetsen naar de Kamer kan sturen, gezien deze enkel worden toegelicht in de memorie van toelichting maar niet apart te raadplegen zijn.

74. Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 73.

14. Overgangsrecht en inwerkingtreding

75. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan specificeren hoeveel tijd er nodig zal zijn om de invoering voor te bereiden.

75. De regering gaat ervan uit dat er minimaal een half jaar na aannemen van het wetsvoorstel door Uw Kamer nodig is ter voorbereiding op de invoering van de wet. Dit heeft onder meer te maken met het aanpassen van de eilandsverordeningen. Voor de onderdelen over de financiering is een langere voorbereidingstijd nodig. De uitvoerder heeft aangegeven ten minste een jaar na aannemen van het wetsvoorstel door Uw Kamer nodig te hebben om de bekostiging voor te bereiden.

Het streven is om het wetsvoorstel met ingang van 1 juli 2024 in werking te laten treden, met uitzondering van het financieringsgedeelte. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het behalen van deze planning mede afhangt van het verloop van het parlementaire proces en de mogelijkheden van de uitvoering en de openbare lichamen voor tijdige implementatie.

Met betrekking tot de implementatie van de kwaliteitseisen door de kinderopvangorganisaties: een groot deel van de kwaliteitseisen komt overeen met de eisen die nu al gelden via de Eilandsverordeningen. Uit het recent verschenen rapport van de inspectie blijkt dat de kinderopvangorganisaties op de goede weg zijn met de implementatie van de kwaliteitseisen, maar dat er – zoals was voorzien – ook nog veel moet gebeuren om over de gehele linie het gewenste kwaliteitsniveau te behalen. Dat zal een meerjarig proces zijn, dat nog niet is afgerond bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. In het nader rapport is toegelicht dat de inspectie in het toezicht nadrukkelijk rekening zal houden met het feit dat de implementatie van de kwaliteitseisen tijd kost. Door middel van stimulerend toezicht en het handhavingsinstrument «herstelopdracht» met redelijke hersteltermijnen kan de inspectie kinderopvangorganisaties bewegen tot kwaliteitsverbetering. Daarnaast is het voornemen om in de algemene maatregel van bestuur een overgangsregeling op te nemen ten aanzien van huisvestings- en opleidingseisen, omdat dit eisen zijn die redelijkerwijs om veel tijd vragen.

Voor het financieringsdeel uit het wetsvoorstel verwacht ik een langere voorbereiding van de invoering, omdat de uitvoerder tijd nodig heeft om systemen en werkprocessen in te richten. De uitvoerder heeft aangegeven ruim een jaar aan voorbereidingstijd nodig te hebben voordat de wet in werking treedt. Daarom zal dit deel van het wetsvoorstel later in werking treden.

76. Voorts vragen deze leden wanneer de regering verwacht dat alle onderliggende regelgeving is uitgewerkt.

76. Het wetsvoorstel bevat delegatiegrondslagen om nadere regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en bij of krachtens eilandsverordening. Het streven is dat de algemene maatregel van bestuur met daarin nadere regels over de kwaliteit en financiering in het najaar van 2023 in (internet)consultatie zal gaan, en in het voorjaar van 2024 ter advisering aan de Raad van State zal kunnen worden voorgelegd. Daarnaast zullen de ministeriële regelingen worden voorbereid opdat zij gelijktijdig in werking kunnen treden met de relevante onderdelen van het wetsvoorstel en de algemene maatregel van bestuur. De openbare lichamen zijn er daarnaast van op de hoogte dat de Eilandsverordeningen vernieuwd moeten zijn zodra het wetsvoorstel in werking treedt. Vanuit het programma BES(t) 4 kids worden de openbare lichamen ondersteund om de Eilandsverordeningen tijdig gereed te maken.

77. Ook vragen zij of de regering het wenselijk acht om bij bepaalde delegatiebepalingen de Kamer de mogelijkheid te geven wensen en bedenkingen kenbaar te maken (voorhangprocedure).

77. De regering heeft geen voorhangprocedure opgenomen in het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat vrij uitgebreid beschreven aan welke nadere regels bij algemene maatregel van bestuur gedacht wordt. Er zijn geen bijzondere redenen voor het regelen van formele parlementaire betrokkenheid bij gedelegeerde wetgeving, zoals door middel van een voorhangprocedure.

II. Artikelsgewijs

Deze nota wordt ondertekend mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten