De ellende in de Wmo |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schokkend dat in teveel gemeenten het nog steeds mis gaat met het toekennen van huishoudelijke verzorging en ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Soms is er sprake van onzorgvuldige communicatie met de burger. Voorbeelden zijn ook de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Vindt u het ook zo triest dat een echtpaar na een keukentafelgesprek 4 tot 7 uur zorg keeg toegewezen, maar een week later te horen kreeg dat dit veranderd is in 1,5 uur, omdat de gemeente Delfzijl van mening is dat elke week de wc, badkamer en slaapkamer schoonmaken niet nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn daarom als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
In het voorbeeld van de gemeente Delfzijl geldt dat huishoudelijke ondersteuning niet langer in uren wordt geïndiceerd, maar in resultaten. De gemeente heeft het echtpaar op basis van een individuele afweging een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend met de resultaatsverplichting van een schoon en leefbaar huis. In een eerdere beschikking is echter per abuis een oud format gebaseerd op uren gebruikt. Inmiddels is deze omissie hersteld en wordt het resultaat dat met de maatwerkvoorziening wordt bereikt, vermeld op de beschikking die mensen thuis ontvangen. Voor mensen die aanvullend op de ondersteuning uit de maatwerkvoorziening hulp in huis willen, is tegen een gereduceerd tarief extra hulp beschikbaar op basis van de Huishoudelijke Hulp Toelage.
Worden de toiletten op het stadhuis in Delfzijl ook maar eens in de twee weken schoongemaakt omdat vaker niet nodig is?
De toekenning van Wmo-voorzieningen kent geen relatie met de frequentie waarmee een stadhuis wordt schoongemaakt.
Vindt u het wenselijk dat dit echtpaar veel geld moet betalen voor zorg, omdat de gemeente Delfzijl niet in passende zorg voorziet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gemeente heeft het echtpaar een maatwerkvoorziening toegekend met de resultaatverplichting van een schoon en leefbaar huis. De criteria voor de eigen bijdrage voor deze maatwerkvoorziening zijn landelijk bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In aanvulling op de hulp uit de maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis, is desgewenst tegen een gereduceerd tarief additionele hulp in huis beschikbaar.
Wat vindt u ervan dat een 94-jarige doofblinde man die graag langer thuis wil blijven wonen een rechtszaak moet aanspannen tegen de gemeente Tiel omdat ze het hem onmogelijk maken langer thuis te blijven wonen door het wegbezuinigen van een aantal uren zorg? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw beleid «langer thuis blijven wonen»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat de gemeenteraad als eerste aanspreekbaar is op het handelen van het college van B en W en de controle op een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie. Desgevraagd licht ik u toe dat uit de informatie van de gemeente blijkt dat in de afgelopen periode meerdere keren overleg heeft plaatsgevonden tussen betrokkene, zijn familie en de gemeente Tiel. De inzet van deze gesprekken is steeds geweest het maken van afspraken over het verlenen van passende hulp aan betrokkene. De gemeente heeft betrokkene en zijn familie uitgenodigd voor een gesprek gericht op een toelichting op de nieuwe werkwijze van de gemeente en van de thuiszorgaanbieders, het wegnemen van miscommunicatie en het aanbieden van excuses voor enkele misslagen. Daarna hebben gesprekken plaatsgevonden met als doel het uitwerken van het persoonlijk ondersteuningsplan van betrokkene. Het is echter ondanks deze inspanningen van alle betrokkenen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de wijze waarop en mate waarin hulp in huis wordt ingezet bij betrokkene. Betrokkene heeft daarom gebruik gemaakt van zijn recht om een bezwaarschrift in te dienen. Dit bezwaarschrift is nu in behandeling.
Vindt u niet dat de gemeente Tiel kwetsbare burgers gruwelijk in de steek laat? Is dit uw gedachte van verantwoord lokaal zorgbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen bij de gemeente Tiel omdat dit soort afwijzing onherroepelijk een afwenteling van mensen op instellingszorg betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment dat de wet niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Krijgt u ook signalen binnen dat mensen bezwaren indienen, de bezwaarcommissie een advies afgeeft en de gemeente hier zich vervolgens niet aan houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenten om, binnen de kaders die de wet daaraan stelt, te besluiten over aanvragen om ondersteuning van cliënten. De betrokken cliënt heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een gemeentelijk besluit. De gemeentelijke bezwarencommissie adviseert het gemeentebestuur over het ingediende bezwaar, het is aan het gemeentebestuur om een beslissing op bezwaar te nemen. Mij bereiken ook signalen van situaties waarin gemeentebesturen de adviezen van de bezwaarcommissie niet overnemen. Het gemeentebestuur is echter niet gehouden het advies van de bezwarencommissie te volgen, maar zal een afwijking van het advies uiteraard wel moeten motiveren. Tegen de beslissing op bezwaar van het gemeentebestuur staat voor de cliënt beroep bij de rechter open. Nu het aan het gemeentebestuur is voorbehouden om de oordelen van de bezwaarcommissie al dan niet over te nemen en een verdere beroepsgang voor de cliënt tot de mogelijkheden behoort, zie ik geen reden om een landelijk onderzoek te starten naar gemeenten die in (individuele) bezwaarprocedures het advies van de bezwaarcommissie niet volgen.
Dit neemt niet weg dat ik het van belang vind om procedures naar aanleiding van gemeentelijke besluitvorming over maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk te voorkomen.
Dient de gemeente zich te houden aan het oordeel van de bezwaarcommissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten oordelen van bezwaarcommissies in de wind slaan, omdat dit hen makkelijker uitkomt? Zo ja, wilt u de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat in de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kwijtraken omdat de gemeente besloten heeft elke wijk een verschillende zorgaanbieder toe te kennen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo wordt hulp bij het huishouden in 2015, evenals de jaren daarvoor, als maatwerkvoorziening verstrekt. Vanaf 2016 wordt eenvoudige hulp bij het huishouden in deze gemeenten als een algemene voorziening georganiseerd. Voor cliënten die hulp bij het huishouden op niveau 2 ontvingen blijft een maatwerkvoorziening beschikbaar, het gaat om een kwetsbare groep die geen eigen regie heeft c.q waarbij eenvoudige hulp niet passend is. Om te beoordelen of een algemene voorziening leidt tot een passende bijdrage aan iemands zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in de Wmo 2015, worden de cliënten in kwestie, voor 1 oktober 2015 thuis bezocht om dit te onderzoeken en te bespreken met betrokkene.
De aanbesteding voor hulp bij huishouden als algemene voorziening en de hulp bij huishouden als maatwerkvoorziening is nu gaande, waarbij de maatwerkvoorziening wijkgericht wordt aanbesteed. Iedere aanbieder kan meedoen met deze aanbesteding. Aangezien de aanbesteding op dit moment niet rond is, is het nog niet duidelijk in welke mate cliënten dezelfde hulp in het huishouden kunnen behouden, dan wel een andere hulp krijgen. Of de hulp in het huishouden behouden kan worden zal naast de uitkomsten van de aanbesteding, ook afhangen van de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door de gemeenten en de keuze van de cliënten om al dan niet gebruik te maken van de algemene voorziening. Op grond van de wet is het college gehouden bij het verlenen aan een opdracht aan een (nieuwe) aanbieder voor het leveren van aan maatwerkvoorziening, om rekening te houden met de mate waarin deze aanbieder zorgt, draagt voor de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en hulpverlener. Ook geldt de uit de wet voortvloeiende overlegverplichting, waarbij het college en aanbieders zich zoveel mogelijk inspannen om te zorgen dat opvolgende aanbieders het betrokken personeel van eerdere aanbieders overnemen. Ik heb geen aanleiding waaruit blijkt dat gemeenten en aanbieders deze wettelijke uitgangspunten niet respecteren.
Vindt u het wenselijk dat deze gemeenten een zorgaanbieder per wijk verdelen, wat ingrijpende consequenties heeft voor zorgbehoevende mensen en thuiszorgmedewerkers? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u maatregelen nemen om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 11.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat u colleges herhaaldelijk opgeroepen heeft om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015; wat heeft dit tot nu toe opgeleverd nu teveel gemeenten zich nog steeds schuldig maken aan een onzorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel signalen zijn er nog nodig voordat u gaat beseffen dat dit niet zo langer door kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat de Regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage verkeerd inzet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de Regio Gooi en Vechtstreek de besteding van de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg wil houden, zodat deze zorg onder de cao schoonmaak komt te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gehad met de regio Gooi en Vechtstreek. Uit deze informatie blijkt dat de regio, op basis van het plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» van 20 oktober 2014, dit plan momenteel uitwerkt en hierover nog in overleg is met onder andere de betreffende aanbieders, Actiz en de FNV. Ook de Wmo-raden van de verschillende gemeenten worden geconsulteerd. Het plan voor de inzet van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage diende bij de aanvraag door ten minste één aanbieder te worden ondertekend. Dat is in het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken. De regio Gooi en Vechtstreek verwacht het aangepaste plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» medio oktober of november 2015 aan de gemeenteraden van de gemeenten die onderdeel uitmaken van de regio Gooi en Vechtstreek2 te zullen voorleggen. Uit de informatie van de regio Gooi en Vechtstreek blijkt dat nog gesproken wordt over de definitieve uitwerking van het plan en dat de betrokken gemeenten de voorwaarden die gelden voor de toekenning van aangevraagde HHT-gelden daarbij respecteren.
Heeft uw ministerie goedkeuring gegeven aan het plan van aanpak dat de regio Gooi en Vechtstreek voor 15 oktober 2014 moest inleveren? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige plannen die deze regio heeft om de besteding van de huishoudelijke hulp toelage onder de cao schoonmaak te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ingediende aanvraag voldoet aan de gestelde voorwaarden (zoals onder meer geformuleerd op de informatiekaart huishoudelijke hulp toelage3). Op 13 november 2014 is daarom door het ministerie ingestemd met de toekenning van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage aan de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek. Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek nog in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan.
Deelt u de mening dat de regio Gooi en Vechtstreek in strijd handelt met het cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg) en de voorwaarden die gelden voor de besteding van de huishoudelijke hulp toelage? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage conform de cao VVT inzet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan. Uit de ingewonnen informatie blijkt dat de regio de gestelde voorwaarden voor de toekenning van de HHT-gelden respecteert.
Naleving en handhaving van cao’s is een civielrechtelijke aangelegenheid en de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners. De toepassing van de arbeidsvoorwaarden uit de toepasselijke cao is daarmee de primaire verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer en de organisaties van werkgevers en werknemers.
Kunt u uitleggen hoe de regio tot dit voorstel is gekomen; er is bij de voorwaarden voor de inzet van de huishoudelijke hulp toelage toch duidelijk gemaakt dat het om échte banen moest gaan, met inbegrip van de cao-verplichtingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten hebben het plan voor de huishoudelijke hulp toelage in samenwerking met de regionaal gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke taken, de sociale werkvoorziening Tomingroep, aanbieders van schoonmaakdienstverlening, een vertegenwoordiging van inwoners en cliënten en een vertegenwoordiging van de vakbonden opgesteld. De gemeenten hebben bewust gekozen voor een brede betrokkenheid van partijen bij de uitwerking van het plan en respecteren daarbij de voorwaarden voor de toekenning van de gelden.
Bent u van mening dat geld bestemd uit de huishoudelijke hulp toelage ingezet moet worden om werkgelegenheid in de zorg te behouden en dat dit niet bedoeld is om in de schoonmaaksector nieuwe banen te scheppen?
De inzet van de extra middelen beoogt extra door de gecontracteerde aanbieders geleverde uren huishoudelijke hulp of ondersteuning waar huishoudelijke hulp een onderdeel van is. Het gaat hier nadrukkelijk om ondersteuning in natura, aanvullend op de reguliere contracten. Om die reden diende het plan bij de aanvraag door ten minste één aanbieder en één gemeente te zijn ondertekend. Dat is het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken.
Is u bekend of er andere gemeenten zijn die de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg willen regelen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De HHT-middelen zijn, na een toets op het voldoen aan de voorwaarden, uitgekeerd in de vorm van een decentralisatie-uitkering. De colleges van B en W leggen over de uiteindelijke vormgeving van de huishoudelijke hulp toelage en de besteding van de daarvoor bestemde middelen primair verantwoording af aan de gemeenteraad.
Als onderdeel van de voortgangsrapportage transitie hervorming langdurige zorg, heb ik u geïnformeerd over het landelijk beeld van de uitvoering van de HHT4. Op basis van die informatie heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de voorwaarden van de huishoudelijke hulp toelage niet respecteren.
Welke maatregelen treft u bij gemeenten die de uitvoering van de huishoudelijke hulp toelage op een verkeerde wijze besteden? Kunt u aangeven welke sancties u neemt indien gemeenten niet aan de voorwaarden voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude die zichzelf in de uitverkoop moet doen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom acht u het wenselijk dat de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, als gevolg van uw beleid, gedwongen is om zichzelf in de uitverkoop te doen en aan te bieden aan omliggende gemeenten?1
Ik heb vernomen dat de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude onlangs unaniem heeft besloten dat het, met het oog op de toekomst, niet wenselijk is in de huidige vorm en omvang bestuurlijk zelfstandig te blijven omdat de bestuurlijke slagkracht en dienstverlening van de gemeente onder druk staan.2 Het is primair aan het gemeentebestuur en niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te oordelen over de wenselijkheid van bestuurlijke zelfstandigheid.
Welke andere gemeenten zijn als gevolg van uw beleid van bezuinigingen en decentralisaties nog meer in financiële problemen gekomen?
Er zijn bij mij geen gemeenten bekend die als gevolg van de recente taakoverdracht naar gemeenten in financiële problemen zijn gekomen. Los daarvan verwijs ik u naar mijn jaarlijkse rapportage over het aantal gemeenten dat onder preventief financieel toezicht is geplaatst en de stand van zaken rond het aantal artikel 12 gemeenten (Kamerstuk 34 000-B nr. 18), die ik rond de jaarwisseling elk jaar aan uw Kamer stuur en naar mijn brief van 10 april jl. inzake het zogenaamde financieel toezichtverslag (Kamerstuk 34 000-B nr. 23).
Wat vindt u ervan dat als gevolg van uw beleid om taken dichter bij burgers te organiseren, gemeenten die deze taken moeten uitvoeren dreigen te worden opgeheven?
Sommige van de recent gedecentraliseerde taken in het sociaal domein kunnen gemeenten zelf uitvoeren. Voor andere, meer specialistische taken, wordt van gemeenten verwacht dat zij samenwerken om de juiste schaal en slagkracht te organiseren. Gemeentebesturen hebben daarbij de vrijheid om te kiezen voor verschillende vormen van samenwerking en kunnen ook kiezen voor een herindeling als zij dat in het belang van hun inwoners noodzakelijk achten. De grootte van de gemeente is overigens niet bepalend of gemeenten hun taken dichtbij burgers organiseren: veel gemeenten kiezen, onafhankelijk van de grootte van de gemeente, voor het inrichten van sociale wijkteams die veelal bij mensen thuis komen.
Waarom erkent u niet dat herindelingen op korte termijn geen geld opleveren, maar geld kosten? Waarom deelt u niet de zorg dat de tekorten van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude na een herindeling op de schouders komen van de nieuwe gemeente?
Gemeentelijke herindelingen kosten in de eerste jaren na herindeling geld. Dat zijn noodzakelijke frictiekosten die gemaakt worden voor het ineenschuiven van de gemeentelijke organisaties. Frictiekosten zijn tijdelijk en worden gecompenseerd uit het gemeentefonds op basis van de maatstaf herindeling. Uit onderzoek blijkt dat gemeentelijke herindelingen niet leiden tot een ander uitgavenniveau van gemeenten.3 Er zijn mij ook geen herindelingen bekend die tot doel hadden om op een lager uitgavenniveau uit te komen. Doorgaans is het doel van een herindeling om met hetzelfde budget een hogere kwaliteit van dienstverlening te bieden voor de inwoners.
Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden voor gemeenten om voor, tijdens en na het herindelingsproces actief te sturen op efficiencyvoordelen. Efficiencyvoordelen kunnen behaald worden door te sturen op betere prestaties van de nieuwe gemeente, of op kostenvoordelen (en alle combinaties daartussen). Dit onderzoek verwacht ik voorjaar 2016 aan Uw Kamer te kunnen aanbieden en zal zoveel mogelijk concrete handelingsperspectieven bevatten voor gemeenten die een herindeling overwegen.
Ten aanzien van Haarlemmerliede en Spaarnwoude acht ik het in deze fase van het herindelingsproces niet aan mij om een uitspraak te doen over eventuele (financiële) tekorten. Ik ga ervan uit dat de financiële positie van de gemeente wordt besproken met potentiële partners en het is aan de raad van de nieuw te vormen gemeente of gemeenten om tot een begroting te komen die structureel en reëel in evenwicht is (vgl. art 189, lid 2 Gemeentewet).
Zou de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude ook zonder de door u opgelegde bezuinigingen en decentralisaties in financiële problemen zijn gekomen? Bent u bereid met de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude in overleg te treden en een oplossing te vinden voor de financiële problemen van deze gemeente?
Het is aan de gemeenteraad van (van de nieuwe gemeente) om gegeven de beschikbare budgetten een begroting vast te stellen die reëel sluitend is en ook structureel aan dat criterium kan voldoen. In het stelsel van de Nederlandse financiële verhoudingen is het vervolgens zo geregeld, dat als de gemeente daaraan naar het oordeel van de provincie niet voldoet, de gemeente onder preventief financieel toezicht komt te staan. Het is bij de beoordeling van de begrotingen 2016 dan ook aan de provincie en niet aan mij om daarover een oordeel uit te spreken.
Het artikel ‘De 7 plagen van het ministerie van Veiligheid & Justitie’ |
|
Michiel van Nispen , Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «De 7 plagen van het Ministerie van Veiligheid & Justitie» waarin is beschreven wat er aan de hand is op dit grote departement waar het de afgelopen tijd vaak ernstig mis ging?1
Ik heb kennisgenomen van het betreffende artikel en constateer dat het artikel feiten met meningen vermengt, waardoor een onjuist beeld ontstaat van de werkelijkheid (zie ook het antwoord op vraag2. Over de genoemde zaken die in de inleiding van het artikel worden genoemd onder de noemer «reeks incidenten» is uw Kamer eerder per separate brief geïnformeerd en kortheidshalve verwijs ik daarnaar voor mijn reactie.3
Staan er volgens u feiten in dit artikel beschreven die niet juist zijn? Zo ja, welke en waarom zijn deze feiten volgens u onjuist?
Ja, het artikel vermengt feiten met meningen. Ik herken mij bijvoorbeeld niet in de bewering in het artikel dat problemen «taboe» zijn of dat we in een «vijandige omgeving» opereren dan wel last hebben van «vijanddenken». Ook de bewering dat er sprake is van een «bewuste verdoezeling» van de hoogte van het bedrag van de ontnemingsschikking met Cees H. is voorbarig. De Commissie Oosting onderzoekt momenteel deze kwestie en zal hierover helderheid gaan verstrekken. Ook de aan mijn voorganger toegeschreven «obsessieve» kordaatheid is een mening en geen feit.
Herkent u zich geheel of enigszins in de oorzaken die in het artikel genoemd worden voor de problemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zoals desinteresse voor bedrijfsvoering, fixatie op incidentenmanagement en defensief handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In plaats van desinteresse heeft mijn departement de afgelopen jaren juist veel aandacht besteed om de bedrijfsvoering op orde te krijgen. Zo is bijvoorbeeld het financieel beheer, na de invoering van het financieel informatiesysteem Leonardo, op orde gebracht. Deze verbeteringen worden ook onderkend door de Auditdienst Rijk die in haar auditrapport 2014 in de inleiding schrijft: «de centrale boodschap van dit rapport is dat het departement in 2014 stappen heeft gezet en resultaten heeft bereikt in de verdere uniformering van de departementale bedrijfsvoering. Deze zijn zichtbaar over het gehele spectrum van de bedrijfsvoering».
Zoals is beschreven in het artikel heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inderdaad relatief veel te maken met incidenten die gemanaged moeten worden. Ik zou dat echter geen fixatie op incidentenmanagement willen noemen. Ook herken ik mij niet in het beeld dat er op het departement sprake is van defensief handelen. Het departement streeft er naar zo open en transparant mogelijk te opereren. Tegelijkertijd functioneert het departement in een omgeving waarin bij uitstek het zorgvuldig omgaan met informatie geboden is.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat uit gesprekken met direct betrokkenen en interne documenten het beeld oprijst van een departement dat vóór alles gericht is op behoud van imago, dat alles wat misgaat moet worden geneutraliseerd, dat het managen van de beeldvorming veel tijd en energie kost die niet besteed kan worden aan de publieke taak en dat problemen taboe zijn en daarom vooruitgeschoven in plaats van opgelost worden?
Het beeld dat volgens het artikel oprijst, strookt in het geheel niet met mijn ervaringen die ik tot nu toe heb opgedaan op het departement van Veiligheid en Justitie. Er wordt hard gewerkt aan de taken waarvoor Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is. Daarbij merk ik op dat de genoemde bronnen – de opgevoerde betrokkenen – zich niet bij mij hebben gemeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de rechtvaardigheid en de zorgvuldigheid op het departement te vaak opgeofferd zijn aan het uitstralen van veiligheid en feilloosheid, hetgeen minder ruimte betekent voor reflectie en balans in het uitvoeren van justitieel beleid?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De thema’s veiligheid en rechtsstaat horen nadrukkelijk bij elkaar. Van oudsher is bescherming van mensen tegen criminaliteit en andere aantastingen van hun veiligheid een kerntaak van de overheid. Die bescherming moet plaatsvinden op een manier die zorgvuldig, correct en rechtvaardig is. Veiligheid en Justitie bewaakt de balans tussen deze belangen. We werken met succes aan o.a. het terugdringen van de criminaliteit. Tegelijkertijd werken we aan onderhoud, modernisering en versterking van de rechtsstaat, opdat deze beter kan voldoen aan de hoge eisen die de samenleving stelt. Het komt nu vooral aan op uitvoering en implementatie van datgene wat beleidsmatig de afgelopen jaren in gang is gezet. Hierbij wordt terdege rekening gehouden met het absorptievermogen in de uitvoering. Dit zal goed worden gemonitord.
Is de enorme organisatie van bijna 100.000 mensen naar uw mening nog goed bestuurbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het departement van Veiligheid en Justitie is goed bestuurbaar merk ik uit mijn ervaring als Minister. Juist de combinatie veiligheid en justitie vult elkaar goed aan. Dat neemt niet weg dat er in mijn organisatie veel gebeurt dat individuele personen raakt en de gemoederen in de samenleving danig bezig houdt. Niet voor niets staat bij mijn departement de zin «recht raakt mensen» centraal. De roering die dit soms, ook in de publiciteit, met zich meebrengt moet echter niet verward worden met onbestuurbaarheid. Daarvan is geen sprake.
Wat is uw reactie op de stelling dat er eigenlijk niet genoeg geld is voor alle taken die het ministerie op zich neemt, waardoor niemand zijn werk echt naar believen kan uitvoeren?
Het Kabinet heeft een aantal keuzes gemaakt in het op orde brengen van de Rijksbegroting. Dit betekent ook dat in de VenJ-begroting scherpe keuzes gemaakt zijn. Voor de onderbouwing van de keuzes die hierin gemaakt zijn, verwijs ik naar de VenJ-begroting 2016.
Zou de bewering kunnen kloppen dat sluimerende, langlopende problemen in de bedrijfsvoering die niet direct het imago van de bewindspersonen bedreigen niet tijdig de ambtelijke top bereiken, mede omdat de afstand tussen de werkvloer en de ambtelijke top in zo’n grote organisatie groot is en omdat in de kring rond de Minister de dagelijkse waan overheerst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u dit tegen te kunnen gaan?
Nee, indien er problemen zijn in de bedrijfsvoering bereiken die wel degelijk de ambtelijke top en wordt er actie ondernomen. Dit blijkt ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit mei 2015, waarin de Rekenkamer concludeert dat het financieel systeem en de administratie in 2014 duidelijk is verbeterd ten opzichte van de jaren daarvoor. De Rekenkamer constateert ook dat het aantal foutieve boekingscoderingen in het systeem aanzienlijk is afgenomen en dat het ministerie in 2014 voldoet aan de rijksbrede norm dat 90% van alle facturen op tijd moet zijn betaald (in 2013 werd dat percentage nog niet gehaald).
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De OVSE Parlementaire Assemblee |
|
Michiel Servaes (PvdA), Joost Taverne (VVD), Fred Teeven (VVD), Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Russia's absence casts shadow on OSCE session», waaruit blijkt dat zes Russische leden van de OVSE Parlementaire Assemblee vanwege de voor hen geldende EU-inreisverboden geen visum voor Finland hebben gekregen en daardoor niet in staat waren om de jaarlijkse bijeenkomst van dit forum, die dit keer in het teken stond van «40 jaar Helsinki Akkoorden», bij te wonen?1
Ja.
Heeft Finland bij het nemen van dit besluit andere EU-lidstaten geconsulteerd? Zo ja, hoe heeft Nederland op dit besluit gereageerd?
Finland heeft de overige EU-lidstaten conform artikel 1 lid 5 geïnformeerd dat zich onder de door Rusland aangemelde delegatieleden zes personen bevonden tegen wie visumrestricties zijn ingesteld op basis van Besluit 2014/145/CFSP van de Raad van 17 maart 2014. Het al dan niet verlenen van een visumvrijstelling betreft een zelfstandige bevoegdheid van de betreffende nationale autoriteiten. Andere lidstaten hoeven hierbij niet te worden geconsulteerd, maar slechts te worden geïnformeerd. Op (eventuele) reacties die overige lidstaten in vertrouwelijk Raadskader hebben gegeven, kan het kabinet niet ingaan.
Klopt het dat Litouwen zich tegen een uitzondering op het EU-inreisverbod heeft uitgesproken, zelfs al ging het hier om een interparlementaire bijeenkomst? Zijn er andere lidstaten die eenzelfde positie hebben ingenomen?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat volksvertegenwoordigers uit alle OVSE-landen deel kunnen nemen aan de bijeenkomsten van de Parlementaire Assemblee, vooral omdat het op dit moment het enige interparlementaire forum is waar nog onderling debat kan plaatsvinden over o.a. het conflict in Oekraïne?
Het kabinet ziet de OVSE als een belangrijk forum voor dialoog met Rusland en onderschrijft in dit verband dat het van belang is dat ook in de Parlementaire Assemblee debat plaats kan vinden.
Klopt het dat er in het kader van de persoonsgebonden EU-sancties en inreisverboden geen duidelijke regelgeving of afspraken bestaan over een uitzonderingsgrond voor interparlementaire bijeenkomsten zoals de Parlementaire Assemblee van de OVSE? Zo ja, bent u bereid u voor een dergelijke, geformaliseerde uitzondering in te spannen?
De reisrestricties jegens de betreffende personen vloeien voort uit sancties die de EU heeft vastgesteld op grond van Raadsbesluit 2014/145/GBVB van 17 maart 2014. Dit Raadsbesluit bevat een beperkt aantal, specifiek omschreven uitzonderingen op de reisbeperkingen.
Op grond van artikel 1, lid 3 gelden de reisverboden niet in situaties waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, te weten: a) als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie; b) als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; c) krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of d) krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië. Op grond van artikel 1, lid 4 is deze uitzondering ook van toepassing in gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Op grond van artikel 1, lid 6 bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om een vrijstelling te verlenen in specifiek omschreven omstandigheden. Hierbij gaat het om reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of om intergouvernementele vergaderingen, door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, vergaderingen waarvoor de Unie als gastheer optreedt of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt, waarbij de beleidsdoelstellingen van de beperkende maatregelen, zoals de steun voor territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne, rechtstreeks worden bevorderd.
Gemeente Kampen die weigert passend vervoer te regelen voor leerlingen met een beperking |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente Kampen – ondanks een wettelijke verplichting – weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs?1
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Kampen weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Kampen heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. Uit een benchmark kwam volgens de gemeente naar voren dat Kampen een veel ruimhartiger toepassing aan de regeling gaf dan andere gemeenten. Daarop heeft de gemeente besloten meer in de pas te gaan lopen met andere gemeenten en het taxivervoer te beperken tot uitsluitend die gevallen waarbij dat echt nodig is. Dit wordt volgens de gemeente per geval bekeken en met de ouders besproken. Indien de ouders het niet eens zijn met het besluit van de gemeente kunnen zij daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep gaan.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Kampen, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal basisonderwijs per definitief geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar verover, omdat de gemeente van mening is dat alle kinderen die naar het speciaal basisonderwijs gaan onder begeleiding kunnen reizen met het openbaar vervoer?2
Zoals uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat de gemeente Kampen haar wettelijke verplichtingen niet voldoende uitvoert.
Wat is de reden dat de gemeente Kampen wel aangepast leerlingenvervoer organiseert voor leerlingen van het speciaal onderwijs, maar niet voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs? Bent u van mening dat hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat tussen ouders van leerlingen?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u van het argument van de gemeente Kampen dat leerlingen van het speciaal basisonderwijs een beter uitstroomperspectief hebben dan leerlingen van het speciaal onderwijs en daarom geen aangepast vervoer nodig hebben? Is het uitstroomperspectief van leerlingen een juist criterium voor de toekenning van aangepast leerlingenvervoer?
De gemeente Kampen heeft aangegeven, conform de verordening leerlingenvervoer, aangepast vervoer alleen nog toe te kennen aan die leerlingen die het echt nodig hebben. Schooltype of uitstroomperspectief speelt daarbij geen rol.
Wordt in uw ogen de verordening van de gemeente Kampen voldoende nageleefd, waarin staat dat er per leerling een individuele afweging wordt gemaakt, maar in de praktijk per school een regeling gaat gelden?3
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord, geeft de gemeente Kampen aan dat ze, conform de verordening, per leerling een individuele afweging maakt.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden? Bent u van mening dat de gemeente Kampen passend vervoer biedt aan leerlingen die weliswaar soms fysiek in staat zijn om met het openbaar vervoer te reizen, echter niet zonder de benodigde begeleiding van een derde? Acht u het wenselijk dat ouders in de situatie worden geplaatst door de gemeente om ontslag te nemen van hun werk, om de benodigde begeleiding te bieden tijdens de reis naar school van hun kind?4
De onderwijswetgeving schrijft aan de gemeenten voor dat ze vervoer moeten aanbieden dat voor de leerling passend is. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor eventuele begeleiding bij de ouders. Tot hoe ver de verantwoordelijkheid gaat is ter beslissing aan de gemeente en ter toetsing, uiteindelijk, aan de rechter.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de Wet op het primair onderwijs, waarin wordt gesteld dat er rekening wordt gehouden met de, van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en dat erin wordt voorzien dat het vervoer plaats kan vinden op een wijze die voor de leerling passend is? Is er in uw ogen door de gemeente Kampen voldoende rekening gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders»? Kunt u dit toelichten?5
Het oordeel of door de gemeente voldoende rekening wordt gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders» is door de wetgever neergelegd bij de rechter.
Deelt u de mening dat in deze situaties geen sprake is van passend vervoer en dat de betreffende gemeente dus de wet overtreedt? Gaat u ingrijpen om deze gemeente aan de wettelijke verplichtingen te houden? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord geeft de gemeente Kampen aan conform de regelgeving per individueel geval te oordelen en is er dus geen sprake van overtreding van de wet. Of de gemeente de wet goed toepast is, zoals beantwoord bij vraag 7, een taak van de rechter.
Zijn er meer gemeenten die leerlingenvervoer weigeren voor leerlingen die dit wel nodig hebben? Om welke gemeenten gaat dit en kunt u cijfers geven over het aantal leerlingen dat geen indicatie meer heeft gekregen voor leerlingenvervoer? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor het leerlingenvervoer is een naar de gemeenten gedecentraliseerde regeling. Ik heb daar geen gegevens over en mij zijn ook geen signalen bekend.
Ziet u mogelijkheden om het aanbestedingscircus voor het leerlingenvervoer af te schaffen en van het leerlingenvervoer een publieke voorziening te maken?
Nee, de nationale en internationale regels omtrent aanbesteding kunnen niet voor het leerlingenvervoer opzij worden gezet.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om scholen voor het speciaal (basis)onderwijs zelf het leerlingenvervoer te laten organiseren en hen hiervoor ook te bekostigen?
In mijn brief van 2 juli 2015, «Meer ruimte voor nieuwe scholen: naar een moderne interpretatie van artikel 23» (Kamerstuk 31 135, nr. 53), heb ik ook varianten opgenomen voor aanpassing van de regeling voor het leerlingenvervoer. Daar is onder meer bij opgenomen overheveling van het leerlingenvervoer naar de samenwerkingsverbanden. Naar deze overheveling is als uitvloeisel van het Bestuursakkoord 2011–2015 tussen de rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wat betreft het speciaal onderwijs, onderzoek gedaan door Sardes. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de brief over de eerste voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 93) aan de Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat de school die het beste past bij de leerling leidend moet zijn voor de vergoeding van het leerlingenvervoer? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk vast te leggen als recht?
Ik vind het huidige voorschrift van vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school toereikend en het meest objectief vast te stellen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat voor het vervoer van leerlingen met een beperking naar het speciaal (basis)onderwijs alleen professionele chauffeurs ingezet, dus geen vrijwilligers? Op welke wijze geeft u chauffeurs voldoende instrumenten in handen om met deze bijzondere doelgroep om te gaan?
Van belang is niet zo zeer of de chauffeur professioneel dan wel vrijwilliger is, maar of de chauffeur adequaat met de te vervoeren doelgroep kan omgaan. Daarom doen veel gemeenten, vervoerders en scholen er al van alles aan om de chauffeurs zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de problematiek waarmee ze geconfronteerd kunnen worden bij het vervoer van leerlingen. Hieraan is ook veel aandacht besteed in de Handboeken leerlingenvervoer.
Het gebruik van de SDQ vragenlijst door de GGD |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) vragenlijst die de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) voorlegt aan ouders van 5-jarigen?1
Ja.
Bent u van mening dat deze beknopte vragenlijst betrouwbaar is en indicatief is voor psychische en psychosociale problematiek bij kinderen? Vindt u het verantwoord om conclusies te trekken over de mentale toestand van jonge kinderen op basis van deze vragenlijst?
Ja, de SDQ vragenlijst is gevalideerd en betrouwbaar en indicatief voor de signalering van psychosociale problemen. Ook is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat het gebruik van vragenlijsten de signalering van psychosociale problemen aanzienlijk verbetert. Daarom is in de JGZ-richtlijn «Vroegsignalering psychosociale problemen» het advies opgenomen om in ieder geval de SDQ te gebruiken.
De vragenlijst is bij uitstek een hulpmiddel en kan nooit eigenstandig worden gebruikt. Dit betekent dat (naast het gebruik van vragenlijsten als hulpmiddel) observatie en de dialoog tussen de professional en het kind/de jongere en/of diens ouders voorop staan.
Deelt u de mening dat deze vragenlijst kinderen voorsorteert op een diagnose voor een medisch label en dat dit onwenselijk is, zeker in het licht van de doelstelling uit de jeugdwet om te de-medicaliseren?
Nee, deze mening deel ik niet. De vragenlijst is een hulpmiddel en helpt de professional om eventuele risicofactoren te signaleren. Zie hiervoor eveneens het antwoord op vraag 2.
Wat is, in het licht van uw antwoord op vragen 2 en 3, het beoogde resultaat van het afnemen van deze vragenlijst?
Het beoogde resultaat is om signalen die kunnen wijzen op problemen in de psychosociale ontwikkeling te onderkennen en te bespreken met de ouders en het kind of de jongere.
Door psychosociale problemen zo vroeg mogelijk te signaleren en zo nodig in te grijpen kan het ontstaan van ernstige problemen worden voorkomen.
Kunt u toelichten of, en zo ja, wat voor soort conclusies er door de GGD getrokken worden op basis van deze vragenlijst? Waar leiden die conclusies toe? Zijn deze conclusies en eventuele vervolgstappen in uw optiek in verhouding met de betrouwbaarheid en de beperkingen van deze vragenlijst?
De bevindingen uit de vragenlijst leiden niet zelfstandig tot conclusies maar zijn input voor het gesprek met de ouders en het kind of de jongere. Indien uit het gesprek blijkt dat er mogelijk sprake is van het risico op problemen kan de JGZ-professional besluiten, in overleg met de ouders, het kind of de jongere, dat extra aandacht of hulp voor het kind of de jongere nodig is. In overleg met betrokkenen zal worden bekeken waaruit die extra hulp moet bestaan.
Ja, zolang de vragenlijst als hulpmiddel wordt ingezet en niet als doel zijn kinderen en jongeren erbij gebaat.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen vervolgstappen worden ondernomen, en in hoeveel gevallen dit achteraf gerechtvaardigd bleek te zijn?
Nee, deze informatie is niet landelijk beschikbaar.
Worden ouders en kinderen geïnformeerd over waar deze gegevens voor worden gebruikt, en over wat hun rechten zijn? Kunt u ook aangeven welke rechten ouders hebben en of deze nageleefd worden?
Het is gebruikelijk dat ouders worden geïnformeerd over de vragenlijsten en het doel ervan. Op basis daarvan kunnen zij een beslissing nemen of zij de lijst wel of niet invullen. De ervaring leert dat wanneer ouders weten waarom de vragenlijsten gebruikt worden, zij meestal bereid zijn de vragenlijsten in te vullen.
Daar deelname aan de jeugdgezondheidszorg vrijwillig is, hebben ouders altijd het recht om een vragenlijst niet in te vullen. Ook hebben ouders altijd het recht op inzage in de gegevens. Hiertoe kunnen ze een verzoek indienen bij de behandelend professional.
Worden de verzamelde gegevens bewaard? Zo ja, hoelang worden deze gegevens opgeslagen?
De bevindingen van de arts of verpleegkundige worden geregistreerd in het medisch dossier van de jeugdgezondheidszorg. De wettelijke bewaartermijn van een medisch dossier is 15 jaar en is vastgelegd in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst. Na afloop van de bewaartermijn moet het dossier worden vernietigd.
Het bericht dat veel gemeenten geen woningaanpassingen verstrekken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 90-jarige man geen traplift kon krijgen, omdat de gemeente Alphen aan den Rijn aangaf dat de man had kunnen zien aankomen dat zijn mobiliteit achteruit zou gaan? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw bezuinigingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het is op grond van de Wmo 2015 aan de gemeente om elke melding van een ingezetene met een ondersteuningsvraag zorgvuldig te onderzoeken. In dit onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte staan de kenmerken van de persoon en diens situatie centraal. Daar waar een ingezetene aangeeft dat een woningaanpassing bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, dient dat in die betreffende situatie dus zorgvuldig door de gemeente te worden onderzocht.
Naar aanleiding van dit bericht over het besluit in de betreffende situatie van de gemeente Alphen aan den Rijn om geen traplift toe te kennen, is door VWS onderzocht of in deze specifieke situatie de gemeente Alphen aan den Rijn overeenkomstig de uitgangspunten van de Wmo 2015 heeft gehandeld. Ook heb ik over deze kwestie gesproken met de wethouder van de gemeente Alphen aan den Rijn. Op basis van deze gesprekken zijn we tot de gezamenlijke conclusie gekomen dat het artikel in de verordening, waarop het besluit betreffende de traplift is gebaseerd, zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de Wmo 2015. De gemeentelijke verordening laat onvoldoende ruimte voor het uitgangspunt van onderzoek in individuele situaties, zoals vastgelegd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. De gemeente Alpen aan den Rijn heeft toegezegd haar verordening op dit punt aan te passen. De werkwijze van de gemeente is, in afwachting van deze wijziging, met onmiddellijke ingang in overeenstemming met de wet gebracht. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft mij aangegeven dat zij de toonzetting in de door de betreffende cliënt ontvangen brief betreurt en is een verbetertraject gestart met betrekking tot de correspondentie met haar inwoners.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er gemeenten zijn die aangeven dat burgers maar moeten verhuizen naar een andere woning als hun woning niet meer voldoet? Is dit uw gewenste visie met betrekking tot langer thuis blijven wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Wmo 2015 geeft gemeenten de ruimte om bij het bezien van passende ondersteuning alternatieven te bezien en daarbij ook de doelmatigheid van de voorziening te betrekken. Ter voorbereiding op een beslissing over een aanvraag moet het college zich vergewissen van de ondersteuningsbehoefte en de persoonlijke kenmerken en voorkeuren van de aanvrager, om te bezien welke vorm van ondersteuning het beste geboden kan worden. Het is aan de gemeente in gesprek met de aanvrager om te bezien wat in die situatie als een passende bijdrage wordt aangemerkt. Specifiek voor woningaanpassingen kan en zal de gemeente doorgaans ook de kosten van mogelijke alternatieven betrekken. Dit is niet alleen in het belang van de gemeente maar doorgaans ook in het belang van de aanvrager, met het oog op de door hem verschuldigde eigen bijdrage (tot maximaal de kostprijs van die voorziening).
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die aangeeft dat een oudere die tot na zijn tachtigste in een bovenwoning zonder lift blijft wonen, zelf een verantwoordelijkheid heeft om tijdig te verhuizen naar een geschikte woning met de constatering dat er een tekort is aan 84.000 geschikte woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is goed dat mensen tijdig nadenken over hun wensen op oudere leeftijd, maar in de Wmo 2015 zijn geen bepalingen opgenomen die daaraan consequenties verbinden.
Is u bekend welke gemeenten geen of nauwelijks meer woningaanpassingen verstrekken? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zoals beschreven in het antwoord onder vraag 1 zijn gemeenten gehouden de Wmo 2015 uit te voeren. Het is de verantwoordelijkheid van de colleges om tot een wetsconforme uitvoering te komen, het is primair aan de gemeenteraad om daarop toe te zien. Mochten mij signalen bereiken dat het beleid van een gemeente ten aanzien van woningaanpassingen zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de wet, dan zal ook ik de gemeente om uitleg vragen. Ik beschik, gegeven de uitgangspunten van de bestuurlijke verhoudingen rijk-gemeenten, niet over een landelijk overzicht van de door gemeenten verstrekte woningaanpassingen. Op grond van het voorgaande zie ik ook geen aanleiding om op dit moment een dergelijk omvangrijk onderzoek te starten.
Met welke reden grijpt u niet in bij gemeenten die in strijd handelen met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en waarom geeft u bij elk incident aan dat mensen voor hun zorg en ondersteuning maar bezwaar moeten aantekenen? Vindt u ook niet dat u wel erg makkelijk met uw systeemverantwoordelijkheid omgaat?4
De wetgeving biedt belangrijke waarborgen voor burgers. Indien een ingezetene het bijvoorbeeld niet eens is met het besluit van zijn gemeente, dan staat uiteindelijk de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. Gemeenten moeten deze mogelijkheid kenbaar maken aan de cliënt. Ik heb de colleges herhaaldelijk opgeroepen om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015. Met de wettelijke opdracht voor gemeenten om bij aanvragen voor ondersteuning een zorgvuldig onderzoek te starten wordt juist beoogd het aantal procedures zoveel mogelijk te beperken.
De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges te corrigeren als blijkt dat de uitvoering te kort schiet en mensen onvoldoende worden geholpen.
Zoals geïllustreerd in mijn antwoorden op de vragen 1 en 4 neem ik signalen die duiden op het door gemeenten mogelijk in strijd handelen met de Wmo 2015 zeer serieus. Als uit mijn informatie blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel, bijvoorbeeld als gevolg van een gemeentelijke beleidsplan of verordening, buiten de wettelijke kaders treedt en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, zal ik in actie komen. Mocht een gemeente persisteren in een beleidsuitvoering die zich niet verhoudt met de wet, dan staan mij uiteindelijk de bevoegdheden tot interventie ter beschikking op grond van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht. Tot op heden is mijn ervaring dat gemeenten waar nodig, daartoe bevraagd of uitgenodigd, verantwoordelijkheid tonen en snel bereid zijn hun uitvoering in overeenstemming met de wettelijke kaders te brengen.
Wat vindt u ervan dat de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) een hulpfonds woningaanpassingen is gestart omdat veel ouderen die niet meer krijgen vanuit gemeenten? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?5
We willen dat mensen tijdig nadenken over hoe zij willen wonen als zij ouder worden en te maken krijgen met beperkingen. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de markt hierop inspeelt met fondsen, subsidies en mogelijkheden tot leningen waardoor mensen deze eigen verantwoordelijkheid gemakkelijker kunnen oppakken. Tijdig nadenken over de situatie in de toekomst en zelf actie ondernemen kan mensen tevens tijd en geld besparen.
Dit neemt niet weg dat wanneer iemand zich wendt tot de gemeente met een vraag voor ondersteuning om zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen en het college, op grond van een zorgvuldig onderzoek, tot de conclusie komt dat deze persoon geholpen is met een woningaanpassing, de gemeente op grond van de Wmo 2015 gehouden is deze woningaanpassing te bieden. Daar waar deze woningaanpassingen als maatwerkvoorzieningen worden verstrekt, hetgeen naar aard van de voorziening veelal het geval zal zijn, zijn mensen hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd volgens de kader van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2015.
Hoe oordeelt u over alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken om zorgbehoevende mensen proberen te helpen om noodzakelijke woningaanpassingen te kunnen krijgen, doordat veel gemeenten hierin niet meer voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken met betrekking tot woningaanpassingen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over een limitatief landelijk overzicht van fondsen, subsidies en leningen met betrekking tot woningaanpassingen. Aan fondsen en subsidies zijn vaak voorwaarden verbonden die maken dat zij voor een specifieke groep of slechts voor een bepaalde geografische locatie beschikbaar zijn. Vaak zijn deze bijvoorbeeld alleen beschikbaar voor bewoners van een bepaalde gemeente of provincie, zoals de blijverslening die de provincie Limburg in maart jl. in het leven geroepen heeft. De communicatie met mensen over het bestaan van dergelijke fondsen kan dan ook het meest effectief via gemeenten en/of lokale en landelijke cliëntenorganisaties vorm krijgen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat alle gemeenten conform de wet woningaanpassingen verstrekken aan zorgbehoevende mensen die deze aanvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het in vaste dienst nemen van payrollers door DUO |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DUO zet 19 payrollers alsnog aan de kant»?1
Ja.
Is het waar dat het dienstverband van 19 mensen, die op payroll basis voor DUO (de Diest Uitvoering Onderwijs) werken, beëindigd wordt? Zo nee, wat is de feitelijke situatie? Zo ja, hoe lang werkten deze mensen al voor DUO?
Het is juist dat DUO voor hen de opdrachtovereenkomst met Randstad Payroll Solutions opzegt. Zij blijven echter in dienst van hun formele werkgever, Randstad Payroll Solutions, met wie zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben. Randstad Payroll Solutions zal zorgen voor nieuw werk voor deze medewerkers (zie hierna ook het antwoord op vraag 3).
De periode dat deze mensen voor DUO werken varieert en omvat maximaal een periode van 9 jaar. Daarmee maken ze feitelijk wel al gedurende langere tijd onderdeel uit van de werkorganisatie van DUO, samen met het vaste personeel, uitzendkrachten en externen. Vandaar dat DUO zich wel mede verantwoordelijk voelt voor begeleiding naar ander werk.
Daarnaast is een aantal andere aspecten van de feitelijke situatie van belang.
DUO vernieuwt haar dienstverlening en werkprocessen. DUO speelt daarmee in op grote ontwikkelingen in de samenleving met name op het terrein van digitalisering en geeft daarmee invulling aan de in het Regeerakkkoord vastgelegde ambitie om in 2017 digitaal zaken te kunnen doen met burgers en bedrijven. Deze vernieuwing is ook nodig om binnen de financiële kaders te blijven. DUO heeft een forse bezuinigingstaakstelling die per 1-1-2018 gerealiseerd moet zijn.
Deze veranderingen hebben een grote impact op het personeel van DUO. Werk verdwijnt, andere werkpakketten groeien juist in belang, werkprocessen veranderen ingrijpend en er worden andere eisen gesteld aan de competenties van managers en medewerkers.
DUO zet daarom zwaar in op mobiliteit en om- en bijscholing van medewerkers in vaste dienst. Dit ook om de met de vakbonden voor deze medewerkers afgesproken ambitie «van werk naar werk» waar te kunnen maken.
Deze veranderingen hebben ook een stevige impact op de groep payrollers. Net als voor de medewerkers in vaste dienst zal ook een deel van het werk dat de payrollers, vaak gedurende lange tijd met veel inzet en betrokkenheid hebben uitgevoerd, verdwijnen, in omvang afnemen of ingrijpend veranderen.
Vindt u het redelijk dat werkkrachten die al zo lang voor een uitvoeringsdienst van de overheid werken nu ontslagen worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de geest van de Wet werk en zekerheid? Zo nee, wat doet u voor deze groep?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2. DUO is op dit moment opdrachtgever voor in totaal 49 payrollers, die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben met Randstad Payroll Solutions. Uiterlijk per 1-1-2016 beëindigt DUO, conform het eerder door het Rijk genomen besluit, de opdrachtgeversrelatie met Randstad Payroll Solutions voor deze 49 medewerkers. Per 1 juli 2015 gaat DUO voor 30 payrollers een werkgeversrelatie aan met een vast dienstverband. Voor de overige 19 payrollers zorgt Randstad Payroll Solutions voor nieuw werk. DUO heeft toegezegd daarbij maximaal te ondersteunen, waar nodig via maatwerkplannen met elementen als scholing en begeleiding en de financiering daarvan. Dat is in de geest van de Wwz waarmee onder meer beoogd is om daar waar een dienstverband niet mogelijk is, de aandacht te richten op het van werk naar werk helpen van de medewerkers die het betreft.
Is de beoordeling voor het in vaste dienst nemen of beëindigen van de contracten van payrollers bij DUO volgens uw aanwijzingen aan DUO gegaan? Zo ja, hoe is de afweging gemaakt? Zo nee, waarin is DUO afgeweken van de aanwijzingen?
Ja. De afweging is op basis van de volgende factoren gemaakt:
de belangen en positie van de 49 payrollers;
de circulaire afbouw van de inhuurvorm payrolling bij de sector Rijk van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 1 april 2014, Staatscourant 2014, nr. 10082;
het – fors dalend – meerjarige budgettaire kader en de ontwikkeling van het werkpakket van DUO (minder en anders);
de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de uitvoering van de motie Van Weyenberg c.s. van 29 mei 2015, Kamerstuk 33 818, nr. 70;
de verantwoordelijkheid van Randstad Payroll Solutions als werkgever.
Wat voor compensatie en ondersteuning bieden DUO en het payroll-bedrijf aan de medewerkers waarvan het contract niet verlengd wordt? Hoe beoordeelt u dit aanbod?
Zie het antwoord op vraag 3. Ik beoordeel dit aanbod als passend.
Hoe verhoudt dit verlies van banen bij DUO zich tot de motie-De Vries c.s (Kamerstuk 31 490 nr. 126), die uitspreekt dat werkgelegenheid in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg niet onevenredig getroffen wordt door reorganisaties bij de overheid? Wat doet u om uitvoering te geven aan deze motie?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil in het najaar de Kamer informeren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten die zichtbaar worden via de plannen voor de rijkshuisvesting. In het beeld dat de Minister dan wil presenteren is ook de opgave van DUO verwerkt. Met het beeld geeft de Minister aan hoe hij invulling geeft aan de motie De Vries c.s.
Zie het antwoord op vraag 2 voor een beschrijving van de totale context waarbinnen DUO opereert. De invulling van een forse taakstelling heeft uiteraard gevolgen voor alle categorieën personeel (vast, externen, payrollers en uitzendkrachten) en voor de werkgelegenheid bij de verschillende DUO-vestigingen. Naast het krimpend werkpakket op het hoofdkantoor van DUO in Groningen, is voor de in de motie genoemde provincies de sluiting van de servicekantoren in Leeuwarden en Sittard relevant. Binnen die context van een krimpend werkpakket voert DUO de afgelopen jaren een actief en succesvol beleid om als (gedeeltelijke) compensatie daarvoor nieuwe opdrachten te verwerven o.a. op het terrein van dataopslag, inkoop, examens, kinderopvang en registers.
Frauderen met rijkssubsidies |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u ook kennisgenomen van het artikel «Frauderen met subsidies blijkt kinderspel»?1
Ik ben bekend met dit artikel. In de voortgangsrapportage van eind 20142 over de Rijksbrede aanpak van fraude is aangegeven dat mogelijke risico’s op fraude met overheidssubsidies de komende periode scherper in beeld worden gebracht. Of en hoe fraude met overheidssubsidies kan worden gepleegd en welke aanvullende maatregelen mogelijk kunnen worden ondernomen om eventuele frauderisico’s zoveel mogelijk te beperken, wordt thans nader onderzocht. In de voortgangsrapportage van dit najaar zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Wat is uw reactie op de stelling dat «met gemak» gefraudeerd kan worden met overheidssubsidies?
Zie antwoord vraag 1.
Langs welke weg vindt de screening plaats van subsidieaanvragers door de rijksoverheid? Welke wettelijke ruimte is voorhanden als het gaat om het beoordelen van het juridisch verleden van de subsidieaanvragers? In hoeverre voldoen de wettelijke mogelijkheden?
In de wet- en regelgeving voor subsidieverstrekking zijn regels opgenomen die het tegengaan van misbruik moeten bewerkstellingen. Zo dienen onder meer subsidieregelingen op basis van een risicoanalyse te worden opgesteld en subsidieaanvragen kritisch te worden beoordeeld. Als op basis van objectieve gronden de risico’s van een subsidieaanvraag hoog worden ingeschat is het mogelijk een nadere controle uit te voeren door aanvullende informatie op te vragen, de aanvrager bij de verantwoording intensiever te controleren of de subsidie preventief te weigeren. Screening kan plaatsvinden op basis van openbare bronnen.
Daarnaast is op grond van voornoemde regelgeving vereist dat subsidieontvangers die misbruik maken van de subsidie departementaal worden geregistreerd. Deze registratie wordt gebruikt bij de risicoanalyse die ten grondslag ligt aan een subsidieregeling of een individuele subsidietoekenning. Zo nodig kan een volgende aanvraag van dezelfde ontvanger preventief worden geweigerd op basis van artikel 4:35 Awb. Dit zal van geval tot geval worden bezien. Daarnaast kan de registratie gebruikt worden bij de risicoafweging ten aanzien van de steekproefsgewijze verantwoording en controle. Ten slotte biedt de registratie op departementaal niveau inzicht in de aard en omvang van misbruik. Deze informatie kan gebruikt worden bij het ontwerpen en bijstellen van subsidieregelingen.
Voorts kunnen bestuursorganen zelf is ingevolge de Wet Bibob onderzoek doen naar subsidieaanvragers en zich daarbij, indien nodig, laten ondersteunen door advies van het Landelijk Bureau Bibob. Daarbij komt tevens het juridische verleden van de subsidieaanvrager aan de orde alsook het vraagstuk of voor de te subsidiëren c.q. gesubsidieerde activiteiten reeds een subsidieaanvraag is of nog zal worden ingediend bij andere bestuursorganen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob is toegezegd dat de toepassing van de Wet Bibob zal worden gemonitord, onder meer in relatie tot subsidies. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft over 2013 en 2014 een monitor uitgevoerd, die ik uw Kamer deze zomer zal doen toekomen.
De (wijze van) screening van subsidieaanvragers en de mogelijkheden en de toepassing van het instrument Bibob vormen ook onderdeel van het thans lopende nader onderzoek naar potentiële frauderisico's bij rijkssubsidies. Over de uitkomsten hiervan zal ik de Kamer zoals gezegd nader informeren via de voortgangsrapportage dit najaar over de rijksbrede fraudeaanpak. Daarbij zal ook worden ingegaan op de rol en werking van computersystemen.
In hoeverre is het gangbaar dat bij twijfel over de integriteit van de subsidieaanvrager Bureau BIBOB wordt ingeschakeld om de subsidieaanvraag te toetsen? Hoe vaak gebeurt dit jaarlijks?
Zie antwoord vraag 3.
In het artikel valt te lezen dat computersystemen binnen de rijksoverheid niet op orde zouden zijn en onvoldoende op elkaar aangesloten als het gaat om het herkennen van subsidieaanvragers die eerder bij een verzoek bot vingen; wat is uw reactie hierop? Zijn de systemen op elkaar ingesteld? Ziet u reden hier actief beleid op te gaan voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de directeur van de sociale werkplaats in Delft een hoge salaris krijgt dan de minister-president |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het extreem hoge salaris van de directeur van de sociale werkplaats in Delft?1
Ik heb kennis genomen van het door u aangehaalde bericht in de Telegraaf van 9 juni 2015. Het gaat in het bericht onder meer over het salaris in 2014 van de directeur van de sociale werkplaats in Delft. Uit het jaarverslag van de sociale werkplaats over 2014 blijkt dat de beloning van de directeur 180.927 euro bedroeg, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen bedroegen 5.672 euro en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn 25.039 euro. Hieruit blijkt dat de totale bezoldiging ligt onder de norm van 230.474 euro, zoals deze voor deze instelling gold in het jaar 2014 ingevolge de Wet normering topinkomens (WNT). Overigens is de WNT-norm per 1 januari 2015 verlaagd naar 178.000 euro. Voor bestaande afspraken geldt overgangsrecht.
Afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn een aangelegenheid tussen werkgever(s) en werknemer(s). Ik ben daarbij geen partij. Zij dienen zich daarbij uiteraard wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden, waaronder ook de WNT.
Daarnaast heb ik er vaker op gewezen dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de inrichting van hun uitvoering. De colleges van burgemeester en wethouders nemen besluiten en worden gecontroleerd door de gemeenteraad. De eindverantwoordelijkheid in het gemeentebestuur ligt hierdoor bij de gemeenteraad.
Overigens biedt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) een werknemer recht op het minimumloon. In het geval een werknemer in deeltijd werkt, heeft hij recht op een naar rato berekend minimumloon. Alleen in geval van toepassing van het instrument loondispensatie in het kader van de Wajong kan van WML worden afgeweken.
Vindt u het acceptabel dat de directeur van een sociale werkplaats een megasalaris ontvangt, terwijl zijn medewerkers jarenlang op de nullijn staan en soms zelfs minder verdienen dan het wettelijk minimumloon? Zo ja, waarom wilt u deze ongelijkheid in stand houden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het salaris van de directeur gefinancierd uit landelijk beschikbaar gestelde middelen voor de sociale werkvoorziening?
Het salaris van een directeur van een sociale werkplaats wordt gefinancierd binnen de totale begroting van een werkvoorzieningschap. Eén van de financieringsbronnen hiervoor is een rijksbijdrage. Daarnaast vormen de inkomsten uit onder andere gerealiseerde productie een financieringsbron en kan sprake zijn van een gemeentelijke bijdrage.
Op basis van welke kwaliteiten ontvangt de directeur een salaris dat hoger is dan dat van de Minister-President?
Ik ben in casu geen partij bij het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden tussen werknemer(s) en werkgever(s). Zoals in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven zijn arbeidsvoorwaarden de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Zij zullen zich daarbij wel aan de geldende wet- en regelgeving moeten houden. Verder hebben gemeenten beleidsvrijheid bij de inrichting van hun uitvoering. De colleges van burgemeester en wethouders nemen besluiten en worden gecontroleerd door de gemeenteraad. De eindverantwoordelijkheid in het gemeentebestuur ligt hierdoor bij de gemeenteraad.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de beloning van directeuren van sociale werkvoorzieningen en om zonodig maatregelen te nemen tegen extreme salarissen bij sociale werkplaatsen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u zich eindelijk sterk maken voor een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de medewerkers van de sociale werkplaatsen?
De systematiek van de Participatiewet en de Wsw is dat de wet de kaders schept waarbinnen gemeenten de wet uitvoeren. Dit volgt uit de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van SZW. De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van cao’s ligt bij werkgevers- en werknemersorganisaties. Dat geldt ook voor de cao van de sociale werkvoorziening.
Het bericht ‘Provincie belegt weer 50 miljoen’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «provincie belegt weer 50 miljoen»?1
Van wat voor belegging is hier precies sprake? Stort de provincie kapitaal bij of is er sprake van een andersoortige belegging? Zo ja, welke?
Er is hier sprake van een belegging door de provincie Friesland in een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument uitgegeven door BNG Bank. Een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument is een hybride, achtergestelde en eeuwigdurende lening die banken kunnen uitgeven om de kapitaalpositie te versterken en waarvan – in dit specifieke geval – de hoofdsom zal worden afgeschreven wanneer de (risicogewogen) tier 1-kernkapitaalratio van BNG Bank onder de 5,125% uit zou komen. Deze ratio bedroeg bij BNG Bank 25,2% per 30 juni 2015. In lijn met de eisen die de Europese kapitaaleisenverordening (CRR) stelt aan AT1-kapitaalinstrumenten, mag BNG Bank onder voorwaarden de lening na minimaal 5,5 jaar vervroegd aflossen. Hiervoor is dan onder meer toestemming van de toezichthouder nodig. De lening heeft als doel om de leverage ratio van BNG Bank te versterken.
Zijn er meer decentrale overheden die dit soort beleggingen gedaan hebben? Zo ja, welke?
Ja, meerdere provincies en een gemeente nemen deel in het hybride kapitaal van de BNG Bank. De hybride lening is geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg en de gemeente Teylingen. Het gaat hier om bestaande aandeelhouders van BNG Bank, die er belang bij hebben dat hun bank voldoet aan de geldende kapitaaleisen. Bij de totstandkoming van de voorwaarden van de lening en de beoordeling van de risico’s die met de lening verbonden zijn hebben deze decentrale overheden zich gezamenlijk laten bijstaan door een onafhankelijk financieel adviesbureau. Daarnaast heeft ook NWB Bank eerder dit jaar om dezelfde reden (namelijk versterking van de leverage ratio) vergelijkbare hybride vermogenstitels geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Noord-Brabant en Limburg.
In het artikel wordt gesproken over een uitzondering op de verplichting tot schatkistbankieren voor deze belegging; kunt u aangeven van welke uitzonderingsgrond hier sprake is en of dit binnen de wettelijke mogelijkheden valt?
In artikel 2 van de Wet financiering decentrale overheden is opgenomen dat openbare lichamen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Voor het overige houden zij hun liquide middelen in ’s Rijks schatkist aan. Het Rijk kan niet voorschrijven wat de publieke taak van decentrale overheden is. Kapitaalverstrekkingen door een provincie of gemeente aan de eigen sectorbank kunnen worden beschouwd als invulling van de publieke taak. Wanneer de provincie Friesland BNG Bank en NWB Bank dus aanmerkt als instellingen die een publieke taak verrichten, mogen deze middelen verschaft worden aan deze banken. De uitbreiding van het vermogen stelt de sectorbanken BNG Bank en NWB Bank in staat om hun maatschappelijke functie, het zo goedkoop mogelijk financieren van de Nederlandse (semi)publieke sector, goed te blijven vervullen.
In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel Verplicht schatkistbankieren2 wordt gesteld dat het decentrale overheden toegestaan is om «eigen of vreemd vermogen te verschaffen aan derden»; valt een dergelijke belegging onder deze regeling?
Ja, een verschaffing van vermogen aan derden uit hoofde van een te verrichten publieke taak is toegestaan.
Hoe kwalificeert u in het algemeen een decentrale overheid die belegt in een financiële instelling waar deze overheid zelf aandeelhouder van is? Is dit geen omzeiling van het verplicht schatkistbankieren?
Nee, zie antwoord op vraag 4 en 5.
De gemeentelijke plannen om wietteelt te reguleren en andere vragen ten aanzien van het Nederlands drugsbeleid |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van het aantal grote vangsten van XTC en andere synthetische drugs aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging? Kunt u daarnaast een overzicht geven van het aantal grote vangsten van hasj en wiet aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging?
Bij inbeslagnames van partijen drugs binnen Nederland is niet duidelijk of deze bedoeld zijn voor binnenlandse consumpties of de export. Bovendien zijn er binnen de Europese Unie geen grenscontroles en worden er aan de Nederlandse buitengrenzen dus doorgaans geen smokkelwaren onderschept. Als er in het buitenland partijen Nederlandse soft- of harddrugs worden aangetroffen en inbeslaggenomen, gebeurt dat door buitenlandse opsporingsdiensten. Van deze vangsten zijn ons geen overzichten bekend. In de Criminaliteitsbeeldanalyse Georganiseerde Hennepteelt 2012 (p. 37–39) van de Nationale Politie wordt een aantal onderzoeken genoemd, waarbij criminele samenwerkingsverbanden hennep naar het buitenland exporteerden (waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk). Het gaat in deze onderzoeken om partijen met een orde van grootte van honderden tot duizend kilo per week.
Kunt u een overzicht geven van de import van hasj en wiet naar Nederland en van de import van harddrugs naar Nederland voor de jaren 2013, 2014 en voor zover bekend 2015?
De import van soft- en harddrugs betreft een illegale markt, die zich in het verborgene afspeelt. Hiervan zijn geen overzichten beschikbaar.
Kunt u aangeven hoe hoog de jaarlijkse kosten waren van het aftappen van water en elektriciteit ten behoeve van de illegale wietteelt?
Deze cijfers worden door de overheid niet bijgehouden. Volgens cijfers van Netbeheer Nederland werd in 2014 voor ca. 147 miljoen kWh aan stroom illegaal afgetapt voor de hennepteelt. De marktwaarde van deze gestolen energie bedraagt tegen de 200 miljoen euro. Hiervan is 70 miljoen euro het nettoverlies van de netbeheerders. In de overige 130 miljoen euro zit onder meer misgelopen BTW en energiebelastingen. 1
Kunt u aangeven hoeveel een gemiddelde Nederlandse coffeeshop momenteel op jaarbasis omzet?
Zoals vermeld in antwoorden op Kamervragen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie, die op 27 augustus 2013 aan de Kamer zijn verstuurd (Kamervragen 2012/2013, 3035), houdt de Belastingdienst omzetcijfers niet per branche bij en kennen de coffeeshops daarnaast geen aparte branchecode. Hierdoor is het niet mogelijk op geautomatiseerde wijze gegeven over de totale omzet of inkoop te genereren (en dus ook geen gemiddelde). Ook in het onderzoek «De export van in Nederland geteelde cannabis» (pagina 114–115), dat op 16 december 2014 aan uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 24 077, nr. 339), is getracht op grond van gegevens van de Belastingdienst de omzet van coffeeshops te berekenen. Dit bleek andermaal niet mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van de meest dodelijke en verslavende middelen, met inbegrip van zowel verboden als legale middelen, gerangschikt op volgorde van gevaar voor de gezondheid?
In 2009 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek gedaan naar de onderlinge (relatieve) schadelijkheid van 19 stoffen. In «Ranking van drugs» werd de schadelijkheid van de stoffen beoordeeld in drie categorieën; de acute toxiciteit en chronische toxiciteit, de verslavingspotentie en de sociale schade2. Hieruit bleek dat crack en heroïne samen met alcohol en tabak relatief gezien als het meest schadelijk werden beoordeeld. Khat, paddo’s en LSD bleken ten opzichte van de andere stoffen lager te scoren. Cannabis en ecstasy vallen in de middencategorie qua schadelijkheid op individueel niveau. Deze scores zijn iets hoger wanneer naar de schadelijkheid voor de gehele bevolking wordt gekeken.
Op Europees niveau is onlangs een vergelijkbaar onderzoek gedaan3. Dit onderzoek liet grotendeels hetzelfde beeld zien als het onderzoek van het RIVM. Alcohol, heroïne, crack en cocaïne werden door Europese experts ten opzichte van andere middelen als meest schadelijk beoordeeld. Paddo’s, de pijnstiller buprenorfine en LSD scoorden in dit onderzoek het laagste. Middelen zoals khat, ecstasy en cannabis vielen in de middencategorie. Ook in dit onderzoek werd zowel naar de schade voor de gezondheid als de sociale schade voor het individu en de maatschappij gekeken.
Hoeveel illegale stokerijen van alcoholische dranken zijn er de afgelopen jaren opgerold?
Volgens informatie van de douane zijn er de afgelopen jaren geen illegale stokerijen opgerold.4
Hoe weegt u het feit dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking voorstander is van gereguleerde wietteelt? (Zie bijvoorbeeld onderzoek EénVandaag)1
Ik ben bekend met deze peiling. Voor het kabinetsbeleid met betrekking tot de hennepteelt bestaat een meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer. Dit is laatstelijk nog gebleken bij de stemming over de motie-Oskam over experimenten met gereguleerde wietteelt (Kamerstuk 29 911, nr. 104) op 17 mei 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank in Groningen d.d. 16 oktober 20142, waarin door de strafrechter aan twee telers uit Bierum geen straf werd opgelegd, hoewel zij wel schuldig werden geacht aan de illegale teelt, omdat zij hierbij alle waarborgen in acht hebben genomen die van hen zou mogen worden verwacht? Kunt u reageren op de uitlating van de rechtbank dat «aangezien de verkoop van softdrugs uit coffeeshops nu eenmaal gedoogd wordt, dit ook impliceert dat de coffeeshops bevoorraad worden en mitsdien dat ten behoeve van die aanvoer, ook geteeld wordt, maar het beleid zich niet uitlaat over de vraag hoe die bevoorrading dan plaats moet vinden»?
Het Openbaar Ministerie is tegen de uitspraak van de rechtbank in Groningen in beroep gegaan. Aangezien deze zaak nog onder de rechter is, zal ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u alle bovenstaande vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het afkopen van een bestuurder voor negen ton door een openbaar lichaam van waterschappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen ton voor ex-baas Hefpunt»?1
Ja.
Binnen welke taak van de deelnemende waterschappen en het opgerichte openbaar lichaam valt deze afkoopsom?
Het afkopen van een bestuurder is, vanzelfsprekend, geen taak van een waterschap of een door waterschappen ingesteld openbaar lichaam. In boekhoudkundige zin zijn de kosten die samenhangen met deze vertrekregeling aan te merken als apparaatskosten van de heffing en invordering van waterschapsbelastingen.
Hoe verhoudt, volgens u, het gunnen van deze afkoopsom zich tot de letter en de geest van de Wet normering topinkomens daar Hefpunt zich nadrukkelijk op die wet beroept?
Uit voorlopig onderzoek is gebleken dat er geen sprake is geweest van een afkoopsom die ineens is uitbetaald. Wel heeft Hefpunt een voorziening getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoeken of al deze componenten terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal de Kamer informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Hoe zijn het algemeen bestuur en de deelnemers aan dit bij gemeenschappelijke regeling opgerichte openbaar lichaam betrokken bij de besluitvorming die tot deze afkoopsom leidde? Acht u dat vanuit democratisch oogpunt voldoende? Kunt u daarbij meenemen dat een van de fracties, Lagere Lasten Burger, zich niet goed geïnformeerd voelt?
Het dagelijks bestuur van Hefpunt heeft blijkens voorlopig onderzoek in december 2013 besloten om de directeur op non-actief te stellen, en in maart 2014 heeft het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, de directeur van zijn functie ontheven. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat in de gemeenschappelijke regeling afspraken gemaakt moeten worden over de wijze waarop informatie aan de deelnemers verstrekt wordt. Vanuit democratisch oogpunt acht ik deze bestuurlijke inrichting voldoende.
Lagere Lasten Burger is een fractie van het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Wat zegt het volgens u over de bestuursstructuur van openbare lichamen en hun houding ten aanzien van een open overheid wanneer afkoopsommen van deze omvang een jaar lang «geheim» gehouden kunnen worden?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. De WNT voorziet in verplichte openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens en ontslagvergoedingen in de jaarstukken – die na afloop van het boekjaar worden opgesteld. Deze openbaarmakingsplicht is naar haar aard dus achteraf, na afloop van het desbetreffende jaar. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Zijn u andere gevallen bekend van afkoopsommen van bestuurders bij gemeenschappelijke regelingen die, of van soortgelijke omvang zijn, of ook enige tijd geheim gehouden zijn? Indien zo, welke gevallen betreft dat en ziet u reden deze nader te onderzoeken?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt structureel gericht toezicht op de naleving van de WNT door, onder andere, gemeenschappelijke regelingen en streeft ernaar dergelijke zaken aan het licht te brengen. Van alle formele handhavingszaken die daaruit voortvloeien, doe ik jaarlijks verslag in de WNT-jaarrapportage. In de WNT-jaarrapportage 2013 is in § 4.2 een overzicht van de handhavingsmaatregelen m.b.t. het jaar 2013 opgenomen, waarvan enkele betrekking hadden op gemeenschappelijke regelingen. Op dit moment is er sprake van één handhavingszaak bij een gemeenschappelijke regeling die betrekking heeft op een afkoopsom, te weten bij de Gemeenschappelijke regeling Atlant Groep. De handhaving in de desbetreffende zaak is thans aangehouden in afwachting van een definitieve uitspraak in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. In de WNT-jaarraportage 2014 die ik in december 2015 aan de Kamer zal zenden, zal ik verslag doen van de alle handhavingsactiviteiten m.b.t. het jaar 2014.
Ziet u reden om het democratisch gehalte en de transparantie van de besluitvorming binnen gemeenschappelijke regelingen te versterken?
De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is recent gewijzigd, onder andere met het oog op de versterking van de controlerende positie van de gemeenteraad en het algemeen bestuur. Deze wijziging van de Wgr kan gedeeltelijk geplaatst worden in het licht van de geuite kritiek op de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen. De wet voorziet nu in voldoende democratische controle en transparantie. Deze casus geeft mij geen aanleiding om de bestuurlijke inrichting van gemeenschappelijke regelingen te heroverwegen. Momenteel werkt de Raad voor het openbaar bestuur aan een advies over de democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden. Dit advies zal voor mij naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor het verder versterken van de democratische legitimiteit van samenwerking.
Het bericht dat een oud-directeur van een belastingkantoor voor waterschappen bijna 9 ton als afkoopsom heeft gekregen |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Falende directeur Hefpunt kreeg afkoopsom 9 ton»?1
Ja.
Is het waar dat een oud-directeur van belastingkantoor het Hefpunt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks 82.000 à 90.000 euro van het Hefpunt kan blijven ontvangen, en dat dat in totaal tot een bedrag van meer dan 900.000 euro kan oplopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van het lid Smaling (SP), ingezonden 3 juni 2015 (vraagnummer 2015Z10155).
Wanneer hebben de onderhandelingen over de ontslagvergoeding plaatsgevonden?
Volgens de mij thans ter beschikking staande informatie vonden de onderhandelingen plaats in januari en februari 2014. De toelaatbaarheid van de vertrekregeling en de wijze waarop beide partijen de op hen rustende verplichting tot het zoeken van andere passende werkzaamheden nakomen, is nog onderwerp van onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal u over de uitkomsten van het nader onderzoek nader berichten.
Maakt het in verband met de overgangsregeling en inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT) uit of die onderhandelingen voor november 2011, voor januari 2013, dan wel na januari 2013 hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stond er in het contract met bovengenoemde persoon daadwerkelijk dat hij na ontslag recht had op de bovengenoemde bedragen? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt? Zo nee, op grond waarvan worden deze bedragen dan wel uitgekeerd en hoe verhoudt zich dat tot de WNT?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de genoemde persoon op basis van de afspraken met Hefpunt een sollicitatieplicht? Zo ja, hoe wordt die gehandhaafd? Zo nee, betekent dat dan dat de genoemde persoon tot zijn pensioengerechtigde leeftijd geen inspanningen voor het vinden van ander werk hoeft te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u geen inzage hebt in het contract of afspraken tussen het Hefpunt en de bovengenoemde persoon, hoe is het dan mogelijk om te controleren of ontslagregelingen en dergelijke in het kader van de WNT zijn toegestaan?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de WNT en heeft inzage in het contract en heeft verder toegang tot alle overige informatie die benodigd is voor het onderzoek.
Is het waar dat de genoemde ontslagregeling een tijd lang willens en weten buiten de publiciteit is gehouden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de gewenste en verplichte transparantie rondom topinkomens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 6 van de hiervoor bedoelde vragen van het lid Smaling (SP). Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Deelt u de mening dat indien de ontslagvergoeding van een aard en omvang is zoals in het artikel staat, dat dat wel heel ver afligt van de intentie van de WNT om topinkomens en ontslagregelingen in de (semi-)publieke sector te normaliseren? Zo ja, waarom deelt u deze mening en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de afronding van het onderzoek, waarin ook ruimte moet zijn voor hoor en wederhoor. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik u berichten over mijn conclusies en mijn oordeel geven over deze vertrekregeling.
Het bericht dat een falende directeur van een waterschap bijna een miljoen euro heeft meegekregen |
|
Eric Smaling |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «verbazing over afkoopsom Hefpunt-directeur»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de directeur van Hefpunt (een regionaal belastingkantoor dat belastingen voor drie noordelijke waterschappen en enkele gemeenten int) een ontslagvergoeding van € 950.000 heeft bedongen?
Uit voorlopig onderzoek door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is gebleken dat Hefpunt een voorziening heeft getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel nader onderzoeken of al deze componenten – beoordeeld in het kader van de WNT – terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal u informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Klopt het dat voorafgaand aan dit vertrek de directeur in 2013 op non-actief is gesteld en dat de leden van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Friesland pas afgelopen week zijn geïnformeerd over deze in de afgelopen zomer getroffen vertrekregeling?
Uit de mij nu ter beschikking staande informatie volgt dat de directeur inderdaad voorafgaand aan zijn vertrek op non-actief zou zijn gesteld door het dagelijks bestuur van Hefpunt. Kort nadien is hij door het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, van zijn functie ontheven per 1 maart 2014. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. Deze bestuurders zijn zelf verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de eigen organisatie. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Hoe verhoudt zich deze vertrekpremie met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin voor een topfunctionaris de norm voor een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris, met een maximum van € 75.000?
De toelaatbaarheid van de vertrekregeling is, zoals hiervoor opgemerkt, nog onderwerp van nader onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met de WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek nader berichten.
Hoe kwalificeert u de uitlating door een lid van het dagelijks bestuur van Hefpunt dat stelt dat het vervelend is voor Hefpunt en vervelend voor de betrokken persoon dat dit naar buiten komt»?
Deze uitlating laat ik voor rekening van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur.
Hoe verhoudt zich een dergelijke uitlating tot de afspraken die gemaakt zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT), waarin letterlijk staat: «Instellingen moeten altijd openbaar maken wat (gewezen) topfunctionarissen verdienen en hoeveel ontslagvergoeding zij hebben ontvangen. Of dit nu meer of minder is dan de toepasselijke norm.»?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening 2014, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) ter grootte van € 766.158 is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. Zoals reeds hiervoor opgemerkt, wordt nog nader onderzocht in hoeverre de vertrekregeling ingevolge de WNT is toegestaan. De bedoelde uitlating doet niet af aan de wettelijke plicht tot openbaarmaking van de desbetreffende gegevens in de jaarstukken ingevolge § 4 van de WNT.
Hoe kwalificeert u de uitlating van de woordvoerder van Hefpunt die stelt dat het geld gereserveerd is om het wegvallen van inkomen van de oud-directeur aan te vullen totdat hij nieuw werk heeft en dat het bedrag valt binnen de cao en binnen de marges blijft die gelden voor topinkomens?
Hefpunt heeft volgens de mij nu ter beschikking staande gegevens de concept-vertrekregeling ter toetsing voorgelegd aan de accountant, die concludeerde dat de regeling verenigbaar is met de WNT. Het onderzoek dat nu gaande is zal uitwijzen of deze conclusie terecht is geweest.
Deelt u de mening dat inkomsten voor de periode tussen twee banen – ook voor de oud-directeur van Hefpunt – geregeld is via de Werkloosheidwet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Navraag heeft uitgewezen dat Hefpunt is overeengekomen om in eigen beheer een uitkering toe te kennen die naar hoogte, duur en overige voorwaarden overeenkomt met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, alsmede met een aanvullende en aansluitende uitkering op grond van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. De opgegeven reden hiervoor is dat Hefpunt eigenrisicodrager is voor de Werkloosheidswet, en heeft ingeschat dat de begeleiding naar ander werk effectiever en tegen lagere uitvoeringskosten kan worden uitgevoerd in eigen beheer. De toelaatbaarheid hiervan zal, zoals hiervoor opgemerkt, door mij na afronding van het nader onderzoek worden beoordeeld in het kader van de WNT.
Heeft de instelling de gegevens (betreffende de ontslagvergoeding) verstrekt aan de verantwoordelijke Minister zoals voorgeschreven wordt in de WNT? Zo ja, wat is de motivatie voor de overschrijding?
Ja, de bezoldigingsgegevens over 2014 zijn gemeld in de digitale WNT-meldingsapplicatie van mijn ministerie. Het jaartotaal 2014 volgens de ontvangen melding overschrijdt niet het WNT-maximum en is zodoende niet gemotiveerd. Of deze handelwijze juist is geweest wordt nog onderzocht.
Beschikt u over mogelijkheden om deze ontslagvergoeding (op zijn minst gedeeltelijk) terug te vorderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Als het nader onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk niet conform de WNT is, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. De betalingen die reeds hebben plaatsgevonden zijn dan onverschuldigd betaald en dienen te worden terugbetaald, zo nodig met inzet van bestuurlijke dwangmiddelen ingevolge § 5 van de WNT.
Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst dergelijke ontslagvergoedingen bij waterschappen of gelieerde bedrijven worden betaald?
De WNT geldt voor de gehele publieke en semipublieke sector; ik ben niet voornemens om voor waterschappen en gelieerde bedrijven een apart beleid te voeren. De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt toezicht op deze instellingen en ik treed handhavend op indien daarvoor aanleiding is.
De extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch |
|
Alexander Pechtold (D66), Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving bij RTL Nieuws over de extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch?1
Ja.
Klopt de raming van RTL Nieuws en wat houdt in dat geval de verbouwing van de andere delen van het paleis precies in? Kunt u voor elk van de paleisdelen aangeven wat de oorspronkelijke raming was, welke meerkosten nu begroot worden en hoe die vermeerdering is opgebouwd?
Zie de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Kunt u verduidelijken waarom ervoor gekozen wordt om de overige paleisdelen nu ook te renoveren, in het licht van de overweging dat bij een zorgvuldige voorbereiding van de eerdere verbouwingsplannen de nu noodzakelijke ingrepen toen ook al naar boven zouden hebben moeten komen en meegenomen zouden hebben kunnen worden in de vorig jaar aan de Kamer gemelde plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat de verbouwing voor € 35 mln. technische en infrastructurele maatregelen betreft voor het gehele paleis?
De opmerkingen van de Minister-President waren in overeenstemming met het aanvankelijke plan voor een gedeeltelijke renovatie van Paleis Huis ten Bosch. Dit betrof het Wassenaarse deel (de woonvleugel) en de technische installaties van het gehele paleis. Nader technisch onderzoek heeft geleid tot de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Hoe verhoudt het bijna verdubbelen van de verbouwingskosten zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat het in de begroting vermeldde bedrag «niet veel meer» zou worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, nu blijkbaar voor de eerder genoemde € 35 mln. niet het gehele paleis verbouwd en/of gerenoveerd wordt, verduidelijken hoe de vorig jaar genoemde vierkante meter prijs berekend is? Uit hoeveel vierkante meter bestaat het oppervlak van paleis Huis ten Bosch?
Vorig jaar is aan de hand van een aantal referentieobjecten en op basis van kengetallen de vierkantemeterprijs bepaald. Dit resulteerde in een bandbreedte van € 4.000 tot 5.000 per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Gegeven het feit dat de renovatie alleen betrekking zou hebben op de woonvleugel en de technische installaties in het paleis, heeft het kabinet toen gekozen om aan de ondergrens van de bandbreedte te gaan zitten en derhalve te rekenen met een vierkantemeterprijs van circa € 4.000. Uitgaande van een bruto vloeroppervlakte van 8.947 m2 kwam dit uit op een bedrag van grofweg € 35 miljoen.
In de afgelopen periode zijn de kengetallen uitgewerkt tot een detailuitwerking. Daarnaast is uit aanvullend onderzoek gebleken dat het benodigde technisch onderhoud veel groter is dan waarvan eerder werd uitgegaan. Als gevolg hiervan is gebleken dat de vierkantemeterprijs van € 4.000 zoals vorig jaar aangehouden, niet langer voldoet en dat een hoger bedrag aangewezen is, ongeveer € 6.500 per m2.
Bent u bereid de aan de conclusie tot extra verbouwen achterliggende stukken, zoals bijvoorbeeld een technisch onderzoek en/of beleidsdocumenten, met de beantwoording van deze vragen mee te sturen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging uit het begrotingsdebat om opener te communiceren?
De stukken waarom u vraagt, zijn recent (deels) openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek. Om onder meer veiligheidsredenen kon een deel van de informatie niet openbaar worden gemaakt. De naar aanleiding van dit verzoek openbaar gemaakte stukken vindt u op de website rijksoverheid.nl.
Garandeert u dat het bij dit bedrag blijft? Zo nee, waarom niet?
Het budget van € 59 miljoen is taakstellend. Binnen het budget zullen op onderdelen mogelijk nog verschuivingen gaan ontstaan. Deze moeten worden opgevangen binnen het daarvoor in aanmerking komende budget. Hetzelfde geldt voor tegenvallers met uitzondering van omstandigheden die niet gerekend kunnen worden tot de normale projectrisico’s.
Berichten dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink meer gekost hebben dan aan de Kamer werd gemeld |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u de berichten «Demmink kost Staat meer dan aan Kamer werd gemeld»1 en «U betaalde 172.000 euro aan advocaatkosten voor Joris Demmink»?2
Ja.
Waarom heeft u de kosten die door de landsadvocaat in rekening zijn gebracht vanwege de affaire Demmink niet gemeld bij de beantwoording van eerdere vragen (d.d. 10 december 2014)?3
Aangezien de Kamervragen van 10 december 2014 betrekking hadden op de kosten die in de vijf jaren daarvoor waren gemaakt «voor de heer Demmink», is in de beantwoording daarvan gedetailleerd uiteengezet welke door hem gedeclareerde kosten van rechtsbijstand door het Ministerie zijn vergoed. In het Wob-besluit waaraan wordt gerefereerd in de berichtgeving van onder meer RTL Nieuws, gaat het echter niet om déze kosten maar om de kosten van inschakeling van de Landsadvocaat ten behoeve van de Staat zelf in een aantal aangelegenheden, waaronder dossiers die – soms indirect – verband hielden met de aan het adres van de heer Demmink geuite beschuldigingen. De Landsadvocaat heeft bijvoorbeeld opgetreden in een Wob-procedure die door Stichting De Roestige Spijker tegen het Ministerie van Veiligheid en Justitie was aangespannen omdat was geweigerd een document openbaar te maken. Een ander voorbeeld is het door diezelfde Stichting geïnitieerde en in 2014 gehouden voorlopig getuigenverhoor, waarbij een ambtenaar van het ministerie was opgeroepen. De Landsadvocaat heeft het ministerie als werkgever van die ambtenaar in deze kwestie van bijstand en advies voorzien. Deze kosten zijn dus niet «voor de heer Demmink» gemaakt, maar ten behoeve van de Staat.
Deelt u de mening dat de Kamer hiermee onvolledig is geïnformeerd, mede gelet op het feit dat gevraagd is wat de totale kosten zijn, die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de motivering verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink 172.000 euro bedragen?
Voor zover uw vraag ziet op de vergoeding aan de heer Demmink van de kosten van juridische bijstand, zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2, kan ik u het volgende mededelen. Op 21 januari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer desgevraagd medegedeeld dat er in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van de Kamervragen EUR 112.956,93 aan kosten van rechtsbijstand aan de heer Demmink was vergoed. Op 16 februari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer, in antwoord op de vraag wat de totale kosten zijn voor juridische bijstand die tussen 2007 en 2010 zijn gemaakt voor de heer Demmink, vervolgens gemeld dat de in deze periode vergoede kosten EUR 16.343,46 bedroegen. Vóór 2007 is er één factuur van EUR 12.032,69 vergoed in het kader van een procedure voor de Raad voor de Journalistiek. Ik hecht eraan op te merken dat voor al deze declaraties geldt dat zij reeds in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt en zijn te vinden op rijksoverheid.nl.
Sinds de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de vragen van uw Kamer is nog een declaratie van de heer Demmink ontvangen voor juridische bijstand die voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk de juridische bijstand in het kader van de civiele procedure tegen het Algemeen Dagblad. Deze declaratie bedraagt EUR 21.243,17 en zal op korte termijn openbaar worden gemaakt. In verband met de uitspraak in die procedure zijn tevens de proceskosten van ruim EUR 6.000 vergoed.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de belastingbetaler, dat een ex-topambtenaar, die verdachte is in een zedenzaak, op een dergelijke manier wordt bijgestaan? Zo neen, waarom niet?
Voor deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden op Kamervragen waarin mijn ambtsvoorganger de grondslag voor zijn besluit om de kosten van de heer Demmink in een drietal juridische procedures te vergoeden, nader uiteen heeft gezet.
De tientallen miljoenen extra voor de verbouwing van een paleis |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Verbouwing paleis Huis ten Bosch valt tientallen miljoenen duurder uit»?1
Is het waar dat de verbouwing van paleis Huis ten Bosch geen € 35 mln. maar liefst € 60 mln. gaat kosten? Zo neen, om welk bedrag gaat het exact, en kunt u in een helder overzicht aangeven hoe men tot dit bedrag is gekomen?
Deelt u de afkeurende reactie over de enorme verhoging van de kosten voor deze verbouwing?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er geen € 60 mln. wordt uitgegeven aan deze verbouwing?
De gevolgen van de reorganisatie bij de Belastingdienst voor de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg |
|
Albert de Vries (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grootste klap reorganisatie Belastingdienst in noorden»?1 Herinnert u zich de motie De Vries c.s.2, waarin de voltallige Kamer uitgesproken heeft dat de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg bij de reorganisatie van de Rijkdienst niet onevenredig hard getroffen mogen worden?
Ja.
Tevens herinner ik mij de motie de Vries, die de regering verzoekt «bij de invulling van de komende afslanking vanaf 2016 die coördinatie al op voorhand op zich te nemen en aan de betreffende rijksdiensten de inspanningsverplichting mee te geven dat de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland bij deze nieuwe operatie per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid mogen verliezen».
Klopt de inschatting van de FNV dat er relatief veel uitvoerende medewerkers werkzaam zijn bij de kantoren van de Belastingdienst in het noorden en buiten de Randstad en dat vooral deze functies geraakt worden door de reorganisatie? Zo nee, waarom niet?
De uitvoerende werkzaamheden zijn over het gehele land verspreid. Het is op dit moment te prematuur aan te geven welke functies en welke locaties geraakt worden door de reorganisatie. De verwachting is dat dit in de loop van het jaar helderder wordt.
Welke gevolgen heeft de nu aangekondigde reorganisatie bij de Belastingdienst voor de structurele werkgelegenheid van de dienst in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de afname in structurele werkgelegenheid in deze provincies zich verhoudt tot de totale afname aan werkgelegenheid bij de Belastingdienst door deze reorganisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u bij de verdeling van de werkgelegenheidseffecten over het land uitvoering geven aan de motie De Vries c.s. en daarmee voorkomen dat de werkgelegenheid in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg onevenredig getroffen wordt?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal u in een later stadium informeren over de regionale werkgelegenheidseffecten bij de rijksoverheid, mede als gevolg van de ontwikkelingen bij de Belastingdienst; daarbij zal hij de genoemde motie meenemen.