De stand van zaken op het gebied van meting van actuele grondwaterstanden |
|
Ad Koppejan (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hebben zich er sinds de door u vanaf 2008 gevolgde discussie over het meten van grondwaterstanden nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan op dit gebied? Zo ja, welke? In welke mate krijgen alternatieve hypotheses m.b.t. het meten van grondwaterstanden een kans?
Het onderzoeksinstituut Alterra heeft naar aanleiding van de bedoelde discussies de verschillende wijzen van meten van grondwaterstanden in de afgelopen 60 jaar en van interpretatie van de metingen met de daarbij mogelijk optredende fouten onderzocht. Het betreffende rapport («Meten en interpreteren van grondwaterstanden») is op 5 juli verschenen en is als bijlage bij deze brief gevoegd1. Over het rapport zal na de zomer een wetenschappelijke workshop worden gehouden.
Op nationaal niveau is de laatste jaren vooral gewerkt aan stroomlijning van de grondwatermonitoring voor de Kaderrichtlijn Water.
Momenteel wordt gewerkt aan de afronding van het draaiboek daarvoor. Deze monitoring heeft betrekking op de schaal van grondwaterlichamen en vooral op het diepe grondwater en is niet geschikt voor gebiedsgerichte (freatische) verdrogingsmonitoring.
Sinds 2008 hebben provincies bij de ontwikkeling van een beoordelingsmethode van natuurkwaliteit2 ook gewerkt aan een gezamenlijk verdrogingsmeetnet, op basis van vegetatiekartering en grondwaterstandmeting. Het proces van decentralisatie van natuurbeleid en herijking van de EHS heeft de ontwikkeling van dit meetnet vertraagd. Enkele provincies werken met eigen verdrogingsmeetnetten.
De discussie over de methoden voor en toepassingen van grondwatermeting in wetenschappelijke en vaktechnische kring is een open discussie, waarbij alle relevante inzichten en hypothesen kunnen worden ingebracht en besproken.
In welke mate is naar uw mening de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) voldoende gewaarborgd?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek.
Deze wordt onder andere gewaarborgd door interne reviews, een gedragscode voor wettelijke onderzoekstaken en de visitaties, die DLO elke vier jaar laat uitvoeren3. Deze visitatie vindt plaats volgens het Standard Evaluation Protocol For Public Research Organisations (SEP) en de door de KNAW vastgelegde criteria voor onderzoeksvisitaties.
In het algemeen geldt dat onheuse belangenverstrengeling dient te worden voorkomen. Aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen is advies gevraagd over vertrouwen en integriteit in de wetenschap. Eén van de vragen die daarbij aan de orde komen is hoe de onderzoekswereld zich dient op te stellen jegens publieke opdrachtgevers en private financiers. Dit advies wordt in het najaar verwacht en zal, zoals eerder toegezegd, aan uw Kamer worden toegezonden.
Bent u op de hoogte van de vervolgstudie WOt-rapport 89 die ten grondslag ligt aan de getallen in de Natuurbalans 2008 waarin gebruik is gemaakt van peilbuisinformatie? Kunt u de ontbrekende screening naar de bruikbaarheid van de gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw aan de Kamer toesturen en kunt u aangeven waarom deze aanvankelijk niet was bijgevoegd?
Ik ken het WOt-rapport 89, opgesteld in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het rapport beschrijft hoe grondwaterstanden in natuurgebieden kunnen worden gereconstrueerd met data uit verschillende waarnemingsbronnen. Voor het onderzoek, waar het WOt-rapport 89 over rapporteert, is gebruik gemaakt van een in het rapport verantwoorde selectie van gebruikte peilbuizen uit de openbare DINO-databank van TNO (zie http://www.dinoloket.nl/index.html).
In welke mate hebben de meettechnieken voor het bepalen van de grondwaterstand nog verbetering geboekt sinds de start van het arbeidsgeschil dat ontstond na een klokkenluidersmelding?
De ontwikkeling van de meettechniek heeft geen relatie met het genoemde arbeidsgeschil. Wel heeft de discussie rond dit geschil geleid tot een grotere bewustwording van het belang van goede protocollen rond grondwaterstandsmetingen. De stand van zaken ten aanzien van de meetmethoden en betrouwbaarheid en bruikbaarheid van grondwaterstandsdata is beschreven in het bijgevoegde Alterra-rapport.
Bent u nog steeds van mening dat, conform uw antwoord op de vragen van 25 november 2011, de gesignaleerde overschatting van de grondwaterstanddaling enkele centimeters bedraagt en geen decimeters? Kunt u de worst cases waarvoor is nagegaan van welke orde van grootte de fout is alsmede de screening naar de bruikbaarheid van de hierbij gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw alsnog naar de Kamer zenden? Welke actie is er ondernomen met betrekking tot de worst cases? Wat is er met de genoemde foutmarge gedaan?
Er is geen reden om mijn antwoord van 17 februari 2012 (TK 30 825,120) aan te passen. Het antwoord heeft betrekking op studies, waarbij de gemiddelde afwijkingen tussen verschillende meetmethodes in de orde van grootte van centimeters lagen, maar de standaardafwijking in de uitkomsten in de orde van grootte van decimeters.
In het bijgevoegde Alterra-rapport wordt geconstateerd, dat bij de verschillende methodieken niet systematisch in kaart gebracht is, hoe fouten in waarnemingen en/of in de verwerking van gegevens doorwerken in het eindresultaat. De vraag of verdroging systematisch wordt onder- of overschat is daardoor niet eenduidig te beantwoorden. In het rapport zijn de metingen beschreven, waarop de fouteninschattingen zijn gebaseerd.
Kunt u naar aanleiding van uw antwoord op vraag 4, waarin u stelt dat metingen met te diepe grondwaterstandbuizen betrekking kunnen hebben op ieder gebied waar de bodemopbouw bestaat uit lagen die sterk verschillen, aangeven welke gebieden dit precies zijn en per gebied aangeven welke lagen het betreft?1
Nee. De bedoelde passage in mijn antwoord van 17 februari jl. betreft een algemene constatering over een mogelijkheid, waar degenen die grondwaterstandmeters plaatsen en de data daarvan gebruiken in elk gebied op bedacht moeten zijn. De bodemopbouw van Nederland is dusdanig gevarieerd, dat dit niet in voldoende detail op één kaart is aan te geven. Informatie over het bodemprofiel behoort bij elke peilbuismeting te worden te worden geregistreerd.
Kunt u naar aanleiding van uw antwoord op de vragen 7 en 8 aangeven in welke mate de samenleving schade ondervindt indien de grondwaterstand verkeerd gemeten blijkt te worden?
In mijn brief van 17 februari 2012 heb ik aangegeven, waarom ik van mening ben dat er geen sprake is van maatschappelijke schade. Ik acht het niet zinvol om te speculeren over mogelijke schades in hypothetische situaties.
Kunt u, aangezien elke gebiedsstudie begint met een screening naar de bruikbaarheid van de peilbuizen en deze meetgegevens van grondwaterstanden ter ondersteuning worden gebruikt voor het bepalen van de mate van verdroging en selectie van te nemen maatregelen, de screening naar de bruikbaarheid van de peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw voor de stroomgebiedsplannen en de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden, waarin hydrologische maatregelen worden voorgesteld, op korte termijn naar de Tweede Kamer sturen?
Nee. Screening van peilbuizen in gebiedsstudies vindt vooral plaats bij het vooronderzoek voor concrete maatregelen. De resultaten ervan worden gebruikt in de planvorming en uitvoering van die maatregelen. Dit is de verantwoordelijkheid van provincies, waterschappen, terreinbeheerders en uitvoerende aannemers. Deze detailinformatie wordt niet centraal geregistreerd en het verzamelen daarvan bij een grote verscheidenheid aan projecten is zeer arbeidsintensief. Bovendien zullen in de beschikbare documentatie veelal alleen de gegevens vermeld zijn van wel bruikbaar geachte peilbuizen, niet van de afgewezen peilbuizen.
In hoeverre sluiten de huidige modellen die gebruikt worden voor het bepalen van landbouwkundige schade, het bepalen van maatregelen en het beleid zoals bijvoorbeeld het Nationaal Hydrologisch Instrument (NHI), aan bij de werkelijkheid met betrekking tot de door u genoemde grootste onzekerheid die voortvloeit uit de schematisering van de werkelijkheid in modellen: de aannames met betrekking tot dikte en doorlatendheid van bodemlagen in het model?
Het NHI is in ontwikkeling en met name bedoeld voor de landelijke beleidsanalyse. Het NHI voldoet aan toetsingscriteria gesteld voor zulke landelijke studies. Het testen en verbeteren van de resultaten van de verschillende versies vormt onderdeel van het ontwikkelingstraject. De aansluiting op de werkelijkheid kan op verschillende wijze worden vastgesteld, en hangt ook af van de specifieke vraagstelling. De rapportage hierover is ontsloten op www.nhi.nu.
Bent u op de hoogte van een recentelijk uitgevoerde toetsing van het NHI? Kunt u de ontbrekende screening van de bruikbaarheid van de gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw aan de Kamer toesturen en kunt u aangeven waarom deze ontbreekt?
Ja, ik ben op de hoogte van de recentelijk uitgevoerde toetsing van het NHI (versie 2.1 en 2.2). De informatie staat op www.nhi.nu en is recentelijk ook in een tijdschrift gepubliceerd4. Bij die toetsing is ook sprake van een screening van peilbuizen. Een screening van de bruikbaarheid van peilbuizen specifiek met betrekking tot bodemopbouw is niet beschikbaar. Er spelen namelijk meer onzekerheden. Daarnaast is ook de gegevensbasis te beperkt om dit te kunnen doen.
Het vernietigen van een onrechtmatige vergunning voor de bouw van een geitenstal |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat er in het dorp Zeeland in de gemeente Landerd, een vergunning is gegeven voor de bouw van een grote geitenstal ondanks de bouwstop die in Noord-Brabant is afgekondigd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Voor het antwoord op de vraag hoe ik dit beoordeel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Kunt u uiteenzetten hoe het kan gebeuren dat er ondanks de bouwstop van de provincie Noord-Brabant een vergunning wordt afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal, nota bene in de gemeente waar de gevaarlijke Q-koortsbacterie tenminste 200 mensen ziek heeft gemaakt?
Op 11 december 2009 hebben Provinciale Staten in verband met de Q-koorts problematiek een provinciaal voorbereidingsbesluit geitenhouderijen genomen waardoor vanaf dat moment voor bouwvergunningsaanvragen voor geitenhouderijen en schapenhouderijen een aanhoudingsverplichting ging gelden. Dit gold als «bouwstop». Op 19 maart 2010 is in aanvulling hierop een voorbereidingsbesluit voor intensieve veehouderijen vastgesteld. Op 23 april 2010 is in de verordening Ruimte van de provincie een «bouwverbod» voor geitenhouderijen en schapenhouderijen definitief vastgelegd. Deze regeling is op 1 juni 2010 in werking getreden.
De aanvraag voor de verleende bouwvergunning in kwestie dateert van 11 december 2007, dus van voor het voorbereidingsbesluit, de aanvraag valt daarmee niet onder de werking van genoemd voorbereidingsbesluit.
Heeft u er kennis van genomen dat deze provincie van mening is dat deze geitenstal niet gebouwd mag worden en dat deze vergunning door u vernietigd moet worden?
Ja. Opgemerkt moet worden dat enkel de Kroon bevoegd is te vernietigen.
Deelt u de mening dat de vergunning vermoedelijk onrechtmatig is afgegeven en dat deze vergunning zo snel mogelijk vernietigd moet worden?
Ik kan en wil hier op dit moment geen uitspraak over doen. Er is door provincie noch gemeente tot op heden een verzoek tot vernietiging ingediend. Er is wel contact tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincie en de zaak wordt op dit moment onderzocht door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Bent u bereid gehoor te geven aan deze oproep van deze provincie en zo snel mogelijk de vergunning te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u in mijn antwoord op vraag 4 hebt kunnen lezen is er op dit moment nog geen verzoek van de provincie ontvangen.
Vernietiging van een besluit door de Kroon kan plaats vinden indien er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Daarbij is vernietiging een «ultimum remedium». Dit betekent dat alle andere middelen moeten zijn uitgeput. Indien er een verzoek tot vernietiging wordt ingediend en indien er voldoende grond voor vernietiging blijkt zal de vergunning aan de Kroon worden voorgedragen voor vernietiging.
Olieboring in het Noordpoolgebied |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen over de ijskappen in het Noordpoolgebied, die door het jarenlang opstoken van fossiele brandstoffen inmiddels zo ver zijn gesmolten dat voorheen onbereikbare Arctische oliegebieden nu binnen bereik zijn komen te liggen? Wat vindt u ervan dat uitgerekend oliemaatschappij Shell als eerste vanaf 13 juli 2012 proefboringen mag gaan uitvoeren in het unieke Noordpoolgebied?
Het is niet aan mij maar aan de vergunningverlener – in dit geval de Amerikaanse overheid – om de afweging te maken of activiteiten toegelaten kunnen worden. De Amerikaanse overheid heeft met de vergunningaanvraag ingestemd en is nagegaan of de mogelijke impact op onder andere de omgeving voor de bevolking, die afhankelijk is van de Arctische natuur in het voorzien van hun levensbehoeften, flora en fauna en het milieu acceptabel zijn. Ook is beoordeeld of Shell’s plannen voldoen aan de vereiste standaarden om olielekkages te voorkomen en dat in geval er iets gebeurt, hier snel en adequaat op gereageerd kan worden.
In algemene zin heb ik overigens geen bezwaar tegen het feit dat Shell het eerste bedrijf is dat proefboringen gaat uitvoeren in het Noordpoolgebied. Shell voldoet aan de eisen en voorwaarden die de Amerikaanse overheid gesteld heeft. Daarnaast heeft Shell ook reeds ervaring met werkzaamheden onder Arctische en subarctische omstandigheden (waaronder in Alaska, Sakhalin II, Groenland en Rusland).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om proefboringen toe te staan in het toch al in belabberde staat verkerende Noordpoolgebied, omdat een mondiale wedloop om Arctische olie dan niet meer te stoppen lijkt met alle potentiële desastreuze gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat een eventueel olielek niet uitgesloten kan worden? Zo ja, hoe beoordeelt u het gegeven dat een eventueel olielek vrijwel onmogelijk kan worden gestopt en opgeruimd vanwege de geïsoleerde ligging van het gebied, het uitzonderlijke en ijzige klimaat en de vaak zware weersomstandigheden?
Deelt u de mening dat dit kwetsbare natuurgebied geen enkel risico mag lopen op zo’n desastreus olielek? Zo ja, deelt u de mening dat het paraat hebben van 22 schepen en een afsluiter geen garantie bieden op het kunnen voorkomen van desastreuze milieugevolgen, zeker gezien in het verleden is gebleken dat het olielek onder de Deepwater Horizon in de Golf van Mexico ook, nadat het kwaad was geschied, onstelpbaar bleek? Welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom acht u boringen in het poolgebied verantwoord?
Deze risico’s overziend, deelt u de mening dat de bescherming van dit unieke en zeer kwetsbare natuurgebied ernstig tekortschiet als deze olieproefboringen gaan plaatsvinden, zeker gezien het feit dat het Noordpoolgebied al enorm onder druk staat, de natuur achteruit holt en er enorme kennisleemtes bestaan over de uitwerkingen van klimaatverandering en de mate waarin de cumulatieve effecten van menselijke activiteiten het ecosysteem bedreigen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de bescherming van de Noordpool te verbeteren en deze proefboringen tegen te gaan? Op welke wijze gaat u hier werk van maken? Zo nee, waarom niet?
De bevoegde overheid bepaalt of genoeg maatregelen zijn genomen om de effecten van activiteiten op onder andere de biodiversiteit te minimaliseren. De Amerikaanse wet- en regelgeving schrijft voor, dat bij aanvragen voor mijnbouwactiviteiten in gevoelige gebieden onderzoeken zijn opgenomen, die ingaan op de mogelijk effecten op de omgeving.
Ik heb er alle vertrouwen in dat de Amerikaanse overheid een zorgvuldige afweging heeft gemaakt.
Deelt u de mening dat het veel wenselijker en efficiënter zou zijn als Shell de financiële middelen die nu worden ingezet voor onderzoek naar en voorbereidingen van deze proefboringen – met als gevolg dat bij oliewinning het broeikaseffect enkel vergroot zal worden – zou inzetten voor innovatie op het gebied van hernieuwbare en duurzame energiebronnen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In deze wil ik opmerken, dat ik niet ga over de commerciële keuzes van een bedrijf zoals Shell.
Bent u bereid de lidstaten van de Europese Unie en andere landen op te roepen zich te verzetten tegen proefboringen door oliemaatschappijen in het Noordpoolgebied en dit actief uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande is beschreven, heeft de Amerikaanse overheid voorwaarden en eisen gesteld en heeft Shell verscheidene onderzoeken moeten doen. Onder andere deze informatie heeft ten grondslag gelegen aan de beslissing, die de Amerikaanse overheid weloverwogen heeft genomen. Ik zie geen reden om dit in twijfel te trekken. Ik zal andere lidstaten en andere landen dan ook niet oproepen om zich te verzetten tegen de proefboringen; Shell zal ik ook niet oproepen om af te zien van de voorgenomen boringen.
Wat ik u echter wel toezeg, is dat ik Shell blijf stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Voor dit project heeft Shell ook de lokale bevolking betrokken bij de ontwikkeling van de plannen; dergelijke contacten moeten goed onderhouden worden.
Bent u bereid een dringende oproep te doen aan Shell om af te zien van de voorgenomen boringen in het Noordpoolgebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De mogelijke uitlevering van walvisbeschermer Paul Watson aan Costa Rica |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de arrestatie van walvisbeschermer Paul Watson in Duitsland en zijn mogelijke uitlevering aan Costa Rica?1
Ja.
Is het waar dat Paul Watson wordt vastgehouden en mogelijk uitgeleverd voor een confrontatie met een illegaal opererend visserschip voor de kust van Guatemala, een incident dat 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, waarbij geen sprake was lichamelijk letsel of materiële schade, afgezien van de vele illegaal gevangen, toegetakelde en verminkte haaien? Zo nee, kunt u toelichten waarom Paul Watson dan wel vastgehouden wordt?
De Canadees Paul Watson werd op 13 mei 2012 op basis van een door Costa Rica uitgevaardigd internationaal arrestatiebevel in Duitsland aangehouden. Hij is op 18 mei 2012 op borgtocht vrijgelaten. Hij mag Duitsland niet verlaten tot de uitleveringsprocedure is afgesloten. Naar Duits recht hebben de autoriteiten van Costa Rica drie maanden de tijd om een uitleveringsverzoek te onderbouwen. De beslissing op het uitleveringsverzoek zal worden genomen door de Duitse Minister van Justitie.
Is het waar dat Nederland geen uitleveringsverdrag heeft met Costa Rica? Zo ja, zijn er meer EU-lidstaten die geen uitleveringsverdrag met Costa Rica hebben en op welke gronden is dat? Zo nee, sinds wanneer heeft Nederland een uitleveringsverdrag met Costa Rica?
Van de EU-landen heeft alleen Spanje een bilateraal uitleveringsverdrag met Costa Rica. Nederland heeft geen uitleveringsverdrag met Costa Rica,omdat er vanuit de Nederlandse praktijk tot nu toe geen noodzaak is geweest voor een dergelijk verdrag.
Acht u het rechtssysteem en de bescherming van de mensenrechten in Costa Rica van dien aard dat EU-lidstaten verdachten aan Costa Rica zouden moeten uitleveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het rechtssysteem in Costa Rica geeft geen aanleiding tot zorg voor wat betreft de onafhankelijkheid van de rechter, waarborgen voor een eerlijk proces alsmede voor de eerbiediging van de mensenrechten.
Kunt u aangeven of Paul Watson onder Nederlandse vlag voer toen hij een confrontatie had met vissers die vinnen afsneden van levende haaien, waarmee de feiten waarvan hij nu kennelijk verdacht wordt verband hielden?
Ten tijde van de bedoelde confrontatie had Sea Shepherd Conservation Society geen schepen onder Nederlandse vlag.
Kent u het bericht waarin Interpol aangeeft dat ze geen bevel voor de arrestatie van Paul Watson zal publiceren, omdat er twijfels zijn over de validiteit van de aanklacht?2
Ja.
Bent u bereid andere Europese lidstaten op te roepen niet mee te werken aan uitlevering van burgers naar landen die onvoldoende waarborg bieden op het gebied van mensenrechten, zeker wanneer uitleveringsverzoeken politiek gemotiveerd lijken?
Alle Europese lidstaten zijn gebonden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Per geval zal getoetst worden of uitlevering op gespannen voet staat met de verplichtingen die uit dit verdrag voortvloeien.
Deelt u de mening dat mensen die misstanden in internationale wateren aanklagen en in beeld brengen, bijzondere bescherming verdienen gelet op het waardevolle werk dat ze verrichten? Zo nee, waarom niet?
Bij protestacties op zee dient de veiligheid van anderen niet in gevaar te worden gebracht, ongeacht de doelen van de acties.
Bent u bereid uw Duitse ambtsgenoot te vragen niet over te gaan tot uitlevering van Watson aan Costa Rica? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om in die beslissing te treden, omdat de verantwoordelijkheid hier uitsluitend ligt bij de Duitse Minister. Ik heb vertrouwen in de Duitse rechtsstaat.
De Nederlandse delegatie voor Rio+20 |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat u besloten heeft dat, behalve prof. dr. ir. Louise O. Fresco, geen vertegenwoordigers namens het maatschappelijke middenveld (jongeren-, vrouwen en een ngo-vertegenwoordiger) deel uitmaken van de Nederlandse delegatie voor Rio+20»?
Kunt u toelichten hoe u tot dit besluit bent gekomen? Is hier sprake van nieuw beleid of is dit een eenmalige uitzondering?
Welke waarde hecht u aan het belang van maatschappelijke vertegenwoordiging door jongeren, vrouwen en non-gouvernementele organisaties (ngo’s) bij internationale conferenties over duurzame ontwikkeling?
Is het waar dat de VN-Jongerenvertegenwoordiger voor Duurzame Ontwikkeling bereid is zelf te betalen voor de reis- en verblijfkosten?
Bent u bereid de maatschappelijke vertegenwoordiging alsnog op te nemen in de Nederlandse delegatie voor Rio+20?
Houtkap en landroof in Tanzania voor biobrandstoffen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tanzania: EU to Review Renewable Energy Policy»1 en het rapport «Fuel for Thought» van ActionAid International?2
Ja.
Is het waar dat Europese bedrijven, waaronder een Nederlands bedrijf, bijdragen aan landonteigening en schending van mensenrechten in een aantal Afrikaanse landen?
Ik beschik niet over concrete aanwijzingen dat dit zou gebeuren. De Nederlandse regering zet zich ervoor in dat investeringen in landen niet ten koste gaan van de lokale bevolking. Verder worden bedrijven en investeerders geacht de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen te implementeren.
Nationale overheden dragen de eerste verantwoordelijkheid voor transparante en inclusieve landovereenkomsten, aangezien ruimtelijke ordening en landrechten tot de soevereiniteit van landen zelf behoren. De recentelijk door de Committee on World Food Security van de FAO aangenomen Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Security bieden een goede houvast voor overheden om deze verantwoordelijkheid op een goede manier in te vullen. Nederland spant zich ervoor in om deze vrijwillige richtlijnen tot een succes te maken.
Deelt u de mening dat veel eerste generatie biobrandstoffen milieu- en klimaatschade tot gevolg hebben en een directe bedreiging vormen voor voedselzekerheid in Afrika? Zo neen, waarom niet?
Voor alle geïmporteerde biobrandstoffen geldt dat zij aan de EU Richtlijn voor Hernieuwbare Energie moeten voldoen en daarmee geen aantasting van biodiversiteit, bossen- en veengebieden mogen vormen en een bijdrage moeten leveren aan broeikasgasreductie.
Als land wordt vrijgemaakt voor biobrandstoffen, bestaat een risico op milieu- en klimaatschade. Vooral de omzetting van oerbos of veengebieden tot landbouwgrond kan leiden tot toename van de uitstoot van CO2 en schade aan ecosystemen. Vandaar dat bovengenoemde criteria in deze Richtlijn staan.
Is het waar dat in Tanzania lokale gemeenschappen zeer nadelige gevolgen, zoals de onteigening van land van kleine boeren, ondervinden door de praktijken van dit soort bedrijven? Is het waar dat passende compensatie in veel gevallen uitblijft?
Zoals vermeld in mijn antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Ferrier en Dikkers over het rapport «Land Rights and the Rush for Land» van de International Land Coalition (ingezonden op 16 en 21 december 2011 met kenmerk 2011Z26511 & 2011Z27059) onderken ik dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de groeiende wereldwijde handel daarin ten koste kunnen gaan van de arme lokale bevolking.
Landconflicten zijn niet nieuw in Tanzania. De economische liberalisering, de landhervormingen en het formaliseren van landeigendommen kunnen bestaande conflicten intensiveren en leiden tot nieuwe landconflicten tussen investeerders en landgebruikers en -eigenaren, ook al waren de landhervormingen juist bedoeld om landconflicten te beperken en de bevolking in de dorpen meer zekerheid te geven over hun land.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport «Food for Thought» dat de norm voor hernieuwbare energie in de vervoersector, bijna volledig behaald met biobrandstoffen die geproduceerd zijn uit voedselgewassen, wordt behaald?
Zoals vermeld in de jaarlijkse rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit was in 2010 een aanzienlijk deel van de in Nederland gebruikte biobrandstoffen, vooral wat betreft biodiesel, afkomstig uit afval- en reststromen, zoals gebruikt frituurvet. Productie van biobrandstof uit deze grondstoffen vormt dus geen bedreiging voor de voedselzekerheid. De EU richtlijn voor Hernieuwbare energie stelt naast milieueisen ook sociale rapportages verplicht, waaronder die voor voedselzekerheid.
Wanneer verwacht u het onderzoek van de Europese Commissie over de sociale gevolgen van het energiebeleid? Welke maatregelen treft u jegens Nederlandse bedrijven die zich schuldig maken aan grootschalige landroof en mensenrechtenschendingen in het kader van biobrandstoffen?
Ik wil niet vooruitlopen op het verslag van de Europese Commissie over de sociale gevolgen van het biobrandstoffenbeleid van de Europese Unie eind 2012.
Op welke wijze onderzoekt Nederland zelf de sociale effecten van het Europees beleid met betrekking tot biobrandstoffen? Bent u bereid het voortouw te nemen in bindende nationale en Europese sociale duurzaamheidscriteria voor de productie en import van biobrandstoffen om zo zorg te dragen voor coherentie van beleid? Kunt u dit toelichten?
Het Kabinet heeft de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa (Commissie Corbey) ingesteld met een mandaat om te kijken naar de sociale effecten van het beleid op het terrein van biobrandstoffen. Binnenkort brengt deze commissie advies uit op basis waarvan Nederland aan zal geven hoe de sociale criteria het beste in de Europese regelgeving ingepast kunnen worden.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van den Berge c.s.3 over duurzaamheidscriteria voor biomassa voor energietoepassingen? Kunt u dit toelichten?
Op dit moment bestaan er al wettelijke duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen op basis van de Richtlijn Hernieuwbare Energie, die in nationale wetgeving zijn geïmplementeerd. Nederland streeft naar soortgelijke duurzaamheidseisen voor vaste en gasvormige biomassa.
Ook pleit Nederland in Brussel er voor om de indirecte effecten van landgebruik (ILUC) in de duurzaamheidseisen van biobrandstoffen op te nemen, naast de aandacht voor sociale aspecten, zoals aangegeven in vraag 7.
Bovendien stimuleert Nederland het invoeren van duurzaamheidscriteria via normeringsinstanties en stimuleert het de toepassing hiervan via het Global Bio Energy Partnership.
Op welke wijze zorgt de regering ervoor dat de voedselzekerheid van Afrika niet verder lijdt onder de te lage voorwaarden die worden gesteld aan biobrandstoffen door de EU? Kunt u dit toelichten?
Uw aanname dat de voorwaarden voor biobrandstoffen te laag zijn, kan pas worden getoetst op het moment dat de rapportage van de EU beschikbaar is. Binnen Nederland stimuleert het kabinet het gebruik van afval en reststromen als basis voor biobrandstoffen via de dubbeltellingsregeling.
Het voedselzekerheidsbeleid van de regering is erop gericht om de zelfredzaamheid van onze partnerlanden te vergroten. Door alle betrokken partijen bij landverwervingen bewust te maken van hun rechten en verantwoordelijkheden kunnen negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen worden.
Het uitsterven van de witte kievitsbloem |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Laatste kievitsbloemen ter wereld in Haren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitsterven van de beschermde witte kievitsbloem moet worden voorkomen? Zo ja, bent u bereid om samen met Natuurmonumenten, waterschap Hunze en Aa’s, aangrenzende agrariërs en de provincies Groningen en Drenthe op korte termijn alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om het uitsterven van de witte kievitsbloem te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De wilde kievitsbloem is beschermd onder de Flora- en faunawet, en daarmee ook witte varianten daarvan. Deze komen in kleine percentages voor bij wilde kievitsbloemen. Door aanwijzing en beheer van Natura 2000-gebieden voor het habitatype 6510 (B), waarvan «kievitsbloem-hooiland» een kenmerkend vegetatietype is, zal de wilde kievitsbloem ook actief worden beschermd. Bovendien is het een soort die in aanmerking komt voor de toepassing van de Leefgebiedenbenadering. Provincies kunnen daarvoor zelf maatregelen nemen, al dan niet samen met partijen zoals in de vraag genoemd. Ik ben van mening dat er daarmee voldoende mogelijkheden zijn om het verdwijnen van de betreffende soort (of witte varianten daarvan) te voorkomen.
Is het waar dat de laatste 15 wilde witte kievitsbloemen in Haren met uitsterven worden bedreigd, omdat ten behoeve van enkele landbouwers het grondwaterpeil laag wordt gehouden in het natuurgebied? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Het is onjuist dat in Haren de laatste 15 wilde kievitsbloemen (of witte varianten daarvan) ter wereld of zelfs maar van Nederland zouden voorkomen. In ons land bevindt de grootste populatie wilde kievitsbloemen – waaronder eveneens witte varianten – zich juist in het als Natura 2000-gebied aan te wijzen gebied «Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht».
Deelt u de mening dat het mogelijk uitsterven van de witte kievitsbloemen laat zien dat het belang van goede natuurbescherming groot is en dat natuurorganisaties hierbij een onmisbare rol vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het rapen van kievitseieren op de Werelderfgoedlijst van UNESCO |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er zich van bewust dat de Kamer op 19 april 2012 heeft ingestemd met de ratificatie van het UNESCO-verdrag ter bescherming van het Immaterieel Erfgoed, waardoor dit in juli 2012 al in werking zou kunnen treden?1 Zo ja, hoe verhoudt uw antwoord op eerdere vragen2, dat plaatsing van het rapen van kievitseieren of andere maatschappelijk omstreden activiteiten niet aan de orde zijn, zich hiertoe en kunt u de eerdere vragen in dit licht nogmaals beantwoorden? Zo nee, kunt u aangeven wat hier feitelijk niet aan klopt en waarom het feit dat de Kamer heeft ingestemd met het ratificeren van het UNESCO-verdrag voor Immaterieel Erfgoed niets verandert aan uw eerdere antwoorden?
Het feit dat de Tweede Kamer heeft ingestemd met de ratificatie van het UNESCO-verdrag voor Immaterieel Erfgoed verander niets aan de eerdere antwoorden. Het Koninkrijk der Nederlanden wordt pas partij bij het verdrag drie maanden nadat de stukken ter bekrachtiging bij UNESCO zijn gedeponeerd (medio augustus 2012).
Daarna zal eerst worden gewerkt aan de inventarisatie van het immaterieel erfgoed in Nederland. Een plan van aanpak voor de uitvoering daarvan wordt nu geschreven door het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed samen met onder andere het Meertens Instituut en het Nederlands Openluchtmuseum.
Het Koninkrijk der Nederlanden zal pas in een later stadium beslissen of en zo ja, welke immaterieel erfgoedelementen het zal voordragen voor de internationale lijst van het Verdrag.
CO2-opslag onder de zeebodem |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het voornemen van RWE/Essent om CO2 op te slaan in lege gasvelden onder de zeebodem?1
Nee.
Speelt de Rijksoverheid een rol bij de plannen voor transport en opslag van CO2 uit de Eemshaven onder de zeebodem? Zo ja, welke?
Mochten er in de Eemshaven plannen worden ontwikkeld voor transport en opslag van CO2 onder de zeebodem, dan zal de rijksoverheid haar taak in de ruimtelijke inpassing vervullen. Daarnaast is de minister van EL&I bevoegd gezag voor de CO2-opslagvergunning onder Nederlandse zeebodem.
Is er voor opslag van CO2 uit de kolencentrale van RWE/Essent onder de zeebodem financiële steun van de Europese Unie gevraagd? Zo ja, wat is de omvang van deze financiële steun en eventuele cofinanciering van de provinciale en Rijksoverheid?
Er is mij geen concreet voornemen voor de opslag van CO2 uit de kolencentrale van RWE/Essent onder de zeebodem bekend. Dit geldt mutatis mutandis voor het doel van het voornemen, de financiële en economische risico’s of een aanvraag voor financiële steun van de Europese Unie of de provinciale overheid. In ieder geval is geen cofinancieringsaanvraag bij de Rijksoverheid ingediend.
Kunt u bevestigen dat het voornemen van RWE/Essent om CO2 op te slaan in onderzeese lege gasvelden betekent dat plannen om CO2 in onderzeese lege olievelden2 op te slaan van de baan zijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten of het primaire doel hiervan oliewinning of opslag van CO2 is? Kunt u uitleggen hoe groot de financiële en ecologische risico’s van deze techniek zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het transporteren van CO2 via schepen of pijpleidingen door de Waddenzee voor de opslag van CO2 in lege gasvelden onder de zeebodem grote risico’s oplevert voor het milieu en de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied de Waddenzee? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet en waaraan ontleent u die zekerheid?
Nee. Voor elk project dat het transport en de opslag van CO2 in of nabij een Natura 2000-gebied behelst, zal een milieueffectrapportage moeten worden opgesteld. Als het mogelijk is dat een project of plan significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, moet een «passende beoordeling» gemaakt worden. Zonder kennis van een concreet voornemen en de milieueffectrapportage en een eventuele passende beoordeling daarvan, kan ik geen mening geven over de risico’s voor het milieu en de natuurwaarden.
Deelt u de mening dat kolencentrales voor de energievoorziening overbodig zijn aangezien er een energieovercapaciteit is, kolencentrales ook nog eens enorm vervuilend zijn door de grote hoeveelheid CO2-uitstoot, en dat terwijl we al jaren worstelen de klimaatdoelstellingen te halen waarbij het terugdringen van CO2-uitstoot essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel in Nederland als in Noordwest Europa is een fors deel van de elektriciteitsproductie afkomstig van kolencentrales. Kolencentrales kunnen op een stabiele en continue wijze elektriciteit leveren, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de weersomstandigheden. Verder zijn kolen mondiaal nog ruim voorradig (zie o.a. de World Energy Outlook van het International Energy Agency). Daarmee leveren kolencentrales een belangrijke bijdrage aan de leverings- en voorzieningszekerheid.
Deelt u de mening dat het niet produceren van CO2 de goedkoopste, veiligste, snelste en meest efficiënte methode is om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo ja, bent u bereid om de productie van CO2 door kolencentrales te stoppen? Op welke termijn en wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft zich vanwege internationale afspraken gecommitteerd aan een CO2-reductie van 20% en een aandeel duurzame energie van 14% in 2020. Om te kunnen voldoen aan deze doelstellingen, zet het kabinet zich actief in voor meer energiebesparing, meer duurzame energie en internationale afspraken over emissiehandel.
In het Lente-akkoord wordt voorzien in een kolenbelasting die de inzet van kolen in centrales belast. Deze maatregel zal de koleninzet op zichzelf dus duurder maken. Er zal een positief effect uitgaan op de CO2-emissies van deze centrales omdat de inzet van kolen door de belastingheffing mogelijk zal verminderen. Op de totale CO2 uitstoot op Europese schaal heeft dit overigens geen invloed omdat centrales onder het Europese emissieplafond (ETS) vallen. Er zal meer ruimte onder dat Europese plafond ontstaan waardoor er voor andere bedrijven onder ETS meer ruimte ontstaat om CO2 uit te stoten.
Het bericht 'Meer asbest Derde Merwedehaven dan gedacht' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Meer asbest Derde Merwede dan gedacht»?1
Het bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat asbest een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren; zeker daar waar het mogelijk onbedekt in de buitenlucht en dichtbij woonkernen ligt?
Ja, onbedekt asbest in de buitenlucht kan een gevaar zijn voor de volksgezondheid.
Kent u de rapporten van de Inspectie, die jarenlang waarschuwde voor misstanden op de vuilstort voor bedrijfsafval «Derde Merwede» bij Sliedrecht en Dordrecht?
Er zijn geen rapporten van de ILT c.q. voormalige VROM-Inspectie over de vermeende misstanden.
Welke actie heeft u ondernomen om te monitoren of de Provincie Zuid-Holland haar verantwoordelijkheid neemt?
In haar rol van wettelijk adviseur heeft de toenmalige VROM-Inspectie de provincie Zuid-Holland als bevoegd gezag geadviseerd bij de actualisering van de vergunning Wet milieubeheer aan de stortplaats Derde Merwedehaven. Dit heeft geresulteerd in een aantal nieuwe en extra voorschriften in de vergunning.
Hoe kan het dat dit verhaal al jaren rond zingt, maar dat er van de zijde van de overheden geen duidelijkheid gegeven is over de feiten, noch dat voor de bevolking duidelijk is of de genomen maatregelen voldoende zijn? Is nu bekend hoeveel asbest, asbesthoudend materiaal of andere gevaarlijke stoffen zijn gestort op deze vuilstort? Worden er op dit moment regelmatig asbestmetingen gedaan op en bij deze vuilstort?
De Derde Merwedehaven BV is een inrichting voor het storten van onder andere bouw- en sloopafval onder het bevoegde gezag van de provincie Zuid-Holland. De exploitatie is in 1993 gestart, waarbij vanaf 2003 het storten van onverpakt asbesthoudend materiaal is vergund.
In totaal is er in acht jaar 131 112 ton afval gestort dat een lage hoeveelheid asbest bevat. Daarvan bestaat de helft uit niet-gevaarlijk afval. Let wel: het gaat hier niet om puur asbest. Het zijn grote hoeveelheden puin, grond en bagger met een asbestpercentage van minder dan een half procent. Deze hoeveelheden vallen binnen de grenzen van de milieuvergunning.
Vanaf begin 2011 is uitsluitend storten van verpakt asbesthoudend materiaal toegestaan. Tevens is in februari 2011 besloten de stortplaats op 31 december 2012 vervroegd te sluiten. Vanaf dat moment zal de bovenafdichting worden aangelegd waarna het terrein wordt ingericht voor toekomstig gebruik. De provincie voert tot aan de sluiting van de afvalberging op 31 december 2012 elk kwartaal een asbestmeting uit.
Deelt u de mening dat de situatie op deze stortplaats op dit moment geen gevaar (meer) vormt voor de volksgezondheid en op grond waarvan bent u daarvan overtuigd?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft de vuilstort in het verleden gezondheidsrisico’s opgeleverd voor omwonenden en medewerkers? Zo ja, wie is daarvoor verantwoordelijk te houden?
Zie antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het feitenonderzoek naar de vermeende misstanden op deze vuilstort, dat de provincie Zuid-Holland heeft ingesteld, momenteel stil ligt omdat er ook een onderzoek van het Openbaar Ministerie gaande is?
Gedeputeerde Staten hebben op 15 mei 2012 besloten het feitenonderzoek naar het storten van onverpakt asbesthoudend materiaal op de Derde Merwedehaven te hervatten en uit te breiden.
Kunt u duidelijkheid geven over de vraag wanneer de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en de Provincie Zuid-Holland zijn afgerond?
Het is mij niet bekend wanneer deze onderzoeken zijn afgerond.
Van Gansewinkel en private equity |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw eigen oordeel over de financiële situatie bij de Van Gansewinkel Groep?1
Private equity-partijen hebben in 2006 AVR en in 2007 Van Gansewinkel gekocht. Daarbij kwam er een schuld van € 1,8 miljard op de balans van de onderneming te staan die inmiddels is teruggebracht naar € 1,5 miljard.
Van Gansewinkel Groep is naar eigen zeggen in staat de rentelasten te financieren uit de kasstroom. Verder geeft de onderneming aan een positief eigen vermogen, een sterke operationele kasstroom en financieel krachtige aandeelhouders te hebben. Daarnaast geeft zij aan dat met de geldverstrekkers nieuwe afspraken zijn gemaakt die meer ruimte creëren binnen de bankconvenanten. De financiële situatie is daarom stabiel, aldus het bedrijf.
Voor meer financiële informatie over de onderneming verwijs ik u naar het jaarverslag en de jaarrekening van het bedrijf, die beschikbaar zijn op www.vangansewinkelgroep.com.
Deelt u de mening dat u in de beantwoording van eerdere vragen2 bent misleid door gegevens die het bedrijf u heeft aangeleverd, namelijk dat het bedrijf sinds 2009 geen negatief eigen vermogen meer heeft en dat de onderneming ondanks de crisisjaren naar eigen zeggen stabiele operationele resultaten realiseert?
Desgevraagd heeft Van Gansewinkel Groep aangegeven dat het bedrijf alleen in 2007 een negatief eigen vermogen had, maar dat dit sinds 2008 niet meer het geval is. De afgelopen 3 jaar was de omzet tussen de € 1,1 miljard en € 1,2 miljard en het EBITDAE-resultaat tussen de € 249 miljoen en € 259 miljoen. Alle resultaten van de onderneming zijn terug te vinden in het jaarverslag van de onderneming, dat beschikbaar is op de site www.vangansewinkelgroep.com. Ook de volledige, door KPMG goedgekeurde jaarrekening, is beschikbaar op deze site.
Gelet op deze informatie kan ik niet de conclusie trekken dat ik eerder door het bedrijf ben misleid.
Wat is nu na zes jaar uw conclusie over de overname van Van Gansewinkel Groep door private equity fondsen? Heeft dit geleid tot verbetering van de verwerking van afval in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van afvalstoffen moet plaatsvinden conform de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Elk bedrijf, of het nou in handen is van private equity fondsen of niet, dient zich aan die regelgeving en het LAP te houden. Ik heb geen signalen dat Van Gansewinkel Groep zich daar niet aan zou houden.
Verder heeft Van Gansewinkel Groep zich de afgelopen jaren bewezen als een bedrijf dat initiatieven neemt en investeert in het afvalbeheer. Voorbeelden liggen onder meer op de terreinen van Cradle to Cradle en het «Afval bestaat niet» concept. Ook is onder de huidige aandeelhouders sinds 2007 geïnvesteerd in tientallen acquisities, een warmtenet en een biomassa-energiecentrale. Verder heeft het bedrijf verschillende andersoortige duurzame initiatieven, zoals scholingsprojecten onder werknemers en investeringen in elektrische voertuigen.
Hoeveel werknemers worden met ontslag bedreigd nu men niet in staat blijkt de torenhoge schuldenlast waarmee de private equity fondsen Van Gansewinkel Groep hebben opgezadeld in te lossen?
Bedrijven passen zich aan (veranderende) marktomstandigheden aan. Dat heeft alles te maken met een normale bedrijfsvoering en staat in principe los van private equity fondsen. Ontslagen zijn bij aanpassingen aan marktomstandigheden nooit uit te sluiten. Dat geldt dus ook voor een bedrijf als Van Gansewinkel Groep. Echter, van een dreigende, grootschalige ontslagronde is thans volgens het bedrijf geen sprake.
Welke garantie is er dat Van Gansewinkel Groep het afval in de toekomst op een zo hoogwaardig mogelijke manier inzamelt en verwerkt, in lijn met de zogenaamde ladder van Lansink? Hoe gaat u voorkomen dat Van Gansewinkel Groep, aangestuurd door private equity fondsen, afval zo goedkoop mogelijk en laagwaardiger gaat inzamelen en verwerken?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is opgenomen, moet het beheer van afvalstoffen plaatsvinden conform met name wat in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) is opgenomen. Wie eigenaar of aandeelhouder van een bedrijf is, doet daarbij niet ter zake. Diverse inspecties houden toezicht op afvalbeheer.
Overigens is het, gezien het hoge niveau van de grondstof- en energieprijzen, voor bedrijven in deze sector aantrekkelijk om zoveel mogelijk afval een tweede leven te geven als grondstof (recycling) of, als recycling niet meer mogelijk is, zoveel mogelijk energie op te wekken door verbranding met energieterugwinning, zoals ook met installaties van Van Gansewinkel Groep mogelijk is.
Welke middelen heeft u ter beschikking om te voorkomen dat puur op geld gerichte speculanten en private equity fondsen een alles bepalende rol in een onderneming met een algemeen nut als afvalinzameling kunnen verkrijgen?
Zoals ik heb geantwoord bij vraag 3, ga ik er van uit bij dat Van Gansewinkel Groep het beheer van afvalstoffen plaatsvindt conform de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Indien een bedrijf en haar aandeelhouders zich niet aan de regels houdt, kan ik gebruik maken van een voorhanden zijnde sanctie-instrumentarium.
Bent u bereid te bemiddelen bij de private equity fondsen, die nu bovenop Van Gansewinkel Groep zitten, om verdere afbraak van het bedrijf en het ontslag van de medewerkers te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de informatie die ik van het bedrijf heb ontvangen, zie ik geen noodzaak om te gaan bemiddelen. Zoals gezegd, is op dit moment van een dreigende, grootschalige ontslagronde volgens het bedrijf geen sprake.
Uiteraard zijn de minister van EL&I en ik altijd bereid om met het bedrijf te praten over de huidige ontwikkelingen.
Het bericht "Impacts of wind farms on land surface temperature" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Impacts of wind farms on land surface temperature»?1
Ja.
Bent u bereid, gezien het negatieve effect op het klimaat van windmolens, het beleid hieromtrent aan te passen en dus ook de subsidieregeling duurzame energie (SDE+) stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Omdat windmolens geen negatieve invloed van betekenis hebben op het klimaat die aanpassen of stopzetten van het gevoerde beleid voor windenergie zou rechtvaardigen. Ook het in deze vragen centraal staande artikel vormt daartoe geen aanleiding. Dit blijkt uit de kernpunten van de achterliggende studie, waarop ik hieronder wat nader in zal gaan.
De studie, uitgevoerd voor een gebied in Texas in de US met veel windenergie, richt zich op de invloed van windmolens op de temperatuur van de aardoppervlakte. Er is daarbij gebruik gemaakt van informatie via satellieten.
Over het geheel bezien is het onderzochte warmte-effect in de studie lokaal en klein vergeleken met de grote achtergrondveranderingen in de oppervlaktetemperatuur die zich van jaar tot jaar voordoen. Bovendien voegen de windturbines volgens het artikel waarschijnlijk geen netto warmte toe aan de lucht, maar herverdelen ze slechts koude en warme lucht dichtbij het aardoppervlak.
In het algemeen is de atmosfeer ‘s nachts stabiel, met een warmere laag bovenop een koelere laag. Toegenomen turbulentie door de windmolens zorgt er volgens de studie voor dat deze lagen mengen, en de lucht dichtbij het aardoppervlak ’s nachts warmer wordt.
Dit is fundamenteel anders dan de warmte-effecten die optreden door toename van CO2-concentraties in de atmosfeer door verbranden van fossiele brandstoffen. De toename van CO2 in de atmosfeer door gebruik van fossiele brandstoffen heeft een wereldwijde en langdurige invloed, terwijl de effecten in deze studie lokaal zijn en kleinschalig.
Wordt het niet eens tijd, gezien de overvloed aan negatieve berichtgeving rondom windenergie en de hoge kosten die hiermee gemoeid zijn, deze vorm van energie niet meer als duurzaam te beschouwen?
Nee.
Windenergie op land behoort tot de goedkoopste bronnen voor duurzame energieopwekking en is absoluut noodzakelijk om de doelstellingen te halen die in Europees verband zijn afgesproken (in 2020 aandeel duurzaam 14 %, reductie CO2-emissie 20 %). In diverse andere landen (bijvoorbeeld Denemarken, Duitsland, Spanje) verzorgt wind op land intussen een substantieel deel van de stroomvoorziening.
Deelt u de mening dat windenergie op land net zo een debacle gaat worden als wind op zee? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Voor windenergie op land bestaan ook in Nederland goede perspectieven. Windenergie op zee is geen debacle. Het kabinet heeft voor wind op zee ervoor gekozen allereerst te zorgen voor kostprijsverlaging alvorens in te zetten op grootschalige toepassing. Daartoe is wind op zee onderdeel van het Topgebied Energie en is eerder dit jaar een Innovatiecontract Wind Offshore ondertekend.
Het hoge aantal recent aangespoelde dode zeehonden in de Grevelingen en dode en ernstig verminkte bruinvissen bij de stranden van Ouddorp |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het hoge aantal recent aangespoelde dode zeehonden in de Grevelingen en dode en ernstig verminkte bruinvissen bij de stranden van Ouddorp?1
Ja.
Deelt u de mening dat de huidige bescherming van zeehonden en bruinvissen onvoldoende is, gezien de grote aantallen die recentelijk zijn aangespoeld?
Ik deel die mening niet. De Flora- en faunawet en de implementatie van de Habitatrichtlijn bieden voldoende bescherming voor deze zeezoogdiersoorten.
Dat neemt niet weg dat er in de laatste tijd veel zeezoogdieren dood worden aangetroffen op de Nederlandse stranden. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken zijn. Zeker is, dat het aantal zeehonden en bruinvissen de laatste jaren sterk is gestegen in de Nederlandse wateren. De toegenomen waarnemingen van dode dieren kunnen voor een deel daaraan worden toegeschreven.
Ik heb vorig jaar het Bruinvisbeschermingsplan in ontvangst genomen. Hierin staan belangrijke aanbevelingen, die ik heb overgenomen.
Deelt u de mening dat de doodsoorzaak van de zeehonden en de bruinvissen te maken kan hebben met de vele visnetten, die in Grevelingen en de Voordelta staan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het valt niet uit te sluiten dat er in de Grevelingen en de Voordelta zeehonden of bruinvissen de verdrinkingsdood sterven in visnetten.
Het is onbekend hoeveel bruinvissen worden bijgevangen. Om inzicht te krijgen in de omvang van de bijvangst, ben ik voornemens om bijvangstonderzoek te laten uitvoeren, mede ter uitvoering van de aanbeveling hierover in het Bruinvisbeschermingsplan. Ik wil eerst de resultaten van dit onderzoek afwachten, voordat ik conclusies trek.
Kunt u uiteenzetten waardoor de snijwonden en verminkingen bij de dieren zijn veroorzaakt? Zo ja, waaruit blijkt dat volgens u? Zo nee, bent u bereid om de verminkingen te laten onderzoeken?
Dode, en ook de verminkte, bruinvissen worden onderzocht door de afdeling Pathologie van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Dit onderzoek zal in 2013 worden afgerond (zie mijn antwoord op vraag 7).
Zijn er aanwijzingen voor strafbare feiten rond de dood van de aangespoelde zeezoogdieren? Zo ja, welke strafbare feiten? Zo nee, is daar wel onderzoek naar gedaan?
Er zijn dode dieren aangetroffen, maar wat in die specifieke gevallen de doodsoorzaak was, is nog niet bekend. Omdat de oorzaak van de verwondingen niet bekend is, zijn er geen aanwijzingen voor strafbare feiten.
Welke mogelijkheden ziet u om te achterhalen wie deze bruinvissen heeft verminkt en om maatregelen te treffen tegen het stuksnijden van bruinvissen die als bijvangst worden gevangen?
Wat het eerste deel betreft dan de vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 7.
Het tweede deel van uw vraag betreft het stuksnijden van bijgevangen bruinvissen. Wanneer een bruinvis op zee wordt bijgevangen, wordt doorgaans het net bij inhalen om het kadaver heen losgesneden en gaat de bruinvis weer in zee. Naar de omvang van de bijvangst wil ik onderzoek doen (zie mijn antwoord op vraag 3).
Is het waar dat in Utrecht onderzoek wordt gedaan naar de doodsoorzaak van de bruinvissen? Zo ja, kunt u ons het onderzoeksresultaat doen toekomen wanneer dit gereed is?
Volgend voorjaar (2013) wordt een 5-jarig pathologisch onderzoek door de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht afgerond, dat een zeer groot deel van de op de Nederlandse kust aangespoelde dode bruinvissen omvat. Ik zal u dit rapport bij verschijnen doen toekomen.
Is het waar dat het kenniscentrum van de Zeehondencrèche in Pieterburen onderzoek doet naar de doodsoorzaak van de aangespoelde zeehonden? Zo ja, kunt u ons de uitslag van het onderzoek van het genoemde kenniscentrum doen toekomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Zeehondencrèche in Pieterburen.
Deelt u de mening dat onderzoek naar de doodsoorzaak van beschermde dieren een overheidstaak is? Zo ja, bent u bereid om zelf een specifiek onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de aangespoelde zeezoogdieren? Zo ja, wanneer kunnen we deze verwachten? Zo nee, bent u bereid om de kosten van het onderzoek naar de doodsoorzaak van de dieren door het kenniscentrum van de Zeehondencrèche te vergoeden?
Mijn prioriteit ligt nu bij het onderzoek aan de dode bruinvissen omdat deze populatie in een (matig) ongunstige staat van instandhouding verkeert. Hiervoor is ruim een half miljoen euro uitgetrokken. Mogelijk dat uit het lopende onderzoek aanwijzingen komen die ook gebruikt kunnen worden voor de verklaring van de doodsoorzaken bij zeehonden. Ik wacht dat af. Ik waardeer overigens dat de Zeehondencrèche Pieterburen op eigen initiatief onderzoek doet.
Kunt u een voortgangsoverzicht geven van de implementatie van de genoemde maatregelen in het bruinvisbeschermingsplan?
In 2012 is gestart met de implementatie van de prioritaire aanbevelingen uit het Bruinvisbeschermingsplan zoals ik die in mijn brief van 5 december 2011 heb aangegven (Kamerstukken 2011–2012, nr. 29675/138).
Het onderzoek naar (de ontwikkeling van) de populatie en verspreiding, voedingspatroon en pathologie loopt.
In maart 2012 is het Bruinvisbeschermingsplan gepresenteerd in de ASCOBANS Steering Group for the Conservation Plan for the Harbour Porpoise in the North Sea en verspreid onder de leden van deze stuurgroep om meer bekendheid te geven aan het Nederlandse plan.
Eind 2012 kunt zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over de voortgang van de implementatie van het Bruinvisbeschermingsplan.
Het bericht "Omstreden walvisvaart weer begonnen" |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de omstreden walvisjacht vangt weer is begonnen?1
Ja.
Klopt het dat in IWC-verband2 het aan Japan, Noorwegen en IJsland is toegestaan om een bepaald aantal walvissen te vangen, enkel voor wetenschappelijke doelen?
Nee. Alleen Japan vangt voor wetenschappelijke doeleinden en kent zichzelf daarbij conform de bepalingen van het Walvisvaartverdrag een quotum toe.
Hoe moet de stellingname in het artikel, dat de Scandinavische landen walvissen vangen omdat zij van mening zijn dat de dwergvinvis niet bedreigd is, in het IWC-verband worden opgevat?
IJsland en Noorwegen jagen op commerciële gronden. Volgens de nu beschikbare gegevens is de dwergvinvis geen bedreigde walvissoort.
Zijn de drie dwergvinvissen gevangen voor wetenschappelijke doelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is de walvisjacht wederom aangevangen?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is middels via een peer review aangetoond dat het betreffende onderzoek niet kan zonder walsvissen te doden? Zo ja, welk gremium heeft dat beoordeeld en heeft toestemming voor de jacht gegeven? Zo nee, welke acties worden ondernomen?
Het Walvisvaartverdrag staat toe dat landen walvissen doden voor wetenschappelijke doeleinden. Dit vereist geen voorafgaande toestemming of peer review. Nederland behoort tot de landen die het doden van walvissen voor wetenschappelijk onderzoek niet nodig achten en dus ongewenst vinden. De inzet van de Nederlandse regering is om in de IWC tot een aanpassing van het Verdrag te komen welke een eind maakt aan deze en andere vormen van walvisjacht.
Het artikel 'Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht' en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace en RIKILT |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht»1 en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace2 en RIKILT?3
Ja.
Klopt de stelling van Greenpeace dat via de import en het wassen van kleding met nonylfenolethoxylaten (NFE), de schadelijke stof nonylfenol (NF) vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater? Is bekend l in welke mate dit in Nederland voorkomt?
Ja, de stelling klopt. Het is echter niet bekend in welke mate NF via import en het wassen van kleding NFE vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater. Er zijn namelijk mogelijk ook andere bronnen van waaruit NF het oppervlaktewater kan bereiken.
NF is vanwege de schadelijke eigenschappen aangewezen als prioritair gevaarlijke stof onder de Kader Richtlijn Water (KRW). Volgens Richtlijn 2008/105/EC is de veilige concentratie voor het ecosysteem 0,3 microgram per liter, gebaseerd op de jaargemiddelde concentratie. De maximaal aanvaardbare piekconcentratie is 2,0 microgram per liter. Zolang deze normen niet worden overschreden, worden geen onaanvaardbare effecten voor mens of milieu verwacht. De betreffende waterkwaliteitsnorm is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en monitoring water (Bkmw 2009).
In vervolg op projectmatig onderzoek in 2002 naar de aanwezigheid van nonylfenol(ethoxylaten) in effluenten van rioolwaterzuiveringen, in oppervlaktewater, sediment en biota, hebben waterschappen met enige regelmaat onderzoek gedaan naar het voorkomen van NF(E) in effluenten van rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater. Daarnaast analyseert de vereniging van rivierwaterbedrijven (RIWA) oppervlaktewater in het Maas- en Rijnstroomgebied op de aanwezigheid van deze stoffen.
Recente meetgegevens laten zien dat nonylfenol wordt aangetroffen in effluenten van rwzi’s in concentraties in de range van 0 tot maximaal 1,2 ug/l. In 2010 is op KRW-meetpunten in het oppervlaktewater van rijkswateren op één locatie nonylfenol aangetroffen boven de norm, op alle andere locaties onder de norm.
Kunt u bevestigen dat NF een hormoonverstorende werking heeft die kan leiden tot gewijzigde seksuele ontwikkeling van vissen en knaagdieren? Ziet u het vrijkomen van deze stof als een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in de Europese wateren?
NF kan een hormoonverstorende werking hebben en kan, afhankelijk van de concentratie, een bedreiging zijn voor de gezondheid en voor de visbestanden. Het is niet bekend in welke mate er momenteel sprake is van een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in Europese wateren.
In 2007 is NF gemeten in meer dan 100 rivieren in 27 Europese landen. NF werd in 29% van de monsters aangetroffen waarvan 10% boven de Europese jaargemiddelde norm van 0,3 microgram per liter4. In een recente publicatie zijn meetgegevens van de Elbe en Schelde vanaf 2004 gebruikt voor het identificeren van mogelijke probleemstoffen5. In 95% van de monsters was de gemeten concentratie hoger dan 0,14 microgram per liter, dit betrof 15% van de meetlocaties.
In deze studies worden echter geen Europese jaargemiddelde concentraties gerapporteerd. Het is dus niet bekend of de concentraties langere tijd boven de norm zijn geweest. Gezien de hoeveelheid monsters waarin de stof wordt aangetroffen is dat niet uit te sluiten en is dus niet uit te sluiten dat het een bedreiging is voor sommige ecosystemen in Europese wateren.
Is het waar dat zowel Richtlijn 2003/53/EG4 als de Europese chemicaliënwetgeving REACH het in de handel brengen en gebruiken van NF en NFE verbieden voor onder andere toepassing op textiel, maar niets regelen voor de import van textielproducten met NFE?
Richtlijn 2003/53/EG is inmiddels integraal opgenomen in bijlage XVII van de REACH wetgeving. In rubriek 46 van deze bijlage is een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van het op de markt brengen van NF en NFE in onder andere reinigingssystemen en textiel -en leerbewerking. Op dit moment gelden er echter geen beperkingen voor de import van textielproducten met NFE.
Bent u van mening dat de import van zulke textielproducten moet worden beperkt, en dat hiervoor een aanvulling op het bestaande REACH programma nodig is?
Binnen de REACH wetgeving is het mogelijk om via opname in bijlage XVII beperkingen te stellen aan bijvoorbeeld de import van producten met NFE. REACH kent een procedure om tot een dergelijke beperking te komen. REACH voorziet dus al in de mogelijkheid om het op de import te beperken. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u zich vinden in het door Zweden ingediende wetsvoorstel voor een Europees verbod op de import van producten die NFE bevatten? Zo ja, bent u van plan in aankomende Europese ministerraden hiervoor uw steun uit te spreken?
Op dit moment bestaat er nog geen voorstel. Zweden heeft aangekondigd voor dit onderwerp een dossier te willen maken dat naar verwachting in augustus zal worden ingediend. Naar verwachting zal dit niet eerder dan eind 2013 leiden tot een voorstel voor wetgeving. Gezien het belang van goede waterkwaliteit volg ik dit dossier al nauwlettend en zal dat blijven doen en daarbij specifiek aandacht vragen voor in Nederland waargenomen bronnen en concentraties. Ik zal het voorstel te zijner tijd welwillend bekijken maar kan zolang er nog geen definitief voorstel ligt, nog niet op een mogelijke uitkomst vooruitlopen.
Bent u bekend met de potentieel negatieve effecten van nanozilver op micro-organismen in het milieu, en daarmee bijvoorbeeld op schimmels en algen die onmisbaar zijn voor het ecosysteem?
Het RIVM houdt namens de betrokken departementen de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van risico’s van nanomaterialen voor de overheid bij via het Kennis- en Informatiepunt Risico’s Nanotechnologie (KIR-nano). In april jl. is in de openbaar beschikbare signaleringsbrief die het RIVM drie maal per jaar opstelt voor de overheid, professionals en andere geïnteresseerden, specifiek aandacht besteed aan de risico’s van het gebruik van nanozilver voor het milieu.
Van zilver is bekend dat het bacteriën kan doden en dat een aantal waterorganismen gevoelig is voor zilver. Of het vrijkomen van nanozilver uit bijvoorbeeld textiel daadwerkelijk tot schadelijke effecten leidt in het milieu, zoals verstoring van het bestaande biologische evenwicht tussen soorten in oppervlaktewater, is afhankelijk van de hoeveelheid die in het milieu terechtkomt. De emissie naar het milieu hangt samen met de hoeveelheid nanozilver die in textiel wordt gebruikt, de omvang van dit gebruik en of het nanozilver vrijkomt bij het wassen (dit hangt af van de manier waarop het nanozilver in het textiel is verwerkt). Deze gegevens zijn mij onbekend.
Meetgegevens oppervlaktewater (rijkswateren) laten zien dat de zilverconcentraties overal onder de bepalingsgrens (0,1 – 1 ng/l) liggen en de huidige zilvernorm niet overschrijden. De huidige waterkwaliteitsnorm is voor zilver is echter niet conform de eisen in de Kaderrichtlijn water vastgesteld en wordt binnenkort herzien. Deze nieuwe norm zal in 2015 van toepassing worden.
Onderstaand treft u de link aan naar de volledige tekst van bovengenoemde signaleringsbrief.
http://www.rivm.nl/Bibliotheek/Algemeen_Actueel/Uitgaven/Milieu_Leefomgeving/Signaleringsbrief_KIR_nano/Signaleringsbrief_KIR_nano_2012_nummer_1_april
Deelt u de door RIKILT geuite zorg over het toenemende gebruik van nanozilver in sportkleding en het vrijkomen van dit materiaal bij wasbeurten? Heeft u enig zicht op de omvang van dit probleem en de mate waarin nanozilver gebruikt wordt in – en vrijkomt uit andere producten?
Zie mijn antwoord onder 7. Overigens hecht ik eraan op te merken dat bedrijven die nanozilverhoudende producten en artikelen op de markt zetten, verantwoordelijk zijn voor het veilig gebruik van deze producten (zowel in het kader van REACH, de Biocideregelgeving als de Warenwet). Zij zijn daartoe verantwoordelijk voor het verzamelen en leveren van benodigde informatie. Gezien de zorgen over deze stof zal Nederland in 2013 nanozilver evalueren in het kader van REACH en zal, indien nodig, voorstellen opstellen voor het door het bedrijfsleven verplicht aanleveren van additionele informatie om meer zekerheid te krijgen dat gebruik van nanozilver veilig is voor mens en milieu.
Kunt u bevestigen dat het huidige EU milieubeleid, vastgelegd in onder andere REACH en het 6e Milieu Actie Programma (MAP), niet of nauwelijks rekening houdt met nanomaterialen en de bijzondere eigenschappen die deze deeltjes onderscheiden van grotere materialen? Deelt u de mening dat deze EU- regelgeving bruikbaarder moet worden gemaakt voor het vergaren van kennis over nanomaterialen en het reguleren van hun potentiële risico’s?
In 2010 is in opdracht van de overheid onderzocht welke mogelijkheden en knelpunten de vigerende nationale en Europese wet- en regelgeving leveren om eventuele risico’s van nanomaterialen te beheersen. Een conclusie van dit rapport is dat met name de stoffen- en milieuregelgeving lacunes bevat vanwege het niet toegespitst zijn van regelgevingsinstrumenten op nanospecifieke kenmerken. Zie ook voor meer informatie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nanotechnologie/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/11/30/regulering-van-onzekere-risico-s-van-nanomaterialen.html
In de brief die ik de Kamer zond op 25 mei 2011(KST 2011, 29 338, nr. 105) heb ik aangegeven op welke wijze ik druk uitoefen in Europa om Europese regelgeving beter geschikt te maken voor nanomaterialen. Over de voortgang van de acties die ten behoeve daarvan in gang gezet zijn ontvangt u op korte termijn een brief.
Zouden de normstellingen en maateenheden voor gegevenslevering van de REACH-verordening meer moeten worden toegespitst op de bijzondere kenmerken van nanomaterialen? Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de aanpassingen van REACH op dit gebied?
Ja. Zoals is gebleken uit bovenstaand rapport is de informatie over nanomaterialen die nu door producenten of importeurs moet worden verschaft, niet toegespitst op specifieke eigenschappen van nanomaterialen. Ook de tonnagegrenzen die in REACH bepalen of en welke informatie over chemicaliën moet worden overlegd, zijn mogelijk niet geschikt voor nanomaterialen.
Op dit moment is er nog geen initiatief voorzien van de Europese Commissie om REACH aan te passen. Voor medio dit jaar voorziet REACH weliswaar in een evaluatie maar deze heeft alleen betrekking op het functioneren van het Agentschap (art. 75) en op het toepassingsgebied waarbij het gaat om overlap met andere toepasselijke communautaire bepalingen te vermijden (art 136). De kans dat deze evaluatie leidt tot een aanpassing van REACH in de door u gevraagde zin is klein.
Overweegt u, gelet op de vertraging die opgelopen zou worden indien gewacht wordt met nemen van verbeterstappen tot de invoering van het 7e MAP5, in de tussentijd – bij de herziening van de Richtlijn prioritaire stoffen – nanozilver reeds in de geplande toezichtlijst op te nemen?
Ongeacht wat hierover gaat worden opgenomen in het 7e MAP zijn verbeterstappen nodig voordat het 7e MAP in werking zal treden. In de onder 9. genoemde voortgangsbrief zal ik u binnenkort verder informeren over mijn inzet om snellere actie te stimuleren
Digitale onveiligheid van de site meermetminder.nl |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat via de website meermetminder.nl informatie wordt gevraagd (waaronder het burgerservicenummer en bankgegevens) van degenen die in aanmerking willen komen voor een subsidie voor energiebesparende maatregelen?1
Ja. Rechtmatigheid van de subsidieverstrekking is een absolute voorwaarde. Met behulp van het burgerservicenummer wordt eenduidig vastgesteld dat de subsidie aan de juiste en rechthebbende persoon wordt verstrekt. Het bankrekeningnummer is nodig om het rechtmatige subsidiebedrag over te maken.
Bent u zich bewust van de consequenties van identiteitsfraude als deze gegevens in verkeerde handen vallen? Zo ja, kunt u aangeven welk beveiligingsniveau voor deze site is gekozen en of dit niveau volstaat?
Ja. Uit de door de Stichting Meer Met Minder verstrekte informatie blijkt dat er is gekozen voor het benodigde beveiligingsniveau dat wordt geborgd door de volgende systeemkeuzes:
Gezien het bovenstaande, ben ik van mening dat het beveiligingsniveau van het deel van de website www.meermetminder.nl dat wordt ingezet voor de Rijkspremieregeling Meer Met Minder proportioneel gekozen is en een «passend beschermingsniveau» en bijbehorende maatregelen omvat (zie ook het antwoord op vraag 5).
Is tot nu toe al eens een poging tot ongeoorloofde toegang ondernomen? Zo ja, hoe vaak en had dit succes?
De Stichting Meer Met Minder heeft tot nu toe geen ongeoorloofde toegang of poging daartoe geconstateerd. Het deel van de website www.meermetminder.nl dat wordt ingezet voor de Rijkspremieregeling Meer Met Minder functioneert sinds april 2010, zonder enige melding dat persoonsgegevens ongeoorloofd van de website of uit de database zijn gehaald.
Deelt u de mening dat kwetsbare, persoonsvertrouwelijke gegevens, zoals bijvoorbeeld het burgerservicenummer, met uiterste terughoudendheid gebruikt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs hierbij naar de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) die de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer bepaalt.
Welke maatregelen stelt u zich voor om de veiligheid te garanderen bij het uitwisselen van vertrouwelijke informatie via internet?
Bij het verwerken van persoonsgegevens dient men te voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die op haar beurt moet voldoen aan de Europese Privacyrichtlijn. Daarin staat dat een «passend beschermingsniveau» moet worden gekozen. In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is dit verder uitgewerkt in artikel 13. Artikel 13 Wbp luidt: «De verantwoordelijke legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van te beschermen gegevens met zich meebrengen. De maatregelen zijn er mede op gericht onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen.»
Waterprivatisering door de Wereldbank |
|
Ewout Irrgang |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Shutting the Spigot on Private Water: The case for the World Bank to divest» van de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Corporate Accountability International?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport. Nederland is echter niet betrokken bij de watervoorziening in Manilla. Ik neem het voorbeeld ter kennisgeving aan.
Kunt u aangeven of u het gegeven voorbeeld van de waterprivatisering in Manilla als een succesverhaal beschouwt? Zo ja, waarom? Zo neen, welke implicaties heeft dit voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de kritiek die het rapport geeft op de benadering van de «operationele doelmatigheid» door de Wereldbank?
Over dit onderwerp heb ik een constructieve beleidsdialoog met de Bank, die ik niet terug zie in de conclusie en aanbevelingen.
In veel gevallen is gebleken dat de private sector beter geëquipeerd is dan de publieke sector om op een efficiënte en doelmatige wijze de drinkwatervoorziening te garanderen en daarmee bij te dragen aan financiële duurzaamheid en zelfredzaamheid. De rol van een onafhankelijke toezichthouder en van maatschappelijke organisaties is hierbij van groot belang met het oog op het vaststellen van minimaal kostendekkende tarieven en het veiligstellen van toegang voor de allerarmsten.
Een waterbedrijf moet zijn kosten kunnen dekken. Ik zie geen reden om huishoudens die zijn aangesloten op het waterleidingnet te subsidiëren, terwijl zij die niet zijn aangesloten wel de volledige kosten van hun «alternatieve» watervoorziening moeten betalen.
Ik ben geen voorstander van volledige privatisering van de drinkwatervoorziening, maar ieder land moet daarin zijn eigen keuzes maken. Nederland doet dat ook. Landen die geïnteresseerd zijn in het Nederlandse model waarbij het eigendom van het drinkwaterbedrijf in handen blijft van de overheid en het beheer wordt uitbesteed aan een private onderneming, zijn welkom om daar met ons over te praten.
Kunt u tevens ingaan op de kritiek die het rapport geeft op het gebrek aan investeringen in en uitbreiding van de infrastructuur door de private sector?
Investeringen en uitbreiding van de infrastructuur is vaak de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het netwerk, in veel gevallen de overheid. Afhankelijk van de contractvoorwaarden kan de private partij hierin participeren. Omdat het risico niet in verhouding staat tot het rendement vindt dit echter zelden plaats.
Kunt u ingaan op de theoretische inzichten over waterprivatisering zoals verwoord op pagina 16 en verder van het rapport? Welke lessen trekt u hieruit voor uw toekomstige beleid inzake water en private sectorontwikkeling?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse beleid zet daar dan ook niet op in.
Wat is uw reactie op de kritiek van het rapport met betrekking tot de ongewenste belangenverstrengeling van de Wereldbank in haar rol als mede-eigenaar van waterbedrijven en tevens onpartijdig adviseur en expert? Bent u het eens met deze kritiek?
De Wereldbank verschaft leningen aan overheden en publieke instellingen. IFC, onderdeel van de Wereldbank Groep, verschaft leningen en eigen vermogen aan private bedrijven. Het rapport spreekt van de Wereldbank terwijl het in dit geval over de Wereldbank Groep gaat. Ik kan mij voorstellen dat het beeld ontstaat dat er in specifieke gevallen sprake is van een te grote concentratie van verantwoordelijkheden vanuit verschillende delen van de Wereldbank Groep. Op groepsniveau zijn er echter voldoende waarborgen ingebouwd om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik zal nogmaals onder de aandacht van de Wereldbank Groep brengen dat het van belang is verkeerde beeldvorming op dit punt tegen te gaan.
Kunt u zich vinden in de conclusie en de aanbevelingen in het rapport? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiermee doen?
Ik vind de conclusie en aanbevelingen van het rapport ongenuanceerd. De private sector kan een effectieve rol vervullen in de drinkwatervoorziening zonder dat het om volledige privatisering gaat. Dit komt in het rapport en in de aanbevelingen niet goed tot uitdrukking. In mijn beleidsdialoog met de Wereldbank merk ik groeiende interesse voor het Nederlandse model van waterbedrijven die publiek eigendom zijn en blijven, maar die als een bedrijf worden gerund, «not for profit-not for loss». De komende tijd zal via evaluaties kritisch gekeken worden naar de effectiviteit van programma’s in de watersector waar het bedrijfsleven bij betrokken is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van het amendement Irrgang inhoudende het schrappen van de Nederlandse bijdrage van 1,2 miljoen euro aan het Public-Private Infrastructure Advisory Facility (PPIAF) in 2012 ten behoeve van technische assistentie bij het privatiseren van de watervoorziening?2
Conform het amendement Irrgang (Kamerstuk 33 000 V, nr. 112) is de Nederlandse bijdrage aan PPIAF in 2012 met Euro 1,2 mln. gekort. Het contract met de Wereldbank is aangepast.
Na aanpassing van het contract bedraagt de resterende contractuele verplichting met PPIAF in 2012 USD 286 000 en blijft een contractuele verplichting bestaan in 2013 van USD 2 mln.
Kunt u tevens een nadere toelichting geven op eventuele contractuele verplichtingen met het PPIAF tot 2013?
Zie antwoord vraag 8.
Vormt bovengenoemd rapport voor u voldoende aanleiding om uw steun aan het PPIAF definitief te beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Steun aan overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur is onderdeel van mijn beleid. Infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei en de ontwikkeling van de private sector. De behoefte aan infrastructuur in ontwikkelingslanden is enorm. Via publiek-private samenwerking kunnen kennis, kunde, innovatiekracht en kapitaal vanuit de private sector ingezet worden om infrastructuur te realiseren. PPIAF levert vraag-gestuurd advies aan overheden in ontwikkelingslanden op het terrein van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur in verschillende sectoren, waaronder elektriciteit, transport, telecommunicatie, irrigatie en water. Thema’s als verbeterde toegang, prijsstelling, evenals efficiëntie en kwaliteit van de dienstverlening zijn onderdeel van de adviesverlening. Uiteindelijk bepaalt een ontwikkelingsland zelf of en hoe de private sector wordt ingeschakeld, in welke sector dit gebeurd en via welke vorm van publiek-private samenwerking. Nederland is één van de 11 donoren van PPIAF en is sinds 2001 donor.
Bovengenoemd rapport geeft aanleiding om in de beleidsdiscussie tussen donoren en de Program Management Unit van PPIAF over de adviesverlening in de drinkwatersector het belang van armoedefocus en universele toegang tot water nogmaals te onderstrepen. Na het aflopen van de contractuele verplichting met PPIAF in 2013, en op basis van een evaluatie van het programma, zal worden besloten of Nederland PPIAF na 2013 blijft ondersteunen.
Vormt bovenstaand rapport voor u voldoende aanleiding om geen steun meer te verlenen aan beleid dat is gericht op waterprivatisering in ontwikkelingslanden?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse model, of een variant hierop, van een publiek-privaat partnerschap waarbij het eigendom van de drinkwatervoorziening in publieke handen is en het beheer en management wordt uitbesteed (via een concessie en/of management contract) aan een private partij, heeft mijn voorkeur. Dit model biedt goede kansen op financiële duurzaamheid van de watervoorziening – en daarmee op zelfredzaamheid van het betreffende land. Er moet wel oog zijn voor de minder draagkrachtigen in een dergelijke aanpak. Daarom ondersteun ik maatschappelijke organisaties in hun werk bij het aanleggen van speciale voorzieningen, zoals gemeenschappelijke waterpunten.
Beschietingen van roofvogels |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «nesten van buizerds beschoten»?1
Ja.
Hoe vaak is in de afgelopen 5 jaar proces verbaal opgemaakt voor het vernielen van roofvogelnesten? Zo ja, in welk deel van de gevallen was er sprake van het doorzeven van roofvogelnesten met hagel of kogels uit jachtgeweren? Zo nee, waarom niet?
De overheid beschikt niet over databases waarmee tot op het niveau van modus operandi en/of bedreigde soorten onderscheid gemaakt kan worden bij overtredingen van de Flora- en faunawet.
Roofvogelvervolging is een zaak die aandacht verdient. Ik moet hierbij echter opmerken dat daders van roofvogelvervolging veelal bijzonder moeilijk te traceren zijn.
De handelingen die onder de noemer roofvogelvervolging vallen, zoals het verstoren en kapotmaken van nesten, het doodschieten van roofvogels, het wegvangen in kraaienvangkooien en het vergiftigen door middel van uitleggen van vergiftigd aas, laten over het algemeen namelijk weinig sporen na. Strafbare feiten worden vooral gepleegd in het landelijk gebied, waar daders zich goed kunnen verbergen en opsporingsambtenaren snel opvallen. Dat leidt ertoe dat slechts in een relatief klein aantal gevallen tot het aanhouden van verdachten kan worden overgegaan. Niettemin zijn er bij concrete aanwijzingen wel degelijk recherchemogelijkheden om de vermoedelijke daders op te sporen.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen waarin sprake was van het vernielen en/of doorzeven van roofvogelnesten de daders gepakt zijn in deze periode? Zo ja, wat zegt dat over de kwaliteit en mogelijkheden van het toezicht in de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren in hoeveel procent van de gevallen waarbij de daders van dergelijk wangedrag zijn getraceerd, de daders beschikten over een wapenvergunning en jachtakte? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het veldtoezicht te verscherpen rond roofvogelnesten en ook organisaties als Werkgroep Roofvogels Nederland subsidie te verlenen om hun vrijwilligerswerk ter bescherming van de roofvogels mogelijk te maken en uit te breiden?2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat het verstoren en vernietigen van roofvogelnesten streng bestraft moet worden.
Middels de Wet op de economische delicten kan voor het onrechtmatig versturen of vernietigen van nesten van beschermde vogelsoorten een geldboete opgelegd worden. Met betrekking tot de pakkans blijkt uit het antwoord op vraag 2, 3 en 4 dat de aard van het delict de opsporing van roofvogelvervolging vaak moeilijk maakt. Ingezet zal worden op het voorkomen van roofvogelvervolging door aanvullend beleid dat bestaat uit gerichte voorlichting naar mogelijke doelgroepen. Deze voorlichting heeft vooral ten doel de sociale controle binnen en rond (mogelijke) dadergroepen te versterken. Ten einde te komen tot een effectievere aanpak van het probleem van roofvogelvervolging heeft het OM enige jaren geleden, in samenwerking met de politie, de voormalige AID en het toenmalig ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een «Interventiestrategie Roofvogelvervolging» opgesteld. Hierin is een integraal pakket aan maatregelen opgenomen, waarin naast strafrechtelijk optreden een belangrijke rol is weggelegd voor bestuursrechtelijke handhaving, communicatie en voorlichting.
De Werkgroep Roofvogels Nederland ontvangt geen subsidie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Zoals uit het bovenstaande blijkt is opsporing uitermate moeilijk. Subsidiëren van meer veldtoezicht zal naar verwachting niet meer resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het verstoren en vernielen van roofvogelnesten streng bestraft zou moeten worden en dat veroordeling voor deze feiten ten minste tot het permanent intrekken van de jachtakte voor de veroordeelde zou moeten leiden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De reële enn politieke planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u motiveren waarom u de uitspraak1 van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter, dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is, niet onderschrijft? Kunt u in het bijzonder toelichten waarom de volgende analyse van de ambtelijk coördinator naar uw mening geen hout snijdt: «Dat is de politieke, niet de reële planning. De komst van de Omgevingswet zal immers met de standaard bijkomstige documenten gepaard moeten gaan, zoals een invoeringswet, een omgevingsbesluit en onderliggende ministeriële regelingen, en dat vergt veel tijd (...). 2018 lijkt me een redelijker verwachting voor de Omgevingswet.»?2
De herziening van het omgevingsrecht is een omvangrijke wetgevingsoperatie met verschillende mijlpalen, zoals de betrokken ambtenaar heeft trachten duidelijk te maken. De belangrijkste mijlpaal is het opstellen van een voorstel voor een integrale Omgevingswet waarvoor de planning is opgenomen in de kabinetsnotitie Stelselwijziging Omgevingsrecht van 9 maart 2012 (Kamerstukken II 33 118, nr. 3, p. 24) .
Naast de Omgevingswet zelf is een Invoeringswet nodig, zoals ook aangegeven in de kabinetsnotitie. Een dergelijk grote herziening vereist immers een zorgvuldige invoering met een voor de praktijk hanteerbare invoeringstermijn en overgangsrecht. Een exacte invoeringstermijn en mogelijke fasering daarbinnen zal in samenspraak met de uitvoeringspraktijk worden bepaald als de belangrijkste omgevingswetgeving is afgerond. Om die reden is in de kabinetsnotitie daarover geen datum opgenomen.
Er is dus een onderscheid tussen het aanleveren van de Omgevingswet bij de Kamer en de daarop volgende Invoeringswet. Mijn ambtenaar heeft hierop gedoeld en op de uitvoeringsregelgeving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet vraagt immers ook om een Omgevingsbesluit en bijbehorende ministeriële regeling. Daarnaast zal alle relevante uitvoeringsregelgeving moeten worden aangepast aan de Omgevingswet. Zoals de kabinetsnotitie aangeeft, hebben circa 150 besluiten en honderden regelingen (deels) betrekking op de leefomgeving. Dit zeer omvangrijke pakket regels kan alleen worden gerealiseerd door prioritering in de tijd en een modulaire aanpak gedurende de komende jaren. Ook hier geldt dat op dit moment het geven van een exacte planning niet mogelijk is.
Kunt u uitleggen hoe de Omgevingswet, qua omvang een stuk groter dan de eerder uitgevoerde herziening van de Wet ruimtelijke ordening, in de helft van de tijd van deze herziening kan worden ingevoerd?3
De planning van de Omgevingswet is ambitieus, er is bij de voorbereidingen dan ook een straf tempo ingezet. Zoals ik op vraag 1 heb geantwoord is voor de datum van invoering op dit moment nog geen planning vastgesteld. Deze datum is afhankelijk van de totstandkoming van in- en uitvoeringsregelgeving en overleg daarover met de uitvoeringspraktijk.
Zou u alsnog antwoord willen geven op vraag 2 van eerdere schriftelijke vragen van 21 maart 20124: «Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?» Indien u niet op de hoogte was, was de leiding van uw ministerie wel op de hoogte van de visie van de ambtelijk coördinator, dat een reële planning uit moet gaan van 2018 als datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet? Als de dienstleiding daarvan op de hoogte was, hoe is het dan mogelijk dat u niet beschikte over deze essentiële informatie? Als u wel op de hoogte was, onderschrijft u dan dat u deze informatie met de Kamer had moeten delen en dus de Kamer in uw brief5 van 9 maart 2012 onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u bij vraag 1 heb aangegeven geeft mijn brief van 9 maart 2012 de planning weer van de totstandkoming van de Omgevingswet, zo volledig en juist als deze op dat moment te maken was. Ik heb binnen mijn ministerie en met participerende maatschappelijke organisaties gesproken over de krappe doorlooptijd in de planning en heb naar aanleiding daarvan juist extra ruimte ingebouwd. Op basis hiervan is de planning ontstaan, waarover ik u in mijn brief heb geïnformeerd. De planning blijft ambitieus, maar is haalbaar.
Onderschrijft u de volgende beginselen van behoorlijk bestuur: Indien u deze twee uitgangspunten niet (volledig) onderschrijft: kunt u dan uw standpunt motiveren?
Ik onderschrijf sterk de waarde van een open en onbevoordeelde houding van het ambtelijk apparaat. Die draagt bij aan een goede advisering voor het nemen van politieke beslissingen. Ik ben vervolgens als Minister verantwoordelijk om het parlement volledig en juist te informeren, zowel mondeling als schriftelijk.
Ik heb in deze zaak juist mede op basis van ambtelijk advies de termijnen verruimd. De verwarring bestaat waarschijnlijk, zoals ik al in vraag 1 heb geprobeerd aan te geven, in het verschil tussen politieke aanlevering van de Omgevingswet en de daarbij op te stellen Invoeringswet en uitvoeringsregelgeving.
Een jager die een auto op de A15 raakt met een kogel |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jager raakt per ongeluk auto op snelweg»?1
Ja.
Is het waar dat geen proces-verbaal van het voorval is opgemaakt en dat ter plaatse is geconcludeerd dat de jager vrij uit ging? Zo ja, wie heeft dit geconcludeerd, op basis waarvan is dat geconcludeerd en is dat geen voorbarige conclusie? Zo nee, is de zaak nog in onderzoek en bij wie?
Door de politie is een opsporingsonderzoek ingesteld, waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt. Geweer en munitie zijn in beslag genomen en worden thans onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Het OM beslist op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken over eventuele vervolging.
Is de jachtakte van de jager inmiddels ingetrokken? Zo ja, per welke datum en tot welke datum? Zo nee, waarom niet?
De jager beschikte over een jachtakte die recent is verlengd. Het onderhavige incident kan leiden tot intrekking van de jachtakte. Ook dit wordt nog nader onderzocht.
Is het waar dat de politie een jachtopziener heeft geraadpleegd om te achterhalen welke jagers in het bezit waren van een dergelijk wapen? Zo ja, was die informatie niet bekend bij de politie of de korpschef die verantwoordelijk is voor het bijschrijven van jachtwapens op de jachtakte? Zo nee, in welk opzicht klopt deze berichtgeving niet?
Nee, uit de berichtgeving blijkt dat de politie een jachtopziener geraadpleegd heeft om te achterhalen welke jagers in dat gebied actief waren. Dit was naar het oordeel van de politie de snelste manier om de mogelijke schutter te traceren.
Hoeveel jagers in Nederland zijn in het bezit van een kogelgeweer? Zo ja, kunt u dit specificeren naar kaliber en aangeven wat de reikwijdte van deze wapens is? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren?
Er is geen centrale databank waarin de wapens van jagers zijn geregistreerd. Elk korps heeft zijn eigen registratiesysteem. Ik zie geen nut van of noodzaak tot een nadere specificatie. In de Flora- en faunawet en in het jachtbesluit is voorgeschreven met welke geweren uitvoering gegeven kan worden aan het bepaalde in deze wet cq dit besluit en aan welke eisen deze geweren dienen te voldoen. Kogelgeweren met getrokken loop mogen worden gebruikt bij de uitoefening van de jacht, beheer en schadebestrijding.
Weet u hoe groot de afstand was tussen de jager en de auto op het moment dat hij op de gans schoot en de kogel door de voorruit van de auto ging? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het onderzoek kunnen daarover geen mededelingen worden gedaan.
Welk type kogel (bijvoorbeeld rond, spits, «hollow-point», «round-nose» ) werd gebruikt door de ganzenjager langs de A15 en uit welke materialen bestond deze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt in de munitie waarmee gejaagd wordt nog steeds gebruik gemaakt van lood, bijvoorbeeld als loodkern of als «lead-round-nose»? Zo nee, waarom niet?
Er is geen totaalverbod op loodhoudende munitie in Nederland en ik overweeg dat ook niet. Naast jagers gebruiken o.a. militairen, politie en sportschutters genoemde munitie. Zij zijn allemaal gehouden aan de wettelijke bepalingen die gelden ten aanzien van gebruik en soort munitie.
Is er andere munitie, die in Nederland gebruikt wordt, waarin lood worden toegepast? Zo ja, hoeveel lood komt hierdoor in het milieu terecht? Bent u bereid een totaalverbod in te stellen op het gebruik en de verkoop van loodhoudende munitie in Nederland? Zo nee, is er een totaalverbod in Nederland voor het gebruik en de verkoop en gebruik van munitie die lood bevat?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen dienen jagers te treffen om te voorkomen dat burgers ongewild doelwit worden van hun jachtactiviteiten? Vindt u de huidige voorzorgsmaatregelen en regels toereikend om de openbare veiligheid te waarborgen? Zo ja, waarom?
Jagers volgen een wettelijk verplichte opleiding die bijna een jaar duurt met theorie en praktijk. In deze opleiding wordt veel aandacht besteed aan de veiligheid en dit wordt tijdens een specifiek praktijkexamenonderdeel (Jachtpraktijk) ook getoetst. Uit het feit dat er zeer weinig incidenten gemeld worden met betrekking tot de veiligheid rond de jacht leid ik af dat voor die veiligheid over het algemeen goed zorg wordt gedragen en dat nieuwe maatregelen niet nodig zijn.
Deelt u de mening dat er sprake is van onzorgvuldig, onachtzaam en roekeloos handelen, wanneer in de nabijheid van openbare wegen in onoverzichtelijk terrein een kogelgeweer wordt afgevuurd met een reikwijdte die strekt tot aan die openbare weg of verder? Zo ja, bent u bereid om jagers en burgers hiertegen te beschermen door het jagen langs openbare wegen te verbieden? Op welke wijze en op welke termijn gaat u vorm geven aan een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is het waar dat de jager die in 2007 nabij de Bavelse berg bij Breda een wandelaar dodelijk verwondde met een vergelijkbaar kaliber kogelgeweer (.222, 7 mm) op duiven schoot? Zo nee, in welk opzicht klopt deze berichtgeving niet?
Uit tactisch onderzoek in genoemde zaak is gebleken dat verdachte een .222 Remington kogelgeweer heeft gebruikt. De verdachte beweerde op een duif te hebben gemikt, maar dat is niet vastgesteld.
Is het waar dat de jager die in 2007 bij Breda een wandelaar dodelijk verwondde toen hij met een kogelgeweer op duiven schoot door de rechtbank in Den Bosch veroordeeld is voor dood door schuld, omdat hij met een vuurwapen met een bereik van 1 500 meter in de richting van een onoverzichtelijk en openbaar terrein schoot? Zo ja, bent u bereid om het gebruik van kogelgeweren in een straal van ten minste 1 500 meter rond openbare wegen te verbieden?
Op 6 april 2010 wees het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch arrest in hoger beroep inzake het dodelijk schietincident op een jachtterrein bij Breda. De 73-jarige verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 337 dagen voorwaardelijk, voor dood door schuld. Het hof was van oordeel dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen door te schieten met een vuurwapen met een groot bereik in de richting van een onoverzichtelijk terrein.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 10 en 11. Vaak wordt er afschot gepleegd juist omwille van de (verkeers)veiligheid. Dit vindt daarom soms plaats nabij openbare wegen.
Is het waar dat er ook kogelgeweren door jagers gebruikt worden die veel grotere kalibers hebben? Zo ja, wat is het maximum kaliber dat in Nederland is toegestaan? Met welk doel wordt er gebruik gemaakt van groot kaliber?
Zie het antwoord op vraag 5. De Flora- en faunawet kent normering ten aanzien van het gebruik van jachtwapens, waaronder kogelgeweren. In deze normering is een minimum benoemd van energie-afgifte (om dierenleed te voorkomen), maar geen maximum.
Is het waar dat tijdens jacht op grote hoefdieren openbare wegen, paden en terreinen langdurig worden afgesloten voor het publiek in verband met de onveilige situatie die door de jacht ontstaat? Zo ja, bent u bereid de jacht in de nabijheid van deze wegen te verbieden? Bent u in geval dit onverhoopt niet gerealiseerd kan worden, bereid afsluiting van alle openbare wegen, paden en terreinen verplicht stellen wanneer er met groot kaliber wapens op dieren geschoten wordt?
In het kader van beheer en schadebestrijding, bijvoorbeeld als het gaat om de afschot van wilde zwijnen, kan voorgesteld worden dat de openbare veiligheid vergt dat terreinen tijdelijk worden afgesloten voor het publiek. Dat is een afweging die provincies en grondgebruikers moeten maken per individueel geval.
Is het waar dat de jager afkomstig was uit de omgeving en derhalve goed op de hoogte was van de aanwezigheid van de drukke A15? Zo ja, wat zegt dat volgens u over het vermogen van de persoon in kwestie om de gevolgen van zijn handelen te beoordelen?
Hierover kan ik geen mededelingen doen zolang de zaak in onderzoek is. Het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging.
Deelt u, gelet op voorgaande vraag, de mening dat hier sprake is van een persoon die willens en wetens de openbare veiligheid in gevaar brengt? Zo ja, deelt u de mening dat dit moet leiden tot intrekking van de jachtakte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat, waar de rechter in een soortgelijk voorval met dodelijke afloop heeft geoordeeld dat sprake is van dood door schuld, justitieel onderzoek nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u bevestigen dat de gans is geraakt? Zo ja, heeft de kogel het dier doorboord en dodelijk verwond of is het dier slechts gewond geraakt bij het incident en moet worden aangenomen dat het crepeert in de natuur? Om wat voor gans ging het eigenlijk?
Ja, de gans is dodelijk geraakt. Het betrof een grauwe gans.