De “ADHD-epidemie” |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er sprake is van een verviervoudiging van ADHD-medicatie in de afgelopen tien jaar? Kunt u aangeven wat uw reactie hierop is, en hoe u deze stijging van medicatiegebruik duidt?1
Ja. In het advies van de Gezondheidsraad «ADHD: medicatie en maatschappij»(juli 2014) is reeds melding gemaakt van een forse stijging van het gebruik van methylfenidaat bij ADHD. Voor het gebruik van methylfenidaat verwijzen we tevens naar het antwoord van de Minister van VWS op vraag 5 van het Kamerlid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635). Deze forse stijging in het gebruik van medicatie bij ADHD de afgelopen jaren is zorgelijk, alhoewel de Gezondheidsraad in haar advies geen duidelijke verklaring heeft gevonden voor de toename in het gebruik. Toegenomen prestatiedruk en afgenomen tolerantie van afwijkend gedrag lijken volgens de raad belangrijke oorzaken van de groeiende hulpvraag.
Deelt u de mening dat onnodige medicalisering, zeker voor jongeren, bijzonder onnodig, zelfs schadelijk kan zijn, en zoveel mogelijk voorkomen dient te worden? Zo ja, bent u voornemens hierop actie te ondernemen?
Jongeren met psychische problemen moeten gepaste zorg ontvangen. In november 2015 heb ik in de Voortgangsbrief gedecentraliseerd jeugdstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 497) het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» beschreven. In dit «Plan van Aanpak Gepaste Zorg,» van november 20152 zijn verschillende acties benoemd om te bewerkstelligen dat jongeren zoveel mogelijk gepaste zorg ontvangen. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de ouderverenigingen Balans en de Nederlandse Vereniging voor Autisme, partijen uit het zorg- en onderwijsveld en de Ministeries van VWS en OCW.
Deelt u voorts de mening dat met het medicaliseren van drukke kinderen de bandbreedte voor wat als «normaal gedrag» beschouwd kan worden steeds verder wordt vernauwd? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad die in december 2014 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 258), heb ik daar een uitvoerige reactie op gegeven en activiteiten beschreven die in gang zijn of worden gezet. Een van die activiteiten is het in het antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg».
In hoeverre deelt u de zorgen van jeugd- en kinderpsychiaters die vorig jaar aan de bel trokken en een pleidooi hielden om geneesmiddelen, zoals Ritalin en Concerta, minder (snel) voor te schrijven?2 Deelt u de mening dat deze uitspraak in lijn is met een eerder rapport van de Gezondheidsraad, waarin bezorgdheid over de sterke toename van ADHD-pillen al werd geuit?3 Kunt u aangeven wat u sindsdien heeft gedaan om de sterke toename te analyseren?
Deze zorgen liggen in lijn met het eerder genoemde rapport van de Gezondheidsraad. In het rapport van de Gezondheidsraad worden trends gesignaleerd, waaronder de sterke toename van medicatie. Daarmee zijn we met alle betrokken partijen aan de slag gegaan. In januari 2015 is een intentieverklaring getekend door de betrokken partijen uit de zorg- en onderwijswereld en in november 2015 is het eerder in antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» door alle betrokken partijen bestuurlijk geaccordeerd.
Wat vindt u van de uitspraak van prof.dr. Robert Vermeiren, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie dat toediening van ADHD-medicatie alleen mag plaatsvinden in combinatie met grondige diagnostiek en andere gedragsmatige behandelingen?4 Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Goede diagnostiek en behandeling zijn belangrijk. Voor de diagnosticering en behandeling van ADHD hebben de betrokken beroepsgroepen multidisciplinaire richtlijnen en een standaard opgesteld. Hierbij kan tevens verwezen worden naar het antwoord op vraag 8 van het lid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635).
Bent u voornemens stappen te zetten om afnemende tolerantie jegens druk, impulsief en ongecontroleerd gedrag van kinderen en/of jongvolwassenen tegen te gaan, waar – aldus de Gezondheidsraad – sprake van is?5 Zo nee, waarom niet?
In het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» dat in het antwoord op vraag 2 genoemd is, wordt hier aandacht aan besteed. Er zullen onder andere expertmeetings en een landelijke bijeenkomst georganiseerd worden over diagnosedruk.
Snellere overdracht tussen ambulance en ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Digitale ambulanceoverdracht helpt spoedpatiënt»?1
Ja
In hoeverre bent u mening dat overdacht van relevante patiëntgegevens tussen ambulance en ziekenhuis zo snel en nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat de snelheid en de accuraatheid van de overdracht van patiëntgegevens tussen partners in de (acute) zorgketen verbeteren. Een goede overdracht van gegevens is immers van groot belang om zo snel mogelijk de juiste (vervolg)behandeling voor de patiënt in te kunnen zetten.
Bent u bereid u in te zetten voor een zo'n kort mogelijke overdracht tussen ambulancezorgverlener en ziekenhuis, zodat de samenwerking in de acute zorgketen verbetert?
Ik heb eerder een meerjarige subsidie aan Nictiz verleend voor het programma e-Spoed, een programma gericht op het verbeteren van de informatievoorziening binnen de acute zorg. Het faciliteren van de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners door de ontwikkeling van standaarden is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is vervolgens aan de betrokken zorgorganisaties om die standaarden te gaan gebruiken en in te bouwen in hun informatiesystemen. Het Ministerie van VWS is daarnaast deelnemer aan het zogenaamde «platform acute zorg» waarin alle betrokken partijen bij de uitvoering van het programma e-Spoed zijn vertegenwoordigd en dat zich buigt over verdere ontwikkeling en prioriteiten inzake.
Wat vindt u van de innovatieve koppeling van regionale ambulancevoorziening (RAV) IJsselland tussen de ambulance en het digitale patiëntendossier in het ziekenhuis?
Zoals in het bericht van Nictiz wordt vermeld stuurt al meer dan 90% van de regionale Ambulancevoorzieningen patiëntgegevens elektronisch vanuit de ambulance naar de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen. Deze vooraankondiging maakt het mogelijk voor de ziekenhuizen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de behandeling van de betreffende patiënt. De koppeling die de Isala Klinieken hebben gemaakt tussen de vooraankondiging vanuit de ambulances en het patiëntendossier van de patiënt geeft de behandelend arts in het ziekenhuis sneller een beeld van de toestand en de medische historie van de betreffende patiënt. Gezien het belang hiervan voor de juiste (vervolg)behandeling lijkt mij dit een goed initiatief dat ik dan ook zeer waardeer. Het betreft hier overigens niet alleen informatie uit de ambulances van RAV IJsselland, maar ook van ambulances uit andere regio’s die met een patiënt naar het Isala rijden.
In hoeverre acht u deze werkwijze een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk, waarin gegevens vaak alleen inzichtelijk zijn in een portaal dat los staat van het patiëntendossier?
Deze werkwijze zorgt ervoor dat de informatie uit de vooraankondiging automatisch en snel beschikbaar komt in het ZiekenhuisInformatieSysteem (ZIS). De gegevens hoeven niet overgetypt te worden, de kans op fouten neemt daarmee af. En als het een bekende patiënt betreft ziet de arts ook meteen de medische historie van die patiënt. In acute situaties, waar elke seconde telt, kan dit van levensbelang zijn. Daarbij heeft de arts minder administratief werk en is het ook makkelijker om de rapportage te verzenden naar de huisarts. Bovendien is de informatie via het eigen ZIS van het ziekenhuis indien nodig beschikbaar voor andere ziekenhuisafdelingen dan uitsluitend de SEH.
Deelt u de mening dat de werkwijze van RAV IJsselland niet alleen kostbare tijd in spoedsituaties scheelt, maar ook leidt tot een meer zorgvuldige overdracht, omdat alle relevante patiëntgegevens bij aankomst in het ziekenhuis al bekend zijn?
Ja, zie ook de vorige antwoorden.
Hoe gaat u RAV's stimuleren om de werkwijze van RAV IJsselland over te nemen?
Meer dan 90% van de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) doet al een vooraankondiging naar de ziekenhuizen. Het is nu echter vooral aan de ziekenhuizen om een koppeling te leggen met de gegevens die zij ontvangen vanuit de ambulance en bestaande patiëntendossiers in het ziekenhuisinformatiesysteem. Het ministerie brengt dit in overleggen met de brancheorganisaties van de ziekenhuizen onder de aandacht van de betrokken zorgaanbieders.
Welke eventuele (wettelijke) belemmeringen zijn er voor RAV's die ook met een dergelijk systeem willen gaan werken?
Voor de RAV’s zijn er geen belemmeringen, de meeste RAV’s versturen reeds vooraankondigingen volgens landelijke standaarden aan de ziekenhuizen. Een klein deel van de RAV’s bereidt zich nog voor op aansluiting op de landelijke uniforme systematiek. Aan de kant van ambulancezorg is men dus grotendeels «klaar». Het is aan ziekenhuizen om de geboden informatie via een koppeling rechtstreeks in hun ZIS te ontvangen.
Hoe gaat u deze belemmeringen verhelpen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre deelt u de mening dat terugkoppeling over de staat van de patiënt van ziekenhuis naar ambulance-zorgverlener bijdraagt aan het lerend vermogen en kwaliteit van de acute zorgketen en de ambulance-zorgverlener in het bijzonder? Zo ja, klopt het dat deze terugkoppeling niet is toegestaan, en hoe gaat u dit verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat Regionale Ambulancevoorzieningen op patiëntniveau een terugkoppeling kunnen krijgen van de uiteindelijke diagnose van het ziekenhuis. Hiermee kan de deskundigheid van de verpleegkundig centralisten van de Meldkamer Ambulancezorg en ambulanceverpleegkundigen nog verder verbeterd worden.
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) biedt hiervoor echter geen ruimte. Voor terugkoppeling van deze informatie is toestemming van de patiënt nodig.
Het ministerie is in overleg met Ambulancezorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen om te bezien of deze informatievoorziening mogelijk is en hoe de toestemming van de patiënt op een goede manier kan worden ingebed.
De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Vera Bergkamp (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
De Special Olympic World Games |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Special Olympics World Games; een uniek en wereldwijd sportevenement voor sporters met een verstandelijke handicap, waaronder sporters met het syndroom van Down?
Ja, ik ken de Special Olympics World Games. Aan het begin van de voorbereidingsperiode van de zomereditie afgelopen zomer in Los Angeles heb ik voor de sporters een videoboodschap ingesproken om ze veel succes en plezier toe te wensen.
Bij de editie daarvoor in Athene (2011) was ik zelf aanwezig om ze persoonlijk aan te moedigen. Ik denk nog altijd met veel plezier terug aan het enthousiasme van alle sporters, begeleiders en staf in de sportieve strijd van de World Summer Games.
Is u bekend dat bij de Special Olympics World Summer Games in Los Angeles afgelopen zomer de Nederlandse équipe maar liefst 17 gouden medailles heeft binnen gehaald?1 Bent u ook trots op de prestatie van deze sporters?
Ja, ik ben op de hoogte van de goede resultaten die het Nederlandse team heeft behaald. De 65 sporters die naar Los Angeles zijn afgereisd hebben in 13 takken van sport deelgenomen en daarbij niet alleen 17x goud, maar ook 33x zilver en 20x brons gewonnen. En niet te vergeten nog de vele vaantjes voor de vierde t/m achtste plaats. De Staatssecretaris van VWS heeft na afloop van de Special Olympics bij de huldiging in Utrecht de sporters toegesproken en gefeliciteerd met hun uitstekende prestatie. Van de Nederlandse begeleiders heb ik begrepen dat daarnaast ook het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid is toegenomen van de deelnemers. Ook hebben ze betere sociale vaardigheden opgedaan. Ik ben daarom ontzettend trots op alle 65 sporters en hun begeleiders, coaches en de sponsoren die dit mede mogelijk hebben gemaakt.
Is u bekend dat komende World Winter Games in 2017 in Oostenrijk worden gehouden? Op welke manier kunt u de sporters die zullen meedoen aan de World Winter Games een hart onder de riem steken bij het trainen en de voorbereidingen die ze komend jaar zullen treffen?
Ik weet dat in 2017 de Special Olympics World Winter Games in maart in Oostenrijk plaatsvinden. Ik zal mij inzetten om net zoals tijdens de voorbereiding van de World Summer Games in Los Angeles de sporters een hart onder de riem te steken. Afhankelijk van mijn agenda of die van de Staatssecretaris is het wellicht mogelijk om volgend jaar de Winter Games te bezoeken en de sporters persoonlijk aan te moedigen. Ik heb dat met veel plezier in Athene gedaan en ik hoop dit ook weer in Oostenrijk te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee om komende World Winter Games in Oostenrijk met een delegatie van de regering onze sporters aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 3.
De vermeende angstcultuur bij Zorggroep Charim |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar angstcultuur bij Zorggroep Charim»? Zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ja. Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van een angstcultuur. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar professionals zorg bieden aan kwetsbare mensen. De omstandigheden waaronder zij werken, moeten hen motiveren om de zorg zo te leveren als de cliënt dat nodig heeft en wil. Een angstcultuur is daar contrair aan.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop het rapport dat destijds is opgesteld naar aanleiding van de eerdere onrust binnen de organisatie «Zorggroep Charim, een onafhankelijk open oor» is geïmplementeerd binnen de organisatie? Zijn er door de organisatie verbeterpunten geformuleerd? Zijn deze ook geïmplementeerd?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. In het eerdere rapport (2012) werd geconstateerd dat er op zes thema's verbeteringen nodig waren, zoals de kwaliteit van zorg, personeelsbeleid en communicatie. Deze thema’s zijn door een nieuwe bestuurder verwerkt in het Strategisch Meerjaren Plan Zorggroep Charim 2013 – 2017. Kwaliteit van zorg heeft prioriteit gekregen, waardoor het verscherpt toezicht door de IGZ niet langer aan de orde was. Navraag bij Charim leert dat de organisatie voorziet om de komende weken de rapportages over de ontwikkeling van cliënt- en medewerkerstevredenheid in 2015 op haar website te publiceren.
Deelt u de mening dat het van belang is dat Zorggroep Charim weer een gezonde organisatie wordt, met tevreden medewerkers en cliënten, die klaar is voor de veranderingen in de zorg?
Ja.
Door wie zal het onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd? Wanneer worden de resultaten van het onafhankelijke onderzoek bekend?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. De vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim overleggen momenteel over de onderzoeksvraag. Aan twee bureaus wordt gevraagd om een onderzoeksvoorstel op te stellen om samen tot de keuze voor een bureau te komen. De planning is dat het onderzoeksrapport in april 2016 beschikbaar komt. Het voornemen van de vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim is het rapport samen bekend te maken.
Op welke wijze kunt u Zorggroep Charim door middel van expertise bijstaan in het verbeteren van zijn organisatie?
Uiteraard is de Zorggroep Charim primair zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van zijn organisatie. Wel zijn er in het kader van «Waardigheid en Trots» mogelijkheden tot bijstand. Zo kunnen zorgaanbieders met een kwaliteitsprobleem een beroep kunnen doen op «InVoorZorg». Daarnaast wordt er een expertpool van ervaringsdeskundigen in het leven geroepen waarop Zorggroep Charim een beroep kan doen.
Op welke manier kan Charim van andere organisaties leren om zijn governance te verbeteren?
Zorggroep Charim kan zelf het initiatief nemen om een beroep te doen op andere zorgaanbieders om hun ervaringen te delen. Daarnaast kan Zorggroep Charim via de beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg (NVZD) in contact komen met andere zorgaanbieders.
Naast hetgeen reeds in het antwoord op vraag vijf is opgenomen, en wat vanuit branche-organisaties wordt aangeboden, worden vanuit «Waardigheid en Trots» diverse mogelijkheden geboden. Op de website van het programma zijn goede voorbeelden en tools opgenomen. Daarnaast worden de ervaringen van de ruim 150 verpleeghuizen die ruimte hebben gekregen om best practice te worden, op deze website gevolgd. Rondom diverse thema’s worden (gratis) bijeenkomsten georganiseerd waar Charim aan kan deelnemen.
Het bericht dat sport voor kinderen onbetaalbaar wordt |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het ernstig is dat een groeiend aantal Nederlanders geen sportclubs meer kan betalen voor hun kinderen?1
Ja, sport moet betaalbaar zijn voor iedereen. Daarom wordt de motie van Van Dekken (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 55) uitgevoerd en ondersteun ik samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Jeugdsportfonds met een meerjarensubsidie van ruim € 1,2 miljoen om sport toegankelijk te houden voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Wat vindt u ervan dat het Jeugdsportfonds afgelopen jaar ruim 42.000 kinderen, bijna een kwart meer jongeren dan het jaar daarvoor, heeft geholpen om te kunnen sporten door financieel bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het positief dat het Jeugdsportfonds via zijn regionale en lokale geledingen in staat is steeds meer middelen te verwerven, waardoor voor een toenemend aantal kinderen dat opgroeit in een gezin met een laag inkomen sporten mogelijk wordt/blijft.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de contributies van sportclubs al jarenlang fors zijn verhoogd, omdat de lasten waar sportclubs mee te maken hebben zijn gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een van de belangrijkste uitgaven die sportverenigingen doen is de uitgave aan huur die zij aan de gemeente betalen. Eerder heb ik u het rapport van het Mulier Instituut toegestuurd over de uitgaven van gemeenten aan sport (Kamerstuk 30 234, nr. 138). Over heel Nederland bezien blijven deze gelijk, maar zonder inflatie correctie. Er zijn gemeenten waar bezuinigd wordt op de sport. Gemeenten zijn echter autonoom in hun beslissingen omtrent de uitgaven aan sport. De Stichting Waarborgfonds sport geeft aan dat hoewel zij vinden dat de rek er bij de verenigingen uit is, zij ook zien dat het percentage verenigingen waarvan zij de financiële situatie als problematisch of matig waarderen, nagenoeg gelijk gebleven is.3 Er lijkt dus een stabilisatie plaats te vinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de stichting Waarborgfonds Sport dat de rek er bij veel verenigingen uit is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op welke (soorten) sportverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden, en zijn hierin verschillen te zien in bepaalde regio’s? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF heeft in de Sportaanbiedersmonitor 20154 de verenigingen ook gevraagd naar de financiële armslag. Zij concluderen dat met name de verenigingen met 100 tot 500 leden minder financiële armslag hebben. Het is echter niet bekend of hierin ook regionale verschillen zijn. NOC*NSF zet zich momenteel in om beter inzicht te krijgen in alle ontwikkelingen rondom sportverenigingen. De resultaten van de Sportaanbiedersmonitor zijn vrij beschikbaar voor iedereen.
Deelt u de mening dat het belang van meer en beter bewegingsonderwijs groot is, gelet op het feit dat steeds meer ouders geen geld meer hebben om hun kinderen te laten sporten, en de school dé plek is waar alle kinderen de mogelijkheid krijgen te leren sporten en bewegen? Zo neen, waarom niet?
School is een van de plekken waar kinderen veel zijn en kunnen (leren) bewegen. Mijn collega van Onderwijs heeft met de onderwijsraden de ambitie uitgesproken dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling 2 lesuren bewegingsonderwijs per week ontvangt, gegeven door een bevoegd (vak)docent. Scholen die nu al twee uur geven worden aangemoedigd om te streven naar 3 lesuur. Ik ondersteun deze ambitie.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat de lasten voor sportverenigingen niet buitensporig hoog worden, en dat alle kinderen kansen en mogelijkheden krijgen om te kunnen sporten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven zijn met name de banden tussen de gemeente en de sportvereniging van groot belang. Ik volg de uitgaven van gemeenten aan de sport op de voet. Wel zijn gemeenten zoals eerder aangegeven autonoom in hun beslissingen.
Sinds 4 januari kunnen verenigingen gebruik maken van de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties, hiermee kunnen verenigingen flink besparen op de energielasten.
Lokale sportaanbieders kunnen subsidie aanvragen via het subsidieprogramma Sportimpuls waarvan een groot deel bestemd is voor het deelprogramma Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten. Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel (Kamerstuk 34 300, nr. 17) 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
Het bericht ‘Inzet ID-scanners bij leeftijdscontrole tabak in strijd met Wet bescherming persoonsgegevens’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Inzet van ID-scanners bij de leeftijdscontrole bij de aankoop / verkoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens»?1
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij hierover gemeld dat het niet zo is dat alle ID-scanners automatisch in strijd zijn met de Wet bescherming persoonsgegevens. Van belang is welke gegevens worden gescand en hoe de scanner wordt toegepast. Eventuele strijdigheid met de wet hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat de inzet van ID-scanners bij leeftijdscontrole bij de verkoop / aankoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Wanneer en hoe bent u van dit bericht op de hoogte gesteld en welke acties heeft u vervolgens genomen?
Wat ik over deze systemen weet, heb ik u gemeld en staat in het Trimbos rapport «Leeftijdsverificatie in het vizier» dat ik uw Kamer 3 juli 2014 gestuurd heb. Hierin werd gesteld dat nog onduidelijk was of de verwerking van
gegevens bij deze apparaten is toegestaan volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1. Voor mij is van belang dat verkooppunten de leeftijdsgrens naleven. Hoe zij dat doen laat ik aan hen. Natuurlijk dienen zij daarbij de geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hier op toe.
Deelt u de mening van de heer Hollemans dat «de branche de politiek jarenlang op het verkeerde been heeft gezet met de vermeende rekenproblematiek onder kassières»? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Verstrekkers dienen zich aan de wet te houden. Hoe en met welk instrument zij dat doen is aan hen. Het is niet aan de overheid om een bepaald systeem voor te schrijven.
Gaat u ingrijpen en voorkomen dat deze ID-scanners nog langer worden ingezet als leeftijdscontrole-middel? Zo ja, wat gaat u precies doen en wanneer gaat u actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is krachtens de EU-privacyrichtlijn en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de onafhankelijke toezichthouder op de Wbp. Zij bepaalt zelf waarnaar zij onderzoek doet en/of zij ergens optreedt. Zij beslist ook zelf over de prioriteitsstelling in onderzoek en handhaving.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Persoonsgegevens gaat handhaven op de constatering dat de inzet van de ID-scanners in strijd is met de Wbp? Op welke termijn wordt er actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de naleving van de leeftijdsgrens bij het (ver)kopen van tabak nu wel op een effectieve en legale wijze plaats te laten vinden? Hoe gaat u de leeftijdscontrole op orde krijgen?
Ik heb uw Kamer bij brief van 23 juni 2015 gemeld dat ik ontevreden ben met de nalevingcijfers van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabaksproducten. Ik heb er bij de branche op aangedrongen de naleving te verbeteren. Medio dit jaar kijk ik of de naleving is verbeterd en informeer ik uw Kamer over eventuele vervolgstappen. Hierop wil ik nu niet vooruitlopen.
Zoals aan uw Kamer medegedeeld, is het toezicht door de NVWA op naleving van de leeftijdsgrenzen voor tabak geïntensiveerd. Daarnaast heb ik u gemeld dat ik kort na het uitkomen van de slechte nalevingscijfers de branches hierop heb aangesproken.
Deelt u de mening dat het overlaten aan de markt van de leeftijdscontrole bij de verkoop van tabaksproducten niet heeft gewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘De kindermaag gamet lekker mee’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De kindermaag gamet lekker mee»?1
Het belangrijkste doel van voedingsreclame is om meer consumptie voor die producten te bewerkstelligen. Dit wordt ook aangegeven in het onderzoek. Een van de uitkomsten van het onderzoek laat zien dat dit principe, door middel van een online spelletjes voor een bepaald product of merk (advergame), deels werkt. Deze uitkomst is in lijn met eerdere onderzoeken. Overigens geeft de onderzoeker hierbij ook nadrukkelijk aan dat kinderen die de advergame speelden met hoogcalorische snacks niet meer aten dan de kinderen die de advergame speelden met fruit; deze kinderen aten beiden vervolgens meer, zowel van hoogcalorische snacks als in het algemeen. Ook aten de kinderen die de advergame speelden met fruit niet meer van het fruit dan de andere kinderen. De algemene conclusie die het onderzoek meegeeft is dus dat kinderen meer hoogcalorisch voedsel eten na het spelen van een advergame waarin überhaupt voedsel wordt gepromoot. De resultaten laten tevens zien dat de hoeveelheid hoogcalorische snacks die kinderen aten na het spelen van een advergame waarin hoogcalorisch voedsel werd gepromoot niet per se geassocieerd wordt met het BMI, noch met de gezondheid of het welzijn, van kinderen twee jaar later. De onderzoeksresultaten gaan tenslotte niet in op het feit of de effectiviteit van reclame, via bijvoorbeeld advergames, een causaal verband heeft met het niet herkennen van de game als reclame door kinderen.
De uitkomsten van het onderzoek neem ik serieus. Een gezonde leefstijl van de jeugd is een prioriteit in mijn beleid. In het kader van omgaan met verleidingen en reclamevormen is het van belang dat kinderen enerzijds ontzien worden van misleidende reclamevormen, maar tegelijkertijd ook weerbaar opgroeien. Zoals de heer Folkvord, hoofdonderzoeker, in het door u genoemde artikel aangeeft, zijn reclame en marketing voor voedingsmiddelen een onlosmakelijk onderdeel van ons leven. We komen er mee in aanraking op straat, in de supermarkt, maar ook online via games en sociale media. Ik ben het met de heer Folkvord eens dat de verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met voedingsreclame gericht op kinderen bij ouders en/of verzorgers ligt in het kader van de opvoeding. Daarbij is het belangrijk om kinderen optimaal voor te bereiden op een gezonde en kritische deelname aan de maatschappij. Hier zijn, ook in de toekomst, reclame en marketing onderdeel van. Het is daarom belangrijk dat kinderen handelingsperspectief aangereikt krijgen om hier effectief en weerbaar mee om te gaan. Voor een uitvoerigere visie op voedingsreclame gericht op kinderen en weerbaarheid, en hoe ik op deze thema’s inzet, verwijs ik u naar mijn brief van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194).
Naast de rol die ouders, maar ook bijvoorbeeld scholen, kunnen spelen op dit thema, hebben de industrie en mediapartijen ook een belangrijke rol op het gebied van verantwoorde marketing. Via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (artikel 8 en verder) hebben de industrie en mediapartijen zelfregulerende afspraken gemaakt over dit onderwerp. Hierin is onder andere afgesproken geen reclame te richten op de doelgroep kinderen tot 7 jaar, en slechts onder bepaalde (voedings)criteria op de doelgroep tussen de 7 en 13 jaar. Belangrijk is om te benadrukken dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mediavormen: games vallen hier ook onder. En ook sluikreclame, zoals in advergames het geval kan zijn, is niet toegelaten vanuit onder meer de Kinder- en Jeugdreclamecode.
De afspraken uit de bovenstaande codes zijn onderdeel van de huidige zelfregulering op dit thema. Het past bij de verantwoordelijkheid van de industrie en mediapartijen om regelmatig de gemaakte afspraken te herzien, en in te spelen op de actualiteit. De berichtgeving over de rol van social media en games bij reclame voor voedingsmiddelen, maar ook de rol van idolen zoals K3, zijn dergelijke actualiteiten. In de huidige zelfregulering is de inzet via games overigens al meegenomen in de reclamecodes.
Het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen richt zich op het effect van advergames op eetgedrag, niet op de vraag of dergelijke reclames in games ook daadwerkelijk aangetroffen worden in Nederland. Een effectieve zelfregulering valt of staat bij de naleving door de industrie en mediapartijen zelf. Momenteel heeft de voedingsindustrie het vertrouwen om afspraken te maken over voedingsreclame gericht op kinderen, en er voor te zorgen dat men zich hier aan houdt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat de huidige afspraken van de Reclamecode onvoldoende zijn om te voorkomen dat de industrie de grenzen van de regels opzoekt via advergames reclame wordt gemaakt voor: de Reclame Code Commissie heeft hierover vooralsnog ook geen klachten ontvangen. Hieruit volgt dat wetgeving op dit gebied momenteel dan ook niet aan de orde is. Momenteel laat ik wel onderzoek doen naar de naleving van de voedingsindustrie op onder andere social media, internet en games. Hieruit moet blijken of dergelijke advergames, maar ook voedingsreclame via andere media, vóórkomen in Nederland en hoe effectief de zelfregulering is op het voorkomen van dergelijke online reclamevormen gericht op kinderen. Ik heb de onderzoekers uiteraard in kennis gesteld van de onderzoeksresultaten uit Nijmegen.
Op 9 oktober 2015 heb ik met de Alliantie Stop kindermarketing ongezonde voeding gesproken over dit thema. Dit was een constructief gesprek, waarbij aangegeven werd dat een overleg met de industrie over dit thema van belang is. Dit voorjaar zal ik, als vervolg op het overleg met de Alliantie, in overleg gaan met de FNLI en een aantal bestuursleden vanuit de voedingsindustrie over voedingsreclame gericht op kinderen. Hierbij zal ik actuele voorbeelden aan de orde stellen en zullen tevens de resultaten van mijn onderzoek naar aangetroffen vormen van voedingsreclame gericht op kinderen via onder andere internet, games en social media, besproken worden. Uiteraard doe ik u dit onderzoek ook toekomen.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen, bijvoorbeeld dat kinderen na het spelen van spelletjes waar reclame van snoep- of snackfabrikanten in verstopt zit 55% meer snoepen dan kinderen die spelletjes speelden waarin geen reclame was verstopt? Verbazen deze resultaten u? Neemt u deze uitkomsten serieus? Zo ja, wat gaat u naar aanleiding van deze resultaten ondernemen? Zo nee, waarom neemt u deze resultaten niet serieus?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het ernstig is dat deze snoepspelletjes zo effectief zijn omdat kinderen het reclameaspect in het spel niet herkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet u op dit moment al om het snoep- en snackfabrikanten onmogelijk te maken (sluik)reclame te maken, gericht op kinderen? Bent u van mening dat u voldoende doet om (de gezondheid van) kinderen hierin te beschermen? Wat onderneemt u tegen dit soort reclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het relevant is kinderen bewust en weerbaar te maken, maar dat het te gemakkelijk is als overheid verder geen stappen te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u tevens de conclusie dat het overlaten aan bedrijven niet werkt, omdat bij zelfregulering bedrijven elke keer op zoek gaan naar een manier om onder de regels uit te komen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van spelletjes met daarin de door de industrie verstopte reclameboodschappen? Gaat u dan nu zelf ook serieus actie ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het beïnvloeden van kinderen door snoep- en snackfabrikanten door middel van deze spelletjes in gaat tegen het welzijn van kinderen? Gaat u dit soort reclames verbieden? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat niet meer de marketeers winnen, maar dat de gezondheid van de kinderen op de eerste plek wordt gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat een onderzoek van het SCP en de Universiteit Utrecht aantoont dat het kabinetsbeleid aangaande zorg contrair is aan de voorkeur van de meerderheid van de Nederlandse bevolking |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met zowel het artikel «We willen andere zorg dan Rutte» zoals dat valt te lezen in de NRC Next van 7 januari 2016 als met het artikel «Mij een zorg!? Zorgvisies van de overheid en burgers vergeleken» zoals dat valt te lezen in het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken van eveneens 7 januari 2016?1
Ja. Op 13 januari 2016 heeft u de voortgangsbrief over de informele zorg ontvangen. Op 14 januari 2016 heeft een plenair debat over mantelzorg plaatsgevonden, waar wij beide aanwezig waren. Het artikel van het SCP en de Universiteit van Utrecht is daarbij aan de orde gekomen.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoekers dat «de opvattingen van mensen de uitvoering van het kabinetsbeleid mogelijk in de weg staan»? Kunt u zich voorstellen dat deze opvattingen van burgers inderdaad het kabinetsbeleid mogelijkerwijs in de weg staan? Ziet u het als een mogelijk probleem wanneer er kennelijk een dergelijke discrepantie bestaat tussen het gehanteerde beleid enerzijds en de opvattingen zoals deze onder de meerderheid van de Nederlandse bevolking heersen anderzijds? Voorziet u mogelijke problemen met de «morele plausibiliteit» van het gevoerde beleid?2
Zo ja, ziet u dit als een vraagstuk dat opgelost of aangepakt dient te worden? Op welke manier zou dit dan het beste kunnen gebeuren: dient het kabinetsbeleid meer aangepast te worden aan de opvattingen zoals die door een meerderheid van de Nederlanders gekoesterd wordt of dienen de opvattingen van de meerderheid van de Nederlandse bevolking meer omgebogen te worden richting het huidige kabinetsbeleid?
Op welke wijze denkt u de door hen gekozen manier te gaan realiseren?
Zo nee, welke argumenten draagt u dan vervolgens aan in dezen? Waarom zouden de opvattingen van burgers het kabinetsbeleid niet in de weg staan? Waarom zou hier geen sprake zijn van een probleem van morele plausibiliteit?
De schending van privacy door gemeenten in de jeugdzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft u in reactie op eerdere vragen over de schending van privacy door gemeenten in de jeugdzorg geen antwoord gegeven op de vraag hoeveel gemeenten sinds de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 onrechtmatig hebben gehandeld door persoonsgegevens te vragen die niet voorkomen in de limitatieve opsomming in artikel 10.4 lid 3 van de Jeugdwet?1
Artikel 10.4, derde lid, van de Jeugdwet regelt de eenmalige overdracht van persoonsgegevens in het kader van de overgang naar het nieuwe stelsel onder de Jeugdwet en is nader uitgewerkt in de Regeling gegevensoverdracht in verband met de invoering van de Jeugdwet (Staatscourant 2014 nr. 28768). Bij deze gegevensoverdracht zijn niet meer persoonsgegevens verstrekt dan wettelijk toegestaan en is geen sprake geweest van onrechtmatig handelen. Ik heb niet in beeld of, en zo ja, hoeveel gemeenten persoonsgegevens hebben gevraagd die niet voorkomen in de limitatieve opsomming in artikel 10.4, derde lid, van de Jeugdwet, aan individuele instellingen of zorgkantoren. Evenmin heb ik in beeld of, en zo ja, hoeveel gemeenten sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet strijdig hebben gehandeld met de geheimhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ik houd daar geen gegevens van bij. Het toezicht hierop is immers in eerste instantie lokaal geregeld en daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen bekend als het College bescherming persoonsgegevens) de toezichthouder inzake de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens.
Het college van burgemeester en wethouders is primair verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de (wettelijke en in de gemeente afgesproken) vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving. Wanneer het gaat om het schenden van het beroepsgeheim door geregistreerde professionals, zijn de tuchtcolleges bevoegd daarover op basis van een tuchtklacht een oordeel te vormen en eventueel een sanctie uit te spreken.
Waarom heeft u in reactie op die eerdere vragen ook geen antwoord gegeven op de vraag hoeveel gemeenten sinds de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 strijdig hebben gehandeld met het beroepsgeheim, in gevolge artikel 21 lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens?2
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er überhaupt wel door de u bijgehouden hoeveel gemeenten de privacyregels in de jeugdzorg overtreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom verstrekt u deze gegevens niet, nu daar vanuit de Kamer om wordt gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarop baseert u dat gemeenteraden, in bijzonder de gemeenteraden van kleine gemeenten, voldoende in staat zijn om toe te zien op de naleving van privacyregels door het gemeentebestuur?
Gemeenteraden zijn democratisch gelegitimeerd. Zij worden bevolkt door gekozen volksvertegenwoordigers. Op grond daarvan en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet, voeren gemeenten hun wettelijke taken zelfstandig uit. In die zin acht ik gemeenteraden, ook die van kleine gemeenten, zeer wel in staat om zorg te dragen voor toezicht op de naleving van privacyregels door het gemeentebestuur. Desalniettemin kan het Rijk op grond van de Gemeentewet – in het kader van interbestuurlijk toezicht – toezicht houden op het gemeentebestuur. Het specifieke toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens wordt gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat, indien de gemeenteraad niet in staat zou blijken afdoende toezicht te voeren op de naleving van privacyregels door gemeenten, hier dus geen toezicht op plaatsvindt? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u niet voornemens bent om extra maatregelen te nemen rond de borging van privacy bij de uitvoering van de jeugdzorgtaak door gemeenten? Zo ja, waarom niet? Zo nee, welke extra maatregelen neemt u dan, naast de door u reeds genoemde masterclasses en folders?
De goede bescherming van persoonsgegevens begint bij een duidelijk wettelijk kader, maar zal vooral in de dagelijkse uitvoering gestalte moeten krijgen. De maatregelen om de privacy te borgen zijn niet beperkt tot de eerdergenoemde masterclasses Privacy 3D en Jeugdwet en de Privacy Informatie Folder. Daarnaast ondersteun ik het programma Informatievoorziening Sociaal Domein dat door de VNG en zes brancheorganisaties (Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, GGZ Nederland, Federatie Opvang en Jeugdzorg Nederland) wordt uitgevoerd. Ondersteuning van gemeenten en zorgaanbieders bij betere borging van de privacy van betrokkenen is daarin een belangrijk onderdeel.
Naheffingen voor zzp’ers in de zorg |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Van hoeveel zzp'ers in de zorg is vanaf oktober 2013 de VAR-wuo herzien in een VAR-loon? Hebben alle 650 zzp'ers die zich hebben aangemeld voor de pilot directe contractering alsnog weer een VAR-wuo gekregen? Zo nee, hoe veel van deze zzp'ers hebben uiteindelijk alsnog wel een VAR-wuo gekregen?1 2 3
In 2013 is van 257 zorgverleners van zorg in natura de VAR-wuo herzien in een VAR-loon. In 2014 zijn er geen herzieningen bij zorgverleners geweest. In 2015 gaat het om 104 herzieningen.
In 2014 zijn Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (CDA) beantwoord over de zorgpilot directe contractering. In de beantwoording van de vragen 4, 5 en 6 van die Kamervragen is ingegaan op het aantal aanmeldingen voor de zorgpilot en het aantal afgegeven beschikkingen VAR-wuo voor deze specifieke werkzaamheden.
In de betreffende beantwoording is hierover geschreven, dat van de geraamde 1.200 ongeveer 800 zzp’ers zich hebben aangemeld voor deelname aan de pilot. Hiervan hebben ongeveer 150 zzp’ers, om uiteenlopende redenen, afgezien van deelname aan de pilot. De zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot, hebben tijdig van de Belastingdienst een VAR-wuo ontvangen
Hoe veel zzp'ers in de zorg hebben vanwege het herzien van de VAR-wuo in een VAR-loon een naheffing gekregen over het jaar 2013 of het jaar 2014?
Er zijn correcties aangebracht op de aangiften inkomstenbelasting van zorgverleners van wie de VAR is herzien over het jaar 2013. Daaruit blijkt dat per 11 januari 2016 In totaal 192 aangiften 2013 zijn afgehandeld. Van deze 192 hebben er 20 niet tot een correctie geleid en 172 wel. Het gemiddelde voorgestelde correctiebedrag op het inkomen is € 14.000.
De overige aangiften 2013 en 2014 zijn nog in behandeling.
Hoe hoog is de gemiddelde naheffing over 2013 en 2014 bij zzp'ers in de zorg van wie de VAR-wuo is herzien in een VAR-loon?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe veel zzp'ers hebben sinds oktober 2014 een VAR-wuo aangevraagd, maar een VAR-loon gekregen? Hoe veel van deze personen hebben inmiddels weer een VAR-wuo?
Het is procedureel niet juist om te veronderstellen dat een VAR-wuo kan worden aangevraagd. Er wordt een VAR aangevraagd waarbij de Belastingdienst, met behulp van de beslisboom, de gepresenteerde feiten en omstandigheden weegt en op basis daarvan tot één van de vier verklaringen (WUO/DGA/Loon/ROW) komt. De VAR-database geeft dan ook geen mogelijkheid om de gevraagde informatie op te kunnen leveren.
Hebben zelfstandigen van wie de VAR-wuo is herzien in een VAR-loon, maar die vervolgens zijn gaan werken conform de overeengekomen modelovereenkomst voor zzp'ers in de zorg, of hebben deelgenomen aan de pilot directe contractering, met terugwerkende kracht een VAR-wuo gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 hebben de deelnemers aan de pilot (directe contractering) tijdig een (nieuwe) VAR-wuo gekregen die specifiek op het werken (de feiten en omstandigheden) in de pilot zag.
Bij het gebruik van een modelovereenkomst is het gebruik van een VAR niet voorzien, maar er kan wel een VAR worden aangevraagd/afgegeven. De aanvrager kan bij de aanvraag van een VAR dan verwijzen naar de modelovereenkomst in de zorg. In die gevallen is een VAR-wuo afgegeven met in de omschrijving van de werkzaamheden een verwijzing naar de modelovereenkomst zorg. Hierbij wordt verwezen naar de datum en het nummer van de modelovereenkomst. Deze VAR-wuo ziet op de uitvoering van werkzaamheden overeenkomstig de nieuwe feiten en omstandigheden zoals die bij het gebruik van de modelovereenkomst voor komen. Op dit moment is zes keer een dergelijke VAR-wuo inzake de zorg afgegeven. Overigens is bij het werken op basis van de modelovereenkomst het aanvragen van een VAR eigenlijk dubbelop, nu de modelovereenkomst al zekerheid omtrent de loonheffingen geeft.
Ziet u mogelijkheden om – gezien de plotselinge verandering in de beoordeling van VAR-verklaringen voor werkzaamheden in de zorg door de Belastingdienst vanaf oktober 2013 en de onduidelijkheid die er tussen oktober 2013 en het opstellen van de modelovereenkomsten voor zzp'ers in het voorjaar van 2015 bestond – eventuele naheffingen als gevolg van het herzien van de VAR-wuo bij zzp'ers in de zorg, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een plotselinge verandering in de beoordeling van VAR aanvragen in de zorg door de Belastingdienst vanaf oktober 2013. Wel is sprake geweest van de intensivering van het VAR toezicht zoals dat is aangekondigd door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 17 september 2012. De beoordeling van het aangifteproces van een VAR in de zorg in natura is niet gewijzigd. Naar aanleiding van deze intensivering van het toezicht is de pilot directe contractering, waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd, gestart. Voor de deelnemers aan deze pilot is een wijziging ingetreden, waardoor deze deelnemers alsnog een VAR-wuo hebben ontvangen. Ook heeft de modelovereenkomst voor zorgverlening in natura, waardoor kon worden geanticipeerd op de Wkkkgz (Wet kwaliteit, klachten, geschillen zorg), een nuancering in de beoordeling van de aanvragen aangebracht.
De mogelijkheid voor het bestrijden van een definitieve aanslag inkomstenbelasting bestaat uit de wettelijke rechtsgang middels bezwaar en beroep. Dit is een zaak voor de competente inspecteur Inkomstenbelasting. De Belastingdienst heeft inmiddels meer dan 100 procedures voor de rechtbank en verschillende gerechtshoven gevoerd waarbij alle rechtbanken en de meerderheid van de gerechtshoven de mening zijn toegedaan dat AWBZ-zorg in natura in de voorgelegde zaak niet als zelfstandige is uitgevoerd maar in loondienst. Een eigen bevoegdheid van de Belastingdienst om in deze berechte gevallen een ander gevolg te verbinden aan het oordeel van de rechter is er niet. De bezwaar- en beroepsmogelijkheden staan open voor de individuele belastingplichtigen.
Misleiding bij voedselproducten door supermarkten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat supermarkten nog altijd consumenten misleiden door onvolledige of onjuiste informatie op verpakkingen te zetten?1
De uitzending van Radar is mij bekend.
Wat vindt u bijvoorbeeld van het feit dat een pak appelsap «halfzoet» duurder is dan het bekende Goudappeltje, terwijl het pak «halfzoet» dezelfde drank is, maar dan voor de helft aangevuld met water?
Ik vind het belangrijk dat de consument een bewuste voedselkeuze kan maken op basis van juiste en volledige informatie. In de Vruchtensappenrichtlijn (Richtlijn 2001/112/EG), de Etiketteringverordening (Verordening (EU) 1169/2011), het Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen en het Warenwetbesluit vruchtensappen 2012 is vastgelegd welke informatie producenten op het etiket van dergelijke producten moeten opnemen. De NVWA beoordeelt op grond van de geldende wet- en regelgeving van geval tot geval of sprake is van een overtreding.
Welke sancties staan op deze praktijken? Zijn er boetes uitgedeeld in het recente verleden? Zo ja, rond welke producten en producenten? Zo nee, waarom niet?
Op wettelijke tekortkomingen kan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) interveniëren. Hiervoor heeft de NVWA interventiebeleid opgesteld. Indien de etikettering van een levensmiddel niet geheel conform de wettelijke voorschriften is, zal in de regel een waarschuwing worden gegeven. Als er sprake is van misleiding of door onjuiste/onvolledige etikettering een onveilig levensmiddel in omloop is, zal een (boete)rapport worden opgemaakt. In het recente verleden zijn door de NVWA geen boetes uitgedeeld voor foutief geëtiketteerde vruchtensappen.
Welke instrumenten heeft u om deze praktijken aan te pakken en er op te handhaven? Zijn ze voldoende effectief? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als gezegd beoordeelt de NVWA van geval tot geval of sprake is van een overtreding. In het geval van een overtreding kan de NVWA gebruik maken van waarschuwingen en boetes. Het verantwoordelijke bedrijf zal moeten zorgen dat de tekortkoming wordt opgeheven, ongeacht welke interventie wordt toegepast. Indien de overtreding niet wordt opgeheven zal de NVWA ofwel de interventie «verzwaren» (bijv. van een waarschuwing naar een boeterapport), of zal de opgelegde boete worden verhoogd. De interventie zal pas stoppen als de overtreding is opgeheven.
Ik heb u tijdens het Algemeen Overleg op 10 december 2015 geïnformeerd over het onderzoek naar het relatieve belang van voedselinformatie op de verpakking ten opzichte van andere factoren die een rol spelen bij de aankoopkeuze van consumenten (zoals smaak, versheid en prijs) en het gebruik en de waardering van deze informatie door de consument. Ik heb u dit onderzoek toegestuurd op 28 januari als bijlage bij de verzamelbrief januari 2016. Daarnaast heb ik u toegezegd op basis van dit onderzoek en de ervaringen van de NVWA voor wat betreft etikettering van voedingsmiddelen in het voorjaar van 2016 met een plan van aanpak te komen.
Het bericht dat veel beginnende ggz-krachten werken voor een onkostenvergoeding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veel beginnende ggz-krachten krijgen alleen onkostenvergoeding»?1 2
Volgens het bericht worden afgestudeerde psychologen en orthopedagogen massaal ingezet voor stages en werkervaringsplekken, waarbij zij niet meer dan een onkostenvergoeding ontvangen. Zoals in het bericht is aangegeven is voor het onderscheid tussen een stage, waarvoor wettelijk geen beloningsvereiste geldt, en een werkervaringsplaats of werk, waarvoor tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, van cruciaal belang of het leerdoel centraal staat en de activiteiten van betrokkene additioneel zijn. Op basis van deze en daarmee samenhangende andere criteria dient aan de hand van de feiten en omstandigheden vastgesteld te worden of het daadwerkelijk om een stage gaat of dat feitelijk sprake is van arbeid, waarvoor tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald of indien van toepassing het cao-loon. Ontduiking van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag door mensen onder het mom van het volgen van een stage onbeloond of tegen een geringe vergoeding te laten werken is niet acceptabel.
Bent u van mening dat hier sprake is van een arbeidsrelatie waarbij loon verschuldigd is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Alleen op basis van de feiten en omstandigheden kan beoordeeld worden of sprake is van een arbeidsrelatie waarvoor het wettelijk minimumloon of cao-loon verschuldigd is. Is een dergelijk loon verschuldigd, dan geldt dit met terugwerkende kracht tot het moment waarop de arbeid is aangevangen.
De Inspectie SZW gaat onderzoek doen naar de betrokken instelling. Gedurende een lopend onderzoek doet de Inspectie SZW geen mededelingen over het onderzoek. Ik zal de Kamer informeren als het onderzoek is afgerond. Ook zullen de gegevens te zijner tijd openbaar worden gemaakt op de website www.inspectieresultatenszw.nl. Sinds 1 januari jl. worden de door toezicht op de naleving van een aantal arbeidswetten, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verkregen gegevens openbaar gemaakt. Openbaarmaking vindt plaats nadat de inspectie is afgerond dan wel, indien een overtreding is geconstateerd, na de oplegging van de boete.
Bent u van mening dat, indien er geen sprake is van een boventallige functie waarbij een leerdoel centraal staat, er met terugwerkende kracht voldaan moet worden aan het wettelijk minimumloon dan wel de van toepassing zijnde cao? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie SZW per direct onderzoek te laten doen naar deze situatie? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het verzwijgen van een medische calamiteit door het AMC |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het verzwijgen van een medische calamiteit aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg door het Academisch Medisch Centrum (AMC)? Vindt u het terecht dat het AMC de calamiteit niet heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?1
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ dringt er bij zorginstellingen op aan om bij twijfels of het al dan niet een calamiteit betreft altijd te melden of minimaal contact op te nemen met de IGZ. In de betreffende zaak heeft het ziekenhuis de gebeurtenis niet gemeld aangezien er naar het oordeel van het ziekenhuis sprake was van een complicatie en niet van een calamiteit. Het ziekenhuis heeft laten weten dat het beter was geweest als ze het incident toch had gemeld bij de IGZ.
De gebeurtenis is door de vader van het kind gemeld bij de IGZ en zij doet hier nu onderzoek naar. Bij het afronden van het onderzoek zal de IGZ beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de IGZ te melden. In afwachting van het onderzoek kan ik hier op dit moment geen uitspraken over doen.
De wettelijke definitie van calamiteit luidt: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. De definitie van complicatie is niet wettelijk verankerd, maar in de literatuur wordt de volgende definitie gehanteerd: een onbedoelde en ongewenste uitkomst tijdens of volgend op het handelen van een zorgverlener, die voor de gezondheid van de patiënt zodanig nadelig is dat aanpassing van het (be)handelen noodzakelijk is dan wel dat sprake is van onherstelbare schade. Het verschil tussen een calamiteit en een complicatie is dus het (causale) verband tussen de patiëntschade en de kwaliteit van zorg.
Het AMC zegt dat er geen sprake is van een calamiteit maar van een complicatie met ernstige gevolgen; onderschrijft u deze conclusie in dit concrete geval? Kunt u duiden wat het verschil is tussen deze twee duidingen van het gebeurde?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het AMC gehandeld conform de leidraad Meldingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg wanneer ernstige gebeurtenissen door toedoen van medisch handelen moeten worden gemeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet vreemd dat de klachtencommissie van het ziekenhuis constateert dat de behandelend KNO arts een te sombere conclusie over het klachtenpatroon van het kind heeft getrokken maar toch de klachten grotendeels ongegrond verklaart? Wat is volgens u de reden van dit oordeel?
De vraag of de klachtafhandeling conform de wettelijke vereisten is geweest maakt onderdeel uit van bovengenoemd onderzoek van de IGZ. Aangezien het onderzoek van de IGZ nog loopt, kan ik hierover geen uitspraken doen. In algemene zin kan ik wel aangeven dat een eenzijdige overweging zoals het voorkomen van claims, in het geheel niet past bij een zorgvuldige invulling van het klachtrecht.
Wat is de reden dat de klachtencommissie van het ziekenhuis tot een tamelijk mild oordeel komt in vergelijking tot de harde conclusies van de interne commissie van het AMC – later ingesteld door het AMC nadat de Inspectie voor de Gezondheidszorg om meer informatie had gevraagd nadat de ouders hun klacht hadden neergelegd bij de Inspectie – die zes tekortkomingen constateert?3
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het oordeel juist van de vader van het kind dat de klachtafhandeling van het ziekenhuis slecht is verlopen om mogelijke claims richting het ziekenhuis zoveel mogelijk te voorkomen? Bent u bereid dit uit te laten zoeken? Zo, neen waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre waren de leden van de Raad van Bestuur en/of de voorzitter van de Raad van Bestuur op de hoogte van deze casus? Hoe beoordeelt u hun handelwijze?
Tijdens het onderzoek van de IGZ kan ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u bevorderen dat de afhandeling van deze calamiteit richting de ouders door het AMC op een menselijke wijze zal geschieden? Zo neen, waarom niet?
Sinds medio 2014 betrekt de IGZ de wijze waarop nazorg wordt verleend door zorginstellingen aan betrokkenen standaard in haar calamiteitenonderzoeken. Indien de nazorg voor verbetering vatbaar is, spreekt de IGZ de zorgaanbieder hier op aan. Ik heb overigens begrepen dat het AMC de ouders heeft uitgenodigd om de bevindingen van de interne commissie te bespreken.
Kan de Kamer het volledige dossier inzake deze calamiteit ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Ten aanzien van het volledige dossier en nog op te stellen (eind)rapportage van de gebeurtenis is de IGZ op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), wettelijk gehouden een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de IGZ aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de IGZ op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex (waaronder ook medische informatie) weergeeft is al gauw te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Gesjoemel met keukentafelgesprekken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorg coördinator: ik ben gestopt vanwege het commerciële belang»?1
Ja.
Wat is in uw ogen de toegevoegde waarde van het keukentafelgesprek, als op voorhand al vaststaat hoeveel uren zorg de cliënt krijgt? Deze werkwijze is gehoord de beraadslaging over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 niet de bedoeling toch? Wat gaat u doen?
In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is het onderzoek dat plaatsvindt in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning uitgebreid beschreven. Kern van deze bepaling is dat onder andere onderzoek moet plaatsvinden naar de wensen, de mogelijkheden en onmogelijkheden van cliënten en hun sociale omgeving om te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt. Bij het door het college voorzien in maatschappelijke ondersteuning moet er sprake zijn van maatwerk. Dat bij de start van het onderzoek in vervolg op de melding al vast zou staan hoeveel uren ondersteuning een cliënt zal gaan ontvangen of dat de tijd die voor het onderzoek beschikbaar is in alle gevallen al op voorhand al zou zijn vastgesteld, staat haaks op de uitgangspunten van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek. Op basis van wetgeving en de daarin opgenomen waarborgen voor een zorgvuldig proces kan namelijk vooraf niet bepaald worden wat de uitkomst van het onderzoek zal zijn en hoeveel tijd nodig is voor een onderzoek dat aan de wettelijke eisen voldoet.
Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zorg te dragen voor een goede uitvoering van het in de Wmo 2015 opgenomen onderzoek. Deze, in de wetgeving nader gespecificeerde, verantwoordelijkheid van de gemeente bestaat in alle gevallen, dus ongeacht of het onderzoek wordt verricht door medewerkers van de gemeente zelf of van een andere partij die dat in opdracht van de gemeente doet.
Onder andere met het oog op een goede uitvoering van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek ontwikkelt de VNG op dit moment binnen de VNG-academie een opleiding ten behoeve van training en toerusting van Wmo-consulenten. De ANBO alsook partners die betrokken zijn bij het programma «Aandacht voor iedereen» hebben, daartoe uitgenodigd door de VNG, aangegeven betrokken te willen worden bij de ontwikkeling van deze opleiding.
Indien ik signalen ontvang dat een gemeente het voorgeschreven onderzoek, anders dan in incidentele gevallen, niet overeenkomstig de daaraan gestelde eisen uitvoert, spreek ik deze gemeente daarop aan.
Wat is uw mening over het maximum van 30 minuten voor het voeren van het keukentafelgesprek? Is dit wat u bedoelt met zorg op maat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet vervangen van een zieke medewerker, terwijl de organisatie daarvoor wel geld heeft ontvangen, gewoon fraude is? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
In heel veel gevallen laat het college de uitvoering van de Wmo 2015 door derden (aanbieders) verrichten. Indien de gemeente een aanbieder inschakelt bij de uitvoering van de Wmo 2015 zullen de rechten en plichten van de gemeente en die aanbieder veelal contractueel zijn vastgelegd. Onderdeel van deze afspraken zal ook vaak zijn hoe de aanbieder de continuïteit van de ondersteuning moet regelen ingeval een hulpverlener uitvalt door ziekte. In beginsel zal de afspraak in dergelijke gevallen adequate vervanging moeten inhouden. Indien een aanbieder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt is het aan de gemeente hierop actie te ondernemen. Wat die actie dan concreet kan inhouden zal mede afhankelijk zijn van de gemaakte afspraken.
Is dit nu wat u bedoelt met uw mantra dat alles er beter op wordt?
Nee.
Jongeren die gemakkelijk onbeperkt kunnen drinken op oudejaarsavond |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jeugd kent geen grenzen»?, «Gemeenten moeten zuipfeesten meer controleren» en «Doortanken op pepdrankje; alcoholpoli’s verwachten piek tijdens oudejaarsavond»? Zo ja, wat vindt u van deze berichten?1
Ja, deze berichten geven er blijk van dat de drinkcultuur in Nederland nog niet is waar die moet zijn.
Deelt u de mening van kinderartsen en alcoholdeskundigen dat dergelijke all-you-can-drinkfeesten overmatig alcoholgebruik in de hand werken en derhalve riskant zijn, vooral voor jongeren? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreekt mij aan exacte onderzoeksgegevens hierover, maar ik kan mij voorstellen dat dergelijke constructies overmatig alcoholgebruik bij jongeren in de hand kunnen werken.
Vindt u het organiseren van dergelijke feesten getuigen van verantwoord gedrag van de betreffende ondernemers?
Het is aan de organiserende ondernemer om zorg te dragen voor een verantwoorde verstrekking van alcohol binnen de wettelijke kaders. Indien ondernemers doorschenken bij dronkenschap en verstrekken aan minderjarigen dan is dit verboden en onverantwoord. Het is aan de gemeenten om hier op toe te zien.
Bent u van mening dat de gemeenten een bepaalde rol hebben om het organiseren van dergelijke feesten tegen te gaan? Zo ja, welke rol?
Gemeenten hebben een toezichthoudende en handhavende taak waar het gaat om de verstrekking aan minderjarigen en mensen die in staat van dronkenschap verkeren. Daarnaast is het verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken, indien redelijkerwijs moet worden vermoed, dat dit tot verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid zal leiden. Daarnaast kan een gemeente middels een gemeentelijke verordening de verstrekking van alcohol aan beperkingen onderwerpen. O.a. door verboden op happy hours en prijsmaatregelen.
Welke maatregelen onderneemt u na de constatering in de Drugsmonitor 2015 dat de Preventie- en Handhavingsplannen op het gebied van alcohol van gemeenten over het algemeen van matige kwaliteit zijn?2
Ik heb hier het afgelopen jaar onderzoek naar laten doen en u hierover geïnformeerd in de brief van 6 mei 2015. Naar aanleiding hiervan heb ik reeds gesproken met enkele burgemeesters. Tevens heb ik alle gemeenten hierover afgelopen najaar een brief gestuurd. De kwaliteit van de plannen zal komend jaar nogmaals worden gemonitord, dit onderzoek maakt onderdeel uit van de evaluatie van de Drank- en Horecawet (DHW).
Is het houden van dergelijke feesten in strijd met de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken en/of de Drank- en Horecawet? Zo ja, welke artikelen van de Reclamecode resp. de Drank- en Horecawet worden overtreden?
Naar mijn mening is dit niet per definitie strijdig met de Reclamecode en/of de DHW.
Bent u van mening dat het aanbieden van een all-in-prijs door de horeca het risico in zich draagt dat de ondernemer in strijd handelt met artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht (het zogenaamde doorschenkverbod)?
Dit zou zeker kunnen, maar hangt, net als in andere situaties, af van de manier waarop de ondernemer zijn verantwoordelijkheid neemt in het naleven van de Drank- en Horecawet.
Wat is er bekend over het beleid in Finland dat een verbod op het geven van volumekortingen voor alcoholhoudende dranken kent? Bent u bereid te bezien of een dergelijk verbod in Nederland mogelijk is?
Over dit specifieke verbod in Finland is mij nog niets bekend, ik zal het verbod aldaar bekijken en zo nodig betrekken bij de evaluatie.
Bent u bereid een aanscherping van de Drank- en Horecawet op dit punt mee te nemen in de evaluatie van de Drank- en Horecawet die voor 2016 is voorzien?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het eveneens zorgwekkend dat uit peiling van de Telegraaf blijkt dat een meerderheid van de respondenten zorgen heeft over het drankgebruik onder jongeren?
Het drankgebruik onder jongeren blijft ook voor mij een constant aandachtspunt. Tegelijkertijd zie ik het ook als een positieve ontwikkeling in de sociale norm, dat de respondenten zich hierover zorgen maken.
Wat is er bekend over de tendens dat jongeren steeds vaker energydrinks met alcohol combineren om langer te kunnen doordrinken?
Ik heb hierover geen cijfers beschikbaar.
Ben u bereid een signaal af te geven door een beroep te doen op het verantwoordelijkheidsgevoel van de horecaondernemers om niet over te gaan tot onbeperkt drankaanbod tegen een vaste prijs, nog voor het nieuwe jaar?
Deze vragen zijn pas op 31 december binnengekomen op mijn ministerie, dus beantwoording en berichtgeving in het vorige jaar was niet meer mogelijk.
Bij gelegenheden waarin ik vertegenwoordigers van horecaondernemers spreek vraag ik altijd aandacht voor verantwoorde verstrekking. Dat zal ik ook in de toekomst blijven doen. Ook ouders en de jongeren zelf zal ik blijven aanmoedigen om de NIX18 norm te omarmen en na te leven.
Uit cijfers van VeiligheidNL blijkt dat er 75 jongeren onder de 18 met een zware alcoholvergiftiging op de SEH zijn beland tijdens deze jaarwisseling.
Ben u bereid deze vragen, gezien de urgentie, met spoed voor oudjaarsavond te beantwoorden? Wilt u de Kamer na afloop van de jaarwisseling informeren over het aantal alcoholincidenten onder jongeren onder de 18 jaar?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat vrouwen die zwanger zijn of willen worden, door een zorgverzekeraar worden verwezen naar een andere zorgverzekeraar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gewoon een eerlijk advies, of risicoselectie?»1
Ja.
Vindt u het ook een goede zaak dat verzekerden hier actief worden geïnformeerd over een wijziging in de aanvullende polis met betrekking tot vergoeding aanvullende kosten zwangerschap en bevalling, maar dat hier het risico bestaat op (indirecte) risicoselectie, doordat actief wordt gecommuniceerd dat het geen aantrekkelijke verzekering is voor zwangere vrouwen, en zo een groep vrouwen die hoge zorgkosten maakt wordt ontmoedigd zorgkosten te maken bij deze zorgverzekeraar?
Ik vind het positief dat verzekerden door hun zorgverzekeraar worden geïnformeerd over wijzigingen in de aanvullende verzekering. Dit draagt bij aan een goed geïnformeerde keuze van verzekerden.
De aanvullende verzekering is – in tegenstelling tot de basisverzekering – onderdeel van de vrije markt ten aanzien van aanbod en prijs. In deze casus raadt de zorgverzekeraar bepaalde groepen verzekerden aan kritisch te bekijken of de aanvullende verzekering wel aansluit op zijn of haar preferenties. Zorgverzekeraars hebben echter ook de vrijheid om verzekerden te weigeren voor de aanvullende verzekering. Op basis van Europese regelgeving kan ik hier niet op ingrijpen.
Daarentegen geldt voor de basisverzekering een acceptatieplicht. In eerdere brieven ben ik ingegaan op de mogelijkheid van (indirecte) risicoselectie voor de basisverzekering via de aanvullende verzekering (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 29 689, nr. 590). Ik onderneem verschillende acties om de prikkels van zorgverzekeraars hiertoe te verminderen.
Bent u bereid deze casus aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor te leggen, zodat deze kan oordelen in hoeverre hier sprake kan zijn van risicoselectie of een indirecte vorm daarvan?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verricht momenteel een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar risicoselectie in de zorgverzekeringsmarkt. In deze onderzoeken zal onder andere aandacht besteed worden aan de aanvullende verzekering als instrument voor risicoselectie. De NZa zal deze casus in haar analyse meenemen.
Naar verwachting verschijnen in het eerste kwartaal van dit jaar de resultaten van het kwantitatieve onderzoek. Hieruit zal moeten blijken of informatie over de winstgevendheid van groepen verzekerden voor zorgverzekeraars een prikkel is om daadwerkelijk het keuzegedrag van verzekerden te beïnvloeden. Door de gegevens op polisniveau te presenteren zal duidelijk worden of er polissen bestaan waarin een vorm van risicoselectie mogelijk aan de orde is. In het kwalitatieve onderzoek worden de resultaten uit het kwantitatieve onderzoek nader geduid. Hierbij zal onder andere nagegaan worden of verzekeraars strategieën toepassen om tot risicoselectie te komen, en zo ja welke strategieën dit zijn. De resultaten van dit kwalitatieve onderzoek verwacht ik rond de zomer naar uw Kamer te kunnen sturen. Overigens is koppelverkoop verboden, een verzekerde kan een basisverzekering bij de ene verzekeraar hebben en een aanvullende verzekering bij een andere verzekeraar.
Wilt u de NZa eveneens verzoeken breder te kijken naar wijzigingen en de communicatie hierover in de aanvullende polis, die risicoselectie of een indirecte vorm daarvan tot gevolg kan hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke instrumenten heeft de NZa om in te grijpen, indien dit inderdaad tot risicoselectie of een indirecte vorm daarvan leidt? Welke preventieve maatregelen zijn mogelijk om te voorkomen dat dit andere zorgverzekeraars op een idee brengt?
De NZa heeft geen formele instrumenten om te handhaven op risicoselectie ten aanzien van de aanvullende verzekering. De NZa kan wel handhavend optreden in het geval er sprake is van een overtreding van de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie voor de basisverzekering of als er risicoselectie plaatsvindt ten aanzien van de basisverzekering.
Een vorm van preventieve maatregelen is dat ik inzet op een continue verbetering van het risicovereveningsmodel. Zo heb ik u in mijn brief van oktober jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 661) geïnformeerd over het onderzoeksprogramma dat ik laat uitvoeren om de risicoverevening voor 2017 en latere jaren aan te passen. Verbetering van het risicovereveningsmodel vermindert de prikkels van zorgverzekeraars tot risicoselectie voor de basisverzekering.
Het bericht 'VGZ constateert grote prijsverschillen ziekenhuizen' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VGZ constateert grote prijsverschillen ziekenhuizen»?1
Ja.
Vind u dat de inkoop van zorg op basis van kwaliteit en prijs moet plaatsvinden, en niet alleen om de laagste kosten, zoals het stelsel ooit beoogde?
Contractering is hèt vehikel om de kwaliteit van zorg te verbeteren en de betaalbaarheid ervan te vergroten. Het is daarom essentieel dat zorgverzekeraars afspraken maken met de zorgaanbieders over zowel prijs als kwaliteit. Dat is – zoals ik uw Kamer ook eerder meldde in mijn brief «Kwaliteit loont» – de ruggengraat van ons zorgstelsel.
Deelt u de mening dat onnodig hoge prijzen voorkomen moeten worden, maar dat alleen inkopen op prijs zonder naar kwaliteitsnormen te kijken goede zorg op maat in de weg staat? Ziet u dit als risico bij de werkwijze van zorgverzekeraar VGZ?
Onnodig hoge prijzen moeten zeker voorkomen worden. Ik ondersteun het dan ook als zorgverzekeraars hierover stevig onderhandelen met zorgaanbieders. Maar dat betekent niet dat kwaliteit hierbij geen rol speelt, integendeel. Zorgverzekeraars betrekken de bestaande kwaliteitseisen bij de zorginkoop, dat wil zeggen: de wettelijke eisen en de vanuit de beroepsgroepen ontwikkelde standaarden en richtlijnen. Sterker nog: VGZ hanteert – net als andere verzekeraars – geen eigen kwaliteitseisen als de beroepsgroep die al zelf heeft vastgesteld. Dat geldt nog lang niet voor alle aandoeningen, maar voor 30 belangrijke aandoeningen wordt daaraan door verschillende betrokken partijen (artsen, verzekeraars, patiënten, toezichthouders) hard gewerkt. Het Zorginstituut heeft vanuit het programma Zinnige Zorg een rol in de voorbereiding van de bijeenkomsten over deze aandoeningen.
Wat VGZ benadrukt, is dat zij ervan uitgaat dat de verschillende partijen in het stelsel zich samen moeten inzetten om de doelstellingen van het zorgstelsel te realiseren. Daarbij houdt zij zichzelf primair verantwoordelijk voor de betaalbaarheid van zorg. Kwaliteit van zorg ziet VGZ als één van de middelen om de kosten in het gareel te houden. Bestaande, gedeelde kwaliteitsstandaarden neemt zij hierbij als uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat VGZ wel degelijk ambities heeft om de kwaliteit nog verder te verbeteren. VGZ geeft desgevraagd aan dat zij in gesprek met zorgaanbieders blijft over hoe de zorg kwalitatief nog beter kan en spoort ze hiertoe ook aan. Maar het eenzijdig «opleggen» van kwaliteit van zorg, ziet VGZ niet als haar rol in het stelsel.
Welke stappen worden gezet naar reële kostprijsberekening, in plaats van doorberekenen van kosten uit het verleden, zodat dit transparantie en kwaliteit ten goede komen?
Het is aan ziekenhuizen en zorgverzekeraars om prijzen af te spreken voor Diagnose Behandel Combinaties. Om deze partijen beter in staat te stellen reële prijzen voor Diagnose Behandel Combinaties af te spreken, heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd de productstructuur van de spoedeisende hulp (SEH) en de polikliniek onder de loep te nemen. Omdat de hoogte van de prijs daar net het verschil kan maken of iemands eigen risico helemaal of gedeeltelijk wordt aangeslagen, is het juist daar van belang dat er reële prijzen worden gerekend. De NZa heeft daarop besloten dat behandelingen op de SEH en eenvoudige poliklinische behandelingen per 1 januari 2016 worden ingedeeld in lichte, middelzware of zware behandelingen. Hierdoor kunnen ziekenhuizen en zorgverzekeraars prijzen afspreken die reëler aansluiten bij de behandeling.
Daarnaast stelt de NZa een plan van aanpak op voor de doorontwikkeling en vereenvoudiging van de Diagnose Behandel Combinatie-systematiek. Hierover heb ik u in de brief «Voortgang verantwoording en jaarrekeningen medisch specialistische zorg» (11 december 2014) geïnformeerd. In het plan van aanpak besteedt de NZa ook aandacht aan reële prijzen.
Wat zegt het over de werking van het zorgstelsel dat VGZ al eerder heeft aangegeven haar regiefunctie terug te leggen bij de overheid? Wie heeft nu de regie en hoe ziet u uw verantwoordelijkheid hierin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het artikel blijkt dat VGZ en het Martini Ziekenhuis discussie hebben over het contract? Welke rol kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier in het belang van de patiënt spelen?
VGZ en het Martini Ziekenhuis hebben inmiddels een contract met elkaar gesloten. Als toezichthouder heeft de NZa bij de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders niet een directe rol. Het is immers aan de zorgverzekeraar om te bepalen met welke aanbieder hij wel of geen contract sluit. In het belang van de patiënt houdt de NZa er wel toezicht op dat zorgverzekeraars tijdig transparant zijn over welke zorgaanbieders gecontracteerd zijn en welke niet. Daarnaast heeft de NZa de regeling «Transparantie zorginkoopproces Zvw» opgesteld die per 1 januari jl. van kracht is in aanvulling op de reeds bestaande aanbevelingen uit de Good Contracting Principles van de NZa (www.nza.nl/1048076/1048133/TH_NR_005__Transparantie_zorginkoopproces_Zvw.pdf). De regeling beoogt de transparantie van het contracteerproces voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars te vergroten. Ook rust op elke zorgverzekeraar een zorgplicht, waarop de NZa eveneens toeziet.
Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat volgend jaar contracten voor 19 november zijn gesloten, en kwaliteit bij inkoop een grotere rol gaat spelen, zoals ook de NZa eerder als wens formuleerde?
In het bestuurlijk overleg medisch-specialistische zorg is onlangs afgesproken om de contracteercyclus te versnellen in het belang van een tijdige en goede informatievoorziening richting verzekerden. Ik ga met de sector in gesprek opdat dit word verbeterd. Zoals ik heb aangegeven in de voortgangsrapportage «Kwaliteit loont» (Tweede Kamer 31 765, nr. 132) zal ik de Kamer hierover voor de zomer van 2016 informeren.
Verzekerden moeten immers uiterlijk 19 november inzicht krijgen in de polissen voor het aankomende jaar, inclusief informatie over welke zorgaanbieders wel en welke niet zijn gecontracteerd, om een goed geïnformeerde beslissing te kunnen nemen over welke polis kiezen bij welke verzekeraar.
Overigens geldt voor het contracteerproces zelf geen deadline. Er bestaat immers contractvrijheid tussen partijen en gedurende het jaar vindt ook bijcontractering plaats. Dat kan heel belangrijk zijn omdat verzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen.
Om het contracteerproces te faciliteren heeft de NZa kaders opgesteld waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, zoals het openbaar maken van zorginkoopbeleid per 1 april.
Ik kijk binnenkort met bestuurders van zorginstellingen en verzekeraars terug en vooruit. Zo kan ik mij een beeld vormen van zaken die opgepakt moeten worden om tot een betere contracteerronde te komen voor volgend jaar.
Ten aanzien van het betrekken van kwaliteitsaspecten bij de inkoop verwijs ik naar de antwoorden onder 3 en 5.
Welke rol kunnen patiënten (koepels of verenigingen) spelen bij verbeterde inkoop van zorg op kwaliteit?
Als partijen weten wat ze van elkaar kunnen verwachten over het verloop van het contracteerproces, kan dat de tijd en energie vrijmaken om met elkaar te spreken over de inhoud van de zorg die wordt ingekocht. Vanaf 2016 gelden er dan ook regels voor een transparant zorginkoopproces. In deze regels wordt onder andere bepaald dat zorgverzekeraars én zorgaanbieders beschikbaar moeten zijn voor de andere partij bij vragen of opmerkingen tijdens het contracteerproces en dat het kwaliteitsbeleid helder moet zijn.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geantwoord (brief met kenmerk 879741-144909-Z) staat voor mij buiten kijf dat de inbreng van verzekerde patiënten bij de zorginkoop de kwaliteit van de zorg ten goede komt. Zoals u weet heb ik twee wetten in voorbereiding om hun invloed verder te verstevigen bij zowel zorgaanbieders als verzekeraars (inclusief inkoopbeleid).
Van groot belang is ook de rol die patiënten hebben bij het opstellen van kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten. Deze moeten tripartiet, dat wil zeggen door zorgverzekeraars, zorgverleners en patiënten aan het Kwaliteitsinstituut worden aangeboden voor opname in het register. Deze kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten worden gebruikt bij de zorginkoop en daarmee hebben patiënten invloed op het verbeteren van de inkoop van de kwaliteit van zorg.
De grote onzekerheid voor thuiszorgmedewerkers en cliënten na thuiszorgwissel in Amstelveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Maakt u zich ook zorgen over de banen van thuiszorgmedewerkers en de zorg aan cliënten in Amstelveen nu thuiszorgorganisatie Amstelring de aanbesteding heeft verloren en vier andere thuiszorgorganisaties de zorg overnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op grond van de door de gemeente aan mij verstrekte informatie kan ik u informeren dat thuiszorgorganisatie Amstelring bij de aanbesteding is uitgesloten voor een nieuwe opdracht. Amstelring voldeed niet aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor gunning van de opdracht. Daarnaast is Amstelveen met de nieuwe aanbesteding in vier wijken verdeeld en is per wijk één aanbieder gecontracteerd. Voorheen werd gewerkt met een open raamcontract.
Aan de gegunde aanbieders is de eis gesteld dat de Amstelveense klanten desgewenst hun huidige thuishulp kunnen behouden. Daarnaast is door de gemeente als eis gesteld dat de gegunde partijen zich aan de cao VVT houden, waaronder de daarin afgesproken regels ten aanzien van de overgang van de ene aanbieder naar de andere, artikel 12.3 van de cao.
Vindt u het ook zo schofterig dat personeel niet wordt overgenomen, maar opnieuw moet solliciteren met verlies van arbeidsvoorwaarden en hoogstwaarschijnlijk geconfronteerd wordt met loondump? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke voorwaarden wordt beoogd thuiszorgmedewerkers over te nemen en onder welke schaal uit de functiewaardering gezondheidszorg(FWG) worden zij overgenomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de betrokken wethouder beloofd heeft dat cliënten en thuiszorgmedewerkers er niet op achteruit gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wethouder heeft toegelicht dat de nieuwe aanbieders er voor moeten zorgen dat de relatie tussen klant en hulp behouden moet blijven als de klant dat wenst en dat de nieuwe aanbieders zich aan de cao VVT moeten houden. Deze voorwaarden maken onderdeel uit van de gunning van de opdracht.
Hoe oordeelt u over de bonus die in de aanbesteding is opgenomen dat thuiszorgorganisaties een bonus van 20% krijgen op het uitgespaarde bedrag, zodra zij mensen na een herindicatie minder zorg kunnen bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Wanneer de gemeente oordeelt dat een cliënt voldoende geholpen is met minder uren hulp in huis, krijgt een aanbieder ter compensatie van het wegvallen van de omzet 20% van deze uren vergoed. De reden hierachter is dat aanbieders zo de gelegenheid krijgen om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe situatie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van thuiszorgmedewerkster S. Verver die aangeeft nu 24 uur per week te werken en bij een nieuwe thuiszorgaanbieder maar 10 uur werk te kunnen krijgen, waarvan ze niet kan leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Betreffende mevrouw heeft inmiddels een contract getekend bij een van de nieuwe aanbieders, zonder dat zij in uren achteruit is gegaan. De klanten hebben gekozen om haar als hulp te behouden en stappen over naar de aanbieder waar zij in dienst is getreden. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat mevrouw heeft ingestemd met het informeren van uw Kamer over haar nieuwe contract.
Vindt u het wenselijk dat cliënten nu gescheiden worden van hun vertrouwde thuiszorgmedewerkers aangezien personeel niet overgenomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft juist de eis gesteld dat deze relatie behouden blijft. Uiteraard heeft een medewerker zelf de keuze om te blijven bij de huidige werkgever en kan het daarom voorkomen dat de relatie niet behouden blijft.
Gaat u ingrijpen om te zorgen dat de thuiszorgmedewerkers hun baan behouden en cliënten hun vertrouwde thuiszorgmedewerker? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenteraad is actief betrokken bij het onderwerp hulp bij het huishouden. De gemeenteraad van Amstelveen heeft het onderwerp in de raadscommissie Burgers & Samenleving van 2 december 2015 besproken. Amstelveen zet daarbij in op behoud van relatie tussen klant en hulp bij wisselingen ingevolge aanbestedingen in het kader van de Wmo 2015.
Het al dan niet vergoeden van dimethylfumaraat bij de behandeling van MS |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat Zilveren Kruis Achmea, op basis van afspraken tussen zorgverzekeraars en apothekers, heeft besloten het goedkope generieke en eigen bereide dimethylfumaraat dat circa 900 euro per jaar kost bij behandeling van MS-patiënten niet meer te vergoeden per 1 januari 2016, en dat daardoor alleen het dure specialité Tecfidera van Biogen Idec dat voor de behandeling van MS-patiënten circa 14.000 euro per jaar kost, vergoed wordt? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?1
Nee, Zilveren Kruis Achmea heeft niet aangegeven dat zij de eigen bereiding van dimethylfumuraat voor MS patiënten niet meer vergoedt. Zilveren Kruis Achmea heeft aangegeven dat zij de doorgeleverde bereidingen van dimethylfumuraat niet meer vergoedt.
Een doorgeleverde bereiding is niet hetzelfde als een eigen bereiding van de apotheek voor zijn/haar eigen populatie. Bij een doorgeleverde bereiding gaat het om een bereiding die vervaardigd is in speciale bereidingsapotheken en doorgeleverd wordt naar lokale apotheken. Een eigen bereiding van dimethylfumuraat van de apotheekhoudende voor zijn populatie komt in de praktijk weinig voor. Daarom zal in de praktijk aan de MS patiënt die op dimethylfumuraat is aangewezen vaak het geregistreerde middel Tecfidera afgeleverd worden. En dit geneesmiddel wordt dan door de zorgverzekeraar vergoed.
Afleveren en vergoeden van geregistreerde middelen is conform de Geneesmiddelenwet en de circulaire van de IGZ. Tegelijkertijd vind ik het een ongewenste ontwikkeling als de prijs van geneesmiddelen na registratie vele malen hoger wordt dan de prijs waarvoor een al bekende bereiding beschikbaar was, voor zover deze prijs niet verklaard kan worden uit de registratiekosten ten gevolge van extra gedaan onderzoek. Maatschappelijk is dat ook niet uit te leggen.
Bij de registratie en prijsstelling speelt ook een rol of het geneesmiddel al dan niet wordt aangemerkt als zogenaamde «nieuwe actieve stof» in de zin van de Europese geneesmiddelenrichtlijn. Door het aanmerken van een geneesmiddel als nieuwe actieve stof treden beschermingsmechanismen in werking en is het voor producten van generieke geneesmiddelen lastiger om tot de markt toe te treden. Zoals aangegeven in mijn visie geneesmiddelenbeleid onderzoek ik in overleg met het CBG op welke manier dit in Europees verband kan worden aangepast. Daarnaast heb ik ook in het algemeen in mijn geneesmiddelenvisie maatregelen aangekondigd voor het realiseren van meer aanvaardbare prijzen.
Is dit niet in strijd met het beleid dat u met de Kamer heeft afgesproken naar aanleiding van «Tecfideragate»? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er nog andere verzekeraars die dimethylfumaraat voor de behandeling van MS niet vergoeden? Zo ja, wilt u hen zo snel mogelijk laten weten dat dimethylfumaraat voor behandeling van MS wel in het basispakket zit? Zo neen, waarom niet?
Ik heb geen signalen dat dimethylfumuraat voor de behandeling van MS door zorgverzekeraars niet vergoed wordt. Ik verwacht echter wel dat de doorgeleverde bereiding van dimethylfumuraat door andere zorgverzekeraars ook niet vergoed wordt. Maar het handelspreparaat dimethylfumuraat onder de naam Tecfidera en een eventuele eigen bereiding van de apotheekhoudende voor de eigen patiëntenpopulatie van dimethylfumuraat zullen door zorgverzekeraars vergoed kunnen worden. Beide vallen immers onder het basispakket.