Het artikel “Negen op de tien ouderen zien zorgverleners te kort” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Negen op de tien ouderen zien zorgverleners te kort»1 en «Onderzoek: huisarts en thuiszorg moeten oogje in het zeil houden»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Ouderenfonds dat thuiszorgmedewerkers steeds vaker noodgedwongen hun signaleringstaak laten liggen?
Ik deel de mening van het Nationaal Ouderenfonds dat zorgverleners een belangrijke signaleringstaak hebben. Voor de taak van thuishulpen geldt voor mij als uitgangspunt dat zij een belangrijke rol spelen in preventie, voorzorg en vroegtijdige signalering. Denk hierbij aan de bestrijding van eenzaamheid, het voorkomen van schuldenproblematiek en het op tijd inschakelen van de wijkverpleegkundige of de huisarts. Hierdoor kunnen hoge kosten van onnodige inzet van professionele, medische en/of geestelijke gezondheidszorg worden voorkomen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat een overgrote meerderheid van de respondenten vindt dat een vroege signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie grote prioriteit moet krijgen in de zorg en dat duidelijk moet zijn bij wie de verantwoordelijkheid hiervoor ligt?
Ik deel de conclusie van het Nationaal Ouderenfonds dat vroege signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie grote prioriteit moet krijgen. Ik zie de verantwoordelijkheid hiervoor als een gemeenschappelijke taak van de betrokken zorgverleners, het sociale domein en de omgeving van de cliënt.
Als een huisarts eenzaamheid vermoedt, dan kan hij met goedkeuring van de cliënt contact opnemen met de gemeente. De wijkverpleegkundige stelt met de indicatie vast wat er nodig is en doet dit niet alleen op medisch gebied. Zij bekijkt ook wat nodig is voor overige ondersteuning, bijvoorbeeld uit het gemeentelijke domein. Als een buurvrouw of een mantelzorger dementie vermoedt, dan kunnen zij op internet kijken welke acties zij kunnen ondernemen, bijvoorbeeld op de website van Alzheimer Nederland en het daarbij behorende en door mij gesteunde vrijwilligersplein «dementievrienden». Daarnaast wordt in bijna elk ziekenhuis tegenwoordig bij oudere cliënten getoetst op ondervoeding. Vervolgens kan een ziekenhuis dit signaal weer overdragen naar huisarts en thuishulp bij de overdracht.
Kortom, het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid om vroegtijdig eenzaamheid, ondervoeding en dementie te signaleren. Het is aan de gemeenten en zorg- en hulpverleners om samen afspraken te maken hoe men omgaat met signalen. Alleen zo creëren we een sluitend en effectief netwerk.
Bij wie ligt, naar uw oordeel, de verantwoordelijkheid voor vroegtijdige signalering van deze problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een goed ingevulde signalerende rol cruciaal is vanuit het oogpunt van preventie, het welzijn van ouderen en het beheersen van zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage Wmo 2015 (Kamerstuk 29 538, nr. 214) en in de brief «zorg voor kwetsbare ouderen thuis» (Kamerstuk 29 389, nr. 33) die u is toegezonden, deel ik deze mening.
Goede samenwerking en communicatie tussen zorgverleners, in het bijzonder huisarts/POH, wijkverpleegkundige en het sociaal wijkteam zijn van groot belang vanuit het oogpunt van preventie, welzijn van ouderen en beheersen van zorgkosten. Zorgverleners zullen in de praktijk tegen grensgevallen aanlopen waarin het onduidelijk kan zijn vanuit welk domein de zorg moet worden geleverd. Juist dan is het essentieel dat de professionals de ruimte voelen om afspraken met elkaar te maken.
Deelt u de mening dat een goed ingevulde signalerende rol de basis is voor een goed functionerende zorg thuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, deel ik de mening dat een goed ingevulde signalerende rol op basis van goede samenwerking tussen professionals de basis is voor een goed functionerende zorg thuis waarbij er aandacht is voor signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie.
Het Nationaal Ouderenfonds kondigt aan in gesprek te gaan met koepelorganisaties voor huisartsen, cliënten en mantelzorgers om te bekijken hoe deze situatie verbeterd kan worden; bent u bereid hierbij aan te schuiven?
Het initiatief van het Nationaal Ouderenfonds vind ik positief en ik sluit hier graag bij aan. Met het Ouderenfonds is de afspraak gemaakt dat zij mij hiervoor een voorstel doen toekomen.
Het bericht dat gemeenten de juridische grenzen van de WMO opzoeken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten zoeken juridische grenzen WMO op»?1
Ja
Wat is uw mening over de weigering van gemeenten om zich neer te leggen bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de huishoudelijk hulp en daarnaar te handelen?
Dat kan niet. Ik heb de gemeenten in mijn brief van 6 juni 2016 verzocht om op de kortst mogelijke termijn na te gaan of de door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gedane uitspraken effect zouden moeten hebben op het lokale beleid en de uitvoering daarvan. Gemeenten zijn na de uitspraken van de CRvB aan de slag gegaan om te beoordelen of de uitspraken van de CRvB betekenen dat hun beleid met betrekking tot de uitvoering van de Wmo 2015 moet worden aangepast en zo ja op welke wijze dat dan moet plaatsvinden.
Op het moment dat ik constateer dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders, zoals mede ingevuld door de CRvB, en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 gebruik te maken. Dat zal ik ook niet nalaten als dat nodig is.
Deelt u de mening van sommige gemeenten, dat de uitspraken van de hoogste bestuursrechter niet overeenkomen met de beleidsinhoudelijke beweging die gemeenten hebben ingezet naar aanleiding van de decentralisaties?
Nee
Vindt u het schrappen van zorg ook een «beleidsinhoudelijke» beweging of deelt u de mening dat het gewoon het gevolg is van de megabezuiniging?
Uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat in individuele situaties zorgvuldig wordt vastgesteld of iemand is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning van de zijde van de gemeente. Als dat zo is, dient de gemeente in passende ondersteuning te voorzien. Gemeenten hebben de instrumenten en de middelen om deze verantwoordelijkheid voor hun ingezetenen ook waar te maken.
Wat is uw oordeel over het feit dat de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) vier bijeenkomsten met advocaten heeft georganiseerd voor honderd gemeenten om te bezien hoe onder de uitspraken uit te komen? Moet de VNG er niet gewoon voor zorgen dat de gemeenten de wet uitvoeren? Graag een toelichting.
De bijeenkomsten, «werkateliers», waren in het bijzonder gericht op de nadere (juridische) duiding van de uitspraken en de mogelijke invloed daarvan voor de lokale beleidsuitvoering. De VNG voorzag daarmee in een behoefte bij veel gemeenten. Ik vind het een goede zaak dat de VNG hierin verantwoordelijkheid heeft genomen.
Bent u ook woedend over de uitlatingen van de VNG dat de oude uren niet teruggegeven hoeven worden aan mensen die geen beroepsprocedure hebben lopen? Zo nee, waarom niet?
De VNG heeft in haar ledenbrief van 20 juli 2016 opgenomen dat gemeenten juridisch niet gehouden zijn om cliënten die geen bezwaar- of beroepsprocedure hebben lopen terug te zetten in uren of te compenseren als hun persoonlijke omstandigheden niet zijn gewijzigd, omdat de beschikkingen van deze cliënten formele rechtskracht hebben. Zoals ik in mijn brief van 6 juni 2016 heb opgemerkt vind ik het belangrijk dat gemeenten ook zullen bezien hoe zij tegemoet kunnen komen aan inwoners die een afwijzing op hun aanvraag hebben ontvangen voor ondersteuning op basis van bestaand beleid dat (naar nu blijkt) strijdig is met de uitspraken van de CRvB, ook al hebben zij daartegen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld.
Vindt u het ook verschrikkelijk dat de VNG stelt: «waarom een bezuiniging terugdraaien die mensen hebben geaccepteerd»? Zo nee, waarom niet?
In de ledenbrief van 20 juli 2016 is de zinsnede «Waarom een bezuiniging terugdraaien die mensen hebben geaccepteerd» niet opgenomen. Deze zinsnede is wel opgenomen in het artikel «Gemeenten zoeken juridische grenzen op» in Zorgvisie van 29 april 2016. Uit het artikel leid ik af dat dit een duiding is van de schrijver van het artikel. De zinsnede is niet afkomstig is van de VNG.
Waarom heeft u een praktijkteam van de VNG gevraagd de verschillende oplossingsrichtingen te onderzoeken? Waarom niet gewoon de gemeenten dwingen de wet uit te voeren?
In de afgelopen periode is gebleken dat gemeenten oog hebben voor de urgentie van een analyse van de uitspraken van de CRvB en de vertaling hiervan naar de eigen uitvoeringspraktijk. Mede gegeven de diversiteit die bestaat aan gemeentelijke uitvoeringspraktijken Wmo 2015 blijkt het voor gemeenten niet in alle gevallen een eenvoudige opgave om de uitspraken van de CRvB, die zien op drie specifieke gemeenten, te bezien op mogelijke consequenties voor het lokale beleid. Na de nadere juridische duiding van de uitspraken dienen deze vanuit de eigen, lokale beleidsuitvoering te worden bezien of en hoe deze dan precies moet worden aangepast. Dit is een proces dat, gegeven ook het belang voor de betrokken ingezetenen, zorgvuldig moet plaatsvinden. Gemeenten hebben aangegeven hierin graag ondersteund te worden.
Ik deel dan ook het belang om ondersteunende activiteiten in te richten ten behoeve van gemeenten. Deze ondersteuning is er op gericht dat alle gemeenten op korte termijn, voor zover nodig, hun beleid en uitvoering langs een zorgvuldig proces in overeenstemming brengen met de wettelijke kaders. Het Netwerk Directeuren Sociaal Domein heeft aangeboden hier het voortouw in te willen nemen. Ik vind dat een goede zaak.
Als uit het onderzoek blijkt dat er geen ruimte is voor de beoogde vernieuwing in de WMO, draait u dan de megabezuiniging terug?
Ik heb ik geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de Wmo 2015 gemeenten onvoldoende beleidsruimte biedt om lokaal tot de boogde vernieuwing van zorg en ondersteuning te komen.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging op de huishoudelijke hulp moet kunnen? Is dit alles wat u ervan verwacht had? Zo ja, graag een toelichting.
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Lange wachttijden voor een plek in een verpleeghuis |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langer wachten op plek in verpleeghuis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de flinke stijging van het aantal actief wachtenden zonder overbruggingszorg sinds 1 januari 2016?
Het wachtlijstoverzicht is een momentopname; aantallen fluctueren die moeten worden bezien in verhouding tot de totale populatie WLZ cliënten van ongeveer 290.000 personen. Om de cijfers goed te kunnen beoordelen is het noodzakelijk een reeks te bezien.
De cijfers van de periode december 2015 tot en met maart 2016 zijn niet geschikt om te vergelijken met die van andere maanden. In deze periode zijn namelijk niet alle zorgkantoren erin geslaagd gegevens tijdig en correct aan te leveren. Het Zorginstituut heeft bij de gepubliceerde wachtlijstrapportages aangegeven welke niet compleet zijn en vanuit welke regio’s de gegevens niet beschikbaar waren op die peildatum.
Het is wel mogelijk te vergelijken met de cijfers die in de periode voor mei 2016 en na mei 2016 volledig zijn aangeleverd. Die laten de volgende stand zien:
2015
2016
Sept.
Okt.
Nov
April
Mei
Juni
Juli
Actief wachtend zonder overbruggingszorg
152
147
141
124
214
119
104
Waarvan:
intramuraal VenV
70
63
55
69
134
48
29
Bron: Tabellen toegankelijkheid Wlz, Zorginstituut Nederland
Daaruit blijkt dat, zoals gezegd, het aantal actief wachtenden per maand fluctueert. Ten opzichte van de periode ervoor is in mei 2016 inderdaad sprake van een stijging. Deze doet zich met name voor bij de intramurale verpleging en verzorging. De cijfers van juni en juli zijn in lijn met die van de perioden ervoor. Er lijkt daarmee sprake van een eenmalige stijging in mei. Het Zorginstituut geeft aan dat de voorlopige cijfers van augustus het beeld van een eenmalige stijging in mei bevestigen. Deze cijfers worden op korte termijn gepubliceerd.
Zorgkantoren kennen de oorzaken van deze stijging niet precies. Mogelijk speelt de extra instroom als gevolg van herbeoordeling van indicaties is een rol. De cijfers van juni en juli laten zien dat zorgkantoren en zorgaanbieder deze extra aanloop inmiddels verwerkt hebben.
Welke verklaring kunt u geven voor de forse stijging van het aantal actief wachtenden tussen april en mei van dit jaar en tussen februari en maart? Speelt de herbeoordeling van de afgegeven indicatie hierin een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u de grote verschillen tussen de (grote) zorgverzekeraars verklaren als het gaat om actief wachtenden en meer specifiek mensen die drie tot zes maanden moeten wachten, zoals uit de gegevens blijkt van het Zorginstituut Nederland?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 fluctueren de cijfers per maand. Ter illustratie: VGZ laat in mei een aantal actief wachtenden zonder overbruggingszorg zien van 64 en in juni van 10. CZ daarentegen laat een aantal zien van 5 in mei en 11 in juni.
Gezien bovenstaande en het feit dat de omvang van verzorgingsgebieden tussen verzekeraars verschilt, zijn om een conclusie te kunnen trekken over eventuele verschillen tussen verzekeraars, cijfers over een langere periode nodig. In haar jaarrapportage over 2015 heeft het Zorginstituut een berekening gemaakt van het percentage actief wachtenden per verzekeraar. Dit is gebaseerd op gemiddelden van de maandelijkse wachtlijsten in 2015 en geeft inzicht in verschillen tussen verzekeraars.
% actief wachtenden langer dan de Treeknorm, zonder zorg, ten opzichte van de omvang van de populatie WLZ cliënten per verzekeraar
De Friesland
0,15%
ENO
0,14%
Zorg en Zekerheid
0,11%
DSW
0,05%
Agis
0,04%
CZ
0,04%
VGZ
0,03%
Achmea
0,03%
Menzis
0,02%
Bron: Jaaroverzicht toegankelijkheid Wlz 2015, Zorginstituut Nederland
Hieruit blijkt dat er geen sprake is van grote verschillen tussen de grote verzekeraars.
Welke reden ligt ten grondslag aan het feit dat sommige mensen langer dan een jaar moeten wachten op een plek in een instelling? In hoeverre is in deze gevallen sprake van bemiddeling tussen de zorgaanbieder en zorgverzekeraar?
Op peildatum 1 juli zijn er geen actief wachtenden in de VenV sector geregistreerd die langer dan 6 maanden op de wachtlijst staan zonder overbruggingszorg. Er staan op die peildatum 5 actief wachtenden geregistreerd die langer dan een jaar maanden op de wachtlijst staan met overbruggingszorg.
Zorgkantoren geven hiervoor 2 mogelijke redenen aan. De eerste betreft individuele casuïstiek in geval van een bijzondere zorgvraag. In deze gevallen is er vanuit zorgkantoren sprake van bemiddeling en is overbruggingszorg ingezet. De tweede reden is systeemtechnisch van aard. Zoals aangegeven bevat de totale populatie WLZ ongeveer 290.000 cliënten waarvan elke maand de status opnieuw bepaald wordt voor het wachtlijsten overzicht. Daarbij kunnen fouten ontstaan in het administratieve proces van het regionale berichten verkeer waardoor mensen onterecht als actief wachtend geregistreerd staan in het overzicht van het Zorginstituut. Het Zorginstituut en de zorgkantoren gaan samen na hoe ze dit kunnen ondervangen.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek verwachten naar de beweegredenen van cliënten om het eerste aanbod van het zorgkantoor niet te accepteren en de mate waarin dit gebeurt?
Het onderzoek naar de beweegredenen van cliënten om geen gebruik te maken van de aangeboden plaats bevindt zich in een afrondende fase. Ik verwacht uw Kamer daarover in oktober te kunnen informeren.
Welke maatregelen bent u bereid op korte termijn te nemen om het aantal wachtenden terug te brengen?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van het onderzoek en tevens aangeven welke maatregelen op basis daarvan worden genomen.
Problemen bij uitbetaling van verleende palliatieve zorg |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Palliatieve zorg en DOT’s: nog 2 jaar wachten op een oplossing – Financiering blijft bottleneck»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het door een technische kwestie in de huidige DOT-financiering onmogelijk is om een vergoeding te krijgen voor daadwerkelijk verleende palliatieve zorg zolang er nog sprake is van een actieve klinische behandeling van een patiënt? Hoe komt het dat tot wel 80% van de geleverde palliatieve zorg niet declarabel is?
Er bestaan zes DBC’s palliatieve zorg: dit betreft zowel ambulante als klinische zorg. De volgende specialismen kunnen deze zorg declareren: kindergeneeskunde, interne geneeskunde, longgeneeskunde, neurologie, klinische geriatrie en anesthesiologie. Palliatieve DBC’s kunnen gedeclareerd en vergoed worden naast een actieve klinische behandeling. Maar het is wel zo dat tijdens een klinische periode van hetzelfde specialisme er maar 1 klinische DBC in rekening gebracht mag worden. Dat is een algemene regel, die voor alle specialismen en behandelingen geldt. Die regel is bedoeld om het opknippen van een klinische periode in meerdere klinische (dure) DBC’s te voorkomen.
Dit betekent dat tijdens een actieve klinische behandeling wel degelijk tegelijkertijd een palliatieve zorg DBC geopend en gedeclareerd kan worden, wanneer dit door een ander specialisme wordt gedaan. In een palliatief team zitten over het algemeen meerdere specialismen, waardoor dit een relatief simpele oplossing is die nu al toegepast kan worden en wordt. Een ziekenhuis kan bijvoorbeeld de anesthesist (als onderdeel van het palliatief team) alle klinische palliatieve zorg laten declareren, waardoor er geen uitval is.
Waarom heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) verbetervoorstellen van de NVMO (Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs) en NIV (Nederlands internisten vereniging) in afwachting van een definitieve oplossing naast zich neer gelegd en waarom wil de Nza pas in 2018 met een oplossing komen? Vindt u dat het oplossen van dit knelpunt tot 2018 kan wachten of ziet u het risico dat palliatieve teams in ziekenhuizen tot die tijd stoppen om palliatieve zorg ook aan niet-oncologische patiënten te bieden omdat ze daar geen vergoeding voor krijgen? Bent u bereid de parallelle vergoeding van het klinische en palliatieve traject daarom op zo kort mogelijke termijn te regelen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten dat er een aantal argumenten speelde bij de besluitvorming:
In deze integrale inventarisatie wordt gericht naar oplossingen gekeken, zowel voor de korte en middellange termijn. Dit wordt in samenspraak met het praktijkteam palliatieve zorg opgepakt, waarbij het praktijkteam kijkt naar welke verbeteringen (in bijvoorbeeld werkwijze, administratieve rompslomp en good practices) op de korte termijn kunnen worden aangepakt, de zogenaamde «quick wins».
Het is uiteraard niet wenselijk dat palliatieve teams in ziekenhuizen stoppen, omdat ze geen palliatieve zorg zouden kunnen declareren. Zoals in mijn antwoord op vraag twee reeds aangegeven, is parallelle vergoeding van het klinische en palliatieve traject op dit moment al mogelijk.
Het Integraal Kankerinstituut Nederland (IKNL) heeft, samen met diverse zorgadministrateurs uit enkele ziekenhuizen en met medewerking van de NZa, in maart een handreiking uitgebracht2. Het doel van deze handreiking is de professional zo goed mogelijk te ondersteunen door de huidige structuur en regelgeving rondom financiering van de palliatieve zorg op een rij te zetten en te koppelen aan suggesties voor optimale registratie en eventuele declaratie.
Waarom kan een intercollegiaal consult om palliatieve zorg onderling af te stemmen niet worden gedeclareerd als hiervoor iemand van het eigen specialisme wordt gevraagd? Is het nadeel dat de NZa hiervan ziet, namelijk dat er potentieel te veel intercollegiale consulten geschreven zouden gaan worden, volgens u realistisch gelet op het feit dat er in totaal maar één budget is voor de zorg? Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze overbodige regel op de kortst mogelijke termijn verdwijnt?
Dit is eveneens een algemene regel, die voor alle specialismen en alle zorg in het ziekenhuis geldt. Het DBC-systeem en bijbehorende regels stellen de patiënt en zijn zorgvraag centraal, en niet de aanbieder (medisch specialist). Dit betekent dat in een declaratie zoveel mogelijk zorg die bij één zorgvraag hoort ook al zijn hier meer medisch specialisten bij betrokken, wordt samengebracht. De genoemde regel «bewaakt» dit door te voorkomen dat elk overleg binnen een maatschap/specialisme over een klinische patiënt leidt tot een declarabele (intercollegiaal consult) DBC. Ik ben niet voornemens deze regel af te schaffen.
Het bericht Selectiecriteria geven duidelijkheid over deelname aan ketenzorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Selectiecriteria geven duidelijkheid over deelname aan ketenzorg»?1
Ja.
Welke inspraak hebben de zorgverzekeraars gehad bij het vaststellen van de inclusie- en exclusiecriteria over de deelname aan ketenzorg? Welke criteria hebben de zorgverzekeraars specifiek voorgesteld? Welke criteria hebben de zorgverleners voorgesteld? Zijn er criteria die de zorgverleners graag opgenomen wilden hebben waar de zorgverzekeraars een stokje voor hebben gestoken? Zo ja, welke criteria waren dit?
Er is geen sprake van nieuwe administratieve lasten. Al enkele jaren worden voor de verschillende eerstelijns ketenzorgprogramma’s, gericht op chronisch zieken, in- en exclusiecriteria gehanteerd. Deze in- en exclusiecriteria zijn ontstaan naar aanleiding van grote verscheidenheid in de omvang van de geïncludeerde populatie tussen zorggroepen. Hierin zijn zorgverzekeraars soms een verschillend beleid gaan voeren. Vanuit zowel de beroepsgroep, brancheorganisaties en zorgverzekeraars ontstond de behoefte om de in- en exclusiecriteria landelijk af te stemmen, zodat deze zorgprogramma’s beschikbaar zijn voor die mensen die er baat bij hebben.
De in- en exclusiecriteria dienen verschillende doelen. Allereerst ondersteunt het de huisarts in het gesprek met de patiënt om te bepalen of het ketenzorgprogramma in zijn geval aansluit bij de zorgvraag. Daarnaast ondersteunt het de zorggroep en de zorgverzekeraar bij het maken van inkoopafspraken, omdat het de groep waarover afspraken gemaakt worden afbakent. Als laatste zorgen in- en exclusiecriteria voor eenduidigheid en vergelijkbaarheid van data, bijvoorbeeld bij kwaliteitsindicatoren, effectiviteitsonderzoek en de rechtmatigheid van declaraties.
Anderhalf jaar geleden zijn InEen, de expertgroepen van kaderhuisartsen voor diabetes, hart- en vaatziekten en astma/COPD en zorgverzekeraars samen gaan werken aan breed gedragen in- en exclusiecriteria. In gezamenlijkheid zijn zij gekomen tot de in- en exclusiecriteria die er nu liggen. Daarbij is daar waar deze houvast bieden aangesloten bij de actuele medisch-inhoudelijke kwaliteitsstandaarden. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat bij de doelgroep met een verhoogd vasculair risico tussen de 10% en 20%, waarbij de richtlijn een indicatie voor medicamenteuze behandeling geeft, aan te sluiten bij diezelfde richtlijn en deze groep in aanmerking te laten komen voor het ketenzorgprogramma.
Het expliciteren van de inclusie- en exclusiecriteria heeft geen invloed op de administratieve lasten. De onderliggende gegevens maken reeds deel uit van het patiëntendossier en de kwaliteitsregistratie van de zorgketens. De inclusie- en exclusiecriteria dragen vooral bij aan meer duidelijkheid en eenduidigheid. Daar waar zorggroepen te maken hadden met diverse inclusie- en exclusiecriteria per verzekeraar kan mogelijk zelfs een positief effect op de administratieve lasten worden verwacht.
Naast de inclusie- en exclusiecriteria kan de individuele zorgverzekeraar met een aanbieder altijd aanvullende kwaliteits- en doelmatigheidsafspraken maken. Dit is onderdeel van zijn zorgplicht, om voor verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg in te kopen. Des te meer overeenstemming er bestaat tussen partijen over inkoopcriteria, hoe minder zorgverzekeraars geneigd zullen zijn om hierover afzonderlijke afspraken te maken. Met deze ontwikkeling worden inkoopafspraken zo veel mogelijk gestroomlijnd, wat positief uitwerkt op administratieve lasten.
Welke zin hebben de overlegtafels naar aanleiding van Het Roer Moet Om gehad als er nu, nauwelijks een paar maanden later, alweer allerlei nieuwe en onzinnige regels bijkomen voor de zorgverleners? Ruilen we nu niet de ene administratieve lasten in voor de andere? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn niet net allerlei resultaatvinkjes afgeschaft? Vindt u het dan logisch dat er nu opeens allerlei inclusie- en exclusievinkjes worden geïntroduceerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extra tijd is de zorgverlener kwijt aan zijn of haar administratieve lasten met deze nieuwe manier van werken als het gaat om deelname aan ketenzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft deze extra administratie eigenlijk precies voor nut bij de zorginkoop als de zorgverzekeraar (onafhankelijk van de uitkomsten van de criteria) alsnog kan bepalen het ketenzorgprogramma niet in te kopen en extra kwaliteits- en doelmatigheidsafspraken te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de open brandbrief inzake onderhandelingen over Segment 3 regio West-Friesland met zorgverzekeraar VGZ?2
Ik vind het spijtig om te horen dat een aantal huisartsen in de regio West-Friesland knelpunten ervaren in de onderhandelingen met zorgverzekeraar VGZ. Ik vind het ook spijtig dat partijen de publiciteit zoeken in plaats van er onderling uit te komen. Afgelopen jaar hebben partijen in het kader van Het Roer Moet Om afspraken gemaakt om onder andere het contracteerproces beter te laten verlopen. Ik ontvang al eerste positieve signalen, bijvoorbeeld dat er meer meerjarencontracten worden afgesloten en dat verzekeraars beter benaderbaar zijn. Het vergt tijd voordat alle afspraken die gemaakt zijn in het kader van Het Roer Moet Om ook beklijven. De verwachting is dat in de contractronde voor 2017 de gevolgen van de afspraken nog zichtbaarder zullen worden. Ik heb begrepen dat er een vervolgoverleg tussen VGZ en de huisartsen in september gepland staat. Ik vind het goed om te horen dat men met elkaar in gesprek blijft. Het is te prefereren dat partijen proberen er onderling uit te komen. Mocht dat niet lukken dan kunnen partijen sinds kort ook gebruik maken van de zogeheten «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Indien nodig kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces doorbreken.
Wat vindt u ervan dat VGZ segment 3 enkel ziet als bezuinigingsmogelijkheid?
Segment 3 in de bekostiging van de huisartsenzorg beoogt juist ruimte te scheppen voor het maken van afspraken over zorgvernieuwing en het belonen van goede uitkomsten van zorg. In het bestuurlijk akkoord eerste lijn is bovenop de reguliere 1% groei ten opzichte van andere sectoren 1,5% extra groei toegekend aan het kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg voor onder andere zorgvernieuwing en substitutie van zorg. Bezuinigingen in de huisartsenzorg is dus ook niet aan de orde.
Wat vindt u ervan dat uit deze brief blijkt dat het zorgverzekeraar VGZ bij de inkoop van zorg helemaal niet gaat om kwaliteit van zorg maar om het kunnen bezuinigen op de kosten? Hoe kijkt u in het kader van deze constatering aan tegen alle inclusie- en exclusiecriteria die onder andere de zorgverzekeraars willen gaan hanteren bij de ketenzorg? Deelt u de vrees dat de zorgverzekeraars deze inclusie- en exclusiecriteria gaan gebruiken als middel om te bezuinigen in plaats van kwaliteitsverbetering van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vragen 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8. In- en exclusiecriteria zijn al jaren onderdeel geweest van de inkoopafspraken over ketenzorgprogramma’s en zijn noodzakelijk om hierover goede inkoopafspraken te kunnen maken. Gegeven de gezamenlijkheid waarmee partijen de in- en exclusiecriteria voor de ketenzorgprogramma’s hebben opgesteld en het doel dat daarmee wordt nagestreefd, deel ik uw vrees niet.
Wat vindt u ervan dat de huisartsen de onderhandelingen met de zorgverzekeraar nog steeds als schijnonderhandelingen ervaren? Kunt u dit gevoel van de huisartsen begrijpen als u het beschreven proces in de brandbrief leest?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Met welke reden werd het in december 2015 bereikte akkoord tussen de huisartsen en de Manager Inkoop Integrale Zorg regio Noord afgewezen door de raad van bestuur van VGZ? Gebeurt dit vaak?
Contractbesprekingen zijn iets tussen zorgaanbieder en -verzekeraars, waar ik mij niet in meng. Het is voor mij niet bekend hoe vaak contractonderhandelingen niet resulteren in een overeenkomst. Wel houd ik de signalen uit het veld en de contractering goed in de gaten.
Bent u van mening, na het lezen van de brandbrief, dat er sprake is van een gelijkwaardige positie voor huisarts en zorgverzekeraar of is er na alle energie die is gestopt in Het Roer Moet Om nog steeds sprake van het gebruikelijke TROG (Tekenen Rechts Onder Graag)-contract? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars, huisartsen en zorggroepen hebben veel energie gestopt in het traject Het Roer Moet Om om verandering teweeg te brengen. Op het vlak van gelijkwaardigheid, maar bijvoorbeeld ook op het terrein van administratieve lasten. Ik krijg veel positieve berichten van huisartsen over de verbeteringen tot zover. Het zal echter niet overal direct helemaal goed gaan. Het is dan zaak om in goed overleg er onderling toch uit te komen.
Daar waar partijen er onderling echt niet uitkomen en van standpunt blijven verschillen, wat natuurlijk altijd kan, is er een onafhankelijke geschilleninstantie opgericht waar het conflict kan worden voorgelegd. Bij brief van 2 juni 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze geschilleninstantie.
Maakt zorgverzekeraar VGZ in dezen misbruik van haar marktmacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg de beschikking over het instrument aanmerkelijke marktmacht. Het is aan de NZa om te bepalen wanneer zij onderzoek noodzakelijk acht. Daarnaast kan de zorgaanbieder stappen naar de eerder genoemde geschilleninstantie.
Wat is de reactie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op de klacht ingediend door de heer R. Schure over deze kwestie? Welke stappen heeft de ACM naar aanleiding van deze klacht gezet? Indien u niet over deze informatie beschikt bent u dan bereid deze informatie op te vragen bij de ACM en de Kamer hierover te informeren?
Het is aan de ACM om individuele klachten die bij hen gemeld worden, te behandelen. De ACM heeft, na overleg met de indiener, mij wel bevestigd dat zij een klacht over deze kwestie heeft ontvangen en dat zij, in overleg met de indiener en conform de afspraken in het samenwerkingsprotocol tussen ACM en de NZa, de klacht heeft doorverwezen naar de NZa. De NZa heeft de klacht in behandeling genomen. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Wat vindt u van de verschillende ontwikkelingen die nu al zouden laten zien dat de afspraken gemaakt naar aanleiding van Het Roer Moet Om voor de zorgverzekeraars slechts afspraken voor de show waren maar door de zorgverzekeraars niet serieus worden genomen als het op daadwerkelijk anders handelen aankomt?
De zorgverzekeraars hebben net als de huisartsen en de zorggroepen serieus geïnvesteerd in een intensief traject met als doel verandering teweeg te brengen. Daarbij geldt dat een deel van de afspraken pas in deze contractperiode geïmplementeerd en zichtbaar kunnen en zullen worden. Ik krijg daar veel positieve berichten over, maar het zal niet overal direct helemaal goed gaan. Dat is spijtig en houdt mijns inziens in dat het van belang is dat in die regio’s waar men nog niet tevreden is in gesprek moet blijven om er samen uit te komen. De gemaakte afspraken in het kader van «Het Roer Moet Om» bieden handvatten om nader tot elkaar te komen. Wanneer partijen er gezamenlijk echt niet uitkomen kunnen zij een beroep doen op de geschillencommissie, die juist hiervoor is opgericht.
Het bericht “Wijkverpleging noodgedwongen soms ook poetshulp” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wijkverpleging noodgedwongen soms ook poetshulp»1?
Ja.
Hoe vindt u ervan dat volgens de enquête van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) maar liefst 60% van de wijkverpleegkundigen weleens huishoudelijk werk doet, iets dat niet in het takenpakket zit?
Wijkverpleegkundigen horen zorg te leveren zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Hier zijn zij voor opgeleid en dit is conform de aanspraak wijkverpleging (artikel 2.12 Besluit zorgverzekering). Ik kan mij echter wel voorstellen dat een wijkverpleegkundige incidenteel een kleine huishoudelijke taak uitvoert omdat dat zo uitkomt.
Hoe oordeelt u over het enquêteresultaat van V&VN dat ongeveer 30% van de ondervraagde zorgverleners de belasting van mantelzorgers vaak te zwaar geworden vindt?
Ik ben mij ervan bewust dat mantelzorgers vaak zwaar belast worden en dat overbelasting zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Daarom heb ik samen met 80 zorgorganisaties via het programma In voor Mantelzorg ingezet op het versterken van de relatie tussen mantelzorgers en zorgprofessionals, want zij vervullen een belangrijke rol om overbelasting van mantelzorgers te helpen voorkomen. De betrokkenheid van familie, vrienden en buurtgenoten en de inzet van goede respijtzorg zijn van essentieel belang en daar zet ik mij dan ook voor in. Bovendien geven wijkverpleegkundigen in de enquête van V&VN ook aan dat in hun werk tijd ingeruimd wordt voor contact met mantelzorgers.
Hoe oordeelt u over het resultaat dat ongeveer een kwart van de mantelzorgers zodanig (over-)belast is dat zij ook als hulpvrager worden gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de constatering dat dit (zie vraag 4) een groot risico betreft, omdat bij wegvallen van de mantelzorger de inzet van zwaardere en duurdere zorg nodig is, voor verzorgde én voor de mantelzorger?
Die constatering deel ik. Er dient in goed overleg met de cliënt én de mantelzorger te worden bepaald welke zorg bij een cliënt nodig is, zodat de mantelzorger niet overbelast wordt en daardoor wegvalt. De mantelzorger speelt namelijk vaak een belangrijke rol voor de cliënt.
Zowel de Wmo als de Zvw ondersteunen dit uitgangspunt. Daarnaast worden op dit moment de richtlijnen waar wijkverpleegkundigen mee werken vernieuwd.
Ook hierbij is aandacht voor de rol van de mantelzorger.
Deelt u de constatering dat mantelzorgers optimaal ondersteund moeten worden bij hun taken en dat de resultaten van deze enquête opnieuw laten zien dat dit niet altijd voldoende gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat mantelzorgers optimaal ondersteund moeten worden bij hun taken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning aan inwoners en hun mantelzorger(s). Respijtzorg voor de mantelzorger in combinatie met zorg en ondersteuning op maat voor de cliënt kunnen de zorgtaak verlichten. De mogelijkheden voor respijtzorg zijn uitgebreid. Er zijn met de hervorming van de langdurige zorg meer mogelijkheden om vormen van respijt te bieden die beter aansluiten bij de behoefte van de mantelzorger. Voor gemeenten is een handreiking respijtzorg ontwikkeld.2 Hierin staat informatie om respijtzorg op te zetten of te verbeteren. Voor mantelzorgers is begin dit jaar de nieuwe respijtwijzer van Mezzo uitgekomen, waarmee zij op een eenvoudige wijze respijtmogelijkheden kunnen vinden in hun omgeving.
Zoals ik in mijn brief van 8 juli jl. heb aangegeven is het met name van belang dat gemeenten oog hebben voor de persoonlijke situatie van de mantelzorger.3Veel gemeenten zijn hier al op een goede manier mee bezig, al zijn nog niet alle signalen positief en kan en moet het in de uitvoering nog beter. Dat vraagt aandachten een integrale blik op wat er in een specifieke situatie nodig is. Ik vertrouw erop dat gemeenten hier de komende tijd verder aan bouwen.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de huidige situatie ertoe kan leiden dat de wijkverpleegkundige niet meer de tijd heeft om alle cliënten te bezoeken, waardoor er verzorgenden worden ingezet waar een verpleegkundige wellicht nodig was geweest?
Ik ga ervan uit dat wijkverpleegkundigen in al hun professionaliteit kunnen beoordelen wat er nodig is bij een cliënt. Er is altijd een wijkverpleegkundige bij de cliënt in beeld die de indicatie stelt en die supervisie heeft. De wijkverpleegkundige bekijkt dan ook welke taken zij aan verzorgenden kan overlaten.
Verder wil ik benadrukken dat juist de groep verzorgenden ook erg waardevol is want verreweg het grootste deel van de taken bij wijkverpleging bestaat uit verzorging en niet uit verpleging.
Hoe ziet u deze enquêteresultaten in het licht van het bestaande tekort aan wijkverpleegkundigen?
Ik onderschrijf dat werkgevers de beschikbare capaciteit aan wijkverpleegkundigen zo effectief mogelijk moeten benutten. Dit kan ook bijdragen aan het verminderen van het tekort aan wijkverpleegkundigen. Een manier om zorgpersoneel optimaal in te zetten, is door met maatwerk de nodige zorg te bieden op het juiste moment. De gezamenlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgever, de zorgverlener, de cliënt en de mantelzorgers. In overleg tussen hen kan men de wensen en mogelijkheden van alle betrokken partijen op elkaar af stemmen. De wijkverpleegkundige heeft haar rol teruggekregen doordat zij weer zelf kan indiceren en een zorgplan opstelt waarin beschreven wordt wat er (medisch en gelet op de sociale context) nodig is. Ook bekijkt zij hoe ze de zorg daarop aansluitend kan organiseren, waarbij soms inzet van de wijkverpleegkundige zelf nodig is maar ook veel zorghandelingen door verzorgenden uitgevoerd kunnen worden. Op die manier bekijkt zij hoe de capaciteit van het hele team maximaal kan worden benut.
Deelt u de constatering dat de beschikbare capaciteit aan wijkverpleegkundigen optimaal moet worden ingezet? Wat gaat u doen om dat te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Ongekend hoge declaraties van een zorginstelling |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel betreffende het declaratiegedrag van deze zorginstelling bij de verzorging en verpleging van deze terminale patiënt?1
Op basis van de gegevens die voor beoordeling van deze casus zijn aangeleverd door de zorgverzekeraar, Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de zorginstelling zelf, kan worden geconcludeerd dat het declaratiegedrag van de zorginstelling gerechtvaardigd is.
Hoe beoordeelt u de analyse van de familie van betrokkene, die heeft berekend dat voor persoonlijke verzorging 225 euro per uur in rekening is gebracht en 350 euro per uur voor verpleging?
Er lijkt sprake te zijn van een misverstand. De zorginstelling heeft met de zorgverzekeraar de afspraak gemaakt de geleverde zorg te declareren in eenheden van vijf minuten. Het lijkt er op dat de familie van de betrokkene deze eenheden heeft aangezien voor minuten. Door de in de vraag gestelde berekening door vijf te delen komt men uit op een bedrag van € 45,– voor persoonlijke verzorging en € 70,– voor verpleging. Dit is in lijn met de berekeningen die door de zorginstelling zijn aangeleverd (zie beantwoording vraag 3).
Wat was de prijs per uur die naar eigen zeggen door de instelling in rekening werd gebracht voor respectievelijk persoonlijke verzorging en verpleging?
In totaal heeft de instelling 526,41 uren zorg geleverd, waarvoor in totaal een bedrag van € 26.150,90 in rekening is gebracht. Dit bedrag heeft de instelling vanuit de verzekeraar vergoed gekregen. Dit betekent dat de instelling gemiddeld € 49,68 per uur in rekening heeft gebracht voor de geleverde zorg. Uitgesplitst naar persoonlijke verzorging en verpleging is respectievelijk een bedrag van € 47,76 en € 70,80 in rekening gebracht.
Zijn dit bedragen op een normaal niveau? Kunt u dit toelichten?
Het door de instelling gehanteerde tarief voor verpleging en verzorging is in lijn met hetgeen contractueel met de zorgverzekeraar is afgesproken. Bovendien valt dit tarief binnen de bandbreedte die de NZa heeft vastgesteld. Op basis van deze informatie kan gesteld worden dat de gedeclareerde bedragen op een normaal niveau zijn.
Welk deel van de bedrag per uur bestaat uit overhead en welk gedeelte gaat naar de hulpverlener?
De zorginstelling heeft ter beantwoording van deze vraag gegevens aangeleverd over de verhouding overhead en personele kosten ten opzichte van het volledige gedeclareerde bedrag per uur. De zorginstelling geeft aan dat het percentage overhead – als gekeken wordt naar indirect personeel ten opzichte van de totale omzet – 3,8% bedraagt. De materiële kosten, zoals ICT, huur, afschrijvingen en overige kosten, bedraagt 3,7% van de totale omzet. De totale overhead van deze instelling komt hiermee op 7,5%. Dit betreft cijfers over het jaar 2015. Het lopende jaar laat vergelijkbare ontwikkelingen zien.
De hoogte van het bedrag wat per uur naar de zorgprofessional gaat, hangt volgens deze instelling af van de werktijden. Echter, gemiddeld gezien gaat – bij een productiviteit van 62% – ruim € 41,99 per uur naar salaris, vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslag, eindejaarsuitkering en sociale lasten. De organisatiekosten per uur, zoals scholing, wijkgebouw, Ipads, software, afschrijving en rente, bedragen bij dezelfde productiviteit € 6,52 per uur.
Wat is het oordeel van de verzekeraar over deze declaraties? Zijn deze gerechtvaardigd?
Op basis van de ingediende declaraties concludeert de zorgverzekeraar dat er verwarring is ontstaan over de gedeclareerde eenheden. Het lijkt erop dat de gedeclareerde eenheden zijn beschouwd als minuten en niet als vijf minuten per eenheid. Het aantal gedeclareerde uren zorg komt volgens de zorgverzekeraar overeen met het aantal uren zorg wat volgens de familie van de betrokkene is verleend. De declaraties worden daarom als gerechtvaardigd beschouwd.
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over deze declaraties? Zijn deze volgens de NZa gerechtvaardigd?
De NZa stelt voor verpleging en verzorging maximum uurtarieven vast. In 2016 geldt voor verpleging een uurtarief van € 75,25 en voor persoonlijke verzorging een uurtarief van € 50,84. Deze tarieven mogen niet worden overschreden. Dat betekent dat aanbieders geen hoger uurtarief in rekening mogen brengen dan het NZa-maximumtarief. Voor zover de NZa kan beoordelen, worden de maximumtarieven niet overschreden. De declaraties worden daarom als gerechtvaardigd beschouwd.
De aanhoudende financiële problemen voor jeugdzorginstellingen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel uit het Brabants Dagblad waarin een jeugdhulpinstelling met wethouders moet bellen omdat nota’s niet betaald worden?1
Ja.
Is de terugbetalingstermijn van een jaar, zoals die is vastgelegd in artikel 2c van de beleidsregels «subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet», voldoende als uit het artikel blijkt dat jeugdhulpinstellingen langer dan een jaar op betaling moeten wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet gebruikelijk dat jeugdhulpinstellingen langer dan een jaar op betaling moeten wachten. De reguliere betalingstermijn voor facturen is één maand. Het uitgangspunt is dat gemeenten zich inspannen om facturen binnen deze betalingstermijn te betalen. Als betaling uitblijft, kan de route van de «escalatieladder» worden bewandeld. De escalatieladder is ontwikkeld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) en de jeugdhulpaanbieders. De escalatieladder biedt gemeenten en aanbieders handvatten om samen tot oplossingen te komen.
Daarnaast kan de TAJ bemiddelen tussen jeugdhulpaanbieders en gemeenten.
De terugbetalingstermijn van «binnen één jaar» is gesteld omdat artikel 2c bedoeld is voor instellingen die kortstondig in acute liquiditeitsproblemen verkeren. Artikel 2c is een laatste redmiddel.
Hoeveel van de circa 2.200 jeugdhulpinstellingen voldoen aan de (nadere) bepalingen van artikel 2c van de beleidsregels «subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet», zoals u in uw brief aan de Kamer hebt geschreven?2
Voor wat betreft het spreidingscriterium en het criterium van aantal residentiële plaatsen verwacht ik dat enige tientallen instellingen voldoen aan de nadere bepaling van artikel 2c.
Op grond van welke afwegingen zijn de criteria om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van artikel 2c van de beleidsregels «subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet», gesteld op «werkzaam in tenminste 3 jeugdzorgregio’s en in tenminste 20 gemeenten en daarbij minimaal 2% omzet per regio en minimaal 20 residentiële/intramurale plaatsen»?
De overwegingen die daarbij gespeeld hebben zijn de volgende:
Als er sprake is van meerdere jeugdzorgregio’s en als er sprake is van een groot aantal gemeenten waarvoor wordt gewerkt, dan zou dit kunnen leiden tot «afstand / onbekendheid tussen jeugdhulpaanbieder en gemeenten». Dit kan leiden tot een moeizamere afwikkeling van facturen. Om dit toetsbaar te maken, is gekozen voor de volgende criteria:
Daarnaast is het criterium «minimaal 20 residentiële/intramurale plaatsen» ingevoerd omdat intramurale plaatsen op twee manieren bij de facturatie van belang zijn:
Hoe heeft u, in aanvulling op vraag 4, vastgesteld dat deze criteria adequaat zijn?
De criteria zijn ontwikkeld in overleg met de TAJ en vervolgens ter toetsing op bruikbaarheid voorgelegd aan de VNG en de Branches (Gespecialiseerde) Zorg voor Jeugd (BGZJ, bestaande uit Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg en Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra). Overleg met VNG en BGZJ heeft op een enkel punt geleid tot bijstelling van de criteria om deze meer toe te snijden op de praktijk.
Wat zou het bezwaar zijn om deze criteria ruimer te maken, zodat alle jeugdhulpinstellingen die liquiditeitsproblemen als gevolg van de decentralisatie hebben, gebruik kunnen maken van deze subsidie?
Uit de praktijk komt naar voren dat er sprake is van problemen met de facturering indien er sprake is van een jeugdhulpinstelling die te maken heeft met vele, ook in andere regio’s gelegen gemeenten.
Liquiditeitsteun wordt alleen geboden als het strikt nodig is. Bij lokale aanbieders ligt het minder voor de hand dat dit aan de orde is als gevolg van problemen met facturering.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de grootte van het probleem van niet of te laat betaalde rekeningen voor de circa 2200 jeugdhulpinstellingen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u met zekerheid stellen dat er geen kinderen en gezinnen tussen wal en schip in vallen door onnodige financiële problemen?
Instellngen voor jeugdhulp en de VNG hebben afspraken gemaakt over het facturatieproces en de daarbij te hanteren escalatieladder in geval van problemen. Gemeenten hebben een wettelijke zorgplicht voor jeugdigen die hulp nodig hebben. Om jeugdhulpinstellingen en gemeenten daarbij te ondersteunen heb ik de TAJ en de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet ingesteld.
Wat zijn de gevolgen van het uiteenvallen van jeugdhulpregio’s op de toch al hoge administratieve lasten en de liquiditeit van jeugdhulpaanbieders?
Indien jeugdhulpregio’s uiteenvallen, zal dit in de meeste gevallen niet tot hogere administratieve lasten hoeven leiden, aangezien de betaalrelatie van de jeugdhulpverleningsinstelling in het algemeen met de gemeente zal zijn.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel extra kosten jeugdhulpaanbieders sinds de decentralisatie kwijt zijn aan bureaucratie? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op het verminderen van administratieve lasten tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders en op het verminderen van de regeldruk onder jeugdhulpprofessionals op de werkvloer. Er zijn geen cijfers beschikbaar die een solide inzicht bieden in een daling of stijging van administratieve lasten en regeldruk sinds de decentralisatie. In mijn streven naar merkbaar minder regeldruk zet ik in op twee trajecten. In vijf gemeenten organiseer ik regeldruk sessies, waar we samen met professionals, vertegenwoordigers van gemeenten, aanbieders, het CAK en de betrokken toezichthoudende instanties aan de slag gaan om overbodige regels te inventariseren.
Daarnaast werkt Informatievoorziening Sociaal Domein (van gemeenten en aanbieders) aan standaardisering van administratieve werkprocessen. Zo zijn er nu drie uitvoeringsvarianten «van contract tot controle» met standaardartikelen beschikbaar. Ik heb – conform de motie Ypma/Bergkamp (Kamerstukken II, 31 839, nr. 528) – de VNG gevraagd mij medio september te berichten over de stand van zaken bij het wel of niet hanteren hiervan door gemeenten. Dan zal ik beoordelen of nadere regelgeving noodzakelijk is.
Hoe zwaar weegt u de voortdurende financiële problemen mee in uw afweging om nadere regels te stellen aan aanbieders en gemeenten, waar u in eerdere antwoorden op Kamervragen aan refereerde?3
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om, met het oog op de toenemende financiële druk bij jeugdhulpaanbieders en de inkoop van zorg voor 2017, uw rol als stelselverantwoordelijke te nemen en op korte termijn nadere regels te treffen voor meer standaardisatie in het inkoop- en verantwoordingsproces, en daarbij niet te blijven wachten op de VNG? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht "Top slechte verpleegtehuizen' verdient meer dan balkenendenorm" |
|
Marith Volp (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Top slechte verpleegtehuizen verdient meer dan balkenendenorm»?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat bestuurders van onvoldoende functionerende verpleegtehuizen blijkbaar vaker boven de «balkenendenorm» verdienen dan directeuren van andere verpleegtehuizen?
Het Kabinet heeft de Wet Normering Topinkomens tot stand gebracht, waarin is vastgelegd wat de maximale beloning kan zijn en wat de overgangstermijnen zijn van aanpassing van beloningen aan de norm van de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan de interne toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning voor de betrokken bestuurder(s) is. Ik ben van mening dat de raden van toezicht bij het bepalen van een passende beloning een zorgvuldige afweging dienen te maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van de zorginstelling en de maatschappelijke opdracht waarbinnen die zorginstelling werkt.
Vindt u het uitbetalen van dergelijke hoge salarissen bij onvoldoende functionerende verpleegtehuizen, waarvoor de bestuurder in kwestie verantwoordelijk is, gepast? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken wat de ontwikkeling van de salarissen van bestuurders van onvoldoende functionerende verpleegtehuizen de laatste jaren is geweest en de Kamer van de uitkomsten daarvan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
De salarissen van de bestuurders van de verpleeghuizen zijn reeds openbaar en te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl.
Vindt u dat raden van commissarissen en/of raden van toezicht bij het overwegen van de jaarlijkse aanpassing van het salaris van een bestuurder van een onvoldoende presterend verpleegtehuis, met dat gegeven rekening zouden moeten houden en bijvoorbeeld «een pas op de plaats» zouden dienen af te spreken zolang van verbetering geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het de desbetreffende bestuurders zou sieren als zij hun salaris versneld zouden terugbrengen naar de met de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens 2 ingevoerde nieuwe salarisnorm? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zelf een moreel appèl op de desbetreffende bestuurders te doen om hun salaris versneld terug te brengen naar het hiervoor bedoelde niveau? Zo nee, waarom niet?
Het CIBG ziet toe op de WNT. Indien er sprake is van en overtreding, zal het CIBG handhavend optreden.
Het bericht "Twee miljoen voor in opspraak geraakte oud-Achmea-bestuurder" |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Twee miljoen voor in opspraak geraakte oud-Achmea-bestuurder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een vertrekpremie van 900.000 euro voor oud-bestuurder van Achmea, de heer Van Breda Vriesman, die terugtrad in verband met een fraudezaak schandalig hoog is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe verhoudt deze ontslagvergoeding zich volgens u met het feit dat oud-bestuurder Van Breda Vriesman terugtrad omdat hij verdacht wordt van fraude?
Deelt u de mening dat het vreemd is dat de oud-bestuurder Van Breda Vriesman, die al in 2014 terugtrad in verband met een fraudezaak, over 2015 een salaris van 1.1 miljoen euro ontving? Hoe is dit extreem hoge salaris te verklaren? Hoe verhoudt dit topsalaris over 2015 zich volgens u met het feit dat de heer Breda Vriesman in het jaar 2015 niet voor Achmea heeft gewerkt?
Heeft de uitbetaling van de ontslagvergoeding al plaatsgevonden of wordt de ontslagvergoeding uitgekeerd na de uitspraak van de rechter? Onder welke omstandigheden dan wel op basis van welke conclusies uit het onderzoek van de rechtbank wordt de ontslagvergoeding definitief uitbetaald? In welke situaties wordt besloten de ontslagvergoeding niet toe te kennen? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid hier navraag naar te doen bij Achmea en de Kamer hierover te informeren?
Is het salaris over 2015 van 1.1 miljoen euro voor de heer Van Breda Vriesman ook voorwaardelijk, gezien de toegekende ontslagvergoeding van 900.000 volgens Achmea voorwaardelijk is?
Met welke reden krijgt oud-bestuurder de heer Van der Eijk een vertrekpremie van 900.000 euro mee? Waarop is dat bedrag is gebaseerd?
Met welke reden heeft oud-bestuurder Van der Eijk een salaris van een half miljoen euro gekregen voor een periode waarin hij «zijn accu aan het opladen was», waarna hij besloot niet meer terug te keren? Had Van der Eijk voordat hij «zijn accu op ging laden» nog wel de intentie om terug te keren?
Indien u de salarissen en ontslagvergoedingen te verantwoorden vindt, hoe gaat u dit dan uitleggen aan alle mensen in Nederland, aangezien deze bedragen gedeeltelijk met publiek geld betaald worden?
Het Kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders en bestuurders van zorgverzekeraars.
Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT), de regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp en de eerder genoemde regeling voor zorgverzekeraars. Binnen de grenzen die de wet stelt is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga er vanuit dat er daarbij niet enkel naar de letter van de wet wordt gekeken, maar een maatschappelijke afweging wordt gemaakt die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk, mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Het bericht dat de top van de slecht presterende verpleeghuizen meer verdienen dan de norm |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Top slechte verpleeghuizen verdient meer dan de norm»1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat bij zeven van de elf bestuurders van de zorginstellingen op de zwarte lijst de salarissen hoger waren dan de Balkenendenorm?
Het Kabinet heeft de Wet Normering Topinkomens tot stand gebracht, waarin is vastgelegd wat de maximale beloning kan zijn en wat de overgangstermijnen zijn van aanpassing van beloningen aan de norm van de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan de interne toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning voor de betrokken bestuurder(s) is. Ik ben van mening dat de raden van toezicht bij het bepalen van een passende beloning een zorgvuldige afweging dienen te maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van de zorginstelling en de maatschappelijke opdracht waarbinnen die zorginstelling werkt.
Wat vindt u ervan dat instellingen aanvoeren, dat die hoge inkomens nodig zijn om de beste bestuurders aan te trekken? Deelt u de mening dat dit een lachertje is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de «grootste graaier», de heer De Glint (bestuurder van WoonZorgcentra Haaglanden), zich heeft bewezen als de beste bestuurder voor deze instelling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het geld, dat aan deze exorbitante salarissen is uitgegeven, ingezet had moeten worden voor meer aan handen aan het bed? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van onacceptabele beloningen is het kernpunt van de WNT. Daarom is deze wet ingevoerd.
Welke actie gaat u ondernemen? Bent u nu eindelijk bereid om deze bestuurders de wacht aan te zeggen?
Het CIBG ziet toe op de WNT. Indien er sprake is van en overtreding, zal het CIBG handhavend optreden.
Het bericht "Top slechte verpleeghuizen verdient meer dan de norm" |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Top slechte verpleeghuizen verdient meer dan de norm»?1
Ja.
Kijkende naar de topsalarissen van de directeuren van de (volgens de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ)) slecht presterende verpleeghuizen, zoals genoemd in de tabel bij het artikel, wat is dan uw eerste reactie? Deelt u de mening dat deze salarissen buiten alle proporties zijn?
Het Kabinet heeft de Wet Normering Topinkomens tot stand gebracht, waarin is vastgelegd wat de maximale beloning kan zijn en wat de overgangstermijnen zijn van aanpassing van beloningen aan de norm van de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan de interne toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning voor de betrokken bestuurder(s) is. Ik ben van mening dat de raden van toezicht bij het bepalen van een passende beloning een zorgvuldige afweging dienen te maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van de zorginstelling en de maatschappelijke opdracht waarbinnen die zorginstelling werkt.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat juist directeuren van ondermaatse verpleeghuizen vaker boven de balkenendenorm verdienen dan directeuren van doorsnee verpleeghuizen? Kunt u dit verschil in salaris verklaren? Vindt u deze verschillen te verantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunnen deze topsalarissen uitgelegd worden aan het personeel en de (familieleden van de) bewoners van de verpleeghuizen die het slechtst werden beoordeeld door de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de mening van uw voorganger dat de inkomensontwikkeling van de bestuurders in de pas moet blijven met die van de overige werkenden in dezelfde sector? Bent u van mening dat dat hier het geval is?2
Om ervoor te zorgen dat de inkomensontwikkeling in de pas loopt met die van de overige werkenden zijn in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp verschillende klassen voor beloningsmaxima vastgesteld. Dat sommige bestuurders nu nog een bezoldiging ontvangen boven die maxima is het gevolg van het overgangsrecht. Bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum worden gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar worden teruggebracht tot het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Als het argument wordt gebruikt dat het hoge salaris nodig is om de beste directeuren aan te kunnen trekken, hoe kan het dan dat juist de directeuren met de hoogste salarissen (soms al vele jaren) de baas zijn van de slechtst scorende verpleeghuizen? Deelt u de mening dat dit argument om een topsalaris goed te praten nu voor eens en altijd ontkracht is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de WNT streeft het Kabinet naar maatschappelijk acceptabele inkomens voor topfunctionarissen. Ook ziet het Kabinet via het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg waaronder die van de verpleeghuizen. Ik ben van oordeel dat dit de juiste kaders biedt voor bestuurders van zorginstellingen om een zo hoog mogelijke kwaliteit in combinatie met maatschappelijk acceptabele inkomens na te streven.
Bent u het eens met zorgeconoom Wim Groot dat bestuurders wel wat vaker kritisch naar zichzelf mogen kijken? Zo ja, waarom gebeurt dit nog zo weinig en hoe gaat u bevorderen dat dit vaker gebeurt? Zo nee, waarom bent u het niet met de heer Groot eens?
Ja, ik vind het belangrijk dat zelfreflectie een competentie is van bestuurders in de zorg. De Nederlandse Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD) heeft een accreditatieinstrument ontwikkeld. De Minister en ik hebben aangegeven dit instrument cruciaal te vinden bij de verdere professionalisering van het bestuur en intern toezicht in de zorg. Het instrument zal ook een plek krijgen in de nieuwe Zorgbrede Governancecode van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ).
Ik roep raden van toezicht dan ook op om hun bestuurders te laten accrediteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat nu eindelijk eens het besef doordringt bij bestuurders dat zij werken met publiek geld, waarmee bepaalde verantwoordelijkheden wat betreft de kwaliteit van zorg en beloningen gepaard gaan? Deelt u de mening dat het de hoogste tijd wordt dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 6.
Een nieuwe vondst van het hepatitis E-virus op Nederlandse leverworst en paté |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht1 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat hepatitis E is aangetroffen op 78% van de leverworsten en 80% van de patémonsters?
Het RIVM signaleringsbericht vermeldt dat het hepatitis E virus veelvuldig voorkomt in varkensleverworst en varkenspaté. Het onderzoek van Sanquin en NVWA bevestigt dit.
Het deskundigenberaad van het Centrum Infectieziektenbestrijding (Cib) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) concludeerde in 2015 dat de ziektelast voor de algemene bevolking echter gering is omdat hepatitis E infecties bij gezonde mensen vrijwel niet tot ziekteverschijnselen van enige betekenis leiden. Voor mensen met een verzwakte afweer is de situatie echter anders en kan een hepatitis E infectie tot chronische leverontsteking leiden die de gezondheid ernstig aan kan tasten.
In het advies dat bureau heeft uitgebracht op verzoek van de NVWA geeft bureau aan dat er voor de algemene bevolking slechts sprake is van zeer geringe gezondheidsrisico’s, algemene maatregelen zijn daarom niet nodig. Mensen met een verzwakte weerstand, zoals bijvoorbeeld transplantatie patiënten, worden geïnformeerd over de risico’s van consumptie van varkensvleesproducten. De NVWA stelt momenteel samen met het RIVM en het Voedingscentrum een voedingsadvies op voor patiënten die een verhoogd risico lopen op chronische hepatitis E. Dit advies zal een lijst van levensmiddelen bevatten waarvan is aangetoond of waarvan het theoretische mogelijk is dat consumptie hiervan kan leiden tot een infectie met het hepatitis E virus. In samenwerking met medische specialisten zal worden afgebakend welke patiënten behoren tot de risciogroep.
Ik zie geen aanleiding voor het uit de handel halen van leverworst en paté of aanvullende maatregelen voor het etiketteren van deze varkensvleesproducten.
Bent u bereid om per direct de producten leverworst en paté uit de handel te halen, aangezien hepatitis E-infecties gevaarlijk zijn voor patiënten met een geremd of beschadigd immuunsysteem en deze patiënten een verhoogd risico lopen bij het consumeren van leverworst en paté? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid op basis van het voorzorgsbeginsel de consument nadrukkelijk te informeren over de aanwezigheid van hepatitis E in leverworst en paté en de mogelijke risico’s op besmetting met het hepatitis E-virus bij een verlaagde weerstand? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om een dergelijke waarschuwing te koppelen aan een etiketteringsvoorschrift voor leverworst en paté? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om systematisch onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid van hepatitis E op varkensvlees of producten met ingrediënten afkomstig van varkens? Bent u bereid om onderzoek te doen naar mogelijke andere besmettingsroutes, zoals besmet oppervlaktewater? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van mij, zoals toegezegd in de kamerbrief van 28 mei 2015, heeft de NVWA in 2016 onderzoek opgestart waarbij de aanwezigheid van Hepatitis E virus in varkensvlees en varkensbloedproducten wordt onderzocht. Dit onderzoek zal worden voortgezet in 2017. Het gaat hierbij specifiek om: orgaanvlees (levers), vlees (gedroogde/gefermenteerde worsten, braadworst en karbonade), vleeswaren (leverworst en paté) en varkensbloedproducten (bloed, hemoglobine, plasma en plasmaproducten) welke bemonsterd worden in de detailhandel. Nog bezien wordt op welke manier dit onderzoek een vervolg krijgt. Wat betreft andere besmettingsroute’s heeft het RIVM in het verleden al onderzoek gedaan naar hepatitis E virus in oppervlakte water, maar daarbij is niet gekeken naar de bijdrage aan het besmettingsrisico voor de mens. Op dit moment bereidt het RIVM een onderzoeksvoorstel voor naar de bijdrage van oppervlaktewater, varkensmest, kinderboerderijen en medische materialen zoals heparine en gelatine-geimpregneerde verbanden en donorbloed(producten).
Bent u alsnog bereid om een meldingsplicht in te voeren voor de veehouders, slachterijen en dierenartsen indien de aanwezigheid van het hepatitis E-virus op een bedrijf geconstateerd wordt? Zo nee, waarom niet?
In de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 is aangegeven welke maatregelen genomen worden om het risico voor de volksgezondheid voldoende te beheersen. Een meldingsplicht is daarvoor op dit moment niet nodig.
Het bericht dat de facelift met draadjes verboden moet worden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de oproep van plastisch chirurgen die pleiten voor een verbod op de «threadlift», een cosmetische ingreep waarbij de gezichtshuid door middel van draadjes wordt gelift?1
Deze oproep is mij bekend. Het is belangrijk om een dergelijk signaal serieus te nemen. Voor de duiding ervan dient deze echter wel van context te worden voorzien. De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) stelt in haar standpunt ten aanzien van draadlifts dat de behandeling zelf conceptueel onjuist is en misleidend qua principe, dat het daarbij gebruikte materiaal niet bewezen veilig is, en dat deze behandeling vrijwel uitsluitend wordt toegepast door onbekwame basisartsen. Bovendien stelt de NVPC dat deze behandeling geen meerwaarde heeft boven alternatieven die de NVPC wel als veilig en effectief beschouwt. Ik zal hieronder, in reactie op uw vragen, ingaan op een aantal van deze aspecten.
Wat vindt u ervan dat threadlifts meestal toegepast worden onder niet steriele omstandigheden en toegepast worden door mensen die er niet speciaal voor zijn opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze stelling van de NVPC gaat over het derde aspect, de toepassing door basisartsen.
Op basis van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) zijn artsen bevoegd om handelingen als de draadlift uit te voeren als zij aantonen dat zij daarin ook bekwaam zijn. Die bekwaamheid vraagt ook dat beroepsnormen op dit terrein worden nageleefd.
Punt is nu dat de verschillende beroepsgroepen die actief zijn op het gebied van de cosmetische behandelingen onderling van mening verschillen over de inhoud van de beroepsnormen en de NVPC in maart dit jaar uit het samenwerkingsverband de Nederlandse Stichting voor Esthetische Geneeskunde (NSEG)2 gestapt is. De NSEG probeert gezamenlijke veldnormen te ontwikkelen. Zodra die veldnormen er zijn, zal de IGZ toezicht houden op de naleving ervan. Tot die tijd zal de inspectie beoordelen of sprake is van verantwoorde zorg op basis van haar algemene toezichtnormen.
Gegeven deze context en het feit dat deze stelling door de NVPC niet nader onderbouwd is en de IGZ geen andere signalen heeft ontvangen die bevestigen dat draadlifts meestal worden toegepast onder niet steriele omstandigheden, kan ik de waarde ervan moeilijk beoordelen. Mocht de NVPC over concrete casus beschikken, dan verzoek ik hen deze bij de IGZ te melden zodat zij ze kan onderzoeken.
Wat is uw reactie op de constatering van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, die aangeeft dat het materiaal waarvan de draadjes zijn gemaakt gevaarlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn verschillende soorten producten op de markt die gebruikt worden voor draadlifts. Draadjes kunnen bijvoorbeeld resorbeerbaar en niet-resorbeerbaar zijn (vergelijkbaar met hechtdraden) en al dan niet een soort weerhaakjes hebben. Voorts kunnen de draadjes gemaakt zijn van materialen die permanent of semi-permanent in het lichaam blijven (vergelijkbaar met fillers). Zie vraag 4.
De IGZ heeft buiten het bericht van de NVPC geen meldingen ontvangen van complicaties en dus geen informatie die terug te voeren is tot het gebruikte product. Ook hier weer geldt dat ik, zonder nadere onderbouwing, de stelling niet goed kan beoordelen, anders dan binnen de hierboven geschetste context en meldingen kunnen worden gedaan hierover bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Wat vindt u ervan dat de draadjes die gebruikt worden bij een threadlift meestal van hetzelfde materiaal zijn als permanente en semipermanente fillers, waarvan een deel vanwege ernstige complicaties sinds 2015 is verboden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn fillers, hechtdraden en draden voor draadlifts die uit hetzelfde materiaal bestaan als permanente fillers: polymelkzuren. Andere draden bestaan uit polyethyleen.
Voor de duidelijkheid: permanente rimpelvullers zijn niet als product verboden, maar de toepassing ervan is voor andere dan reconstructieve doeleinden verboden. Aan (de toepassing van) medische hulpmiddelen zit altijd een zeker risico dat afgewogen moet worden tegen de voordelen van een behandeling. Bij permanente rimpelvullers was de ernst van de gebleken gezondheidsschade bij cosmetische behandelingen zodanig dat een wettelijk verbod op toepassing daarvoor noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Zoals gezegd is bij de IGZ tot op heden geen melding gemaakt van complicaties met draadlifts. Welbeschouwd maakt ook de NVPC geen melding van gebleken complicaties, maar waarschuwt zij op grond van een klein onderzoek onder haar leden voor de risico’s van de toegepaste materialen.
Hoe vaak heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) meldingen gekregen van mensen die het slachtoffer zijn geworden van een verkeerd toegepaste threadlift?
De inspectie heeft tot op heden geen meldingen, ook niet van de NVPC, ontvangen over behandelingen met draadlifts. Ook niet na de recente media-aandacht hiervoor.
Kunt u uitleggen wat de rol van de IGZ is bij het toezicht op het aanbrengen van threadlifts? Handhaaft de IGZ naar uw mening hier voldoende op gezien het gegeven dat het toedienen van threadlifts gevaarlijk voor de gezondheid blijkt te zijn?
IGZ herkent vanuit haar toezichtsinformatie de conclusie niet dat sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid. Indien de inspectie hierover meldingen ontvangt, zal zij deze onderzoeken en toetsen aan wet- en regelgeving en zo nodig maatregelen treffen.
Vindt u dat de overheid genoeg doet om verminkende behandelingen uit te bannen? Bent u bereid de oproep van plastisch chirurgen te honoreren en threadlifts te verbieden? Zo nee, waarom niet?3
De overheid houdt de ontwikkelingen op het gebied van cosmetische behandelingen nauwlettend in de gaten. Vandaar dat ik signalen als die van de NVPC serieus neem. Om maatregelen te nemen, laat staan een verbod, is echter wel meer nodig dan een algemeen signaal. Als zich calamiteiten voordoen of de NVPC meent op basis van onderzoek dat draadlifts onnodig schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van patiënten, dan kunnen zij dit melden bij de IGZ. Naar aanleiding van het signaal heeft de IGZ overigens contact gehad met de NPVC en om informatie gevraagd. De IGZ heeft deze informatie beoordeeld maar dit bleek onvoldoende concreet om nader onderzoek te doen naar eventuele zorgaanbieders of fabrikanten. Als de IGZ een melding krijgt, kan zij gericht onderzoek doen en mocht de patiëntveiligheid in het geding zijn hierover een standpunt innemen en/of handhavend optreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Het niet melden van een medische misser |
|
Leendert de Lange (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het RTL Nieuws van donderdag 21 juli 2016 rondom het opnieuw verzwijgen van medische missers in het Jeroen Bosch Ziekenhuis?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving? Wat is uw reactie over het wederom niet in eerste instantie zelf actief melden?
Het Jeroen Bosch Ziekenhuis is direct na het overlijden een onderzoek gestart om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit. Na het afronden van het interne onderzoek heeft het ziekenhuis de zaak gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Inmiddels heeft het ziekenhuis haar procedure aangepast en in lijn gebracht met het uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de beleidsregels bestuurlijke boete waardoor ze bij een verdenking van een calamiteit direct meldt bij de IGZ, alvorens dit eerst nader te onderzoeken.
Vindt u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voldoende in staat is om dergelijke onderzoeken te toetsen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wkkgz verplicht calamiteiten te melden bij de IGZ. Een verplichte melding (waaronder een calamiteit) omvat een omschrijving van de acties die door of namens de betrokken zorgaanbieders zijn ondernomen en worden ondernomen om de melding te onderzoeken. De IGZ ziet hier op toe. Het is voor de IGZ van belang dat een instelling leert van ongewenste uitkomsten van zorg en adequate verbetermaatregelen neemt. De IGZ beoordeelt de melding en vraagt het ziekenhuis zelf calamiteiten te onderzoeken, tenzij de aard van de melding of andere informatie over het betrokken ziekenhuis aanleiding geven dat de IGZ zelf onderzoek doet.
De IGZ beoordeelt achteraf aan de hand van door de Wereldgezondheidsorganisatie geformuleerde criteria of het onderzoek door de instelling grondig en geloofwaardig is uitgevoerd. Hierbij kijkt ze ook naar de samenstelling van de onderzoekscommissie. De zorgaanbieder kan via de wetenschappelijke verenigingen externe expertise inschakelen ter ondersteuning van het calamiteitenonderzoek. Wanneer bepaalde expertise ontbreekt bij het uitvoeren van het onderzoek kan de IGZ de instelling daar op wijzen en adviseren om die expertise extern te betrekken bij het onderzoek.
Het verplichten van externe expertise in de vorm van een landelijke taskforce acht ik niet noodzakelijk, zie ook het antwoord op vraag 5.
Overigens is bij het onderzoek naar deze casus mede op aandringen van de inspectie externe expertise ingeroepen door het ziekenhuis. Het ziekenhuis constateert echter nu dat er experts zijn die niet bij het onderzoek betrokken waren, die tot andere conclusies komen en heeft hen uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening van de hoogleraren Bruinse en Visser dat wanneer een baby overlijdt door een medische misser de IGZ bij het onderzoek zou moeten worden ondersteund door extra externe expertise van gynaecologen en verloskundigen in bijvoorbeeld de bepleite vorm van een landelijke taskforce? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de huidige onderzoeken naar babysterfte uitgebreid genoeg en wordt hierbij gekeken naar alle aspecten rond het verloop van de zwangerschap tot aan het trieste moment van het overlijden van de baby?
Er wordt op verschillende manieren onderzoek gedaan specifiek naar babysterfte met het doel om dit steeds verder te beperken. Indien er sprake is van een calamiteit richt het calamiteitenonderzoek, waarover gerapporteerd wordt aan de IGZ, zich op de basisoorzaken van dat overlijden en het formuleren van verbetermaatregelen.
Daarnaast nemen alle ziekenhuizen deel aan de perinatale audit. Via deze landelijke perinatale audit worden momenteel de meeste gevallen van perinatale sterfte systematisch door betrokken zorgverleners onderzocht op mogelijke substandard factoren in de zorg. De achterliggende vermijdbare of verwijtbare factoren die een rol konden spelen bij de sterfte worden benoemd zodat de zorg kan worden verbeterd.
Tevens organiseren veel ziekenhuizen extra audits van andere perinatale sterfgevallen zoals bij onverklaarde doodgeboortes, ernstige groeivertraging of onverwacht ernstige complicaties.
Tot slot zijn er verschillende wetenschappelijke onderzoeken die bijdragen aan het ontwikkelen van kennis over babysterfte en het voorkomen daarvan. Naar mijn idee is er dan ook sprake van een voldoende dekkend geheel van onderzoek naar perinatale sterfte in Nederland.
Wat is uw oordeel over het gevoel van machteloosheid die ouders voelen wanneer het ziekenhuis zelf het onderzoek mag doen naar het overlijden? Wat zou hieraan kunnen worden gedaan?
Het verlies van een kind is een vreselijke ervaring en ik begrijp dat dit kan afdoen aan het vertrouwen in een betrokken zorginstelling. Toch vind ik het van belang dat zorginstellingen zelf onderzoek doen naar calamiteiten, juist omdat het ziekenhuis en de professionals zo van fouten kunnen leren. Dat draagt bij aan het voorkomen van herhaling.
De zorginstelling moet in dat onderzoek de ouders van een overleden kind betrekken. De IGZ toetst de kwaliteit van het onderzoek en ziet toe op die betrokkenheid van de ouders in het onderzoek en op de samenstelling van de onderzoekscommissie. Indien nodig, stelt IGZ aanvullende vragen of doet zij in uitzonderlijke gevallen zelf onderzoek. Ook ziet de IGZ toe op de verbetermaatregelen die uit het onderzoek komen.
Ziet u hierin een nadrukkelijkere rol voor de IGZ om de betrokken ouders hierin te begeleiden en als vraagbaak te kunnen fungeren? Zo ja, wanneer gaat de IGZ deze rol vervullen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ staat bij veel calamiteitenonderzoeken in contact met de patiënt of nabestaanden en vervult dan de rol van vraagbaak waar u op doelt. De IGZ legt dan uit waarom het onderzoek verloopt zoals het verloopt en informeert de ouders over stappen die zij zelf, in aanvulling op dit onderzoek, kunnen zetten.
Overigens is het zo dat patiënten (en ouders) te allen tijde met het Landelijk Meldpunt Zorg contact op kunnen nemen wanneer ze ontevreden zijn over de geleverde zorg. Het Landelijk Meldpunt Zorg geeft dan advies passend bij de situatie.
Bent u van mening dat de IGZ te allen tijde naast de ouders moet gaan staan?
Het verlies van een kind is een intens tragische gebeurtenis. Calamiteitenonderzoek kan helderheid verschaffen die de ouders kan helpen om te beginnen met rouwverwerking, maar kan het verdriet van de ouders nooit wegnemen. De IGZ dient het algemeen belang en zet bij het uitvoeren van haar toezichthoudende taken dus het belang van alle patiënten voorop. De IGZ moet nagaan of de ouders voldoende bij het onderzoek van de zorginstelling betrokken worden, zodat zij hun informatie afdoende kunnen geven en de informatie van anderen en de resultaten van het onderzoek aan hen bekend zijn. De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en toetst de kwaliteit van het onderzoek, gaat na of de verbetermaatregelen worden genomen en de ouders goed worden geïnformeerd door de zorgaanbieder.
Het bericht: 'Een beetje hulp totdat het te laat is.' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een beetje hulp totdat het te laat is»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal acute uithuisplaatsingen is toegenomen sinds de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten? Zo ja, hoe komt dit?
Er zijn geen cijfers beschikbaar die antwoord geven op de vraag of het aantal acute uithuis- of crisisplaatsingen is gestegen sinds de decentralisatie.
Vanuit de branches is wel al eerder het signaal afgegeven dat sprake zou zijn van een toename van het aantal crisisplaatsingen. Dit is reden geweest om in het kader van de beleidsinformatie jeugd nader onderzoek uit te voeren bij een aantal gemeenten. Doel van dit onderzoek is om zicht te krijgen op het aantal crisisplaatsingen bij gemeenten en op de factoren die van invloed zijn op het aantal crisisplaatsingen. Dit onderzoek wordt in de laatste week van oktober 2016 gepubliceerd op de website van de jeugdmonitor (http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl- nl/benchmark-jeugdhulp/).
Deelt u de mening dat kinderen altijd de juiste hulp moeten krijgen en gemeenten niet op de stoel van de medisch specialist moet gaan zitten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen niet onnodig lang hoeven te wachten op de juiste zorg?
Ik deel deze mening. Om snel jeugdhulp beschikbaar te kunnen stellen is het belangrijk dat instellingen hun wachttijden voor diverse vormen van hulp op hun websites kenbaar maken. Cliënten weten dan waar ze aan toe zijn en gemeenten kunnen deze informatie gebruiken bij de inkoop van jeugdhulp. Ik heb toegezegd dat ik met gemeenten en de brancheorganisaties de stand van zaken rondom de wachttijden en de verbeteringen die er nodig zijn verder zal bespreken, mede aan de hand van de motie Keijzer c.s. die hierover is ingediend. In de eerstvolgende voortgangsrapportage (dit najaar) zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Komt de veiligheid van kinderen in gevaar doordat zij te lang moeten wachten op de juiste specialistische hulp? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is uiteraard dat kinderen zo snel mogelijk de juiste hulp krijgen. Helaas is de voorkeurhulp niet altijd meteen beschikbaar. In dat geval is het van belang dat zo nodig andere vormen van hulp of interventies ingezet worden om in ieder geval te voorkomen dat problemen verergeren dan wel om te zorgen dat de problemen verminderen. Het is aan de jeugdhulpprofessional om in deze gevallen «vinger aan de pols te houden» als het gaat om de veiligheid van het kind. Daar waar de veiligheid van het kind in het geding is, moet direct worden ingegrepen en moet de gemeente zorg dragen dat de daarvoor noodzakelijke hulp beschikbaar is: indien een kind spoedeisende hulp nodig heeft, wordt deze hulp dus altijd geboden. Uitgangspunt voor het handelen van de jeugdhulpprofessional bij uithuisplaatsingen zijn de richtlijnen die hierover in 2015 door de beroepsgroep ontwikkeld zijn: de richtlijn uithuisplaatsing en de richtlijn crisisplaatsing.
Het bericht dat Zorgverzekeraars claimen 50 miljoen bij aanbieders wijkverpleging en het bericht van Zorgverzekeraars Nederland dat zorgverzekeraars verbaasd zijn over Reactie Actiz wijkverpleging |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «zorgverzekeraars claimen 50 miljoen bij aanbieders wijkverpleging»?1
Ja.
Klopt het dat de overschrijding van de omzetplafonds wel rechtmatig verleende zorg is? Zo nee, waarom niet?
De opbrengstverrekening is onderdeel van de gemaakte contractafspraken tussen zorgaanbieders en verzekeraars. De afspraak tussen deze partijen is dat overproductie niet bij voorbaat wordt vergoed om de stimulans voor doelmatigheid te behouden. Zorgaanbieders maken afspraken met zorgverzekeraars via contracten en ik begrijp dat onderdeel van de afspraken is dat als blijkt dat er meer zorg geleverd zal gaan worden dan afgesproken in het contract, instellingen hierover in contact moeten treden met de zorgverzekeraar. Als dit niet gebeurt en zonder toestemming van de zorgverzekeraar meer zorg wordt gedeclareerd dan afgesproken dan kan de zorgverzekeraar declaraties die de afspraken overschrijden terugvorderen. Dit betreft een onderdeel van een contractuele overeenkomst tussen een individuele zorgaanbieder en een individuele zorgverzekeraar waarin ik geen partij ben. Het voorgaande doet overigens niet af aan de zorgplicht voor de zorgverzekeraar zoals deze in de Zorgverzekeringswet is vastgelegd. Deze is los van welke afspraken dan ook onverkort van toepassing op de wijkverpleging.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de zorgverzekeraar zich tot het hanteren van omzetplafonds voor zorgaanbieders?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om hun verzekerden te voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen bereik is en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht. Verzekeraars en aanbieders kunnen bij contractonderhandelingen een omzetplafond afspreken. Het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder doet niet af aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar zal zich ervan moeten vergewissen of er voldoende, goed bereikbaar zorgaanbod voor zijn verzekerden beschikbaar is. Ingeval een aanbieder het omzetplafond heeft bereikt zou dit bijvoorbeeld kunnen door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Hoeveel zorgaanbieders hebben een aanvullend contract gekregen en voor welk bedrag?
Verschillende aanbieders hebben in 2015 een aanvullend contract gekregen. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer € 100 miljoen. In de monitor contracteerproces 2016 wijkverpleging van de NZa is beschreven dat van de zeven verzekeraars die representant waren in 2015 er zes gedurende dat jaar extra zorg hebben ingekocht. Gemiddeld hebben de representerende verzekeraars bij 57 instellingen extra zorg ingekocht, variërend van 0 – 115 instellingen. Deze monitor stuur ik separaat naar de Tweede Kamer.
Hoeveel zorgaanbieders hebben geen aanvullend contract gekregen? Wat waren de redenen hiervoor?
Zorgverzekeraars geven aan dat gemiddeld 47,5% van de gecontracteerde aanbieders in 2015 heeft verzocht om nieuwe onderhandelingen/aanpassingen van het contract. In 67% van de gevallen hebben verzekeraars het verzoek tot wijziging van het contract gedurende het jaar 2015 gehonoreerd. Zorgverzekeraars bepalen bij welke aanbieders zij bijcontracteren. Daarbij zullen uitgangspunten als kwaliteit, kosteneffectiviteit en doelmatigheid een rol spelen.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de zorgverzekeraar zich tot de praktijk dat zorgaanbieders bereid moesten zijn om mee te investeren in het tegengaan van eventuele wachtlijsten in 2015? Wat houdt dit «mee investeren» in?
Mee investeren houdt in dat zorgaanbieders niet de volledige overschrijding vergoed hebben gekregen in hun aanvullende afspraken. Wanneer er overproductie wordt geconstateerd hanteren verzekeraars individuele regelingen. Een voorbeeld van een individuele regeling is een eigen risico van 5% voor de aanbieder op de overschrijding. Mede met de aanvullende afspraken wordt de zorgplicht ingevuld.
Is het rechtmatig dat zorgverzekeraars in hun aanvullende contracten opnemen dat zorgaanbieders een deel van de extra zorgvraag zelf moeten bekostigen c.q. mee investeren als zorgverzekeraars een zorgplicht hebben?2
Ja, verzekeraar en aanbieder kunnen dit met elkaar afspreken en vastleggen in contractafspraken.
Op het moment dat wijkverpleegkundigen zorg indiceren ontstaat er dan op basis van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) ook de plicht om zorg te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich deze plicht tot een eventueel omzetplafond en het niet vergoeden van de verleende zorg?
In artikel 446 van de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) staat dat een hulpverlener – zo ook een verpleegkundige – na afsluiten van een behandelovereenkomst verplicht is de afgesproken handelingen te verrichten volgens de professionele standaard. De hulpverlener kan na het afsluiten van de overeenkomst deze niet opzeggen, tenzij hiervoor gewichtige redenen zijn (artikel 460, WGBO). Na afsluiten van de behandelovereenkomst is er dus wel degelijk sprake van een plicht tot het verlenen van zorg.
Indien een zorgaanbieder over het budgetplafond dreigt heen te gaan dient deze in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar alvorens nieuwe behandelovereenkomsten te sluiten. Alleen op die manier weet die zeker dat het behandelen van nieuwe patiënten niet zal leiden tot mogelijke budgettaire problemen achteraf.
Kunt u aangeven hoeveel uren verpleging er in 2014 en 2015 zijn afgenomen?
In 2015 zijn circa 62 miljoen uren verpleging en verzorging gedeclareerd. Dit aantal is inclusief uren die zijn geleverd aan budgethouders. Dit cijfer is gebaseerd op de meest recente declaratiegegevens van Vektis die niet zijn uitgesplitst naar verpleging en verzorging.
Vanwege de overheveling naar de Zorgverzekeringswet zijn de cijfers over 2015 niet meer één op één te vergelijken met de beschikbare cijfers over 2014. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat gegevens over de Zvw gebaseerd zijn op Vektis-data terwijl AWBZ-gegevens tot en met 2014 via de NZa beschikbaar kwamen. Daarnaast is een deel van de persoonlijke verzorging onder verantwoordelijkheid van het gemeentelijke domein gekomen. Op basis van de gegevens uit 2014 (van de AWBZ) van de NZa is het aantal uren verpleging en verzorging in naturazorg circa 53 miljoen. Voor PGB houders beschikken we over 2014 niet over gegevens over het aantal gebruikte uren.
Kunt u aangeven hoeveel uren verzorging er in 2014 en 2015 zijn afgenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel verzekerden hebben in 2014 gebruikt gemaakt van de verschillende onderdelen persoonlijke verzorging en verpleging, en hoeveel verzekerden hebben in 2015 gebruik gemaakt van wijkverpleging?
De meest recente Vektis gegevens tonen aan dat in 2015 circa 512.000 unieke cliënten gebruik hebben gemaakt van wijkverpleging. We beschikken niet over een vergelijkbaar cijfer voor het aantal cliënten in 2014. Wel geeft de monitor langdurige zorg, op basis van gegevens van het Centum indicatiestelling zorg (CIZ), inzicht in het aantal personen met een indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging. Dat waren er respectievelijk circa 428.000 voor persoonlijke verzorging en circa 227.000 voor verpleging. Hierbij geldt dat een persoon een indicatie kan hebben voor meerdere functies.
Wat gebeurt er als er in de regio meerdere zorgaanbieders aan of bijna aan het omzetplafond zitten? Wat betekent dit voor de patiënt?
Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht.
Het bereiken van het budgetplafond bij meerdere zorgaanbieders in een regio kan er op wijzen dat er te weinig zorg is ingekocht, maar het kan ook zo zijn dat er toch nog voldoende zorg is ingekocht bij andere zorgaanbieders. Indien mocht blijken dat in een bepaalde regio onvoldoende zorg is ingekocht dan zullen verzekeraars aanvullende afspraken maken met zorgaanbieders. Wanneer er sprake is van het bereiken van omzetplafonds bij een deel van de aanbieders, maar er nog voldoende ruimte is bij andere aanbieders in de regio kunnen verzekeraars er ook voor kiezen verzekerden naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen. Wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, heeft hij altijd het recht op het voortzetten van de behandeling bij die zorgaanbieder, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt.
Kunt u aangeven in hoeverre omzetplafonds voor 2016 al in zicht komen en hoe zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar in 2016 over spreken?
In een enquête van BTN3 geeft bijna 20 procent van de respondenten aan het budgetplafond voor het gehele jaar te hebben bereikt. Daarnaast geeft ook een derde van de respondenten aan de verwachting te hebben dat op korte termijn het omzetplafond in zicht komt. Wanneer overschrijding van de budgetten dreigt zullen aanbieders hierover in gesprek gaan met de verzekeraar om te kijken naar een oplossing vanuit het belang van de cliënt. Uitkomst hiervan kan zijn dat er aanvullende afspraken worden gemaakt of dat er vanuit de verzekeraar zorgbemiddeling voor nieuwe cliënten plaatsvindt naar andere aanbieders.
Tot wie/welke instantie kunnen zorgaanbieders zich wenden, indien zij een geschil met de zorgverzekeraar krijgen over het afsluiten van een aanvullend contract na het bereiken van het omzetplafond?
In mijn brief van 2 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de start van de zogeheten «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Het bericht dat zorgverzekeraars verbaasd zijn over de reactie van Actiz over de wijkverpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars verbaasd over reactie Actiz wijkverpleging»?1
Ja.
Bent u met ons geschokt, dat er in deze reactie van Zorgverzekeraars Nederland alleen de termen: contractafspraken, zorgcontracten, productieafspraken, bovengrenzen, terugvordering en onderuitputting voorkomen?
Ik heb kennis genomen van de reactie van Zorgverzekeraars Nederland. Ik stel vast dat ZN reageert op uitvoering van eerder gemaakte afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Mist u met ons het belang van de ouderen, het belang van de gehandicapten, het belang van de zieken en het belang van de stervenden, waarvoor deze zorg bedoeld is?
Ik ben het met u eens dat het belang van de patiënten voorop moet staan. Als partijen discussie met elkaar hebben over de uitvoering van contractafspraken moet daardoor geen onnodige onrust bij patiënten worden veroorzaakt.
Bent u nog steeds van mening, dat het onderbrengen van de thuiszorg (verpleging en verzorging) bij de zorgverzekeraars in het beste belang van de ouderen, gehandicapten, zieken en stervenden is? Zo ja, graag een uitgebreide toelichting.
Ik sta nog steeds achter de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw. Door de overheveling ligt het accent op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk geworden voor het gehele geneeskundige domein, van extramurale verpleging en verzorging thuis, noodzakelijk in verband met geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, tot en met opname in het ziekenhuis. Ze hebben de regie over de hele zorgketen. De wijkverpleging is in 2015 overgeheveld waarbij de verzekeraars in representatie inkochten. Dit jaar kopen verzekeraars voor het eerst zorg individueel in. Beide partijen kunnen werken aan het verbeteren van het contracteerproces. Daarnaast kunnen partijen sinds kort gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging dit jaar van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging moet kunnen? Is dit wat u ervan verwacht had? Zo ja, graag een toelichting.
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekening houdend met het beschikbare kader. Verzekeraars zijn tegelijkertijd gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. De taakstelling voor de wijkverpleging was voor alle partijen een uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich ingespannen om binnen het kader te blijven en kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg te borgen. De overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging bedraagt op basis van in maart ontvangen cijfers 37,7 miljoen euro. Gezien de forse taakstelling en de signalen in 2015 van een te verwachte forse overschrijding vind ik dit een geringe overschrijding. Dit is een enorme prestatie die wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben geleverd. Er zijn nog geen tekenen van een overschrijding voor 2016. Er is inderdaad sprake van een doorlopende taakstelling, maar daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.
Vorig jaar gokte u erop dat de zorgaanbieders hun tekorten door de bezuiniging van 400 miljoen euro konden aanvullen vanuit hun reserves, gaat u echt door met gokken met de zorg voor ouderen, gehandicapten, zieken en stervenden?
Zie mijn antwoord op vraag 15 van het lid Agema (PVV) over de brandbrief van Actiz over de wijkverpleging (2016Z15106).
Het bericht dat de budgetten van wijkverpleging nu al uitgeput zijn |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Budgetten wijkverpleging nu al uitgeput»?1
Laat ik voorop stellen dat ik het betreur dat discussies tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars met name voor onrust bij patiënten zorgt. Deze discussies moeten onderling plaatsvinden en niet via de media worden gevoerd. Dit jaar is het eerste jaar dat zorgverzekeraars individueel inkopen. Dat dit proces nog niet overal probleemloos verloopt vind ik niet verrassend. Wel wil ik zorgaanbieders vragen hun problemen bij de betreffende zorgverzekeraar aan te kaarten. Daarnaast kunnen partijen sinds kort gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Hoe reageert u op de uitspraak van M. Oosterkamp (teammanager BTN) «Zo erg als er dit jaar op wijkverpleegkunde wordt geknepen, heb ik nog nooit meegemaakt. Vooral bij Zilveren Kruis Achmea is het heel erg»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de uitspraak van M. Oosterkamp (teammanager BTN) «Het lijkt erop dat verzekeraars willens en wetens het aantal aanbieders van wijkverpleegkundige zorg willen inperken door zeer beperkt in te kopen. Vooral kleine aanbieders van dure zorg, zoals palliatieve zorg, zijn hiervan de dupe. Financieel gezien zijn verzekeraars dit soort patiënten liever kwijt dan rijk, zorgplicht of niet»? Klopt deze uitspraak dat kleinere aanbieders van wijkverpleging moeilijker worden gecontracteerd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden; zij dienen voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die binnen bereik is en tijdig wordt geleverd. Zorgverzekeraars kunnen het zich dus niet permitteren om bepaalde vormen van zorg niet in te kopen omdat zij dan voor een bepaalde groep verzekerden niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen. De kwetsbare groepen in de wijkverpleging, waaronder de zorg voor palliatief terminale patiënten, heeft al geruime tijd mijn aandacht en komen ook in de gesprekken die ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars voer herhaaldelijk aan de orde.
Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen zullen hieraan deelnemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Overigens krijgen bij een groot deel van de zorgverzekeraars de gecontracteerde aanbieders in 2015, ook voor 2016 een contract aangeboden. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat verzekeraars patiënten met dure zorg liever kwijt dan rijk zijn. Immers via het risicovereveningssysteem ontvangen verzekeraars meer geld vanuit het Zorgverzekeringsfonds voor duurdere patiënten. Verzekeraars worden onder andere door het kenmerk «gebruik wijkverpleging in voorgaand jaar» gecompenseerd voor duurdere patiënten. Uit de monitor contracteerproces 2016 wijkverpleging van de NZa blijkt dat van de responderende aanbieders met een contract, ruim driekwart belangstelling heeft getoond voor een contract voor palliatieve terminale zorg. Bijna al deze aanbieders hebben ook een contract afgesloten met een verzekeraar. Vaak maken de afspraken voor palliatieve terminale zorg onderdeel uit van de totale productieafspraken voor wijkverpleging.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat bij veel aanbieders van wijkverpleging de budgetten nu al uitgeput zijn?
Ik heb daar geen inzicht in. Zorgverzekeraars zullen in het kader van de zorgplicht voor hun verzekerden voor voldoende aanbod moeten zorgen. Als blijkt dat de budgetten van aanbieders zijn uitgeput zullen zorgverzekeraars aanvullende afspraken maken met meerdere aanbieders zodat hun verzekerden toegang houden tot de wijkverpleging in de buurt. In 2015 hebben zorgverzekeraars voor ca. € 100 miljoen bijgecontracteerd.
Welke maatregelen gaat u per direct inzetten om er voor te zorgen dat er weer voldoende budget is zodat deze tekorten niet ten koste gaan van wijkverpleegkundigen en patiënten?
Ik vind het belangrijk dat het landelijk budget voor de wijkverpleging toereikend is. Daarom is in 2016 ook € 180 miljoen meer beschikbaar voor de wijkverpleging ten opzichte van 2015. Op dit moment zijn er geen indicaties dat het budget niet voldoende is.
Kunt u per zorgverzekeraar een overzicht geven van de tekorten aangaande de budgetten op wijkverpleging? Kunt u dit overzicht voorzien van uw duiding?
Er zijn geen indicaties dat de totale budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn. Wel kunnen bij individuele zorgaanbieders budgetplafonds bereikt worden. Deze zorgaanbieders kunnen hierover het gesprek aangaan met de zorgverzekeraar om te verkennen of er aanvullende afspraken gemaakt kunnen worden.
In welke regio’s zijn de tekorten van de budgetten het grootste en welke oorzaken heeft dit volgens u?
Er zijn geen indicaties dat de budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn. Ik heb geen inzicht in welke zorgaanbieders hun budgetplafond hebben bereikt.
Wat zijn per direct de gevolgen voor de wijkverpleegkundigen en de patiënten als er niet meer budget aan de huidige budgetten wordt toegevoegd?
Zoals ik al heb aangegeven is er in 2016 € 180 miljoen meer beschikbaar voor de wijkverpleging ten opzichte van 2015. Er zijn geen indicaties dat de budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn.
Hoeveel patiëntenstops zijn er inmiddels afgekondigd en wat betekent dit voor de zorg die patiënten nodig hebben? Zijn er aanwijzingen dat patiënten minder wijkverpleging krijgen dan voor de bezuinigingen terwijl hun aandoening of leefomstandigheden niet veranderd zijn?
Ik heb geen zicht op het aantal cliëntenstops. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen.
Omdat de wijkverpleegkundige sinds 2015 zelf indiceert en daarbij ook rekening houdt met de zelfredzaamheid, de omgeving en de mantelzorg van de cliënt is het mogelijk dat het aantal uren zorg minder is, als dat in het individuele geval mogelijk is.
Is er met betrekking tot de patiëntenstops een verband te zien met de beperkte inkoop van zorgverzekeraars? Komen bepaalde zorgverzekeraars relatief vaak voor in de lijst?
Ik heb geen overzicht van het aantal patiëntenstops.
In de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen gaf u aan dat zorgverzekeraars te allen tijde een zorgplicht hebben en dat zij voldoende zorg in moeten kopen, hoe kunt u dan toestaan dat de zorgverzekeraars zich niet aan deze plicht houden?2
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die kwalitatief goed is,binnen bereik is, en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht. Dat is overigens niet hetzelfde als evenveel zorg inkopen bij alle aanbieders. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Er zijn geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars in plaats van extra zorg te contracteren om de tekorten aan te vullen de aanbieders van wijkverpleging straffen door geld terug te vorderen?3
De opbrengstverrekening heeft betrekking op de declaraties boven het omzetplafond voor 2015. Dat gaat dus over het toepassen van contractvoorwaarden.
In hoeverre komen de aanbieders overeen als het gaat om de organisaties die vorig jaar teveel zorg hebben verleend en de organisaties die op dit moment te maken hebben met uitputting van de budgetten? Kan hiervan een overzicht naar de Kamer worden gestuurd?
Ik heb geen inzicht in gegevens op het niveau van zorgaanbieders. Daarom kan ik geen uitspraak doen of de aanbieders die in 2015 te maken hebben met een opbrengstverrekening dezelfde aanbieders zijn die voor 2016 te maken hebben met uitputting van de budgetten.
Hoeveel organisaties waarbij de budgetten al (bijna) zijn uitgeput of die geconfronteerd worden met een strafkorting van de zorgverzekeraar maken gebruik van onderaannemers voor gespecialiseerde zorg? Hoeveel van die onderaannemers komen indirect dus ook in de problemen?
Ik heb geen inzicht in gegevens op het niveau van zorgaanbieders en onderaannemers.
Welke bandbreedte aan tarieven hanteren de zorgverzekeraars? Is er druk op de CAO-afspraken bij wijkverpleegkundigen door de bezuinigingen van 600 miljoen euro per jaar?
Hieronder wordt de bandbreedte aan prijzen gepresenteerd, welke zijn opgenomen in de monitor contracteerproces 2016 van de NZa. Deze bandbreedte is gebaseerd op basis van de gegevens van een enquête onder een beperkt aantal aanbieders:
CAO-afspraken blijven gelden voor wijkverpleegkundigen. Er is geen sprake van een korting van € 600 miljoen. In 2016 is € 180 miljoen meer beschikbaar voor wijkverpleegkundige zorg.
Is de keuzevrijheid en continuïteit van zorg voor patiënten die wijkverpleging nodig hebben gegarandeerd? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
De continuïteit van zorg is geborgd door de zorgplicht van de zorgverzekeraar. In principe kan iedereen kiezen voor zijn voorkeurszorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder echter het budgetplafond met desbetreffende zorgverzekeraar heeft bereikt kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoed. Het garanderen van continuïteit van zorg voor bestaande cliënten is van groot belang. Daarom is ook in de Zorgverzekeringswet geregeld dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij altijd recht heeft op het voortzetten van deze behandeling bij deze zorgaanbieder en dat deze door de zorgverzekeraar vergoed dient te worden, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt. Voor wat betreft nieuwe cliënten zijn contractafspraken leidend. Er dient overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Het is dus mogelijk dat een cliënt uiteindelijk bij een andere aanbieder in de regio terecht komt. De zorgverzekeraar dient hierbij het alternatief aan te bieden.
Bent u bereid het budget voor wijkverpleegkundige zorg op te hogen en in overeenstemming te brengen met de daadwerkelijke behoefte? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen indicaties dat het landelijke kader wijkverpleging niet toereikend zou zijn. Het kader voor 2016 was aan het begin van het jaar € 180 miljoen hoger dan in 2015. Op basis van gegevens van het Zorginstituut is geconstateerd dat er in 2015 sprake was van een overschrijding van het beschikbare kader met € 37,7 miljoen. Ik heb het beschikbare budget voor wijkverpleging voor 2016 inmiddels ook met € 37,7 miljoen verhoogd. Ik zie daarom geen aanleiding om het budget voor wijkverpleging aanvullend op te hogen.
Het bericht Meander MC laat verzekerden VGZ langer wachten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Meander Medisch Centrum verzekerden van zorgverzekeraar VGZ langer laat wachten?1
Ik betreur het dat deze burgers gedupeerd worden door een geschil tussen een ziekenhuis en een verzekeraar.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem precies is? Hoeveel verzekerden van VGZ hebben langer op zorg moeten wachten en hoeveel zijn dit er naar verwachting over heel 2016? Hoe groot is de overschrijding die Meander MC precies verwacht, in welke typen zorg zitten deze overschrijdingen met name?
Meander MC hanteert de langere toegangstijden sinds 6 juli 2016. Tot 22 augustus 2016 zijn 500 tot 600 patiënten geconfronteerd met deze maatregel.
Meander MC heeft mij laten weten dat de cijfers tot en met de maand juni als eindejaarsverwachting een overschrijding laten zien van ongeveer 7 miljoen euro voor het zorgkostenplafond van VGZ. Dat is ruim 12% boven het afgesproken maximaal te declareren bedrag. De overschrijding is ziekenhuisbreed, dus op alle specialismen.
VGZ ziet een toename van het aantal verzoeken van verzekerden om advies en (wachtlijst-) bemiddeling nu het ziekenhuis een wachtlijst voor verzekerden van VGZ heeft ingesteld. VGZ geeft aan dat het goed lukt om te bemiddelen naar andere kwalitatief hoogstaande ziekenhuizen in de regio. Volgens VGZ is er geen sprake van dat het budget voor 2016 nu al is uitgeput maar extrapoleert Meander MC het zorggebruik tot het eind van het jaar en heeft het vooruitlopend daarop voor verzekerden van VGZ een wachtlijst ingesteld. Vanwege diverse wijzigingen in de financieringsstructuur is het volgens VGZ echter op dit moment in het jaar onmogelijk om nu al uitspraken te doen over de ontwikkeling van de kosten voor het hele jaar.
Wat vindt u ervan dat mensen die zorg nodig hebben de dupe zijn van een ruzie tussen het Meander MC ziekenhuis en zorgverzekeraar VGZ? Kan gegarandeerd worden dat iedereen die acute zorg nodig heeft die altijd krijgt?
Zowel VGZ als Meander MC hebben mij laten weten dat de gezondheid van patiënten niet in het geding komt. Alle patiënten die acute zorg nodig hebben, ongeacht welke zorgverzekering ze hebben, kunnen te allen tijde terecht in Meander Medisch Centrum. Verwijzingen van de huisarts met een spoedeisend karakter worden op de reguliere wijze (= met voorrang) verwerkt. Dit geldt ook voor VGZ-verzekerden.
Vindt u het correct handelen van zorgverzekeraar VGZ dat zij zich aan het afgesproken budgetplafond houden ondanks dat dit bij lange na niet toereikend is gebleken? Vindt u het argument dat andere ziekenhuizen anders minder geld krijgen overtuigend? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ spreekt, net als de meeste andere zorgverzekeraars, met zorgaanbieders af hoeveel zorg zij in een jaar gaan leveren. Op die manier kopen zorgverzekeraars zo breed mogelijk in, terwijl ze tegelijkertijd controle houden op de uitgaven. Dit is ook in lijn met de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en het ministerie. VGZ heeft mij laten weten dat de afspraken die zij maken met ziekenhuizen, zijn gebaseerd op de cijfers van eerdere jaren, op de verwachte trends en op regionale ontwikkelingen. VGZ monitort voortdurend de zorgvraag en de aantallen behandelingen, en gebruikt deze actuele gegevens ook bij de gesprekken met de ziekenhuizen.
VGZ maakt in het algemeen de afspraak dat een ziekenhuis zich bij hen kan melden als gedurende het jaar blijkt dat er meer patiënten zijn dan verwacht. Er wordt dan gezamenlijk nagegaan wat de oorzaak is en als er goede reden is voor de groei, dan wordt bezien of een aanpassing van het budget nodig is, of dat het op een andere manier kan worden opgelost.
Uit de declaratiegegevens die bij VGZ tot nu toe beschikbaar zijn blijkt volgens VGZ niet dat er een grote toename zou zijn van het aantal behandelingen voor VGZ-verzekerden bij Meander.
Meander Medisch centrum geeft aan dat het beleid tot stand is gekomen in overleg- en met instemming van VGZ. Er hebben al sinds begin dit jaar meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen Meander en VGZ. Op 1 juni zijn aanvullende afspraken gemaakt (in casu het laten oplopen van de toegangstijden) op het lopende contract. Meander Medisch Centrum is zich ervan bewust dat dit voor haar patiënten een onwenselijke situatie is. Meander Medisch Centrum heeft gedurende de afgelopen periode meerdere malen bij VGZ aangegeven bereid te zijn om in overleg te treden om te bezien of er een andere oplossing te vinden is.
Er is hier sprake van een verschil van inzicht tussen VGZ en Meander Medisch centrum. Ik betreur dat VGZ en Meander MC er niet samen uitkomen maar dit conflict op deze wijze op zijn beloop laten.
Zijn er andere Nederlandse ziekenhuizen waarbij verzekerden van een bepaalde zorgverzekeraar langer moeten wachten op hun zorg dan verzekerden van andere zorgverzekeraars? Zo ja, om welke zorgverzekeraars en ziekenhuizen gaat het hierbij en hoe groot zijn de problemen precies?
Dit is mij op dit moment niet bekend.
Wat is uw reactie op de (tijdelijke) oplossing van het ziekenhuis om dan maar het gecontracteerde budget uit te smeren over het hele jaar, een oplossing die leidt tot langere wachttijden voor VGZ verzekerden?
Ik verwacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat zij heldere afspraken maken en als gedurende het jaar een conflict dreigt, zij dat samen op patiëntvriendelijke wijze oplossen.
Wat vindt u van de reactie van VGZ, dat zij verbaasd zijn dat het ziekenhuis onderscheid gaat maken tussen patiënten van verschillende verzekeraars en dat dit niet getuigt van een klantvriendelijke opstelling? Vindt u de houding van VGZ zelf in deze situatie getuigen van een klantvriendelijke opstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat voor patiënten van VGZ die een restitutiepolis hebben deze wachttijden niet gelden? Zo ja, is hier dan geen sprake van een onwenselijke inperking van de keuzevrijheid van verzekerden en voorrangszorg afhankelijk van de basispolis die men heeft?2 3
Meander MC heeft mij laten weten dat de oplopende toegangstijden voor nieuwe patiënten of nieuwe behandelingen van toepassing is op alle verzekerden van VGZ en de labels van VGZ. Zoals ik eerder al heb aangegeven, mag er geen onduidelijkheid zijn over wat het aanbod voor een polis inhoudt. In zijn zuivere vorm kan men bij een restitutiepolis zelf kiezen voor een aanbieder, waarvoor de verzekerden een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling. De NZa ziet hier op toe.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is er inmiddels zicht op een oplossing in dit conflict tussen de zorgverzekeraar en het ziekenhuis? Zo ja, wat is de oplossing? Zo nee, bent u bereid de betrokken partijen aan te spreken om tot een spoedige oplossing te komen?
Het is aan VGZ en Meander om tot een oplossing komen. Indien nodig kan gebruik gemaakt worden van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in de naleving van het contract doorbreken.