De protesten tegen het verplicht in moeten vullen en aan moeten leveren van routine outcome measure (Rom) gegevens in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het verzet dat is ontstaan tegen het verplicht in moeten vullen en aan moeten leveren van Rom-gegevens in de ggz?1
De verplichting tot toepassen van Routine Outcome Measurement (ROM) tijdens de behandeling en het aanleveren van gegeven bij Stichting Benchmark GGz (SBG) vloeit voort uit het «model-Kwaliteitsstatuut ggz».2 Het model-Kwaliteitsstatuut is door alle betrokken partijen3 zelf ontwikkeld, ondertekend en opgenomen in het Kwaliteitsregister van het Zorginstituut. Het is een veldnorm die beschrijft wat te leveren goede geestelijke gezondheidszorg is.
Het oorspronkelijke doel van ROM is onveranderd: een professionele behandelaar bespreekt periodiek met zijn patiënt de gemeten voortgang van de behandeling om zodoende, in samenspraak, te bepalen of deze aangepast dient te worden. Elke patiënt heeft daar recht op en ik vind het goed dat gezamenlijke besluitvorming op deze manier tot norm is verheven. Partijen onderschrijven het belang van ROM.
Naast inzicht over de voortgang van behandelingen, kan ROM, door de centrale verzameling en daarmee gecreëerde spiegelinformatie, ook iets zeggen over de kwaliteit van geleverde zorg. Het delen van de gegevens om praktijkvariatie inzichtelijk te maken gebeurt onder strikte privacyvoorwaarden, die ik nader toelicht bij onder meer vraag 8, 9 en 10.
Vindt u het wenselijk dat het oorspronkelijke doel van de Rom, namelijk de voortgang te meten van een individuele behandeling en dat bespreken in de vertrouwelijkheid van de behandelkamer, is verdrongen door de verplichting van gebruik van de Rom en het delen van de gegevens als (groot) onderdeel van de benchmark? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een reactie gegeven op het essay «Rom: gedragsnorm of dwangmaatregel?» waarin duidelijk uitgelegd wordt dat de vragenlijsten onbetrouwbare gegevens kunnen bevatten en dat de methodiek niet geschikt is om wetenschappelijk kwaliteit te meten?
Het essay, uitgebracht in 2012, geeft de opinie weer van acht hoogleraren over ontwikkelingen op het gebied van ROM in de ggz. Zij wezen op een aantal bedreigingen van de validiteit van observationele data, zoals onvoldoende standaardisatie, representativiteit en mogelijke vertekening van data en uitten hun twijfels over de geschiktheid van de gegevens voor uitkomstbekostiging. SBG werkt continu aan verbetering van ROM en heeft belangrijke stappen gezet op deze drie onderwerpen. SBG laat zich daarbij adviseren door oordelen van hun eigen, onafhankelijke Expertraden en Wetenschappelijke Raad. In de expertraden zitten experts die oordelen over ROM-meetinstrumenten, hun toepassingen en de benchmarkmethodiek. De Wetenschappelijke Raad toetst en bewaakt de wetenschappelijk kwaliteit van de benchmarkmethodiek.
Zoals ik al aangaf in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer4 zullen partijen steeds moeten (blijven) nagaan en benoemen waar de grenzen van het zinvolle gebruik van ROM-gegevens liggen, wat de zeggingskracht is en wat de tekortkomingen zijn van de ROM-informatie.
Kunt u een reconstructie geven van hoe de Rom als kwaliteitsinstrument voor de gehele ggz is gaan functioneren, tot aan het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan toe? Zo neen, waarom niet?2
In de ggz wordt al sinds 2001 gebruik gemaakt van ROM. Dit is geen unieke Nederlandse ontwikkeling. In het buitenland is eenzelfde ontwikkeling te zien, bijvoorbeeld in Engeland met het Improved Access to Psychotherapy project.6 Sinds 2010 is ROM op grote schaal ingevoerd. Dit naar aanleiding van het bestuurlijk akkoord tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en GGZ NL om benchmarkgegevens centraal te verzamelen en aanlevering te verbeteren. In 2012 werd er een bestuurlijk akkoord tussen alle partijen in de sector en VWS gesloten waar ROM ook een plaats in had. In 2015 werd de Agenda voor gepast gebruik en transparantie in de ggz opgesteld. Ook hierin is het gebruik van ROM opgenomen, via het model kwaliteitsstatuut. De betrokken partijen hebben het model kwaliteitsstatuut als standaard door Zorginstituut Nederland laten registeren. Sinds 1 januari 2017 is het hebben, openbaar maken en naleven van een Kwaliteitsstatuut wettelijk verplicht voor alle zorgaanbieders in de curatieve ggz.
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toe op het in de praktijk hanteren van standaarden in de zorg, dus ook het gebruik van het kwaliteitsstatuut, waar naast veel andere onderwerpen dus ook het hebben van een overeenkomst met SBG deel van uitmaakt. Waar nodig vraagt de IGZ bij zorgaanbieders om een verbeterplan ten aanzien van geconstateerde lacunes gelet op de vereisten op grond van het kwaliteitsstatuut.
Kunt u aangeven hoe Stichting Benchmark GGZ (SBG) onafhankelijk kan zijn als zij is opgericht door onder andere zorgverzekeraars en die nog altijd een afvaardiging in het bestuur hebben?3
Het bestuur van SBG wordt geleid door een onafhankelijk voorzitter en is verder samengesteld uit afvaardigingen van alle geledingen in de sector voor curatieve ggz: een lid namens patiënten (door LPGGz), vier leden namens zorgaanbieders en drie namens zorgverzekeraars.
Daarnaast vormen betrokken partijen, met name ggz-professionals en -zorgaanbieders, een Wetenschappelijke Raad, verschillende Expertraden en een Gebruikersraad. Met reglementen en statuten zijn de doelstellingen, taken en werkwijzen van deze raden geborgd. De werkwijzen en resultaten van het SBG-bestuur en de SBG-raden zijn ook onderdeel van de jaarlijkse ISO 9001-certificering (een norm voor kwaliteitsmanagementsystemen van organisaties).
SBG is een Trusted Third Party (TTP). Het doel van een TTP is om een belangeloze, onafhankelijke, onpartijdige en vertrouwelijke organisatie te zijn, die betrouwbaar elektronisch data ontvangt, verwerkt en beschikbaar stelt.
Kunt u aangeven hoe de SBG gefinancierd wordt en hoe zij vervolgens het wetenschappelijk onderzoek dat zij onder haar hoede heeft laat financieren?
De kosten van SBG worden gedragen door zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars Nederland heeft zich bereid verklaard aan SBG de kosten te voldoen die zorgverzekeraars aan SBG voor haar diensten verschuldigd zijn. Bij iedere zorgverzekeraar wordt een individuele financiële bijdrage geïnd. Hiermee kan SBG al haar taken, inclusief het wetenschappelijk onderzoek, uitvoeren. Dit wetenschappelijk onderzoek is bepaald door de Wetenschappelijke Raad en volgt een onderzoeksagenda.
Klopt het dat er 30 miljoen euro omgaat in de SBG op jaarbasis? Is bekend wat de kosten zijn die gemaakt worden door partijen die gegevens aanleveren aan de SBG? Bent u bereid deze kosten op een rij te (laten) zetten, bijvoorbeeld door de Nederlandse Zorgautoriteit?
Nee, dat klopt niet. De jaarlijkse bijdrage van zorgverzekeraars aan SBG bedraagt 2,1 miljoen euro. Daarnaast voert SBG incidenteel op subsidiebasis aanvullende projecten uit zoals het implementeren van Argus. De jaarrekening is op de website van SBG te vinden.8
Het is niet bekend wat de kosten zijn die door aanbieders gemaakt worden voor het aanleveren van gegevens aan SBG. De totale kosten van administratie in de ggz voor partijen zijn samengesteld uit verschillende onderdelen. In de context van deze vraag zijn dit bijvoorbeeld de kosten en tijdsinvestering van het elektronisch patiëntendossier (EPD), van het ROM’en en van het aanleveren van een SBG-bestand. Dit zijn kosten die aanbieders maken ten behoeve van kwaliteit die verdisconteerd kunnen worden in tarieven van aanbieders. Ik acht het daarom niet zinvol om de kosten voor specifiek het aanleveren van ROM-gegevens op een rij te laten zetten.
Erkent u dat de SGB op dit moment alle Rom-gegevens ontvangen en daarmee medische gegevens van personen in het bezit krijgt?4
Voor een uitgebreide toelichting op de verwerking en aard van de gegevens wijs ik u graag op de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen d.d. 9 september 201410.
In 2015 ontving SBG van – over de gehele ggz-branche gemeten – bijna 50% van de ggz-patiënten ROM-gegevens11. Hiermee bevat de SBG-database weliswaar medische informatie, maar het door SBG voorgeschreven aanleverformat is zo vormgegeven dat de individuele zorgaanbieder de ROM gegevens eerst pseudonimiseert voordat deze worden aangeleverd aan ZorgTTP. Daarna vindt nog een keer pseudonimisering plaats bij ZorgTTP voordat ZorgTTP deze ROM-gegevens aan SBG levert. SBG krijgt niet de sleutels waarmee de gegevens weer gepersonificeerd kunnen worden. Door het beschreven proces zijn de ROM gegevens zodanig bewerkt dat zorgaanbieders aan SBG geen tot de persoon te herleiden informatie aanleveren.
Acht u het toestemmingsvereiste, zoals vastgelegd in artikel 457 van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), van toepassing op het gebruik van Rom-gegevens voor benchmarks? Acht u het toestemmingsvereiste van toepassing op het gebruik van Rom-gegevens voor wetenschappelijke doeleinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Partijen in de ggz hebben een model-kwaliteitsstatuut opgesteld. In dat statuut wordt het hebben van een contract met de Stichting Benchmark GGZ (SBG) verplicht gesteld en daarmee de levering van dubbel gepseudonimiseerde ROM-gegevens aan SBG door de zorgaanbieder.
De betrokken partijen hebben het model kwaliteitsstatuut als standaard door Zorginstituut Nederland laten registeren. Sinds 1 januari 2017 is het hebben, openbaar maken en naleven van een Kwaliteitsstatuut wettelijk verplicht voor alle zorgaanbieders in de curatieve ggz.
Het verzamelen en gebruiken van ROM-gegevens in de individuele behandeling is onderdeel van de directe patiëntzorg.
Met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)12 is duidelijk geworden dat pseudonimiseren geen anonimiseringmethode is, maar een beveiligingsmaatregel om privacyrisico’s te verkleinen.13 Voor de verwerking van (dubbel) gepseudonimiseerde gegevens is dus een wettelijke grondslag nodig op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het verkrijgen van expliciete toestemming van de patiënt is een van de grondslagen.
Omdat het toestemmingsvereiste sinds de genoemde uitspraak van de AP de enige wettelijke grondslag is voor ROM, ben ik in overleg met partijen en de AP. Ik wil daarbij bezien of nadere wetgeving nodig is. Ik vind dit van groot belang voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van zorg en wil professionals ondersteunen in het proces van continue kwaliteitsverbetering.
Volgens de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek (WMO) vergt deelname aan wetenschappelijk onderzoek een toets door een Medisch Ethische toetsingscommissie en informed consent van de proefpersoon/patiënt. ROM-vragenlijsten invullen gebeurt echter in het kader van de behandeling en benchmarking, niet in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Dat gegevens mogelijk gebruikt kunnen worden voor wetenschappelijk onderzoek is op zichzelf nog geen reden voor «informed consent» van de patiënt (zie ook oordeel CCMO)14.
Voor een uitgebreid antwoord op het tweede deel van uw vraag en vraag 10 wijs ik op de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen van 9 september 201415.
Erkent u dat, als iemand aan een wetenschappelijk onderzoek meedoet, dit moet gebeuren onder informed consent en dat dit dus moet gelden voor deelname aan Rom door patiënten, omdat de gegevens immers gebruikt (kunnen) worden voor wetenschappelijk onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is het correct dat sommige ggz-instellingen doen alsof deelname aan de Rom verplicht is, of acht u dat strijdig met het beginsel dat het niet deelnemen aan wetenschappelijk onderzoek geen gevolgen mag hebben voor de behandeling of het behandelaanbod?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Het is de taak van elke behandelaar om de patiënt zo goed mogelijk te helpen. Meewerken aan een behandeling en daarbij behorende ROM is voor patiënten niet verplicht, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 9 aangaf. Dit mag geen gevolgen hebben voor de behandeling of het behandelaanbod.
Bent u op de hoogte van het verschil in handelwijze tussen ggz-instellingen ten aanzien van het vragen van toestemming voor het (anoniem) gebruik van Rom-gegevens voor wetenschappelijk onderzoek? Acht u dit verschil wenselijk en kunt u dit toelichten?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hier geldt echter hetgeen ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven hoe patiënten een «opt-out» wordt geboden uit de Rom-deelname wanneer zij niet willen dat hun medische gegevens worden gedeeld met de SBG? Hoe wordt toegezien op deze informatie aan patiënten?
Een patiënt heeft altijd de mogelijkheid het delen van zijn gegevens met SBG te weigeren. De gegevens maken deel uit van de behandeling. Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) heeft de patiënt het recht om gegevens over die behandeling niet in het dossier op te nemen. Dat geldt ook voor in het kader van de behandeling verzamelde ROM-gegevens. De zorgaanbieder kan indien hij dat nodig acht door middel van een (interne) audit de patiëntendossiers controleren op de toestemmingsvereisten.
Op welke wijze kan een behandelaar in staan voor zijn medisch beroepsgeheim wanneer het SBG kan besluiten de Rom-gegevens te koppelen aan andere bestanden of te delen met andere partijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor is beschreven worden de ROM-gegevens eerst gepseudonimiseerd bij de behandelaar, daarna een tweede keer bij ZorgTTP en daarna pas aangeleverd bij SBG. Die gegevens zijn niet te herleiden tot individuele patiënten. De SBG mag uitsluitend onder strikte voorwaarden de dubbel gepseudonimiseerde ROM-gegevens delen met een andere partij. Deze voorwaarden staan in het SBG Dataprotocol, onderdeel van de Aansluitvoorwaarden waar alle bij SBG aanleverende zorgaanbieders voor hebben getekend. Eén van de voorwaarden is dat de zorgaanbieder zelf hier expliciet toestemming voor geeft. Dus zonder instemming van de zorgaanbieder zal SBG geen dubbel gepseudonimiseerde gegevens kunnen delen met een andere partij.
Bent u op de hoogte van de praktijk dat ggz-instellingen studenten als call center medewerkers inzetten om Rom-vragenlijsten telefonisch af te nemen bij patiënten? Bent u van mening dat door de inzet van studenten voor het afnemen van Rom-vragenlijsten het medisch beroepsgeheim wordt geschonden? Vindt u dit wenselijk?
ROM is een feedbackinstrument dat ingezet dient te worden voor, tijdens en na de behandeling, om het verloop en effect van de behandeling te kunnen volgen. Het instrument is niet ontworpen om alleen achteraf ingevuld te worden.
De inzet van studenten voor het afnemen van vragenlijsten hoeft het medisch beroepsgeheim overigens niet te schenden mits deze inzet aan voorwaarden, zoals voorlichting aan de patiënt, een correcte arbeids- of stageovereenkomst, geheimhoudingsverklaring en Verklaring omtrent gedrag, voldoet. Ook dienen de ICT-structuur en werkwijze aan de NEN 7510 te voldoen.
Klopt het dat zorgverleners die 1 januari 2017 geen Rom-gegevens aanleveren bij SBG worden gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, op welke grond?
Nee.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars budgettering en financiering van behandelingen koppelen aan het ontvangen van Rom-gegevens en zelfs hebben aangegeven dat het niet aanleveren van Rom-gegevens bij SBG reden is om per 2018 niet meer gecontracteerd te worden? Wat vindt u hiervan?
Het is voor zorgaanbieders verplicht om een contract met SBG te hebben. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 9 en 10. Het kwaliteitsstatuut, waar ROM onderdeel van is, is vastgesteld als veldnorm door betrokken partijen zelf. Het is daarom logisch dat ROM ook een rol speelt bij de contractering, al was het maar om te voorkomen dat individuele verzekeraars eigen kwaliteitseisen hanteren in de contractering. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn verder in principe vrij om nadere voorwaarden te stellen aan contractering met het oog op kwaliteitsbewaking.
Kunt u aangeven of instellingen, gezien de financiële risico's die ze lopen bij het niet voldoen aan de verplichting Rom data te verzamelen, in een conflict van plichten komen ten aanzien van de de informed consent procedure? Hoe wordt dit gecontroleerd en geborgd? Ziet de IGZ hier bijvoorbeeld op toe?
ROM-data verzamelen door de zorgaanbieder is onderdeel van zijn patiëntbehandeling. Zoals bij vraag 10 is toegelicht is hiervoor geen informed consent-procedure noodzakelijk. Op grond van de Wgbo heeft de zorgaanbieder dossierplicht. Op grond van de Wgbo kan een patiënt vernietiging vragen van het dossier of delen van het dossier.
De IGZ ziet op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) toe op het in de praktijk hanteren van standaarden in de zorg. In het toezicht betrekt de IGZ het kwaliteitsstatuut in de ggz, waar naast veel andere onderwerpen ook het hebben van een ROM-contract met SBG deel van uitmaakt.
Acht u het denkbaar dat ggz-instellingen vanwege de verplichting om Rom-scores te overleggen zich strategisch gaat toeleggen op die behandelingen die gemakkelijker positiever scoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit verwacht ik niet. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, is om bij een individuele patiënt al bij aanvang van de behandeling te voorspellen of de behandeling succesvol zal verlopen. Doorgaans wordt dat pas gedurende de behandeling duidelijker. Zelfs als een zorgaanbieder bedrijfskundig belang zou zien in «positiever scoren», dan is dat dus niet te realiseren met strategische selectie aan de poort.
Hoe kan de SGB een «Trusted Third Partner» zijn voor de Autoriteit Persoonsgegevens die als «onafhankelijke derde» persoonsgegevens krijgt, terwijl zij is opgericht door onder andere de zorgverzekeraars en er ook drie afgevaardigden van zorgverzekeraars in het bestuur van SGB zitting hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de huidige governance-structuur, zie mijn antwoord op vraag 5, streeft SBG ernaar een belangeloze, onafhankelijke, onpartijdige en vertrouwelijke informatieverwerking te zijn. Tevens is er een Functionaris Gegevensbescherming werkzaam bij SBG (zie ook mijn antwoord op de eerder genoemde Kamervragen van 9 september 2014). Jaarlijks schrijft de functionaris een directiebeoordeling, inclusief een paragraaf over gegevensbescherming. De directiebeoordeling is ook auditonderwerp bij de jaarlijkse NEN 9001-certificering.
Op welke wijze rapporteert de kwaliteitsfunctionaris – die tevens Functionaris is voor gegevensbescherming (namens de AP) en lid van het Nederlands Genootschap van Functionarissen voor Gegevensbescherming – jaarlijks over gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 20.
In het dataprotocol van de SGB is vastgelegd dat de beslissing over het koppelen van SGB gegevens en andere gegevensbestanden is voorbehouden aan het SGB bestuur; bent u van mening dat het belangrijk is om inzicht te hebben in de koppeling van databases zoals besloten door het SGB bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het belangrijk dat er inzage mogelijk is in een dergelijk besluit van het SBG-bestuur. Daarom zal SBG een dergelijk besluit ook via haar Nieuwsbrief communiceren. In het SBG Dataprotocol staat dat voor het koppelen of leveren van een databestand uit de Benchmark Rapportage Module (BRaM) drie partijen moeten instemmen:16 elke betrokken zorgaanbieder,17 de SBG-Wetenschappelijke Raad, en18 het SBG-bestuur. Als alle partijen instemmen geldt een toetsingskader met aanvullende voorwaarden waaraan aanvrager moet voldoen voordat een databestand wordt gekoppeld of geleverd. SBG heeft tot nog toe geen data op verzoek geleverd of gekoppeld. 19
Kunt u garanderen dat bij het koppelen van uitgebreide databases door de SGB, herleidbaarheid tot personen niet mogelijk is, zoals wel het geval is bij de declaratiegegevens die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzamelt in het DBC-informatiesysteem (DIS)?
De SBG koppelt geen databases en als SBG informatie zal leveren aan een andere partij wordt vooraf getoetst of deze informatie gegevens bevat die indirect kunnen leiden tot een uniek persoon.
Kunt u aangeven van wie de aangeleverde Rom-gegevens eigenaar worden als zij bij de SBG worden aangeleverd? Zijn deze gegevens per definitie het eigendom van de patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aangeleverde (dubbel gespeudonimiseerde) ROM-data komen toe aan de individuele ggz-instellingen, die als verantwoordelijke gelden voor de verwerking van de persoonsgegevens van de patiënt (tot ROM-gegevens). In de contractuele relatie met SBG is gewaarborgd dat de zorgaanbieder (onverkort) rechthebbende blijft van de door hem aangeleverde ROM-gegevens.
De patiënt heeft een recht op inzage, correctie en verwijdering van zijn persoonsgegevens met betrekking tot zijn dossier bij de betreffende ggz-instelling, ook van de in dat dossier opgenomen ROM gegevens. Na verwerking van de individuele ROM-gegevens door de ggz-instelling tot gepseudonimiseerde ROM-gegevens is de ggz-instelling eigenaar van die gepseudonimiseerde ROM-gegevens. Na verwerking van de ROM-gegevens tot geaggregeerde informatie voor benchmarking is SBG eigenaar van laatstbedoelde informatie.
Kunt u voorts garanderen dat er geen tot op het individu herleidbare gegevens aan het CBS worden aangeleverd of worden gebruikt?
SBG kan gepseudonimiseerde gegevens leveren aan derden mits er toestemming is van de afzonderlijke zorgaanbieders. Tot op heden heeft SBG nog geen gegevens aan derden – zoals het CBS – geleverd.
Hoe oordeelt u over het oordeel van de Algemene Rekenkamer (ARK) dat de kwaliteitsinformatie van uit de Rom te onbetrouwbaar is en dat het geen basis kan zijn voor prestatiebekostiging?5
U vindt mijn reactie op het rapport van de Rekenkamer in de publicatie zelf.
Kunt u aangeven welke ruimte er is om met een ánder kwaliteitssysteem te kunnen functioneren in de ggz?
Kwaliteit van de ggz wordt bevorderd op verschillende manieren en momenten. Het kwaliteitsstatuut ggz, dat is opgenomen in het register van het Zorginstituut, draagt eraan bij dat zorgverleners volgens de geldende standaard(en) werken. Kwaliteitsproducten (zoals richtlijnen en zorgstandaarden) die het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz ontwikkelt dragen continu bij aan verbetering van kwaliteit van de individuele behandelingen.
De ROM-methodiek is een van de manieren om de kwaliteit naar een hoger niveau te tillen. Voor onderlinge vergelijkbaarheid is het van belang met dit kwaliteitssysteem te werken. Het staat partijen altijd vrij alternatieve mogelijkheden te onderzoeken. Ik vind het van belang dat een alternatief ook door alle ggz-partijen wordt gesteund, wetenschappelijk is onderbouwd en de belangen en eisen van patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars recht doet. Bij mijn weten is een dergelijk alternatief vooralsnog niet voor handen. Ik roep de sector daarom op blijvend in te zetten op doorontwikkeling en verbetering van de huidige systematiek.
Bent u bereid de verplichting van gebruik van de Rom alsmede het verplicht delen van deze medische gegevens te laten staken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om inhoudelijke besluiten te nemen over een door partijen zelf opgestelde en in het Kwaliteitsregister van het Zorginstituut opgenomen veldnorm met betrekking tot het leveren van goede zorg.
Met de beantwoording van deze Kamervragen heb ik mijn toezegging om uw Kamer te informeren over de uitkomsten van overleg met partijen wat uitgangspunten van de Autoriteit Persoonsgegevens betekenen voor het verwerken van ROM-data afgedaan21.
Nieuwe onderzoek naar de effectiviteit van medicinale cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat enkele zorgverzekeraars onlangs, naar aanleiding van uw brieven aan de Kamer, gestopt zijn met het gedogen van medicinale cannabis uit het basispakket?
Ik ben ermee bekend dat er zorgverzekeraars zijn die medicinale cannabis niet meer vergoeden. Medicinale cannabis heeft nooit tot het basispakket behoort. Sommige zorgverzekeraars hebben medicinale cannabis tot voor kort onder bepaalde voorwaarden vanuit een aanvullende verzekering of vanuit coulance vergoed. Zij hebben besloten om dit niet meer te doen. Het is aan de zorgverzekeraars om te beslissen of zij wel of niet vergoeden.
Bepaalde zorgverzekeraars bieden uit coulance een overgangsregeling waarbij de kosten voor medicinale cannabis ook nog in 2017 worden vergoed.
Zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer op 15 december 20161.
Is het u bekend dat, indien patiënten niet langer medicinale cannabis kunnen gebruiken, het eerst volgende substituut morfine voor hen is? Is het u ook bekend dat de bijwerkingen van morfine er vaak voor zorgen dat iemand slaperig is en hierdoor minder makkelijk kan participeren in de maatschappij? Hoe duidt u het gegeven dat patiënten zich bij gebrek aan medicinale cannabis tot morfine moeten wenden, met het oog op de hier genoemde bijwerkingen?
De door u genoemde bijwerkingen van morfine en het positieve effect van medicinale cannabis op deze bijwerkingen zijn mij bekend. Medicinale cannabis is en blijft op recept verkrijgbaar voor patiënten. De verschillende variëteiten medicinale cannabis zijn beschikbaar en uit voorraad leverbaar.
Bent u bekend met het feit dat er jaarlijks 700 kilo medicinale cannabis wordt geëxporteerd naar buurland Duitsland om te voorzien in de vraag naar medicinale cannabis binnen de basisverzekering?
Ja.
In hoeverre kunt u aangeven op welke onderzoeken Duitsland zich gebaseerd heeft om medicinale cannabis op te nemen in de basisverzekering? Kunt u aangeven hoe u deze onderzoeken waardeert? Zo ja, kunt u aangeven waarom voor Nederland dezelfde onderzoeken niet volstaan? Zo nee, wilt u deze onderzoeken op waarde laten waarderen?
Er is mij niet bekend welke onderzoeken ten grondslag liggen aan het besluit van Duitsland. Zie verder antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven op welke wijze het Zorginstituut Nederland momenteel het onderzoek naar de effectiviteit van medicinale cannabis vormgeeft? Kunt u aangeven in hoeverre er een double-blinded trial wordt overwogen? Kunt u aangeven wat de verwachte duur van het onderzoek zal zijn, en of buitenlandse onderzoeken (zoals bijvoorbeeld gedaan in Duitsland) meegenomen kunnen worden? Zo ja, kunt u een stappenplan meenemen in de beantwoording van deze vragen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Binnenkort vindt er een rondetafelgesprek plaats met het Zorginstituut Nederland (ZiN) en het Bureau Medicinale Cannabis om te inventariseren of het ZiN een nader advies kan uitbrengen over de effectiviteit van medicinale cannabis. Op welke termijn ZiN mogelijk een advies kan uitbrengen zal ik tijdens de ronde tafel bespreken. Ook de vraag of buitenlandse onderzoeken en rapporten meegenomen kunnen worden zal ik met ZiN bespreken.
Het Zorginstituut Nederland doet zelf geen onderzoek. Onderzoek met een potentieel nieuw geneesmiddel wordt gedaan door de fabrikant. Tot voor kort waren trials met een placebo nog niet mogelijk omdat er geen placebo van medicinale cannabis beschikbaar was. Sinds eind 2016 is er een placebo beschikbaar dat voor een trial gebruikt kan worden. Zie ook de eerder genoemde brief van 15 december 2016.
Het bericht dat de fusie van ziekenhuizen in Hoogeveen en Emmen leidt tot ernstige verschraling van de zorg in Hoogeveen |
|
Linda Voortman (GL), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de berichten dat door het beleid van Treant de Intensive Care in de ziekenhuizen Bethesda in Hoogeveen en het Refaja in Stadskanaal dreigt te verdwijnen?1
Voor mijn reactie zie mijn antwoorden op de verdere vragen.
Wat is de huidige stand van zaken inzake de Intensive Care (IC) zorg in verhouding tot de situatie die u schetste in uw antwoorden op eerdere vragen in 2015 waarbij de Intensive Care volwaardig behouden zouden blijven?2
Ten opzichte van 2015 is de nieuwe kwaliteitsstandaard «Organisatie van Intensive Care» is op 19 juli 2016 door het Zorginstituut vastgesteld en in het Kwaliteitsregister geplaatst. Deze kwaliteitsstandaard beschrijft de voorwaarden waaraan de organisatie van Intensive Care-zorg in Nederland moet voldoen.
Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat patiënten door betere behandeling en betere operatietechnieken steeds minder vaak een IC nodig hebben. Er worden momenteel jaarlijks slechts 40–60 personen op de IC in locatie Bethesda in Hoogeveen, en ook 40–60 personen op de IC in locatie Refaja in Stadskanaal behandeld. Voorheen moest op een kleine IC zoals in Hoogeveen of Stadskanaal alleen overdag een intensivist in het ziekenhuis aanwezig zijn, maar volgens de nieuwe IC-richtlijn moet er op iedere IC om de kwaliteit en continuïteit van zorg voldoende te kunnen waarborgen 7 dagen per week een intensivist zijn die exclusief beschikbaar is voor die IC. Gezien het zeer lage aantal IC-patiënten in Hoogeveen en Stadskanaal heeft de Treant Zorggroep besloten de IC-zorg anders in te richten. Acute opvang en behandeling van de vitaal bedreigde patiënt blijft op alle drie de locaties van de Treant Zorggroep bestaan, maar alleen de locatie Scheper in Emmen behoudt een IC. Als het ziekenhuis op basis van de conditie en aandoening van de patiënt inschat dat de patiënt langdurig moet worden opgenomen, wordt deze patiënt overgeplaatst naar de IC in Emmen. Dit gebeurt al geruime tijd op deze manier en heeft, zo stelt het ziekenhuis, niet tot problemen voor de patiënt en zijn/haar familie geleid. In de praktijk gaat het volgens het ziekenhuis om enkele tientallen patiënten per jaar.
Ik heb geen oordeel over het besluit van de Treant Zorggroep om de IC-zorg op deze wijze te organiseren. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod is de primaire verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars en daarbij is het uitgangspunt uiteraard dat de (organisatie van de) zorg moet voldoen aan de kwaliteitseisen die volgen uit de heersende veldnormen, zoals de nieuwe IC-richtlijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat betekent dit concreet voor de situatie in het Bethesda Ziekenhuis in Hoogeveen en het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal op dit moment ook in relatie tot de laatste IC richtlijnen van het Zorginstituut? Wat is uw oordeel daarover?3 4
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de klinische verloskunde en de Spoedeisende Eerste Hulp in het Bethesda Ziekenhuis en het Refaja Ziekenhuis volwaardig behouden zullen blijven? Wat is het standpunt van het bestuur van Treant in deze?
Er bestaat geen definitie van een «volwaardig ziekenhuis» of «basisziekenhuis». Van belang is dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig moeten zijn.
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat klinische verloskunde in de locaties Bethesda in Hoogeveen en Refaja in Stadskanaal blijft bestaan in de vorm zoals die er nu is. Beide locaties hebben daarnaast een level 3 Spoedeisende Hulp (SEH). Deze SEH’s blijven eveneens behouden. Het uitgangspunt is dat zowel de klinische verloskunde als de SEH op alle drie de locaties van de Treant Zorggroep 24/7 beschikbaar blijft.
Is het waar dat het Bethesda Ziekenhuis en het Refaja Ziekenhuis volwaardige ziekenhuizen blijven waar patiënten 7 maal 24 uur per week terecht kunnen en waar altijd het licht blijft branden? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het voor de bereikbaarheid en het voldoen aan de 45-minutennorm bij spoedeisende hulp en acute klinische verloskunde niet noodzakelijk dat in het Bethesda Ziekenhuis en het Refaja Ziekenhuis klinische verloskunde en spoedeisende hulp aanwezig blijven? Kunt u dit nader toelichten?
Uit de laatste «gevoelige ziekenhuisanalyse» van het RIVM van begin 2016 blijkt dat zowel het Bethesda ziekenhuis als het Refaja niet «gevoelig» is voor de 45-minuten norm (noch voor de SEH, noch voor de acute verloskunde). Voor de bereikbaarheid en het voldoen aan de 45-minutennorm zou het kortom niet noodzakelijk zijn dat de SEH en acute verloskunde op beide locaties zouden blijven bestaan. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb laten weten heeft de Treant Zorggroep mij laten weten dat de acute verloskunde en SEH op beide locaties in de huidige vorm blijven bestaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal worden uitgekleed?
Bij beslissingen over hoe zorg het beste kan worden georganiseerd over verschillende locaties mogen de kwaliteit, veiligheid en bereikbaarheid van de zorg niet in gevaar komen. Inhoudelijk ga ik verder niet over de plannen voor eventuele veranderingen in het profiel van ziekenhuislocaties. Het is primair aan de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars om deze zorg goed te organiseren.
Ik vind het essentieel dat een ziekenhuis in een dergelijk proces tijdig en op goede wijze communiceert met de inwoners, andere zorgaanbieders en andere belanghebbenden uit de regio. Ik en medewerkers van VWS hebben de Treant Zorggroep de afgelopen weken verschillende keren gesproken. Daarbij heb ik aangegeven, dat ik verwacht dat zij de dialoog met de zorgaanbieders, inwoners en andere betrokken in de regio aangaan over hun voornemens tot wijziging van het profiel van de betreffende ziekenhuislocaties, dat zij hen meenemen in hun afwegingen en dat zij daadwerkelijk open staan voor hun opvattingen. Die inbreng moet echt meewegen bij de besluitvorming over de toekomst van de organisatie. Ook zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft mij laten weten bereid te zijn ervoor te zorgen dat er een goede dialoog met alle betrokkenen tot stand komt. Ik zal dit proces ook de komende tijd met aandacht volgen.
Wat vindt u van het gegeven dat de voorzitter van de raad van toezicht, de heer Eenhoorn, in vier jaar zijn tegemoetkoming met 45% heeft zien stijgen en dat sinds zijn aantreden het positieve resultaat van de ziekenhuizen is omgeslagen van circa 2 miljoen positief naar ruim 3 miljoen negatief? Is dit loon naar werken? Kunt u dit nader toelichten?5
Wat aanvaardbare inkomens zijn is, is vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). De normen van de WNT worden gehandhaafd. Binnen de normen van de wet maken instellingen hun eigen afwegingen.
De online verkoop van medicijnen |
|
Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.deapotheker.com/shop en het geneesmiddel dormicum wat daar te verkrijgen is?
Ja.
Hoe waardeert u deze website en het feit dat dergelijk heftige geneesmiddelen online te verkrijgen zijn? Wordt hier de wet mee overtreden? Zo nee, hoezo niet? Zo ja, wat gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) doen om hier tegen op te treden?
Het aanbieden van dergelijke geneesmiddelen via deze website is illegaal en bij de IGZ bekend. Het onbevoegd te koop aanbieden van geneesmiddelen die uitsluitend op doktersrecept te verkrijgen zijn (UR-geneesmiddelen) is niet toegestaan. Bij het te koop aanbieden van geneesmiddelen is het tevens verplicht om het EU-logo te voeren op de website. Het ter hand stellen van UR-geneesmiddelen zonder dat een recept wordt overgelegd, is eveneens verboden.
De inspectie heeft onderzoek gedaan naar deze website, maar de houder van deze website is niet te achterhalen. De inspectie heeft geïntervenieerd zodat via de internet service provider de website offline is gehaald. Vervolgens heeft de houder van de website, de website verhuisd naar een andere, buitenlandse registrar. Hierdoor kan de inspectie geen directe invloed meer uitoefenen.
De inspectie brengt informatie over illegale websites onder de aandacht van collega inspectiediensten in het buitenland. Zij worden er daarbij op geattendeerd dat de website mogelijk op hun grondgebied wordt beheerd.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de website www.dokteronline.nl?1 Hoe waardeert u het feit dat er in korte tijd via verschillende websites dergelijke geneesmiddelen worden aangeboden? Is er bekend hoeveel websites in Nederland online medicijnen aan patiënten verkopen?
Ja, ik herinner me uw eerdere vragen over de website www.dokteronline.com en heb deze op 14 december beantwoord2.
Op het internet staan diverse websites die geneesmiddelen te koop aanbieden. Het is een wereldwijde business. Helaas bevinden zich hiertussen ook malafide aanbieders. Dit is geen nieuw probleem en blijft een punt van zorg en aandacht.
De IGZ kan handhaven op het moment dat de Nederlandse wet wordt overtreden. Als de verantwoordelijke achter een illegale website niet rechtstreeks kan worden aangepakt (bijvoorbeeld omdat deze niet te achterhalen valt of zich in het buitenland bevindt) dan probeert de IGZ de website aan te pakken via service providers.
Een website kan uit de lucht worden gehaald als daar aanleiding toe is. Helaas is dat in de wetenschap dat de illegale activiteit de volgende dag onder dezelfde exploitant via een andere provider weer van start kan gaan. Dit maakt de handhaafbaarheid complex en lastig.
Er zijn veel websites die (ook) in Nederland online geneesmiddelen verkopen en/of te koop aanbieden, maar het precieze aantal en wat zij precies verkopen is niet bekend.
Nederlandse online aanbieders van geneesmiddelen moeten aangemeld zijn bij het CIBG en vermeld staan op een overzicht van online-aanbieders van geneesmiddelen. Dit is te raadplegen op www.aanbiedersmedicijnen.nl. Ook moet het daarbij horende Europese logo op hun website zijn geplaatst.
Welke rol speelt de IGZ in beide gevallen? Kunt u aangeven of het onderzoek wat u heeft toegezegd in de Kamervragen van de Interpol Liasons Team (ILT) naar dokteronline is afgerond? Welke resultaten heeft dit onderzoek opgeleverd?
Het onderzoek van de IGZ naar Dokteronline.com loopt nog. Ik kan hierover dus nog geen resultaten mededelen. Zie het antwoord op vraag twee voor de resultaten van het toezicht op DeApotheker.com.
Kunt u aangeven hoe het contact met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, dat u heeft aangekondigd in de beantwoording op genoemde eerdere vragen, verlopen is en hoe u, samen met uw Europese collega’s, de online verkoop van dergelijke geneesmiddelen denkt tegen te gaan?
De IGZ heeft de informatie over deze casus gedeeld met haar collega toezichthouders in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. In het kader van het lopende onderzoek kan ik daar niet nader op ingaan.
In 2011 is de Europese richtlijn 2011/62/EU van kracht geworden. Doel van deze richtlijn is te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen van geneesmiddelen terechtkomen. Hier is ook de verplichting uit voortgekomen voor online aanbieders om zich aan te melden bij de overheid en het EU logo op de website aan te brengen. VWS heeft de bij u bekende beleidsagenda vervalste geneesmiddelen opgesteld, waar vanuit onder andere wordt ingezet op bewustwording bij het publiek. Het is en blijft echter onmogelijk om het gehele internet onder controle te hebben of alle mensen die hier gebruik van maken.
Hoe verloopt de campagne «echt of nep»? Zijn daar inmiddels al resultaten van bekend? Hoe worden de resultaten van deze campagne meetbaar gemaakt?
Het doel van de publiekscampagne vervalste geneesmiddelen is om bewustwording te creëren van de risico’s die het online bestellen van geneesmiddelen met zich mee kan brengen. De campagne biedt daarnaast handvatten om de betrouwbaarheid van de aanbieder te controleren. Zoals ik in de beantwoording van eerder genoemde Kamervragen heb aangegeven, heeft de campagne in 2016 nog te kort gelopen om nu het effect op de bewustwording goed te kunnen beoordelen. Wel is eind 2016 op basis van een campagne-effectonderzoek en webstatistieken bekeken wat het bereik van de campagne tot nog toe is geweest en of de boodschap helder is overgebracht. Hieruit is duidelijk geworden dat de campagne een goede communicatieve werking heeft gerealiseerd, waarbij het bereik van de banners conform benchmark is en via inzet van search in de periode mei – oktober gemiddeld 8.512 bezoekers per week op de website zijn gekomen. De boodschapoverdracht en de waardering voor de campagne zijn hoog. De uitdaging van de vervolginspanningen in 2017 ligt bij het nog sterker uitdragen van handelingsperspectieven. Daar wordt door VWS op dit moment aan gewerkt.
Zorgverzekeraars die nog altijd de restitutietarieven voor niet-gecontracteerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) niet bekend hebben gemaakt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ondanks dat we al weer een maand in het nieuwe jaar zitten, de restitutietarieven van sommige zorgverzekeraars voor niet-gecontracteerde ggz nog altijd niet bekend zijn?1
Mijn reactie wordt in onderstaande vragen toegelicht.
Wat is de reden dat zorgverzekeraars Menzis, VGZ en De Friesland (Achmea) niet alle tarieven voor niet-gecontracteerde ggz bekend hebben gemaakt?
De zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij door de late bekendmaking van de NZa-tarieven hun lijst met maximale vergoedingen voor niet-gecontracteerde zorg later dan gepland hebben kunnen publiceren.
Normaliter worden de tarieven door de NZa voor 1 juli bekend gemaakt. De tarieven in de gespecialiseerde ggz zijn echter aangepast naar aanleiding van de beroepsprocedure die zorgverzekeraars hebben aangespannen bij het CBb. Deze procedure heeft ertoe geleid dat de NZa op 11 oktober 2016 aangepaste tarieven heeft vastgesteld voor de gespecialiseerde ggz 2017 (tariefbeschikking TB/REG-17600–03). De tarieven waren daardoor later beschikbaar dan normaal. Overigens hebben de zorgverzekeraars mij laten weten dat de tarieven inmiddels wel bekend zijn gemaakt.
Erkent u dat dit voor zowel cliënten als zorgverleners een zeer ongewenste ontwikkeling is die de nodige onzekerheid in onder andere de continuïteit van zorg met zich meebrengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars moeten tijdig hun polisvoorwaarden bekend maken. Dit hebben zij voor 2017 gedaan. In deze polisvoorwaarden staat ook vermeld wat de consequenties zijn indien een verzekerde naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder gaat. Zorgverzekeraars zijn niet verplicht de tarieven voor niet gecontracteerde zorg op hun website te publiceren. Wel moet een zorgverzekeraar
op haar website vermelden of het contracteerbeleid mogelijke consequenties heeft voor haar verzekerden (zie art 13 van de regeling Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-007). Wanneer een consument vraagt om informatie over de financiële gevolgen van zijn (toekomstige) keuze voor een specifieke behandeling of dienst bij een specifieke zorgaanbieder moet de zorgverzekeraar tevens alle informatie geven die de consument nodig heeft om de financiële gevolgen van zijn keuze te kunnen overzien (zie artikel 16 lid 1 van de regeling Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-007). Indien de zorgverzekeraar deze informatie niet exact kan geven, zal hij een schatting aan de consument moeten geven. Deze verplichting gaat niet zo ver dat de zorgverzekeraar alle tarieven voor niet-gecontracteerde zorg op zijn website dient te publiceren.
Voor mijn beleid met betrekking tot prijstransparantie verwijs ik u naar mijn brief van 3 november 20162.
De continuïteit van zorg is niet in het geding. Er zijn afspraken gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat een behandelrelatie niet wordt verbroken door het tijdens de behandeling aflopen of openbreken van een contract. Ook de (hoogte van de) vergoeding verandert niet als gedurende de behandeling de zorgaanbieder het contract met de zorgverzekeraar openbreekt of beëindigt.
Geldt voor het bekend maken van de restitutietarieven door de zorgverzekeraars dezelfde deadline als voor de zorgcontractering, te weten 19 november? Zo nee, wat is de deadline dan wel?
Zie antwoord vraag 3.
Is de kritiek van de Nederlands Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (LVVP) en de site Eiswijzer dat de zorgverzekeraars hierdoor onrechtmatig handelen, gerechtvaardigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er naar aanleiding van het uitblijven van duidelijkheid met betrekking tot restitutietarieven, verzoeken tot handhaving binnengekomen bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) of klachten bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ)?
De NZa geeft desgevraagd aan dat er geen klachten of handhavingverzoeken zijn ontvangen over dat zorgverzekeraars restitutietarieven voor 2017 niet bekend hebben gemaakt. Ook de SKGZ heeft tot op heden geen klachten ontvangen.
Is de bewering van Eiswijzer juist dat de wetgeving op dit punt niet specifiek genoeg is waardoor handhavingsverzoeken niet in behandeling worden genomen door de NZa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar mijn oordeel is de regelgeving van de NZa adequaat.
Zijn er zorgbreed nog meer restitutietarieven niet bekend? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen?
Voor zover ik begrepen heb van de zorgverzekeraars zijn verder alle tarieven bekend gemaakt.
Erkent u dat deze handelwijze van verzekeraars eens te meer als een vorm van ontmoediging van het verlenen dan wel ontvangen van niet-gecontracteerde zorg gezien kan worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Mochten verzekerden het gevoel hebben dat ze niet voldoende geïnformeerd worden of klachten hebben dan kunnen ze zich eerst bij hun verzekeraar melden en vervolgens, indien nodig, bij de SKGZ. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Kunnen verzekerden vanwege het nog niet bekend zijn van de restitutietarieven alsnog tussentijds overstappen wanneer uiteindelijk de tarieven bekend worden gemaakt en nadelig uitpakken? Zo nee, hoe gaat u verzekerden en/of zorgverlener dan schadeloos stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Op wat voor termijn verwacht u dat wel alle tarieven bekend zijn? Wat gaat u er aan doen om deze ongewenste situatie zo snel mogelijk te verhelpen?
De zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat de tarieven inmiddels bekend zijn gemaakt.
Hoe gaat u voorkomen dat ook in de komende contracteringsperiode pas ver na de sluiting van het overstapseizoen, de tarieven voor niet-gecontracteerde zorg bekend worden gemaakt door zorgverzekeraars?
De NZa streeft er naar haar tarieven tijdig bekend te maken. In geval van beroepszaken tegen de tarieven zoals door NZa zijn vastgesteld is het onvermijdelijk dat er vertraging ontstaat. Dat laat onverlet dat alle partijen zo snel als mogelijk de correcte en (minimaal) volgens regelgeving vereiste informatie beschikbaar moeten stellen aan de verzekerden en patiënten.
De oprichting van een internationaal fonds voor abortussen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat in het beleid voor gezondheidszorg voor vrouwen en kinderen en voorlichting over gezinsplanning de nadruk moet liggen op het beschermen van het (ongeboren) kind en de moeder, het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en zorg voor veilige geboorten? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven?
Uitgangspunt voor het Nederlandse beleid is het recht van mannen en vrouwen om over hun eigen lichaam te beschikken. Het beleid richt zich op zaken die cruciaal zijn om dit recht te kunnen realiseren:
Het doel is toegang te verbeteren tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling. Het beleid is er allereerst op gericht vrouwen en meisjes de mogelijkheden te geven ongeplande zwangerschappen te voorkomen en zwangerschappen veilig te doorlopen. Ook toegang en tot informatie over veilige abortus is een Nederlandse beleidsdoelstelling.
Gebrek aan toegang tot voorbehoedsmiddelen leidt tot ongeplande zwangerschappen2. Afname van beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen leidt tot toename van (onveilige) abortussen3. Toegang tot veilige abortus geeft vrouwen de mogelijkheid op veilige wijze te kunnen besluiten over hun eigen lichaam en leven. Een verbod op abortus leidt niet tot minder abortussen, maar tot clandestiene en onveilige abortussen4, die kunnen leiden tot moedersterfte of tot blijvende medische gevolgen voor moeder en/of kind.
Waarom richt uw initiatief voor een internationaal fonds zich hoofdzakelijk op abortussen, terwijl de zorg voor vrouwen en hun (ongeboren) kinderen en vrouwenhulp op de eerste plaats zouden moeten staan?1
Zoals beschreven in de brief aan Uw Kamer van 28 januari jl.6 over het She Decides: Global Fundraising Initiative, is dit initiatief gelanceerd om politieke en financiële steun te mobiliseren voor het recht van vrouwen en meisjes om vrij en zelfstandig te besluiten of zij kinderen willen, hoeveel, met wie en wanneer. Om hun de kans te geven daadwerkelijk baas te zijn over hun eigen lichaam, is toegang tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling essentieel. Toegang tot en informatie over veilige abortus valt binnen de focus van dit initiatief.
Waarom benoemt u niet ook de grote gevolgen die door het wegvallen van de Amerikaanse investeringen optreden voor de bestrijding van infectieziekten als malaria, hiv en aids? Bent u bereid uw collega’s in internationaal verband op te roepen om op deze terreinen actie te ondernemen?
Het besluit van de nieuwe Amerikaanse president tot herinvoering van de Mexico City Policy is zo geformuleerd dat de maatregel dit keer bredere uitwerking kan hebben dan onder eerdere Amerikaanse presidenten. Hoe de maatregel zal worden uitgevoerd en de mogelijke impact daarvan voor andere dan seksuele en reproductieve gezondheidszorg is nog niet duidelijk. Dit wordt nauwgezet gevolgd door het kabinet en hierover wordt contact gehouden met internationale partners.
Hoe groot is de beoogde bijdrage van de Nederlandse overheid en op welke manier wordt dit bedrag gedekt binnen een krimpende begroting, aangezien in 2017 de structurele bezuiniging van 1 miljard euro is ingegaan? Ten koste van welke programma’s en thema’s gaat de investering in dit fonds?
Het kabinet stelt tien miljoen euro beschikbaar in het kader van het initiatief She Decides. Dit bedrag is te accommoderen binnen de bestaande begrotingsruimte, omdat het begrotingsjaar net is begonnen waardoor het nog mogelijk is dit bedrag daarbinnen te passen.
Het bericht “Amsterdamse ziekenhuizen moeten zwangeren weigeren” |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Amsterdamse ziekenhuizen maandelijks honderden keren «nee» moeten verkopen aan zwangeren die op het punt staan te bevallen, omdat er geen plek meer voor hen is op de afdeling verloskunde?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat alleen al het Onze Lieve Vrouw Gasthuis (OLVG), met locaties Oost en West, in 2016 maar liefst 1262 zwangeren moest weigeren? Bestaan er voor ziekenhuizen met een beddentekort op de afdeling verloskunde bepaalde regels, omtrent het mogen weigeren van bevallende vrouwen? Zo ja, hoe luiden deze regels?
In het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ2) maken zorgaanbieders met elkaar afspraken over de acute zorg, inclusief de acute verloskunde. In dit verband is onder andere afgesproken dat in levensbedreigende situaties patiënten (inclusief bevallende vrouwen) nooit worden geweigerd. Voor zover mij bekend zijn er in het ROAZ-verband geen specifieke afspraken of regels over het mogen weigeren van bevallende vrouwen.
Deelt u de mening dat het een erg zorgelijke situatie is dat verloskundigen vaak wel drie tot vier ziekenhuizen moeten bellen voordat ze een ziekenhuis hebben gevonden die nog een plek beschikbaar heeft, en dat bij het Academisch medisch centrum (AMC) en het VU medisch centrum (mc) het aantal weigeringen steeg van circa 7 procent in 2015 naar 20 procent eind 2016?
Bij verloskunde is regelmatig sprake van piekdrukte en in die zin is het logisch dat er soms langer moet worden gezocht naar een vrije bevallocatie. Ik laat het aan de regionale partijen over om het zoekproces zo efficiënt mogelijk in te richten. Een stijging van 7 naar 20 procent komt op mij fors over, maar zonder een gedegen analyse van deze cijfers kan ik daar geen oordeel over geven.
Zijn er bij u incidenten bekend, of gevallen waarbij er bijna sprake is geweest van een incident, als gevolg van het tekort aan bedden op de Amsterdamse afdelingen verloskunde?
Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn geen meldingen bekend over incidenten/calamiteiten als gevolg van deze problematiek.
Wat zijn volgens u de oorzaken van deze ondercapaciteit van verloskunde afdelingen voor het aantal bevallende vrouwen in deze regio?
Het is aan zorgaanbieders om tijdig in het ROAZ-overleg in te brengen dat zij ondercapaciteit ervaren bij de acute verloskunde-afdelingen in de regio. Naar aanleiding daarvan kan in ROAZ-verband worden bekeken waardoor dit wordt veroorzaakt. Vervolgens kan daar, samen met zorgverzekeraars, actie op worden ondernomen.
Van TraumaNet AMC, het ROAZ voor een deel van Noord-Holland en Flevoland, heb ik begrepen dat het onderwerp in september en december vorig jaar in het ROAZ is besproken. Daar is onder meer afgesproken dat beter wordt geregistreerd in hoeveel gevallen vrouwen niet kunnen bevallen in het ziekenhuis van hun voorkeur zodat er beter zicht komt op de omvang van de problematiek. Ook is afgesproken dat de partijen verloskunde toevoegen aan het Acuut Zorgportaal, waardoor er beter inzicht komt in de beschikbare capaciteit. In het volgende bestuurlijk overleg van het ROAZ zal verder worden gesproken over de oorzaken van de problematiek en hoe deze kan worden opgelost.
Welke rol speelt de sluiting van de afdeling verloskunde van het MC Slotervaart volgens u? Klopt het dat het de bedoeling was dat het VUmc deze afdeling van het MC Slotervaart zou overnemen? Is de volledige capaciteit van deze afdeling van het MC Slotervaart uiteindelijk ook daadwerkelijk verplaatst naar het VUmc?2
De sluiting van de afdeling verloskunde van het MC Slotervaart is ongetwijfeld van invloed geweest op de ontstane situatie. In 2013 vonden daar nog circa 1.300 bevallingen plaats. Eind 2015 ontstond in MC Slotervaart echter een tekort aan bevoegd en bekwaam personeel waardoor het niet meer mogelijk was om 24x7 de zorg te kunnen organiseren. VUmc, MC Slotervaart en zorgverzekeraars hebben zich ingezet om een structurele oplossing te vinden voor de ontstane situatie. VUmc heeft sinds medio december 2015 MC Slotervaart ondersteund bij deze acuut ontstane situatie door tijdelijk op locatie VUmc klinische zorg van MC Slotervaart te accommoderen. In juli 2016 is tussen beide ziekenhuizen afgesproken dat MC Slotervaart de activiteiten van de afdeling gynaecologie & verloskunde en kindergeneeskunde per juli 2016 beëindigt. Het VUmc levert per juli 2016 deze zorg en heeft een satelliet geopend op locatie MC Slotervaart voor poliklinische zorg. Klinische zorg vindt plaats op locatie VUmc.
Naar aanleiding van deze afspraken hebben zorgverzekeraars aanvullende afspraken gemaakt (of zijn hierover in gesprek) met VUmc over de te contracteren vrouw-kindzorg aan onder meer (een deel van de) patiënten die zijn doorverwezen uit MC Slotervaart. VUmc heeft in lijn met deze afspraken ook meer bevallingen gefaciliteerd in 2016.
Zijn er ten tijde van deze overname afspraken gemaakt tussen de beide ziekenhuizen over continuïteit van geboortezorg en beschikbaarheid hiervan? Wat weet u van de achtergrond en motivatie van dit besluit van het VUmc en het MC Slotervaart?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier is deze overdracht verlopen? Heeft u inzicht in het feit of er destijds afspraken zijn geweest over het openhouden van de afdeling verloskunde in het MC Slotervaart, tot er meer zekerheid was over de vraag of het VUmc de voltallige capaciteit kon overnemen? Is dit gebeurd? Zo niet; was dit volgens u niet een redelijke gang van zaken geweest?
De inspectie heeft in de overdrachtsperiode vinger aan de pols gehouden om de patiëntveiligheid en de kwaliteit van zorg te borgen. Door het gebrek aan bevoegd en bekwaam personeel is de vraag om de afdeling verloskunde van het MC Slotervaart open te houden niet meer aan de orde geweest bij het maken van afspraken.
Welke rol speelt het niet meeverhuizen van medewerkers van het MC Slotervaart naar het VUmc volgens u in deze situatie?
Ik weet niet of en zo ja welke rol het al dan niet meeverhuizen van medewerkers in deze heeft gespeeld. Het VUmc heeft mij laten dat zij meerdere MC Slotervaart-medewerkers een arbeidsovereenkomst bij het VUmc heeft aangeboden.
Welke verantwoordelijkheid legt u bij deze beide ziekenhuizen voor het ontstane tekort aan bedden voor bevallende Amsterdamse zwangeren?
Het VUmc heeft als academisch ziekenhuis een regiefunctie in de regio en heeft zich samen met het MC Slotervaart en andere betrokkenen ingezet om de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio te borgen.
Welke rol spelen zorgverzekeraars volgens u in deze kwestie? Hoe kunnen zij stimuleren dat er voldoende bedden voor een bepaalde doelgroep beschikbaar zijn? Hoe heeft deze situatie kunnen ontstaan, uitgaande van het feit dat zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht voldoende zorg moeten inkopen?
Zorgverzekeraars moeten zorgen voor tijdige en voldoende geboortezorg voor al hun verzekerden. Dit behoort tot de uitvoering van hun zorgplicht. Ik heb contact gehad met de grootste zorgverzekeraar van Amsterdam, Zilveren Kruis. Zilveren Kruis is in overleg met het OLVG waar dit voornamelijk lijkt te spelen. Vanuit andere ziekenhuizen heeft Zilveren Kruis geen signalen ontvangen. Er zijn ook ziekenhuizen die bij Zilveren Kruis hebben aangegeven meer bevallingen aan te kunnen. Volgens Zilveren Kruis is er voor 2016 en 2017 voldoende zorg ingekocht.
Is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de hoogte van de onvoldoende beschikbaarheid van geboortezorg in deze regio? Wat is haar oordeel over de voorliggende situatie?
De NZa zal beoordelen of de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio Amsterdam in het geding is nu het Slotervaart deze zorg niet meer aanbiedt. Als de continuïteit van zorg in het geding is, dan zal de NZa de zorgverzekeraars hierop aanspreken in het kader van hun zorgplicht.
Welke oplossing ziet u voor het feit dat Amsterdamse ziekenhuizen momenteel zwangeren moeten weigeren? Op welke manier kunt u bijdragen aan een oplossing voor de huidige situatie van een tekort aan bedden op verloskunde afdelingen?
De sleutel tot het verbeteren van de situatie is een constructieve bespreking van de situatie in ROAZ-verband op basis van een gedegen analyse van de situatie op basis waarvan maatregelen kunnen worden genomen. Iedere zorgaanbieder kan daartoe het initiatief nemen. Zorgverzekeraars nemen de regierol op zich in de contractering.
Het bericht ‘Vaders vinden uitbreiding vaderschapsverlof te krap’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vaders vinden uitbreiding vaderschapsverlof te krap» en het daarbij behorende onderzoek van het kenniscentrum op het gebied van seksualiteit Rutgers?1 2
Ja
Hoe beoordeelt u het resultaat dat 25 procent van de vaders aangeeft dat ze geen onbetaald ouderschapsverlof opgenomen hebben, omdat dit financieel onhaalbaar was?
Ouders geven gezamenlijk invulling aan de verdeling van taken op het gebied van arbeid, zorg en andere verantwoordelijkheden binnen hun gezin en wegen daarbij zelf verschillende regelmogelijkheden en financiële gevolgen tegen elkaar af. Het vraagt om extra aandacht wanneer vaders wel gebruik zouden willen maken van ouderschapsverlof maar zij het financieel niet haalbaar achten. Om een evenwichtige verdeling van arbeid en zorg financieel mogelijk te maken is met het Belastingplan 2016 de IACK verhoogd waardoor het voor de minst verdienende partner lonender is geworden om meer uren te gaan werken. Het is belangrijk om ouders hierover goed te informeren. Het Ministerie van OCW laat daarom een budgettool ontwikkelen waarmee de financiële gevolgen van een andere verdeling van arbeid voor het gezinsinkomen beter inzichtelijk worden gemaakt. Door de werking van heffingskortingen en de inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag valt een gelijkere verdeling van arbeid in veel gevallen financieel gunstiger uit.
Hoe beoordeelt u het resultaat dat 49 procent van de vaders verwacht dat vrouwen meer zullen gaan werken als zijzelf meer zouden gaan zorgen? Bent u bekend met de conclusie uit het Rutgers-onderzoek «jong geleerd is oud gedaan»?
De bevindingen uit het voornoemde onderzoek laten zien dat partners zich ervan bewust zijn dat persoonlijke keuzes over arbeid en zorg gevolgen hebben voor de tijdbesteding en rol van de partner, maar dat dit in veel gevallen bij de vaders niet leidt tot de behoefte om arbeid- en zorgtaken anders te verdelen. Het onderzoek van Rutgers laat namelijk ook zien dat 84 procent van de vaders tevreden of zeer tevreden is met de huidige rolverdeling. Als verklaring hiervoor ziet Rutgers een relatie tussen de voorkeuren voor taakverdeling van ouders en de rol die hun eigen vader heeft vervuld. Dit laat zien dat niet alleen praktische overwegingen, maar ook dieper liggende overtuigingen ten grondslag liggen aan de voorkeuren in de taakverdeling.
Zoals is beschreven in de brief Arbeid en zorg van 16 december jl.3 zet het kabinet zich in voor een evenwichtigere verdeling van arbeid en zorg tussen partners. Daarbij richt het kabinet zich op het wegnemen van praktische belemmeringen, onder meer door de uitbreiding kraamverlof en de verbeterde toegankelijkheid van kinderopvang. Ook zet ik samen met mijn collega van OCW in op het vergroten van het bewustzijn van de consequenties van rolpatronen en culturele voorkeuren via o.a. een cultuurcampagne, de ontwikkeling van een online budgettool die inzicht geeft in de financiële mogelijkheden en consequenties van verschillende arbeid- en zorgverdelingen en door de financiering van regionale projecten gericht op de economische zelfstandigheid van vrouwen. Deze maatregelen zullen niet alleen van invloed zijn op de taakverdeling van de huidige generatie ouders, maar zorgen er ook voor dat vaders voor hun kinderen een voorbeeldfunctie kunnen vervullen en daarmee de verdeling van arbeid en zorgtaken die de toekomstige generatie ouders zal maken, mede bepalen.
Deelt u deze conclusie over het combineren van arbeid en zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan om ouders in spe op deze conclusie te wijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u in het verlengde hiervan bereid om – waar nodig – met de kinderopvangbranche, scholen en geboortezorg afspraken te maken over actieve, gelijkwaardige communicatie naar beide ouders?
Kinderopvangorganisaties, scholen en geboortezorg bieden ouders professionele en vakkundige ondersteuning en begeleiding bij de opvoeding en ontwikkeling van kinderen, maar mengen zich niet in de manier waarop ouders onderling de taken verdelen. Wel is het kabinet van mening dat professionals die te maken krijgen met ouders van jonge kinderen zich bewust zouden moeten zijn van het belang om zich bij de opvoeding van jonge kinderen niet exclusief op moeders te richten. Daarom heeft de Minister van OCW het project Zorgend Ouderschap gefinancierd dat stimuleert dat beide ouders worden aangesproken en betrokken bij de opvoeding van kinderen. Ook heeft de Minister van OCW in het kader van het project Kracht on Tour met een aantal grote landelijk georganiseerde werkgevers afspraken gemaakt over hun rol bij het met jonge ouders bespreken van gelijkwaardige zorgafspraken. Daarnaast is informatie over de mogelijkheden om werk- en zorgtaken onderling te verdelen beschikbaar via diverse andere kanalen, zoals websites en tijdschriften die zich speciaal richten op jonge ouders en natuurlijk via de belangenbehartigers van ouders in de kinderopvang en het onderwijs. Extra afspraken in aanvulling op bovenstaande initiatieven acht ik nu niet nodig.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de samenhang tussen de rolverdeling tussen mannen en vrouwen en de kans op ziekteverzuim en/of burn-outs?
In de brief Arbeid en zorg4 aan de Kamer heb ik geschreven dat overbelasting door de combinatie van arbeid en zorg kan leiden tot fysieke of geestelijke gezondheidsklachten. Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat vanwege de emotionele belasting combinatiedruk vaker wordt ervaren bij de combinatie van mantelzorg met werk (in 23 procent van de gevallen) dan bij het combinatie van zorg voor kinderen met werk (16 procent). Uit datzelfde onderzoek blijkt verder dat vrouwen bij de combinatie van kindzorg en werk vaker druk ervaren (18 procent) dan mannen (15 procent). Dit lijkt te maken te hebben met de verdeling van arbeid en zorg. Hoewel mannen tijdens de gezinsfase – van 31 tot 45 jaar – in totaal meer uren besteden aan de combinatie van werk, zorg en scholing (56 uur tov 50 uur per week door vrouwen), nemen vrouwen aanzienlijk meer zorgtaken voor hun rekening binnen het huishouden.6 Volgens een andere onderzoek van het SCP zouden vrouwen meer gejaagdheid en drukte ervaren doordat hun vrije tijd meer dan bij mannen in het teken staat van het reilen en zeilen van het huishouden.7 Met deze onderzoeken is de samenhang tussen overbelasting en de verdeling van arbeid en zorg in beeld gebracht en zie ik momenteel geen aanleiding om verder onderzoek te laten uitvoeren.
De uitbreiding van drie dagen betaald kraamverlof is een van de maatregelen die in de brief Arbeid en zorg zijn gepresenteerd om een evenwichtige taakverdeling te stimuleren. Uit een internationale vergelijking van de OESO blijkt namelijk dat vaders die kort na de geboorte van hun kind kraamverlof opnemen ook later meer betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen en dus ook voor de periode na het verlof meer zorgtaken op zich nemen.
In hoeverre zou er een verband kunnen zijn tussen de verdeling van werk- en zorgtaken tussen mannen en vrouwen en (werk)uitval door ziekte? In hoeverre zou een (verdere) uitbreiding van het vaderschaps-/partnerschapsverlof hieraan kunnen bijdragen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het goed is om in kaart te brengen wat de effecten zijn van een eerlijke en fatsoenlijke verdeling van werk en privé, zoals WOMEN Inc eerder heeft gedaan voor het grootbedrijf, om zo werkgevers te overtuigen van zorgvriendelijk werkgeverschap? In hoeverre bent u bereid om dit onderzoek te (laten) herhalen voor het midden- en kleinbedrijf?3
Women Inc komt, in samenwerking met Great place to work, tot de conclusie dat bedrijven waar gemiddeld meer werknemers aangeven te worden aangemoedigd om een goede en werkbare balans tussen werk en privé aan te brengen, het beter doen op het gebied van verzuim, groei in omzet, verloop, aantal sollicitaties en aandeel vrouwen in senior management posities. Het onderzoek is uitgevoerd onder bedrijven uit verschillende sectoren en variërend van multinationals tot het midden- en kleinbedrijf waardoor een herhaling van dit onderzoek niet nodig is. Deze en andere signalen9 10 laten zien dat steeds meer werkgevers het belang van zorgvriendelijke werkgeverschap inzien. Om werkgevers te helpen hun personeelsbeleid hier goed op af te stemmen is op de Arbeid- en Zorgbijeenkomst van 31 oktober jl. de werkgeverscan Zorgvriendelijk.nl gelanceerd. Aan de hand van het beantwoorden van een vragenlijst krijgt de werkgever via deze website advies op maat over zorgvriendelijk werkgeverschap.
Deelt u de mening dat een zo snel mogelijke uitbreiding van het vaderschaps-/partnerverlof goed is voor de ontwikkeling van het kind, het combineren van arbeid en zorg en de (inkomens)positie van vrouwen?
Uit onderzoek blijkt dat vaders die vanaf de geboorte bij de zorg voor het gezin zijn betrokken, ook later meer zorgtaken op zich nemen.11 Naarmate de vader meer zorgtaken op zich neemt, ontstaat er voor de moeder ruimte om meer te gaan werken en op die wijze zou haar inkomenspositie en economische zelfstandigheid verder kunnen ontwikkelen en verbeteren. Daarnaast blijkt uit ditzelfde onderzoek dat betrokkenheid van de vader bij de opvoeding positief is voor de ontwikkeling van het kind. Kraamverlof voor de vader/partner stimuleert deze mogelijke effecten. Een eerste stap in uitbreiding van het kraamverlof is het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeid en zorg dat thans in uw Kamer voorligt ter behandeling12.
Hoe zou, vooruitlopend op de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken, in samenspraak met de sociale partners, op de werkvloer al kunnen worden gestart met één week vaderschaps-/partnerverlof na de geboorte van het kind?4
Vooruitlopend op de beoogde inwerkingtredingsdatum is er geen wettelijke basis voor kraamverlof anders dan de huidige regeling die voorziet in twee dagen verlof met behoud van loon. Het is dan aan sociale partners om bij cao aanvullende afspraken over kraamverlof over te maken. Zoals is vermeld in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat voorziet in uitbreiding van het kraamverlof is in een aantal cao’s al een dergelijke bepaling opgenomen. Ook in de individuele arbeidsovereenkomst kan worden voorzien in een aanvulling op het wettelijke kraamverlof.14
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van het genoemde wetsvoorstel en in ieder geval voor het verkiezingsreces?
Ja
Het bericht dat de veiligheid in operatiekamers onder druk staat door een tekort aan operatieassistenten en verpleegkundigen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de veiligheid in operatiekamers onder druk staat door een tekort aan operatieassistenten?1
Vanzelfsprekend moeten de kwaliteit en veiligheid van de zorg altijd op orde zijn. Zorgverleners moeten daarbij bevoegd en bekwaam zijn. De afweging of operaties veilig kunnen worden uitgevoerd met het beschikbare personeel valt onder de professionele verantwoordelijkheid van zorgverleners. Eindverantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg in een ziekenhuis zijn de bestuurders en interne toezichthouders. Zij moeten dus zorgen voor een kwalitatief goede en veilige werkomgeving.
Vindt u het acceptabel dat niet-gekwalificeerde verpleegkundigen handelingen in de operatiekamer verrichten, omdat de werkdruk zo hoog is en er tekorten aan collega’s zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook zorgelijk dat er door de hoge werkdruk verpleegkundigen uitvallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur het als zorgpersoneel uitvalt, om welke reden dan ook. De inzet van personeel en het bieden van een gezonde en veilige werkomgeving is allereerst een verantwoordelijkheid van de werkgever, in goed overleg met werknemers. De Staatssecretaris en ik ondersteunen de zorgsector hierbij op tal van manieren. Bijvoorbeeld door steun aan het programma Gezond & Zeker van het Werkgeversverband Regioplus. De Kamerbrief over arbeidsmarktbeleid in de zorgsector (4 november 2016) bevat verschillende voorbeelden van projecten van de A&O-fondsen gericht op duurzame inzetbaarheid.(Kamerstuk 29 282, nr. 260)
Wat heeft u in de afgelopen jaren ondernomen om met werkgevers in de zorg te spreken over inzet van hun personeel en het zorgelijke gegeven dat er in de zorg het meeste ziekteverzuim plaatsvindt?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel opleidingsplekken voor verpleegkundigen zijn er de afgelopen jaren in de ziekenhuizen verdwenen onder druk van bezuinigingen? Kunt u een inventarisatie (laten) maken?
Het Capaciteitsorgaan inventariseert om het jaar de opleidingsbehoefte aan gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners (zoals operatieassistenten). Ziekenhuizen bepalen vervolgens zelf hoeveel zij opleiden. Voor iedere afgeronde opleiding ontvangen zij van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een kostendekkende beschikbaarheidbijdrage. Het aantal opleidingen is hierbij niet gemaximeerd. Op deze beschikbaarheidsbijdrage heeft de afgelopen jaren geen bezuiniging plaatsgevonden.
Erkent u dat uit onderzoek onder ziekenhuisverpleegkundigen bleek dat 47% van de deelnemers aangaven dat de werkdruk in de ziekenhuizen zijn toegenomen? Waarom stelde u vraagtekens bij deze uitkomst?3
Ik vind de ervaringen van werknemers zeer belangrijk. Daarom laat ik samen met de sociale partners iedere twee jaar een enquête uitvoeren onder werknemers van de zorg. Deze enquête bevestigt overigens een toegenomen werkdruk. Daar stel ik dan ook geen vraagtekens bij. In mijn reactie aan de Kamer heb ik wel vraagtekens gesteld bij de objectiviteit van de SP enquête vanwege de gehanteerde onderzoeksmethode6.
Snapt u dat uitkomsten van een groot onderzoek onder ziekenhuisverpleegkundigen aangaande de werkdruk bagatelliseren zeer ongeïnteresseerd overkomt? Kunt u toelichten waarom u de uitkomsten van het onderzoek zo gemakkelijk terzijde schoof, terwijl de ervaringen van verpleegkundigen waardevol zijn om te horen en te doorgronden? Kunt u uw antwoord toelichten?4 5
Zie antwoord vraag 6.
Hoe komt het dat het Capaciteitsorgaan al becijferd had dat er een groot tekort zou komen en ziekenhuizen nu met grote tekorten aan operatieassistenten kampen? Waarom is hier niet tijdig ingegrepen om deze tekorten op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In het Capaciteitsplan (verschenen oktober 2016) concludeerde het Capaciteitsorgaan dat de landelijke capaciteit van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners op dit moment net voldoende is om aan de zorgvraag te voldoen. Het Capaciteitsorgaan adviseert, om in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen blijven beantwoorden, de opleidingscapaciteit fors te verhogen bij de meeste opleidingen voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners (voorbeelden hiervan zijn dialyseverpleegkundigen en anesthesiemedewerkers). Omdat de opleiding tot operatieassistent ongeveer drie jaar duurt, leidt het vergroten van de instroom met vertraging tot extra capaciteit.
De brancheorganisaties Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) zijn naar aanleiding van het Capaciteitsplan gestart met het actief aansporen van hun leden om op regionaal niveau samen te werken om de instroom in de opleidingen te verhogen. In maart moeten alle opleidingsregio’s hiertoe een plan indienen met concrete afspraken. De brancheorganisaties bieden hun leden daarbij hulpmiddelen aan. De NVZ en NFU en het College Zorgopleidingen (CZO) maken bovendien een monitor van de opleidingsinspanningen, waaruit zal blijken in hoeverre de afspraken worden gerealiseerd. Ik constateer dat werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen, dat is ook hun taak. Ik zal hun inspanningen aandachtig volgen en zo nodig maatregelen treffen.
Bij welke andere specialistische verpleegkundige beroepen gelden ook tekorten aan personeel en een onacceptabele hoge werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er voldoende opleidingscapaciteit? Hoe gaat u ervoor (laten) zorgen dat er structureel voldoende operatieassistenten en verpleegkundigen worden opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Hoeveel verpleegkundigen kiezen thans voor detachering in plaats van dienstverband? Wat vindt u van deze ontwikkeling in het kader van de continuïteit van de zorgverlening?
Van het personeel in ziekenhuizen heeft 86% een vast dienstverband. 3% is oproepkracht of invalkracht en ruim 4% is zelfstandige8. Hierbij is geen onderscheid te maken tussen verpleegkundigen en ander personeel. De aard van de arbeidsrelatie van zorgpersoneel moet onafhankelijk zijn van de kwaliteit van de verleende zorg.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 16 februari a.s.?
Ja.
Het bericht dat huisartsen arme patiënten gratis overgebleven medicijnen geven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het ook choquerend dat 1 op de 5 huisartsen genoodzaakt is om tweedehands medicijnen voor te schrijven, omdat patiënten de hoge zorgkosten niet meer kunnen betalen?1
In het door u aangehaalde onderzoek is een vragenlijst onder huisartsen en apothekers uitgezet. In totaal heeft 1 op de 5 huisartsen aangegeven wel eens overgebleven medicijnen te verstrekken aan mensen die moeite hebben met het betalen van hun zorgkosten. Hiermee is echter nog niet bekend hoe frequent (dagelijks, wekelijks, maandelijks of jaarlijks) dit daadwerkelijk gebeurt. Daarnaast zijn de exacte redenen van huisartsen om tweedehands medicijnen voor te schrijven niet duidelijk. Huisartsen kunnen dit doen om ongewenste zorgmijding tegen te gaan, maar het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat zij op deze manier denken verspilling tegen te kunnen gaan.
Ik heb regelmatig ook richting de leden van de Tweede Kamer aangegeven dat iedere vragenlijst zo zijn tekortkomingen kent om zorgmijding te meten. Zo wordt niet nagegaan of de antwoorden van huisartsen overeenkomen met het feitelijke gedrag van mensen. Dit heeft invloed op de betrouwbaarheid van de resultaten. Daarom heeft het Nivel objectieve data – zoals declaratiedata en huisartsregistraties – gebruikt om het mijden van vervolgzorg te onderzoeken. Dit is gebeurd in opdracht van Zorgverzekeraars Nederland, Consumentenbond, de Landelijke Huisartsenvereniging en VWS (zie verder mijn antwoord op de vragen 2, 3, 5 en 6).
Hoe verhoudt het gegeven dat 9 op de 10 huisartsen zorgmijding ziet gebeuren, zich tot uw uitspraak dat de stijging van het eigen risico niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal zorgmijders?2 Hoe verklaart u dit verschil?
Het eerder genoemde Nivel-onderzoek, laat met betrekking tot zorgmijding het volgende beeld zien. Zo haalde in 2014 29 procent van de patiënten een geneesmiddel niet op en volgde in 2013 27 procent van de patiënten een verwijzing naar de medisch-specialist niet op. De kans is dus inderdaad groot dat een individuele apotheker of huisarts te maken krijgt met dergelijke zorgmijding.
Deze zorgmijding hoeft echter niet te ontstaan door het eigen risico. Uit het Nivel-onderzoek blijkt namelijk dat het percentage mensen dat een geneesmiddel niet ophaalt in 2008 en 2009 hoger lag dan in de jaren daarna, terwijl in de latere jaren het eigen risico is verhoogd. Daarnaast stijgt het percentage mensen dat een verwijzing voor medisch-specialistische zorg niet opvolgt sinds 2010. De sterkste toename heeft echter in 2011 en 2012 plaatsgevonden, terwijl de stijging in 2013 (het jaar van de sterke stijging van het eigen risico tot 350 euro) juist relatief beperkt is. Op basis hiervan concludeer ik dat er indicaties zijn dat ook niet-financiële redenen een rol spelen bij het niet opvolgen van verwijzingen of het niet ophalen van geneesmiddelen. Zo is het mogelijk dat mensen een vervolgrecept hebben gekregen voor het geval de klacht niet overgaat. Ook kan het zo zijn dat mensen het geneesmiddel elders hebben gehaald (bijvoorbeeld pijnstillers of verbandmiddelen bij de drogist) of dat ze niet duidelijk hebben begrepen dat de arts een recept voorschreef. Er worden in het onderzoek tal van redenen aangegeven door de patiënten zelf.
Wat vindt u ervan dat volgens de Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH) en apothekersorganisatie KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie) huisartsen medicijnen gratis meegeven, om te voorkomen dat mensen die niet veel geld te besteden hebben, zorg gaan mijden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat wanneer 8 op de 10 apothekers met medicijnen blijven zitten die niet opgehaald worden vanwege de hoge kosten, zorgmijding inherent is aan het hanteren van een eigen risico? Kunt u dit toelichten?
Er zijn mij voor de door u genoemde periode geen bruikbare cijfers bekend.
Kunt u laten weten hoe vaak apothekers met medicijnen bleven zitten, voor de invoering van het eigen risico?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe legt u het verschil uit tussen het onderzoek Inzicht in zorgmijden (Nivel), in opdracht van uw ministerie (2015), waaruit blijkt dat in 2014 in totaal 29% van de mensen hun medicijnen niet ophaalde bij de apotheker en het onderzoek gedaan onder 300 huisartsen en bijna 400 apothekers in opdracht van Omroep Max, waaruit blijkt dat 8 op de 10 apothekers met medicijnen blijven zitten, omdat ze niet worden opgehaald? Constateert u ook dat zorgmijding is toegenomen? Kunt u dit toelichten?3 4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe legt u het verschil uit tussen het onderzoek Inzicht in zorgmijden (Nivel), in opdracht van uw ministerie (2015), waaruit blijkt dat in 2013 in totaal 27% van de mensen een verwijzing naar een medisch specialist niet opvolgden en het onderzoek gedaan onder 300 huisartsen en bijna 400 apothekers in opdracht van Omroep Max, waaruit blijkt dat zorgmijding door 9 op de10 huisartsen geconstateerd wordt? Constateert u ook dat zorgmijding is toegenomen? Kunt u dit toelichten?5 6
Nee. Ik vind het ongewenst als mensen vanwege financiële redenen noodzakelijke zorg mijden. Daarom zijn reeds verschillende maatregelen genomen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen (zie mijn antwoord op vraag 10). Daarnaast ben ik bezig met het verminderen van de oorzaak van het ontstaan van zogenaamde «tweedehands» geneesmiddelen. Zo zijn via het programma «Aanpak verspilling in de zorg» verscheidene projecten gestart om te voorkomen dat er ongebruikte medicijnen overblijven. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde «prescriptieregeling», waarbij apothekers geneesmiddelen voor maximaal 15 dagen meegeven aan patiënten die ze voor het eerst gebruiken.
Ziet u een tweedehands medicijnenmarkt als een wenselijke ontwikkeling voor mensen die weinig geld te besteden hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik kan me voorstellen dat sommige zorgverleners geneigd zijn om patiënten op deze manier te helpen, wanneer patiënten zeggen de kosten van de zorg niet te kunnen dragen. Dit brengt echter risico’s met zich mee (zie ook mijn antwoord op vraag 2) en het is dus maar de vraag of de patiënt hiermee geholpen is.
Ziet u ook het gevaar van onzichtbare zorgmijding, omdat zorgverleners inspringen door bijvoorbeeld gratis medicijnen te geven, wanneer de gezondheid van patiënten serieus risico loopt? Erkent u dat het in de aard van zorgverleners ligt om te handelen ten gunste van de gezondheid van de patiënt?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat u selectief shopt in beschikbare onderzoeken die het effect van eigen risico op zorgmijding aantonen? Ziet u in dat u een dubbel signaal afgeeft door het onderzoek van Commonwealth Fund uit 2016 van harte te ondersteunen, maar het CommonwealthFund rapport uit 2013, waarin aangetoond wordt dat 22% van de mensen afziet van zorg vanwege kosten, af te keuren op basis van een verkeerde vraagstelling in de enquête die tot een onbetrouwbare uitkomst zou leiden?7 8 9
Ik vind het ongewenst als mensen vanwege financiële redenen noodzakelijke zorg mijden. Daarom zijn er reeds verschillende maatregelen genomen om dit tegen te gaan (zie Kamerstuk 29 538, nummer 231 voor een overzicht en specifieke voorbeelden). Zo ontvangen huishoudens met een laag inkomen zorgtoeslag ter compensatie van een groot deel van de zorgpremie en het eigen risico. Verder bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid het eigen risico gespreid te betalen en bellen apothekers patiënten die een geneesmiddel niet hebben opgehaald vaak na. Ook gemeenten spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Veel gemeentelijke collectiviteiten bevatten regelingen ten aanzien van het eigen risico. Hier bovenop bieden veel gemeenten meerkostenregelingen en/of bijzondere bijstand aan mensen met hoge zorgkosten aan.
Ik vind het belangrijk dat mensen op de hoogte zijn van deze maatregelen. Dit jaar trekt weer een speciaal team het land in om mensen te informeren en eventuele vragen over het eigen risico te beantwoorden. Daarnaast wordt een werkconferentie voor gemeenten georganiseerd waarin aandacht wordt besteed aan de vindbaarheid van de compensatiemogelijkheden en gaat de Staatssecretaris naar aanleiding van de motie Rutte/Bouwmeester (Kamerstuk 34 550 XVI, nummer 53) met gemeenten in gesprek over een informatiepunt waar mensen terecht kunnen voor alle vormen van compensatie voor zorgkosten.
Bent u bereid het bestaan van zorgmijding, zoals geconstateerd door apothekers en huisartsen in het onderzoek in opdracht van Omroep Max, aan te pakken, zoals u dit heeft gedaan voor dak- en thuislozen naar aanleiding van eerdere vragen vanuit de Kamer? Welke maatregelen gaat u nemen om toegang tot de gezondheidszorg te verbeteren?10
Jongeren die in een psychiatrische kliniek belanden na sexting |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jongeren steeds vaker in een psychiatrische kliniek belanden na sexting?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer traumatisch kan zijn voor jongeren als hun blootfoto’s of seksfilmpjes worden verspreid via social media? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze problematiek met kracht moet worden bestreden?
Het ongewild delen van seksueel getinte beelden via social media kan grote effecten hebben op het leven van jongeren en ouders, soms met verstrekkende gevolgen voor slachtoffers. Beelden kunnen inzet zijn bij pesten of op ongewenste plekken terecht komen, zoals pornosites die niet meer te verwijderen zijn.
De rol die social media spelen in de wereld van jongeren is onomkeerbaar en wordt steeds groter. Dat heeft veel goede kanten, maar ook risico’s zoals sexting en grooming. Om te voorkomen dat de groep slachtoffers van sexting toeneemt, is blijvende aandacht en voorlichting nodig over enerzijds de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden en anderzijds over hoe slachtoffers en hun omgeving kunnen handelen als beelden verspreid worden. Het is belangrijk dat jongeren zich bewust zijn van de risico’s die samenhangen met het maken van seksueel getinte beelden. Daarnaast is van belang dat jongeren op de hoogte zijn van de mogelijkheden die er zijn als beelden ongewild breed verspreid worden, zoals het doen van aangifte. Ouders en scholen spelen een belangrijke rol bij bewustwording en voorlichting. Hier is al veel aandacht voor. Onlangs startte omroep BNN de campagne «Als je iets deelt, hoofd buiten beeld». Ook scholen besteden aandacht aan seksualiteit en seksuele diversiteit in relatie tot social media. Bij het onderdeel seksualiteit gaat het om seksuele weerbaarheid en het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Voor het onderwijs zijn (online) Verschillende programma’s beschikbaar. Een veel gebruikt programma is bijvoorbeeld de online game «Can you fix it», dat ook specifiek ingaat op sexting. Ook vanuit het bevorderen van mediawijsheid en de relatie met cyberpesten is er aandacht voor dit thema.
Uit onderzoek blijkt dat het percentage slachtoffers dat aangifte doet van zedenmisdrijven laag is. Mede daarom ben ik een onderzoek gestart om te achterhalen wat de overwegingen van slachtoffers zijn om al dan niet aangifte te doen of hulp te zoeken. Naar verwachting zijn de uitkomsten van dit onderzoek medio 2017 bekend.
Als u van mening bent dat er iets gedaan moet worden aan het bestrijden van sexting, welke werkbare actie heeft u in gedachte?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u voornemens bent sexting in het wetboek van strafrecht op te nemen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 29 februari 2016 aan uw Kamer heeft aangegeven is voor aanpassing van de strafwet in verband met «sexting» geen aanleiding. Seksueel materiaal van kinderen kan op basis van de huidige wetgeving worden aangemerkt als kinderpornografie. Diverse handelingen met betrekking tot kinderpornografie, waaronder het bezitten, vervaardigen en verspreiden, zijn strafbaar gesteld in artikel 240b van het Wetboek van strafrecht. Het huidige wettelijke kader met betrekking tot kinderpornografie biedt volgens de organisaties in de strafrechtketen voldoende ruimte voor maatwerk bij de vervolging. Wel wordt, zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven, in samenwerking met deze organisaties bezien in hoeverre meer maatwerk in de bestraffing van jeugdige plegers van een zedendelict mogelijk is. Er wordt onder andere bij Bureau Halt gekeken of er een passende aanpak kan worden ontwikkeld voor lichte vormen van online seksueel gedrag, zoals sexting.
Het maken en verspreiden van seksuele afbeeldingen van een meerderjarige met diens toestemming is op zichzelf niet strafbaar. Toch biedt het strafrecht mogelijkheden om hiertegen op te treden. Uitsluitend indien de beelden als aanstootgevend voor de algemene eerbaarheid zijn aan te merken en worden tentoongesteld, ongevraagd toegezonden of op een openbare plaats worden aangeboden, kan vervolging op grond van pornografie plaatsvinden (art. 240 Sr). Vaak wordt het beeldmateriaal door volwassenen vrijwillig gemaakt en afgestaan. Indien de beelden vervolgens zonder toestemming via het internet worden verspreid, bijvoorbeeld uit wraak, kunnen deze handelingen tot strafrechtelijke vervolging leiden op grond van belediging (art. 266 Sr), smaad (art. 261 Sr) en, indien er feiten worden verkondigd die in strijd zijn met de waarheid, laster (art. 262 Sr).
In het geval de beelden niet vrijwillig zijn gemaakt of afgestaan, biedt het strafrecht verschillende (aanvullende) beschermingsmogelijkheden. Indien de beelden heimelijk worden gemaakt, kan een beroep worden gedaan op de strafbaarstelling van het gebruik van een verborgen camera in een woning of een andere niet openbare plaats (art. 139f Sr). Het openbaar maken van een afbeelding die heimelijk is gemaakt, is eveneens strafbaar (art. 139g Sr). Wanneer de beelden onder druk tot stand worden gebracht, kan dit een strafbare gedraging in de sfeer van het algemeen dwangdelict opleveren (art. 284 Sr). Indien het beeldmateriaal bij de rechthebbende is weggenomen via het binnendringen van een computer kan sprake zijn van computervredebreuk (art. 138ab Sr).
Speelt deze problematiek alleen bij jongeren of zijn er ook meerderjarige slachtoffers van sexting te betreuren? Zo ja, hoeveel?
Het meeste onderzoek dat gedaan is naar sexting, is gericht op jongeren van 12 t/m 17 jaar. Het maken van seksueel getinte foto’s en video’s wordt vooral gezien als experimenteergedrag als onderdeel van de seksuele ontwikkeling van jongeren. Recente cijfers over meerderjarige slachtoffers zijn niet bekend.
In het kader van Safer Internet Day op 7 februari 2017 zijn er over dit thema recent twee onderzoeken verschenen. Uit onderzoek van de Universiteit Amsterdam in opdracht van internetprovider Kliksafe blijkt dat 2,6% van de jongeren wel eens een foto van zichzelf heeft gemaakt (naakt of in ondergoed) en die naar iemand stuurt of op internet plaatst. Uit onderzoek van ECP, Platform voor Informatie samenleving komt naar voren dat 7,1% van de meisjes tussen de 12 en 17 jaar wel eens een naaktfoto of foto in ondergoed naar iemand heeft gestuurd. Bij jongens is dit percentage 5,5%. Verder bleek dat 23% van de jongeren een naaktfoto of foto van iemand in ondergoed heeft ontvangen. 52,2% van de jongeren vindt leeftijdsgenoten die aan sexting doen dom. Dit beeld komt ook naar voren in het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Het kenniscentrum seksualiteit Rutgers voert periodiek onderzoek uit naar de seksuele gezondheid en ontwikkeling van jongeren («Seks onder je 25e»). Het meest recente onderzoek uit 2012 geeft aan dat 2% van de meisjes en 6% van de jongens wel eens een naaktfilmpje of naaktfoto aan iemand heeft gestuurd.
Verder blijkt uit het recent onderzoek onder ruim 1000 jongeren dat de sleutel om iets aan dit fenomeen te doen bij ouders ligt2. De jongeren uit het onderzoek geven aan dat ouders de belangrijkste informatiebron (77,2%) zijn als het gaat om online risico’s. In Nederland bespreekt 93% van de ouders het internetgedrag van hun kind(eren) en 65,1% heeft het specifiek over sexting. Als er thuis veel over het onderwerp wordt gesproken, werkt dat risico-verlagend. Door ouders goed voor te lichten over de manieren waarop zij met hun kinderen daarover in gesprek kunnen zijn, kunnen dus de beste resultaten geboekt worden.
Moet er vanuit worden gegaan dat meisjes vaker het slachtoffer zijn dan de jongens? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zijn jongens vaker de dader dan meisjes of maakt dat niet veel verschil? Welke mogelijkheden zijn en worden ingezet om deze jongens en meisjes duidelijk te maken dat sexting absoluut niet te tolereren is?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn klinieken voorbereid op jongeren die psychiatrische problematiek ontwikkelen als gevolg sexting? Zo ja, zijn er speciale programma’s of behandelingen die gericht zijn op slachtoffers van sexting? Zo nee, waarom niet?
Bij het verwerken van de gevolgen van sexting kan soms hulp van professionals nodig zijn. Voor jongeren is informatie over deze hulp te verkrijgen bij onder andere Helpwanted.nl, Slachtofferhulp Nederland, de Kindertelefoon en seksenzo.info. Soms krijgen jongeren klachten waarvoor intensievere hulp of behandeling nodig is.
Zoals mijn ambtsvoorganger op 8 december 2016 in de antwoorden op vragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) over het bericht «Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld» aan uw Kamer heeft gemeld, is expertise voor behandeling van trauma’s aanwezig bij de kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdafdelingen van GGZ-instellingen, jeugdhulpverlening, maar ook binnen het onderwijs. De jeugdafdelingen van GGZ-instellingen en traumacentra voor jeugdigen3 hebben expertise in huis om deze kinderen te screenen en te behandelen als de diagnose posttraumatisch stresssyndroom (verder: PTSS) is gesteld.
Het Landelijk Psychotraumacentrum in het UMC Utrecht diagnosticeert en behandelt jeugdige slachtoffers met PTSS als gevolg van kinderporno en sexting. Ook worden ouders begeleid en zo nodig behandeld.
Veel beschikbare expertise is gericht op behandeling om herhaling of revictimisatie te voorkomen (secundaire preventie). Er zijn meerdere factoren die daarbij een rol spelen, zoals psychische problemen als gevolg van eerder misbruik. Daarom is voorkomen of behandeling van PTSS van groot belang.
Het hiervoor genoemde psychotraumacentrum in Utrecht is onderdeel van een Centrum voor Seksueel Geweld (verder: CSG). Een CSG biedt gecoördineerde multidisciplinaire hulp4 aan slachtoffers van seksueel geweld tot één week na het incident. Een CSG is laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk, ook minderjarigen. Er zijn nu 13 CSG’s operationeel. In de loop van 2017 zal een landelijk dekkend netwerk van 16 CSG’s beschikbaar zijn.
Het is niet bekend of alle slachtoffers van kinderporno en online seksueel misbruik ook gebruik kunnen maken van psycho-educatie, dan wel geadviseerd of onderzocht worden door een kinderarts. De wetenschappelijke literatuur geeft weinig handvatten voor de klinische praktijk bij de behandeling van trauma’s als gevolg van «hands-off activiteiten5». Uit de beperkte literatuur die beschikbaar is, blijkt dat slachtoffers vooral last hebben van het feit dat beelden van hen op het internet blijven circuleren.
Deelt u de mening van de deskundigen dat de groep slachtoffers van sexting in de toekomst zal groeien? Zo ja, welke middelen of instrumenten heeft u tot uw beschikking om te voorkomen dat de groep slachtoffers in de toekomst vergroot?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht van bestuursvoorzitter van het VU medisch centrum : Wouter Bos bepleit winstplafond voor farmabedrijven |
|
Jacques Monasch (Monasch) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wouter Bos bepleit winstplafond voor farmabedrijven»?1
Ja.
Wat vindt u van het pleidooi van de heer Bos, bestuursvoorzitter van het VU medisch centrum in Amsterdam, om de winstmarges van farmaceutische bedrijven aan een maximum te binden? Is daarbij een winstnorm van maximaal 10 procent een reëel percentage?
De gedachte achter het voorstel van de heer Bos, bestuursvoorzitter van het VU medisch centrum in Amsterdam, deel ik. Ik vind het ook onwenselijk dat farmaceutische bedrijven fors hogere winstmarges hanteren dan andere bedrijfssectoren, terwijl zij zo’n groot maatschappelijk belang vertegenwoordigen.
Zoals aangekondigd in mijn geneesmiddelenvisie heb ik daarom een pakket van maatregelen opgenomen dat op verschillende punten en niveaus in het systeem ingrijpt om de excessieve prijzen en daarmee hoge winsten tegen te gaan. Ten aanzien van de vraag wat een reëel winstpercentage is ben ik van mening dat de winstpercentages van de farmaceutische industrie meer in lijn zouden moeten liggen met wat gangbaar is in andere innovatieve sectoren. Een winstpercentage van gemiddeld 17,44% per jaar over de afgelopen 20 jaar valt hier wat mij betreft niet onder. 2
Het instellen van een winstplafond is mijns inziens echter geen haalbare oplossing om verschillende redenen.
Ten eerste opereert de farmaceutische industrie internationaal. Nederland vertegenwoordigt in de wereldmarkt 1 a 2%. Nederland kan de hoge winstmarges dan ook nooit alleen aan banden leggen. Als alleen Nederland een winstnorm zou hanteren, zou deze gemakkelijk omzeild kunnen worden door bijvoorbeeld uitgaven en kosten van het ene naar het andere land te verplaatsen.
Ten tweede, al overtuig ik de Europese Commissie en de rechter dat een dergelijk systeem van controle op winstmarges te rechtvaardigen is binnen de EU-regelgeving, dan nog is het lastig uit te voeren. Er zijn immers veel manieren die bedrijven kunnen hanteren om hun winst te drukken of kosten te verhogen, bijvoorbeeld door de wijze waarop kosten en baten aan individuele producten worden toegerekend aan te passen. Ten derde is een dergelijke maatregel niet afdwingbaar. Farmaceutische bedrijven kunnen ervoor kiezen hun producten dan niet in Nederland op de markt te brengen. Dat gaat ten koste van de Nederlandse patiënt.
Is het niet de hoogste tijd om farmaceutische bedrijven te verplichten tot volledige openheid van zaken omtrent de kosten die zij maken voor een medicijn en om tegelijkertijd een «cap» op de winstmarges in te voeren?
Ik vind dat farmaceutische bedrijven transparant moeten zijn over hun kostenopbouw. Immers bedrijven mogen de samenleving niet vragen zomaar mee te gaan met de veelal zeer hoge prijzen voor geneesmiddelen zonder daar verantwoording over af te leggen, bijvoorbeeld via het transparant maken van ontwikkelings- en productiekosten en ook het transparant maken van de kosten van de medicijnen die niet aan de verwachtingen van therapeutische meerwaarde voldeden. Als de industrie die handschoen niet oppakt zal dit ten koste gaan van de bereidheid van de samenleving om te betalen voor nieuwe geneesmiddelen, hetgeen niet in het belang van de patiënt én de industrie is.
Farmaceutische bedrijven verplichten tot het inzichtelijk maken van de ontwikkelkosten van een medicijn is overigens niet zomaar mogelijk. Het gaat hier immers om private ondernemingen die vooral in het buitenland zijn gevestigd en dergelijke informatie wordt uit concurrentieoverwegingen vaak geheim gehouden. Ik zet overigens op EU niveau vol in op transparantie over de kosten van medicijnen door fabrikanten.
Voor mijn reactie op het invoeren van een cap op de winstmarges verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u ook dat de maatregelen die de farmaceutische industrie zelf voorstelt om aan deze onaanvaardbare praktijk een einde te maken lang niet toereikend zijn en puur «cosmetisch»?
Het in dialoog blijven met de farmaceutische industrie vind ik belangrijk.
Ik heb in mijn gesprekken met farmaceutische bedrijven aangegeven dat transparantie over de kosten en de baten cruciaal is om de betalers van hun producten te kunnen blijven vragen hiervoor te betalen. Daarnaast heb ik in gesprek met de farmaceutische industrie de noodzaak benadrukt van de ontwikkeling van nieuwe businessmodellen. Ik merk daarnaast in mijn contacten met collega-ministers binnen en buiten Europa dat de steun voor de Nederlandse inzet snel groeit. Afgelopen jaar heb ik een ronde tafelconferentie georganiseerd in Den Haag en heb ik deelgenomen aan de vervolgconferentie in Lissabon/Portugal. In deze conferenties hebben de landen en de industrie hun posities geschetst en ook hun inzet aangegeven. Ik zet in vervolg op deze conferenties in op nadere uitwerking van de concrete casus antibiotica. Daarbij zijn verschillende zaken van belang. Ten eerste, om op EU niveau (en zo mogelijk breder) te onderzoeken wat in wet- en regelgeving in de EU snellere toelating blokkeert (met andere woorden: zou toelating tot de markt kunnen worden versneld, bijvoorbeeld in plaats van 10 jaar naar 5 jaar)? Ten tweede, of er andere businessmodellen voor antibiotica te ontwikkelen zijn (bijvoorbeeld in plaats van betalen per kuur, betalen voor de beschikbaarheid). Ten derde, over de ontwikkelings- en productiekosten volstrekte transparantie te hebben.
Is uw beleid om deze excessieve winsten tegen te gaan toereikend?
Mijn beleid grijpt op verschillende punten en niveaus in het systeem in om onverantwoord hoge prijzen en winsten tegen te gaan. Het betreft:
Ik heb er vertrouwen in dat we hiermee stappen in de goede richting zetten.
Het bericht dat 1 op de 3 mensen ontevreden is over de zorg en ondersteuning |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u er trots op dat dankzij uw bezuinigingsbeleid 1 op de 3 mensen die in 2015 zorg of ondersteuning kregen, aangegeven hebben dat dit onvoldoende was?1 2
Allereerst hecht ik er aan te melden dat ik voor de beantwoording van deze vragen te rade ben gegaan bij het SCP.
In de vragen klinkt de veronderstelling door dat een groot aantal mensen noodzakelijke zorg en ondersteuning is onthouden. Dit blijkt niet uit het onderzoek «Zorg en ondersteuning in Nederland: kerncijfers 2015» van het SCP. Het onderzoek geeft inzicht in hoeveel mensen in Nederland zorg en ondersteuning ontvangen. Uit het onderzoek blijkt dat het deel van de volwassen bevolking dat hulp ontvangt gelijk is gebleven tussen 2014 en 2015, namelijk ongeveer 2 miljoen mensen. Hierbij is gekeken naar alle hulp; zowel hulp uit het eigen netwerk, hulp bekostigd door de overheid en hulp bekostigd uit eigen middelen. Er is gekeken naar informele hulp, hulp bij het huishouden, persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Zowel het deel van de bevolking dat informele hulp ontvangt, als het deel dat door de overheid bekostigde hulp bevat, als het deel dat particulier bekostigde hulp ontvangt is gelijk gebleven voor en na de invoering van de Wmo 2015.
Er is ook geen verband te leggen tussen de uitkomsten van dit onderzoek en bezuinigingen: de uitgaven aan de langdurige zorg bedragen in 2017 28,7 mld. In 2013 was dit 27,5 mld.
Zoals het SCP aangeeft kunnen uit dit onderzoek geen conclusies getrokken worden voor de langere termijn. De resultaten passen wel bij mijn beeld dat in de overgang van 2014 naar 2015 continuïteit van zorg en ondersteuning voorop stond.
Uit het onderzoek blijkt verder dat 8% van de zelfstandig wonende volwassenen meer hulp zou willen. Een deel hiervan (ongeveer 400.000 mensen) krijgt geen vorm van hulp en een ander deel (ongeveer 670.000 mensen) krijgt wel een vorm van hulp, maar geeft aan behoefte te hebben aan meer hulp. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met 2014, een verband met hervormingen per 1 januari 2015 is er dus niet. Dat mensen behoefte hebben aan (meer) hulp betekent niet dat hen deze hulp is onthouden door de overheid. Het SCP geeft aan dat een behoefte aan (meer) zorg niet betekent dat mensen daar ook daadwerkelijk om gevraagd hebben. Op grond van het onderzoek is onbekend of door deze mensen binnen het eigen netwerk om hulp is gevraagd en of contact opgenomen is met een instantie zoals de gemeente. Uit eerder onderzoek is bekend dat dit vaak niet het geval is. Bijvoorbeeld uit een onderzoek naar de thuiszorg waar in het SCP onderzoek naar wordt verwezen bleek dat maar een kwart van de mensen met behoefte aan thuiszorg een aanvraag indiende. Verder is voor de duiding van deze cijfers van belang dat het gaat om een diverse groep mensen. Het gaat om mensen met meer en minder beperkingen, met een groot of klein eigen netwerk en met en zonder eigen financiële middelen om bijvoorbeeld een schoonmaakhulp in te schakelen. Het is dus niet bekend in hoeverre deze mensen zelf met hun omgeving in de behoefte aan hulp kunnen voorzien.
Het is van belang na te gaan welke hulp mogelijk is binnen het eigen netwerk en waar nodig contact op te nemen met bijvoorbeeld een Wmo-loket, wijkteam of wijkverpleegkundige. Ik hecht er veel waarde aan dat mensen passende ondersteuning krijgen. De Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg kennen waarborgen om hierin te voorzien.
Ik kijk bij de effecten van het beleid niet alleen naar de macro cijfers. Zonder te kijken naar de effecten op micro niveau, en vooral dus de ervaringen van cliënten zelf, valt niet vast te stellen of de doelstellingen van de hervormingen worden behaald. Een waardevol instrument vind ik de cliëntervaringsonderzoeken die nu door nagenoeg alle gemeenten zijn uitgevoerd. Daaruit blijkt dat ongeveer 7 tot 8 mensen op de tien tevreden is over de passendheid van de zorg en de wijze van bejegening. De resultaten zijn per gemeente te vinden op www.waarstaajegemeente.nl.
Hoe oordeelt u erover dat 670.000 mensen meer behoefte hadden aan zorg dan ze kregen? Wat is uw analyse hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook schokkend te horen dat 400.000 mensen geen hulp kregen, maar zeiden dit wel nodig te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat mensen in 2015 juist minder ondersteuning kregen van hun netwerk, terwijl dit volgens uw beleid wel de bedoeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek blijkt niet dat mensen minder ondersteuning kregen vanuit hun eigen netwerk. Het SCP geeft aan dat zowel in 2015 als in 2014 negen procent van de volwassen Nederlandse bevolking informele hulp ontvangt.
Erkent u het falen van uw bezuinigingsbeleid op de langdurige zorg, nu blijkt dat ruim een miljoen mensen (meer) zorg nodig hadden, maar dit niet kregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er vooral behoefte is aan meer hulp bij het huishouden en begeleiding? Deelt u de mening dat u hierop veel te hard bezuinigd hebt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend wat de kosten zijn van uitblijvende zorg of ondersteuning in het geval dat bij iemand de verwaarlozing of vervuiling moet worden verholpen in een deplorabel stadium, of wanneer mensen door gebrek aan zorg of ondersteuning in het ziekenhuis belanden of opgenomen moeten worden in intramurale setting? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik hecht samen met gemeenten en andere partijen veel waarde aan het voorkomen van situaties van verwaarlozing, vervuiling of onnodige opnames. In de eerste plaats voor mensen zelf. Preventie neemt dan ook een centrale plaats in binnen de Wmo 2015. Gemeenten hebben de taak om beleid te maken op het gebied van preventie en om mensen te voorzien in ondersteuning gericht op zelfredzaamheid en participatie, als mensen hier niet zelf in kunnen voorzien. Via verscheidene trajecten zet ik verder in op bewustwording van het belang van goede preventie. De rol van VWS is dat we lokale partijen ondersteunen om met preventie aan de slag te gaan, onder meer via subsidiëring van veiligheid.nl en via Vilans wordt de kennis over wat werkt bij bijvoorbeeld valpreventie voor lokale partijen beschikbaar gesteld. De kosten indien iemand toch opgenomen moet worden zullen per geval en situatie verschillen en kunnen niet in zijn algemeenheid vastgesteld worden. Onderzoek hier naar acht ik dan ook niet zinvol.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de ruim 1 miljoen mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten met concrete acties die u gaat inzetten?
Zoals hierboven aangegeven zijn er in de diverse wetten voldoende waarborgen dat mensen passende zorg krijgen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 1 februari a.s.? Zo neen, waarom niet?
De vragen zijn bij deze beantwoord.
Uitspraak van de Hoge Raad over medezeggenschap in zorginstellingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 16 december 2016 over medezeggenschap in zorginstellingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat medezeggenschap voor cliënten en hun verzorgenden zo lokaal mogelijk dient te worden vormgegeven? Zo ja, hoe staat u tegenover deze uitspraak en de verwijzing naar verantwoordelijkheid van de wetgever? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij de totstandkoming van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (hierna Wmcz) is het dan ook de bedoeling van de wetgever geweest de medezeggenschap dichtbij de plaats waar de zorg wordt verleend te laten plaatsvinden.
De Hoge Raad stelt in zijn arrest dat er vanwege een aantal wetswijzigingen en maatschappelijke ontwikkelingen wat betreft het organisatorisch niveau van medezeggenschap spanning is ontstaan tussen de huidige wettekst van de Wmcz en de bedoelingen die de wetgever ten tijde van de totstandkoming van de Wmcz blijkens de memorie van toelichting voor ogen heeft gehad. Hij meent dat verduidelijking over het niveau waarop de medezeggenschap plaats dient te vinden, gewenst is en dat het aan de wetgever is deze verduidelijking te bieden.
Ik zal de gewenste verduidelijking aanbrengen in het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Zo heb ik het voornemen om specifiek voor instellingen waar mensen langdurig verblijven en instellingen die thuis zorg verlenen aanbieders te verplichten een cliëntenraad per locatie, zorgsoort of doelgroep in te stellen indien cliënten of hun vertegenwoordigers beargumenteerd hierom verzoeken.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze uitspraak volgens u heeft voor de medezeggenschap in zorginstellingen?
Op grond van het arrest van de Hoge Raad zouden zorgaanbieders kunnen volstaan met één cliëntenraad per zorgaanbieder, maar het is niet te verwachten dat zorgaanbieders nu opeens zullen besluiten tot het opheffen van cliëntenraden. Veelal werkt de medezeggenschap naar tevredenheid, zowel voor de zorgaanbieder als de cliëntenraad, en heeft de zorgaanbieder geen reden om opheffing te wensen. Bovendien dient bij de opheffing van een cliëntenraad de medezeggenschapsregeling ingetrokken te worden. Daarvoor is, als de cliëntenraad er niet mee instemt, toestemming van een commissie van vertrouwenslieden nodig.
Toetsingscriterium is dan of een zorgaanbieder in redelijkheid tot opheffing kan komen (art. 4, tweede lid, Wmcz). Het lijkt mij niet aannemelijk dat de commissie zal vinden dat daar sprake van is, indien de enige aanleiding voor het opheffingsvoornemen is dat het arrest van de Hoge Raad dat mogelijk maakt. Dit mede in het licht van het komende wetsvoorstel, dat, zoals in het antwoord op vraag 1 wordt beschreven, streeft naar cliëntenraden dichtbij de cliënt.
Klopt het dat in het wetsvoorstel voor de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) het instellingsbegrip wordt losgekoppeld van een toelating in het kader van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi)? Zo ja, hoe wordt het instellingsbegrip in het wetsvoorstel omschreven?
Ja. Mijn voornemen is voor het begrip «instelling» aansluiting te zoeken bij de definitie uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz).
Kunt u toezeggen dat cliënten en patiëntenraden in de nieuwe wet niet alleen per instelling (zo lokaal mogelijk) zeggenschap krijgen, maar dat dit ook wordt gefaciliteerd door een apart budget en ondersteuning per raad en locatie vast te stellen?
Om zich onafhankelijk van het bestuur op te kunnen stellen, is het belangrijk dat de cliëntenraad de beschikking heeft over voldoende faciliteiten en voldoende middelen. Ik ben voornemens om in het wetsvoorstel te regelen dat de instelling de cliëntenraad het gebruik dient toe te staan van de voorzieningen die de cliëntenraad redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak en de kosten dient te financieren die de cliëntenraad redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak.
Bent u voornemens om op korte termijn maatregelen te treffen, zodat lokale cliëntenraden na deze uitspraak niet zomaar opgeheven worden? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen dat zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn voldoende mogelijkheden voor cliëntenraden om zich te weren tegen mogelijke wijzigingen in de medezeggenschapsstructuur.
Hoe wilt u voorkomen dat de vertraging in de wetgeving over medezeggenschap ertoe leidt dat cliënten en patiënten het sluitstuk worden van beleid, nu de governance en positie van bestuurders al wel is geregeld, maar de medezeggenschap nog niet?
Belangrijk doel van het wetsvoorstel is de versterking van de positie van cliënten en van hun medezeggenschap. Veel cliëntenraden en hun koepels hebben uitvoerig gereageerd tijdens de internetconsultatie van het wetsvoorstel. Deze reacties zijn zeer vruchtbaar gebleken voor verdere en nog meer gerichte versterking van de positie van cliënten en cliëntenraden. Zij leiden tot fundamentele aanpassingen van het wetsvoorstel en kosten daarom iets meer tijd dan aanvankelijk voorzien. Ik vind het belangrijk – juist ter versterking van de positie van cliënten – om deze aanpassingen toch door te voeren.
Kunt u aangeven op welke termijn u de nieuwe Wmcz naar de Kamer stuurt?
Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in maart in de ministerraad besproken, waarna het zal worden aangeboden aan de Raad van State. Ik verwacht dit wetsvoorstel na ommekomst van de Raad van State bij uw Kamer in te dienen.
Het bericht dat zorginstelling Charim versnaperingen aan haar bewoners schrapt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Werd u ook zo boos toen u hoorde dat zorginstelling Charim geen versnaperingen meer aanbiedt aan haar bewoners?1
Het kopje koffie en het koekje bij de koffie aan de bewoners van de locaties Mirtehof en Amandelhof zijn niet afgeschaft. Zowel de zorgaanbieder als ook de cliëntenraad hebben mij gemeld dat in goed onderling overleg enkele aanpassingen zijn doorgevoerd in de invulling van eten en drinken. De zorgaanbieder heeft aangegeven dat hij daarmee rekening heeft gehouden met hetgeen het Zorginstituut Nederland over het verstrekken van eten en drinken in instellingen heeft opgenomen in het Wlz-kompas. Aanleiding tot het doorvoeren van aanpassingen was de overschrijding van budgetten, als ook het tegengaan van verspilling van voedsel. Zo werden er bijna structureel dagelijks kannen koffie en thee weggegooid.
Vindt u het ook zo zuur dat ouderen hun kopje koffie wordt onthouden, «vanwege financiële overwegingen», terwijl de bestuurder van Charim vorig jaar wel even € 178.606 in zijn zakken stak? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de twee directeuren die vorig jaar vertrokken zijn bij zorginstelling Charim een vertrekvergoeding ontvangen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?3
De instelling stelt dat bij het vertrek van de directeuren is afgesproken dat over de afwikkeling van hun dienstverband geen mededelingen worden gedaan. Zorggroep Charim moet zich, ondanks deze onderlinge afspraak, houden aan de transparantieverplichtingen van de Wet Normering Topinkomens. Deze wet verplicht zorginstellingen om transparant te zijn over de betaalde ontslagvergoedingen van niet-topfunctionarissen wanneer deze vergoedingen hoger zijn dat het wettelijk bezoldigingsmaximum (ook wel de WNT-norm genoemd), Deze bedragen moeten in dat geval in de jaarverslaglegging worden vermeld. Het jaarverslag van Zorgroep Charim over 2016 zal na vaststelling beschikbaar komen op www.jaarverslagenzorg.nl.
Deelt u de mening dat hier sprake is van wanbeleid door het bestuur van Charim en dat het onacceptabel is dat er zo gekort wordt op basale zaken zoals een kopje koffie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds gezegd zijn het kopje koffie en het koekje bij de koffie niet afgeschaft. Zowel de zorgaanbieder als ook de cliëntenraad hebben mij gemeld dat in goed onderling overleg de verstrekking van versnaperingen is bijgesteld, aan wat voor mensen thuis gebruikelijk is. Hierbij heeft de zorgaanbieder rekening gehouden met hetgeen het Zorginstituut Nederland over het verstrekken van eten en drinken in instellingen heeft opgenomen in het Wlz-kompas. Cliëntenraden hebben op grond van de Wet medezeggenschap zorginstellingen (Wmcz) verzwaard adviesrecht over voedselaangelegenheden van algemene aard (art. 3 sub i juncto art. 4 lid4. De cliëntenraad heeft mij laten weten zich van de door de zorgaanbieder verstrekte informatie te hebben vergewist en akkoord te hebben gegeven op het aanpassen van de verstrekkingen die naar zij zelf zeggen «bovenmatig» waren.
De precieze invulling van het beleid over voedselaangelegenheden kan verschillen per instelling. De behoeften van bewoners op het gebied van eten en drinken kunnen namelijk verschillen. In de ouderenzorg kan bijvoorbeeld de behoefte aan wat er wordt geboden anders zijn dan in een instelling waar vooral jong volwassenen verblijven. Via de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, is geregeld dat zorgaanbieders zorg, eten en drinken moeten leveren, passend bij de reële behoefte van de cliënt. Klachten over voeding kunnen, naast bij de instelling zelf, ook bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld worden. De IGZ gaat over de kwaliteit van de zorg. Als mensen bijvoorbeeld ondervoed dreigen te raken, dan heeft dit gevolg voor hun gezondheid. De IGZ is door de bestuurder van zorgaanbieder Charim geïnformeerd over het in goed overleg met de cliëntenraad bijstellen van het verstrekken van eten en drinken aan de bewoners. Uit het toezicht van de IGZ blijkt geen situatie die om direct ingrijpen van de IGZ vraagt.
Deelt u de mening dat de menselijkheid door de bodem zakt als zaken als een kopje koffie en een koekje bij de koffie wordt afgeschaft omdat Charim dat uit financiële overwegingen heeft besloten? Zo ja, gaat u ingrijpen bij Charim om te zorgen dat de ouderen die in deze instelling verblijven goede maaltijden krijgen en de dagelijkse kopjes koffie en thee? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van het beleid binnen zorginstelling Charim? Is de angst en intimidatiecultuur binnen Charim inmiddels opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op deze zorginstelling met meerdere locaties. Onderdeel van dit toezicht is monitoring van het plan van aanpak van Charim. Dit plan van aanpak – dat brede steun heeft binnen de organisatie – is opgesteld naar aanleiding van de uitkomsten van een onderzoek door een externe partij naar mogelijke angstcultuur en intimidatie in de arbeidsverhoudingen binnen Charim. Via onaangekondigde bezoeken en gesprekken met de bestuurder, de Raad van Toezicht, de ondernemings- en cliëntenraad, toetst de inspectie de voortgang hiervan. De IGZ laat mij weten dat de situatie op dit moment geen aanleiding geeft die om direct ingrijpen vraagt.
De monopoliepositie van het Vu medisch centrum (VUmc) in de transgenderzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Universitair Medisch Centrum (LUMC) stoppen met het leveren van transgenderzorg?1
Het LUMC/Curium biedt niet het volledige traject maar GGZ-behandeling aan kinderen en jeugdigen tot 18 jaar. Ik heb begrepen dat het LUMC/Curium geen nieuwe patiënten meer aanneemt, maar dat de behandeling van kinderen en jongeren, die reeds in behandeling zijn, op de polikliniek van Curium wordt voortgezet totdat zij volwassen zijn. Voor patiënten die al onder behandeling zijn verandert er dus niets. Nieuwe patiënten worden doorverwezen naar het VUmc. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat hiermee een monopolie positie ontstaat waardoor de positie van transgenderpatiënten mogelijk in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Het VUmc biedt al jaren als enige kliniek in ons land het volledige traject aan alle doelgroepen, beschikt over specifieke expertise en hoogspecialistische kennis en doet op basis daarvan een groot deel van de transgenderzorg. Naar aanleiding van de groeiende wachtlijsten is het gesprek gestart over het ook elders verlenen van de zorg. Zo wordt de afhankelijkheid van het VUmc verminderd. Dat beleid geldt overigens onverminderd. Desgevraagd geeft het LUMC aan dat het team van de gender polikliniek te klein is om naast de patiëntenzorg ook de werkzaamheden te vervullen die horen bij de taak en opdracht van een expertisecentrum. De NZa is op de hoogte en volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Wat vindt u van deze ontwikkelingen in het licht van de in 2014 aangenomen moties waarin de Kamer de regering onder andere verzocht om te zoeken naar alternatieve locaties voor transgenderzorg?2
VWS organiseert twee keer per jaar een overleg met alle betrokken partijen, zoals patiënten- en belangenorganisaties, aanbieders, verzekeraars en de NZa. Het doel van dit brede overleg is om knelpunten en actuele ontwikkelingen te bespreken en afspraken te maken. Toegankelijkheid en spreiding van zorg en de ontwikkeling van zorgstandaarden voor transgenderzorg staan daar onder andere op de agenda. Het Kennisinstituut Medisch Specialisten (KIMS) is vorig jaar in opdracht van VWS gestart met een zorgstandaard voor curatieve transgenderzorg in nauw overleg met partijen. Wachttijden en spreiding van zorg zijn modules van deze zorgstandaard.
Alle betrokkenen, inclusief het VUmc, vinden het wenselijk dat de zorg voor transgenders beter gespreid wordt binnen Nederland. Het VUmc is hiervoor met andere betrokkenen in gesprek en heeft ook afspraken met Nederlandse ziekenhuizen die onderdelen van het behandeltraject uitvoeren. Er zijn naar aanleiding van het recente bericht van het LUMC/Curium nog geen (nieuwe) afspraken gemaakt tussen de UMC’s en andere ziekenhuizen over de zorg voor transgenders, aldus het VUmc. In afwachting hiervan zal het VUmc nieuwe patiënten zo goed mogelijk helpen.
Bent u bereid om, in het licht van deze moties, in gesprek te treden met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra om alternatieve locaties voor de behandeling van genderdysforie te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om tijdens het komende periodieke overleg met alle betrokken partijen dat voor aankomend voorjaar weer in de planning staat, het onderwerp spreiding van zorg opnieuw te agenderen.
Dat de arbeidsvoorwaarden in wijkteams hard achteruit gaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat medewerkers van sociale wijkteams te maken hebben met steeds slechter wordende arbeidsvoorwaarden?1
Veel gemeenten hebben sociale wijkteams ingericht. Daarbij maken gemeenten verschillende keuzes met betrekking tot de inkoop van deze diensten en inrichting en rechtsvorm van de organisatie waar de sociale wijkteams zijn ondergebracht. Dat is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten. Voor medewerkers geldt de vigerende bescherming van hun arbeidsvoorwaarden. In sommige gevallen kiezen gemeenten er voor om bestaande sociale wijkteams onder te brengen in een nieuwe organisatie. Indien medewerkers van sociale wijkteams overstappen naar deze nieuwe organisatie kan dat betekenen dat hun arbeidsvoorwaarden veranderen. Het kan zijn dat men bijvoorbeeld onder een andere cao komt te vallen. Ook de nieuwe werkgever is gehouden aan wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde cao. In situaties waarbij er sprake is van overname van werk en personeel door een andere organisatie, kunnen er nog een aantal extra wettelijke waarborgen gelden met betrekking tot behoud van arbeidsvoorwaarden. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van overgang van onderneming of opvolgend werkgeverschap. Tot slot kunnen medewerkers uit sociale wijkteams niet gedwongen worden om over te stappen naar de nieuwe werkgever.
Hoe kunt u verklaren dat in een arbeidsmarkt voor zorg en welzijn, waarin steen en been geklaagd wordt dat er niet voldoende mensen gevonden kunnen worden, dat medewerkers die voorheen vaste contracten hadden bij welzijnsorganisaties, nu hetzelfde werk doen voor minder salaris en met een onzeker (tijdelijk) contract? Waarom tolereert u dit? Was dit de bedoeling van uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben opnieuw moeten solliciteren op hun functie, zijn hun vaste contract verloren en mochten bij hun nieuwe baan niet hun vorige dienstjaren meenemen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over cijfers over hoeveel mensen die werkzaam zijn in sociale wijkteams er bij organisatieveranderingen in arbeidsvoorwaarden op achteruit zijn gegaan. Ook beschik ik niet over een overzicht van gemeenten waar dit aan de orde zou zijn. Ik zie geen reden voor nader onderzoek door het Ministerie van VWS op dit punt, noch voor ingrijpen bij gemeenten waar dit aan de orde zou zijn. Een dergelijke overgang van personeel vraagt om fatsoenlijk (markt)gedrag van de betrokken partijen. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 1 en 2 dienen werkgevers zich aan wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde cao te houden. Werknemers (organisaties) kunnen indien nodig naar de rechter stappen om dit af te dwingen. Ook het advies van CNV Zorg & Welzijn aan medewerkers om niet zondermeer het oude dienstverband op te zeggen, goed naar het nieuwe contract te (laten) kijken en bij contractonderhandelingen niet lager in te zetten, acht ik verstandig.
Hoe oordeelt u over de signalen dat mensen er in loon op achteruit gaan, omdat ze uit angst voor baanverlies een lager loon accepteren? Waarom staat u deze loondump toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen die werkzaam zijn in sociale wijkteams zijn gedwongen achteruit gezet in loon? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welke gemeenten is deze problematiek aan de orde? Bent u bereid dit uit te zoeken en in te grijpen bij die gemeenten die verantwoordelijk zijn voor het verslechteren van de arbeidsvoorwaarden van medewerkers uit sociale wijkteams? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u ervoor (laten) zorgen dat alle medewerkers in sociale wijkteams waarvan hun arbeidsvoorwaarden zijn verslechterd dit weer recht gezet wordt? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat deze omgang met professionals ze eerder de zorgsector uitjagen in plaats van behouden voor de sector? Hoe denkt u dat de zorg «aantrekkelijk» wordt als er in allerlei onderdelen met onzekere (tijdelijke) contracten wordt gewerkt en mensen geconfronteerd worden met loondump? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voor aanbieders in de zorg belangrijk om aantrekkelijk te blijven als werkgever, zeker nu voor bepaalde beroepen de arbeidsmarkt krapper wordt. Om voldoende nieuw personeel aan te trekken en bestaand personeel te behouden hebben ze er mijns inziens alle belang bij om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden te (blijven) bieden.
De financiering van zorg voor kwetsbare ggz-patiënten bij Arkin |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat een zorginstelling u en de Kamer oproept tot bemiddeling om te bewerkstelligen dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea haar verantwoordelijkheid neemt voor het vergoeden van reeds geleverde zorgbehandelingen?1
Het betreft hier een contract tussen een zorgaanbieder en een zorgverzekeraar. Ik ben daarin geen partij. Voor geschillen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders is medio vorig jaar de onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering in het leven geroepen. De uitvoering van deze geschilleninstantie is ondergebracht bij het Nederlands Arbitrage Instituut. Mijn advies aan partijen is dan ook zich te wenden tot dit instituut.
Deelt u de zorgen die de Raad van Bestuur en de Cliëntenraad van Arkin uiten over de wijze waarop de financiering voor de zorg voor patiënten met ernstige psychische aandoeningen in Amsterdam en andere grote steden verloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol als het gaat om het betaalbaar houden van de zorg. De contracten die zij in het kader van de zorginkoop afsluiten zijn daarbij essentieel. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht dus zijn ervoor verantwoordelijk dat er voldoende kwalitatief goede zorg wordt ingekocht. Zilveren Kruis koopt zorg in voor haar eigen verzekerden en maakt inkoopafspraken met zorginstellingen voor de eigen verzekerdenpopulatie. Deze afspraken kunnen afwijken van die van andere verzekeraars.
Uit navraag bij Zilveren Kruis maak ik op dat zij met Arkin in gesprek zijn over de vergoeding van de geleverde zorg in relatie tot de door beide partijen ondertekende contracten. Het gaat daarbij vooral over de geleverde productmix van zwaardere en lichtere cliënten. Indien zij hierover niet tot overeenstemming kunnen komen kunnen zij naar de hiervoor genoemde geschilleninstantie.
Vind u het wenselijk dat Zilveren Kruis Achmea weigert een bedrag van ruim tien miljoen euro te vergoeden voor de reeds in 2014, 2015 en 2016 geleverde zorg? Vindt u dat Zilveren Kruis Achmea dit af kan doen als «ontevredenheid» van een zorginstelling?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook vreemd dat Zilveren Kruis Achmea afwijkt van andere zorgverzekeraars die wel bereid zijn aan Arkin de reële vergoeding te betalen? Vindt u het netjes dat zij het beroep van Arkin op vergoeding afdoet als «ontevredenheid»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Pleegt Zilveren Kruis Achmea met de achterblijvende vergoeding contractbreuk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan (laten) doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen of hier sprake is van contractbreuk. Dat is aan de geschillencommissie of aan de rechter.
Hoe beoordeelt u de reactie van Zilveren Kruis Achmea dat Arkin «zelf verantwoordelijkheid moet nemen»? Wat bedoelt zij daarmee?3
Zie mijn antwoord op vraag 1
Hoe kan een zorginstelling nog voldoen aan een zorgplicht als zij niet zeker is dat de zorgverzekeraar ook daadwerkelijk de gemaakte afspraken voor vergoeding nakomt? Erkent u dat op deze wijze zorgverzekeraars op ontoelaatbare wijze zorgvergoeding tot bedrijfsrisico maken van zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er afdoende budget is voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), maar dat zorgverzekeraars dit budget zo verdelen dat er wachtlijsten zijn en budget over? Vindt u ook dat wederom blijkt dat de verdeling van het budget niet aan zorgverzekeraars kan worden overgelaten? Wat gaat u doen om dit op te lossen? Kunt u dit toelichten?4
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, hebben zorgverzekeraars een belangrijke rol bij het betaalbaar houden van de zorg en maken zij daarom inkoopafspraken met zorgaanbieders. Wanneer mensen langer dan acceptabel moeten wachten, kan de zorgverzekeraar verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of aanvullend contracteren.
Recentelijk heb ik u geïnformeerd over de wachtlijsten in de zorg5. Ook zorgaanbieders hebben een verantwoordelijkheid waar het gaat om het zichtbaar maken van de wachtlijsten. Zoals ik in genoemde brieven aangeef, ziet de NZa hierop toe en volgt dit actief en zal zo nodig ook actief handhaven. Ik zie geen aanleiding om dit te veranderen.
Kunt u uitleggen wat er maatschappelijk is aan het gesol Zilveren Kruis Achmea met de zwakste ggz-patiënten, waarbij een goede ondersteuning van cruciaal belang is voor het welzijn van de patiënt en het beperken van (maatschappelijke) overlast door de patiënt?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zij dienen ervoor te zorgen dat een patiënt de noodzakelijke zorg tijdig ontvangt. Een zorgaanbieder mag een reeds gestarte behandeling niet staken, ook niet bij het bereiken van het omzetplafond. Hiermee is de behandeling van de betrokken patiënten geborgd.
Ik ga er van uit dat zowel Zilveren Kruis als Arkin de kwetsbaarheid van deze doelgroep erkennen en deze niet de dupe laat zijn van onderhavig geschil.
Erkent u dat er een groot risico is op onderbehandeling van patiënten met ernstige psychische aandoeningen in Amsterdam en andere grote steden, als Zilveren Kruis Achmea blijft weigeren de kosten te vergoeden? Realiseert u zich dat onderbehandeling leidt tot terugkerende crises en daarmee het herstel van een patiënt belemmert en leidt tot onnodig leed en een langer durend ziekteproces?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat Amsterdam een grote en complexe zorgvraag heeft, gezien het grote aantal psychiatrische patiënten en de concentratie van ernstige problematiek in deze stad? Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van Zilveren Kruis Achmea ten aanzien van deze complexe problematiek in Amsterdam? Vindt u dat Achmea Zilveren Kruis verantwoordelijk handelt door niet te voldoen aan betalingen aan Arkin voor geleverde zorg in Amsterdam, waar de concentratie van ernstige problematiek groot is? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat er meer mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen (EPA) zijn in Amsterdam dan landelijk (2,4% vs 1,9% van de bevolking). In de afspraken tussen Arkin en Zilveren Kruis is hier naar ik heb begrepen rekening mee gehouden.
Aanvullend kan opgemerkt worden dat Zilveren Kruis samen met zorgaanbieders en de gemeente Amsterdam specifiek voor deze kwetsbare doelgroep een taskforce heeft opgezet, waarbij niet alleen kwalitatief goede zorg, maar ook de aansluiting van zorg en begeleiding wordt besproken.
Erkent u dat het dramatisch is dat door de weigerachtige houding van Zilveren Kruis Achmea er langere wachtlijsten zijn ontstaan en dat investeringen in extra locaties voor goede opvang en behandeling stil zijn komen te liggen waardoor de maatschappelijke overlast alleen maar toe zal nemen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat het risico erg groot is dat zorginstellingen de zorg voor mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen niet meer zullen aanbieden als vergoeding structureel uitblijft? Wat zijn de maatschappelijke kosten als dat gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Structureel uitblijven van vergoeding is naar onze informatie niet aan de orde. Voor geschillen rond de productmix en de daarmee samenhangende prijs verwijs ik partijen naar de geschillencommissie.
Kunt u aangeven wie deze doelgroep in Amsterdam van zorg kan voorzien, indien Arkin dit niet langer kan door financieringsproblemen, veroorzaakt door Zilveren Kruis Achmea? Kunt u daarnaast aangeven hoe Zilveren Kruis Achmea in dat geval aan haar zorgplicht gaat voldoen?
Het is aan de NZa om te beoordelen of de zorgplicht in het geding is. In haar onderzoek over zorgplicht ggz van november 2015 concludeert de NZa dat er door zorgverzekeraars niet te weinig zorg is ingekocht.
Erkent u dat deze groep zeer kwetsbare mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen meer behoefte heeft aan ondersteuning dan aan behandeling, zoals beoogd word in de Zorgverzekeringswet (Zvw)? Vindt u ook dat deze groep daarom niet thuishoort in de Zvw? Erkent u dat zo lang deze groep mensen onder de Zvw valt niet gegarandeerd kan worden dat zij de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om verergering te voorkomen? Kunt u ervoor zorgen dat deze groep zeer kwetsbare mensen voortaan onder de Wet langdurige zorg (Wlz) valt, om te garanderen dat zij de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de zorg voor mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen is de medisch specialistische behandeling van stoornissen van belang. Ik ben van mening dat deze behandeling, ook wanneer sprake is van verblijf, in de Zvw past. Indien deze intramurale ggz ook na drie jaar nog moet worden voortgezet komt een cliënt alsnog onder de Wlz te vallen. Zoals u weet laat ik momenteel een uitvoeringstoets doen naar inhoudelijke criteria betreffende de toegang tot de Wlz voor mensen met een psychische stoornis. Zoals ik in mijn brief van 22 december 2016 heb aangegeven, verwacht ik u in april te kunnen informeren over de uitvoeringstoets.6
Slechte beveiliging van ziekenhuiswebsites |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ziekenhuizen beveiligen hun sites niet goed»1 en «Deel websites ziekenhuizen slecht beveiligd»?2
Ja
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat 35% van de ziekenhuizen uit het onderzoek van Women in Cybersecurity geen beveiligde internetverbinding hebben, nog eens een kwart van de ziekenhuizen een verouderdere internetverbinding heeft en patiëntgegevens hierdoor gemakkelijk in verkeerde handen kunnen vallen?
Ik herken het beeld dat Women in Cybersecurity schetst, namelijk dat er verbetering nodig is op het terrein van informatiebeveiliging in de zorg. Het bewustzijn in ziekenhuizen over de omgang en verwerking van privacygevoelige gegevens is de afgelopen jaren toegenomen, zo concludeert het onderzoek van PBLQ3, dat ik in december aan uw Kamer stuurde. Tegelijkertijd lijkt het bewustzijn nog niet bij iedereen in dezelfde mate aanwezig en dat is onwenselijk. De vertrouwelijkheid van medische informatie en de vertrouwelijke omgang met persoonsgegevens in de gezondheidszorg is essentieel en is een kernwaarde voor zowel patiënten als zorgaanbieders. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verplicht het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen waarbij het beveiligingsniveau passend moet zijn bij de aard van de te beschermen gegevens. In de gezondheidszorg zijn de NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513 de normen om dit beveiligingsniveau te bereiken.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet hierop toe en kan zo nodig handhavend optreden. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg.
Informatiebeveiliging en privacybescherming zijn in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf. Op grond van de Wbp is degene die het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, verantwoordelijk voor de verwerking. Dat betekent dat ziekenhuizen zelf zorg dienen te dragen voor passende technische en organisatorische maatregelen op hun websites. Het versleutelen van het informatieverkeer via een beveiligde (https-) verbinding is een voorbeeld van een dergelijke maatregel. De verplichte NEN-normen voor informatiebeveiliging besteden ook aandacht aan dit type passende maatregelen en het uitvoeren van een risicoanalyse. Voor iedere website en dienst zal de verantwoordelijke organisatie een risicoafweging moeten maken om te bepalen of een beveiligde verbinding nodig is. De AP ziet hierop toe.
Ik heb naar aanleiding van onder meer het PBLQ-onderzoek toegezegd dat ik ernaar streef dit voorjaar samen met de sector met een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» te komen om de privacybescherming en informatiebeveiliging in het ziekenhuis en GGZ-domein te verbeteren. Ik zal het uitwisselen van patiëntgegevens via onbeveiligde verbindingen en websites en de awareness daarover, daarin als aandachtspunt meenemen.
Zijn bij u gevallen van datalekken bij ziekenhuizen bekend met als oorzaak het versturen van gegevens via een onbeveiligde internetverbinding? Zo ja, om hoeveel datalekken gaat het?
Meldingen worden bij de AP gedaan. Het is mij niet bekend of hierover meldingen zijn gedaan.
Deelt u de mening dat de reacties van ziekenhuizen op het onderzoek van Women in Cybersecurity (zoals «we hadden nog geen versleuteling toen onze site ontstond» en «bij de nieuwe site die binnenkort «live» gaat, is dit probleem opgelost») in schril contrast staan tot de verplichting om te zorgen voor goede beveiliging van websites als bezoekers gevraagd wordt om bijzondere persoonlijke gegevens, zoals iemands gezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen zich onvoldoende bewust lijken van de risico’s die het versturen van patiëntgegevens via een onbeveiligde internetverbinding met zich meebrengen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zijn alle ziekenhuizen actief geïnformeerd over deze risico’s? Zo nee, bent u bereid de ziekenhuizen op zeer korte termijn te informeren over deze risico’s? Zijn alle ziekenhuizen op de hoogte van de richtlijnen voor het veiliger ontwikkelen, beheren en aanbieden van webapplicaties, zoals de ICT-Beveiligingsrichtlijnen voor Webapplicaties van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)?3 Zijn ziekenhuizen verplicht zich aan deze richtlijnen te houden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid ziekenhuizen nogmaals op deze richtlijn te wijzen?
Zoals verwoord in mijn vorige antwoord zijn informatiebeveiliging en privacybescherming de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf. Het wettelijk kader, de Wbp, stelt dat ziekenhuizen passende maatregelen moeten nemen daar waar sprake is van verwerkingen van persoonsgegevens. Voor de zorg gelden de NEN 7510, 7512, 7513 normen, die ook als passende normen voor informatiebeveiliging, waaronder netwerkbeveiliging, worden gezien. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zien de AP en de IGZ hierop toe.
Daarnaast kunnen ziekenhuizen kennis nemen van de door het NCSC publiekelijk gepubliceerde adviezen en kennisdocumenten, zoals de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties. Of de open standaarden voor beveiligde berichtuitwisseling op het web, die Forum Standaardisatie heeft opgenomen in de lijst met »pas toe of leg uit»-standaarden. Er zijn afspraken gemaakt voor implementatie hiervan in het DigiD-domein en voor de rijksoverheid. Deze richtlijnen zijn niet verplicht voor de zorg, maar de zorg kan deze natuurlijk wel implementeren. Het aantoonbaar voldoen aan generieke richtlijnen kan een onderbouwing geven voor de vraag of al dan niet passende maatregelen zijn genomen.
Bij het opstellen van het «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» om de privacybescherming en informatiebeveiliging in het ziekenhuis en GGZ-domein te verbeteren, zal ik het uitwisselen van gegevens via onbeveiligde verbindingen en websites en de awareness daarover als aandachtspunt meenemen.
Bent u voornemens aanvullende verplichte regels/richtlijnen op te stellen die ziekenhuizen moeten volgen, om zo dergelijke datalekken te voorkomen? Zo ja, door wie zal controle op deze regels/richtlijnen uitgevoerd worden? Hoort een onafhankelijke responsible disclosure daar ook bij?
Uit het onderzoek dat de ik onlangs heb laten uitvoeren komt geen indicatie naar voren dat verdere aanvulling van wet- en regelgeving voor informatiebeveiliging en privacybescherming in zorginstellingen noodzakelijk is. Uit de interviews en enquêtes bij het onderzoek blijkt wel dat er behoefte is aan het begrijpelijker maken van de huidige en komende wet- en regelgeving en het vertalen ervan naar concrete handvatten voor de praktijk.
Het inrichten van een responsible disclosure beleid is een eigen afweging van een zorginstelling. Het kabinet en in het bijzonder het Ministerie van Veiligheid en Justitie stimuleren in den brede dat organisaties een responsible disclosure-beleid inrichten en uitvoeren. Wanneer een organisatie geen responsible disclosure beleid heeft ingericht of geen gehoor geeft aan de melding kunnen meldingen gedaan worden bij het NCSC5. Het NCSC zal met de betrokken partijen contact opnemen en indien nodig de rol van intermediair op zich nemen. Ook bij de AP kunnen meldingen gedaan worden wanneer partijen van mening zijn dat er sprake is van een inbreuk op de Wbp. In de nabije toekomst zullen meldingen van kwetsbaarheden in het kader van responsible disclosure ook gemeld kunnen worden bij het Computer Emergency en Response Team voor de zorg «Z-cert», dat nu opgericht wordt en waaraan ik een financiële bijdrage lever om tegemoet te komen in de aanloopverliezen bij de start van de organisatie.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen dat er aan een oplossing wordt gewerkt en dat het binnen vier jaar mogelijk is om veilig online gegevens in te zien en afspraken te maken? Deelt u de mening dat, zeker wanneer persoonlijke gegevens van patiënten op straat kunnen komen te liggen, datalekken zo snel mogelijk gedicht moeten worden en dat vier jaar een onredelijk lange termijn is om dit probleem op te lossen? Zo ja, hoe gaat u waarborgen dat de beveiliging van ziekenhuiswebsites zo snel mogelijk op orde is? Zo nee, waarom niet?
Het nu al voldoen aan het wettelijk kader rondom privacybescherming en informatiebeveiliging staat los van de ambitie van ziekenhuizen, zoals afgesproken in het Informatieberaad, om over vier jaar meer zorggegevens voor patiënten online te kunnen ontsluiten of het voor de patiënt mogelijk te maken om bij meer zorgpartijen afspraken online te kunnen maken en wijzigen. Zowel nu als dan moeten zorgpartijen, op basis van de Wbp, er voor zorgen dat de privacybescherming en informatiebeveiliging op orde zijn. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zien de AP en de IGZ hierop toe.
Op welke termijn verwacht u dat alle ziekenhuizen de beveiliging van hun internetverbinding en de verzending van patiëntgegevens op orde hebben? Heeft dit tot gevolg dat patiëntgegevens tot die tijd onveilig worden verzonden? Zo ja, wat gaat u er in de tussentijd aan doen om datalekken van patiëntgegevens te voorkomen?
Ik verwacht dat ziekenhuizen met de uitvoering van het Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens de privacybescherming en informatiebeveiliging (waaronder beveiliging van de websites) verder zullen verbeteren. Uitzicht op de termijn waarbinnen deze maatregelen zijn geïmplementeerd is afhankelijk van de inzet van de ziekenhuizen zelf. Ik verwacht dat elk ziekenhuis daarin de eigen verantwoordelijkheid neemt.
Sinds 1 januari 2016 geldt de meldplicht datalekken, die organisaties verplicht om datalekken te melden. Het is aan de AP om vervolgens toe te zien dat in reactie op een datalek passende maatregelen worden genomen.
Deelt u de mening dat de 110 miljoen euro die beschikbaar is gesteld om de beveiliging van ziekenhuiswebsites te verbeteren een ICT-project betreft, getoetst dient te worden door het Bureau ICT Toetsing en op het Rijks ICT-dashboard geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb voor de komende drie jaar € 35 mln. per jaar beschikbaar gesteld, zodat patiënten binnen drie jaar op een veilige en gestandaardiseerde manier over hun medische gegevens kunnen beschikken en deze kunnen inzetten voor zelfzorg of om met andere medische professionals te delen. Dit is vastgelegd in de subsidieregeling6 «Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional (VIPP)», waar ziekenhuizen resultaatsverplichtingen moeten halen om de subsidie te verkrijgen. Het VIPP-programma valt in die hoedanigheid buiten scope van het Bureau ICT-Toetsing en hoeft ook niet op het Rijks ICT-dashboard geplaatst te worden. Bij de resultaatsverplichtingen is opgenomen dat er bij het uitwisselen van persoonsgegevens gebruik gemaakt moet worden van veilige authenticatiemiddelen, van een adequaat hoog betrouwbaarheidsniveau. De digitale gegevensuitwisseling die gerealiseerd wordt moet vanzelfsprekend aan de wettelijke kaders rondom privacybescherming en gegevensuitwisseling voldoen.
Zijn er naar aanleiding van het eerdere onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) «ICT in de zorg»4 al acties ondernomen om de beveiliging van patiëntgegevens bij ziekenhuizen in het algemeen te verbeteren? Zo ja, wanneer en welke acties zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u naar aanleiding van het rapport van PBLQ over beveiliging van patiëntgegevens en het rapport van RIVM (in opdracht van de IGZ) «ICT in de zorg» toegezegd dit voorjaar met een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» te komen om de privacybescherming en informatiebeveiliging in het ziekenhuis en GGZ-domein te verbeteren.
Het bericht dat een hoogbejaard echtpaar na 70 jaar, door hun zorgsituatie, tegen hun wil in, gedwongen niet meer samenwoont |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Na 70 jaar apart slapen. Zorg dwingt hoogbejaard echtpaar tot latrelatie»?1
Ja.
Wat is er overgebleven van uw toezeggingen dat oudere echtparen nooit gescheiden zullen worden als gevolg van hun zorgbehoefte en altijd samen moet kunnen blijven?
Ik vind het belangrijk dat echtparen samen kunnen blijven wonen, ook als één van de partners moet worden opgenomen in een zorginstelling. Daarom heb ik in de Wet langdurige zorg (Wlz) expliciet geregeld dat als één van beide echtgenoten een geldige indicatie heeft voor opname in een instelling, de niet-geïndiceerde partner in dezelfde instelling kan worden opgenomen zonder zelf over een indicatie te beschikken. Het zorgkantoor heeft een inspanningsverplichting om bij de wens tot partneropname te bemiddelen naar een passende plek. Of echtparen uiteindelijk ook kiezen voor partneropname hangt uiteraard ook af van de mogelijkheden bij zorginstellingen en de situatie van de betrokken cliënten. Het komt voor dat partners besluiten, na het afwegen van de mogelijkheden, geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot partneropname bijvoorbeeld omdat het geboden zorgklimaat voor de echtgenoot onvoldoende aansluit bij de wensen en behoeften van de partner.
Naar aanleiding van het debat met de Kamer over dit onderwerp in 2014 heb ik toegezegd dat ik met zorgkantoren zal bespreken op welke wijze cliënten beter kunnen worden geïnformeerd over hun rechten en mogelijkheden ten aanzien van de partneropname. Zorgkantoren hebben naar aanleiding van deze bespreking toegezegd dat zij de informatie over het samen kunnen wonen van echtparen zullen actualiseren op hun websites. Ook is afgesproken dat dit onderwerp onderdeel wordt van de jaarlijkse gesprekken met zorgorganisaties met als doel het bewaken van voldoende capaciteit, het verkrijgen van inzicht in vraag en aanbod en het voorkomen dat een verzoek tot partneropname niet kan worden gerealiseerd. Nog niet alle zorgkantoren hebben dit gedaan. Ik zal er op toezien dat men dit zo spoedig mogelijk doet.
Deelt u de mening dat het een beschaafd land niet past om een echtpaar dat al 70 jaar samen is, vanwege de nodige zorg voor één van de twee, in de nadagen van hun leven te scheiden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze nog steeds verliefde echtelieden weer wel elke dag samen kunnen slapen?
De mogelijkheid voor echtgenoten om samen in een instelling te gaan wonen, ook als één van beiden geen indicatie heeft, is wettelijk geregeld. Wat deze specifieke casus betreft, hebben medewerkers van het Ministerie van VWS contact gehad met de desbetreffende zorginstelling. De mogelijkheid tot partneropname is op het moment van opname van mevrouw aan het echtpaar aangeboden. Men wilde hiervan op dat moment geen gebruik maken. De woonwensen van het echtpaar zijn inmiddels zijn veranderd en ik heb begrepen dat de zorginstelling, het echtpaar en de familie met elkaar in gesprek zijn over de mogelijkheden. Het echtpaar heeft een drietal voorkeursopties aangegeven waar zij samen willen wonen binnen de zorginstelling. Gezamenlijk wordt bezien welke van deze opties het beste kunnen worden gerealiseerd op een manier die en past bij de wensen van het echtpaar en bij de indicatie van mevrouw. Ik heb er vertrouwen in dat er voor dit echtpaar op korte termijn een bevredigende oplossing beschikbaar is waardoor zij weer elke dag samen kunnen zijn.