Het datalek van het Donorregister |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u op 9 maart 2020 op de hoogte bent gesteld over het datalek dat zich heeft voorgedaan bij het Donorregister, of was u hierover al eerder geïnformeerd?1
Mijn ministerie is vrijdag 6 maart mondeling door de algemeen directeur van het CIBG geïnformeerd over een waarschijnlijk datalek. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt over het aanmelden van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en is het CIBG gevraagd een brief op te stellen waarin zij uitleg geven over dit datalek. Ik heb deze brief van het CIBG op maandag 9 maart ontvangen waarna ik de Kamer op 10 maart heb geïnformeerd.
Op welk moment zijn precies de persoonsgegevens overgezet naar de twee harde schijven?
Het inscannen van de papieren registratieformulieren was onderdeel van het digitaliseringsproject van het Donorregister. Voor dit project heeft het CIBG de Belastingdienst gevraagd om 6,9 miljoen donorkeuzeformulieren, zoals geregistreerd of gewijzigd in de periode van februari 1998 tot juni 2010, in te scannen. De Belastingdienst is hiermee op 1 december 2012 gestart en was op 25 oktober 2013 klaar. In deze periode heeft de Belastingdienst de externe harde schijven aangemaakt. In augustus 2015 zijn de externe harde schijven door de Belastingdienst overhandigd aan het CIBG.
Op welk moment was het CIBG voor het eerst op de hoogte van de vermissing van de twee externe harde schijven? Was deze ontdekking al begin 2020 gedaan, op het moment dat begonnen werd met de vernietiging van het papieren archief?
Conform het Vervangingsbesluit Donor archief 1998–2010 CIBG zijn alle papieren gegevens vervangen door digitale kopieën. Hierdoor was het bewaren van een digitaal of papieren archief niet meer nodig. In februari 2020 is gestart met het vernietigen van het papieren archief door Doc-Direkt en het vernietigen van het digitale archief door het CIBG zelf. De vernietiging van het papieren archief was op 26 februari 2020 afgerond. Met betrekking tot het digitale archief heeft het CIBG op 20 februari 2020 ontdekt dat de externe harde schijven niet in de kluis lagen. Het CIBG heeft toen een interne zoekactie opgestart. Op 4 maart 2020 heeft het CIBG geconcludeerd dat de externe harde schijven vermist waren. Deze vermissing is op diezelfde dag door de privacy officer van het CIBG als datalek aangemerkt.
Klopt het dat, na aanmerking van de vermissing als een datalek door de privacy officer van het CIBG, dit direct gemeld is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en dit dus op 6 maart 2020 plaatsvond?
De vermissing van de externe harde schijven is door het CIBG op 4 maart 2020 als een datalek aangemerkt. Een datalek moet, binnen de wettelijke termijn van 72 uur na aanmerking, worden gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De privacy officer van het CIBG heeft het datalek op 6 maart 2020, binnen deze wettelijke termijn, gemeld bij de AP.
Wat was de reactie van de AP op het datalek? Heeft de AP aanbevelingen gedaan over mogelijke vervolgstappen en worden deze opgevolgd? Zo ja, wat waren deze aanbevelingen precies en hoe wordt hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
De AP doet geen uitspraken over het verloop en de inhoud van onderzoek dat door hen wordt uitgevoerd. Conform mijn toezegging informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek van de AP en de Audit Dienst Rijk (ADR).
Van hoeveel unieke personen stonden hun persoonsgegevens op de twee vermiste harde schijven? Worden deze mensen persoonlijk van het datalek op de hoogte gesteld?
Het CIBG heeft vastgesteld dat het om 6.058.250 unieke personen gaat, inclusief personen die thans overleden zijn. Op de externe harde schijven waren 6,9 miljoen gescande registratie- en wijzigingsformulieren opgeslagen; sommige personen hebben meerdere formulieren ingediend, waardoor het aantal formulieren en het aantal unieke personen niet overeenkomt.
Het CIBG heeft besloten om via de website van het donorregister de burgers te informeren over het datalek en de mogelijke gevolgen. Het CIBG heeft daarnaast een apart telefoonnummer ingesteld waar burgers met vragen terecht kunnen.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de passage «hoogstwaarschijnlijk niet zijn beveiligd»? Waarom is het niet bekend of deze externe harde schijven beveiligd zijn?
Het CIBG heeft aangegeven dat na verder intern onderzoek duidelijk is geworden dat de externe harde schijven inderdaad niet waren beveiligd. Nog onbekend is waarom de externe harde schijven niet zijn beveiligd. Deze vraag zal ook in het onderzoek van de ADR worden meegenomen. Zoals toegezegd wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer precies de twee verhuizingen van het Donorregister, waarover gesproken wordt in de brief, plaatsvonden? Is de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden tijdens beide verhuizingen meeverhuisd?
Het CIBG geeft aan dat op 18 en 19 februari 2016 de verhuizing van de CIBG-vestiging in Kerkrade plaatsvond naar de nieuwe vestiging in Heerlen. Bij deze verhuizing zijn de externe harde schijven meeverhuisd maar is de betreffende kluis in Kerkrade niet meeverhuisd. Het CIBG heeft in Heerlen beschikking gekregen over een andere kluis. De andere verhuizing vond plaats op 17 en 18 mei 2018 binnen hetzelfde gebouw in Heerlen. Tijdens deze interne verhuizing is de kluis waarvan het CIBG gebruikmaakt in Heerlen niet verplaatst.
Hoeveel beveiligingsprotocollen en werkinstructies zijn er precies? Kunt u per protocol en instructie aangeven wanneer deze voor het laatst geëvalueerd zijn en welk proces is ingericht om deze instructies en protocol bijgewerkt te houden?
Het CIBG volgt ten aanzien van (informatie)beveiliging de Rijksbrede richtlijnen die gebaseerd zijn op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid 2019 (BIO). De BIO bevat zeer uitgebreide personele, technische, organisatorische en fysieke maatregelen, procedures en ondersteunende producten. De vraag hoeveel protocollen en werkinstructies het CIBG heeft ten aanzien van dit onderwerp, wanneer deze geëvalueerd zijn en welke ondersteunende processen zijn ingericht, wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR waarover ik de Kamer zal informeren.
Klopt het, gezien het feit dat geschreven wordt dat «aanwezige beveiligingsprotocollen en (werk)instructies onvoldoende zijn nageleefd», dat het datalek niet plaats had kunnen vinden indien de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies wel waren nageleefd? Zo ja, waarom wordt dan ook gesproken over een herziening en aanscherping van deze instructies en protocollen?
In het onderzoek dat de ADR gaat uitvoeren zal worden ingegaan op de naleving van de beveiligingsprotocollen en werkinstructies binnen het CIBG rondom dit onderwerp. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer de eventuele aanscherping en herziening van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies gereed is?
De ADR en de AP gaan onafhankelijk onderzoek doen naar het datalek, het CIBG zal deze onderzoeksresultaten meenemen in de evaluatie en waar nodig aanscherping van bestaande beveiligingsprocedures en werkinstructies.
Het CIBG zal vooruitlopend op de uitkomsten van deze onafhankelijke onderzoeken, de komende periode reeds onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Wie ziet toe op de naleving van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies?
Naleving van de beveiligingsprotocollen bij het CIBG is in de reguliere managementlijn belegd en valt onder de verantwoordelijkheid van de waarnemend Chief Information Officer (CIO) van het CIBG. Bij het CIBG zijn de Chief Security Information Officer (CISO) en Privacy Officer van het CIBG belangrijke kaderstellers. In het onderzoek van de ADR zal de vraag worden meegenomen wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft in de naleving van de beveiligingsprotocollen.
Was de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden afgesloten of had iedereen toegang tot deze kluis?
Zowel de kluis op de locatie Kerkrade, als de kluis op de locatie Heerlen, waren afgesloten. In Kerkrade werd de sleutel beheerd door de afdeling Functioneel Beheer van het CIBG. In Heerlen werd de sleutel beheerd door twee aangewezen medewerkers van het CIBG. CIBG-medewerkers konden met toestemming van de personen met een sleutel toegang krijgen tot de kluis. De (naleving van de) procedure m.b.t. de toegang tot de kluizen wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de passage «de zoektocht naar de externe schijven wordt voortgezet»? Wie voert deze zoektocht uit en is er aangifte gedaan bij de politie?
Het CIBG heeft geen aangifte gedaan bij de politie, er zijn geen aanwijzingen of vermoedens dat de externe harde schijven zijn ontvreemd. Enkele medewerkers van het CIBG zijn tot en met 12 maart ingezet voor de aanvullende zoektocht, deze is inmiddels afgerond. De schijven zijn echter nog steeds vermist.
Bent u bereid de Kamer te informeren op het moment dat u meer weet over hoe deze datalek precies heeft kunnen gebeuren?
Ja, zoals ik in mijn brief van 10 maart jl. heb aangegeven, ben ik voornemens om de Kamer van de uitkomsten van de onderzoeken van de AP en de ADR op de hoogte te stellen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het feit dat u «geen signaal ontvangen van onbevoegde kennisname van de gegevens op de externe harde schijven»? Op welke wijze zou u hiervan signalen ontvangen?
Het CIBG heeft nauw contact met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Tot op heden zijn bij dit meldpunt geen meldingen gedaan van identiteitsfraude waarbij een verband kan worden gelegd met dit datalek.
Het CIBG en de Nederlandse Transplantatie Stichting monitoren daarnaast of er ongebruikelijke of ongewone berichten worden ontvangen waarin wordt verwezen naar gegevens die ook op de externe harde schijven stonden. Ook monitort het CIBG via het klantencontactcentrum of er signalen binnenkomen die verband kunnen houden met het datalek. Tot slot wordt berichtgeving door de media nauwlettend gevolgd. Tot op heden heeft de monitoring nog geen vermoeden van onbevoegde kennisname van de gegevens opgeleverd.
Wat is de precieze onderzoeksvraag die aan de Auditdienst Rijk (ADR) is meegegeven voor hun onderzoek? Is al bekend wanneer dit ADR-onderzoek gereed is?
De ADR is verzocht een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop binnen het CIBG wordt omgegaan met externe gegevensdragers. Zowel de opzet van het beleid als het bestaan van beheersmaatregelen ten aanzien van het huidige en toekomstige donorregister.
De ADR is bereid dit onderzoek uit te voeren en zal naar verwachting uiterlijk eind mei 2020 een rapportage opleveren.
Welke stappen wilt u en/of het CIBG zetten om het geschade vertrouwen in het Donorregister en de zorgvuldige omgang van persoonlijke gegevens van mensen te herstellen, aanvullend aan de stappen die reeds in de brief staan?
Het is vanuit het oogpunt van het publieke vertrouwen heel belangrijk dat er openheid van zaken is, niet alleen over wat er is gebeurd en de (mogelijke) consequenties die dit kan hebben, maar ook over wat er wordt gedaan om eenzelfde fout in de toekomst te voorkomen. Ik zal de Kamer daarom informeren over de uitkomsten van de onderzoeken door de ADR en AP en het CIBG vragen om eventueel te nemen vervolgstappen aan mij te rapporteren en deze openbaar te maken.
Het CIBG zal zoals gezegd, vooruitlopend op de uitkomsten van de onafhankelijke onderzoeken door de ADR en AP, de komende periode zelf onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Overigens is bij de bouw van het nieuwe Donorregister begin 2019 security by design en privacy by design in de infrastructuur ingeregeld. Persoonsgegevens kunnen in het nieuwe donorregister alleen opgevraagd worden via een gecontroleerd proces. Een voorbeeld hiervan is dat persoonsgegevens in het nieuwe donorregister versleuteld worden opgeslagen. Hierdoor kan zelfs een systeembeheerder niet bij deze persoonsgegevens.
Kunt u deze vragen voor de inbrengdatum van het door de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgesproken schriftelijke overleg apart beantwoorden?
Nee, in verband met de COVID-19 uitbraak is het mij niet gelukt deze vragen voorafgaand aan het schriftelijke overleg aan de Kamer te zenden.
Het maximaal aantal afwezigheidsdagen in verpleeghuizen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering van Radar, waaruit blijkt dat de regelgeving met betrekking tot het maximaal aantal afwezigheidsdagen (vakantieverlof) van een bewoner van een verpleeghuis een beperking kan zijn voor het willen zorgen voor een dierbare?1
Ja.
Tot mijn spijt heeft de beantwoording door de aanpak van de coronacrisis langer geduurd.
Klopt het dat bewoners van verpleeghuizen sinds 2018 maximaal twee weken per keer en maximaal 42 dagen per jaar afwezig mogen zijn en dat bij overschrijding de bekostiging van het zorgkantoor kan worden gestopt voor de dagen bovenop deze maxima en daarmee ook de zorgovereenkomst?
Het totaal aantal afwezigheidsdagen dat een zorgaanbieder in een jaar2 kan declareren wanneer de cliënt niet in de instelling verblijft, is volgens de opgave van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) 146 dagen per jaar. Het betreft 42 dagen vakantieverlof met een maximum van twee weken per keer. Daarnaast kunnen cliënten nog wekelijks twee dagen (52 x 2 dagen = 104 dagen per jaar) aaneengesloten elders verblijven. De NZa heeft per 1 januari 2020 mogelijk gemaakt dat de weekenddagen ook doordeweeks kunnen worden opgenomen. Bij een afwezigheid langer dan twee weken aaneengesloten ontvangt de zorgaanbieder geen bekostiging en kan de zorgovereenkomst worden beëindigd.3 ActiZ laat desgevraagd weten dat het zeer zelden voorkomt dat een zorgovereenkomst om deze reden wordt beëindigd. In die sporadische voorkomende gevallen hebben zorgaanbieder en zorgkantoor de plicht om vervangende zorg te regelen.
Vindt u het proportioneel als zorgaanbieders verloven van langer dan 42 dagen of twee weken achtereen weigeren terwijl zij alleen over de extra dagen geen bekostiging ontvangen?
Voor de kwaliteit van leven van bewoners van een verpleeghuis is het van belang dat er sociale contacten zijn met familieleden en vrienden buiten het verpleeghuis. Dat kan door af en toe op bezoek te gaan, maar ook door cliënten enige tijd bij hun familieleden te laten verblijven. Of en hoe lang dit verblijf elders mogelijk is, is maatwerk. Ook in die situaties dat er een wens is van verblijf, langer dan twee weken. Daarnaast is van belang dat het verblijf buiten de instelling het welzijn van de cliënt niet mag schaden. De zorginstelling is ook dan verantwoordelijk voor het (medisch) welzijn van de cliënt en moet zich ervan vergewissen of verblijf elders verantwoord is en wat er voor nodig is om dit in goede banen te lijden. Goede afspraken met familie en eventueel betrokken extramurale aanbieders die de zorg op het vakantieadres regelen zijn van belang voor het kunnen zorgdragen voor het (medisch) welzijn van de cliënt. Uit navraag bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de brancheverenigingen ActiZ en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), blijkt dat in enkele tientallen situaties per jaar sprake is van een wens tot verlof die niet past binnen de voorwaarden van de onder vraag 2 genoemde beleidsregels.
Vindt u het proportioneel dat verloven van langer dan twee weken achtereen hierdoor misschien niet mogelijk zijn, ook als de persoon verder het hele jaar geen verlof opneemt?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet bewonderenswaardig, en zelfs iets wat aangemoedigd zou moeten worden, dat bijvoorbeeld een dochter haar moeder enkele weken per jaar op vakantie wil nemen en de zorgtaken volledig zelf verleent?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er de mogelijkheid moet zijn om af te kunnen wijken van regels en maatwerk mogelijk moet zijn als hiermee de zorg voor elkaar wordt bevorderd en misschien zelfs de kwaliteit van leven?
De NZa stelt de regels op voor de bekostiging van zorg. Dit doet zij in nauwe betrokkenheid met ZN en branche- en cliëntenorganisaties. Naast dat sprake moet zijn van doelmatige en verantwoorde zorg van goede kwaliteit is efficiënt omgaan met de capaciteit van verblijfszorg ook één van de opgaven waar we allen voor staan. Daarom zijn er grenzen aan het betalen van wonen en op het moment dat de cliënt niet in de instelling verblijft. Echter, ook voor mensen die in een instelling wonen, is nauw contact met hun naasten van belang voor de kwaliteit van leven. Over de signalen, zoals ook in deze vragen verwoord, heb ik contact opgenomen met de NZa. De NZa heeft mij laten weten bereid te zijn om met zorgkantoren en zorgaanbieders/ brancheverenigingen knelpunten in de regels en nadere voorwaarden rondom de bekostiging van de afwezigheidsdagen te bespreken en zo nodig aan te passen, opdat er voldoende mogelijkheden zijn om maatwerk af te spreken.
Vanwege de coronacrisis komt het de afgelopen maanden voor dat mantelzorgers hun verwanten die in Wlz-instellingen wonen bij hen thuis verzorgen. Bij een langere afwezigheid in de instelling dan veertien dagen, krijgen de instellingen de omzetderving die hiermee gepaard gaat gecompenseerd via de NZa beleidsregel SARS-CoV-2 virus. Voor instellingen binnen de gehandicaptenzorg heb ik de regeling ten aanzien van de omzetderving verlengd tot 1 augustus 2020. Voor instellingen binnen de ouderenzorg tot 1 september 2020.
Bent u bereid in overleg te gaan met zorgaanbieders en zorgkantoren om eventueel belemmerende regelgeving aan te passen om meer maatwerk te kunnen bieden voor mensen die met gegronde redenen langer verlof willen hebben vanuit het verpleeghuis, waarbij ook aandacht is voor het voorkomen van onnodig lang leegstaande bedden (met het oog op de schaarste en de lange wachtlijsten)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Zou u kunnen onderzoeken of de regeling rondom het deeltijdverblijf een passende oplossing is voor de genoemde casussen in de aflevering van Radar en of er wellicht aanpassingen aan deze regel nodig zijn om hier maatwerk te kunnen bieden?
Deeltijdverblijf is ontstaan vanuit de wens om het thuis kunnen blijven wonen langer mogelijk te maken. Hiermee kan ook een meer geleidelijke overgang van thuis wonen naar het uiteindelijk volledig wonen in een instelling worden bewerkstelligd. De basisprincipes bij deeltijdverblijf zijn dat er sprake is van een vast patroon van aan- en afwezigheid in de insteling. Daarnaast moet het thuis wonen van een cliënt nog verantwoord zijn op de dagen dat deze niet in de instelling verblijft. Op de dagen dat de cliënt thuis verblijft, is de plek in de instelling beschikbaar voor een andere cliënt die afwisselend thuis en in de instelling verblijft. Ik vind het niet wenselijk om wijzigingen aan te brengen aan deze basisprincipes. Oplossing voor (de incidenteel gemelde) knelpunten bij het flexibel kunnen logeren bij familie zou moeten worden gezocht in de vorm van maatwerk binnen de 146 afwezigheidsdagen oftewel verlofdagen.
Bent u bereid mensen beter op de hoogte te brengen van de mogelijkheid tot deeltijdverlof?
Ik vind het belangrijk dat mensen goed op de hoogte zijn van de mogelijkheid tot deeltijdverlof. Of dit nu vakantieverlof is of deeltijdverblijf. Het goed informeren van mensen daarover is primair aan de zorgkantoren en zorgaanbieders. Ook cliëntenorganisaties delen deze informatie via hun kanalen.
Kunt u onderzoek doen in hoeverre het mogelijk is om lange verloven meer toe te staan en de tijdelijk vrijkomende verpleeghuisplaatsen in te zetten voor logeerzorg, waarbij ouderen kunnen wennen aan een plek in het verpleeghuis en mantelzorgers ontlast worden?
Een cliënt die structureel in een instelling woont, heeft daar een eigen kamer die is ingericht naar zijn/haar smaak met eigen spullen; dat is zijn/haar woning. Deze kamer zou voor de periode dat de cliënt vakantie heeft moeten worden uitgeruimd. Daarnaast is de woonruimte die leegstaat niet per definitie geschikt voor logeerzorg, bijvoorbeeld als sprake is van een gesloten afdeling en de cliënt die wenst te logeren, daarop niet is aangewezen. Verder kan wisseling van bewoners op een groep tot onrust leiden. Ik zie hier weinig mogelijkheden om deze capaciteit te gebruiken om te wennen aan een plek in het verpleeghuis of ter ondersteuning van mantelzorgers. Voor deze doeleinden kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid «logeren» in een instelling voor een periode van maximaal 156 etmalen per jaar of via deeltijdverblijf. Hiervoor zijn in instellingen doorgaans aparte ruimten beschikbaar.
De gevolgen van het coronavirus en de dalende olieprijzen op de economie |
|
Mahir Alkaya (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Verwacht u dat het coronavirus en de daling van de olieprijzen een negatief effect hebben op de reële economie? Zo ja, welke?1
De uitbraak van het coronavirus zal een grote impact hebben op de mondiale, Europese en Nederlandse economie. De precieze impact op de Nederlandse economie is op dit moment niet met zekerheid te voorspellen. De impact hangt namelijk af van de snelheid waarmee het coronavirus onder controle komt in binnen- en buitenland.
Bent u van mening dat overheden niet alleen naar centrale banken dienen te kijken om stimulerende maatregelen te nemen, maar zelf actie moeten ondernemen om de economische gevolgen van het coronavirus te ondervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben op de hoogte van de aanbevelingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Voor de maatregelen die het kabinet neemt, verwijs ik u naar de Kamerbrieven die op 12 en 17 maart jl. zijn verstuurd over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus. Afhankelijk van de ontwikkelingen zal het kabinet noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indien de situatie daartoe noopt.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) aanbeveelt om gerichte stimulerende maatregelen te nemen om de economie draaiende te houden? Gaat u gehoor geven aan deze oproep? Zo ja, hoe?
Hoe kijkt u aan tegen de plannen van de overheden van Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje om de economie te stimuleren?2
Het is van belang dat alle Europese lidstaten maatwerk kunnen bieden. De situaties verschillen immers per land. Lidstaten moeten echter voorkomen dat de maatregelen die zij nemen andere lidstaten schaden. Veel maatregelen die landen als Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje hebben doorgevoerd, zijn vergelijkbaar met de maatregelen die het kabinet presenteerde in de Kamerbrieven die op 12 en 17 maart jl. werden verstuurd over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus. Zo voerden onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje net als Nederland werktijdverkorting in. Net als Nederland ondersteunen deze landen daarnaast de liquiditeit van ondernemers via uitstel van betaling van belasting. Daarnaast zijn garanties voor bedrijfsleningen een veelgebruikt instrument om de druk op het bedrijfsleven als gevolg van de virusuitbraak te verlichten. Frankrijk, Italië en Denemarken geven garanties op leningen aan het mkb. De garanties zijn vergelijkbaar met de Nederlandse borgstelling voor mkb-kredieten (BMKB) die verruimd wordt.
Wat vindt u van maatregelen die tot doel hebben om personen die tijdelijk minder of geen inkomen hebben, tijdelijk vrij te stellen van het aflossen van hypotheekleningen of andere leningen?3
Het kabinet zet zich op dit moment vooral in op het behoud van banen en het bieden van ondersteuning bij acute problemen die werknemers, zzp’ers en bedrijven ondervinden zodat mensen inkomen behouden.
Nopen de uitbraak van het coronavirus en de economische implicaties hiervan u tot haast met betrekking tot het stimuleringsfonds voor langetermijninvesteringen? Zo neen, waarom niet?
Op dit moment is het kabinet volop bezig met het bestrijden van de effecten en gevolgen van het coronavirus. Daar gaat nu alle aandacht naar toe.
Bent u voornemens om, wanneer de situatie daarom vraagt, kleine ondernemers op korte termijn te steunen om te voorkomen dat zij vanwege vraaguitval en masse failliet gaan, bijvoorbeeld op het terrein van de kredietverlening? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft net een aantal maatregelen aangekondigd om deze ondernemers te ondersteunen. Voor de maatregelen die het kabinet neemt om kleine ondernemers tegemoet te komen, verwijs ik u graag door naar de Kamerbrieven van 12 en 17 maart jl. over de economische maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot het coronavirus.
De economische gevolgen van het Corona virus |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt om de negatieve gevolgen van het coronavirus voor de economie te beperken?1
Ja, wij zijn bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt.
Kunt u een analyse sturen van de gevolgen van het coronavirus op de korte en middellange termijn voor de Nederlandse economie?
Het kabinet houdt de economische ontwikkelingen vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten. Het zijn roerige tijden en de ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Gegeven deze hoge mate van onzekerheid, en het feit dat de impact van het coronavirus op de Nederlandse economie van een veelvoud van factoren afhangt, waaronder vraag- en aanbodfactoren, is het lastig om een robuuste inschatting te maken van de precieze economische gevolgen op de korte en middellange termijn. Het kabinet houdt rekening met majeure vraag- en aanbodeffecten op korte termijn. De effecten op de middellange termijn hangen samen met de mogelijkheden om het virus in te dammen. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën.
Wie heeft er vanuit het kabinet de leiding in de bestrijding van de negatieve economische gevolgen van het coronavirus op de economie?
De financiële, budgettaire en economische gevolgen van het coronavirus op de Nederlandse, Europese en mondiale economie zijn veelomvattend en raken niet alleen aan de beleidsterreinen van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, maar hebben betrekking op de gehele rijksoverheid. Het kabinet trekt eendrachtig en gezamenlijk op in de bestrijding van de gevolgen van het coronavirus. De reguliere verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende departementen blijft daarbij het uitgangspunt.
Op welke manier kunnen de negatieve effecten van het coronavirus in deze omstandigheden zo goed mogelijk worden opgevangen, aangezien dit voor zowel vraag- als aanboduitval zorgt?
Het coronavirus heeft gevolgen voor zowel de aanbod- als de vraagzijde van de economie. Aan de aanbodzijde kunnen door de lange, mondiaal georganiseerde toeleveringsketens ondernemers in de problemen raken als er bijvoorbeeld sprake is van vertraging in de toelevering van grondstoffen of halffabricaten. Tegelijkertijd kan er een effect optreden aan de vraagzijde van de economie, als gevolg van bijvoorbeeld groeiende onzekerheid, volatiliteit op financiële markten, reisrestricties en economische problemen in andere delen van de wereld. De mogelijkheden om de economische vraag te stimuleren worden op korte termijn bovendien beperkt door en zijn ondergeschikt aan de noodzakelijke maatregelen die zijn genomen om verspreiding van het virus in te dammen. Het kabinet heeft in deze uitzonderlijke situatie met het pakket maatregelen dat is aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart jongstleden de prioriteit gegeven aan het behoud van banen en inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van de crisis.2 Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Echter, ook met deze maatregelen is de verwachting dat de economische gevolgen merkbaar zullen zijn. Het kabinet houdt de situatie nauwlettend in de gaten en zal noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indoen de situatie daartoe noopt.
Bent u bereid te kijken of de huidige werktijdverkortingsregeling voldoet in het licht van de huidige omstandigheden? In hoeverre is uitbreiding van de regeling nodig, overweegt u een vorm van deeltijd-WW in te voeren?
Het kabinet vindt het van belang dat alle bedrijven die getroffen worden door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en aan alle voorwaarden voldoen, in aanmerking kunnen komen voor werktijdverkorting. De bestaande werktijdsverkortingsregeling was niet berekend op het ongekende grote beroep dat op de regeling gedaan werd. De regeling is daarom ingetrokken, en is vervangen door de nieuwe tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW). De nieuwe regeling wordt uitgevoerd door UWV en stelt in staat om sneller aan meer aanvragen te voldoen dan bij de werktijdsverkortingsregeling het geval was. Werkgevers kunnen een aanvraag indienen voor een ruime tegemoetkoming in de loonkosten en hiervoor van UWV een voorschot ontvangen. Hiermee kunnen zij werknemers met een vast en met een flexibel contract gewoon doorbetalen.
In hoeverre bent u bereid de ruimte op de begroting en de staatsbalans te gebruiken om negatieve economische gevolgen van het coronavirus te beperken in het licht van dat in de afgelopen jaren de staatsschuld in zeer hoog tempo is afgelost?
De Nederlandse overheidsfinanciën staan er goed voor, mede door de inspanningen van dit kabinet en het vorige kabinet om de overheidsschuld van Nederland terug te dringen na de kredietcrisis en de daaropvolgende Europese schuldencrisis. Dit betekent dat nu alle maatregelen die nodig zijn kunnen worden genomen. Het kabinet hanteert daarbij geen limiet. De Nederlandse begrotingssystematiek is gericht op het automatisch stabiliseren van de economie, zodat er bij economische tegenslag niet hoeft te worden bezuinigd omwille van de overheidsfinanciën. Daarnaast heeft het kabinet, in anticipatie van de economische gevolgen van het coronavirus, een massief en breed pakket aangekondigd die een budgettair beslag kennen. De budgettaire gevolgen van deze maatregelen zijn in incidentele suppletoire begrotingswetten aan uw Kamer voorgelegd. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend en is daarbij voortdurend in gesprek met werkgevers- en werknemersorganisaties, bedrijven en financiers om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen doen als de situatie daarom vraagt.
Wat zijn de gevolgen van de slechte beursresultaten voor pensioenfondsen? Overweegt u maatregelen om de directe gevolgen hiervan te beperken, totdat we weten in hoeverre het een tijdelijke dip betreft?
De dekkingsgraden van Nederlandse pensioenfondsen zijn sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen in de wereld. De beurzen krijgen nu een flinke klap te verduren en dat heeft gevolgen voor de financiële positie van pensioenfondsen. Het kabinet houdt de situatie dan ook goed in de gaten en staat nauw in contact met betrokken partijen over ontwikkelingen in de sector. Tegelijkertijd is nog onzeker in hoeverre effecten blijvend zijn. De situatie op financiële markten is nu nog erg volatiel. Pensioenfondsen worden vanzelfsprekend niet op basis van ontwikkelingen op korte termijn afgerekend, maar zoals gebruikelijk wordt de stand eind december opgemaakt.
Overweegt u maatregelen om de vraagzijde in de economie te stimuleren, bijvoorbeeld met een koopkrachtimpuls voor alle Nederlanders?
Het kabinet heeft een noodpakket met maatregelen aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart die zijn gericht op behoud van banen, inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van het coronavirus. Om de vraagzijde te stimuleren wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 maart, daarnaast gebruik gemaakt van automatische stabilisatoren in de Nederlandse begroting.3 Het kenmerk van automatische stabilisatie is dat het onmiddellijk en vanzelf gebeurt: het is niet nodig om bijvoorbeeld een wet aan te passen, een nieuwe begroting aan te nemen of een investeringsproject aan te besteden. Het is daarmee tijdig en trefzeker, en daarnaast ook tijdelijk: als de economie weer hersteld is, hoeven maatregelen niet te worden stopgezet of teruggedraaid.
Wanneer verwacht u eindelijk de eerste uitgaven te doen uit het groots aangekondigde «WopkeWiebes» investeringsfonds?
Op dit moment is het kabinet volop bezig met het bestrijden van de effecten en gevolgen van het coronavirus. Daar gaat nu alle aandacht naar toe.
Deelt u de analyse dat het instrumentarium van de Europese Centrale Bank (ECB) al volop in gebruik is, dus dat overheden nu aan zet zijn om een recessie zo veel als mogelijk af te wenden en de eventuele effecten te beperken?
Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 17 maart jongstleden is de uitbraak van het coronavirus mondiaal en zijn de economische effecten van de uitbraak dat ook. Het mitigeren van deze effecten vereist internationale samenwerking en coördinatie. Het kabinet hecht sterk aan samenwerking binnen de verschillende internationale gremia waarin dit wordt besproken. De afgelopen weken zijn in Europees verband verschillende maatregelen genomen. De ECB neemt in onafhankelijkheid beleidsmaatregelen om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen.
De ECB richt zich daarbij op het behoud van ruime financiële condities om de risico’s voor prijsstabiliteit te beperken. De ECB stelt extra liquiditeit beschikbaar aan banken en koopt overheids- en bedrijfsobligaties aan. Ruime financiële omstandigheden en liquiditeit dragen eraan bij dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis. Overheden nemen gerichte maatregelen om de economie te ondersteunen. Sommige van deze maatregelen, zoals het verstrekken van kredietgaranties, versterken het effect van de beleidsmaatregelen van de ECB. Dergelijke garanties vergroten de kans dat banken de extra liquiditeit door zetten naar bedrijven in de huidige onzekerheid. Overheden nemen daarnaast maatregelen om de vaste kosten van bedrijven te reduceren en om inkomens van werknemers en zelfstandigen te ondersteunen. Deze maatregelen dragen bij aan het beperken van de effecten van het coronavirus.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen voor als de bouw (verder) stilvalt? Bent u bereid grootschalige investeringen in openbaar vervoer, energienetten en andere infrastructuur naar voren te halen?
De bouw is voor de Nederlandse economie een zeer belangrijke sector. Daarom heeft het Rijk nauw contact met de sector om signalen van vertraging vroeg op te vangen en gezamenlijk in te zetten op de voortgang van de bouwproductie in de komende weken en maanden, zodat de woningbouw en de verduurzaming van bestaande woningen verder kan. Het kabinet organiseert op korte termijn een overleg met betrokkenen om te bepalen welke acties nodig zijn om de continuïteit van het bouwproces, opdrachtgeverschap en vergunningverlening te borgen. Het naar voren halen van projecten zal ook onderdeel zijn van de gesprekken. Er komt een protocol om veilig en gezond door te werken. Ook brengt het kabinet in beeld welke wettelijke veranderingen op de sector afkomen, waar nog knelpunten zitten en hoe daarmee moet worden omgegaan. Met het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en I&W wordt gekeken hoe publiek opdrachtgeverschap zoveel mogelijk kan worden voortgezet en waar mogelijk projecten naar voren gehaald kunnen worden. Daarbij zal ook bij medeoverheden aandacht gevraagd worden voor continuering van besluitvormingsprocessen en vergunningprocedures. Verder kan de bouw gebruik maken van de aangekondigde generieke maatregelen, zoals de nieuwe Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) verruiming en versoepeling van de BMKB en de GO-regeling voor bankgaranties. Voor meer details wordt doorverwezen naar de Minister van Milieu en Wonen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Ten aanzien van energienetten geldt dat investeringen in principe worden gedaan door desbetreffende bedrijven zelf, waaronder de netbeheerders voor elektriciteit en gas, en warmtebedrijven voor wat betreft warmtenetten. In het kader van de energietransitie valt te verwachten dat de komende jaren aanzienlijke investeringen zullen moeten worden gedaan. In navolging van het Klimaatakkoord werkt het kabinet onverminderd door aan een voorspoedige energietransitie, waar deze investeringen noodzakelijk en ondersteunend voor zijn. Evenwel is het zo dat de focus van onder andere de netbeheerders voor elektriciteit en gas momenteel is gericht op het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening. In deze tijd is het nodig en noodzakelijk dat enkel hier de focus op ligt.
Wat zijn de effecten voor kleine zelfstandige ondernemers en het mkb? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om voor hen de pijn te verzachten?
In de brief die het Kabinet op 17 maart jongstleden aan uw Kamer heeft gestuurd zijn diverse maatregelen aangekondigd en beschreven.4 Kleine zelfstandige ondernemers en het mkb die in de problemen komen als gevolg van het corona-virus en de brede economische effecten ervan. Onderstaand wordt kort ingegaan op een aantal maatregelen die zelfstandige ondernemers en het mkb helpt deze uitzonderlijke crisis het hoofd te bieden. Voor meer detail wordt verwezen naar de Kamerbrief.
Het kabinet zet in op versoepeling en verruiming van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 maart jongstleden.5 Met de BMKB staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening willen afsluiten, maar aan de betrokken financier niet genoeg zekerheid kunnen bieden. Bedrijven die worden geraakt door de economische gevolgen van het coronavirus en daardoor in liquidtietsproblemen komen, kunnen tijdelijk rekenen op extra gunstige voorwaarden onder de BMKB.
Voorts komt het kabinet met een tijdelijke voorziening voor ondernemers. Door de maatregelen van het Rijk om de verspreiding van het corona-virus te beteugelen derven veel zelfstandigen, zoals in de culturele sector en de horeca, noodgedwongen inkomsten. Het kabinet wil ook deze groep ondersteunen, zodat zij daarna hun bedrijf kunnen voortzetten. Het kabinet komt daarom met een tijdelijke voorziening voor drie maanden die zo snel mogelijk ingaat. Zelfstandige ondernemers met financiële problemen kunnen een beroep doen op deze voorziening, die uitgevoerd wordt door gemeenten.
Ook heeft het kabinet een aantal fiscale maatregelen aangekondigd. In de eerste plaats zal de Belastingdienst bijzonder uitstel van betaling verlenen aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. Dit is een tijdelijke regeling. Ondernemers kunnen met een brief uitstel van betaling van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting aanvragen bij de Belastingdienst. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt, wordt de inning van deze soorten belastingschulden direct stopgezet. Dat betekent dat de ondernemer feitelijk meteen uitstel van betaling krijgt. Voor uitstel langer dan drie maanden is aanvullende informatie nodig om te beoordelen of de financiële problemen hoofdzakelijk zijn veroorzaakt door de coronacrisis. De ondernemer kan de eerste drie maanden gebruiken om deze informatie te verstrekken. Het kabinet onderzoekt nu welke informatie nodig is en hoe deze zo eenvoudig mogelijk kan worden aangeleverd. Het doel daarbij is de administratieve lasten voor ondernemers zo veel mogelijk te beperken.
Daarnaast verlaagt het kabinet de invorderingsrente vanaf 23 maart 2020 tijdelijk van 4% naar 0,01%. Hierdoor wordt het makkelijker voor ondernemers om uitstel van betaling aan te vragen. Deze verlaging geldt voor alle rijksbelastingen en geldt voor zowel ondernemers als particulieren. Om ondernemers tegemoet te komen zal het kabinet het percentage van de belastingrente ook tijdelijk verlagen naar 0,01%. Belastingrente wordt normaal gesproken gerekend als een aanslag te laat kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld omdat de aangifte niet op tijd of niet voor het juiste bedrag wordt ingediend bij de Belastingdienst. Deze tijdelijke verlaging gaat in vanaf het moment dat dit uitvoeringstechnisch mogelijk is. Dit betekent dat voor alle belastingen, behalve voor de inkomstenbelasting, de tijdelijke verlaging van het tarief ingaat vanaf 1 juni 2020. Voor de inkomstenbelasting gaat dit in vanaf 1 juli 2020.Tot slot kunnen ondernemers die een lagere winst verwachten door de coronacrisis een verzoek indienen tot verlaging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Daardoor gaan ondernemers meteen minder belasting betalen. Als het bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag lager is dan de belasting die de ondernemer in de eerste maanden van dit jaar al heeft betaald, krijgt de ondernemer het verschil uitbetaald.
Als noodvoorziening op de overige maatregelen komt het kabinet met een noodloket voor de tegemoetkoming in de vorm van een gift voor de eerste nood bij ondernemers die direct zijn getroffen door overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronacrisis en die hun omzet daardoor geheel of grotendeels zien verdwijnen.
In aanvulling op bovenstaande maatregelen heeft 19 maart jongstleden een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van Financiën en ABN AMRO, ING, Rabobank, Triodos en de Volksbank, en de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), over de gevolgen van het coronavirus voor de financiële sector en de reële economie. In het gesprek lichtten de banken hun regeling toe die is bedoeld om met name kleinere, in de aard gezonde, ondernemingen, door deze crisis te helpen. De vijf banken hebben hiertoe afgesproken dat deze ondernemingen zes maanden uitstel van de aflossingsverplichtingen kunnen krijgen. Voor meer informatie over het gesprek wordt verwezen naar het verslag dat aan uw Kamer is verzonden.6
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat door het (verder) stilvallen van de bouw de woningnood nog verder toeneemt?
Het op peil houden van de bouwproductie heeft prioriteit. Het tekort aan woningen is met 3,8% hoog. Iedere terugval, ook een tijdelijke, in de productie zal op de middellange termijn leiden tot een nog grotere bouwopgave. Juist daarom houdt het Rijk nauw contact met de sector om meteen actie te nemen wanneer er signalen zijn dat zaken vertragen. Op zeer korte termijn zal de Minister van Milieu en Wonen in een bestuurlijk overleg met sectorpartijen verder over spreken. Intussen lopen er al diverse acties met stakeholders, die bij zullen dragen aan het op peil houden van de bouwproductie. Zo werken Rijk en regio in de woondeals intensief samen aan de versnelling van geplande bouwprojecten en uitbreiding van de plancapaciteit. De financiële impuls van € 1 miljard voor de woningbouw die het kabinet afgelopen najaar beschikbaar heeft gesteld en de heffingsvermindering in de Verhuurderheffing (€ 100 miljoen jaarlijks) voor nieuwbouw zullen zal bijdragen aan de realisatie van tienduizenden extra woningen. Omdat er nog steeds een extra stap nodig is van alle partijen, heeft de Minister van Milieu en Wonen recent met gedeputeerden van twaalf provincies om tafel gezeten, naar aanleiding van de nieuwe bevolkingsprognose en de verwachte terugval van de bouwproductie. Daar is afgesproken dat Rijk en provincies in kaart gaan brengen hoe de bouwopgave er op regionaal niveau uitziet, en wat nodig is om de benodigde bouwplannen te realiseren.
Bent u bereid de Kamer mogelijke investerings- en stimuleringsmaatregelenpakketten te doen toekomen? Welke scenario’s heeft u daarvoor voorbereid?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Er is nu een noodpakket met maatregelen ter ondersteuning van de economie en banen gecommuniceerd. Hierin zitten ook diverse maatregelen die de vraagzijde van de economie ondersteunen. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Zoals aangegeven is het hierdoor niet mogelijk om nu een robuuste economische inschatting te maken van de effecten op de korte termijn. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën. Als de situatie zich voordoet dat meer maatregelen nodig zijn uw Kamer daar vanzelfsprekend direct van op de hoogte worden gesteld.
Wat vindt u van de maatregelen van de Duitse regering en de Italiaanse regering? welke maatregelen worden er elders in Europa genomen?
Landen in Europa en de rest van de wereld nemen maatregelen om de economische impact van het coronavirus te mitigeren. Het kabinet monitort nauwgezet de maatregelen die andere landen nemen. Informatie en ideeën over maatregelen worden uitgewisseld uit via gremia zoals de Eurogroep, maar ook op ambtelijk niveau is er dagelijks contact. De maatregelen van Duitsland en Italië zijn grotendeels in lijn met wat Nederland doet en zijn met name gericht op het behoud van banen en inkomens en het ondersteunen van bedrijven en ondernemers, zoals door tegemoetkoming in de loonkosten, versoepelde belastingregels en extra kredietmogelijkheden. Daarbij geldt dat Nederland met name werk gerelateerde vangnetten al standaard heeft geregeld, terwijl dat voor verschillende andere Europese landen niet geldt. Ook heeft Nederland in vergelijking met veel andere landen een goede buffer om deze maatregelen te financieren en de economische schok op te vangen. Het kabinet zal de ontwikkelingen in andere landen goed blijven monitoren en waar nodig lering trekken uit maatregelen die elders worden getroffen.
Bent u bereid voor 1 april met stimuleringsvoorstellen te komen?
Het kabinet heeft, zoals bovenstaande al meermaals benoemd, op 17 maart een pakket aan maatregelen gepresenteerd. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Tegelijkertijd laten de economische gevolgen zich slecht inschatten omdat de ontwikkelingen zich snel opstapelen. Het kabinet monitort de Nederlandse economie, financiële markten en internationale ontwikkelingen nauwlettend. De overheidsfinanciën staan er goed voor en het kabinet is bereid die maatregelen te treffen die nodig zijn om de economische gevolgen van het coronavirus het hoofd te bieden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de noodzakelijke maatregelen om de economische gevolgen van het coronavirus?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het debat.
De gevolgen van de Kraanwatercrisis voor de Volksgezondheid |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Lood in water bij 14 Amsterdamse basisscholen en 56 wooncomplexen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Kraanwatercrisis een bedreiging voor de Volksgezondheid vormt en dat de overheid moet optreden om de volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u eindelijk in actie met een plan om mensen te beschermen?
Ik begrijp de zorg van mensen over de mogelijke aanwezigheid van loden leidingen. Uit het advies van de Gezondheidsraad: «Loodinname via drinkwater» blijkt opnieuw dat de inname van lood via het drinkwater negatieve gezondheidseffecten kan hebben, vooral op de hersenontwikkeling van kinderen. Het is daarom goed dat mensen zich ervan bewust zijn dat dit kan spelen in een woning of gebouw van vóór 1960. In de kabinetsreactie2 op het advies van de Gezondheidsraad heeft de Minister van I&W, mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport en mijzelf een groot aantal acties aangekondigd om de loodproblematiek aan te pakken. Deze acties zijn ingezet en toegezegd is om over de ingezette acties en over de nadere invulling van het plan van aanpak in april 2020 aan de Kamer verslag te doen. De hierover aangekondigde brief is enigszins vertraagd in verband met de Coronacrisis en zal voor het zomerreces worden verzonden.
Is het bij u bekend dat er bij een gezin met vier kinderen 115 mg lood in het kraanwater is aangetroffen, dat dit gezin er al 18 jaar woont en alle gezinsleden met een of meerdere ernstige, medische gevolgen te maken hebben en de kinderen leer- en concentratieproblemen ondervinden?
Ja. Ik heb kennis genomen van het bericht dat hierover op 14 februari 2020 op de website van PvdA Amsterdam-Noord is verschenen3.
Wat doet de overheid voor mensen wanneer zij langjarig zijn blootgesteld aan loodvervuiling en kampen met ernstige klachten?
Voor mensen met gezondheidsklachten is in Nederland een uitgebreid stelsel van gezondheidszorg beschikbaar. Bezien moet worden of dergelijke klachten te relateren zijn aan blootstelling aan lood of dat er andere oorzaken aan ten grondslag liggen. Echter, gezondheidsschade als gevolg van chronische loodvergiftiging is helaas niet te herstellen. Daarom zet de overheid in op het voorkomen van loodvergiftiging door het stellen van normen aan het gehalte aan lood in voedsel, drinkwater en allerhande producten.
Welke maatregelen nemen kinderdagverblijven en basisscholen om de gezondheid van kinderen te beschermen? Gaat u maatregelen nemen om de veiligheid van kinderen te waarborgen?
Ouders moeten er op kunnen vertrouwen dat kinderdagverblijven en scholen de kinderen een veilige omgeving bieden. Veilig drinkwater hoort daar bij. Vanuit deze verantwoordelijkheid hebben de beheerders van de betreffende gebouwen de plicht om te onderzoeken of er sprake is van loden waterleidingen in het gebouw, als dat zo is deze te saneren en in afwachting daarvan een alternatieve watervoorziening aan te bieden.
De overheid zal er op toezien dat beheerders van kinderdagverblijven en scholen hun verantwoordelijkheid nemen. Zoals ik eerder heb aangegeven verwacht ik van gemeenten dat zij zich er voor inzetten dat zo snel mogelijk duidelijk wordt of gemeentelijke gebouwen nog loden leidingen bevatten en zo ja, dat deze zo snel mogelijk loodvrij worden gemaakt. Als het gaat om kindlocaties in het algemeen verwacht ik dat GGD’en hier een rol inspelen. Met hen wordt overlegd om na te gaan of zij voldoende initiatieven nemen om toezicht uit te oefenen en op welke manier zij daarbij kunnen worden ondersteund. Vanwege de Coronacrisis verloopt deze afstemming trager dan gewenst. Ik zal u hierover binnenkort nader informeren, in de toegezegde brief over de stand van zaken van de acties uit de kabinetsreactie bij het Gezondheidsraadrapport.
Kunt u een overzicht bieden per gemeente van de uitkomsten van onderzoeken naar de aanwezigheid van loden leidingen en de ondernomen acties?
Vooral de gemeente Amsterdam is tot nog toe actief geweest om vanuit de gemeente inzicht te krijgen in het aantal adressen waar nog (delen van) loden leidingen aanwezig zijn. De nadruk ligt daarbij op huurwoningen, kindlocaties en gemeentelijk bezit. De gemeente heeft een veelomvattende loodaanpak ingezet en doet daarover regelmatig verslag aan de Raad.
Ook enkele andere gemeenten hebben onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld kindlocaties. Nog niet alle gemeenten hebben actie ondernomen op het terrein van loden leidingen. Gemeenten zouden er in elk geval zorg voor moeten dragen dat het gemeentelijk bezit veilig is. De VNG kan hier een informerende en stimulerende rol spelen. GGD’en kunnen een rol spelen bij het loodvrij maken van kindlocaties.
Het onderzoeken en in kaart brengen van de eventuele aanwezigheid van resterende (stukken) loden leidingen is uiteindelijk een zaak van de gebouweigenaren, om vervolgens te kunnen saneren.
Welke rechten hebben huurders die jarenlang met lood vergiftigd kraanwater hebben gedronken, omdat verhuurders hebben geweigerd deze te vervangen? Hebben mensen recht op compensatie als een verband kan worden aangetoond tussen langdurige loodinname en gezondheidsklachten?
Verhuurders hebben loden leidingen over het algemeen vervangen, bijvoorbeeld bij renovatie of mutatie. Wanneer duidelijk wordt dat er nog loden leidingen aanwezig zijn en een verhuurder expliciet weigert deze loden leidingen te vervangen, dan kan de huurder naar de huurcommissie voor huurverlaging of naar de rechter voor huurverlaging en om het saneren van de loden leidingen af te dwingen. Wanneer er nog loden leidingen aanwezig zijn of wanneer niet bekend is of deze nog aanwezig zijn, dan geldt het advies om tot het moment van vervanging ander water te drinken. Voorlichting hierover is van groot belang.
De wet kent de mogelijkheid van een schadevergoeding in het geval van een onrechtmatige daad. Schade moet dan wel worden aangetoond.
Welke gezondheidsklachten bij volwassenen worden in verband gebracht met langdurige loodinname?
De Gezondheidsraad geeft in haar signaleringsadvies van 6 november 2019 aan dat langdurige inname van lood bij volwassenen het risico kan vergroten op hart- en vaataandoeningen en chronische nierziekte.
Gaat u mensen beter informeren over de gezondheidsgevolgen van langdurige loodinname? Op welke wijze worden mensen op dit moment voorgelicht? Vindt u dat bijvoorbeeld de GGD mensen moet informeren?
Voorlichting is een belangrijk onderdeel van de aanpak van loden leidingen. Mensen kunnen zich via verschillende kanalen informeren over het feit dat het drinken van water uit loden leidingen nadelige gevolgen voor de gezondheid kan hebben. Het uniformeren van de verschillende boodschappen was één van de acties die de Gezondheidsraad adviseerde en die inmiddels is uitgevoerd.
Met de GGD’en vindt overleg plaats over de mogelijkheden van een meer gerichte voorlichtingscampagne. De ontwikkelingen rond het Coronavirus maken zo’n campagne op de korte termijn echter moeilijk te realiseren.
Vindt u ook dat gemeenten mensen actief moeten benaderen en wijzen op de mogelijke aanwezigheid van loden leidingen? Zo ja, wanneer gaat u dit afdwingen? Zo nee, waarom vindt u het acceptabel dat mensen in het ongewisse blijven met alle gevolgen voor de gezondheid van dien?
Ik vind het belangrijk dat van alle gebouwen en woningen met een bouwjaar vóór 1960 wordt vastgesteld of er nog loden leidingen aanwezig zijn. Idealiter worden alle eigenaren en/of gebruikers van panden van vóór 1960 dan ook nog een keer actief benaderd om hen erop te wijzen dat er in het pand nog (stukken) loden leiding aanwezig kunnen zijn. Voor verschillende eigenaren/gebruikers kan dit op verschillende manieren plaatsvinden. Ik onderzoek nog wat voor de verschillende groepen de beste methode is. Een campagne via de GGD’en is op dit moment moeilijk te realiseren.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk een alternatieve watervoorziening moet komen totdat de leidingen zijn vervangen? Heeft u daarbij ook oog voor ouderen en mensen die minder goed ter been zijn, omdat zij niet in staat zijn om naar een tappunt te lopen?
Als er sprake is van loden waterleidingen, of wanneer niet bekend is of die er nog zijn, dan is het gebruik van ander water inderdaad aanbevolen, zolang de leidingen niet zijn vervangen. Dit kan water uit flessen of pakken zijn, of er kan een alternatief watertappunt worden gebruikt of aangelegd. Ik zie heel goed dat het halen van water uit de winkel of van een apart watertappunt extra belastend is voor mensen die slecht ter been zijn. Een mogelijkheid is om te laten bezorgen of om een (tijdelijk) tappunt aan te leggen na de watermeter. De mogelijkheid van het (tijdelijk) gebruik van filters is onvoldoende onderzocht voor de Nederlandse situatie om dit vanuit de overheid te kunnen aanbevelen.
Bent u van mening dat de verhuurder zou moeten opdraaien voor de kosten van flessenwater als alternatieve watervoorziening niet voorhanden is? Zo ja, hoe gaat u dit afdwingen? Zo nee, waarom niet?
Een verhuurder is verplicht het gebrek te herstellen, dat wil zeggen de leidingen te saneren. In afwachting daarvan geldt een advies voor het drinken van ander water. Ook kan de huur tijdelijk worden verlaagd via de huurcommissie of de rechter zolang het herstel nog niet heeft plaatsgevonden. Hoewel de verhuurder hier formeel niet toe is verplicht acht ik zeer wenselijk dat de verhuurder de huurder faciliteert bij het drinken van ander water, bijvoorbeeld door het installeren van een tijdelijk tappunt na de meter.
Bent u bereid de aanwezigheid van loden leidingen aan te merken als formeel gebrek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De huurcommissie heeft in haar Gebrekenboek, aansluitend op de norm uit de drinkwaterregelgeving, een loodconcentratie van gemiddeld meer dan 10 microgram/L benoemd als een gebrek. Het ligt in de lijn der verwachting dat een rechter de lijn van de huurcommissie volgt.
Ik heb eerder aangekondigd dat ik daarnaast de mogelijkheid van een meldingsplicht bij verkoop of verhuur te willen onderzoeken. Verder onderzoek ik
de mogelijkheid van een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw waarbij ik naast de voordelen voor de volksgezondheid ook kijk naar aspecten als uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. In de toegezegde brief over de stand van zaken van de acties uit de kabinetsreactie bij het Gezondheidsraadadvies kom ik op dit onderzoek terug.
Ben u bereid eigenaren van openbare gebouwen en verhuurders te verplichten loden leidingen te vervangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De aanwezigheid van een te hoge loodwaarde in het kraanwater geldt als een gebrek. Verhuurders zijn daarmee verplicht loden leidingen te vervangen.
Zoals ik eerder heb aangegeven verwacht ik van gemeenten dat zij zich ervoor inzetten dat zo snel mogelijk duidelijk wordt of gemeentelijke gebouwen nog loden leidingen bevatten en zo ja, dat deze zo snel mogelijk loodvrij worden gemaakt. Ook het Rijksvastgoedbedrijf onderneemt een dergelijke actie.
Heeft het ministerie destijds gecontroleerd of verhuurders zich aan de afspraak hebben gehouden om in 2005 alle loden leidingen te hebben vervangen? Zo ja, hoe is het mogelijk dat 200.000 woningen nog loden leidingen hebben? Zo nee, waarom is daar niet toe besloten?
Verhuurders hebben destijds een inspanningsverplichting afgesproken. Het beleid van verhuurders was erop gericht loden leidingen te vervangen, en er zijn sindsdien ook veel loden leidingen vervangen, bijvoorbeeld bij renovatie of mutatie. Ook bij sloop en vervangende nieuwbouw zijn loden leidingen verdwenen. Er is geen registratie van bijgehouden. Het was onbekend hoeveel resterende (stukken) loden leidingen er in 1998 nog waren en ook hoeveel er nu nog zijn. Het getal van 200.000 is een schatting van de Gezondheidsraad. De drinkwaterbedrijven troffen in het kader van de steekproefsgewijze monitoring van de drinkwaterkwaliteit in de periode 2014–2018 bij metingen van binnenhuisinstallaties in 1,1% van de genomen monsters een loodconcentratie boven de 10 microgram/L aan. Dit waren individuele metingen, niet bekend is wat dit betekent voor de gemiddelde loodwaarde van het drinkwater aan het betreffende tappunt, waar de norm betrekking op heeft.
Wat is uw oordeel over het feit dat verhuurders in strijd met de afspraken hebben geweigerd loden leidingen te vervangen en daarmee willens en wetens huurders gezondheidsschade hebben berokkend?
Als loden leidingen in huurwoningen nog niet zijn vervangen betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat verhuurders geweigerd hebben loden leidingen te vervangen. In dat geval had de huurder zich immers bij overschrijding van de norm tot de huurcommissie of rechter kunnen wenden. Het kan ook zijn dat leidingen over het hoofd zijn gezien of dat er onvoldoende onderzoek is gedaan. Ik verwacht dat verhuurders dit onderzoek nu alsnog doen, en hiertoe ook zelf het initiatief nemen en niet wachten tot ze aangesproken worden door hun huurders.
Klopt het dat de aanwezigheid van loden leidingen in 2005 door de Huurcommissie is ingedeeld in «categorie c« (overige ernstige gebreken)? Zo ja, welke indeling gold daarvoor en op basis van welke argumenten is overgegaan tot een andere indeling? Wat zijn de gevolgen van een andere indeling?
Lood in drinkwater is zo’n 20 jaar geleden door enkele huurcommissies als gebrek aangemerkt, en later door de huurcommissies gezamenlijk in het Gebrekenboek opgenomen. Het besluit huurprijzen woonruimte kent drie categorieën gebreken: de A-, B- en C-gebreken, waarvan de A-gebreken het ernstigst zijn. Bij aanwezigheid van deze gebreken is in afwachting van herstel een huurkorting van respectievelijk maximaal 80, 70 of 60% mogelijk. De inhoud van de categorie C-gebreken is niet geheel in het Besluit huurprijzen woonruimte benoemd maar kan door de huurcommissie in het Gebrekenboek nader ingevuld worden, hetgeen dus ten aanzien van de loden leidingen is gebeurd. In alle gevallen dient de huurverlaging die door de huurcommissie wordt toegekend ertoe om de verhuurder te bewegen het geconstateerde gebrek te herstellen. Op grond van het algemene huurrecht is een verhuurder verplicht gebreken te herstellen.
Welke norm voor loodconcentraties in water wordt gehanteerd in de Europese Unie? Heeft Nederland altijd dezelfde norm gehanteerd? Zo nee, waarom hanteerde Nederland een afwijkende norm?
In de Europese Unie geldt op basis van de EU Drinkwaterrichtlijn (1998) sinds 2013 een norm voor de concentratie lood in voor menselijke consumptie bestemd water van gemiddeld 10 microgram/L (daarvoor 50 microgram/L). Bij de aanpassing van Waterleidingwet en -besluit in 2000, is ter implementatie van de EU Drinkwaterrichtlijn in Nederland al de norm van 10 μg/l aan de kraan ingevoerd. Dit is destijds in Nederland besloten op basis van een advies van de Gezondheidsraad uit 1997 om de loodnorm te verlagen van 50 naar 10 microgram/L vanwege de gezondheidseffecten voor jonge kinderen. Bij de aanstaande herziening van de EU-Drinkwaterrichtlijn gaan scherpere voorschriften gelden. U wordt hier in de toegezegde brief nader over geïnformeerd.
Nu blijkt dat verschillende methodes worden gehanteerd om de loodconcentratie in het water te bepalen, gaat u duidelijkheid verschaffen en een methode voorschrijven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom acht u het verschaffen van duidelijkheid niet belangrijk?
Wanneer door visuele inspectie niet duidelijk is of er nog (stukken) loden leidingen aanwezig zijn dan kan een test een indicatie geven of er loden leidingen aanwezig zijn. Hiervoor heeft het RIVM recent een methodiek gepubliceerd: de stagnatiemethode. Deze is te vinden op de website van het RIVM. Hierbij wordt de loodwaarde gemeten na een periode van zes uur stilstand. Dat geeft de meeste kans om loden leidingen op te sporen.
Om te bezien of de loodnorm in het drinkwater wordt overschreden moet een andere methode worden toegepast. Dit kan met de methode van proportionele monstername. Bezien wordt nog of hier een eenvoudiger methode mogelijk is.
Om te zien wat de gemiddelde loodwaarde in een drinkwatergebied is, is een methode voorgeschreven waarbij bij verschillende gebouwen op verschillende momenten van de dag het loodgehalte gemeten wordt. De resultaten worden gemiddeld en dit geeft dan een beeld van de gemiddelde loodbelasting in een distributiegebied, maar niet van de overschrijding van de drinkwaternorm bij individuele gebouwen.
Tot welke organisatie kunnen huurders zich wenden bij geschillen over de meetmethode of geschillen over het al dan niet tijdig verwijderen van loden leidingen?
Huurders kunnen zich bij geschillen over het herstel van gebreken zoals een te hoge loodconcentratie in het drinkwater wenden tot de huurcommissie bij woningen met een gereguleerde huurprijs en tot de rechter.
Het bericht ‘Foute huisarts die nooit meer spreekuur mag houden, toch weer aan het werk’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Foute huisarts die nooit meer spreekuur mag houden, toch weer aan het werk»?1
Ja.
Kunt u toelichten of, en zo ja, hoe de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houdt op zorgverleners die voor het leven geschorst zijn? Zo niet, hoe wordt voorkomen dat voor het leven geschorste zorgverleners alsnog in de zorg aan de slag gaan?
De IGJ houdt toezicht op de gezondheidszorg in Nederland. Wanneer een BIG-geregistreerde zorgverlener wordt doorgehaald in het BIG-register is het niet toegestaan dat hij of zij een wettelijk beschermde beroepstitel voert en zelfstandig voorbehouden handelingen verricht.
Doet hij of zij dit toch, dan is dit strafbaar. Als de IGJ een melding krijgt over een dergelijke situatie doet zij onderzoek naar de feiten en omstandigheden. Indien nodig treft zij maatregelen. Ook in deze casus wordt onderzoek gedaan.
Voor instellingen die van plan zijn om een zorgverlener aan te nemen geldt een vergewisplicht om te controleren of de nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Zij dienen hiervoor onderzoek te doen naar het arbeidsverleden van de sollicitant. Daarnaast zijn sommige zorginstellingen verplicht om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op te vragen.
Indien een BIG-geregistreerde zorgverlener wordt doorgehaald in het BIG-register dan raakt hij of zij de titel kwijt en mag het beroep niet langer onder die beschermde beroepstitel uitoefenen. Dat betekent echter niet dat de betrokken zorgverlener helemaal niet meer werkzaam mag zijn in de zorg. Dit geldt alleen wanneer een bevoegde instantie een algeheel verbod op werkzaamheden in de gezondheidszorg heeft opgelegd.
De ervaring is dat mensen zich hier over het algemeen goed aan houden en een onderzoek met terugwerkende kracht is dan ook niet zinvol. De IGJ zal altijd onderzoek doen als zij een melding ontvangt dat een geschorste zorgverlener voorbehouden handelingen uitvoert of ten onrechte een beroepstitel voert.
Kunt u toelichten of zorginstellingen met betrekking tot sollicitaties een database kunnen raadplegen met geschorste zorgverleners?
Iedereen kan het openbare online BIG-register raadplegen waarin is vermeld of een arts een bevoegdheidsbeperkende maatregel opgelegd heeft gekregen. Een zorginstelling kan in het kader van de vergewisplicht ook navraag doen bij eerdere werkgevers, het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn raadplegen en navraag doen bij de IGJ of de sollicitant een aantekening Wkkgz heeft.
Kunt u aangeven of de IGJ, aangezien zij stelt in geen tien jaar een melding te hebben gehad van een zorgverlener uit de eerstelijnszorg die ondanks een schrapping toch aan het werk gaat, met terugwerkende kracht gaat onderzoeken of dergelijke gevallen zich in het verleden wel hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de IGJ wel meldingen heeft gehad van zorgverleners uit de tweede- of derdelijnszorg die ondanks schrapping toch aan het werk zijn gegaan?
De IGJ heeft geen meldingen gehad over zorgverleners werkzaam in ziekenhuizen of particuliere klinieken die zich niet hebben gehouden aan de opgelegde bevoegdheidsbeperkingen.
Het bericht ‘UWV-artsen weigeren afleggen ambtenareneed’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de onrust onder keuringsartsen over de «ambtenareneed», waarin onder meer moet worden gezworen om niets te doen dat het aanzien van het UWV kan schaden?1
Met de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) worden medewerkers van publieksrechtelijke ZBO’s, zoals het UWV, ook ambtenaren. Daarbij hoort ook het afleggen van een ambtseed. Het is aan de organisaties zelf om de inhoud van die eed te bepalen binnen kaders die daarvoor gelden. Het UWV heeft dat op basis van verschillende voorbeelden van gemeenten en de eed voor Rijksambtenaren gedaan. Vooruitlopend op het uitspreken van de eed tijdens de Week van de Waarde die het UWV eind maart zou organiseren, zijn verschillende bijeenkomsten georganiseerd over de eed.
Hierbij bleek dat één passage intern leidde tot vragen en discussie, namelijk «Ik realiseer mij dat mijn handelen onderdeel is van het handelen van UWV en zal niets doen dat het aanzien van UWV zal schaden.»
Dit riep bij sommige medewerkers, in het bijzonder bij artsen en accountants, de associatie op dat bepaalde kritiek en/of intern onderzoek niet zou mogen omdat deze het aanzien van het UWV zou kunnen schaden. Dat is uiteraard niet het doel van deze bepaling. Het UWV hecht sterk aan professionaliteit en een open cultuur en vakmanschap waar een ieder zich kritisch kan uitspreken. Ook staat het recht om extern «de klok te luiden» mocht een medewerker het idee hebben dat hij misstanden ziet die binnen de organisatie niet geadresseerd worden, buiten kijf. De raad van bestuur heeft dan ook het besluit genomen om deze passage aan te passen zodat hier geen verdere misverstanden over zijn. Deze luidt nu «Ik realiseer mij dat mijn handelen onderdeel is van het handelen van UWV en zal niets doen met het doel het aanzien van UWV te schaden.» Ik hoop dat dit de bezorgdheid onder artsen en accountants wegneemt. Het is goed dat de raad van bestuur hierover in gesprek blijft.
Begrijpt u dat artsen er moeite mee hebben om iets anders te zweren dan de artseneed?
Naar mijn mening staat de door het UWV aangepaste ambtseed niet op gespannen voet met de artseneed. Ook de Nederlandse Vereniging voor verzekeringsdeskundigen (NVVG) heeft in overleg met de artsenfederatie KNMG aangegeven dat (verzekerings)artsen die werkzaam zijn bij UWV, zoals alle artsen, altijd gehouden zijn aan de eigen professionele verantwoordelijkheid zoals die verankerd is in de artseneed en gedragsregels van de KNMG. Een door de werkgever vormgegeven ambtseed kan aan dit uitgangspunt geen afbreuk doen.
Mocht in een uitzonderlijk geval de UWV ambtseed strijd opleveren met de artseneed, dan dient een arts voorrang te geven aan de artseneed. Dit volgt uit het systeem van de wet en de tuchtrechter redeneert ook als zodanig. Dit vormt, gelet op dit voorbehoud, dus geen beletsel voor het ondertekenen van de UWV ambtseed.
Ik zie evenmin hoe de aangepaste UWV eed zou schuren met het maatschappelijk belang. Deze eed laat onverlet dat medewerkers vrij zijn om hun kritiek en/of zorgen uit te spreken ook als dit consequenties zou kunnen hebben voor het aanzien van het UWV.
Erkent u dat deze toevoeging kan schuren met de artseneed en met het maatschappelijk belang?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat keuringsartsen het idee hebben dat ze monddood gemaakt worden en dat de Novag haar leden oproept deze verklaring niet af te leggen?
Ik kan best begrip opbrengen voor vraagtekens bij de oorspronkelijke passage.
Het idee dat keuringsartsen monddood zouden worden gemaakt en de oproep van een boycot kan ik evenwel niet volgen.
Wat gebeurt er met de mensen die weigeren de UWV-ambtenareneed af te leggen? In hoeverre worden zij onder druk gezet of staat hun dienstbetrekking op het spel?
Ik vind het van belang dat medewerkers van UWV zich ten volle bewust zijn van de speciale positie die zij vervullen als ambtenaren zoals dat ook betekenis krijgt door ondertekening van een ambtseed.
Binnen UWV heeft voor huidige werknemers, die al in dienst waren voor de inwerkingtreding van de Wnra, weigering van het afleggen van de eed de consequentie dat hierover een gesprek wordt gevoerd met de direct leidinggevende. Daarbij wordt geen druk uitgeoefend maar is de inzet meer inzicht te verkrijgen in de specifieke beweegreden hierachter.
Hoe gaan het UWV en u om met klokkenluiders en wat is er gebeurd met mensen binnen het UWV die misstanden (bijvoorbeeld rondom de keuringen in Groningen) hebben aangekaart?
Er zijn mij en UWV geen gevallen bekend van klokkenluiders, die zich hebben aangemeld bij het huis van klokkenluiders en een beroep doen op deze regeling.
Voor het delen van signalen en zorgen zijn er binnen UWV diverse loketten beschikbaar zoals het Luisterend Oor, vertrouwenspersonen en Bureau Integriteit. Bij dit laatste loket kunnen ook misstanden worden gemeld. Meldingen worden met zorg behandeld.
Naar aanleiding van het rapport «Wat er over melden te melden valt» dat uw Kamer eerder is aangeboden, wordt extra geïnvesteerd in responsief leiderschap zodat medewerkers zich goed gehoord voelen door direct leidinggevenden. Ook is extra ingezet op bekendheid van de verschillende meldpunten en vertrouwenspersonen waar medewerkers terecht kunnen met zorgen, signalen en/of klachten.
Het niet delen van interne informatie buiten de organisatie, is, net als bij vele andere organisaties, waaronder ministeries, onderdeel van de integriteitscode.
Als interne rapporten of informatie van intranet naar buiten komen, kan dat aanleiding zijn voor onderzoek. Dit kan immers bijvoorbeeld ook aantasting van de privacy van medewerkers of klanten betreffen. De formele procedure is dat na dergelijk lekken een onderzoek en gesprek naar beweegredenen plaats vindt. Afhankelijk van context en situatie kunnen dan eventuele maatregelen worden getroffen. Er zijn het afgelopen jaar naar aanleiding van lekken van documenten naar de pers geen maatregelen getroffen tegen medewerkers.
Bent u bereid om deze UWV-ambtenareneed van tafel te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit voorgaande duidelijk moge zijn, zie ik hiervoor geen aanleiding.
Heeft u kennisgenomen van het verzoek van de International Air Transport Association (IATA) om voor het jaar 2020 de regels aangaande het recht op behoud van slots in een opvolgend gebruiksjaar op te schorten voor de 200 wereldwijde slotgecoördineerde luchthavens?1
Ja.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het coronavirus een impact heeft op de luchtvaartsector vergelijkbaar met een economische crisissituatie, en dat derhalve het gerechtvaardigd is de bestaande slotregels voor deze situatie te heroverwegen?
Ja. En dat beperkt zich niet alleen tot de luchtvaart, ook andere transportsectoren worden geraakt.
Herkent u het beeld dat IATA schetst van grootschaligecancellations en no shows van geboekte tickets op routes naar (met name) bestemmingen met veel bevestigde besmettingen, zoals Noord-Italië, Japan en Zuid-Korea? Kunt u aangeven in hoeverre de bezettingsgraad van vluchten op deze bestemmingen de afgelopen weken is gedaald?
IATA heeft de in het bericht geschetste zware terugval van luchtverkeer op verschillende belangrijke Aziatische routes en andere bestemmingen wereldwijd gebaseerd op haar eigen onderzoek. Ik kan niet aangeven in hoeverre de bezettingsgraad van vluchten op deze bestemmingen de afgelopen weken is gedaald omdat dat commerciële gegevens betreft van luchtvaartmaatschappijen die ik niet tot mijn beschikking heb.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het ongewenst is dat luchtvaartmaatschappijen door slotregels gedwongen worden om grotendeels lege toestellen te laten vliegen en/of tijdelijke routes te openen, puur om historische slotrechten in 2021 te kunnen behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid in overleg te treden met de Europese Commissie over het verzoek van IATA, met als doel om een opschorting van de slotregels ten aanzien van het behoud van historische rechten te realiseren voor het gebruiksjaar 2020?
Ja. Ik heb de Europese Commissie verzocht om haar huidige ontheffing van de slotregels ten behoeve van het behoud van historische rechten voor het IATA winterseizoen 2019/2020 in verband met het coronavirus te verlengen voor het aankomend IATA zomerseizoen en de reikwijdte van die ontheffing te verruimen naar alle landen die hierdoor ernstig geraakt worden.
Kunt u aangeven welke maatschappijen sinds de uitbraak van het coronavirus hun operatie op Nederlandse luchthavens (grotendeels) hebben moeten staken?
De impact van het coronavirus op de vluchtschema’s van verschillende luchtvaartmaatschappijen zoals KLM en easyJet is groot, maar verschilt per luchtvaartmaatschappij en is mede afhankelijk van de bestemmingen die zij aandoen. Verschillende luchtvaartmaatschappijen zien zich ook genoodzaakt om op korte termijn hun bestemmingenportfolio aan te passen vanwege de impact van het coronavirus op een groot aantal van die bestemmingen.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het wenselijk is om vrijkomende slots door teruggave aan de slotpool als gevolg van disrupties of faillissementen (mede) veroorzaakt door het coronavirus op de reguliere wijze te kunnen verdelen voor het volgende gebruiksjaar, maar daarbij te waarborgen dat maatschappijen geen onrendabele routes hoeven te openen om deze rechten nog tijdens de disruptie veroorzaakt door het coronavirus te kunnen verkrijgen? Zo ja, bent u bereid ook hierover in gesprek te treden met de Europese Commissie?
In antwoord hierop wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 5.
Fysiotherapeuten die in actie komen tegen bemoeienis van de zorgverzekeraar |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over fysiotherapeuten die in actie komen tegen de bemoeienis van zorgverzekeraars?1
Het is goed dat fysiotherapeuten aangeven wat naar hun mening zou kunnen verbeteren in de zorg en in hun relatie met de zorgverzekeraars.
Wat vindt u ervan dat fysiotherapeuten zich genoodzaakt zien ongecontracteerd te gaan werken en een derde van hen (34%), op dit moment geen contract met een of meer zorgverzekeraars heeft en 8% helemaal geen contracten met zorgverzekeraars meer heeft?
Het zou altijd een voorkeursoptie moeten zijn voor zorgaanbieders, en dus ook fysiotherapeuten, om contracten af te sluiten met zorgverzekeraars. Een contract is het beste instrument voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om over belangrijke onderwerpen als prijs, kwaliteit, service en zinnig zorg afspraken te maken. Maar als een zorgaanbieder zich genoodzaakt voelt om toch zonder contract te werken, is dat zijn eigen vrije keuze. De genoemde percentages niet-gecontracteerde zorglevering vind ik evenwel zorgelijk. En beschouw deze als een signaal dat het contracteerklimaat tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars verder moet verbeteren. Beide partijen moeten daarin investeren.
Wat vindt u ervan dat patiënten zorg gaan mijden omdat de kosten te hoog worden? Hoe hoog is het percentage zorgmijding bij fysiotherapeuten? Is daar onderzoek naar gedaan dat bij u bekend is?
Ik ben niet bekend met een onderzoek dat heeft gekeken naar de mijding van specifiek fysiotherapie. Wel laten cijfers van de Staat van Volksgezondheid en Zorg zien dat het percentage mensen dat aangeeft vanwege de kosten af te hebben gezien van zorg de afgelopen jaren is gehalveerd (van 16 procent in 2016 naar 8 procent in 2018).
Het is ongewenst als mensen vanwege financiële redenen afzien van noodzakelijke zorg. Daarom zijn er zowel op landelijk als gemeentelijk niveau verschillende maatregelen genomen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen. Zo hebben mensen met een laag inkomen recht op zorgtoeslag.
Ook zijn specifieke zorgvormen, waaronder huisartsenzorg, zorg voor verzekerden die jonger zijn dan 18 jaar en ketenzorg bij bijvoorbeeld diabetes, uitgezonderd van het eigen risico. Verder komen specifieke zorgvormen in aanmerking voor een fiscale aftrek (de aftrek specifieke zorgkosten) en bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid om het eigen risico gespreid te betalen.
Daarnaast bieden gemeenten meerkostenregelingen en/of bijzondere bijstand aan mensen met hoge zorgkosten aan en/of hebben zij gemeentepolissen. Verzekerden kunnen bij de gemeentepolis kiezen voor een aanvullende verzekering, die vaak dekking biedt voor fysiotherapie. Omdat de gemeentepolis niet altijd de beste oplossing is voor mensen met een laag inkomen, zijn er ook gemeenten die keuzehulpen aanbieden. Een voorbeeld hiervan is de VoorzieningenWijzer. Dit initiatief helpt verzekerden bij het vinden van de juiste polis en bij het benutten van voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijstand. Een dergelijke keuzehulp kan verzekerden die fysiotherapie nodig hebben en daarbij een duidelijke voorkeur hebben voor een specifieke zorgaanbieder, helpen bij het bepalen welke (aanvullende) polis het meest geschikt is.
De beschikbaarheid van compensatiemaatregelen is een eerste stap, maar verzekerden moeten hier ook van op de hoogte zijn. Dit heeft mijn voortdurende aandacht. Zo zijn er diverse informatiecampagnes geweest om verzekerden te informeren over de uitzonderingen van het eigen risico. Ook gemeenten spelen een belangrijke rol. Er is mogelijk een groep verzekerden die zich niet vanzelf bij de gemeente meldt, omdat zij niet goed op de hoogte is van de compensatie-maatregelen die gemeenten kunnen bieden. Het gaat hierbij vooral om huis-houdens met (een bredere) financiële problematiek. Gemeenten hebben tal van initiatieven ontwikkeld om deze groep te bereiken. Zo komen gemeenten bijvoorbeeld via de budgetsupermarkt, de apotheker, het zwembad en de bibliotheek in aanraking met potentiële cliënten (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 846).
Tijdens het Algemeen Overleg van 12 september jl. over Eigen Bijdragen in de zorg heb ik toegezegd een onderzoek uit te zetten naar de (effectiviteit van) maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen onder kwetsbare groepen tegen te gaan. Dit onderzoek zal ook aandacht besteden aan de vraag hoe kwetsbare groepen zo goed mogelijk bereikt kunnen worden.
Deelt u de mening dat het beter is om fysiotherapie vanuit het basispakket te vergoeden in plaats van dat mensen een beroep doen op duurdere en vergoede tweedelijnszorg?
Fysiotherapie kan mogelijk een rol spelen bij substitutie van zorg uit de tweede lijn, naar de eerste lijn. In het kader van het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie, waarin het Zorginstituut Nederland (ZiNL) de knelpunten tussen de aanspraken en de kosten analyseert, wordt hier ook naar gekeken en is eerder al besloten om de eerste 20 behandelingen bij bepaalde aandoeningen op de chronische lijst te vergoeden (onder andere bij claudicatio intermittens, COPD).
Omdat het van belang is dat de zorg in het basispakket effectief en doelmatig is, wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het overgangstraject systeemadvies. Ik verwacht binnenkort de tweede voortgangsrapportage aan uw Kamer te kunnen toesturen.
Erkent u dat de huidige vergoedingen tot tweedeling leiden, waardoor mensen met een lager inkomen sneller geneigd zijn de zorg te mijden? Bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel en welke zorgverzekeraars passen de behandelindex nog toe?
Op dit moment gebruiken de zorgverzekeraars CZ, VGZ, Zilveren Kruis en Zorg en Zekerheid de behandelindex als element om te differentiëren in hun contracten. De overige zorgverzekeraars kunnen de behandelindex gebruiken bij gesprekken over doelmatigheid van geleverde zorg.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars via de behandelindex op de stoel van de zorgverlener gaan zitten, dit tot minder vergoedingen leidt en deze daarom dient te worden afgeschaft?
Nee, deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars hebben een belangrijke taak in het betaalbaar en toegankelijk houden van de zorg. Zij kunnen zelf bepalen of en welke instrumenten zij inzetten om te sturen op doelmatige inzet van zorg. Op dit moment is de behandelindex het enige instrument binnen de paramedische zorg dat beschikbaar is voor de zorgverzekeraars om te beoordelen of de geleverde zorg wel doelmatig is. De afgelopen jaren hebben zorgverzekeraars al veel gedaan om de werking van de behandelindex te verbeteren. Zo wordt binnen de fysiotherapie nu door alle zorgverzekeraars dezelfde index gebruikt. In de bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019–2022 is afgesproken dat partijen verkennen of de behandelindex door kan worden ontwikkeld tot een resultaats-index. Dit is een beoordelingsinstrument waarin niet (alleen) het aantal behandelingen, maar ook uitkomsten van de behandelingen worden meegewogen.
Bent u bereid om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek te laten doen naar wat reële tarieven zijn in de fysiotherapie om zo de regie te behouden, in plaats van dit over te laten aan een extern bureau? Kunt u uw standpunt motiveren?
Nee, ik ga de NZa geen kostenonderzoek laten uitvoeren voor de paramedische zorg. Hiervoor zijn meerdere redenen. Allereerst is recent al een kostenonderzoek voor de paramedische zorg opgeleverd, waarvoor de paramedische beroeps-groepen en Zorgverzekeraars Nederland opdrachtgever waren. Zij hebben daarvoor zelf een onderzoeksbureau gekozen dat zij het meest geschikt achtten. Dit was een van de afspraken in de Bestuurlijke Afspraken Paramedische Zorg 2019–2022. Het Ministerie van VWS heeft financieel bijgedragen aan het onder-zoek, maar was geen opdrachtgever.
Ik heb uw Kamer bij brief van 19 maart 2020 (titel: «Kamerbrief over kostenonderzoek paramedische zorg» met kenmerk: 1661694–203096-CZ) geïnformeerd over dit onderzoek en geef daarin ook aan dat partijen dit onderzoek zullen gebruiken voor verdere afspraken. Er is dus geen enkele reden om opnieuw een kostenonderzoek te laten uitvoeren. Daarnaast voert de NZa alleen kosten-onderzoeken uit om tarieven vast te stellen voor sectoren waarin de tarieven gereguleerd zijn. In de paramedische zorg gelden vrije tarieven. Het zou dus niet gepast zijn om de NZa voor deze sector een kostenonderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven vanaf wanneer fysiotherapie niet meer volledig in het basispakket zat en hoe de ontwikkeling is geweest naar het schrappen van de eerste twintig behandelingen uit het pakket? Wat was daarvoor de motivatie?
Bij de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per 1 januari 2006 is besloten dat het verzekerde pakket van de Ziekenfondswet zoals dat eind 2005 gold, bepalend was voor de aard, inhoud en omvang van het Zvw-pakket. Het Zvw-pakket 2006 was dan ook gelijk aan het ziekenfondspakket van ultimo 2005. In het pakket van het Ziekenfonds waren op dat moment de eerste 9 behandelingen al voor eigen rekening van de verzekerden. In 2011 is dit aangepast naar 12 behandelingen. Dit was een van de maatregelen naar aanleiding van de overschrijdingen van het Budgettair Kader Zorg (BKZ). En in 2012 is het aantal behandelingen voor eigen rekening verder verhoogd naar 20 behandelingen. Dit naar aanleiding van de bezuinigingsopdracht in het regeer- en gedoogakkoord.
Wat zijn bij benadering de extra kosten voor fysiotherapie als de eerst twintig behandelingen weer in het basispakket zouden worden opgenomen, ervan uitgaande dat de directe toegankelijkheid zou worden vervangen door een verplichte verwijskaart van huisarts of specialist?
Het is lastig om een bedrag te noemen dat betrouwbaar is omdat zorg-verzekeraars geen zicht hebben op behandelingen die verzekerden zelf betalen. Zorgverzekeraars Nederland heeft een poging gedaan om de kosten te bepalen en komt tot ongeveer € 100 miljoen per jaar. Maar dit is nadrukkelijk een grove schatting die gebaseerd is op een groot aantal aannames.
Menstruatie-armoede in Nederland |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis menstruatieproducten voor Schotse vrouwen, «taboe bespreekbaar maken»»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende bericht.
Bent u zich bewust van het feit dat er een taboe bestaat rondom menstruatie en deelt u de mening dat deze niet zou moeten bestaan? Welke maatregelen wilt u gaan nemen om dit taboe te slechten?
Onderzoek van het platform De Bovengrondse2 en Plan Internationaal3 laat zien dat menstruatie anno nu soms nog een taboe is en dat er behoefte bestaat aan meer kennis. Het is van belang dat taboes rond menstruatie worden doorbroken en de kennis over goed gebruik van menstruatiemiddelen wordt vergroot.
Scholen in het basis en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport heeft hierover op 14 november jl. een brief gestuurd naar uw Kamer naar aanleiding van een petitie van de Endometriose Stichting en GirlsTalk.Period!.
Wat is uw reactie op het feit dat 8,9% van de vrouwen tussen de 12 en 25 jaar niet in een eerste levensbehoefte kunnen voorzien met gevolgen voor zowel hun hygiëne als hun gezondheid? Vindt u dit passend voor een welvarend land zoals Nederland?
Het kabinet zet voor de aanpak van armoede in Nederland een integrale aanpak in die zich zoveel mogelijk richt op de verscheidenheid aan oorzaken van armoede. Het kabinet neemt daartoe, op basis van het regeerakkoord, al diverse maatregelen om de structurele oorzaken van armoede aan te pakken. Daarbovenop heeft het kabinet ook extra middelen voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede beschikbaar gesteld.
Bij de aanpak van armoede hebben gemeenten een belangrijke rol. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale armoedebeleid. Zij kennen de lokale situatie en kunnen maatwerk bieden. Zo is uit een recent gesprek met vertegenwoordigers van de Bovengrondse en Plan Internationaal gebleken dat een drietal gemeenten gaat bekijken in hoeverre de aanschaf van de menstruatieproducten kan lopen via de welbekende stadspassen voor minima.
In beantwoording van eerdere schriftelijke vragen gaf u aan voorstander te zijn van de integrale aanpak van menstruatie-armoede door Schotland, is dat nog steeds zo?2
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen heb ik aangegeven dat het mij bekend is dat in Schotland de keuze is gemaakt om sanitaire producten te verstrekken aan vrouwen met een laag inkomen en om deze beschikbaar te stellen in opvanghuizen en op scholen.
Deelt u de mening dat het gratis verschaffen van menstruatieproducten aan alle vrouwen een effectieve aanpak van menstruatie-armoede is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven is dit kabinet voorstander van een integrale aanpak van armoede met daarin een centrale rol voor de gemeenten zodat maatwerk mogelijk is om tegemoet te komen aan de verscheidenheid aan oorzaken en gevolgen van armoede.
Bent u bereid om, in navolging van het Schotse voorbeeld, menstruatie-armoede uit te bannen door menstruatieproducten gratis aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Het artikel ‘Een schriftelijke wilsverklaring is nog geen euthanasieverzoek’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een schriftelijke wilsverklaring is nog geen euthanasieverzoek» van ethicus en psycholoog dr. Berna van Baarsen?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de wijze waarop in de euthanasiepraktijk wordt omgegaan met de schriftelijke wilsverklaring?
Ik deel de door dr. Van Baarsen geuite zorgen dat burgers soms overtuigd zijn dat een schriftelijk euthanasieverzoek moet worden opgevolgd door een arts. Ook uit de derde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl, 2017)2 bleek dat 18% van de bevolking hiervan overtuigd is. Vorig jaar heb ik de informatie op rijksoverheid.nl over euthanasie en het levenseinde herzien, zodat deze actueel, begrijpelijker en vollediger is geworden. Ik heb daar benadrukt dat euthanasie geen recht is van de patiënt en geen plicht van de arts.
Een schriftelijk euthanasieverzoek – opgesteld toen de patiënt nog wilsbekwaam was – kan een mondeling vrijwillig en weloverwogen verzoek vervangen als de patiënt later niet meer in staat is zijn verzoek (mondeling) te uiten. Tegelijkertijd is het geen garantie op euthanasie. De andere zorgvuldigheidseisen zijn van overeenkomstige toepassing, bijvoorbeeld of de arts overtuigd is dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt. In de Euthanasiecode 20183 van de RTE is vermeld dat bij het onderzoeken van een euthanasieverzoek de arts het gedrag van de patiënt en de verwachte gevolgen bij een bepaald ziekteproces in ogenschouw dient te nemen. De arts moet alert zijn op uitingen die wijzen op bezwaar tegen levensbeëindiging. Alle feiten en omstandigheden tezamen genomen moeten leiden tot een in de loop van de tijd consistent beeld van het euthanasieverzoek van patiënt. Alleen dan kan het schriftelijk euthanasieverzoek redelijkerwijs worden opgevat als wil van de patiënt ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging.
Euthanasieverzoeken bij dementie zijn complex en dienen met extra behoedzaamheid te worden onderzocht. In het geval van (vergevorderde) dementie moet de arts, voorafgaand aan het wettelijk verplichte consult door een onafhankelijke arts, een onafhankelijk deskundige op het gebied van de aandoening raadplegen. Deze beoordeelt de wilsbekwaamheid ofwel het schriftelijke euthanasieverzoek, of het invoelbaar is dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt en tot slot of redelijke alternatieven ontbreken.
De extra behoedzaamheid draagt bij aan de grote zorgvuldigheid die de Nederlandse euthanasiepraktijk kenmerkt. Van de 6126 euthanasiemeldingen in 2018, was er bij 146 sprake van dementie als onderliggende aandoening voor het lijden.4 In totaal werden 6 meldingen als onzorgvuldig beoordeeld door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE). Dit betreft 0,1% van het totaal. Eén van deze gevallen betrof een nog wilsbekwame patiënt met dementie. Artsen gaan dan ook niet lichtvaardig om met euthanasie bij dementie.
Deelt u de opvatting van dr. Van Baarsen dat een schriftelijke wilsverklaring niet per definitie een actueel en concreet euthanasieverzoek is, maar eerder een voorwaardelijke wens- of intentieverklaring?
Zoals gezegd kan een schriftelijk euthanasieverzoek een mondeling verzoek vervangen. Uiteraard dient het schriftelijke euthanasieverzoek een uitdrukkelijk en concreet verzoek te bevatten, waarin zo duidelijk mogelijk staat omschreven onder welke omstandigheden de patiënt wenst dat zijn verzoek tot uitvoer wordt gebracht en welke omstandigheden voor de patiënt als ondraaglijk worden ervaren. Dan is er sprake van een verzoek en niet van een wens of een intentieverklaring. De inhoud van het schriftelijke verzoek dient dus leidend te zijn bij de beoordeling.
In dit kader is het essentieel dat de patiënt zijn schriftelijke euthanasieverzoek tijdig en herhaaldelijk bespreekt met zijn arts, zodat de arts de inhoud juist begrijpt en het omschreven lijden voor hem invoelbaar is. Het herhaaldelijk bespreken van het euthanasieverzoek draagt bovendien bij aan de overtuiging van de arts dat er sprake is van een consistent en actueel verzoek. Ik heb in de eerder genoemde herziene informatie op rijksoverheid.nl ook de functie van het schriftelijk euthanasieverzoek benadrukt.
Erkent u dat verificatie van de uitdrukkelijkheid en ernst van het verlangen tot euthanasie op het moment van levensbeëindiging daarom zeker geen onredelijke eis is (p. 316)?
U vraagt mij naar de noodzaak van verificatie van de uitdrukkelijkheid en ernst van het euthanasieverzoek. Op dit moment ligt een zaak bij de Hoge Raad in cassatie in het belang der wet over euthanasie op basis van een schriftelijk euthanasieverzoek bij vergevorderde dementie. De Hoge Raad buigt zich onder meer over vragen omtrent de verificatie van een euthanasieverzoek bij dementie. Mij past daarom terughoudendheid om hier inhoudelijk op te reageren tot het oordeel van de Hoge Raad bekend is.
Hoe denkt u te voorkomen dat de termen «wil», «wens» en «verzoek» in de euthanasiepraktijk door elkaar gaan lopen, waardoor verwarring ontstaat over de rol van de schriftelijke wilsverklaring?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt het risico ondervangen dat, door een (te) grote betrokkenheid en/of mogelijke projectie van de angst voor eigen lijden door artsen en naasten van de patiënt, euthanasie een ««vanzelfsprekendheid»» wordt en een roep van de patiënt om compassie, begrip en gepaste zorg gemist wordt (p. 318)?
De zorgvuldigheidseisen uit de Wtl beschermen onder meer tegen beïnvloeding van de beoordeling van de euthanasiewens door een te grote betrokkenheid of door angst voor belasting van de arts of naasten. Ik noemde er hierboven al enkelen, maar cumulatief houden de eisen in dat de arts 1) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt, 2) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. Dit lijden moet een medische grondslag hebben. De arts moet verder 3) de patiënt hebben voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten, 4) met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was, 5) ten minste één andere, onafhankelijke arts hebben geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de voorgaande zorgvuldigheidseisen, en 6) de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig hebben uitgevoerd. Zoals eerder genoemd moet – in het geval van dementie of andere complexe aandoeningen – ook een extra onafhankelijke deskundige worden geraadpleegd.
Wat is uw reactie op de stelling dat ethische argumenten in de toetsingspraktijk als ««minder relevant lijken te worden gezien»» dan juridische argumenten, waardoor de ««gepubliceerde oordelen van de RTE niet altijd een compleet beeld geven van de dilemma’s die zich in de euthanasiepraktijk voordoen»» (p. 320)?
Ik herken dit geschetste beeld niet. Uit de derde wetsevaluatie van de Wtl is gebleken dat de leden van de RTE over het algemeen tevreden zijn over het functioneren van elkaar en van de commissie als geheel. Aan de RTE-leden en secretarissen is bovendien gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling «De verschillende disciplines in de RTE’s vullen elkaar goed aan». Verreweg de meeste respondenten waren het met deze stelling eens.
Klopt het dat dossiers van oordelen die eenmaal zorgvuldig zijn bevonden door de RTE door niemand (ook niet op verzoek van het Openbaar Ministerie) kunnen worden ingezien en dat zij daardoor niet ter discussie kunnen worden gesteld, terwijl zij wel de basis vormen voor de beoordeling van toekomstige dossiers?
Alleen als onzorgvuldig beoordeelde meldingen worden door de RTE aan
het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gestuurd. Beide instanties maken een zelfstandige beoordeling die kan leiden tot het starten van een (strafrechtelijk of tuchtrechtelijk) onderzoek. Het oordeel van de RTE moet daarbij als zwaarwegend worden beschouwd, maar zowel het OM als de IGJ kunnen zelfstandig besluiten tot een onderzoek indien er – ook los van het oordeel van de RTE – uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit van respectievelijk schuld aan een strafbaar feit of van handelen in strijd met de veiligheid en kwaliteit van de zorg. Op grond van artikel 10 van de Wtl moet de RTE alle inlichtingen aan de officier van justitie verstrekken, welke hij nodig heeft voor het opsporingsonderzoek.
Bovendien leggen de RTE verantwoording af over hun handelen door middel van het jaarverslag en het publiceren van een selectie van oordelen op de website. Ik heb recent opdracht gegeven aan ZonMw voor het uitzetten van de vierde wetsevaluatie van de Wtl. Daarbij heb ik als aandachtspunt meegegeven of er voldoende transparantie is over de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen, met een advies om deze eventueel te vergroten. Ik vind het van belang dat de euthanasiepraktijk open en transparant blijft, zodat we met elkaar hierover het gesprek kunnen blijven voeren.
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentelijke websites vaak beperkt toegankelijk»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Fokke (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over hetzelfde onderwerp? (antwoorden ontvangen 12 juni 2015)?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het feit dat er al vele jaren zorgen zijn over de gebrekkige toegankelijkheid van gemeentelijke websites en uit het feit dat nog steeds tweederde deel van de gemeentelijke websites niet toegankelijk is, blijkt dat deze toegankelijkheid voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit heeft? Zo ja, waarom deelt u die mening en waarom heeft dit voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aandacht voor digitale toegankelijkheid, ook bij gemeenten, is toegenomen. De wettelijke verplichting bestaat uit twee delen: het eerste deel betreft het toepassen van de Europese toegankelijkheidsstandaard3 en het tweede deel betreft het publiceren van toegankelijkheidsverklaringen, waarin gedetailleerd verantwoording wordt afgelegd over de toegankelijkheid van de websites. Ik verwacht dat overheden op 23 september aan de gestelde verplichting voldoen door het publiceren van verklaringen waarin ze laten zien hoever ze gevorderd zijn met het optimaliseren van de toegankelijkheid van hun websites. En welke concrete maatregelen ze hebben genomen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Het inzicht dat hierdoor ontstaat stelt de overheden zelf en ook toezichthouders in staat om veel doelgerichter te sturen op verbetering dan tot dusverre mogelijk is.
Het onderzoek van Nu.nl waaraan in het bericht wordt gerefereerd bevestigt het eigen beeld dat de aandacht voor de toegankelijkheid van websites, ook die van gemeenten, sterk is gestegen. Dat vertaalt zich echter niet op korte termijn naar een forse toename van het aantal websites dat volledig toegankelijk is, omdat de nieuwe wettelijke verplichting ruimte biedt voor stapsgewijze verbetering.
De nieuwe wettelijke verplichting is op een belangrijk punt anders dan de vorige. Voorheen was de eis dat overheidswebsites volledig aan de toegankelijkheids-standaard moesten voldoen. In die standaard zelf is vastgelegd dat er voor wat betreft «voldoen» maar twee opties zijn: een website voldoet volledig of voldoet niet. Al het andere, dus ook voldoet bijna, wordt beoordeeld als voldoet niet. Ruimte om wel behaalde resultaten positief te waarderen was er niet.
Om de haalbaarheid van de toegankelijkheidoelstelling te vergroten heeft de Europese Commissie de verplichting in de Europese richtlijn4 zodanig geformuleerd dat behaalde resultaten wel positief kunnen worden gewaardeerd en dat het inzicht wordt vergroot. Nederland heeft actief bijgedragen aan de ontwikkeling van deze andere aanpak. In het kort komt de verandering er op neer dat overheden nu verplicht zijn om de standaard toe te passen en de toegankelijkheid van hun websites en apps te optimaliseren. Aan de hand van toegankelijkheiderklaringen moeten zij laten zien wat de overgebleven toegankelijkheidsissues zijn en welke maatregelen zij nemen om ze op te lossen.
Wat zijn in juridische zin de gevolgen voor de gemeenten die op 23 september 2020 nog steeds niet voldoen aan toegankelijkheidseisen voor slechtzienden en slechthorenden?
Gemeenteraden zijn bevoegd om controle uit te oefenen op de toegankelijkheid van websites van gemeenten; het verticale, interbestuurlijke toezicht wordt belegd bij de provincies. De juridische middelen waarover deze toezichthouders kunnen beschikken zijn ontleend aan de Wet revitalisering generiek toezicht en omvatten schorsing, vernietiging en – als uiterste sanctie – indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Deze middelen staan in de gemeentewet5 artikel 124 en artikel 273a. Gemeenteraden en provincies krijgen een rol bij het (interbestuurlijke) toezicht op de naleving. In het ontwerp van de Wet digitale overheid (Wdo)6, dat onlangs door uw Kamer is goedgekeurd, wordt nader ingegaan op de rol- en taakverdeling bij toezicht en handhaving.
Wat gaat u doen om gemeenten ertoe aan te zetten dat zij hun websites op zo kort mogelijke termijn wel toegankelijk maken? Wilt u daarover in overleg treden met de gemeenten en/of de VNG?
Ik zal gemeenten en andere overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Refererend aan de uitkomst van het onderzoek van Nu.nl zal ik hen aansporen om zich maximaal in te spannen om de toegankelijkheid te verbeteren. De huidige coronacrisis maakt eens temeer duidelijk hoe belangrijk het is dat de informatie en diensten van de overheid voor iedereen toegankelijk dienen te zijn.
Voor vragen en hulp kunnen gemeenten terecht bij de DigiToegankelijk.nl helpdesk van de dienst Logius van mijn ministerie. Sinds 2017 brengt de helpdesk de aanstaande wettelijke verplichting onder de aandacht van gemeenten en andere overheidsinstanties. Niet enkel via de websites www.digitoegankelijk.nl en www.digitaleoverheid.nl, maar ook op speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomsten verspreid door het land en tijdens door derden georganiseerde workshops, seminars, congressen en andere bijeenkomsten.
In juni 2020 organiseert Logius wederom een serie bijeenkomsten verspreid door het land en tevens komt het onderwerp aan bod tijdens de elf bijeenkomsten in het kader van de Direct Duidelijk Tour 2020. Als gevolg van de huidige situatie worden deze bijeenkomsten op aangepaste wijze georganiseerd.
Gemeenten zijn eerder al schriftelijk geïnformeerd, onder meer met een ledenbrief van de VNG7 in de zomer van 2018. In juli 2019 heb ik aan alle overheidsinstanties een brief gestuurd waarin zij geïnformeerd werden over de aanstaande verplichting[] en waarin ik hen opriep om prioriteit te geven aan het in kaart brengen van de noodzakelijke maatregelen, om tijdig aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen.
Met de VNG vindt regulier ambtelijk overleg plaats in het kader van digitale inclusie. In dat overleg wordt ook de aanstaande wettelijke webtoegankelijkheiderplichting besproken.
Het bericht dat ‘Frankrijk beslag laat leggen op de voorraden en productie van mondkapjes’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Frankrijk beslag laat leggen op de voorraden en productie van mondkapjes?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Ook Duitsland heeft inmiddels een vergelijkbare maatregel genomen. Ik ben van mening dat een dergelijke maatregel geen oplossing is voor de schaarste waar heel Europa nu mee te kampen heeft. Fabrikanten van beschermingsmateriaal zijn erop ingericht om heel Europa, ook in een tijd van schaarste, te kunnen voorzien van de benodigde materialen. Een dergelijke maatregel van een individuele lidstaat doorkruist deze werkwijze. Ik zal dit aan de orde stellen in de eerstvolgende EPSCO die op korte termijn plaatsvindt.
Heeft u de (wettelijke) bevoegdheid om een dergelijke maatregel ook voor Nederland te nemen?
Die wettelijke bevoegdheid heb ik niet. Wel hebben de directeuren publieke gezondheid van de GGD-GHOR een belangrijke wettelijke taak in de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening. Vanuit die rol kunnen zij een belangrijke regiefunctie spelen waar het gaat om de logistieke verdeling van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen, in het kader van de infectieziektebestrijding. Ik ben daarom in nauw overleg met zowel fabrikanten/leveranciers als met de koepels van zorgaanbieders om te komen tot een gezamenlijke aanpak voor de aanschaf, verdeling en distributie van persoonlijke beschermingsmiddelen die noodzakelijk zijn voor een infectieziektebestrijding, en de noodzakelijke testkits voor het testen op COVID-19. Deze aanpak richt zich specifiek op de zorgverleners die verantwoordelijk zijn voor de acute zorg in het kader van infectieziektebestrijding, dus de huisartsen, GGD-GHOR, de ziekenhuizen en de ambulances. Incidenteel kunnen daar ook andere zorgaanbieders aan worden toegevoegd, als deze te maken krijgen met een uitbraak van COVID-19, zoals verpleegtehuizen.
Overweegt u een vergelijkbare maatregel voor Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zal deze maatregel ingevoerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat van morgen 5 maart 2020 over de ontwikkelingen rondom de verspreiding van het coronavirus?
Ja.
Het bericht ‘Vindicat met 900 leden op wintersport naar Italië, ondanks coronavirus’ |
|
Chris Jansen (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vindicat met 900 leden op wintersport naar Italië, ondanks coronavirus»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het afreizen door Vindicat naar een gebied waar er honderden besmettingen met het coronavirus zijn vastgesteld zeer onverstandig is?
In de reisadviezen wordt voortdurend inzicht gegeven in de actuele stand van zaken. Voor een aantal Noord-Italiaanse regio’s, waaronder ook wintersportgebieden, inclusief Sestriere, geldt sinds dinsdagavond dat alle niet-noodzakelijke reizen naar deze gebieden worden afgeraden, ter voorkoming van verdere besmettingen in Nederland. Toen de leden van Vindicat vertrokken, afgelopen zaterdag, was de situatie nog anders.
Deelt u onze mening dat het zeer onverantwoord is dat Vindicat in Noord-Italië op wintersport gaat, terwijl het RIVM adviseert om voorzichtig te zijn in Noord-Italië, omdat daar veiligheidsrisico’s zijn en er inmiddels 400 besmettingen met het coronavirus zijn vastgesteld?
Op het moment dat de leden van Vindicat vertrokken werden niet essentiële reizen naar dit gebied nog niet ontraden.
Hoe verhoudt de beslissing van Vindicat om toch in Noord-Italië op wintersport te gaan zich met het dringende advies om het schudden van handen te vermijden en thuis te blijven als men zich ook maar enigszins niet goed voelt, dat de TU Delft deed uitgaan? Bent u het met de mening eens dat dit duidt op incoherent beleid in de universitaire gemeenschap in Nederland en vindt u het niet de hoogste tijd worden om met heldere regels te komen?2
Op het moment dat de leden van Vindicat vertrokken werden niet essentiële reizen naar dit gebied nog niet ontraden. De adviezen van het RIVM en die van buitenlandse zaken gelden wat mij betreft als de door u gevraagde «heldere regels».
Welke maatregelen gaat u bij terugkeer van de 900 leden van Vindicat treffen om de Groningse universitaire gemeenschap te vrijwaren van besmettingen?
GGD Groningen neemt maatregelen om de terugreis van de groep wintersporters van studentenvereniging Vindicat uit Noord-Italië te coördineren. De studenten zonder klachten kunnen de terugreis aanvaarden. De studenten komen zaterdag met bussen richting Groningen. Voordat de groep begint aan de terugreis, moeten ze eventuele klachten melden. Bij aankomst zaterdag vangt GGD Groningen de studenten gefaseerd op, de studenten krijgen voorlichting, de GGD Groningen beantwoordt eventuele vragen en zo nodig worden studenten extra gecontroleerd.
Toeristen in Nederland die vanwege het Coronavirus niet terug kunnen keren |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut (SP) |
|
Bruno Bruins (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderhands meegestuurd bericht waarin zorgen worden uitgesproken over toeristen in Nederland die niet kunnen terugkeren naar huis vanwege het coronavirus, maar waarvan het visum dreigt te verlopen?1
De in het bericht uitgesproken zorg is bekend en begrijpelijk. Visumhouders hebben de mogelijkheid een verlengingsverzoek in te dienen. Normaal gesproken moet een verlengingsverzoek ingediend worden bij de IND. De loketten van de IND zijn echter tot en met 6 april alleen op afspraak geopend voor spoedzaken. Dit komt door de maatregelen van de overheid tegen het coronavirus. Klanten die met een visum kort verblijf in Nederland verblijven en het land niet kunnen verlaten, kunnen nu telefonisch bij de IND een verlenging van het visum aanvragen. Registratie van de verlenging van het visum vindt plaats in het VIS (Visum Informatie Systeem). Iedere verlenging wordt coulant maar op zijn merites beoordeeld. Sinds 23 maart jl. hebben enkele honderden vreemdelingen een dergelijk verzoek ingediend.
Hoeveel toeristen zijn er in Nederland met een (bijna aflopend) visum, die niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus? Is hier inzicht in?
Hier zijn geen exacte aantallen van aan te geven. Ter indicatie kan ik u melden dat van 1 januari 2020 tot en met 29 februari in China ongeveer 2000 (1972) toeristische visa zijn afgegeven. De exacte inreis- en vertrekdata zijn niet bekend. Daar komt bij dat Chinese reizigers vaak in groepsverband naar Nederland reizen en vervolgens verder reizen naar andere toeristische bestemmingen in het Schengengebied. Daarnaast registreert de IND niet het aantal mensen dat niet kan terugkeren vanwege het Coronavirus en om die reden een verzoek om verlenging van een visum indienen.
Wat gebeurt er cq. wat moet men ondernemen indien toeristen met een (bijna aflopend) visum in Nederland zijn, maar niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus?
Deze reizigers kunnen contact opnemen met de IND om verlenging van hun visum aan te vragen.
De communicatie rondom de melding van de eerste coronabesmetting in Nederland |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat u al voorafgaand aan de NOS-uitzending «Het Coronavirus: feiten en fabels» op de hoogte was van de vaststelling van het virus bij een patiënt in Brabant?1
In de namiddag van 27 februari – voorafgaand aan de NOS-uitzending over het nieuwe coronavirus – kreeg ik bericht van het RIVM dat een eerste uitgevoerde test een positief resultaat had gegeven. De test moest echter nog een tweede keer worden uitgevoerd en worden bevestigd door het RIVM. Ook moest daarna uiteraard de patiënt zelf en zijn familie nog worden geïnformeerd. Pas daarna kan publiekscommunicatie plaatsvinden. Tijdens de uitzending kreeg ik te horen dat iedereen geïnformeerd was en heb ik ervoor gekozen dit bericht bekend te maken. Alternatief was dit na de uitzending te doen. Dat leek -en lijkt mij nog steeds – ongewenst.
Waarom is ervoor gekozen om de mededeling live in de uitzending bekend te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet vreemd dat in het grootste deel van de uitzending gesproken is over het hypothetische geval van een eerste besmetting, terwijl een deel van de sprekers – inclusief uzelf – op dat moment al op de hoogte was van een eerste besmetting?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om direct bekend te maken dat er een besmetting in Nederland was aangetroffen, maar dat details later moesten volgen omdat, uiteraard, eerst betrokken instanties en personen op de hoogte moeten zijn?
Standaard werkwijze van het RIVM is dat eerst de patiënt, diens naasten en de zorginstelling waar de patiënt verblijft worden geïnformeerd. Pas daarna kan informatie breder worden gedeeld. Dit vind ik de enige correcte werkwijze.
Denkt u niet dat de uitzending van de NOS in een heel ander licht was komen te staan als vooraf bekend was geweest dat een besmetting in Nederland al reeds was vastgesteld? Was een bekendmaking aan het begin van de uitzending of voorafgaand aan de uitzending niet verstandiger geweest?
Zie vraag 4
Klopt het dat het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis op donderdagavond verrast werd door het feit dat u live in de uitzending bekendmaakte dat het virus Nederland had bereikt? Hoe verklaart u dat? Is de bekendmaking met het ziekenhuis afgestemd? Kunt u dat toelichten?
Het RIVM, de GGD Hart van Brabant en mijn ministerie hebben voorafgaand aan en tijdens de NOS-uitzending veelvuldig met het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis overlegd. De bekendmaking is door mijn ministerie met hen afgestemd. Ik herken uw signaal dan ook niet.
Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat dat de Kamer deze week over het coronavirus houdt?
Ik zal uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden.
Het bericht ‘Vertrouwen tot nulpunt gedaald: ‘We zijn enorm geschrokken, SKB moet zich nu echt afscheiden’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Vertrouwen tot nulpunt gedaald: «We zijn enorm geschrokken, SKB moet zich nu echt afscheiden»»?1
Het uitgangspunt van Santiz is om toegankelijke, betaalbare en kwalitatief goede medisch specialistische zorg te borgen voor alle inwoners van de Achterhoek op twee locaties. Voor de Raad van Bestuur van Santiz staat dit streven nog altijd overeind en ze hebben aangegeven dat zij ervan overtuigd zijn dat de Achterhoek op korte en lange termijn gebaat is bij zorg die geleverd wordt vanuit één organisatie.
De afgelopen periode heeft voor veel mensen in het teken gestaan van onrust; er is daarom ook de tijd genomen om ruimte te creëren voor bezinning en rust aldus Santiz. Santiz heeft ervoor gekozen om na het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur geen proces- en inhoudelijke stappen te zetten (waaronder de regiogroep) totdat de benoeming van de nieuwe interim-voorzitter rond is. De heer De Folter is per 1 maart 2020 door de Raad van Toezicht benoemd als interim-voorzitter. Hij is per 16 maart 2020 volledig in functie na afronding van zijn werkzaamheden bij Treant.
Wat vindt u ervan dat sinds het fusieproces in gang is gezet, het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (het SKB) in Winterswijk niet meer beschikt over een eigen cliëntenraad en ondernemingsraad? Als patiënten van het SKB voor de locatie in Winterswijk een eigen cliëntenraad zouden willen, hebben zij dan daartoe de mogelijkheid? Als de medewerkers in Winterswijk een eigen ondernemingsraad zouden willen, hebben zij daartoe dan de mogelijkheid?
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) biedt een ondernemer de mogelijkheid om één gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen voor meerdere ondernemingen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Belanghebbenden, waaronder de Ondernemingsraad (OR), vakbonden en werknemers, kunnen hiertegen bezwaar maken of juist om instelling van een gemeenschappelijke OR verzoeken. Indien belanghebbenden er niet uitkomen met de ondernemer hebben zij de mogelijkheid om naar de bedrijfscommissie te stappen voor bemiddeling en advies. Wanneer dit niet leidt tot het gewenste resultaat dan is een gang naar de rechter mogelijk.
De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen biedt zorginstellingen de mogelijkheid om meerdere cliëntenraden in te stellen ofwel om naast de gewone cliëntenraad ook een centrale cliëntenraad in te stellen. Ook hier ligt de beslissing echter bij de zorginstelling. Alleen indien een zorginstelling erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven of bij cliënten thuis zorg laat verlenen, geldt voor de instelling een verplichting om meerdere cliëntenraden in te stellen indien hij meerdere locaties in stand houdt. De eventuele oprichting van een aparte cliëntenraad voor de patiënten van het SKB is afhankelijk van de bereidheid van Santiz daaraan mee te werken. Ook hier kunnen belanghebbenden natuurlijk bezwaar tegen aantekenen en is een met de WOR vergelijkbare rechtsgang mogelijk.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al een analyse van de situatie gemaakt na het gedwongen vertrek van de voorzitter van de raad van bestuur van Santiz? Wat zijn de bevindingen van de IGJ?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft regelmatig contact met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en bespreekt de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ constateert dat met de komst van de interim-voorzitter van de Raad van Bestuur er een belangrijke stap is gezet om rust binnen en rond het ziekenhuis te creëren. In de dagelijkse zorgverlening zijn kwaliteit en veiligheid van zorg in de afgelopen periode niet in het geding geweest.
Deelt u de mening dat de oplopende spanning, ook tussen de specialisten in beide ziekenhuizen, een risico vormt voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de medische zorg in de Achterhoek?
Het is van belang dat ziekenhuizen een visie hebben op het zorgaanbod en de organisatie daarvan. De inbreng van medisch specialisten en andere zorgverleners is onmisbaar bij het opstellen van de visie. Wanneer twee ziekenhuislocaties gaan fuseren, zijn de zorgprofessionals vanuit beide locaties vanuit hun eigen perspectief betrokken bij de ontwikkeling van een gezamenlijke visie. Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur om dat proces te begeleiden en op een goede wijze vorm te geven. Ik vind het van belang dat de betrokken partijen goed met elkaar in gesprek blijven en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat.
In het gesprek dat mijn abtsvoorganger op 11 februari 2020 heeft gevoerd met de voorzitter Raad van Toezicht en de waarnemend bestuurder van Santiz en zorgverzekeraars, is door Santiz verzekerd dat de ontstane situatie geen gevolgen heeft voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de medische zorg in de Achterhoek. Momenteel wordt hard gewerkt om van alle regio’s een regiobeeld te hebben, ook in de regio Achterhoek. Tijdens het overleg dat met Santiz gevoerd is op 11 februari 2020, is afgesproken dat het regiobeeld in de Achterhoek opgesteld zal worden in samenwerking met betrokken partijen in de regio en in mei 2020 gereed is. Op basis daarvan kunnen verdere beslissingen genomen worden over de inrichting van het zorglandschap in de Achterhoek.
De IGJ heeft mijn ambtsvoorganger laten weten dat zij de komende tijd met de raad van bestuur en de medisch stafbesturen in contact blijft over onder meer de onderlinge samenwerking binnen het ziekenhuis en de toekomstige organisatie van het zorgaanbod. De IGJ wijst de Raad van Bestuur ook op het belang van zorgvuldige communicatie daarover.
Bent u bereid om een onderzoeker aan te stellen die in opdracht van uw ministerie analyseert wat de actuele stand van zaken is, welke besluiten door wie over de toekomst nu precies zijn genomen en op basis van welke argumentatie dat is gebeurd? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de stappen die u gaat zetten?
Nee. De Raad van Bestuur van Santiz is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en strategische koers van haar ziekenhuis. Vanzelfsprekend houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven of de besluiten die zijn genomen omtrent de nieuwbouw in Doetinchem en het voornemen om afdelingen te sluiten op de locatie in Winterswijk, strijdig zijn met de voorwaarden die door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het verleden zijn gesteld bij het goedkeuren van de fusie? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten de besluiten strijdig zijn met de voorwaarden? En zo ja, kunt u tevens aangeven wat uw reactie op deze tegenstrijdigheden is?
De ACM heeft in december 2016 de fusie tussen het Slingeland Ziekenhuis en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix goedgekeurd. Na onderzoek heeft de ACM geconcludeerd dat deze fusie de concurrentie niet significant zou beperken. Daarom was er voor de fusie geen vergunning vereist. Er zijn dan ook door de ACM geen voorwaarden aan deze fusie verbonden.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de inrichting van het medisch zorglandschap in de Achterhoek op basis van regiobeelden over de zorgbehoefte en in overleg en samenwerking tot stand moeten komen en dat het daarbij ongewenst is dat belangwekkende informatie over voorgenomen nieuwbouw, de toekomst van de zorg in de regio en het sluiten van afdelingen door het bestuur van Santiz als bedrijfsgevoelige informatie is bestempeld en om die reden niet gedeeld wordt? Wie bepaalt welke informatie bedrijfsgevoelig is en derhalve niet gedeeld hoeft te worden?
Het is aan de Raad van Bestuur van Santiz om te bepalen welke informatie bedrijfsgevoelig is. Mijn ambtsvoorganger heeft hen gevraagd een open dialoog te voeren over belangrijke beslissingen en transparantie te geven in de regiogroep, daar waar dit relevant is voor de discussie.
Bent u bereid om de raad van bestuur van Santiz te verzoeken om deze informatie alsnog te delen, opdat in goed overleg met de regio en alle betrokkenen tot een toekomstbestendig aanbod van zorg voor de regio gekomen kan worden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het bericht 'Transgender eist excuses overheid: ‘Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren’' |
|
Nevin Özütok (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht «Transgender eist excuses overheid: «Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren»»?1
Ja.
Erkent u dat de plicht tot operatie en sterilisatie die tot 2014 gold om op papier een ander geslacht aan te nemen, leed heeft veroorzaakt bij transgender personen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er mee bekend dat deze voorwaarde tot sterilisatie leed heeft veroorzaakt en erken dit leed ook.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag om excuses voor het leed dat is veroorzaakt?
De advocaten van het Transgendercollectief hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mij een brief gestuurd waarin wordt verzocht om erkenning, excuses en een gesprek over schadevergoeding. Wij beraden ons nog op een inhoudelijke reactie op deze brief.
Kunt u aangeven hoe in andere landen, zoals bijvoorbeeld Zweden, wordt omgegaan met excuses en genoegdoening voor transgenders?
In andere landen, bijvoorbeeld in Duitsland of Frankrijk, was regelgeving van kracht die vergelijkbaar was met de oude Nederlandse regelgeving. Deze regelgeving is inmiddels gewijzigd. Navraag wijst uit dat in deze landen geen excuses of genoegdoening aan transgender personen is verstrekt. Het enige land dat dat voor zover mij bekend heeft gedaan, is Zweden. In Zweden is aan de transgenderpersonen die onomkeerbaar zijn gesteriliseerd een onverplichte vergoeding toegekend van 225.000 SEK (ruim 20.000 euro) per persoon.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de aanklagers, vrouwenrechtenorganisatie Bureau Clara Wichmann en Transgender Netwerk Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie hiertoe mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: ‘Dit kan mensenlevens kosten’' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: «Dit kan mensenlevens kosten»»?1
Ja.
Klopt het dat de hulpdiensten ook met een lagere maximumsnelheid gaan rijden? Zo ja, waarom wordt de regeling Optische en geluidssignalen 2009 hierop niet aangepast? Zo nee, kunt u de zorgen bij de ambulancebranche wegnemen door hen hierover duidelijk te informeren?
Hulpverleningsdiensten mogen volgens de regeling Optische en geluidssignalen (OGS) 2009 en volgens de huidige brancherichtlijnen maximaal 40 km/uur boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid rijden. Dat betekent dat deze hulpdiensten op wegen waar de snelheid wordt verlaagd tot 100 km/uur vanaf 16 maart tussen 06.00 en 19.00 uur maximaal 140 km/uur mogen rijden. Na 19.00 uur ’s avonds en ’s nachts verandert er dus niets ten opzichte van de huidige situatie.
De exacte effecten van de snelheidsverlaging tussen 06.00 en 19.00 uur op de aanrijtijden van de hulpdiensten zijn op dit moment niet bekend. Wel is de eerste inschatting van onder andere brandweer, politie, ambulancediensten en het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen van het Instituut voor Fysieke Veiligheid dat deze effecten gering tot nihil zullen zijn en vooralsnog geen extra maatregelen nodig zijn. De verwachte effecten zijn binnen het kenniscentrum besproken.
De achtergrond van de snelheidsnorm in de regeling OGS 2009 is de verkeersveiligheid. Het is belangrijk dat het snelheidsverschil tussen een voorrangsvoertuig en het overige verkeer niet te groot wordt. Gezien het feit dat de verwachte effecten gering tot nihil zullen zijn zie ik geen noodzaak om de regeling OGS 2009 aan te passen.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de aanrijtijden van hulpdiensten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om de regeling Optische en geluidssignalen 2009 zodanig aan te passen dat de maximumsnelheid van diensten voor spoedeisende medische hulpverlening niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers? Zo ja, kunt u dan ook toezeggen dat u met Ambulancezorg Nederland in gesprek gaat om te bezien hoe de brancherichtlijn kan worden aangepast zodat ook daar is geborgd dat de maximumsnelheid voor ambulances niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers?
Zie het antwoord op vraag 2. Uiteraard zal ik met het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen en de hulpdiensten, waaronder Ambulancezorg Nederland, in overleg blijven over de daadwerkelijke effecten van de snelheidsverlaging op de aanrijtijden. Ik volg het effect nauwgezet. Mochten hier knelpunten duidelijk worden, dan zal gezamenlijk worden bezien welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn. Ik zal uw Kamer daar dan ook over informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de ingang van de snelheidsverlaging te informeren over deze uitkomsten?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Nationale Week zonder Vlees. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de Nationale Week zonder Vlees dit jaar plaatsvindt van 9 tot en met 15 maart?1
Ja.
Herinnert u zich dat uw ministerie in 2018 via Twitter een open uitnodiging verspreidde om mee te doen aan de Nationale Week zonder Vlees?2
Ja, in 2018 heeft mijn Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit via Twitter aandacht gevraagd voor de eerste editie van de Nationale Week zonder Vlees.
Had het feit dat uw ministerie in 2019 opeens helemaal geen aandacht besteedde aan de Nationale Week zonder Vlees te maken met de afwijzende reactie van één van uw coalitiepartners, die op uw bericht reageerde met de tekst: «Ik hoopte eigenlijk dat @minlnv belangrijkere dingen te doen had dan halve waarheden te promoten. En op jullie vraag: doe jij ook mee? #neeikdoenietmee»? Zo nee, wat was dan de reden dat u vorig jaar geen aandacht besteedde aan de week zonder vlees?3
De Nationale Week zonder Vlees wordt georganiseerd door de stichting Nationale Week zonder Vlees. Het is daarom vooral aan hen om mensen op dit initiatief te wijzen. Het kabinet vraagt bij Nederlanders aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon. De Schijf van Vijf, ontwikkeld door het Voedingscentrum, vormt hiervoor de leidraad.
Is uw ministerie voornemens dit jaar wel weer een uitnodiging uit te doen om deel te nemen aan de Week zonder Vlees, gezien de grote klimaatopgaves en stikstofuitdagingen waarbij een verminderde vleesconsumptie een belangrijke rol zou kunnen spelen in de oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Het is aan de stichting Nationale Week zonder Vlees om mensen uit te nodigen om mee te doen met de Nationale Week zonder Vlees. Zie mijn antwoord op vraag 3. Overigens zie ik het belang van dit soort maatschappelijke initiatieven. Zo is de bedrijfscatering op mijn ministerie deelnemer aan de Nationale Week zonder Vlees.
Deelt u de mening dat in het kader van de grote stikstofuitdaging waarvoor we ons gesteld zien en indachtig uw uitspraak dat er geen taboes zijn voor wat betreft de oplossingen om stikstofuitstoot te verminderen, er tenminste alle reden is om via «nudging» pogingen te doen vanuit de overheid om de vleesconsumptie vrijwillig te laten verminderen en dat de Week zonder Vlees daartoe een interessant aanknopingspunt zou kunnen zijn voor overheidscommunicatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar invulling aan geven?
Het kabinet vraagt bij mensen aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Via communicatie worden tips gegeven voor duurzamere keuzes, onder meer via een campagne waarin «eetwissels» worden voorgesteld en thema afleveringen van het «Eet-team». Het is aan mensen en bedrijven zelf om te kiezen of zij willen deelnemen aan een initiatief als de Nationale Week zonder Vlees. De bedrijfscatering van mijn ministerie doet mee met de Nationale Week zonder Vlees.
Kent u het bericht «Vleesconsumptie iets gestegen» van RTL Nieuws, waaruit duidelijk wordt dat de transitie naar minder vlees en meer plantaardige eiwitten kennelijk niet spontaan tot stand komt, in weerwil van klimaat-, stikstof en dierenwelzijnsnadelen die samenhangen met de productie en consumptie van vlees?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eiwittransitie van dierlijke naar meer plantaardige eiwitbronnen een belangrijk beleidspunt is van uw ministerie?5
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontwikkelt samen met stakeholders een Nationale Eiwit Strategie, waarin ook aandacht is voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitbronnen. Voor het zomerreces ontvangt u een voortgangsbrief.
Kunt u uiteenzetten welke inspanningen de overheid heeft gedaan in 2019 om de consumptie van dierlijke eiwitten te ontmoedigen en een transitie naar een meer plantaardig consumptiepatroon te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is er aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. De voorlichting die het Voedingscentrum aan consumenten geeft over een gezond en duurzaam voedingspatroon staat hierbij centraal. Daarnaast zijn onder meer de stichting Dutch Cuisine, het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF) en het programma Jong Leren Eten bezig met activiteiten op dit gebied die ik ondersteun. Ook op het gebied van onderzoek en innovatie gebeurt er veel. Binnen het kabinetsbrede innovatie- en topsectorenbeleid richt één van de programma’s zich op eiwitvoorziening voor humane consumptie. De SBIR New Food Challenge is gelanceerd om innovaties te stimuleren om meer plantaardige eiwitten op het bord te krijgen. Bij de WUR loopt het kennisbasis-programma «The protein transition», bij de NWO het PULSE programma gericht op eiwit-ingrediënten uit peulvruchten en met financiering van mijn ministerie wordt momenteel onderzoek door WEcR uitgevoerd naar het keuzegedrag van consumenten met betrekking tot duurzame consumptie.
Kunt u uiteenzetten welke ministeries, net als het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), cateren volgens het concept «Carnivoor? Geef het door!»?
Deelt u de mening dat alle ministeries een bijdrage zouden kunnen leveren aan het behalen van de stikstof- en klimaatdoelstellingen door met behoud van keuzevrijheid plantaardig voedsel de norm te laten zijn?
Ik hecht veel waarde aan de keuzevrijheid van mensen om zelf te kunnen kiezen wat ze willen eten en hier hoort een actief aanbod van zowel plantaardig voedsel als vlees en/of vis bij. Ik vraag wel de aandacht van mensen voor een gezond en duurzaam voedingspatroon op basis van de Schijf van Vijf. De meeste cateraars bij de rijksoverheid informeren hun gasten over gezonde en duurzame producten.
Zal de catering op uw ministerie tijdens de Week zonder Vlees hier op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Ja, mijn ministerie neemt deel aan de Nationale Week zonder Vlees.
Bent u bereid particuliere initiatieven gericht op het stimuleren van de consumptie van plantaardige eiwitten te ondersteunen en aan te moedigen met een overheidsbijdrage? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voorafgaand aan de Week zonder Vlees?
Ja.