De evaluatie van het NICAM over de naleving van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de evaluatie van het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) over de naleving van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht?1
Ja.
Op welke manier spant u zich in om de verbeteringen die door de convenanten zijn gerealiseerd de komende jaren verder door te zetten? Bent u voornemens het reglement van Kijkwijzer algemeen verbindend te verklaren? Zo nee, waarom niet?
De naleving van de leeftijdsgrenzen van films en games is in de periode 2009–2011 sterk toegenomen. Was de gemiddelde naleving tijdens de nulmeting in 2008 nog 14%, in september 2011 bleek deze gestegen naar 49%. Vooral de bibliotheken met een naleving van 81% (nulmeting 8%) en de bioscopen met ruim 76% (28%) hebben ruimschoots voldaan aan de convenantsafspraak die in 2009 gemaakt is met de toenmalige minister van Justitie. Deze behelsde dat eind 2011 een naleving van minimaal 70% gerealiseerd zou zijn voor beeldmateriaal dat in de hoogste categorie valt en dus schadelijk te achten is voor álle jongeren onder de leeftijd van 16 jaar. De resultaten die in de afgelopen drie jaar zijn bereikt, hebben mij doen besluiten de ingeslagen weg voort te zetten.
Zoals in het convenant was afgesproken, heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de aansluiting bij het Nicam te vergroten van met name winkelketens en (online) verkopers die niet al via een brancheorganisatie bij het Nicam aangesloten zijn. Dit heeft ertoe geleid dat de speelgoedbranche GEBRA zich bij het Nicam heeft aangesloten. In overleg met OCW en het Buro240a is geconstateerd dat het algemeen verbindend verklaren van het reglement van Kijkwijzer geen toegevoegde waarde heeft; voor degenen die niet bij het Nicam aangesloten zijn, geldt immers (ook) artikel 240a Sr.
Wat is uw reactie op de constatering dat videotheken, warenhuizen en muziekwinkels in tegenstelling tot andere branches ver achterblijven bij de doelstellingen in het convenant? Welke specifieke inzet pleegt u om deze branches tot verbetering te bewegen?
Hoewel een aantal branches niet de vereiste 70% naleving heeft bereikt, zijn toch vorderingen geboekt bij videotheken (nu 26%, was 18%), de warenhuizen (nu 38%, was 3%), de entertainmentwinkels (nu 27%, was 19%) en gameshops (nu 48%, was 10% en convenantpartner Game Mania zit op 60%). Ik trek hieruit de conclusie dat de inspanningen die de afgelopen drie jaar gepleegd zijn, gecontinueerd moeten worden om ook deze branches op het gewenste niveau van naleving te brengen. Het gaat dan onder meer om het blijven aanbieden van e-learning aan verkopend personeel, informatieverstrekking aan deze bedrijven over de Kijkwijzer (films) en PEGI (games) en controle op de naleving van artikel 240a Sr door de daartoe aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren.
Welke gevolgen verbindt u aan de constatering dat naleving mogelijk sterker verbeterd had kunnen worden indien een publiekscampagne gericht op ouders de convenanten had ondersteund? Wordt dit thema opgenomen in de voorlichtingscampagne van de Rijksoverheid?
De afgelopen drie jaar is de campagne «Heftige films en games: pas op de juiste leeftijd» door het ministerie van Veiligheid en Justitie gevoerd. Deze was mede gericht op ouders. Naar het oordeel van de brancheorganisaties verenigd in het Nicam had deze campagne ook massamediaal via Postbus-51, dus met spotjes op de televisie, gevoerd moeten worden. Dit is overwogen, maar het mogelijke aantal overheidscampagnes via dit medium is naar zijn aard echter beperkt. Bij de selectie kregen andere thema’s, zoals de campagne tegen huiselijk geweld, meer prioriteit.
Neemt u de aanbeveling van de bioscoopbranche over om de coulanceregeling voor jongeren onder 16 jaar te schrappen? Deelt u de mening dat het verstandig is de classificatie ten aanzien van alle leeftijden strikt te hanteren, zodat verwarring vermeden wordt?
Met de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten is overeengekomen dat parental guidance voor films met de classificatie 16 jaar geheel wordt afgeschaft. Bij de naleving van de overige leeftijdsclassificaties doet zich het probleem voor dat voor jongeren onder de veertien jaar geen identificatieplicht geldt, wat de controle op de leeftijd bemoeilijkt. Daarom zijn hierover aparte afspraken gemaakt met de bioscoopbranche. In mijn brief die uw Kamer nog voor de zomer ontvangt over de resultaten van de naleving van artikel 240a Sr zal ik u hierover nader informeren.
Deelt u de in het rapport verwoorde urgentie om ook de naleving van de verkoop op internet voortvarend ter hand te nemen, zodat een verplaatsing van het probleem kan worden tegengegaan? Binnen welke termijn kan de Kamer hiervoor voorstellen verwachten?
De afgelopen twee jaar zijn de mogelijkheden geïnventariseerd om te komen tot een betere naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop via internet. Omdat dezelfde problematiek ook bij andere leeftijdsgebonden goederen speelt, zoals bij de verkoop van alcohol en tabak, wordt bij het zoeken naar een noodzakelijk geachte oplossing nauw samengewerkt met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoals toegezegd tijdens het AO alcoholbeleid van 9 februari 2012 zal uw Kamer uiterlijk juni 2012 hierover bij brief geïnformeerd worden.
Het terugtrekken van een satirisch tv-item |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het terugtrekken van een satirisch item inzake God en Allah voor het satirische programma Neonletters van de Avro?1
Omroepen in Nederland hebben programmatische autonomie. Dat betekent dat zij zelf de vorm en inhoud van hun uitzendingen bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Welke delen van beschikbaar programmamateriaal uiteindelijk worden uitgezonden, en welke sneuvelen in de montage, is aan de programmamakers. De motieven die zij daarbij hanteren, zullen ongetwijfeld niet alleen van artistieke aard zijn, maar ook van maatschappelijke aard, of anderszins. Het is in ieder geval niet aan mij om daarin te treden, of om daarover te oordelen.
Hoe beoordeelt u het argument dat de scène mogelijk voor opschudding zou kunnen zorgen en om die reden is teruggetrokken? Bent u het eens met de stelling dat het voorkomen van «opschudding» niet per se een reden mag zijn om programma's niet uit te zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend of er aanleiding was voor de omroep om deze opschudding te verwachten? Kunt u nagaan of er sprake is van signalen van mensen of organisaties die hier bewijs voor bieden? Op welke wijze wilt u omroepen en programmamakers ondersteunen, opdat het argument «opschudding» niet een doorslaggevend argument is om op voorhand een satirisch item te schrappen?
De Avro heeft mij desgevraagd laten weten dat het al dan niet veroorzaken van opschudding niet de reden is geweest om het item niet uit te zenden.
De aanhouding van een verslaggever van Omroep Zeeland |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de politie Zeeland een verslaggever van Omroep Zeeland heeft aangehouden? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding? Waarom is hij lopende de oefening niet als verslaggever bejegend?1
Ja. De journalist is op 7 maart aangehouden tijdens een oefening op de Oosterscheldekering. De aanhouding vond plaats binnen de context van de oefening. Door verwarring werd de journalist aangezien voor een acteur betrokken bij de oefening. De journalist was op dat moment niet als zodanig herkenbaar als gevolg van het niet zichtbaar dragen van zijn perskaart en het ontbreken van een gekleurd hesje. Nadat duidelijk was dat het een journalist betrof mocht hij vertrekken. De dag na het incident heeft een gesprek tussen de journalist en afgevaardigden van politie en defensie plaatsgevonden. Hierin is uitgesproken dat politie en defensie de gang van zaken rond het aanhouden van de journalist betreuren.
Tevens wordt de oefening en het incident geëvalueerd, zodat herhaling van een dergelijk incident in de toekomst voorkomen kan worden.
In hoeverre kunnen journalisten nog vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde? Welke regels gelden er bijvoorbeeld om journalisten in hun nieuwsgaring te hinderen of (foto)materiaal in beslag te nemen?
Journalisten kunnen vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde.
Vrije nieuwsgaring ontslaat degenen die daarin hun professie vinden (fotografen, journalisten enz.) echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende (wettelijke) voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als bijvoorbeeld het gedrag van de betrokken journalist omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.
Deelt u de mening dat, gezien eerdere incidenten (de arrestatie van journalist Damstra vanwege het filmen van een ongeval), de vrije nieuwsgaring gehinderd wordt als niet journalisten, maar politiefunctionarissen bepalen of en zo ja, in welke vorm verslag gedaan kan worden van gebeurtenissen met nieuwswaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Nederlandse Vereniging voor Journalistiek om dit soort incidenten tussen politiefunctionarissen en journalisten te bespreken en gedragsregels overeen te komen, waardoor politiefunctionarissen hun werk ongestoord kunnen doen en de belangen van andere betrokkenen worden gewaarborgd, zonder dat de vrije nieuwsgaring daardoor beperkt hoeft te worden?
Omgang tussen journalisten en agenten hoort professioneel van aard te zijn. Zowel agenten als journalisten werken binnen de regelgeving en werken binnen die regelgeving professioneel met elkaar. In beginsel moet het voor iedere journalist mogelijk zijn om journalistiek werk te doen. Echter de wijze waarop dit hier is gebeurd – niet als journalist herkenbaar zijn – in relatie tot de gebeurtenis waarvan verslag gedaan wordt – oefening van politie en defensie – kunnen omstandigheden creëren op basis waarvan misverstanden kunnen ontstaan. In dit specifieke geval werd de journalist aangezien voor een bij de oefening betrokken acteur en heeft de opsporingsambtenaar aan de journalist vragen gesteld over zijn identiteit.
Het bericht dat het VU medisch centrum het medisch beroepsgeheim heeft geschonden |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim zou hebben geschonden?1
Op grond van de bestaande wet- en regelgeving moet voor het maken van en meekijken bij televisieopnamen vooraf toestemming worden gevraagd en verkregen. Uit onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) zal moeten blijken of er mogelijk een strafbaar feit is gepleegd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Het medisch beroepsgeheim dient het maatschappelijk belang dat iedereen vrije toegang heeft tot de gezondheidszorg: iedereen moet zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot een zorgverlener kunnen wenden.
Het medisch beroepsgeheim kan alleen bij uitzondering en onder bepaalde voorwaarden worden doorbroken, namelijk: na toestemming van de patiënt, tegenover zorgverleners die rechtstreeks betrokken zijn bij de behandeling van de patiënt, op grond van een wettelijk voorschrift (bijvoorbeeld de afgifte van een verklaring van overlijden) en bij een conflict van plichten (bijvoorbeeld om een moord te voorkomen). Overige gronden voor doorbreking, zoals geformuleerd door de Hoge Raad, zijn «zwaarwegend belang» (hoofdzakelijk erfrechtelijke kwesties) en «zeer uitzonderlijke omstandigheden» (bijvoorbeeld het oplossen van een moord). In al deze situaties moet de zorgverlener altijd een zorgvuldige belangenafweging maken. Daarbij neemt hij de beginselen van subsidiariteit (is er geen minder ingrijpend alternatief?) en proportionaliteit (staan de negatieve gevolgen van de doorbreking in verhouding tot de positieve gevolgen?) in acht. Als de zorgverlener beslist dat hij zijn beroepsgeheim doorbreekt mag hij niet meer informatie geven dan strikt noodzakelijk is.
Het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben verklaard dat de opnamen hebben plaatsgevonden in de periode 20 januari 2012 tot en met de ochtend van 5 februari 2012. Momenteel zijn geen verborgen camera’s van Eyeworks meer aanwezig in het VUmc.
Wat is uw reactie op het bericht dat Eyeworks 35 camera’s op de spoedeisende hulp van het VUmc heeft opgehangen om alles wat er gebeurt te filmen, zonder medeweten van de patienten?
Daar ben ik van geschrokken. Het OM heeft aangiftes van patiënten ontvangen naar aanleiding van de gebeurtenissen in het VUmc. Met de nog te leveren nadere informatie van de aangevers zal het OM beoordelen of er sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit en zal het naar deze mogelijke overtreding onderzoek doen.
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen pas na de opnames om toestemming voor uitzending gevraagd wordt? Is dit volgens u een goede invulling van het medisch beroepsgeheim? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou volgens u wel een goede invulling zijn?
Toestemming voor doorbreking van het beroepsgeheim moet altijd vooraf worden gevraagd en verkregen. Voor het maken van en meekijken bij televisieopnamen moet dus ook vooraf toestemming worden gevraagd en verkregen. Er mogen geen televisieopnamen worden gemaakt van patiënten die toestemming weigeren of die niet in staat zijn om toestemming te geven, bijvoorbeeld omdat de patiënt direct behandeld moet worden en er geen tijd is om toestemming te vragen of omdat de patiënt niet bij kennis is. Het beroepsgeheim is van toepassing op alle informatie die tijdens en in het kader van de behandeling wordt uitgewisseld tussen patiënt en behandelaar.
Kunt u zich voorstellen dat het voor patiënten moeilijk is om na behandeling toestemming te weigeren aan de behandelde arts voor het uitzenden van de opgenomen beelden?
Ja, dat kan ik mij in algemene zin voorstellen. Het is dan ook aan de behandelende arts om te beslissen of hij het beroepsgeheim doorbreekt, zelfs als de patiënt toestemming geeft. De behandelende arts moet in zijn afweging meenemen of de patiënt genoeg vrijheid heeft om zijn toestemming te geven.
Kunt u zich voorstellen dat het voor artsen (in opleiding) moeilijk is om toestemming te vragen aan patiënten? Vindt u het de taak van onder hoge druk werkende artsen om hiervoor de verantwoordelijkheid te dragen, of moet deze verantwoordelijkheid elders liggen? Zo ja, waar?
Het is de plicht en verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om voorwaarden te scheppen voor en toe te zien op een professionele en correcte toepassing van het beroepsgeheim. Het is de plicht en verantwoordelijkheid van de individuele zorgverlener – al dan niet in opleiding – om op een professionele en correcte wijze met het beroepsgeheim om te gaan.
Zijn er vooraf afspraken gemaakt tussen het VUmc en Eyeworks over de manier waarop er gefilmd zou worden op het VUmc? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Hoe beoordeelt u deze afspraken?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. De resultaten van het onderzoek door het OM zijn hiervoor van belang. Het strafrechtelijke onderzoek zal ook betrekking hebben op de mogelijk gemaakte afspraken tussen het VUmc en Eyeworks. Het OM zal geen mededelingen doen over de inhoud daarvan gedurende het lopende onderzoek.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit bij het VUmc of bij andere ziekenhuizen weer gaat gebeuren? Bent u bereid ziekenhuizen te laten weten dat bij dergelijke series voor opname expliciet toestemming gevraagd moet worden aan patiënten? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft het meewerken aan media-activiteiten door zorgverleners en zorgaanbieders bestaat zowel de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) als de Handreiking cameratoezicht en beeldopnamenvan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ). Naar aanleiding van deze zaak zal ik alle ziekenhuizen hierop attenderen.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de privacy van patiënten te waarborgen?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bevat regels over de privacy. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) kan bij overtreding van de wet bestuurlijke boetes opleggen en besluiten tot het opleggen van dwangsommen en het toepassen van bestuursdwang. Artikel 441b van het Wetboek van strafrecht bepaalt dat het opzettelijk filmen of fotograferen van personen met een aangebrachte camera in de openbare ruimte verboden is, tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Het recht op privacy binnen de behandelrelatie is geregeld in artikel 7:459 van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst en artikel 26 van het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg (Kamerstukken II, 32 402): anderen dan de behandelende zorgverlener(s) mogen de behandeling van de patiënt niet waarnemen, tenzij de patiënt daarmee heeft ingestemd. De Handreiking cameratoezicht en beeldopnamenvan de NVZ bevat daarnaast voorschriften hoe ziekenhuizen in het kader van de privacy moeten omgaan met cameratoezicht en beeldopnamen.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoekt momenteel of de privacy geschonden is bij de televisieopnamen in het VUmc.
Het Haarlems Dagblad |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kranten voeren actie tegen Telegraaf Groep»?1
Ja.
Is het u bekend of er plannen bestaan waardoor het Haarlems Dagblad en de Gooi- en Eemlander zouden kunnen verdwijnen?
Eind 2011 heeft de Telegraaf Media Groep (TMG) haar plannen gepresenteerd die in het teken staan van een aanscherping van haar ondernemingsstrategie. Over de uitwerking daarvan zijn sindsdien meerdere publicaties geweest in de kranten. Daarbij is er een verband gelegd tussen plannen van de TMG en de vermoedelijke opheffing van een aantal titels van HDC Media. Ik begrijp dat dit tot de nodige zorgen heeft geleid. Een dag na het door uw Kamer aangehaalde artikel hebben de TMG en HDC Media een persbericht uitgebracht waarin zij benadrukken dat er geen plan voorligt om titels van HDC Media op te heffen. Ook is er geen plan om De Telegraaf te regionaliseren in het verspreidingsgebied van HDC Media, aldus het persbericht. Wel doet men onderzoek naar de mogelijkheden van intensievere interne samenwerking.
Deelt u de mening dat het eeuwig zonde zou zijn als de oudste nog verschijnende krant ter wereld, het Haarlems Dagblad (immers voortkomend uit de Opregte Haarlemsche Courant die terug te voeren valt op eerste publicaties in 1656), zou verdwijnen? Kunt u zich voorstellen dat zo’n belangrijk stuk van ons cultureel erfgoed verloren zou gaan door commerciële overwegingen binnen een groot concern als de Telegraaf Groep?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het cultureel erfgoed, maar ook de lokale identiteit, de belangrijke rol van de lokale of regionale krant in de plaatselijke samenleving en het grote belang van een eigen krant voor de lokale democratie op het spel staan? Deelt u de mening dat die waarden van grote betekenis zijn en in een beslissing over het voortbestaan van de kranten zwaar zouden moeten wegen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om het verdwijnen van deze kranten te kunnen voorkomen? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Telegraaf Groep om het voortbestaan van het Haarlems Dagblad en de Gooi- en Eemlander alsmede andere lokale kranten met een nadrukkelijke lokale aanwezigheid te bepleiten?
De perssector is op de eerste plaats natuurlijk en nadrukkelijk zelf verantwoordelijk voor het oplossen van problemen die in haar markt ontstaan. Het betreft immers een private sector die gericht is op ondernemen met een winstoogmerk. De overheid voert dan ook een zeer terughoudend beleid ten aanzien van de perssector. Gezien mijn antwoord op de eerdere vragen zie ik daarnaast ook geen aanleiding om bij de TMG het behoud van de door u aangehaalde krantentitels te bepleiten.
De signaalsterkte van de radio in Noord-Holland |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radio-ontvangst blijft gestoord»?1
Ja.
Bent u nog voornemens om de signaalsterkte van de radio in het noorden van Noord-Holland te verbeteren of worden de hierover gedane beloftes geschaad?
Er is sinds 2008 door Agentschap Telecom, samen met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), gewerkt aan verbetering van de ontvangst van landelijk publieke omroepen in het genoemde gebied. Daartoe zijn hogere vermogens voor de zenders van Radio 1 tot en met 4 te Lopik gecoördineerd met het buitenland. Voor de zenders Radio 1 tot en met 3 is dit meteen gelukt. Deze vermogensverhogingen kunnen derhalve worden geïmplementeerd. Het verbeteringsvoorstel voor Radio 4 is in eerste instantie afgewezen door België. Hierover vindt nog overleg plaats tussen Agentschap Telecom, NPO en de Belgische autoriteiten.
Mede als gevolg van de brand vorig jaar in de antenne-installatie van Lopik kan met deze hogere vermogens nog niet worden uitgezonden. Eerst moet de situatie van vóór de brand worden hersteld, hetgeen – naar verwachting van de zenderaanbieder – in het voorjaar 2012 het geval zal zijn. Daarna zal zo snel als technisch mogelijk naar de hogere vermogens worden overgeschakeld, waarbij verbetering van de signaalsterkte niet per definitie in alle gevallen leidt tot betere ontvangst. Die hangt namelijk ook af van de kwaliteit van de ontvanger en de plaats van de ontvangstantenne. Voor de te nemen verbetermaatregelen heb ik reeds middelen beschikbaar gesteld.
Per wanneer valt een verbetering in de signaalsterkte te verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de vertraging veroorzaakt door de brand in de zendmast in Lopik? Zo nee, waardoor dan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer regio’s in Nederland waar een verbetering van de signaalsterkte noodzakelijk is? Zal u er zorg voor dragen dat men in heel Nederland onmiddelijk zonder problemen naar de publieke omroep kan luisteren? Zo nee, waarom niet?
In Noord-Nederland ondervindt men nog hinder als gevolg van de instorting van de zendmast in Hoogersmilde. Met de getroffen noodmaatregelen is een groot deel van de problemen ondervangen. Een volledig herstel van het oorspronkelijke verzorgingsniveau – dat wil zeggen voor de instorting van de zendmast op 15 juli 2011 – zal worden bereikt als de zendmast Hoogersmilde weer is herbouwd. Eind 2011 is door partijen overeengekomen om deze herbouw versneld uit te voeren. De werkzaamheden zijn inmiddels in volle gang en zullen naar verwachting in de zomer 2012 worden afgerond. Zodra de zendmasten Lopik en Hoogersmilde weer volledig in bedrijf kunnen worden genomen, verwacht ik geen verdere ontvangstproblemen meer.
Programmatische onafhankelijkheid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat programmatische onafhankelijkheid van omroepen in onderwerpen als het eten van mensenvlees niet onbeperkt hoort te zijn, in tegenstelling tot de suggestie in uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Haverkamp?1 Deelt u de mening dat bij het eten van elkaars vlees het niet relevant is of partijen toestemming hebben gegeven?
Zoals ik in mijn antwoord van 3 februari 2012 op schriftelijke Kamervragen van het lid Haverkamp (CDA) heb aangegeven, treed ik niet in de programmatische onafhankelijkheid van de omroep. De omroep is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s die hij uitzendt (zie art. 2.88 Mediawet 2008). De programmatische onafhankelijkheid wordt niet voorafgaand beperkt door de wet (artikel 7 Gw). Achteraf kan blijken dat een programma, of wat er in de uitzending is vertoond, in strijd is met de wet (strafwet of Mediawet). Dat was hier niet het geval.
Op 3 februari heb ik uw Kamer geschreven dat het eten van mensenvlees als zodanig niet strafbaar is. Het verkrijgen van mensenvlees kan dat wel zijn. Daarbij kan juist van belang zijn of er sprake is van toestemming. Het verwijderen van een stukje vlees uit iemands lichaam zonder toestemming van betrokkene kan immers (zware) mishandeling opleveren.
Bent u bereid de omroep alsnog aan te spreken op haar morele verantwoordelijkheid, zeker gezien het feit dat zij programma’s maakt uit publieke middelen? Gaat u bij aankomende wijzigingen van de Mediawet bepalingen opnemen die minimumeisen stellen aan fatsoen en goede zeden?
Nee, als minister ga ik niet over de morele keuzes die een omroep maakt. Ik vind wel dat de omroep zich ten volle bewust moet zijn van zijn rol en verantwoordelijkheid in de samenleving. Hij dient hier dan ook zorgvuldig mee om te gaan. De omroep houdt zich hierbij aan een door zichzelf opgestelde mediacode. Ik hecht er waarde aan dat het debat over de wenselijkheid van bepaalde programmatische keuzes in alle openheid wordt gevoerd.
Programma’s moeten echter vrij van overheidsinvloed kunnen worden vormgegeven. Het is niet aan mij om minimumeisen voor fatsoen en goede zeden vast te stellen. Daarbij is het juist kenmerkend voor het goed functioneren van de publieke omroep in een democratische rechtstaat dat door omroepen op verschillende wijze vorm wordt gegeven aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht.
Welke criteria gelden met betrekking tot strafrechtelijke vervolging op grond van het verkrijgen en eten van mensenvlees? Bent u indien nodig bereid om voor te stellen de wet zodanig aan te passen dat ook een dergelijke handelwijze als van deze presentatoren in de toekomst strafbaar is?
Omdat het eten van mensenvlees als zodanig niet strafbaar is, heeft het Openbaar Ministerie geen criteria of richtlijnen voor de strafrechtelijke vervolging daarvan. Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 kan het verkrijgen van mensenvlees wel met strafbare feiten gepaard gaan. Afhankelijk van de wijze waarop dit gebeurt kan er bijvoorbeeld sprake zijn van overtreding van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen over mishandeling, grafschennis, het wegmaken van een lijk. Daarnaast kan het verkrijgen van mensenvlees in strijd zijn met andere wetgeving zoals de Wet op de orgaandonatie en de Wet op de lijkbezorging. Deze wettelijke bepalingen bieden voldoende mogelijkheden om alle ernstige gevallen van kannibalisme aan te pakken.
De tegenspraak tussen de uitspraken van AVRO-directeur Maas en de minister over de bezuiniging bij de Publieke Omroep |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Tussen Kunst en Hazes», waarin de directeur van de AVRO onder meer stelt: «de minister zegt dat de bezuiniging niet ten koste van de programmering gaat, maar dat gaat het wel»?1
Ja.
De minister zegt dat de bezuiniging niet ten koste van de programmering gaat, maar dat gaat het wel» Hoe verklaart u de tegenspraak tussen uw eigen uitspraak en die van de omroepdirecteur?
De directeur heeft in een nadere reactie laten weten dat zij verkeerd begrepen is.2
Zijn er sinds uw verklaring dat de bezuiniging bij de Publieke Omroep niet ten koste gaan van de kwaliteit, dusdanige veranderingen opgetreden dat de directeur van de AVRO nu terecht tot haar constatering komt? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dan verklaren waardoor de AVRO-directeur tot deze uitspraak komt?
Nee.
Kunt u bevestigen dat u de kamer in diverse brieven heeft laten weten dat de bezuinigingen bij de omroep gehaald worden uit het verbeteren van de efficiency? Klopt het dat de directeur van één van die omroepen stelt dat er 88 miljoen direct ten koste gaat van de programmering en dat het «zeer de vraag is of de kijker dat niet gaat merken»? Heeft u mogelijkheden om bij de Publieke Omroep af te dwingen dat de bezuinigingen ook daadwerkelijk door efficiencyverbetering (bijvoorbeeld door minder bestuurders, minder gebouwen, minder topsalarissen, minder bureaucratie) gehaald worden, in plaats van door te bezuinigen op de (kwaliteit van de) programmering? Zo ja, gaat u deze mogelijkheden ook gebruiken? Zo nee, hoe gaat u uw belofte («geen bezuinigingen op de programmering») waar maken?
Ik zal geen nadere berekening maken. Uit het ook u bekende, onafhankelijk onderzoek (BCG3) is reeds gebleken dat de besparingen gerealiseerd kunnen worden met behoud van de kwaliteit en pluriformiteit van het media-aanbod van de gehele publieke omroep en dat de publieke omroep ook in de toekomst de drie algemene televisienetten kan blijven handhaven.4 Sterker, uit het onderzoek blijkt dat de efficiëntie op de programmering alleen te realiseren is bij behoud van de totale zendtijd op de drienetten. De raad van bestuur heeft inmiddels de opdracht gekregen om de bezuinigingen door te voeren en te monitoren op basis van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal de publieke omroep houden aan de gemaakte afspraken, zoals ik graag álle betrokkenen houd aan de gemaakte afspraken. Het is goed om daarbij te benadrukken dat consistentie en betrouwbaarheid cruciaal zijn voor het slagen van een stelselwijziging zoals de publieke omroep deze de komende jaren zal doormaken.
Deelt u de mening dat indien de uitspraken van de directeur van de AVRO kloppen, het in lijn is met het regeerakkoord dat de effecten en mogelijkheden van het opheffen van het derde net alsnog moeten worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een gespecificeerde berekening leveren van de financiële consequenties die het opheffen van een publieke televisiezender met zich mee brengt? Kunt u daarbij in ieder geval in beeld brengen wat dat betekent voor a) de directe kosten die niet meer gemaakt hoeven te worden, b) de personeelskosten en c) het mogelijk verlies aan STER-inkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel 'BNN-presentatoren plegen kannibalisme' |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «BNN-presentatoren plegen kannibalisme»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in de uitzending waarnaar wordt verwezen, inderdaad sprake van is geweest dat BNN-presentatoren Dennis Storm en Valerio Zeno vlees uit hun lichaam hebben laten snijden en dit vervolgens hebben opgegeten?
Volgens BNN hebben de handelingen, zoals die in de uitzending te zien waren, daadwerkelijk plaatsgevonden.
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, kwalificeert u dit gedrag als kannibalisme? Hoe oordeelt u verder over de medewerking die een arts heeft verleend aan het verwijderen van onderdelen van het lichaam voor dit doel?
Kannibalisme is geen strafrechtelijke term. In het dagelijks verkeer wordt onder kannibalisme verstaan het eten van soortgenoten. Wat de onderhavige casus bijzonder maakt is dat die soortgenoten gewoon bij leven zijn en toestemming hebben gegeven voor het afnemen en consumeren van een klein deel van hun lichaam. Over de vraag of er in die omstandigheden nog steeds gesproken kan worden van kannibalisme heb ik geen oordeel.
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen of handelen in strijd is met de beroepsnorm. De beroepsorganisatie van artsen, de KNMG, heeft laten weten artsen af te raden aan dit soort ingrepen mee te werken, omdat het indruist tegen de professionele ethiek om een zinloze en nutteloze ingreep uit te voeren.
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend is, bent u dan van mening dat het moreel verwerpelijk is om kannibalisme op een dergelijke wijze op de publieke tv te brengen?
De omroep is verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s die hij uitzendt. Hij houdt zich hierbij aan zijn eigen mediacode die is opgesteld binnen de kaders die de NPO hiervoor heeft gesteld. Hoewel over smaak valt te twisten treed ik niet in de programmatische onafhankelijkheid van de betreffende omroep. Het is aan BNN om te beoordelen of een dergelijk programma moet worden uitgezonden.
Deelt u de opvatting van de heer Spong dat kannibalisme strafbaar is?
Kannibalisme is als zodanig niet strafbaar. Wel zou er bij het verkrijgen van mensenvlees onder omstandigheden sprake kunnen zijn van andere strafbare feiten. Het Openbaar Ministerie ziet in de uitzending geen aanleiding om tot vervolging over te gaan.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens om het Openbaar Ministerie te verzoeken over te gaan tot vervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens contact op te nemen met de NPO en Commissariaat van de Media om via hen BNN aan te spreken op het feit dat er in een met belastinggeld gefinancierde programma bewust de wet is overtreden en met NPO en Commissariaat van de Media passende maatregelen te treffen tegen BNN en betrokken presentatoren?
Vooralsnog is niet gebleken dat in dit verband de wet is overtreden. Los hiervan is het Commissariaat voor de Media belast met de handhaving van de Mediawet en niet van de strafwetgeving. Handelingen zoals verricht in het bedoelde programma onttrekken zich daarom aan het beoordelingskader van het Commissariaat. De NPO heeft ook geen bevoegdheden om op grond van de esthetische inhoud van een programma maatregelen tegen BNN en de betrokken presentatoren te treffen.
Draagt u er zorg voor dat, indien het komt tot een veroordeling van betrokken presentatoren, zij persoonlijk de boete betalen en dat deze niet ten laste komt van de belastingbetaler?
Zoals uit het voorgaande blijkt is er op dit moment geen sprake van of zicht op een veroordeling of boete wegens de bewuste uitzending. In antwoord op schriftelijke Kamervragen van het lid Haverkamp (CDA) heb ik uw Kamer op 6 december 2011 in algemene zin bericht over het betalen van boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep. Kort samengevat komt het er op neer dat voor een overtreding van de Mediawet 2008 altijd de omroepinstelling aansprakelijk is, omdat deze verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (art. 2.88 Mediawet 2008). Bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie worden aangesproken. Of de omroep dit kan verhalen op zijn medewerkers wordt bepaald door het arbeidsrecht.
Tijdens het Mediabegrotingsdebat van 12 december heb ik u toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken dat dergelijke boetes niet uit gemeenschapsgeld maar uit verenigingsmiddelen moeten worden betaald. Momenteel ligt er een adviesaanvraag bij het Commissariaat over dit onderwerp. Ik kom hier later dan ook schriftelijk op terug.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 16 januari?
Dat is helaas niet gelukt.
Het systematisch muilkorven, oppakken en detineren van journalisten in herislamiserend Turkije |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Turkije pakt achttien journalisten op bij «anti-terreur-actie'»1, «Turkey Arrests Journalists It Ties to Outlawed Group»2 en «A dangerous place to be a journalist»?3
Sinds april 2009 is in Turkije een groot aantal mensenrechtenactivisten, lokale bestuurders en politici gearresteerd, die lid zouden zijn van de KCK, mogelijk de civiele tak van de PKK. Deze personen zijn gedetineerd in afwachting van de definitieve formulering van de aanklacht. Ervaring met soortgelijke zaken leert dat het maanden, zo niet jaren, kan duren voor de aanklacht bekend wordt. Het Turkse rechtssysteem laat het toe dat een aanklacht nog definitief geformuleerd moet worden, terwijl de verdachte reeds in hechtenis is genomen. De arrestaties uit de eerste twee nieuwsberichten passen in dit beeld.
Zoals ik u op 24 maart (op vraag 1960 uit vergaderjaar 2010–2011) en 11 april 2011 (op vraag 2 172 uit vergaderjaar 2010–2011) heb geantwoord, zijn Ahmet Sik en Nedim Sener aangehouden in het kader van een breder justitieel onderzoek naar de zogenaamde «Ergenekon»-zaak; een vermeende samenzwering van onder meer Turkse generaals, journalisten, schrijvers en academici gericht op destabilisering van democratische instituties, waaronder de regering-Erdoğan. Dit betreft de arrestaties uit het derde nieuwsbericht.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de Turkse democratie in het licht van het feit dat Turkije met meer dan 90 opgesloten journalisten tot de meest journalist-vijandige landen ter wereld behoort?
Het kabinet is bezorgd over de wijze waarop Turkije met (kritische) journalisten omgaat. Op het gebied van persvrijheid voldoet de Turkse democratie niet aan de Kopenhagencriteria.
Bent u bereid om de nieuwe aanslag van het islamistische regime Erdogan op de persvrijheid in Turkije, in de vorm van de arrestaties van afgelopen dinsdag, in scherpe bewoordingen te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spreekt de Turkse regering, zowel bilateraal als via de EU, aan op implementatie van de Kopenhagen-criteria, waarvan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid integraal onderdeel uitmaken. In de EU-Raadsconclusies van 5 december 2011 over het uitbreidingspakket is, mede op Nederlands aandringen, opgenomen dat «Turkije meer moet doen om de vrijheid van meningsuiting te respecteren.» De Raad stelde dat «de restricties tegen de media, het grote aantal rechtszaken tegen schrijvers en journalisten en het frequente verbod op websites ernstige bezorgdheid oproepen en daarom aan de orde moeten worden gesteld.»
Wat heeft u in de achterliggende periode gedaan om de vrijlating te bewerkstelligen van de Turkse journalist Nedim Sener, die met gevangenschap de prijs betaalt omdat hij het Turkse regime onder andere waagde te tarten met een boek over de moord op de Turks-Armeense journalist Hrant Dink?
Het kabinet gaat niet in op individuele tenlasteleggingen. Wel volgt Nederland, samen met de Europese Commissie en overige EU-lidstaten, de ontwikkelingen op de voet. Zo was een medewerker van het consulaat-generaal in Istanbul aanwezig bij de rechtszaal waar op 22 november 2011 het proces tegen onder meer Nedim Sener aanving. Het uitgangspunt bij het Nederlandse beleid is dat alle verdachten in Turkije op een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang moeten kunnen rekenen. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft op feestelijke wijze 400 jaar betrekkingen te vieren met een regime dat journalisten muilkorft, dat regime-onvriendelijke journalisten oppakt en detineert, en dat Allah-onvriendelijke cartoonisten bedreigt met lange gevangenisstraffen?
Turkije is op veel terreinen een belangrijke partner van Nederland. Turkije is een belangrijke handelspartner, een bondgenoot binnen de NAVO, een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie en er zijn intensieve maatschappelijke betrekkingen, mede vanwege de Nederlanders van Turkse afkomst. Daarnaast speelt Turkije een belangrijke rol in de transitie van een aantal Arabische landen. Dat neemt niet weg dat Turkije verdere stappen zou moeten zetten in zijn democratische hervormingsproces. Het is van belang dat de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen de zeer diverse betrekkingen tussen Nederland en Turkije bestendigt en op deze manier de democratische hervormingen in Turkije versterkt.
Wat gaat de (voorbereiding van de) viering van de 400 jaar diplomatieke betrekkingen met het persbreidelende Turkije de Nederlandse belastingbetaler eigenlijk kosten?
In de begroting is een bedrag van 2 070 000 euro gereserveerd voor deze viering.
Wilt u deze vragen gezien de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De televisiereclames van subsidieclub Oxfam Novib |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de meest recente televisiereclame van Oxfam Novib, bijvoorbeeld uitgezonden bij de staatsomroep op dinsdag 29 november jl. voorafgaande aan het programma «Pauw en Witteman» van de socialistische omroep VARA?1
Ja.
Hoe vaak zijn er dit jaar tv-reclames van Oxfam Novib vertoond?
Over deze informatie beschik ik niet want dit valt buiten mijn mandaat. Oxfam Novib is een eigenstandige organisatie die zelf haar media- en voorlichtingsbeleid bepaalt. Naar mijn mening is hier overigens geen sprake van «propaganda».
Wat waren de totale kosten van deze ontwikkelingshulp-propaganda?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gesubsidieerde hulpclub haar centjes beter zou kunnen besteden aan zoiets als armoedebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het goed dat organisaties die werken aan armoedebestrijding en aan de uitbanning van onrecht in de wereld verantwoording afleggen over hun werk en moeite doen het publiek uit te leggen wat zij doen en wat de burger zelf kan doen. Daarnaast vind ik het positief dat de organisatie donateurs werft om financieel meer op eigen benen te kunnen staan. Overigens worden de spotjes uit eigen middelen gefinancierd.
Bent u bereid hierover met mevrouw Karimi in gesprek te treden? Zo nee, waarom niet?
Om de hiervóór genoemde redenen, zie ik geen aanleiding met mevrouw Karimi in gesprek te treden over dit onderwerp.
Vrijgeven beeldmateriaal |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er sprake is van een contract tussen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en een mediapartij over het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?1
Er is geen sprake van contracten. Wel is er sprake van een vaste samenwerking tussen het KLPD en de AVRO betreffende het programma Opsporing Verzocht en bestaan er ten aanzien van het publiek maken van opsporingsinformatie en het vrijgeven van daarmee verband houdend beeldmateriaal, met enkele media «intentieverklaringen» tot samenwerking. Deze brengen geen verplichtingen van de kant van het KLPD met zich mee en bevatten geen afspraken met betrekking tot exclusiviteit.
Door het KLPD wordt per situatie bezien op welke wijze de gewenste doelgroep het meest effectief kan worden bereikt, waarbij ook rekening wordt gehouden met het proportionaliteitsbeginsel (slechts een zodanige verspreiding als nuttig en noodzakelijk wordt geacht voor het bereiken van het doel). Ten einde mogelijke schade aan een lopend opsporingsonderzoek te voorkomen, speelt in de keuze voor de wijze van openbaarmaking ook het precieze moment waarop de informatie publiek kan worden gemaakt, een rol.
Wat is de precieze inhoud van dit contract?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer contracten tussen het KLPD en andere media? Zo ja, welke, en met welke inhoud?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er een financiële vergoeding gerekend voor het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?
Nee.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politie beeldmateriaal vrijgeeft, er sprake is van openbare informatie en deze informatie dus door iedereen gebruikt moet kunnen worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het bestaan van contracten hierover?
Onder omstandigheden kan er sprake zijn van een situatie waarbij ervoor wordt gekozen om de informatie op een bepaalde wijze op een bepaald tijdstip via bepaalde media te verspreiden. Ik verwijs naar het gestelde in de beantwoording van vraag 1. Het vrijgeven van opsporingsinformatie vindt plaats in overleg met het Openbaar Ministerie en de informatie mag alleen gebruikt worden voor het specifieke doel waarvoor deze is vrijgegeven. Ik verwijs wat dat betreft naar de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van Procureurs-generaal d.d. 16 maart 2009).
De bezuinigingen op de 2.42-omroepen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die de stichting Verzorging Kerkelijke Zendtijd (VKZ) (waaronder de IKON en de zendtijd voor kerken) heeft gestuurd naar de Kamer op 30 augustus 2011?1
Ja.
Zijn er andere onderzoeken dan het onderzoek van het kijk- en luister onderzoek (KLO) gebruikt om vast te stellen dat 25% van de programma’s van de 2.42-omroepen gezamenlijk van algemene aard zijn?
Er is gekeken naar de classificatie van programma’s over 2010 zoals die door de NPO wordt gehanteerd. Het beeld dat daaruit ontstaat, bevestigt de eerdere constatering van de visitatiecommissie in 2009. De 2.42 omroepen hanteren een ruime interpretatie van het criterium uit de wet over «specifieke programmering op kerkelijk en geestelijk terrein die een verband houdt met de kerkelijke of geestelijke identiteit». De visitatiecommissie stelde vast dat de omroepen in hun programma aanbod niet altijd recht doen aan de specifiek geestelijke doelstelling waarvoor de omroepen in het leven zijn geroepen2.
Deelt u de mening dat een indeling naar genre, volgens de werkwijze van de Nederlandse Publieke Omroep, niets zegt over de inhoud en invalshoek van programma’s? Deelt u de mening dat het percentage van niet-levensbeschouwelijk aangemerkte programmering substantieel lager ligt dan eerder is vermeld, gezien het feit dat bijvoorbeeld een wekelijks programma, zoals Songs of Praise, niet herkend is als levensbeschouwelijk?
De genreclassificatie is een indeling naar de hoofdvorm van de programma’s. Niettemin is het beeld dat uit de classificatie van programma’s ontstaat, consistent gelet op de constateringen van de visitatiecommissie uit 2009. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u het feit dat uit het eerder onder uw verantwoordelijkheid gestuurde rapport «Partners in levensbeschouwing»2 over de 2.42-omroepen blijkt dat deze omroepen zich aan hun taakopdracht houden? Hoe verklaart u het feit dat het Commissariaat voor de Media nimmer aan de 2.42-omroepen heeft laten weten dat zij zich niet houden aan de opdracht die zij hebben gekregen in hun zendmachtiging tot 1 januari 2016?
Het klopt dat niet geconstateerd is dat de 2.42 omroepen zich niet aan hun taakopdracht houden. Wel is vastgesteld door de visitatiecommissie dat zij deze taakopdracht ruim interpreteren. Met het oog op de noodzakelijke bezuinigingen is het naar mijn oordeel alleszins gerechtvaardigd de 2.42 omroepen nu te vragen zich aan te sluiten bij bestaande omroepverenigingen dan wel de NTR èn zich te beperken tot religieuze en geestelijke programmering. Dit betreft volgens artikel 2.49, tweede lid, van de Mediawet 2008 – «het verzorgen van specifieke programmering op kerkelijk en geestelijk terrein die een verband heeft met de kerkelijke of geestelijke identiteit».
Houdt uw toezegging aan de Kamer stand dat de extra bezuinigingen «gestoeld zijn» op de constatering dat een kwart van de programmering niet levensbeschouwelijk is? Bent u bereid om de extra bezuinigingsopdracht van 7 miljoen euro te herzien, wanneer blijkt dat de conclusies over het levensbeschouwelijk karakter van programma’s niet zijn te trekken op basis van de KLO-gegevens ?
Ik heb in het debat op 27 juni jl vermeld dat in 2010 een kwart van het aanbod van de 2.42 omroepen meer algemeen van aard was. Daarop zijn de bezuinigingen deels gebaseerd. Ik zie geen aanleiding om daar op terug te komen. Het kabinet kiest ervoor een lager budget beschikbaar te stellen voor de 2.42 omroepen. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Waarom heeft u radio- en nieuwe media-content niet meegenomen in uw afweging over levensbeschouwelijke programmering? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Het budget van de 2.42 omroepen wordt grotendeels gebruikt voor televisie. Het betrekken van andere mediacontent zou daarom van geringe invloed zijn op mijn afweging. Ik zie om die reden geen aanleiding dit alsnog te doen. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2, 4 en 5.
In hoeverre kunnen de levensbeschouwelijke 2.42-omroepen voldoen aan de eis om in 2015 een gelijk aantal uren zendtijd te produceren als op dit moment, zoals is vastgelegd in de zendmachtiging van het Commissariaat voor de Media, met een halvering van het budget?
Ja.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de behandeling van het onderdeel Media van de OCW-begroting 2012 te beantwoorden?
Boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met een serie aan boetes en schadevergoedingen die publieke omroepen de laatste tijd hebben moeten betalen voor overtredingen tijdens hun programma’s? Wist u dat het de schadevergoeding betreft die de TROS in augustus moest betalen aan hondenhandelaar «Lako Kennels»1, de boete die BNN in september opgelegd kreeg voor het afluisteren van programmamaker Albert Verlinde2 en de boete die onlangs in oktober door het Commissariaat voor de Media aan de TROS opgelegd werd voor het uitzenden van niet-toegestane reclame,?3 Bent u daarnaast op de hoogte van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2008 in een zaak tussen TNT en een werknemer over het betalen van snelheidsboetes?4
Ja.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat bij het opzettelijk overtreden van de wet werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben en consequenties (zoals boetes) niet door hun werkgevers betaald zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De vraag van verantwoordelijkheid van werknemers voor wetsovertredingen die zij begaan in de uitoefening van hun werk waardoor er schade wordt toegebracht aan de werkgever of een derde vindt zijn beantwoording in het burgerlijk recht, in het bijzonder de artikelen 170 van Boek 6 en artikel 661 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 170 van Boek 6 luidt:
Artikel 170
Artikel 661 van Boek 7 luidt:
Artikel 661
In deze bepalingen wordt rekening gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van werknemers: in geval van opzet of bewuste roekeloosheid kan de werknemer aansprakelijk gehouden worden. De vraag of opgelegde boetes of schadevergoedingen daadwerkelijk verhaald kunnen worden op werknemers hangt echter af de omstandigheden van het geval en de eventuele afspraken die tussen werkgever en werknemer, binnen de kaders van de wet, zijn gemaakt.
Op basis van de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de TNT-werknemer kan niet de algemene uitspraak gedaan worden dat boetes op werknemers verhaald zouden moeten worden. De Hoge Raad heeft slechts geoordeeld dat boetes die met toepassing van artikel 5 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aan de werkgever zijn opgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval ex artikel 661 Boek 7 BW verhaald kunnen worden op de werknemer. De Hoge Raad geeft zelf nog aan dat niet valt uit te sluiten dat een werkgever gehouden zal zijn een boete voor zijn rekening te nemen als de werkgever het begaan van de overtreding heeft bevorderd.
Voor overtreding van de Mediawet 2008 is in alle gevallen de omroepinstelling aansprakelijk, omdat de omroepinstelling verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (artikel 2.88 Mediawet 2008). Dat laat onverlet de mogelijkheid dat een derde zowel de omroepinstelling als de programmamakers in dienst van die omroepinstelling rechtstreeks aansprakelijk stelt uit onrechtmatige daad. Ook bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie aangesproken worden.
Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij zijn werknemers wordt geregeld door de hiervoor genoemde bepalingen van het burgerlijk recht en eventuele afspraken tussen werknemer en werkgever binnen de kaders van de wet. Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij een buitenproducent hangt af van de contractuele relatie met de producent. Zo leggen TROS en BNN contractueel vast dat eventuele boetes en andere juridische claims worden doorberekend aan de producent. Dit ontslaat echter de omroep nooit van zijn eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor overtreding van de wet.
Deelt u de mening dat de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC met opzet de wet hebben overtreden en daarom zelf de consequenties moeten dragen voor deze actie? Zo nee, waar zit volgens u het verschil met de werknemer van TNT die wel zelf zijn boetes moest betalen?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de vraag of de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC de wet hebben overtreden en zo ja, of dat opzettelijk is gebeurd. Dat is een zaak van de rechter. Overigens heb ik er kennis van genomen dat de opnames en uitzending van het bewuste programma hebben plaatsgevonden met toestemming van de algemeen directeur, tevens gevolmachtigd bestuurder, van de omroepvereniging BNN.
Voor de vraag of de consequenties voor rekening van de BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC kunnen worden gebracht verwijs ik naar mijn antwoord op de vorige vraag. Tot slot kan ik nog opmerken dat de beide presentatoren van het programma VOC ook persoonlijk door het OM zijn aangesproken en een transactievoorstel van elk 500 euro aangeboden hebben gekregen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler niet zou moeten meebetalen aan illegale acties van programmamakers en dat BNN dus duidelijk moet aangeven dat de boetes niet uit publieke middelen worden betaald?
Ik ga uit van de eigen verantwoordelijkheid van omroepen en programmamakers om zich aan de wet te houden en dat zij die verantwoordelijkheid ook nadrukkelijk op het netvlies hebben. Ik treed daar niet in. Wanneer de wet wordt overtreden, voorziet het recht in mogelijkheden tot handhaving en het opleggen van sancties. Of werknemers/programmamakers er persoonlijk voor opdraaien wordt bepaald door de wettelijke mogelijkheden die ik in het antwoord op vraag 2 heb geschetst. Het is niet goed mogelijk een algemene regel te maken dat boetes en mogelijk andere juridische claims altijd verhaald worden. Zo’n maatregel zou een ongewenst temperend effect op de uitingsvrijheid hebben als omroepen daardoor gedwongen worden elk risico uit te sluiten. Omroepen hebben jegens hun medewerkers overigens nog andere mogelijkheden om die verantwoordelijkheid vorm te geven. Zo kunnen interne voorschriften opgesteld worden, bij overtreding waarvan disciplinaire maatregelen opgelegd kunnen worden.
Wat gaat u doen om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen, aangezien de omroep en de programmamakers deze praktijken zelf meer als een grap lijken te zien en dus niet hun eigen verantwoordelijkheid lijken te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in het geval van de boete die de TROS opgelegd heeft gekregen van het Commissariaat voor de Media de schuld niet bij de TROS, maar bij de producent ligt? Bent u van mening dat in dit geval niet de TROS, maar de producent de boete zou moeten betalen?
Uit de sanctiebeschikking van het Commissariaat van 20 september 2011 blijkt het volgende. De ontoelaatbare uitingen in het programma De Lotto Sport Awards (de logo’s in de naamtitels) zijn nadat de TROS de uit te zenden band ter screening had ontvangen door de producent buiten medeweten van de TROS op het laatste moment ingevoegd. De producent heeft vervolgens gevraagd of de TROS de uiteindelijke montage nog wilde controleren. Dat bleek niet het geval. Nu de TROS dat niet heeft gedaan kan volgens het Commissariaat de TROS worden verweten dat de wet is overtreden. En hoe dan ook geldt dat de omroep verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn zendtijd wordt uitgezonden. Verder meent het Commissariaat dat de TROS extra kritisch had moeten zijn nu het Commissariaat tevoren tweemaal op verzoek van de TROS uitleg heeft gegeven over de mediawettelijke reclameregels en er daarbij op gewezen heeft dat Lotto-uitingen beperkt moeten blijven en zeker niet overheersend mogen zijn.
Het feit dat de omroepinstelling verantwoordelijk is en door het Commissariaat wordt aangesproken staat er niet aan in de weg dat in de contractuele relatie met de producent bepaald wordt dat boetes voor zijn rekening komen. De TROS neemt een dergelijke bepaling altijd op.
Wie heeft de schadevergoeding betaald die de TROS aan «Lako Kennels» moest betalen?
De TROS is in hoger beroep gegaan. De schadevergoeding is nog niet betaald.
Kunt u de beantwoording van deze vragen nog voor het wetgevingsoverleg Media van 12 december 2011 aan de Kamer toezenden?
Ik zal mij daar voor inspannen.
De slechte ontvangst van Radio 1, Radio 2, Radio3, Radio4, Omroep Drenthe en Q-Music in Noord-Nederland |
|
Afke Schaart (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is het juist dat Radio1, Radio2, Radio3, Radio4, Omroep Drenthe en Q-Music nog steeds in grote delen van Noord-Nederland slecht te ontvangen zijn ondanks de berichten dat de zendcapaciteit van alle radiomasten weer op 100% zendvermogen zou zijn, na de branden in de zendmasten in Hoogersmilde en Lopik van 15 juli 2011?
In Noord-Nederland is voor alle gedupeerde omroepen de verzorging zo goed mogelijk geregeld door gebruikmaking van een noodmast en inzet van alternatieve frequenties. Er is nog geen volledig herstel van de situatie van voor de instorting van de mast te Smilde. Het betrof hier een mast van bijna 300 meter hoogte, waarvan het bereik niet snel volledig te compenseren zal zijn. Dat betekent dat, vanwege het verschil in hoogte, het bereik dat vanuit de noodmast in Assen kan worden gerealiseerd inderdaad minder is dan het bereik dat oorspronkelijk vanuit Smilde werd gerealiseerd. Naast de hoogte van de noodmast wordt het verschil in bereik ook verklaard uit het vermogen dat kan worden gebruikt. De noodmast staat op een defensieterrein op circa 15 kilometer van de plek waar oorspronkelijk werd uitgezonden. Vanwege de nabijheid van een woonwijk zijn er beperkingen aan het maximaal uit te zenden vermogen in verband met de toegestane sterkte van elektromagnetische velden (EMV) en elektromagnetische compatibiliteit (EMC).
Klopt het dat de oorzaak hiervan is dat het oorspronkelijke zendvermogen van bovengenoemde radiostations niet is hersteld? Is het vermogen vanuit de tijdelijke zendmast in Assen veel slechter dan in de oude situatie? Zo ja, staat deze noodmast wel op de juiste plek en is hij wel hoog genoeg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, temeer omdat Radio1 en Omroep Drenthe dienst doen als belangrijkste informatiekanaal voor de burger in crisissituaties?
Ja. Daarom zijn er, naast het plaatsen van een noodmast, ook aanvullende frequenties uit het nog braakliggende kavel A7 op andere plaatsen ingezet en is Agentschap Telecom voortdurend in overleg met zenderoperators en vergunninghouders om dit gebruik verder te optimaliseren. Daarnaast wordt op dit moment de oplossing in de vorm van de plaatsing van een tijdelijke 200 meter hoge mast uitgewerkt en doorgerekend op de effecten voor bereik en EMV en EMC.
Wat betreft Radio 1 en RTV Drenthe kan worden gesteld dat deze, in verband met hun functie als calamiteitenzender, altijd prioriteit hebben gehad bij het vinden van oplossingen. De verzorging van deze omroepen is, in verhouding tot de andere gedupeerden, daarmee het meest optimaal hersteld. Ik merk daarbij op dat er in het geval van een eventuele calamiteit ook andere informatiekanalen zijn waarlangs kan worden gecommuniceerd.1
Bent u bekend met artikel 2.1 van de Mediawet 2008 waaruit blijkt dat het een publieke taak is om publieke zenders naar alle huishoudens in Nederland te verspreiden?
Ja, ik ben bekend met artikel 2.1 van de Mediawet 2008 en nee, feitelijk kan door de ontstane situatie niet worden voldaan aan artikel 2.1, derde lid, van de Mediawet 2008. Hierin is bepaald dat het programma-aanbod van de algemene programmakanalen van de landelijke, regionale en lokale publieke mediadienst via omroepzenders wordt verspreid naar alle huishoudens in het verzorgingsgebied waarvoor de programma’s zijn bestemd. Nu is met name de ontvangst in delen van Zuid-Drenthe en Friesland niet (voldoende) gedekt via de ether. Ontvangst via kabel, satelliet of internet is wel mogelijk.
Om invulling te kunnen geven aan artikel 2.1. van de Mediawet is artikel 3.3 derde lid van de Telecommunicatiewet van belang, dat regelt dat een vergunning voor frequentiegebruik wordt verleend voor ten minste drie algemene televisieprogrammakanalen en vijf algemene radioprogrammakanalen van de landelijke publieke omroep, op zodanige wijze dat een landelijk bereik mogelijk is. Aan de regionale omroep wordt op grond van dit artikel vergunning voor frequentiegebruik verleend voor ten minste één omroepnet voor radio, op zodanige wijze dat een provinciaal bereik mogelijk is.
Daarmee is gewaarborgd dat de publieke omroep over de benodigde frequentieruimte kan beschikken. Voor de daadwerkelijke uitzending is de publieke omroep echter van zenderexploitanten afhankelijk.
De publieke taakopdracht brengt met zich mee dat, indien sprake is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de ongestoorde ontvangst, dit zo spoedig mogelijk verholpen dient te worden. Dit is echter afhankelijk van technische mogelijkheden. Indachtig artikel 2.1, derde lid van de Mediawet 2008 heeft Agentschap Telecom zich maximaal ingezet om het de publieke omroepen mogelijk te maken om de ontvangstklachten voor hun luisteraars te verminderen door het hen tijdelijk een vergunning te verlenen voor het gebruiken van frequenties uit het nog braakliggende kavel A7. Zoals onder vraag 3 en 10 is gesteld, wordt door Agentschap Telecom, Alticom, vergunninghouders en zenderexploitanten gewerkt aan een verdere verbetering in de vorm van de plaatsing van een 200 meter hoge tijdelijke mast.
Bent u van mening dat de Publieke Omroep momenteel aan deze wettelijk verplichting voldoet? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat het bedrijf Novec eigenaar was van de ingestorte zendmast Hoogersmilde en dat het bedrijf voor 100% eigendom is van TenneT?
NOVEC is eigenaar van het ingestorte stalen gedeelte van de zendmast. NOVEC is een 100%-dochter van TenneT, waarvan de aandelen gehouden worden door de Staat, die daarbij wordt vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën.
Is het juist dat TenneT de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de bedrijfsvoering van Novec? Kunt u aangeven of er vanuit TenneT wordt bijgedragen aan het oplossen van de problemen bij Novec? Zo ja op welke wijze heeft dit heeft plaats gevonden en kunt u aangeven welke rol is weggelegd voor de Staat als aandeelhouder?
NOVEC is geen staatsbedrijf. Hoewel NOVEC een 100%-dochter is van TenneT en de aandelen van TenneT in handen zijn van de Staat, is het niet de bedoeling om via het aandeelhouderschap te treden in de operationele verantwoordelijkheid van NOVEC. Dat is ook niet gebeurd. Wel is door NOVEC – als dochter van TenneT – regelmatig overleg gevoerd met de moedermaatschappij over de ontstane veiligheidssituatie van de mast in IJsselstein (Lopik), waar zich bijna een gelijke calamiteit heeft voorgedaan als in Hoogersmilde.
Als mastbeheerder maakt NOVEC afspraken in de privaatrechtelijke sfeer met zenderaanbieders die gebruik willen maken van de ruimte
op die mast. Onderdeel hiervan zijn afspraken over veiligheidsmaatregelen waarbij de partijen hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Vanuit haar beleidsverantwoordelijkheid heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een rol gespeeld door het benoemen van een bemiddelaar om de impasse, die over de veiligheidssituatie was ontstaan, te doorbreken. Deze bemiddeling heeft ertoe geleid dat beide partijen mee hebben gewerkt aan een oplossing, met als resultaat de met behoud van veiligheid gecontroleerde verhoging van het zendvermogen in IJsselstein.
Klopt het dat volledige ontvangst van de genoemde radiostations alleen bereikt kan worden door de zendmast van Novec opnieuw op te bouwen?
Ja. Met herbouw van de oorspronkelijke zendmast en met gebruikmaking van de geldende frequentieparameters kan de situatie worden hersteld. Om tot die tijd de gewenste situatie zo dicht te benaderen zijn meerdere oplossingen gerealiseerd en wordt binnen het in antwoord op vraag 3 genoemde overleg de mogelijkheid van de plaatsing van een 200 meter hoge tijdelijke mast verder uitgewerkt.
Is het juist dat het nog een aanzienlijke periode zal duren voordat de mast van Novec weer is opgebouwd en in gebruik kan worden genomen? Kunt u aangeven hoe lang de herbouw van de mast in Hoogersmilde nog gaat duren?
Ja. Het betreft hier een groot incident, waarbij niet alleen de stalen buismast in Hoogersmilde door de brand is beschadigd, maar ook de betonnen toren grote schade heeft opgelopen. Voordat begonnen kan worden met de herbouw van de stalen mast, moet eerst de betonnen toren zijn hersteld. Eigenaar Alticom verwacht eind januari de betonnen toren op te kunnen leveren. Parallel hieraan heeft NOVEC op 1 november 2011 het herbouwtraject opgestart. Naar verwachting van NOVEC zal de herbouw van de stalen mast op zijn vroegst oktober 2012 zijn afgerond en is de mast op de oorspronkelijke hoogte dan weer beschikbaar.
Deelt u de mening dat er snel een tussentijdse oplossing moet komen voor de problemen die er zijn ten aanzien van de ontvangst van de radiostations en deelt u de mening dat u als minister, een snelle oplossing moet bevorderen? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Direct na de instorting van het bovenste deel van de zendmast te Smilde is hard gewerkt aan oplossingen. Er is sindsdien met de inzet van tijdelijke frequenties en het nog niet verdeelde kavel A7, alsook de noodmast van NOVEC, te Assen veel verbeterd. De situatie is echter nog niet volledig hersteld. Door de zenderexploitanten en vergunninghouders is druk gezocht naar verbeteringen op de korte termijn. De primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing ligt ook daar. Inmiddels hebben de betrokken partijen zich gecommitteerd aan het uitwerken van een plan voor het tijdelijk plaatsen van een 200 meter hoge mast.
Ik faciliteer via Agentschap Telecom het proces. Met deze oplossing wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van Toorenburg (CDA) en Schaart (VVD) over de problematiek met de ontvangst in het Noord-Nederland. Over de voortgang en het plan van aanpak wordt u afzonderlijk per brief geïnformeerd.
De kinderprogrammering bij de publieke omroep, in het bijzonder de TROS |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van de TROS om per 1 januari 2012 te stoppen met dat deel van de kinderprogrammering waar verkoop van bij het kinderprogramma behorende producten een rol speelt?1
Ja.
Waarom is Sesamstraattandpasta wel toegestaan en zijn Sprookjesboomboekjes dat niet? Klopt het dat merchandising in sommige gevallen wel is toegestaan en in andere gevallen niet? Kunt u aangeven welke regels er gelden voor de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Laat ik allereerst de geldende regels voor de publieke omroep weergeven. Principieel uitgangspunt is de non-commercialiteit van de publieke omroep en de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om die te bewaken. Dat is wettelijk verankerd.
Allereerst in artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, van de Mediawet 2008: het media-aanbod is onafhankelijk van commerciële invloeden. Daarnaast bepaalt artikel 2.88 Mediawet 2008 dat publieke omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud van hun media-aanbod en redactioneel onafhankelijk zijn van adverteerders, sponsors en andere financiers. Dit is verder uitgewerkt in het verbod om dienstbaar te zijn aan commerciële belangen van derden (het zogenaamde dienstbaarheidverbod van artikel 2.141 Mediawet 2008) en in de specifieke regels over reclame en sponsoring (artikelen 2.89 tot en met 2.114 Mediawet 2008 en de daarop gebaseerde regels van de artikelen 7 tot en met 14a van het Mediabesluit).
Tot slot gelden er specifieke regels voor het verrichten van nevenactiviteiten, opgenomen in de artikelen 2.132 tot en met 2.135 van de Mediawet 2008. Het Commissariaat voor de Media heeft beleidsregels vastgesteld en brochures gemaakt die toelichten hoe in de praktijk de wettelijke regels worden toegepast. Bovendien is er in de loop der tijd uitvoerige jurisprudentie ontstaan over de uitleg en toepassing van de wettelijke regels.
Merchandise is het commercieel exploiteren van rechten op karakters/figuren, namen en (beeld)merken door het op de markt brengen van producten en diensten. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen merchandise die ontwikkeld wordt door of in samenwerking met een publieke omroep en merchandise die ontwikkeld wordt door derden buiten een publieke omroep om.
In het eerste geval is er sprake van een nevenactiviteit van de publieke omroep. Daarvoor is voorafgaande toestemming nodig van het Commissariaat. Die toetst vooraf of de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de publieke taak, marktconform wordt verricht en kostendekkend is.
In het tweede geval – merchandise ontwikkeld door derden buiten publieke omroepen om – is er uiteraard geen sprake van een nevenactiviteit van een publieke omroep die getoetst moet worden. Sesamstraattandpasta, maar ook de Sprookjesboomboekjes zijn daar voorbeelden van. Die merchandise door derden is toegestaan. Mocht echter de NTR – die Sesamstraat uitzendt – of de TROS – die Sprookjesboomfeest uitzond – bijvoorbeeld zijn naam of logo op de Sesamstraattandpasta of de Sprookjesboomboekjes willen zetten, dan is er sprake van merchandise waaraan die omroepen meewerken. Dat is dan een en een nevenactiviteit die vooraf getoetst moet worden.
Merchandise hoeft geen belemmering te zijn bij de aankoop van kinderprogrammering, als de keuze voor aankoop en uitzending maar het resultaat is van programma-inhoudelijke afwegingen, niet gebeurt om commerciële belangen van derden te dienen (of de ogen te sluiten voor de kans dat het zal gebeuren of gebeurt) en de onafhankelijkheid van de publieke omroep overeind blijft. De merchandise op zichzelf is meestal ook niet het probleem. Publieke omroepen moeten vooral alert zijn op de reclame- en sponsorregels en het dienstbaarheidverbod als het gaat om aankoop van programma’s waar commerciële derden ook merchandiseproducten en -diensten van op de markt brengen. De TROS heeft in de kwestie van het kinderprogramma Het Sprookjesboomfeest geen boete gekregen vanwege ongeoorloofde merchandise, maar vanwege overtreding van de reclameregels en van het dienstbaarheidsverbod. Het logo, de naam, de karakters, het décor en de muziek in het kinderprogramma Het Sprookjeboomfeest zijn vrijwel identiek aan die van attracties in de Efteling en aan die welke de Efteling commercieel gebruikt op producten. Volgens het Commissariaat bevat het programma te veel ongeoorloofde reclame-uitingen voor de Efteling en producten van de Efteling. Daarnaast is het Commissariaat van mening dat de omstandigheden er toe leiden dat er sprake is van dienstbaarheid aan het commercieel exploiteren van de Efteling-attractie. Daarbij speelden vooral het moment van uitzending van de afleveringen van het programma in relatie tot de bouw van de Efteling-attractie, de opvoering van een gelijknamige musical en de publiciteit daarover een rol. Het is niet aan mij om een oordeel te geven of de opgelegde boetes terecht zijn; dat is een zaak van het Commissariaat en uiteindelijk de rechter.
Bent u bekend met de brief aan het Commissariaat voor de Media2, waarin de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) stelt dat het CvdM heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om specifieke regels voor de aankoop van kinderprogrammering op te stellen vanwege de casuïstiek? Deelt u de mening dat zonder specifieke regels onduidelijkheid voor de omroepen blijft bestaan inzake merchandising bij kinderprogrammering?
Ja, ik ken de brief van de NPO.
Merchandise bij kinderprogrammering is mogelijk. Maar het mag er niet toe leiden dat commerciële partijen daar meer dan normaal van profiteren. Publieke omroepen en programma’s mogen geen springplank zijn voor commerciële activiteiten. Het is op het vlak van dit dienstbaarheidverbod in relatie tot merchandise en aankoop van programma’s waar de behoefte aan meer duidelijkheid bestaat. Het dienstbaarheidverbod staat al van oudsher in de wet. Hoewel de bepaling algemeen van aard is, is het geen richtingloze regel. De toelichting bij de wet geeft deze bepaling nader inhoud: een omroep overtreedt het dienstbaarheidverbod als geen sprake is van normaal economisch handelen waarbij door derden meer dan normale winst wordt gemaakt of andere concurrentievoordelen worden behaald. Of daar sprake van is moet echter beoordeeld worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Het is niet goed mogelijk daar specifiekere regels voor te maken. Wat betreft de toets op het dienstbaarheidverbod in relatie tot aankoop van programma’s heeft het Commissariaat in een expertmeeting op 31 mei 2011 de omroepen nadere duidelijkheid willen geven. Het Commissariaat heeft de omroepen concrete richtsnoeren aan de hand gedaan die hen kunnen helpen bij de beoordeling of zij zich niet dienstbaar maken aan de commerciële belangen van derden bij de aankoop van vooral kinderprogrammering. Daarnaast heeft de NPO inmiddels zelf ook concrete randvoorwaarden geformuleerd voor de aankoop van programma’s, die met het Commissariaat zijn gewisseld.3
Deelt u de mening dat, om onbedoelde fouten te voorkomen, het mogelijk moet zijn het CvdM vooraf te laten toetsen welke zaken toelaatbaar zijn en welke niet?
Wanneer omroepen daarom vragen is het Commissariaat altijd bereid informatie en uitleg te geven over de toepassing van de regels. In voorkomende gevallen kan het Commissariaat desgevraagd een bestuurlijk rechtsoordeel geven of voorgenomen activiteiten naar verwachting passen binnen de wettelijke regels en het toezichtbeleid. Maar dat gebeurt wel altijd onder het voorbehoud van definitieve toetsing achteraf op basis van de werkelijke feiten en onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om te zorgen dat de regels in acht worden genomen. Als het gaat om de inhoud van programma’s verbieden de Grondwet (artikel 7) en de Mediawet 2008 (artikel 7.20) toezicht vooraf.
Deelt u de mening dat het schrappen van kinderprogrammering als gevolg van onduidelijkheid in de regelgeving een onnodig verlies betekent voor de kinderprogrammering van de publieke omroep?
Ja, dat zou ik betreuren. Het is naar mijn mening ook niet nodig. Ik zie heel goed dat bepaalde vormen van financiering belangrijk zijn om goede en kostbare kinderprogramma’s mogelijk te maken. Zoals gezegd is merchandising bij kinderprogrammering mogelijk. Maar de wijze waarop dat gebeurt moet wel in overeenstemming zijn met het non commerciële karakter van de publieke omroep en de inhoud van de programma’s moet voldoen aan de wettelijke regels.
Worden kinderprogramma’s van Nederlandse bodem inzake merchandising door het CvdM anders beoordeeld dan kinderprogramma’s van buitenlandse makelij? Is dat volgens u terecht?
Nee, er is geen verschil in beoordeling. De toets of het dienstbaarheidverbod wordt overtreden is bij beide categorieën hetzelfde.
Bent u bereid om met het CvdM in gesprek te gaan om duidelijkheid te scheppen, zodat voor 1 januari 2012 duidelijkheid ontstaat voor omroepen wat is toegestaan aan merchandising voor kinderprogramma’s en wat niet?
Ik vind het belangrijk dat er zo veel mogelijk duidelijkheid is voor de omroepen. Ik zal het Commissariaat vragen zich in te blijven spannen om zoveel mogelijk duidelijkheid voor de omroepen te scheppen. Op 17 november aanstaande organiseert het Commissariaat een vervolgseminar over de toepassing van het dienstbaarheidverbod.
Onveilige seks en extra bezuinigingen op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek dat in opdracht van de farmaceutische onderneming Bayer in 26 landen is gedaan, waaruit blijkt dat jongeren steeds minder weten over voorbehoedsmiddelen en over bescherming tegen seksueel overdraagbare aandoeningen, waardoor onveilige seks wereldwijd in opmars is?1
De regering is zich bewust van de problemen die wereldwijd bestaan met onveilige seksualiteit, speciaal onder jongeren. Seksualiteit onder jongeren is in veel landen nog steeds een taboe. Veel jongeren hebben geen toegang tot eerlijke, feitelijke informatie over seksualiteit of voorbehoedsmiddelen, noch tot reproductieve gezondheidszorg. Daarbij zijn veel jongeren (vooral meisjes) vaak niet in een positie om nee te zeggen tegen seksuele toenaderingen waar ze niet van gediend zijn. Dit heb ik nog onlangs benadrukt tijdens een bijeenkomst bij de Wereldbank over het demografisch dividend van SRGR.
Het recente onderzoek «Clueless or clued up: your right to be informed about contraception», uitgevoerd in opdracht van Bayer Health Care en ondersteund door een aantal gezaghebbende internationale NGO’s illustreert nog eens de Nederlandse analyse van het probleem van onveilige seksualiteit. Het onderwerp seksualiteit en jongeren vormt daarom één van de speciale aandachtspunten van het speerpunt Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten van dit Kabinet.
Klopt het dat het aantal jongeren dat met een nieuwe partner onveilige seks bedrijft overal in de wereld stijgt?
De vraag in hoeverre de genoemde studie representatief is voor de hele wereld kan ik nog niet beantwoorden. Ik begrijp dat momenteel het Amerikaanse Guttmacher Institute, een gerenommeerde onderzoeksorganisatie, de resultaten nader bestudeert. Tot die tijd zou ik voorzichtig willen zijn met het trekken van conclusies over de vraag of deze bevindingen voor alle jongeren wereldwijd zouden gelden.
Wereldwijd vindt wel een aantal ontwikkelingen plaats die het risico verhogen dat jongeren onveilige seks hebben met een nieuwe partner. Ten eerste stijgt het aantal jongeren in absolute termen. UNFPA schat dat ongeveer een kwart van de wereldbevolking nu tussen de tien en vierentwintig jaar oud is. Ten tweede trouwen mensen steeds later na hun eerste seksuele contact, zodat er meer kans is op het hebben van verschillende seksuele contacten (veilig en onveilig). Ten derde hebben volgens de VN wereldwijd naar schatting 215 miljoen vrouwen (waaronder ook jonge vrouwen) wél de wens om een zwangerschap te voorkomen of uit te stellen maar géén toegang tot moderne voorbehoedsmiddelen (ook wel de ongedekte behoefte aan «family planning» genoemd).
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat er overal op de wereld hindernissen bestaan die voorkomen dat tieners betrouwbare informatie krijgen over veilige seks en voorbehoedsmiddelen?
Ja.
Welke financieringskanalen worden in 2012 ingezet, bilateraal en multilateraal, om tieners betrouwbare informatie te verschaffen en om hindernissen die deze toegang belemmeren te reduceren?
Ik zet alle beschikbare kanalen in. Zo ondersteunen wij uit het MFS 2 de «Unite For Body Rights» alliantie voor een programma met speciale focus op jongeren en hun seksuele en reproductieve rechten. Deze alliantie werkt in negen landen (Ethiopië, Kenia, Malawi, Tanzania, Oeganda, Bangladesh, India, Indonesië en Pakistan). Uit het Keuzes en Kansen fonds financieren wij activiteiten van vier internationale NGO’s (IPPF, IPAS en PSI/Guttmacher Institute) die zich allen (ook) op jongeren richten met dienstverlening, voorlichting en pleitbezorging. Daarnaast werkt het recent gestarte «Key Populations Fonds» o.a. aan training over veilige seks voor jongeren in kwetsbare groepen.
In een aantal partnerlanden (Zuid-Afrika, Ethiopië, Bangladesh, Tanzania en Nicaragua) financiert Nederland nu al rechtstreeks activiteiten met partnerorganisaties op het terrein van voorlichting en dienstverlening aan jongeren aangaande seksuele en reproductieve gezondheid. In Burkina Faso, Zambia, Ghana, Mali en Tanzania steunt Nederland grotere programma’s met de overheid waarvan dergelijke activiteiten onderdeel uit maken. De plannen voor 2012 en volgende zijn ingediend maar nog niet beoordeeld. Daaruit blijkt dat er specifieke activiteiten zijn gepland op dit terrein in 12 partnerlanden.
Via het multilaterale kanaal zal UNFPA ook in 2012 worden ondersteund via de algemene vrijwillige bijdrage. Voor de nieuwe Executive Director van UNFPA, dr. Babatunde Osotimehin, is verbetering van de positie van adolescenten en in het bijzonder van adolescente meisjes, een speciaal aandachtspunt. UNFPA’s vier speerpunten daarbij zijn: meer aandacht in nationaal overheidsbeleid voor de speciale positie van jongeren, seksueel vormingsonderwijs, bevordering van een pakket van basis gezondheidsdiensten voor jongeren en bevordering van medezeggenschap door jongeren. Ik verwijs ook naar dr. Osotimehins recente artikel in het internationale medische vaktijdschrift The Lancet2 waarin hij pleit voor veel meer investering in de seksuele en reproductieve gezondheid en weerbaarheid van adolescenten en speciaal meisjes.
Tot slot teken ik bij dit alles aan dat naast financiële steun juist ook de politieke en morele steun van de regering aan nationale en internationale SRGR organisaties door deze organisaties zeer wordt gewaardeerd. Nederland maakt zich, zowel in VN fora als in de bilaterale politieke dialoog met landen, hard voor jongeren en hun behoeften aan SRGR informatie en dienstverlening. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Nederlands uitgesproken rol in VN fora als de jaarlijkse Commission on Population and Development (onderdeel van ECOSOC).
Is het waar dat u voor drie van uw vier prioritaire thema’s extra budget beschikbaar stelt, maar op het prioritaire thema Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) 40 miljoen euro bezuinigt? Waarom heeft u hiervoor gekozen?
Nee. Nederland was, is en blijft een voorvechter op het gebied van seksuele en reproductieve rechten en gezondheid (SRGR). Ik werd echter in een heel laat stadium van de voorbereiding van de begroting geconfronteerd met een korting op de begroting voor ontwikkelingssamenwerking als gevolg van een neerwaartse BNP bijstelling. Er is daardoor minder geld voor het artikel waaruit SRGR, hiv/aids en gezondheid worden gefinancierd, maar van dat geld gaat volgend jaar ruim twee derde naar SRGR en hiv/aids.
Voor SRGR trek ik in de ontwerpbegroting 3 miljoen euro meer uit dan vorig jaar. In de komende periode onderzoek ik of ik dit bedrag nog verder kan verhogen. Tijdens de begrotingsbehandeling kom ik hier op terug.
Hoe verhoudt deze bezuiniging zich tot het kabinetsbeleid dat er geïntensiveerd wordt op de prioritaire thema’s? Hoe verhoudt deze bezuiniging zich tot de noodzaak die u in meerdere brieven uitspreekt over de urgentie van betere toegang tot anticonceptiemiddelen en verbetering van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, inclusief toegang tot veilige abortus?
Nederland is en blijft een actief pleitbezorger voor verbetering van seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten, inclusief de lastige onderwerpen als abortus en SRGR voor jongeren. Wij hebben ons immers gecommitteerd aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, waaronder het met 75% terugbrengen van moedersterfte en het verzorgen van universele toegang tot reproductieve gezondheidszorg. Het behalen van deze doelen is niet alleen van het grootste belang voor de mensen om wie het gaat, maar heeft ook een breder effect. Als de grote ongedekte behoefte aan voorbehoedsmiddelen beter vervuld zou zijn, dan zou dit immers leiden tot een daling van geboortecijfers wat in veel landen een positief ontwikkelingseffect zou hebben. Zoals ik in de focusbrief al toelichtte zijn er belangrijke dwarsverbanden tussen de vier speerpunten en het is dan ook mijn intentie om die speerpunten in onderlinge samenhang te verwezenlijken.
Is het waar dat u van het totale ontwikkelingsbudget 12% besteedt aan voedselzekerheid en private sector ontwikkeling, 4% aan water, 8% aan vrede en veiligheid, en 2,5% aan SRGR? Zo ja, deelt u de mening dat laatstgenoemd percentage en weinig blijk van geeft en dat SRGR een «prioritair thema» is?
Het aandeel voedselzekerheid bedraagt 5 % en dat van private sector ontwikkeling 7,5%. Voor veiligheid en rechtsorde is 6,4% gereserveerd; de rest van de uitgaven op dat thema zijn geen ODA. Het is wel mijn intentie om de bijdrage voor SRGR verder te laten stijgen maar dit zal mede afhankelijk zijn van de beschikbare middelen en de kwaliteit van de voorstellen die ik ontvang voor financiering.
Ik deel overigens niet uw mening, dat hieruit blijkt dat SRGR geen prioritair thema zou zijn. Het prioritaire karakter van SRGR is niet alleen afhankelijk van de financiële ruimte maar ook van de niet-financiële inzet die Nederland levert. Deze is omvangrijk en in sommige opzichten uniek.
Waarom heeft u in de begroting de budgetten voor HIV/AIDS en algemene gezondheidszorg samengevoegd? Deelt u de mening dat dit transparanter had gekund, aangezien de optelsom van het budget voor algemene gezondheidszorg en het budget voor SRGR suggereert dat er een intensivering op SRGR plaatsvindt, terwijl dit niet het geval is?
De samenvoeging van de twee operationele doelstellingen en de uitsplitsing in de begroting 2012 naar thema en kanaal (zie de figuur op pagina 65 van de begroting voor 2012) is juist bedoeld om de transparantie te verhogen. De cijfers met betrekking tot de verdeling over de drie sub-thema’s geven de werkelijkheid beter weer dan in het verleden. Bovendien dragen alle middelen bij aan de gezamenlijke doelstelling «seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/Aids».
Ik maak graag gebruik van deze gelegenheid om mijn besluit nader toe te lichten. In vorige begrotingen hanteerden mijn voorgangers twee operationele doelstellingen die overeenkwamen met MDG 5 en 6 (reproductieve gezondheid en Aids, TB en malaria). Bevordering van algemene gezondheidszorg had daarin geen plaats terwijl dat wel een doel op zich was. Mede als gevolg daarvan was het historisch zo gegroeid dat niet alle uitgaven onder de meest logische operationele doelstellingen stonden.
Het gebruik van sociale media door gemeenten |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van David Kok naar het gebruik van sociale media door gemeenten in Nederland?1
Ja, dat is mij bekend.
Klopt het dat slechts de helft van de gemeenten gebruik maakt van sociale media?
Dit blijkt uit het onderzoek van dhr. Kok, ik heb hier zelf nooit onderzoek naar laten doen.
Deelt u de mening dat gemeenten kansen laten liggen en de vele mogelijkheden van sociale netwerken teveel onbenut laten? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bekend met de kansen en mogelijkheden van het gebruik van sociale media door overheden?
Nee, ik deel deze mening niet. Uit dit zelfde onderzoek blijkt dat 47% van de gemeenten gebruik maakt van sociale media, en 86% van de gemeenten de intentie heeft om beleid te ontwikkelen m.b.t. het gebruik van sociale media. Dit betekent dat de vele mogelijkheden en kansen die het gebruik van sociale netwerken kunnen bieden door gemeenten wel degelijk worden onderzocht en steeds meer worden benut. Overigens vergt een zinvolle inzet van sociale media een goed doordachte strategie. In de publicatie «Nieuwe media, kans voor dienstverlening en interactie»2 die het ministerie van BZK in samenwerking met o.a.. KING, ICTU en een aantal gemeenten op het congres Klantgerichte overheid op 5 oktober zal presenteren, wordt gemeenten hiertoe een handreiking geboden.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het onderzoek «Alleen aanwezig zijn op social media is niet genoeg»2 dat 86 procent van de gemeenten meer gebruik wil maken van sociale netwerken maar niet weet hoe ze dat moeten aanpakken? Kunt u dit toelichten?
Het zinvol gebruiken van sociale media is relatief nieuw voor gemeenten. Zij zullen hier meer ervaring mee op moeten doen, maar kunnen ook leren van de ervaringen van collega-gemeenten. Ik verwacht dan ook dat gemeenten hun gebruik van sociale media verder zullen ontwikkelen in de komende periode.
Deelt u de mening dat gemeenten het gebruik van sociale netwerken niet aandurven, omdat overheidsinstanties niet zijn gewend interactief met burgers bezig te zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, welke verklaring heeft u voor het feit dat slechts de helft van de gemeenten gebruik maakt van sociale media?
Nee, deze mening deel ik niet. Interactief contact met burgers is niet nieuw, gemeenten hebben al sinds jaar en dag interactief contact met hun inwoners. Sociale media zijn hiervoor niet het enige instrument.
De voorlichtingscampagne met betrekking tot seksuele veiligheid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorlichtingscampagne van Postbus 51 over seksuele veiligheid?
Ja.
Wordt ook bij het uitzenden van overheidscampagnes beoordeeld of aan de normen van de Kijkwijzer is voldaan? Voldoet deze campagne aan de normen voor kinderen tot twaalf jaar, zodat deze campagne de hele dag uitgezonden mag worden?
De nieuwe spotjes over veilig vrijen werden aanvankelijk, in beperkte mate, ook overdag uitgezonden. Onlangs hebben we opdracht gegeven deze spotjes alleen nog na 20:00 uur uit te zenden. Reden hiervoor is dat de boodschap en de beelden van de campagne niet zijn gericht op kinderen jonger dan 12 jaar, danwel op deze leeftijdsgroep zijn afgestemd. Sinds 8 september jl. worden de spotjes alleen nog na 20:00 uur uitgezonden. We verwachten niet dat deze campagne bij jongeren juist tot contraproductieve effecten zal leiden. De Kijkwijzer1 kan daar echter meer duiding aan geven. Wat uw vraag over de Kijkwijzer betreft: overheidscampagnes zijn tot op heden niet met de Kijkwijzer geclassificeerd. Het uitgangspunt is dat dat wel gebeurt zoals dat ook het geval is bij de andere audiovisuele media. Op die manier kan worden vastgesteld of een campagnespot eventueel niet voor 20.00 uur of voor 22.00 uur mag worden uitgezonden. De Rijksvoorlichtingsdienst zal vanuit de verantwoordelijkheid voor de infrastructuur van de Postbus 51-spotjes contact opnemen met het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) om de toepassing van Kijkwijzer op Postbus 51-spotjes te bewerkstelligen.
Dit is overigens het laatste jaar waarin we massamediale campagnes op het gebied van leefstijl – zoals deze – zullen voeren. Zoals wij in de landelijke gezondheidsnota «Gezondheid dichtbij» hebben geschreven past een generieke, populatiebrede aanpak met massamediale campagnes niet in ons beleid dat gericht is op de eigen verantwoordelijkheid voor een gezond leven. We zullen dergelijke campagnes vanaf 2012 dan ook niet meer financieren. Vanuit de gedachte «gezondheid dichtbij» wordt de menselijke maat juist gevonden in informatievoorziening in de eigen leefwereld van burgers via bijvoorbeeld school, werk, buurt en zorg.
Onderkent u dat dergelijke campagnes bij jongere kinderen juist tot negatieve effecten kunnen leiden? Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat overheidscampagnes tot contraproductieve effecten leiden, in ieder geval bij jongere kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
De uitzending van Kassa over de schadelijke effecten van 3D |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijke gezondheidsrisico’s verbonden aan het kijken naar 3D-beelden, zoals deze bijvoorbeeld op 3 september 2011 in het TV-programma Kassa aan bod kwamen? Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben bekend met de mogelijke gezondheidsrisico’s, zoals deze in het TV-programma Kassa aan bod zijn gekomen. Verder zijn mij geen onderzoeken bekend waarin andere gezondheidsrisico’s geconstateerd zijn. Voor de groep mensen die tijdelijk last hebben van misselijkheid of duizeligheid na het kijken van 3D-beelden is dit erg vervelend.
Kunt u aangeven of er in Nederland onafhankelijk onderzoek gedaan is of wordt naar de mogelijke risico’s van het kijken naar 3D-beeld? Als er geen onderzoek wordt gedaan, waarom dan niet?
Het is mij niet bekend of er, naast het onderzoek uitgevoerd voor het TV-programma Kassa, onderzoek in Nederland plaatsvindt naar gezondheidsrisico’s van het kijken naar 3D-beeld. Er zijn bij de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) tot op heden geen klachten bekend. Fabrikanten raden ouders nadrukkelijk af om kinderen tot en met 6 jaar naar 3D-televisie te kijken of computerspellen in 3D-stand te spelen. Gelet op het bovenstaande ben ik geen voorstander van het uitvoeren van aanvullend onderzoek in Nederland.
Deelt u de mening dat er in Nederland op dit gebied voldoende expertise aanwezig is bij Erasmus MC, de Vrije Universiteit en TNO? Zo ja, bent u bereid stappen te nemen om een onderzoek te starten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Erasmus MC, de Vrije Universiteit en TNO hebben op verschillende terreinen expertise. Aangezien de mogelijke effecten niet alleen voor Nederlandse consumenten gelden, ben ik bereid me sterk te maken om dit op de Europese agenda te zetten. Ik ben, zoals in het vorige antwoord aangegeven, geen voorstander van eigenstandig aanvullend onderzoek in Nederland.
Ziet u een rol weggelegd voor NICAM/Kijkwijzer of anderen, om mensen voor te lichten over verantwoord omgaan met 3D? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van producenten van 3D-beeld om de consument voor te lichten over een verantwoord omgaan met 3D-beeld. Om een goed beeld te krijgen van de wijze waarop producenten deze verantwoordelijkheid invullen, heb ik de nVWA gevraagd om na te gaan of alle fabrikanten in de gebruiksaanwijzing informatie hebben opgenomen over het kijken naar 3D-beelden. NICAM/Kijkwijzer is een organisatie van de branche zelf en past in het kader van zelfregulering. NICAM/Kijkwijzer kan zelf bepalen of zij een rol wil spelen op dit onderwerp.