De economische positie van makers van reclamedeuntjes |
|
Jasper van Dijk (SP), Tjeerd van Dekken (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Money money money, maar niet voor de maker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de topman van een van de reclamemuziekbureaus dat hij zich «gedwongen voelt om als componist van reclamemuziek op te worden opgevoerd, omdat de grote internationale concurrenten ook zo te werk gaan»?
Ondernemingen dienen zich te houden aan het wettelijk kader van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Mededingingswet, waaronder het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie mogen ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of afnemers uit te buiten. Het is aan de Europese Commissie en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om in individuele gevallen te bepalen of sprake is van een overtreding van het VWEU of de Mededingingswet. Als makers van reclamemuziek of reclamemuziekbureaus vinden dat sprake is van oneerlijke concurrentie, dan kunnen zij een klacht hierover indienen bij de Europese Commissie en/of de ACM. Indien de Europese Commissie en/of de ACM daartoe aanleiding zien, zullen zij een mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
Wat is uw reactie op de constatering van ruim tien componisten dat er in de wereld van de reclamemuziek «de facto een monopolie voor een paar partijen is»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de geschetste handelwijze van BumaStemra en de omroepen als het gaat om contracten en afspraken met componisten van reclamemuziek?
Buma/Stemra is geen partij bij de overeenkomst die componisten en tekstschrijvers sluiten met een opdrachtgever. Buma/Stemra meldde desgevraagd dat als een lid meent dat een ander ten onrechte bij Buma aanspraak maakt op een muziekwerk, het lid Buma kan verzoeken de kwestie te onderzoeken via de zogeheten dubbelclaimprocedure. Mocht een lid menen dat zijn muziekwerk is gebruikt in een ander werk zonder dat daarvoor toestemming is verleend dan kan dat lid zich wenden tot de Vaste Commissie Plagiaat van Buma/Stemra. In beide gevallen moet de maker de klacht dus kenbaar maken aan Buma/Stemra. Bij Buma/Stemra zijn over deze kwestie geen klachten ingediend. Buma/Stemra zegt uit eigen beweging een onderzoek in te stellen indien duidelijk is dat een lid volstrekt ten onrechte auteursrecht claimt ten aanzien van het werk van een ander. Wij zullen deze kwestie onder de aandacht van het College van Toezicht Auteursrechten brengen.
Met betrekking tot het gebruik van een zogeheten «kickbackbeding» (de verplichting voor een maker om een deel van zijn uit hoofde van zijn makerschap van een collectieve beheersorganisatie, zoals Buma/Stemra, ontvangen inkomsten af te dragen aan een opdrachtgever) verwijzen wij u naar de antwoorden gegeven op kamervragen van het lid Harbers (VVD)2. Per 1 juli jl. is de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. In de toelichting bij het door die wet ingevoerde artikel 25f Auteurswet (Aw) is een kickbackbeding genoemd als voorbeeld van een voor de maker onredelijk bezwarend beding. Voor omroepen en andere opdrachtgevers geldt in de voorkomende gevallen de Auteurswet – met inbegrip van de daarin via de Wet auteurscontractenrecht opgenomen bepalingen. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 5. Als een omroep meent dat Buma een onredelijke hoge vergoeding hanteert voor het muziekgebruik van de omroep, dan staat het de omroep vrij om de redelijkheid van het tarief ter beoordeling voor te leggen aan de rechter. Conform de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisatie auteurs- en naburige rechten dient de rechter de geschillencommissie toezicht in de gelegenheid te stellen hierover advies uit te brengen.
Hoe kan de Auteurswet bijdragen aan de verbetering van de economische positie van deze groep makers?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht kent de Auteurswet een hoofdstuk 1a (artikel 25c tot en met 25h Aw) waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de exploitatieovereenkomst. Op grond van artikel 25f Aw is een voor de maker onredelijk bezwarend beding in de overeenkomst waarin auteursrecht wordt overgedragen of exclusief wordt gelicentieerd, vernietigbaar. In de memorie van toelichting worden de gedwongen winkelnering (de verplichte aansluiting bij een aan de exploitant gelieerde muziekuitgever zonder dat de maker hier enig voordeel uit heeft) en de hiervoor genoemde kickbackbedingen genoemd als voorbeelden van een voor de maker onredelijk bezwarend beding.
Deelt u de mening dat het bij uitstek de taak van Buma/Stemra is om de aangesloten componisten en tekstschrijvers te allen tijde en op alle fronten bij te staan om de economische positie te beschermen en te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Kernactiviteiten van een collectieve beheersorganisatie (cbo), zoals Buma/Stemra, zijn de verlening van licenties aan gebruikers, het houden van toezicht op het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal en de inning en verdeling van geïnde bedragen voor de exploitatie van dit materiaal. Deze activiteiten dragen bij aan de bescherming en verbetering van de economische positie van de aangesloten rechthebbenden, in casu componisten en tekstschrijvers en hun uitgevers. Buma/Stemra kan bepalen dat zij als cbo tot taak heeft aangesloten rechthebbenden bij te staan in hun belangenbehartiging. Het bestuur en de aangesloten rechthebbenden bij Buma/Stemra kunnen daartoe beslissen.
Bent u bereid de componisten van reclamemuziek als kleine ondernemers te ondersteunen om hun structureel zwakke onderhandelingspositie naar de paar grote spelers in de markt voor reclamemuziek te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Juist met het oog op het verbeteren van de zwakke onderhandelingspositie van de maker/natuurlijke persoon in de relatie met de exploitant van zijn werken is recent de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. De wet biedt de maker instrumenten om op te komen tegen een exploitant van zijn auteursrecht indien deze hem onredelijk behandelt. Het is aan de maker om gebruik te maken van deze instrumenten. Bij invoering van de wet is aan uw Kamer toegezegd dat de wet binnen vijf jaar wordt geëvalueerd. Aan de hand van de resultaten uit de evaluatie, kan worden bezien of de wet aanpassing behoeft.
Het bericht dat Sesamstraat verdwijnt van NPO1 |
|
Jasper van Dijk (SP), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat Sesamstraat verdwijnt van NPO1 en verhuist naar een themakanaal?1
Op grond van de programmatische autonomie van de publieke omroep, zoals neergelegd in de Mediawet 2008, is het aan de NPO om de vroege avonduitzending van Sesamstraat per 1 januari a.s. te verhuizen van NPO 1 naar het themakanaal Zapp Xtra. De berichten dat Sesamstraat zou gaan verdwijnen, zijn onjuist: de ochtenduitzending van Sesamstraat op NPO Zappelin (NPO 3) blijft gewoon gehandhaafd. Het is een feit dat die ochtenduitzending in de doelgroep (3 tot 5 jaar) beter bekeken wordt dan de avonduitzending op NPO 1 in diezelfde doelgroep (40 procent in de ochtend tegen 15 procent in de avond).
Daarnaast is en blijft Sesamstraat ook te zien op andere plekken waar de jonge kijkers tegenwoordig de programma’s bekijken: via de NPO Zappelin app, NPO.nl en zappelin.nl en straks dus ook op het digitale themakanaal NPO Zappelin Xtra.
Deelt u de mening dat Sesamstraat zeer goed past binnen één van de kerntaken van de publieke omroep, namelijk het bieden van educatie?
Ja.
Vindt u het aanvaardbaar dat (dalende) kijkcijfers het belangrijkste argument zijn om Sesamstraat van NPO1 weg te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat de avonduitzending van Sesamstraat aanmerkelijk minder wordt bekeken binnen de doelgroep dan de ochtenduitzending is niet het voornaamste argument van de NPO om deze verhuizing naar het themakanaal aan te kondigen. Het voornemen van de NPO is gebaseerd op veranderde kijkpatronen en kijkvoorkeuren, zowel bij jongere als oudere kijkers. Het is belangrijk dat de NPO rekening houdt met dit soort ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat circa 900.000 kijkers worden uitgesloten van ontvangst van Sesamstraat aan het eind van de middag, omdat zij geen digitale televisie hebben en het programma dus niet kunnen ontvangen op het themakanaal Zappelin Xtra? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik niet. Op de eerste plaats behoort het grootste deel van die 900.000 kijkers niet tot de doelgroep (3 tot 5 jaar) en op de tweede plaats blijft de ochtenduitzending van Sesamstraat gewoon beschikbaar op het «gewone kanaal» van NPO Zappelin (NPO 3), dus ook toegankelijk voor kijkers zonder digitale televisie. Uit de huidige praktijk blijkt dat die ochtenduitzending bij de doelgroep in ieder geval populairder is dan de avonduitzending.
Bent u bereid om met de NPO in gesprek te gaan over dit besluit, met als inzet om dit besluit te heroverwegen in het licht van de invulling van de publieke kerntaak?
De publieke omroep is zelf verantwoordelijk voor vorm en inhoud van zijn media-aanbod en ook voor de tijdstippen en platforms waarop dat media-aanbod wordt aangeboden aan het publiek. Die redactionele autonomie staat nadrukkelijk gegarandeerd in de Mediawet. Een gesprek van mij met de NPO is in dat licht niet wenselijk.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 16 november a.s. in verband met het dan voorziene wetgevingsoverleg Media?
Ja.
Het bericht ‘Restaurantje spelen in eigen huis’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese horecabranche Hotrec aanvullende regelgeving wil voor deeleconomiebedrijven, zoals het nieuwe platform Air Drink´n Dine (Airdnd)?1
Ja.
Zijn deelnemers van Airdnd volgens u hobby-chefs of professionele chef-koks? Waar ligt volgens u de grens?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de deelnemers van Airdnd zich moeten houden aan alle regels die gelden voor een horecaondernemer, zoals hygiënecodes, brandveiligheidsvoorschriften en belastingaangiften? Zo ja, hoe wilt u dit handhaven?
De deeleconomie ontwikkelt zich, onder meer door het toenemende gebruik van digitale platformen die vraag en aanbod bij elkaar brengen, in een hoog tempo. In algemene zin, en ook in het geval van AirDnD, draagt de deeleconomie bij aan innovatie en economische en maatschappelijke dynamiek. Zo leiden deeleconomie-initiatieven tot nieuwe verdienmodellen en bedrijvigheid en kunnen ze de saamhorigheid in buurten versterken of eenzaamheid terugdringen. Ik wil deze initiatieven dan ook zoveel mogelijk de ruimte geven. Tegelijkertijd geldt dat per geval goed bekeken moet worden of publieke belangen, zoals leefbaarheid en een gelijk speelveld, nog adequaat zijn geborgd.
Zo kan er bij thuiskoken sprake zijn van een kleinschalige, meer informele of besloten variant, maar kan er ook een meer professionele en publiek toegankelijke situatie ontstaan waarbij er frequenter en voor meer (niet-bekende) personen wordt gekookt, al dan niet tegen een bepaalde vergoeding. Hierdoor gaan publieke belangen als voedselveiligheid, brandveiligheid en mogelijke problemen als overlast in de buurt een grotere rol spelen.
Voor thuisrestaurants geldt wet- en regelgeving. Zo is op het terrein van voedselveiligheid via de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) 178/2002) vastgelegd wat onder een levensmiddelenbedrijf wordt verstaan. Een levensmiddelenbedrijf moet dan voor wat betreft de voedselveiligheid voldoen aan de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in Europese regelgeving. De NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) is de toezichthouder en beoordeelt of er sprake is van een levensmiddelenbedrijf en gaat na of het thuisrestaurant aan betreffende hygiëneregels voldoet.
Daarnaast dient een thuisrestaurant, indien er alcohol wordt geschonken, ook een Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen bij de gemeente. Vanuit de Drank- en Horecawet en het besluit eigen inrichtingen Drank- en Horecawet gelden dan specifieke eisen.
Verder zijn thuisrestaurants belastingplichtig.
Het is in eerste instantie aan de toezichthouders zoals de NVWA om te beoordelen wanneer een initiatief kan worden gezien als informeel dan wel een meer professioneel karakter heeft en aan welke eisen een dergelijk initiatief als gevolg daarvan moet voldoen. Ik zal gezien de ontwikkelingen rondom dit onderwerp de situatie blijven monitoren en bij eventuele onduidelijkheden in gesprek gaan met belanghebbenden.
Deelt u de mening van Hotrec dat er aanvullende regelgeving moet komen voor deeleconomie-initiatieven zoals Airdnd? Zo ja, hoe zou deze aanvullende regelgeving er dan volgens u uit moeten zien?
Wat betreft deeleconomie-initiatieven vind ik dat de overheid niet te snel in de reflex van aanvullende regelgeving moet schieten, maar eerst goed moeten kijken of het borgen van publieke belangen niet binnen bestaande kaders opgelost kan worden. Gezien de diversiteit aan deeleconomie-initiatieven vind ik het niet wenselijk om op voorhand te stellen dat er algemene regelgeving moet komen. Immers, de horecamarkt heeft andere kenmerken en kent andere bestaande wet- en regelgeving dan bijvoorbeeld de taximarkt. Ik ben dan ook meer voorstander van een case-by-case aanpak. Hierbij kan per deeleconomie-initiatief gekeken worden binnen welke grenzen er ruimte kan worden gegeven en of er, om publieke belangen te borgen, aanvullende regels nodig zijn dan wel verduidelijking van bestaande regels.
Voor het einde van het jaar zal ik u verder informeren over dit thema.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het tienstappenplan van Hotrec?
Het plan van Hotrec gaat vooral over de inpassing van deeleconomie-initiatieven voor particuliere verhuur voor toeristen, bijvoorbeeld via platformen zoals Airbnb en Wimdu. Eerder heb ik toegezegd uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de resultaten van mijn verkenning naar deze casus2.
Een verbod op kamperende vrachtwagenchauffeurs |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook Nederland moet verbod invoeren op kamperende vrachtwagenchauffeurs»?1
Ja.
Kunt u nader inzicht geven in de omvang van de problematiek in Nederland waarbij vrachtwagenchauffeurs min of meer gedwongen worden om hun weekendrust in hun cabine door te brengen, op parkeerplaatsen zonder voorzieningen?
Het is niet bekend of en in hoeverre vrachtwagenchauffeurs door hun werkgever gedwongen worden om hun weekendrust in hun cabine door te brengen op parkeerplaatsen zonder voorzieningen. Cijfers hierover heeft het Kabinet niet. Wel is ons bekend dat op een aantal verzorgingsplaatsen langs de snelweg, met name in de nabijheid van de Rotterdamse Haven en Schiphol, buitenlandse chauffeurs verblijven. Exacte getallen over aantallen chauffeurs en de periode die ze verblijven zijn echter niet beschikbaar.
In hoeverre spelen de strengere regels in België, Frankrijk en Duitsland een rol bij de keuze van vrachtwagenchauffeurs om hun weekenden door te brengen op Nederlandse parkeerplaatsen?
De Europese regels op het gebied van het goederenvervoer over de weg zijn in alle Europese landen gelijk. Wel is het zo dat de regels niet overal op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd en daardoor ook verschillend worden gehandhaafd. In 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu vanwege het verschil in interpretatie en handhaving van de regels op het gebied van het goederenvervoer over de weg een verklaring mede ondertekend van een groot aantal Europese Ministers van transport, waarin de Europese Commissie werd opgeroepen in te zetten op harmonisatie van de interpretatie en handhaving van de regels. Op dit moment zijn ons geen signalen bekend van extra overlast door strengere regels in de ons omringende landen.
Hoe staat u tegenover het voorstel van CNV Vakmensen om in navolging van België, Frankrijk en Duitsland een nationaal verbod in te stellen op het overnachten in de vrachtwagen tijdens de weekendrust, hoge boetes en strenge controles? Bent u bereid om dit voorstel over te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Zoals de Minister van Infrastructuur in haar brief van 28 november 2014 aan uw Kamer heeft gemeld is het Nederlands beleid voor de lange rustperiode erop gericht om gebruik te maken van beveiligde truckparkings met goede voorzieningen op het onderliggend wegennet. Een verbod op het doorbrengen van de weekendrust in de cabine staat hier haaks op. Ook vanuit oogpunt verkeersveiligheid is een verbod op het verblijf in de cabine niet nodig omdat vrachtwagens tegenwoordig voldoende comfortabel zijn uitgerust om hierin te overnachten en uit te rusten. Bovendien laten chauffeurs hun lading doorgaans liever niet onbeheerd achter. Tot slot is het zo dat de chauffeurs die langdurig gebruik maken van de parkeerplaatsen zonder voorzieningen daar lang niet altijd staan vanwege de verplichte weekendrust. Veel chauffeurs staan hier in afwachting op een nieuwe vracht.
Hoe staat u tegenover het voorstel om in te zetten op een duidelijk Europees beleid op dit gebied, met betere controles en een eenduidig boetebeleid? Bent u bereid om hier in Europees verband op aan te dringen in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in 2016? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van een duidelijk Europees beleid, zodat eenduidige interpretatie en handhaving in de diverse EU-lidstaten wordt bereikt. Deze problematiek heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu aangekaart in bovengenoemde verklaring bij de Europese Commissie, samen met een aantal andere Europese Ministers. De Europese Commissie lijkt deze problematiek nu op te pakken en heeft aangekondigd in de tweede helft van 2016 met een wegenpakket te komen. Het wegenpakket zal steunen op drie pilaren: interne markt, sociale dimensie en wegbeprijzing.
Het terugeisen van belastinggeld dat besteed is voor het WK bid 2018 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waarom eist Zeist geen schadevergoeding van de FIFA?1
Ja.
Deelt u de mening dat inmiddels wel als een vaststaand feit mag worden beschouwd dat de stemming welk land het WK-voetbal in 2018 mocht organiseren tenminste voor een deel doorgestoken kaart was? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Op dit moment lopen er twee juridische onderzoeken naar vermeende corruptie binnen de FIFA, de wereldvoetbalbond. Eén onderzoek in de Verenigde Staten en één in Zwitserland. In antwoord op eerdere kamervragen van het lid Klever (PVV) heb ik uw Kamer op 2 juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2598) laten weten de resultaten daarvan af te wachten. Daarna beraad ik mij over mogelijke vervolgstappen.
Weet u of de KNVB naar het voorbeeld van de Engelse FA ook schadevergoeding van de FIFA gaat vragen vanwege een investering voor de kandidatuur van het WK-voetbal in 2018?
De KNVB onderzoekt samen met de KBVB de mogelijkheden omtrent terugvorderen van het geld dat was gemoeid met het WK 2018 bid. Het is nu te vroeg om te spreken over eventuele schadevergoeding.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse staat (indirect) gestoken in de kandidatuur België/Nederland WK 2018?
De totale kosten voor dit bid bedroegen € 10,5 miljoen. De begroting van het bid is gedekt door de beide nationale bonden en de overheden van de twee landen. De Nederlandse rijksoverheid heeft daarvan € 3 miljoen voor zijn rekening genomen. Van dit bedrag is een half miljoen euro besteed aan het haalbaarheidsonderzoek. Het resterende bedrag is besteed aan onder meer reis- en verblijfskosten, (pers)presentaties, drukwerk, websites, FIFA-inspecties etc.
Deelt u de mening dat, aangezien de Nederlandse staat miljoenen euro’s aan het promoten van de kandidatuur van Nederland heeft bijgedragen, ook de Nederlandse staat schadevergoeding aan de FIFA zou moeten vragen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat verspild belastinggeld bij de FIFA wordt teruggehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Zoals ik hierboven al heb gesteld wacht ik eerst de resultaten van de lopende onderzoeken af. Als daarin wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraad ik mij over de mogelijke vervolgstappen.
Het bericht dat een presentatrice is gediscrimineerd bij RTL Nieuws |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Diana Matroos: «Bij RTL legde een chef een handje pepernoten op mijn bureau'»?1
Ja.
Wat vindt u van de ervaringen van de presentatrice? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iemand op basis van haar huidskleur een taak is ontzegd?
Het is onacceptabel als iemand op basis van zijn/haar huidskleur op een andere manier wordt behandeld dan een ander persoon. Het beginsel van gelijke behandeling is neergelegd in artikel 1 van onze Grondwet en uitgewerkt in diverse wetten, waaronder de Algemene wet gelijke behandeling.
Over deze specifieke kwestie heb ik contact laten opnemen met RTL. Vanuit RTL Nieuws is mij bericht dat de betrokken presentatrice géén taak is ontzegd op grond van haar etniciteit. RTL Nieuws bestrijdt dat er wordt gediscrimineerd.
In aansluiting daarop is mij namens RTL Nederland bericht dat men onderzoek heeft gedaan naar maatregelen die moeten leiden tot meer diversiteit, zowel qua etniciteit als qua leeftijd en geslacht. RTL heeft inmiddels een werkgroep ingesteld die met gerichte acties komt om de diversiteit te vergroten. RTL vindt het belangrijk dat de diversiteit ook wordt gewaarborgd achter de schermen.
Ik stel vast dat RTL Nieuws en RTL Nederland duidelijk laten blijken ernst te maken met bestrijding van discriminatie binnen hun bedrijf.
Deelt u de mening dat discriminatie en een gebrek aan representativiteit binnen de media de democratische spreekbuisfunctie van de media niet ten goede komen? Zo ja, wat gaat u hier dan voor actie tegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat zowel publieke als private media een media-aanbod moeten verzorgen dat rekening houdt met de maatschappelijke verscheidenheid in ons land, zowel in hun berichtgeving als in hun personeelsbeleid. Ik voeg daar aan toe dat zowel publieke als private media geheel onafhankelijk van de overheid en van eventuele andere beïnvloeding hun media-aanbod tot stand dienen te brengen.
In aanvulling hierop zou ik het toejuichen als zowel de publieke als de private media-instellingen, in navolging van het Rijk en diverse werkgevers, het Charter Diversiteit zouden ondertekenen en ik zal hen daartoe ook oproepen.2
Heeft u, gezien eerdere berichten van klokkenluiders2, cijfers en/of andere informatie over het voorkomen van discriminatie binnen de Nederlandse media en in het bijzonder bij de publieke omroep? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, is er sprake van een patroon en wat gaat u met deze informatie doen?
De NPO liet mij weten niet over dergelijke informatie te beschikken. Ook het jaarverslag van de Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO) bevat hierover geen informatie. De NPO heeft een klachtenregeling en vertrouwenspersoon voor eventuele klachten over discriminatie; de omroepen zijn hierin autonoom en zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Omtrent het voorkomen van discriminatie binnen de Nederlandse media zijn mij geen gegevens bekend. Het ligt niet op mijn weg om hier specifiek onderzoek naar te doen; dat is een zaak voor het College voor de Rechten van de Mens (sinds 2012 de opvolger van de Commissie Gelijke Behandeling), dat tot taak heeft om onderzoek te doen naar mogelijke (stelselmatige) schendingen van mensenrechten, waaronder discriminatie.4
Wat vindt u van de representativiteit en diversiteit van de werknemerspopulatie binnen het Nederlandse medialandschap in zijn algeheel? Is er naar uw mening sprake van voldoende representativiteit en diversiteit? Zo ja, op basis waarvan komt u tot deze mening? Zo nee, gaat u actie ondernemen op dit gebied?
Uit onderzoek naar representativiteit en diversiteit blijkt dat dit in veel maatschappelijke sectoren nog te wensen over laat, ook in het medialandschap. Belemmering hierbij is dat het niet is toegestaan dat overheden, ondernemingen en organisaties bijzondere persoonsgegevens als seksuele voorkeur, godsdienst, ras en dergelijke registreren. Dit valt onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een grondrecht dat is neergelegd in onze Grondwet en in diverse internationale verdragen.5 Dat maakt het onmogelijk om een uitspraak te doen over «representativiteit en diversiteit van de werknemerspopulatie binnen het medialandschap in zijn algeheel».
Binnen deze beperkingen kunnen individuele bedrijven evenwel onderzoek doen naar de diversiteit van hun werknemersbestand en ik zou dergelijk onderzoek ook van harte verwelkomen.
Vindt u de samenstelling van het algehele personeelsbestand, het presenterend personeel en het televisieaanbod binnen de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) op dit moment in overeenstemming met het door de NPO geformuleerde doel «Daarbij streeft de publieke omroep naar een representatief beeld van de diversiteit in de samenleving, onder andere door de aanwezigheid van meer Nieuwe Nederlanders in zijn aanbod»?3 Zo ja, op basis waarvan stelt u dat? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen op dit terrein?
Zie het antwoord op vraag 10.
Welke beleidsmatige conclusies zijn er uit onderzoek over de representativiteit van de Nederlandse media uit het verleden4, waaruit onder andere bleek dat vrouwen op de televisie ondervertegenwoordigd zijn bij de publieke omroep en dat de commerciële omroepen het op dit gebied beter doen, in deze kabinetsperiode getrokken?
Dat er bij commerciële omroepen meer vrouwen in beeld komen, is voor een belangrijk deel te verklaren door de verschillende aanbodmix tussen de publieke en de commerciële omroepen. Zo blijft de representatie van vrouwen vooral achter bij de categorie nieuws en opinie – en juist die categorie is minder vertegenwoordigd in het aanbod van commerciële omroepen terwijl de NPO daar veel aandacht aan besteedt.
Diverse organisaties, zoals WomenInc en de Kleurrijke Top 100, hebben in het recente verleden aandacht gevraagd voor meer diversiteit in programma’s, waaronder ook programma's over nieuws en opinie. De NPO heeft begin januari aangekondigd dat diversiteit in programma's een belangrijk speerpunt wordt voor 2016. Onder andere door diversiteit een van de belangrijkste criteria te laten zijn bij de intekening. Ook wordt een enquête onder programmamakers gehouden over ideeën om het media-aanbod diverser te maken. De NPO heeft verder aangekondigd dat hij in gesprek gaat met verschillende stakeholders op het gebied van diversiteit in de media, waaronder de genoemde organisaties. Het doel hiervan is kennis van buiten naar binnen te halen en deze in te zetten om diversiteit in het aanbod te vergroten. Onderdeel hiervan is ook het bewust maken van programmamakers van het belang van diversiteit en hen hier praktische handvatten voor te bieden.
Zijn uw beleid en het beleid van de publieke omroep van de afgelopen jaren ten aanzien van de representativiteit van de publieke omroep wel effectief, daar recente berichten5 aangeven dat het aantal vrouwen op de televisie bij de publieke omroep minder is dan vijf jaar geleden? Zo ja, op basis waarvan stelt u dit? Zo nee, wat voor aanvullende maatregelen en/of herzieningsmaatregelen gaat u dan nemen?
Uit de rapportages van de NPO leid ik af dat de resultaten op het gebied van diversiteit in de afgelopen concessieperiode gemengd zijn te noemen: bij televisie is de representatie van vrouwen licht afgenomen, maar die van mensen met een niet-westerse migrantenachtergrond gestegen, terwijl bij radio de representatie van beide groepen is gestegen. De verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk diverser samenstellen van programma’s ligt bij de omroepredacties. De NPO-organisatie kan vanuit zijn rol wel stimuleren, maar hier niet direct op sturen. De NPO zou er goed aan doen om de ontwikkelingen in de samenleving sneller op te volgen.
Zijn de representativiteit en diversiteit naar uw mening voldoende op orde binnen de lokale publieke omroepen? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) wijst er op dat de populatie van lokale omroepen voornamelijk bestaat uit vrijwilligers. Alle vrijwilligers worden toegelaten tot het vrijwilligersbestand ongeacht etnische afkomst, geslacht, religie, etc. De representativiteit en diversiteit zal de populatie van de betreffende gemeente(n) weerspiegelen, aangezien iedere lokale omroep beschikt over een Programma Beleidsbepalend Orgaan (PBO), dat het beleid voor het media-aanbod bepaalt en dat representatief is voor de belangrijkste in die gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen.9 De gemeenteraad adviseert hierover aan het Commissariaat voor de Media. OLON beschikt niet over een centraal gedetailleerd overzicht inzake de etnische achtergrond van alle vrijwilligers en personeelsleden.
Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) liet mij weten dat regionale omroepen streven naar een goede afspiegeling van hun regio conform hun wettelijke taak. Etniciteit speelt een grotere rol bij de Randstedelijke omroepen en bij grote steden dan bij de andere regio’s, aldus ROOS.
Ik zal in mijn overleg met OLON en ROOS aandacht vragen voor diversiteit, zowel in het vrijwilligersbestand van de lokale omroepen, het personeelsbestand van de regionale omroepen en uiteraard ook in hun media-aanbod.
Is er naar uw mening sprake van genoeg etnische representativiteit binnen (het algehele personeel, het presenterend personeel en de uitzendingen van) de publieke omroep? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit? Zo nee, wat zijn hiervan de mogelijke effecten en wat gaat u hieraan doen?
De publieke omroep heeft de opdracht een afspiegeling te bieden van de samenleving; dit is als de «publieke mediaopdracht» in de Mediawet neergelegd.10 Uit onderzoeken van de NPO blijkt dat de afspiegeling van vrouwen en niet-westerse migranten in het aanbod van de NPO (waaronder presentatoren) op dit moment nog achterblijft bij de feitelijke samenstelling van de Nederlandse samenleving. Het is moeilijk om de effecten hiervan in te schatten. Ik ben van mening dat de NPO hier meer werk van moet maken.
In zijn Concessiebeleidsplan 2016–2020 (CBP) zegt de NPO: «In ons aanbod moet te zien en te horen zijn dat we er zijn voor alle burgers in Nederland. Dat moet blijken uit wie er aan het woord en in beeld komen, uit de onderwerpkeuze, de muziekkeuze, uit de presentatoren en uit de verhaallijnen van onze dramaseries.» De NPO heeft hiervoor ambities opgenomen in zijn CBP en zal daarover jaarlijks in zijn Terugblik rapporteren. Ik zal daar scherp op toezien.
Is de samenstelling van de publieke omroep en de Nederlandse media in haar totaliteit naar uw mening divers genoeg om de democratische spreekbuisfunctie goed genoeg te kunnen vertolken, waarbij de meningen van alle groepen in Nederland voldoende worden gehoord? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
De aanwijzing van Professionele Organisaties voor Monumentenbehoud |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Alde Fryske Tjerken naar de rechter om erkenning»?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Stichting Alde Fryske Tjerken in beroep is gegaan tegen het besluit om de stichting niet aan te wijzen als professionele organisatie voor monumentenbehoud.
Hoeveel aanvragen voor een POM-status zijn er de afgelopen jaren per beoordelingsronde gedaan en hoe vaak is deze status toegekend? Hoeveel organisaties hebben in het verleden een AOM-status gekregen?2
In de eerste ronde in 2013 dienden 24 organisaties een aanvraag in; zeven organisaties werden aangewezen als POM. In de tweede ronde in 2013 werden zestien aanvragen ingediend; drie organisaties kregen de POM-status. In 2014 werden tien aanvragen ingediend; twee organisaties kregen de POM-status. In 2015 werden zes aanvragen ingediend. Het advies van de Raad hierover wordt in de loop van januari 2016 verwacht.
31 organisaties hadden de status van AOM. Sinds 2013 hebben twaalf organisaties de status van POM gekregen, waarvan tien organisaties voorheen de status van AOM hadden.
Herkent u dat de AOM- en POM-status voor organisaties voor monumentenbehoud belangrijke erkenningen zijn voor hun deskundige en betrouwbare onderhoud aan de monumenten, die onder hun beheer staan? Zo ja, begrijpt u dat het wegvallen van de AOM-status na 2018 voor problemen bij organisaties gaat zorgen, doordat dit onafhankelijke oordeel verdwijnt?
Ik herken dat de AOM- en POM-status belangrijke erkenningen zijn voor organisaties voor monumentenbehoud. Ik kan me voorstellen dat een organisatie het vervallen van de AOM-status als een verlies ervaart. Alle organisaties die aan de voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor de POM-status, dus in algemene zin is het onafhankelijke oordeel niet verdwenen. De criteria om de POM-status te verkrijgen zijn wel zwaarder dan de criteria voor de AOM-status, omdat ik de professionaliteit binnen het monumentenveld wil bevorderen en de kwaliteit binnen de monumentenzorg wil verhogen.
Deelt u de mening dat de tomeloze inzet van vrijwilligers zeer belangrijk is voor het voortbestaan van de monumenten in Nederland en dat deze inzet in de komende jaren alleen maar belangrijker wordt? Zo ja, hoe verhoudt dit belang van vrijwilligers zich tot de wens om door middel van de POM-status te zorgen voor professionalisering en formalisering van de werkwijze van monumentenorganisaties? Zo nee, waarom vindt u vrijwilligers niet belangrijk voor het behoud van monumenten?
Ik deel uw mening dat vrijwilligers van groot belang zijn voor het voortbestaan van monumenten in Nederland. De inzet van vrijwilligers staat echter los van de mogelijkheid voor een organisatie om als POM aangewezen te worden. De professionaliteit van een organisatie wordt immers, als het gaat om personele inzet, bepaald door de kwaliteiten van mensen binnen de organisatie en niet door de vorm van hun dienstverband. Ook voor een vrijwilligersorganisatie geldt dat kwaliteit gewaarborgd moet zijn voor de toekomst om voor de POM-status in aanmerking te komen. Die kwaliteit wordt ook getoetst op specifieke onderdelen zoals het beleidsplan, jaarverslagen en jaarrekeningen.
Ziet u de paradox dat juist kleinere organisaties met veel vrijwilligers door het ontbreken van een POM-status geconfronteerd worden met hogere administratieve lasten? Ziet u mogelijkheden om de hoge administratieve lasten van monumentenorganisaties te verlagen?
De administratieve lasten voor de aanvragers hebben mijn voortdurende aandacht. Zo is met de introductie van het uniform Subsidiekader (USK) in 2011 de last voor de aanvrager enorm verlaagd. Dat geldt voor alle eigenaren, of ze nu de POM-status hebben of niet. Ik heb het Brim verder vereenvoudigd door de indieningseisen te versoepelen en eigenaren kunnen kiezen tussen een subsidie of een laagrentende lening. Eigenaren met meer dan 20 rijksmonumenten in bezit kunnen in één aanvraag voor die specifieke monumenten subsidie aanvragen, hetgeen de administratieve lasten aanzienlijk verlaagt. De verantwoording van de bestede middelen is voor alle eigenaren gelijk en de zwaarte van de verantwoording wordt bepaald door de hoogte van de subsidie. Ik wil aan die verantwoording geen afbreuk doen om te voorkomen dat belastinggeld onzorgvuldig wordt besteed.
Bereiken u ook signalen dat organisaties voor monumentenbeheer erg ontevreden zijn over de afwijzing van de aanvraag voor een POM-status en de manier waarop die door de Raad voor Cultuur beargumenteerd wordt? Op welke wijze probeert de Raad de werking en herkenbaarheid van haar adviezen te vergroten?
Enkele afgewezen organisaties hebben kritiek geuit op de procedure. De Raad geeft in zijn adviezen weer aan welke criteria organisaties voldoen en op welke punten ze niet voldoen. Ik heb die adviezen overgenomen.
Ik heb de Raad gevraagd om mij te adviseren over de gang van zaken tot dusver en hoe de Raad, de aangewezen POM’s en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, zich in kunnen spannen om meer organisaties het niveau te laten bereiken om als POM gekwalificeerd te kunnen worden. Daartoe is bij alle partijen, waaronder ook de bestaande POM’s, grote bereidheid.
Wanneer wilt u de werkwijze en regelgeving rond de aanwijzing als POM evalueren? Hoe gaat u hierbij de ervaringen van de Raad voor Cultuur en de monumentenorganisaties betrekken?
Het recent uitgebrachte advies van de Raad over de inrichting van de aanwijzingsprocedure POM, onderdeel van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim), biedt naar mijn mening goede aanknopingspunten voor de korte en langere termijn om de door mij beoogde doelen te bereiken: het stimuleren van goed eigenaarschap en het stimuleren dat POM’s actief bijdragen aan kwaliteitsverhoging in de monumentenzorg om zodoende een verdere professionalisering van het monumentenveld tot stand te brengen.
Mijn uitgangspunt is om de systematiek van de regeling tot en met de aanvraagronde van 2018 zoveel mogelijk ongewijzigd te laten. Het recente advies van de Raad geeft mij geen aanleiding om van deze lijn af te wijken. Ik zal nog met de Raad over het uitgebrachte advies spreken. Ook ga ik met de diverse partijen in de sector over het advies, in gesprek. Uiteraard neem ik die bevindingen mee bij de evaluatie van de Sim, die naar verwachting in 2017 zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken op welke wijze erkenningsregimes meer toegesneden kunnen worden op de diversiteit van monumentenorganisaties, samen met passende administratieve regels?
Ik verwijs naar mijn antwoord hierboven.
De kritiek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de inhoud van het programma Pauw |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de het bericht «Asscher hekelt gastenkeuze Pauw»?1
Ja.
Is het de taak van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid televisieprogramma’s te recenseren?
Neen.
Waarom spreekt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich wel uit over de inhoud van programma’s, terwijl de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met de portefeuille media, al jarenlang stelselmatig weigert in te gaan op kritiek op de programmering en de inhoud van programma’s?
De Minister van SZW deed zijn uitspraak tijdens een Kamerdebat met de commissie Sociale Zaken over integratie. Hij bracht zijn grote zorg onder woorden over de polarisatie van het maatschappelijk debat over de opvang van asielzoekers en veroordeelde het feit dat het programma Pauw (eerder die week) een podium bood aan de extreme opvattingen van de NVU. Tegelijkertijd voegde hij daaraan toe dat hij als politicus niet wil bepalen «wie er bij de publieke omroep mag komen opdraven».
Over dat laatste kan geen misverstand bestaan: de Mediawet bepaalt nadrukkelijk dat de omroepinstellingen zelf de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Dat geldt zowel voor de publieke als voor de commerciële omroepinstellingen.
Deze zogeheten redactionele autonomie vormt een hoeksteen van het mediabeleid: het garandeert dat de nieuws- en informatievoorziening aan de burgers geschiedt in volstrekte onafhankelijkheid. Dat is van groot belang voor het goed functioneren van onze parlementaire democratie. Dat laat onverlet dat over de keuzes en afwegingen die nieuwsredacties maken – in dit geval de redactie van het programma Pauw – verschillend kan worden gedacht, in voorkomende gevallen ook door de Minister van SZW.
Deelt u de mening dat hiermee de eenheid van kabinetsbeleid wordt doorbroken?
Volstrekt niet. De Minister van SZW heeft juist de kern van het mediabeleid verwoord: de overheid bemoeit zich niet met de vorm en inhoud van het media-aanbod.
Bent u eindelijk bereid u uit te spreken over de inhoud van programma’s, in het bijzonder over de eenzijdige linksheid van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
Ik kan u gerust stellen: ik blijf bij mijn bestendige gedragslijn en vel geen oordeel over de redactionele keuzes van programmamakers.
Ajax-fans die gedupeerd worden door antisemitische uitlatingen van anderen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ajax fans dupe van antisemitisch lied Utrecht fans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het het bestrijden van antisemitisme op voetbalvelden niet ten goede komt als de sanctie die de KNVB daarvoor heeft opgelegd wordt omzeild door de groep supporters die zich antisemitisch heeft uitgelaten elders in het stadion te laten plaatsnemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke commissie van beroep betaald voetbal van de KNVB heeft de beslissing van de tuchtcommissie betaald voetbal van de KNVB van 10 juli 2015 bevestigd. FC Utrecht krijgt een geldboete van 10.000 euro en een lege Bunnikside-tribune tijdens de eerstvolgende thuiswedstrijd tegen Ajax op 13 december 2015, omdat de club niet voldoende heeft gedaan om de antisemitische spreekkoren te voorkomen dan wel te stoppen. De opgelegde straf houdt niet in dat de supporters die normaal op de Bunnikside zitten niet elders in het stadion aanwezig mogen zijn.
Ik heb begrepen dat FC Utrecht besloten heeft de supporters van de Bunnikside in de gelegenheid te stellen elders plaats te nemen, omdat de club niet wil dat een hele tribune vol trouwe supporters benadeeld wordt door een kleine, anoniem gebleven groep die zich misdragen heeft. Ik vind dat hier geen krachtig signaal van uitgaat als het gaat om het veroordelen en aanpakken van discriminerende spreekkoren. Dit heb ik met de KNVB besproken. De KNVB geeft aan verbaasd te zijn over het besluit van FC Utrecht maar dat dit niet in strijd is met de reglementen van de KNVB en voorts niet onrechtmatig is.
FC Utrecht heeft, zo heb ik begrepen, besloten te investeren in een geavanceerd nieuw camerasysteem om supporters die zich misdragen in de toekomst te kunnen identificeren.
Waarom kan niet worden voorkomen dat de harde kern van FC Utrecht kaartjes kan kopen voor andere plaatsen in het stadion dan in het vak waar zij normaal zitten?
De commissie van beroep van de KNVB heeft FC Utrecht opgedragen de Bunnikside tribune gedurende de eerstvolgende wedstrijd tegen Ajax ontruimd te houden. FC Utrecht is echter niet verplicht, noch vanuit de opgelegde straf, noch vanuit de reglementen van de KNVB, om bezoekers en seizoenkaarthouders van de Bunnikside de toegang tot andere zijdes van het stadion te ontzeggen.
Deelt u de mening dat uit het verbod om Ajaxsupporters op de tribune bij FC Utrecht toe te staan de indruk kan ontstaan dat niet de daders maar juist de slachtoffers getroffen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester van Utrecht om hier een besluit over te nemen, rekening houdend met de veiligheid van een ieder. Hij heeft in de voorbereiding op dit besluit met veel betrokkenen gesproken en zich gebaseerd op zowel actuele signalen als de historie van incidenten rondom wedstrijden tussen FC Utrecht en Ajax. De burgemeester is ervan overtuigd dat deze maatregel op dit moment noodzakelijk is voor het houden van perspectief op normale verhoudingen in de nabije toekomst, zo heeft de burgemeester per brief aan de Utrechtse gemeenteraad laten weten. Voorzitters van de supportersverenigingen van FC Utrecht hebben zich bereid verklaard zich in te zetten voor verbetering van de verhoudingen met de voorzitters van de supportersverenigingen van Ajax.
Is er vanwege de afschuwelijke antisemitische teksten die op zondag 5 april 2015 werden gezongen aangifte gedaan dan wel ambtshalve vervolging ingezet vanwege een strafbaar feit?2 Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, is ambtshalve vervolging nu nog mogelijk?
Parallel aan het tuchtrechtelijk traject deed het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek om de aanstichters van de spreekkoren te achterhalen en te bestraffen. Het onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van supporters die hebben meegezongen of andere individuen die strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, zoals ik u per brief van 27 augustus 20153 heb laten weten. Om diezelfde reden konden er ook geen stadionverboden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat er ten aanzien van antisemitische spreekkoren in stadions een zero-tolerance beleid moet gelden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zero tolerance beleid is er al. Discriminerende spreekkoren worden niet getolereerd. Alle voetbalpartners treden hier tegen op wanneer zij hiermee geconfronteerd worden. Wat de aanpak soms bemoeilijkt, is dat de spreekkoren op het moment zelf niet altijd gehoord worden door degenen die er tegen kunnen optreden. Ook kan het lastig zijn de spreekkoren tot personen te herleiden. Dit zal echter altijd geprobeerd worden. Daarbij kunnen straffen worden opgelegd door zowel club, KNVB als OM. Daarnaast kan de openbaar aanklager betaald voetbal van de KNVB de club beboeten op het moment dat deze onvoldoende doet om spreekkoren te voorkomen en aan te pakken.
Ondanks het feit dat de daders in dit geval niet zijn achterhaald, ben ik van mening dat er een uitgebreid instrumentarium bestaat om antisemitische, racistische en anderszins discriminerende spreekkoren hard aan te pakken.
Het artikel Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Raad van Toezicht van de Islamitische Universiteit Rotterdam (hierna: IUR) weigert afstand te doen van de eerdere uitspraken en recente tweets van de rector die zoveel commotie veroorzaken?
Ik en ook de inspectie hebben er bij de Raad van Toezicht meerdere malen op aangedrongen te laten zien dat de IUR de principes van de Nederlandse rechtsstaat wel degelijk onderschrijft door afstand te nemen van de uitspraken van de rector, die zich hier niet toe verhouden. Dat is tot op heden niet gebeurd; noch door de Raad van Toezicht, noch door het Stichtingsbestuur. Daarmee geeft de IUR geen blijk van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en daarom heb ik er tot dusver ook geen vertrouwen in dat de IUR invulling kan en wil geven aan de maatschappelijke opdracht.
Wat vindt u van de rol van de Raad van Toezicht in deze kwestie evenals in de vorige kwesties waarbij uitspraken van de rector van de IUR commotie veroorzaakten?
Tijdens het gesprek dat ik voor de zomer met de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur heb gevoerd over de uitspraken van de rector heb ik de Raad van Toezicht dringend verzocht om maatregelen te nemen. In antwoord daarop heeft de Raad van Toezicht laten weten dat de rector zijn facebookpagina, waarop hij zijn opvattingen verspreidde, zou sluiten. Ik heb toen al aangegeven dat dit een belangrijke stap is, maar nog niet voldoende omdat het niet gaat om het medium maar om de inhoud van zijn uitspraken. Uit de reactie van de Raad van Toezicht is niet gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Ik vind de reactie van de Raad van Toezicht op de uitlatingen van de rector en ook de communicatie hierover ontoereikend. De nieuwe uitlatingen veranderen dat beeld helaas niet.
Wat vindt u ervan dat de rector van de IUR een stemadvies geeft aan Turken in Nederland?
De rector heeft een verantwoordelijke en publieke positie binnen een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Dat hij vanuit die positie stemadvies uitbrengt vind ik ongepast. De manier waarop hij zich uitlaat over politieke tegenstanders vind ik onacceptabel. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen in de Turkse politiek mogen nooit leiden tot haatdragende uitingen van welke aard ook.
Het claimen van de westmuur als onderdeel van de Al-Aqsa moskee door de Palestijnen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palestinian proposal to UNESCO: Western Wall is part of al-Aqsa»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat zes Arabisch landen – te weten Algerije, Egypte, Tunesië, Marokko, Koeweit en de Verenigde Arabische Emiraten – van plan waren om namens de Palestijnen een voorstel in te dienen binnen UNESCO, onder andere om de westmuur als onderdeel van de al-Aqsa moskee erkend te krijgen? Klopt het dat dit plan inmiddels is ingetrokken, maar dat nog wel een verzoek zal worden ingediend om het Graf van Rachel in Bethlehem en de Grot van de Patriarchen in Hebron erkend te krijgen als islamitische plaatsen? Hoe beoordeelt u deze verzoeken? Graag een toelichting.
Evenals bij voorgaande bijeenkomsten van de Uitvoerende Raad van UNESCO hebben de genoemde zes landen onder het agenda-item «Occupied Palestine» een concept-resolutie ingediend. De eerste versie van de concept-resolutie bevatte een zinsnede die stelde dat de westmuur «een integraal onderdeel is van de Al Aqsa moskee / Haram al-Sharif». Deze zinsnede is echter, na druk van enkele landen, waaronder Nederland, ingetrokken in de eindversie van de resolutie. Deze eindversie bevat tevens uitgebreide passages over Israëlische acties die gerelateerd zijn aan de Haram al-Sharif / Tempelberg. Deze beschrijving wordt gekenmerkt door eenzijdigheid en bevat enkele feitelijke onjuistheden.
In de resolutie wordt gesteld dat het Graf van Rachel in Bethlehem en de Grot van de Patriarchen onderdeel uitmaken van Palestijns grondgebied. De resolutie is tijdens de stemming op 21 oktober jl. aangenomen met 25 voorstemmen, 6 tegen (waaronder Nederland) en 25 onthoudingen. Net als met voorgaande soortgelijke resoluties heeft UNESCO tot nog toe geen uitvoering gegeven aan de gevraagde acties. Het is het kabinet niet bekend of er nog een verzoek zal worden ingediend om beide plaatsen erkend te krijgen als (uitsluitend) islamitische plaatsen.
Klopt het dat de Directeur-Generaal van UNESCO, Irina Bokova, zich heeft uitgesproken tegen het verzoek om de westmuur als onderdeel van de al-Aqsa moskee erkend te krijgen?2 Heeft zij haar reactie afgestemd met lidstaten, waaronder Nederland? Heeft haar uitspraak er (mede) toe geleid dat het verzoek wordt aangepast? Graag een toelichting.
De Directeur-Generaal (DG) van UNESCO gaf op 20 oktober jl. een verklaring uit waarin zij haar ernstige zorgen uitte over de escalatie van geweld rondom cultureel en religieus erfgoed in het Midden-Oosten. Tevens stelde zij brede consultaties te voeren teneinde UNESCO lidstaten aan te moedigen een constructieve dialoog te voeren. Zij gaf voorts aan de recente voorstellen te betreuren, die gezien zouden kunnen worden als een poging om de status van de Oude Stad van Jeruzalem en de stadsmuren te veranderen en die tot verdere spanningen zouden kunnen leiden. Deze verklaring is niet inhoudelijk met lidstaten afgestemd maar wel opgesteld na consultaties met enkele lidstaten, waaronder Nederland.
Welk standpunt gaat Nederland – als één van de leden van de Uitvoerende Raad van UNESCO – officieel ten aanzien van het uiteindelijke verzoek innemen, als daarin inderdaad wordt verzocht de hierboven genoemde plaatsen erkend te krijgen als islamitische plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kans groot is dat het uiteindelijke voorstel gaat worden aangenomen door de Uitvoerende Raad van UNESCO, doordat een meerderheid van de landen daarbinnen een islamitische/Arabische achtergrond heeft? Zo ja, wat zijn de consequenties wanneer het voorstel inderdaad wordt aangenomen? Bent u voornemens in dat geval actie te ondernemen en zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Palestijnen eveneens een veroordeling trachten los te krijgen van wat zij het schenden door Israël van de status quo ten aanzien van het toezicht op de heilige plaatsen in Jeruzalem noemen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze poging?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de status quo van de Heilige Plaatsen – en in het bijzonder de al-Haram al-Sharif/Tempelberg – boven alle twijfel verheven moet blijven? Deelt u ook de mening dat elke suggestie, van welke partij dan ook, die deze status quo verandert of kan veranderen zeer explosief kan uitwerken? Hoe beoordeelt u de bijdrage aan die status quo van de verschillende partijen: 1) Israëlische regering, 2) Jordaanse Koning, 3) Palestijnse leiderschap?
Het kabinet acht handhaving van en respect voor de status quo van de Haram al-Sharif / Tempelberg essentieel en roept alle partijen op om daartoe hun verantwoordelijkheid te nemen, in woorden en daden. De afgelopen jaren is sprake van een toenemend aantal bezoeken van Tempelbergactivisten aan de Haram al-Sharif / Tempelberg, onder wie enkele Israëlische politici en een Minister. Mede hierdoor is het beeld in de Arabische wereld ontstaan dat Israël tornt aan de status quo op de Haram al-Sharif / Tempelberg. Daarom verwelkomt het kabinet de uitspraak van Netanyahu dat Israël de status quo op de Haram al-Sharif / Tempelberg respecteert en handhaaft en tot nader order Israëlische bewindspersonen en Knesset-leden verbiedt om deze locatie te bezoeken. Het is zaak dat Israëlische en Palestijnse leiders hun invloed aanwenden ten bate van de-escalatie en beteugeling van geweld en afzien van opruiende retoriek. Inmiddels zijn er «understandings» tussen Jordanië en Israël die op 24 oktober jl. na bemiddeling van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Kerry tot stand kwamen, gericht op de-escalatie en herbevestiging van de status quo.
Hoe beoordeelt u zowel het voorstel over de westmuur als de poging een veroordeling los te krijgen in het licht van pogingen door de internationale gemeenschap om het vredesproces weer op de rails te krijgen? Deelt u de mening dat beide zaken hierop een contraproductieve uitwerking hebben? Graag een toelichting.
Vanwege het eenzijdige karakter van de resolutie die ter stemming werd voorgelegd, heeft het kabinet geconcludeerd dat deze niet bijdraagt aan de handhaving van de status quo op de Haram al-Sharif / Tempelberg en aan de urgente noodzaak van de-escalatie en beteugeling van het geweld. Nederland heeft daarom tegen de resolutie gestemd.
Welke acties onderneemt Nederland momenteel, al dan niet in samenwerking met andere landen, om de huidige situatie te de-escaleren en het vredesproces weer op de rails te krijgen?
De huidige escalatie is een gevolg van de al veel langer sluimerende spanningen, gevoed door de uitzichtloosheid voor Palestijnen in Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en in Gaza en de vrees dat onderhandelingen niet tot een eigen Palestijnse staat gaan leiden. Tijdens de gesprekken met president Abbas, premier Hamdallah en Minister van Buitenlandse zaken Malki hebben de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken de noodzaak tot de-escalatie benadrukt en aangedrongen op een oproep tot afzien van geweld. Daarnaast werd gesproken over de mogelijkheden om een politieke horizon te creëren, en op korte termijn stappen te realiseren die vertrouwen wekken onder de bevolking dat een eigen staat een realistische verwachting is. Voorbeelden zijn de uitvoering van de bestaande akkoorden, verbeteren van Movement & Access en versterken van de veiligheidssamenwerking.
Tevens heeft het kabinet bij Hoge Vertegenwoordiger Mogherini aangedrongen op actieve diplomatie om partijen te bewegen tot de-escalatie. Het kabinet steunt de inzet van HV Mogherini en EUSV Gentilini gericht op de-escalatie, instandhouding van de twee-statenoplossing en het bijdragen aan het toewerken naar een gunstig klimaat waarin onderhandelingen hervat kunnen worden. Het kabinet blijft in EU-kader aandringen op een grotere EU-rol ten aanzien van het MOVP.
De toegestane hoeveelheid harddrugs tijdens het Amsterdam Dance Event |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel aanhoudingen hebben er in totaal door de politie plaatsgevonden tijden het Amsterdam Dance Event (ADE) dat afgelopen weekend heeft plaatsgevonden? Hoeveel daarvan waren druggerelateerd?
Tijdens het Amsterdam Dance Event (ADE) zijn ongeveer 250 drugs- en geweldsgerelateerde aanhoudingen verricht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft tijdens het ADE een zogenaamde ZSM-locatie in gebruik genomen bij de Amsterdam Arena. Op deze locatie handelden medewerkers van de politie, het OM en de reclassering, in aanwezigheid van de advocatuur, zo spoedig mogelijk de aangetroffen zaken af. Omdat het OM alleen voor deze locatie de precieze cijfers kan geven, zal ik mij tot deze cijfers beperken. Van 14 tot 18 oktober 2015 zijn in het Arena-gebied 176 verdachten aangehouden, waarvan 170 vanwege het bezit van drugs.
Alle personen bij wie drugs zijn aangetroffen zijn van het festivalterrein verwijderd. Tevens zijn bij de hiervoor genoemde 170 verdachten alle drugs in beslag genomen. Van de 170 hadden 131 personen een hoeveelheid drugs bij zich onder de norm die door de Hoofdofficier van Justitie in Amsterdam is vastgesteld om te vervolgen, dus maximaal 5 pillen of 0,5 gram. Deze zaken zijn geseponeerd. Bij de overige 39 aangehouden verdachten werden meer dan 5 pillen of 0,5 gram aangetroffen. Deze personen zullen worden vervolgd.
Bij hoeveel personen zijn vijf pillen of meer aan harddrugs in beslag genomen en bij hoeveel personen is harddrugs in beslag genomen betreffende een halve gram of minder dan vijf pillen harddrugs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken aangaande strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van druggerelateerde aanhoudingen tijdens het ADE?
Door 19 personen van voornoemde 39 is direct een boete betaald in de vorm van een transactie, nadat zij in de gelegenheid waren gesteld om een advocaat te consulteren over het transactievoorstel. Deze zaken zijn afgedaan. De overige zaken zijn of worden ingezonden aan het parket. Zij zullen vermoedelijk worden afgedaan met een strafbeschikking. Een enkeling heeft een dagvaarding gekregen en een klein aantal verdachten is overgebracht naar het cellencomplex, omdat de zaak niet direct kon worden afgehandeld.
Bent u het eens met experts die stellen dat 100%-controles of een zero tolerance-beleid niet zou «werken» omdat bezoekers dan vooraf extra veel zouden gaan gebruiken?1
100%-controles zijn uit praktisch oogpunt, zeker bij grootschalige evenementen, niet goed haalbaar. Inderdaad bestaat er bij 100%-controles ook een kans dat mensen vooraf meer gaan gebruiken met alle risico’s van dien. Dat betekent niet dat er helemaal niet moet worden gecontroleerd. Het is van belang dat bij de ingang en op een evenement goed wordt gecontroleerd op drugsbezit en dat gevonden drugs in beslag worden genomen. Daarnaast is het net zo belangrijk om – voorafgaand aan en tijdens een evenement – preventieve maatregelen te nemen. Gemeenten kunnen in hun vergunningverlening bijvoorbeeld veel doen om gezondheidsincidenten zoveel mogelijk te voorkomen. Het is dus én-én: én controle om bezit en handel tegen te gaan én preventie-activiteiten om gezondheidsschade te voorkomen.
Kunt u aangeven of in het toelatingsbeleid van het ADE aandacht wordt besteed aan de mogelijkheid om bezoekers de toegang te weigeren indien zij vermoedelijk harddrugs hebben gebruikt? Zo ja, hoe? Kunt u aangeven of er tijdens het ADE drugshonden zijn ingezet? Zo nee, wat waren de afwegingen van de politie om dat niet te doen?
De gemeente Amsterdam heeft, in samenwerking met onder ander politie, OM, GGD/GHOR, Jellinek, Adviesburo Drugs en organisatoren van dance events, het «Amsterdams beleidskader dance events; over drugs, gezondheid en veiligheid», opgesteld. Dit kader is gericht op een veilig verloop van evenementen en het zo veel mogelijk beperken van (de gevolgen) van drugsgebruik. De taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen zijn hierin beschreven. Tijdens het ADE is conform dit beleidskader gewerkt en is er extra handhaving ingezet om hierop te controleren. Voor wat betreft het toelatingsbeleid betekent dit dat als bij de toegang wordt geconstateerd dat personen kennelijk onder invloed zijn (van alcohol en/of drugs), de toegang geweigerd dient te worden. Dit volgt onder meer uit artikel 20, lid 5, van de Drank- en Horecawet.
Ook moet de beveiliging van een dance event alle aangetroffen drugs in beslag nemen (ook hoeveelheden onder de vervolgingsnorm) én de persoon waarbij de drugs is aangetroffen de toegang tot het evenement ontzeggen. Bij de opsporing zijn tijdens het ADE geen drugshonden ingezet, omdat dit niet past binnen het bovengenoemde «Amsterdams beleidskader dance events».
Heeft u inmiddels al contact gehad met het Openbaar Ministerie (OM) over hoe de toegestane hoeveelheid (hard)drugs tijdens het ADE zich verhoudt tot de OM-Richtlijn voor strafvordering van de Opiumwet, specifiek met betrekking tot harddrugs?2 Wat is hieruit voortgekomen?
Ja, ik heb hier inmiddels contact over gehad met het OM. Aangegeven is dat de richtlijn normatief is, maar enige marge laat door onderscheid dat gemaakt wordt tussen gebruikershoeveelheid en handelshoeveelheid. Het OM laat weten dat er om die reden en omdat in Amsterdam bovendien de capaciteitsvraag meespeelde, een handelsindicatie en dus vervolgingsnorm van 5 pillen is gehanteerd. Het OM heeft aangegeven te blijven kijken naar de capaciteit die bij dergelijke evenementen kan worden ingezet.
Kunt u stapsgewijs aangeven hoe het drugsbeleid tijdens het ADE, meer specifiek de toegestane hoeveelheid (hard)drugs, vooraf tot stand is gekomen? Wie heeft het initiatief genomen tot dit voorstel, welke partijen moesten akkoord gaan en wie heeft uiteindelijk de finale beslissing hierover genomen? Bent u of het College van Procureurs-Generaal hier voorafgaand bij betrokken en geïnformeerd?
Het is hier allereerst van belang te realiseren dat er geen sprake is van een toegestane hoeveelheid (hard)drugs. Een vervolgingsnorm van 5 pillen betekent niet dat men 5 pillen mee mag nemen naar feesten. Tijdens dance events in Amsterdam en dus ook tijdens het ADE, wordt van de beveiliging gevraagd alle aangetroffen drugs in beslag te nemen en personen waarbij drugs is aangetroffen de toegang tot het evenement te ontzeggen, ongeacht de hoeveelheid. Wanneer er sprake is van een handelsindicatie, moet de beveiliging de betreffende personen overdragen aan de politie.
In Amsterdam heeft de Hoofdofficier van Justitie, in afstemming met de lokale driehoek, de vervolgingsgrens bij meer dan 5 pillen gelegd, omdat bij meer dan 5 pillen ervan moet worden uitgegaan dat er sprake is van een handelsindicatie. Doel hiervan is om handelaren te ontmoedigen en te straffen, terwijl recreatief gebruik van harddrugs geen opsporingsprioriteit oplevert. Bovendien is voor deze vervolgingsgrens gekozen omdat in Amsterdam sprake is van zeer veel en grootschalige evenementen. In de praktijk moet de handhaving voor de politie tijdens dit soort evenementen werkbaar zijn. Het vervolgingsbeleid is opgenomen in het eerder genoemde «Amsterdams beleidskader dance events»; dit beleidskader is vastgesteld in de lokale vijfhoek, bestaande uit het OM, de politie, de gemeente, de brandweer en de GGD.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de lokale driehoek het landelijk vervolgingsbeleid inzake harddrugs ondermijnt, dit los van de uitkomsten van de evaluatie die nu lokaal plaatsvindt?
In mijn brief van 29 september 2015 heb ik uw Kamer naar aanleiding van het burgerinitiatief «Eén pil teveel maakt geen crimineel» geïnformeerd over het gekozen beleid.3 Doelstelling van het beleid is om handelaren te ontmoedigen en te straffen, terwijl recreatief gebruik van harddrugs geen opsporingsprioriteit oplevert. Daar waren de maatregelen bij het ADE ook op gericht, zoals ik ook bij de beantwoording van vraag 7 heb duidelijk gemaakt. Daarbij merk ik op dat van de richtlijnen gemotiveerd kan worden afgeweken en dat daarvan in onderhavig geval sprake is geweest.
Kunt u garanderen dat de hoeveelheid toegestane harddrugs tijdens het ADE «eens maar nooit weer was» en voortaan op alle aangelegenheden in Nederland conform de landelijke OM-Richtlijn gehandeld wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie?
Ja.
Het artikel Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets |
|
Jasper van Dijk (SP), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets»?1
Ja, ik ken het artikel.
Kunt u hetgeen in het artikel staat bevestigen, nl. dat de Inspectie van het Onderwijs wederom op bezoek gaat bij de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)? Kunt u aanduiden binnen welke termijn dit zal zijn?
De Inspectie van het Onderwijs gaat inderdaad binnenkort langs bij de IUR. De IUR staat nog steeds onder verscherpt toezicht en in dat kader spreekt de Inspectie van het Onderwijs vaker met de Raad van Toezicht. Hierbij komen de recente tweets zeker ter sprake.
Deelt u de mening dat met de hernieuwde publieke uitlatingen van de rector van de IUR, de afspraken die hij met u heeft gemaakt zijn geschonden?2 Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening. Eerder gaf de IUR aan dat het voor de rector duidelijk is dat wat hij via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie als rector en heeft hij toegezegd geen aanleiding meer te zullen geven voor discussie. Helaas heeft dat de rector er niet van weerhouden opnieuw controversiële uitspraken te doen, voor de zomer op facebook en nu op twitter. Toen de IUR aangaf dat de rector zijn facebookpagina zou sluiten heb ik hen al laten weten dat dit een belangrijke stap is, maar nog niet voldoende om mijn vertrouwen te herstellen. Het gaat immers niet om het communicatiekanaal maar om het feit dat het boegbeeld van de instelling uitlatingen doet die recht in gaan tegen de beginselen van onze democratische rechtsstaat. Het is mij tot dusver niet gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Zijn recente uitlatingen hebben dit beeld wederom bevestigd.
Kunt u uiteenzetten hoe u de cumulatie van de gebeurtenissen omtrent het IUR beoordeelt? Kunt u aangeven wanneer voor u de maat vol is?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik er geen vertrouwen in heb dat de rector zich in de toekomst zal houden aan de eerder gemaakte afspraken en zal laten zien de principes van de Nederlandse rechtsstaat te respecteren. Dat heb ik nog steeds niet.
Deelt u de mening dat de recente uitlatingen van de rector van de IUR niet zonder consequenties mogen blijven? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De vervolgstappen zijn al in gang gezet naar aanleiding van eerdere uitlatingen van deze rector. Toen ben ik gaan kijken op welke manier ik kan ingrijpen bij uitingen die niet passen bij de maatschappelijke opdracht van een onderwijsinstelling en de publieke rol die een rector daar in vervult. Dit heeft geresulteerd in een voorstel tot wetswijziging waarmee de opdracht tot het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ook gaat gelden voor niet bekostigde instellingen zoals de IUR. In dit wetsvoorstel regel ik ook dat de status van erkende hoger onderwijsinstelling kan worden ingetrokken wanneer een bestuurslid discriminerende uitspraken doet. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State en ik hoop het nog voor het einde van het jaar aan uw Kamer te kunnen sturen. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik niet aarzelen om deze bevoegdheid te gebruiken wanneer de wet van kracht is en ik er op dat moment nog steeds niet van overtuigd ben dat de IUR de maatschappelijke opdracht wil vervullen. Daarnaast zal de inspectie het verscherpt toezicht continueren en ook de NVAO zal een vinger aan de pols houden.
De vernietiging van kerken op Atjeh door de Indonesische politie onder druk van moslims |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over de vernietiging van meerdere kerken op Atjeh door de Indonesische politie onder druk van moslims?1 Hoe duidt u deze berichtgeving?
Ja.
Recent is door verschillende islamitische groeperingen geprotesteerd tegen een aantal kerken in Singkil (Atjeh), die zonder vergunning zou zijn gebouwd.
Op 12 oktober vond een bijeenkomst plaats tussen lokale autoriteiten en religieuze leiders. Er zouden geen christelijke leiders bij deze bijeenkomst aanwezig zijn geweest. Besloten werd dat tien christelijke kerken die zonder vergunning zouden zijn gebouwd moesten worden afgebroken.
Bij protesten die hierop volgden zijn twee protestantse en één katholieke kerk afgebrand en is één moslim door een geweerschot om het leven gekomen, vier anderen raakten gewond. Om de orde te herstellen zijn naar verluidt meer dan 1.000 politiefunctionarissen naar het gebied gezonden.
Op zondag 18 oktober heeft opnieuw overleg plaatsgevonden tussen verschillende religieuze leiders en de lokale politie. Daar waren wel christelijke leiders bij betrokken. Na dit overleg is overeengekomen dat dertien andere kerken zes maanden de tijd krijgen om aan de eisen voor een vergunning te voldoen. Onder auspiciën van de politie zijn op 19 oktober drie kerken vernietigd. De christelijke inwoners weigerden zelf hun kerken af te breken. Inmiddels zijn tien kerken afgebroken.
Is er inderdaad sprake van een toenemende islamitische druk ten aanzien van christelijke groeperingen en kerken, die zich uit in geweld en agressie? Welke trends neemt u waar en hoe kunt u deze verklaren? Welke ontwikkeling is hier in het bijzonder zichtbaar als het gaat om geloofsvrijheid?
In Atjeh is waarneembaar dat recent de druk van verschillende islamitische organisaties ten aanzien van de bouw van kerken is toegenomen. In andere delen van Indonesië lijkt het aantal incidenten tegen religieuze minderheden de afgelopen jaren stabiel gebleven.
Is de verwachting gegrond dat er nog veel meer kerken vernietigd zullen worden in deze regio? Zijn inderdaad duizenden christenen deze regio inmiddels ontvlucht?
Lokale autoriteiten zullen in overleg met religieuze leiders vaststellen of er meer kerkgebouwen vernietigd zullen worden.
Het is inderdaad zo dat naar schatting 2.500–8.000 christenen Singkil zijn ontvlucht richting Noord-Sumatra. Lokale autoriteiten in Pakpak Bharat en Central Tapanuli geven aan dat het merendeel van de evacuees zal terugkeren naar Singkil.
Op welke wijze reageren de Indonesische autoriteiten op dit islamitische geweld en deze intimidatie? Is dit overheidsoptreden adequaat in uw ogen? Wordt dit ook concreet zichtbaar in de arrestatie en berechting van daders?
President Joko Widodo heeft het geweld veroordeeld en opgeroepen tot kalmte en interreligieuze verdraagzaamheid. Minister van Binnenlandse Zaken Tjaho Kumolo heeft de autoriteiten in Atjeh opgeroepen tot religieuze tolerantie.
In Atjeh is een onderzoek ingesteld. Er zijn verdachten geïdentificeerd op verdenking van brandstichting. Twintig verdachten zijn opgepakt. Daarnaast is één christen gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij de dood van de moslim.
Minister voor Religie Lukman Haikm Saifuddin bezocht Atjeh op maandag 28 oktober. Hij sprak met lokale overheidsvertegenwoordigers en de lokale gemeenschap en riep op tot dialoog en het respecteren van elkaars geloof.
Bent u bereid, zo mogelijk in internationaal verband, om deze agressie te veroordelen en de Indonesische autoriteiten krachtig op te roepen om de religieuze minderheden in dit land te beschermen en hun veiligheid te garanderen?
Dit onderwerp zal in mijn eerstvolgend onderhoud met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken aan de orde worden gesteld. Ook zal Ambassade Jakarta hierover spreken met vertegenwoordigers van het Ministerie van Religie.
Het opzeggen van de FM-vergunning door Open Rotterdam |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het niet gebruiken van de FM-frequentie door Open Rotterdam?1
Ja.
Is het waar dat het Commissariaat voor de Media alleen Open Rotterdam heeft aangewezen als publieke lokale omroep voor de gemeente Rotterdam?
Ja. Op grond van artikel 2.63, tweede lid, van de Mediawet 2008 kan er door het Commissariaat voor de Media per gemeente slechts één lokale publieke media-instelling worden aangewezen. Voor de gemeente Rotterdam is dat Open Rotterdam. Deze lokale publieke media-instelling heeft kenbaar gemaakt te stoppen met het maken van radiouitzendingen. Het media-aanbod zal dus via andere distributiekanalen worden verspreid. Op grond van de Mediawet 2008 is hiertegen geen bezwaar.
Waarom noemt de gemeente Rotterdam, op basis het bij vraag 2 gestelde, het opzetten van een andere radiozender «weinig kansrijk»?
Voor zover het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders in zijn antwoord (d.d. 13 oktober 2015) op vragen uit de Rotterdamse gemeenteraad bedoelt dat het opzetten van een speciale procedure om de frequentie door Agentschap Telecom te laten verdelen onder andere gegadigden «weinig kansrijk» is, is dit juist. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om een frequentie die bestemd is voor lokale publieke radioomroep door Agentschap Telecom toe te laten wijzen aan andere gegadigden dan de door het Commissariaat voor de Media aangewezen lokale publieke omroep in die gemeente.
Op welke manier kan het mogelijk gemaakt worden om voor de tussenliggende periode tot 2018 een andere radiozender naast Open Rotterdam te laten uitzenden? Welke rol kan het Commissariaat voor de Media hierbij spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kan er op grond van de Mediawet 2008 per gemeente slechts één lokale publieke media-instelling worden aangewezen. Een FM-vergunning voor lokale publieke omroep wordt slechts verleend aan de lokale publieke media-instelling die door het Commissariaat voor de Media voor deze gemeente is aangewezen (artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, Telecommunicatiewet). Alleen Open Rotterdam komt derhalve in aanmerking voor een frequentie voor lokale publieke omroep in de gemeente Rotterdam.
Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat een derde partij in overleg treedt met Open Rotterdam en de gemeente Rotterdam, om namens Open Rotterdam en op de voor Open Rotterdam gereserveerde frequentie een lokaal radioprogramma te verzorgen dat verder voldoet aan de voor lokale publieke omroep geldende regels. Het Rotterdamse college geeft in zijn beantwoording van vragen van de gemeenteraad van 13 oktober 2015 aan: «Mocht een partij toch in staat zijn om op basis van een solide plan een aanvraag te doen (...), dan is ons college bereid om – desgevraagd – zijn steun daarvoor uit te spreken. Daarbij past wel de kanttekening dat wat het college betreft Open Rotterdam dé lokale zendgemachtigde is en de enige lokale zender blijft die (op basis van de Mediawet) recht heeft op subsidie vanuit de gemeente.»
Ik heb onvoldoende informatie om in te kunnen schatten of er op lokaal niveau verder beletselen zijn.
Zijn er daarnaast nog andere beletselen vanuit het landelijke of lokale beleid? Hoe kunt u deze (helpen) wegnemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat niet gebruikte frequenties alsnog binnen de licentieperiode weer gebruikt gaan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtbank |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van de Friese taal in de rechtbank?1
Ja.
Kent u de mededelingen die door enkele presidenten van gerechten zijn gedaan in het rondetafelgesprek in de Kamer op 8 oktober 2015 over de huisvesting van gerechten, te weten dat voor zaken die bijzonder verknocht zijn met een regio ook altijd geregeld kan worden dat deze zaken ook in de regio kunnen worden behandeld?
Ja.
Hoe verhouden deze mededelingen zich tot het besluit om de aan de provincie Friesland verknochte zaak, die in de hierboven genoemde eerdere vraag benoemd werd, niet in Leeuwarden te behandelen maar in Zwolle?
Zoals bij beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerdere vragen is aangegeven, heeft de officier van justitie bij het Functioneel Parket de zogenoemde Mestsilo-zaak aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel2. De rechtbank Overijssel kan op grond van het zaaksverdelingsreglement3 zaken van het Functioneel Parket zowel in de zittingsplaats Almelo als in de zittingsplaats Zwolle behandelen. In de voorliggende zaak heeft rechtbank Overijssel besloten de zaak in de zittingsplaats Zwolle te behandelen, om tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Hiermee wordt de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort.
De mogelijkheden voor de rechtbank Overijssel ten aanzien van de keuze voor de locatie van behandeling van een zaak beperken zich tot de zittingsplaatsen binnen het eigen rechtsgebied, dat zich beperkt tot de plaatsen Almelo, Enschede en Zwolle. De provincie Friesland maakt geen onderdeel uit van het arrondissement Overijssel. Voor de rechtbank Overijssel, waar de zaak door het Functioneel Parket was aangebracht, bestond daarom niet de mogelijkheid de zaak in Friesland te (doen) behandelen.
De door u aangehaalde mededelingen van de presidenten van gerechten hebben kennelijk betrekking op de verdeling van zaken tussen de zittingsplaatsen binnen één rechtbank. De beslissing van de rechtbank Overijssel om de zaak in dit bijzondere geval in Zwolle te behandelen in plaats van Almelo is een voorbeeld van het, binnen de rechtbank, rekening houden met de regio bij de keuze van de zittingsplaats.
Het zweren op Allah bij de militaire beëdiging |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Openbare militaire beëdiging voor het gemeentehuis Soest»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zweren op Allah door militairen een verkeerde ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
In hoeverre deelt u de visie dat militairen, evenals politiemedewerkers en Rijksambtenaren, niet de mogelijkheid zouden moeten hebben om een islamitische eed af te leggen?
Er is geen sprake van een ontwikkeling. Bij koninklijk besluit van 20 oktober 1916 is reeds de wijze bepaald waarop islamitische militairen bij de Nederlandse krijgsmacht de eed afleggen. Dit heeft te maken met het feit dat militairen uit (het toenmalige) Nederlands Indië veelal moslim waren. Militairen zweren of beloven trouw aan de Koning, gehoorzaamheid aan de wetten en onderwerping aan de krijgstucht. Die eed/belofte is dan ook anders dan de ambtseed van politie en ambtenaren. Militairen roepen het Opperwezen (eed) of hun eigen geweten (belofte) in als getuige. Dat maakt dat de eed ook kan worden afgelegd door militairen die een ander geloof belijden dan het Christendom, zoals het Jodendom, de Islam en het Hindoeïsme op een wijze die voor hen bindend is.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de militaire eedaflegging gelijk te trekken aan die van politie en Rijksambtenaren?
Zie antwoord op vraag 3.
Salafisme |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in reactie op het pleidooi van het lid Knops voor een verbod op salafisme binnen Defensie: «Terecht worden er opmerkingen gemaakt over jihadisme en salafisme. Hierop wordt eenzelfde beleid losgelaten als op andere vormen van radicalisme. Laat ik duidelijk zijn; binnen de krijgsmacht is er geen ruimte voor deze vergaande, radicale vorm.»?1
Ja
Hoe verhoudt zich dit tot uw ontraden van de motie Knops om het salafisme binnen Defensie te verbieden2, met de woorden: «De motie is wel wat kort door de bocht, want in de motie wordt eraan voorbijgegaan dat er ook binnen het salafisme verschillende stromingen zijn. We spraken toen over de radicale vorm van het salafisme, niet over de vredelievende stroming die er ook is.»?3
Het salafisme kent diverse stromingen. Ook is er sprake van grote verschillen in opvattingen en gedrag. Ik verwijs u hierover ook naar de kabinetsreactie op de publicatie van AIVD en NCTV, «Salafisme in Nederland, diversiteit en dynamiek» (Kamerstukken 2015–2016, 29 614, nr. 38). Mijn uitspraken tijdens het algemeen overleg van 9 september richtten zich op alles dat zich niet laat verenigen met de wet, de Nederlandse democratische rechtsorde en de verhoudingen binnen de Nederlandse samenleving tussen burgers onderling.
Waarom noemde u in het debat op 9 september jl.4 het jihadisme en salafisme als zodanig radicaal, en maakte u geen onderscheid tussen verschillende stromingen binnen het salafisme? Waarom maakte u dit onderscheid op 22 september jl.5 wel en maakte u daarmee een draai?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat u verstaat onder «vredelievende» stromingen binnen het salafisme? Vindt u invoering van de sharia met de daarbij behorende barbaarse straffen en onderdrukking van vrouwen, homo’s en andersgelovigen, alsmede het verwerpen van democratie en rechtsstaat «vredelievend»?
Nee, dat vind ik niet. Zoals gezegd, wordt het salafisme gekenmerkt door grote verschillen in opvattingen en gedrag.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) dat «het Nederlandse dawa-salafisme veel minder dan een aantal jaren geleden een buffer vormt tegen het jihadisme en weer sterker een kweekvijver ervoor is geworden»?6
Deze waarschuwing bevestigt het belang van de maatregelen die het kabinet neemt om terrorisme en radicalisering tegen te gaan. Zo wordt de expertise op gebied van radicalisering bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitgebreid en wordt er geïnvesteerd in scholing van professionals op scholen, wijken en buurten waar de problematiek het meest nijpend is (Kamerstukken 2014–2015, 29 754, nr. 302).
Klopt het dat de ideologie van Al Qaeda en ISIS gebaseerd is op het salafisme?
Zoals wordt omschreven in de publicatie van AIVD en NCTV «Salafisme in Nederland, diversiteit en dynamiek» is salafisme een verzamelterm voor een spectrum van fundamentalistische stromingen binnen de soennitische islam, die streven naar wat zij de «zuivere islam» noemen. Binnen dit brede spectrum zijn drie hoofdstromingen te onderscheiden, namelijk a-politiek, politiek en jihadi-salafisme. Hoewel deze stromingen overeenkomsten kennen van geloofsleer, bestaan er ook duidelijke verschillen. In de ideologie van al-Qa'ida en ISIS zijn aspecten terug te vinden die herleidbaar zijn naar de jihadi-salafistische stroming.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van de VVD dat «salafistische moskeeën die integratie actief tegenwerken, niet passen in de Nederlandse samenleving.»?7 Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot salafisme binnen Defensie?
Ja. Het kabinet treedt actief op tegen gedragingen die haaks staan op de democratische rechtsstaat of die de sociale stabiliteit onder druk zetten. Personen die anti-democratische gedragingen en onverdraagzaamheid aanwakkeren en actief integratie tegenwerken zijn niet welkom binnen Defensie.
Hoe beoordeelt u de analyse van de AIVD dat het dawa-salafisme en het jihadi-salafisme er «grotendeels dezelfde onverdraagzame en antidemocratische opvattingen op nahouden, de democratische rechtsstaat als een vorm van «afgodendienst» beschouwen, een «onverdraagzame en polariserende houding jegens andersdenkenden» aannemen, het ideaal van de sharia in een islamitische staat nastreven, en dat de dawa-salafistische boodschap net als die van de jihadisten elementen bevat die op gespannen voet staan met de beginselen van de democratische rechtsorde, zoals de vrijheid van meningsuiting en de gelijkheid voor de wet, ongeacht geslacht, geaardheid of levensovertuiging?8
De genoemde passages zijn terug te vinden in de AIVD-nota «Transformatie van het jihadisme in Nederland», waar overeenkomsten maar ook verschillen tussen sub-stromingen worden opgesomd. Voor een nadere analyse van het salafisme in Nederland verwijs ik u naar de eerder genoemde nota «Salafisme in Nederland, diversiteit en dynamiek» en de bijbehorende beleidsreactie die recent aan uw Kamer zijn aangeboden. Ongeacht persoonlijke overtuigingen wordt van iedere burger in Nederland verwacht dat hij of zij de democratische rechtsorde eerbiedigt. Gedragingen die haaks staan op de democratische rechtsorde of die de sociale stabiliteit onder druk zetten, worden door de overheid aangepakt.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de Bundeswehr een militair mocht ontslaan, omdat hij salafist was?9
Ja.
Klopt het dat de rechter in Duitsland geoordeeld heeft dat het ontslag geoorloofd was omdat de militair de sharia boven de Duitse Grondwet stelde en zich daardoor niet meer kon inzetten voor de instandhouding van de vrije democratische samenleving? Zo ja, heeft u begrip voor deze redenering? Hoe beoordeelt u dit in relatie tot de Nederlandse krijgsmacht?
Een samenvatting van het oordeel van de Duitse rechter is openbaar. De rechter heeft geoordeeld dat betrokkene de principes van zijn geloof boven die van de democratische rechtstaat stelde en dat hij daarbij in toenemende mate radicaliseerde. Om deze combinatie van feiten was de beëindiging van de aanstelling van betrokkene terecht, aldus de rechter. Ondanks dat het mij aan details over deze zaak ontbreekt, kan de hier geschetste situatie ook in Nederland leiden tot ontslag, mits dit gebaseerd is op gebleken gedragingen van een medewerker.
Bent u bereid navraag te doen bij de Bundeswehr en de Kamer per brief te informeren over het beleid in Duitsland ten aanzien van salafisme binnen de krijgsmacht, alsmede uw appreciatie daarvan?
Uit navraag in Duitsland blijkt het volgende. Signalen van het aanhangen van salafisme door een medewerker van de Bundeswehr, ongeacht of deze op een vertrouwensfunctie is geplaatst, worden onderzocht in relatie tot de feitelijke gedragingen. De feiten die uit dat onderzoek naar voren komen, worden vervolgens meegedeeld aan de personeelsdienst en de leidinggevende, die besluiten over eventuele rechtspositionele of disciplinaire maatregelen. Indien het om een vertrouwensfunctie gaat en signalen van salafisme naar voren komen in het veiligheidsonderzoek, wordt de beveiligingscoördinator ingelicht, die vervolgens besluit of betrokkene al dan niet (langer) in aanmerking komt voor de vertrouwensfunctie. Zo nodig wordt aanvullend onderzoek verricht en kunnen eventuele rechtspositionele of disciplinaire maatregelen volgen. Voor wat betreft dit handelen op basis van feitelijke gedragingen in Duitsland zie ik overeenkomsten met het Nederlandse systeem. Ook in Nederland zijn de feitelijke gedragingen leidend bij besluitvorming omtrent het verstrekken, weigeren of intrekken van de Verklaring van Geen Bezwaar en mogelijke rechtspositionele consequenties. Een verschil is wel dat in Nederland alle militaire functies vertrouwensfuncties zijn.
Ziet u in dat het welkom heten van salafisten binnen Defensie onverenigbaar is met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving waar Defensie voor staat, alsmede het risico vergroot van militairen die overlopen naar ISIS en daarom onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Het defensiebeleid richt zich, onder andere door middel van (veiligheids)onderzoeken, op het weren van personen uit de defensieorganisatie die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht.
De komst van een nieuwe islamitische geweldprediker naar Nederland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Sheikwatch: «100 zweepslagen voor ontrouw»-sheik 7 oktober naar Rotterdam»?1
Ja.
Klopt het dat de extremistische prediker Fadel Soliman, die voorstander is van zweepslagen, het afhakken van handen en eerder heeft aangegeven dat het doden van Amerikanen in Irak vereist is, aanwezig zal zijn bij een bijeenkomst van de Essalam moskee in Rotterdam?
Naar mijn weten is het de intentie van de Essalam moskee in Rotterdam om imam Fadel Soliman aanwezig te laten zijn bij een door hen georganiseerde lezing.
Heeft deze islamitische geweldsprediker een visum gekregen?
Deze prediker heeft van een ander Schengenland een visum gekregen. Van de aanwijzingen die nodig zijn voor een verzoek om intrekking van het visum en die nader worden toegelicht in het antwoord op vraag 7, is op dit moment geen sprake.
Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit visum zo snel mogelijk wordt ingetrokken en de toegang van deze geweldssjeik naar Nederland wordt belemmerd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Essalam Islamic Cultural Centre Rotterdam een ANBI-status? Zo ja, bent u bereid dit fiscale voordeel te beëindigen?
Essalam Islamic Cultural Centre Rotterdam heeft geen ANBI-status.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen organisaties die buitenlandse geweldspredikers (blijven) uitnodigen?
Zoals aangekondigd in de de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»2 die recent door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Kamer is gestuurd, kiest het kabinet er voor om naast handhaving in te zetten op een aanpak gericht op interactie en dialoog waar mogelijk en aanspreken en confrontatie waar nodig. Dit om te voorkomen dat een veiligheidsrisico ontstaat, problematische gedragingen vroeg te signaleren en om organisaties en personen die aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid en antidemocratische gedragingen aan te pakken. Bij wetsovertreding is de rol van de overheid duidelijk: handhaven, straffen. Indien sprake is van ronselen voor de gewapende strijd, haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader wordt strafrechtelijk ingegrepen. Ook worden facilitatoren en verspreiders van jihadistische propaganda in hun activiteiten verstoord.
Op welke wijze zult u de aanhoudende komst van islamitische geweldspredikers naar ons land tegengaan?
Uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen zijn niet welkom. Het weigeren van een visum kan als personen een risico vormen voor de nationale veiligheid, de openbare orde en/of de internationale betrekkingen. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haat zaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Het verstrekken van persoonsgegevens van niet-kerkgangers aan SILA |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA) persoonsgegevens opvraagt – en krijgt – van niet-kerkleden?
De SILA krijgt alleen persoonsgegevens verstrekt uit de Basisregistratie Personen (BRP) van ingezetenen die behoren tot één van de bij de SILA aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag.
Welke voorwaarden worden gesteld aan het plaatsen van een «SILA-stip» in de Basisregistratie personen (BRP)? In welk percentage van de gevallen lukt dat niet, en wat zijn daarvan de redenen?
De «SILA-stip» (de technische term in de BRP is afnemersindicatie) wordt alleen geplaatst als de betreffende ingeschrevene behoort tot één van de bij de SILA aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag, en de persoonsgegevens van die ingeschrevene voorkomen in de ledenadministratie van het betreffende genootschap, en de betrokkene geen bezwaar gemaakt heeft bij de SILA of het betreffende genootschap omtrent verstrekking van gegevens uit de BRP.
De afnemersindicatie wordt ook niet geplaatst als de ingeschrevene een verzoek heeft gedaan bij de verantwoordelijke voor de bijhouding van de BRP tot beperking van verstrekking van de betreffende gegevens aan de SILA. Op de persoonslijst is dan een aantekening geplaatst door het college van b&w of de Minister omtrent een verstrekkingsbeperking.
Ook wordt de afnemersindicatie niet bij de persoonslijst opgenomen als de persoon niet langer als ingezetene in de BRP is ingeschreven.
Hoe kan, sinds de afschaffing van de kerkelijke gezindte in de gemeentelijke basisadministratie, door de overheid gecontroleerd worden of een persoon kerklid is wanneer SILA persoonsgegevens wil verkrijgen?
Bij de totstandkoming van de Wet GBA is ervoor gekozen om de kerkelijke gezindte niet meer te registreren in de bevolkingsadministratie, en dus is geen vorm van controle door de overheid meer mogelijk. In de administratie van de SILA worden uitsluitend personen geregistreerd die door één van de aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag zijn aangemeld en waarvan de persoonsgegevens voorkomen in ledenadministratie van het kerkgenootschap of ander genootschap op geestelijke grondslag en de betrokkene geen bezwaar gemaakt heeft bij de SILA of het betreffende genootschap omtrent verstrekking van gegevens uit de BRP.
Waarom worden in het kader van het bijhouden van de kerkelijke ledenadministratie behalve het adres ook het geslacht en de burgerlijke staat verstrekt aan SILA? Bestaat voor dergelijke gegevens niet nog minder noodzaak tot verstrekking daar zij niet nodig zijn voor het na een verhuizing contact te kunnen leggen met een (verondersteld) kerklid?
Verstrekking van gegevens over het geslacht is geen onderdeel van de autorisatie voor verstrekking vanuit de BRP en wordt derhalve niet verstrekt aan de SILA. De burgerlijke staat – in de zin van welke soort relatie iemand heeft – wordt ook niet verstrekt. Alleen de begin- of einddatum van de burgerlijke staat wordt verstrekt. De verstrekking van deze gegevens is nodig in het kader van een correct naamgebruik van de betreffende personen.
Is het een wettelijk vereiste dat personen bij SILA en kerkgemeenschappen die de verstrekte persoonsgegevens verwerken een geheimhoudingsverklaring ondertekenen? Zo ja, waar is dit geregeld en hoe wordt hierop gehandhaafd? Zo nee, welke toegevoegde waarde zou een dergelijke verklaring kunnen hebben?
Nee, en dat is niet nodig. Personen die de verstrekte persoonsgegevens verwerken zijn automatisch verplicht tot geheimhouding op grond van artikel 12, tweede lid, van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp).
Met de centrale bureaus van de aangesloten kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag zijn bindende afspraken gemaakt over het gebruik van de persoonsgegevens. De lokale kerkleden-administrateurs werken aan de hand van instructies die tot stand zijn gekomen op grond van een zeer strikte naleving van de privacywetgeving.
Bent u bereid te onderzoeken welk percentage van de registraties door het SILA onterecht is in de zin dat er verstrekkingen van persoonsgegevens vanuit de BRP via het SILA aan een kerkgenootschap plaatsvinden, zonder dat betreffend persoon op de hoogte is van het feit dat de kerk gegevens over hem of haar verzamelt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Aanvullend op mijn antwoord bij vraag 2 zijn kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag verplicht om hun leden te informeren als ze hun ledenadministratie delen met de SILA.
Daarnaast is geregeld in bijlage 4 bij het Besluit BRP dat personen over wie gegevens door de SILA worden verwerkt, door de SILA worden geïnformeerd dat zij schriftelijk aan de SILA kunnen verzoeken de verwerking van hun gegevens te beëindigen.
In hoeverre wordt de plicht voor gemeenten om passende maatregelen te nemen om ten minste eens per jaar aan de ingezetenen het recht onder de aandacht te brengen om de verstrekking van persoonsgegevens te beperken? Wordt hiertoe vooral gebruik gemaakt van het minimum van één dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad of vinden dergelijke bekendmakingen bredere en actievere wijze plaats? Worden best-practices hieromtrent actief via uw ministerie of de VNG verspreid?
Colleges van b&w hebben op grond van artikel 3.21, vijfde lid, van de Wet BRP de verplichting om ten minste eens per jaar aan de ingezetenen bekend te maken dat zij het recht hebben om de verstrekking van gegevens aan derden, waaronder de SILA, te beperken. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om hieraan te voldoen. Daarnaast heeft de SILA een website over haar doelstelling, verwerking van de persoonsgegevens en tevens informatie over aan- en afmelden als geregistreerde.
Bent u inmiddels bereid SILA te schrappen als derde aan wie persoonsgegevens uit het GBA verstrekt kunnen worden? Zo nee, bent u bereid over te stappen van opt-out naar opt-in voor gegevensverstrekking aan SILA?
Nee, en ik zie geen aanleiding om de huidige mogelijkheden zoals geregeld voor de BRP aan te passen in een opt-in systeem, waarbij de automatische verstrekking wordt vervangen door een vorm van expliciete toestemming vooraf door de betrokken burgers. Het past niet bij de opzet en het doelmatig gebruik van de BRP. Dit heb ik toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 20131. Personen hebben de mogelijkheid om bepaalde verstrekkingen van persoonsgegevens tegen te houden door een verzoek hiertoe te doen bij het voor de bijhouding verantwoordelijke college van b&w of de Minister. Wat betreft de SILA kan de verstrekking ook worden tegengehouden door dat aan te geven bij de SILA of het eigen kerkgenootschap of genootschap op geestelijke grondslag.