Het bericht dat het Duitse handelsministerie wetgeving voorbereidt die Duitse bedrijven tot gepaste zorgvuldigheid verplicht |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat vindt u er van dat Duitsland een wet voorbereidt die bedrijven zal dwingen om de risico’s in hun waardeketen in kaart te brengen? Heeft u wetgeving op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), vergelijkbaar met de Duitse, in voorbereiding om in te voeren indien blijkt dat de convenanten niet aan de gestelde doelen kunnen voldoen?1 Zo nee, waarom niet en wanneer is voor u het moment wel aangebroken? Zo ja, wanneer komt deze in consultatie?
In het regeerakkoord staat dat de IMVO-convenanten worden voortgezet. Na twee jaar wordt bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg IMVO van 6 maart 2018 al aangaf, wil ik niet vooruitlopen op wat het regeerakkoord stelt. In het najaar van dit jaar zal een evaluatie van het convenantenbeleid worden gestart. Op basis van de conclusies kunnen we bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld op bepaalde thema’s of in bepaalde sectoren.
Ter voorbereiding op eventuele maatregelen worden de voor- en nadelen onderzocht van diverse instrumenten die onderdeel uit kunnen maken van de «doordachte mix» van maatregelen die de UN Guiding Principles on Business and Human Rights voorschrijven. Dit betreft zowel nationale en internationale, als bindende en niet-bindende maatregelen. Zo heeft PWC recent op verzoek van de overheid onderzoek gedaan naar strategieën en instrumenten die andere landen gebruiken om IMVO te bevorderen. Dit onderzoeksrapport (Strategieën voor IMVO) zal uw Kamer eveneens toegaan. Tevens wordt gekeken naar beleidsontwikkelingen binnen de EU die (ook) effect hebben op ketenverantwoordelijkheid door bedrijven. Informatie over de aanpak in andere landen kan ons een idee geven over wat werkt en wat niet. Dit moet ons helpen om, als de conclusies van de evaluatie beschikbaar zijn, snel keuzes te kunnen maken voor aanvullende maatregelen.
Deelt u de mening dat het voorbereiden van wetgeving in ieder geval een effectieve manier is om bedrijven en het maatschappelijk middenveld tot overeenstemming te laten komen, daarbij onder andere in acht nemende wat de Minister van Financiën heeft gedaan om de bancaire sector een convenant te laten sluiten?
Minister Dijsselbloem heeft in december 2014 aangeven dat het toenmalige kabinet bereid was in wetgeving normen voor te stellen, als de bancaire sector geen voortgang zou maken met de afronding van het IMVO-convenant.2 Er was echter geen wetgeving in voorbereiding om de afsluiting van dit IMVO-convenant te bevorderen.
Het betrekken van belanghebbenden bij het ontwikkelen van beleid vind ik vanzelfsprekend. Er is al contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een aantal wetenschappers, met betrekking tot mogelijke vormen van wetgeving. Daarnaast zijn er plannen voor brainstormsessies met bedrijven en maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld over de uitdagingen op het gebied van monitoring en toezicht in productielanden en wat dat betekent voor beleid in Nederland. Overigens zullen de Kamer, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld, conform Motie Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 298) binnenkort ook betrokken worden bij het opstellen van de Terms of Reference van de evaluatie van het huidige IMVO-convenantenbeleid. De convenantpartijen en deelnemende bedrijven worden natuurlijk ook betrokken bij de uitvoering van de evaluatie.
Welke inspanningen verricht u om bedrijven die niet deelnemen aan een convenant, maar wel actief zijn in een sector waarin er wel een convenant tot stand is gekomen, te verleiden om toch deel te nemen? Overweegt u het ondertussen wél om op zijn minst convenanten met een grote dekking algemeen verbindend te verklaren voor een sector?
Samen met de andere convenantpartijen organiseert de overheid bijeenkomsten om nieuwe bedrijven te werven. Ook benaderen de convenantpartijen individuele bedrijven met de vraag zich aan te sluiten bij een convenant.
Voor het algemeen verbindend verklaren van convenanten bestaat op dit moment geen wettelijke grondslag. Het algemeen verbindend verklaren van afspraken vastgelegd in IMVO-convenanten, is één van de mogelijkheden binnen een «doordachte mix» van maatregelen.
Duitse wetgeving ten aanzien van bindende ketenverantwoordelijkheid |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht op Business Human Right.org waaruit blijkt dat de Duitse overheid wetgeving in een vergaand stadium aan het ontwikkelen is, gericht op bindende ketenverantwoordelijkheid?1
Ja.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat de Duitse overheid wetgeving aan het ontwikkelen is op het gebied van bindende ketenverantwoordelijkheid? Heeft u hierover contact met uw Duitse collega? Zo ja, met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel betreft voor zover ik weet een intern document van het Duitse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Het stuk was mij niet bekend.
Nederland houdt de ontwikkelingen in andere landen op het gebied van vrijwillige en bindende maatregelen om ketenverantwoordelijkheid af te dwingen nauwlettend in de gaten. Ik verwijs daarbij graag naar het onderzoeksrapport Strategieën voor IMVO, die uw Kamer eveneens toegaat en Kamerstuk 26 485, nr. 257.
Op 20 en 21 februari 2019 organiseerde de Duitse overheid (het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking) een conferentie over duurzame waardeketens, inclusief de rol van bindende maatregelen daarin. Uitgangspunt van de conferentie was het exploreren van elementen die deel uit kunnen maken van een «doordachte mix» van maatregelen. Een delegatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nam aan deze conferentie deel om zich te laten informeren en ervaringen uit te wisselen over verschillende beleidsinstrumenten gericht op ketenverantwoordelijkheid. Bij die gelegenheid en ook desgevraagd in bilaterale gesprekken is geen nadere informatie gedeeld over het genoemde interne document.
Erkent u het belang van bindende ketenverantwoordelijkheid op een Europees niveau, ook ten behoeve van een gelijk speelveld voor bedrijven?
Het kabinet pleit voor een Europese aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Het is van mening dat een geharmoniseerde Europese aanpak van IMVO een gelijk speelveld bevordert en meer impact creëert dan individueel beleid van de EU-lidstaten, dat tot versnippering leidt. In mijn beleidsnota Investeren in Perspectief en in de Staat van de Europese Unie die de Minister van Buitenlandse Zaken recent naar uw Kamer stuurde, komt dit ook terug als strategische inzet voor de komende jaren. Het kabinet zal aan de hand van diverse evaluaties en studies verder verkennen wat voor maatregelen, al dan niet bindend, op nationaal of op Europees niveau, wenselijk zijn.
Deelt u de mening dat Nederland achterop raakt als na Frankrijk ook Duitsland vergelijkbare wetgeving in voorbereiding heeft? Welke consequenties heeft dit voor Nederland om invloed uit te oefenen op dergelijke wetgeving in relatie tot de wens om dit uiteindelijk op Europees niveau te organiseren?
Wetgeving als zodanig maakt een land niet tot een voorloper: doeltreffendheid van beleid gericht op ketenverantwoordelijkheid, al dan niet bindend, is belangrijker. Nederland verdiept zich in de voor- en nadelen van diverse instrumenten die onderdeel uit kunnen maken van de «doordachte mix» van maatregelen die de UN Guiding Principles on Business and Human Rights voorschrijven. Dit betreft zowel nationale en internationale, als bindende en niet-bindende maatregelen. Internationaal wordt Nederland gezien als voorloper op het gebied van IMVO. Nederland wordt veelvuldig internationaal bevraagd op zijn bevindingen op het beleidsterrein van ketenverduurzaming. Ik deel de mening dat Nederland achterop raakt dan ook niet.
Hoe verhoudt de stap van Duitsland om ketenverantwoordelijkheid wettelijk vast te leggen zich tot uw aanname dat alle Nederlandse bedrijven de OESO-richtlijnen naleven? Heeft u feiten die staven dat Nederlandse bedrijven het inderdaad beter doen dan Duitse bedrijven, en dat om die reden hier dergelijke wetgeving niet nodig zou zijn?
Nederland verwacht van internationaal opererende bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven en heeft tot doel gesteld dat 90 procent van de grote bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen onderschrijven (Kamerstuk 26 485, nr. 271). In het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 zal gerapporteerd worden over een nulmeting van het aantal grote bedrijven in Nederland dat de richtlijnen momenteel onderschrijft. In 2019 en 2021 zullen er tussenmetingen plaatsvinden om te bepalen welke voortgang op deze doelstelling is gerealiseerd.
Duitsland heeft in zijn Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven het doel gesteld dat 50 procent van de grote bedrijven in 2020 gepaste zorgvuldigheid toepassen. In het huidige Duitse regeerakkoord is vastgelegd dat wetgeving wordt overwogen als deze doelstelling niet wordt gehaald. De resultaten van een eerste tussenmeting in Duitsland worden zomer 2019 verwacht.
De doelstellingen zijn niet één op één te vergelijken, omdat er andere criteria worden gehanteerd. Feit is wel dat zowel Nederland als Duitsland proberen inzicht te krijgen in de mate waarin bedrijven in beide landen ketenverantwoordelijkheid nemen. En dat beide landen deze informatie willen gebruiken als input voor eventuele aanvullende maatregelen op het gebied van IMVO.
Kunt u toelichten wat wetgeving buiten Nederland op het gebied van bindende ketenverantwoordelijkheid voor consequenties heeft voor Nederlandse bedrijven? Bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan en de Kamer te informeren of dit tot een verandering leidt in het denken over het ontwikkelen van dergelijke wetgeving in Nederland en/of de Nederlandse positie ten aanzien van dergelijke wetgeving in EU-verband?
Wanneer Nederlandse bedrijven buiten de grens opereren, dienen zij zich ook aan de lokale wet- en regelgeving te houden. Als die wetgeving iets anders vraagt dan in Nederland, kan dit leiden tot meerwerk en extra kosten voor bedrijven. Dit is één van de redenen waarom Nederland – op diverse terreinen – Europese of andere internationale regelgeving prefereert boven nationale wetgeving. Gesprekken hierover vinden al plaats, bijvoorbeeld binnen de Commissie Multinationale Ondernemingen van ondernemingsorganisatie VNO-NCW.
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.
Het bericht dat sommige kleine Europese landen in trek zijn voor licenties van nieuwe betaaldiensten |
|
Joost Sneller (D66), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht 'Europese ministaatjes in trek zijn voor licenties van nieuwe betaaldiensten»?1
Ja.
Herinnert u zich de zorgen die al tijdens het rondetafelgesprek over de herziene richtlijn betaaldiensten (15 november 2017) geuit werden over de capaciteit en kwaliteit van toezichthouders in kleinere lidstaten? Is uw beeld dat dit in de tussentijd verbeterd is?2
Het toezicht op betaaldienstverleners wordt met PSD II versterkt en geharmoniseerd. Alle lidstaten moeten dezelfde richtlijnbepalingen van PSD II in nationale regelgeving implementeren. PSD II regelt, met uitzondering van de lidstaatopties, maximumharmonisatie, waardoor lidstaten deze bepalingen niet afwijkend mogen implementeren en dus geen minder strengere eisen mogen stellen. Hierdoor is ook het toezicht in alle lidstaten aan dezelfde eisen gebonden.
In Nederland is het toezicht op PSD II belegd bij De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Als één van deze toezichthouders signalen krijgt dat het toezicht in andere EU-landen anders, of minder goed is, dan bespreekt de toezichthouder in kwestie dat met die buitenlandse toezichthouders. In het geval van DNB geldt dat zij de ontstane situatie kan bespreken met de European Banking Authority (EBA) als zij er niet uitkomt met haar buitenlandse counterpart. De EBA heeft als taak de harmonisatie van het toezicht op PSD II te bevorderen. De EBA kan vervolgens dit onderwerp in breder verband bespreken en eventueel hierover guidance bieden aan de sector. Daarnaast kan de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst in noodsituaties voorzorgsmaatregelen nemen. In geval van een meningsverschil tussen toezichthouders van verschillende lidstaten over de grensoverschrijdende samenwerking kan DNB de EBA verzoeken om bijstand te verlenen.
Bent u bekend met het artikel «Malta and Cyprus face growing pressure over money-laundering» en het rapport van de Europese Commissie over speciale burgerschap programma’s voor investeerders?3 Wat vindt u van de conclusie van de Europese Commissie dat de paspoortprogramma’s van Malta en Cyprus voor grote investeerders een risico vormen voor de gehele Europese Unie, bijvoorbeeld op het gebied van witwassen?
Ik ben bekend met het genoemde artikel en het rapport van de Europese Commissie. Malta en Cyprus zijn EU-lidstaten die gebonden zijn aan de Europese anti-witwasrichtlijn. Deze landen zijn daarmee verplicht om de richtlijn te implementeren in nationale wetgeving en adequaat toezicht te houden op de naleving hiervan. De Europese Commissie ziet erop toe dat de implementatie op gepaste wijze plaatsvindt en spreekt lidstaten erop aan indien dit niet gebeurt. De drie European Supervisory Authorities (ESA’s) hebben een coördinerende rol bij het signaleren en mitigeren van grensoverschrijdende risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Zij bevorderen de coördinatie van en samenwerking tussen de nationale bevoegde autoriteiten uit de verschillende lidstaten. De vierde anti-witwasrichtlijn bepaalt dat de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten moeten samenwerken in het geval dat een instelling in meerdere lidstaten actief is, om een effectieve naleving van anti-witwasregels en doeltreffend toezicht te waarborgen. Ook werken toezichthouders samen om expertises te delen op bijvoorbeeld het gebied van witwassen.
Het kabinet acht het van belang dat het Europese toezicht op dit terrein wordt versterkt. Op dit moment is er een raadsakkoord bereikt op Europese voorstellen die de EBA een prominentere rol geven in het anti-witwastoezicht en bij de samenwerking tussen prudentiële toezichthouders en anti-witwastoezichthouders. Ook krijgt de EBA de bevoegdheid om het toezicht in de lidstaten te beoordelen en de mogelijkheid om in ernstige gevallen maatregelen op te leggen aan een financiële instelling indien de nationale toezichthouder, ook na een verzoek van de EBA, niet optreedt.
De EU kent momenteel drie lidstaten (Bulgarije, Cyprus en Malta) met regelingen waarbij investeerders de nationaliteit van dat land krijgen onder voorwaarden die minder streng zijn dan bij gewone naturalisatieregelingen. In deze drie lidstaten bestaat er geen verplichting om fysiek in het land te verblijven, noch om er andere echte banden mee te hebben, voordat het burgerschap wordt verleend. De Commissie stelt in het rapport dat deze regelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor o.a. de veiligheid en de kans op witwassen en belastingontduiking binnen de EU. Ik deel de zorg van de Commissie en sta positief tegenover het initiatief van de Commissie om extra aandacht te besteden aan de naleving van EU-recht bij de burgerschaps- en verblijfsregelingen. De Commissie kondigt aan toezicht te houden op de bredere problemen rondom deze naleving en actie te ondernemen indien nodig. Daarnaast zal de Commissie toezicht houden op de stappen die de lidstaten ondernemen om kwesties op het vlak van transparantie en governance bij het beheer van deze regelingen aan te pakken. In dit kader zal er een groep deskundigen uit de lidstaten samengesteld worden om de transparantie, het beheer en de veiligheid van deze regelingen te verbeteren. Deze acties dragen bij aan een betere naleving van EU-recht bij de burgerschaps- en verblijfsregelingen en verkleinen naar verwachting de risico’s op bijvoorbeeld witwassen.
Bent u van mening dat het toezicht van sommige kleine lidstaten adequaat is ingericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat toezicht op deze bedrijven in het kader van de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2) effectiever is wanneer dit op Europees niveau, bijvoorbeeld via ESMA, wordt ingericht?
Zoals hierboven aangegeven wordt het toezicht op betaaldienstverleners door PSD II versterkt en geharmoniseerd, met name op het punt van verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen nationale toezichthouders. Daarbij heeft de EBA de taak om onder andere harmonisatie van het toezicht op PSD II te bevorderen. Het kabinet is voorstander van het bevorderen van toezichtsconvergentie tussen verschillende lidstaten en in principe van verdere centralisatie van Europees toezicht op bepaalde terreinen, zoals ook is aangegeven in het fiche bij de Europese voorstellen tot aanpassing van de Europese Toezichthoudende Autoriteiten en het Europees Comité voor Systeemrisico’s (ESFS-review package)4. Het kabinet hanteert hierbij een aantal criteria waaraan moet worden voldaan alvorens het toezicht verder te willen centraliseren. Zo moet het gaan om activiteiten die bij uitstek grensoverschrijdend cq. pan-Europees plaatsvinden. Ook moet er sprake zijn van duidelijke eenduidige regels, zodat de beleidsinvulling bij de wetgever blijft liggen. Dit voorkomt dat de toezichthouder de rol van zowel regelgever, als toezichthouder op zich moet nemen. Indien het toezicht direct de bescherming van consumenten raakt is het uitgangspunt dat toezicht beter nationaal uitgeoefend kan worden. Centralisatie van toezicht op consumentenbescherming mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige bescherming door toezicht op nationaal niveau. Tot slot moet worden meegenomen wat de impact is op de organisatie van de ESA, indien toezicht verder wordt gecentraliseerd. Het kabinet is daarom voorstander van een geleidelijke overgang van toezichttaken van nationale toezichthouders. Om dit te waarborgen zou bij verdere Europese centralisatie van toezicht ook moeten worden gekeken naar het aantal marktpartijen dat onder centraal toezicht zou gaan vallen en het aantal medewerkers dat benodigd is om toezicht op deze partijen te houden. Tot slot zal er bij de uitwerking van het directe toezicht aandacht moeten zijn voor praktische aspecten als de toekenning van onderzoeks- en sanctiebevoegdheden aan de ESA’s, de rechtsbescherming daarbij en de verhouding met andere rechtsgebieden, zoals het strafrecht, dat nationaal ook een rol kan spelen op sommige terreinen. Gelet op deze uitgangspunten en het feit dat in PSD II ervoor is gekozen het toezicht te laten bij de nationale toezichthoudende instanties, ligt het vooralsnog niet voor de hand om het toezicht op betaaldiensten op Europees niveau in te richten.
Welke stappen gaat u nemen om adequaat toezicht in de gehele Europese Unie te borgen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat via CETA er gemanipuleerd voedsel de markt op komt |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De zure appels van Crispr-Cas»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat gewassen de Europese markt binnenkomen die zijn gekweekt met DNA-manipulatie, bekend als de Crispr-Cas methode, terwijl de toepassing van deze methode door boeren in de Europese Uniet (EU) niet mogelijk is vanwege een uitspraak het Europees Hof van Justitie?
Gewassen worden alleen op de Europese markt toegelaten als ze aan de Europese regelgeving over genetisch gemodificeerde organismen voldoen. Dit geldt ook voor appels die in landen buiten de EU met behulp van technieken als CRISPR-Cas zijn veredeld en naar Europa worden geëxporteerd. Het is overigens onjuist dat de toepassing van deze methode door boeren in de EU niet mogelijk is vanwege een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. De uitspraak stelt dat de ggo-regelgeving (vergunning- en toelatingsplicht) ook geldt voor gewassen die met nieuwe plantveredelingstechnieken, waaronder CRISPR-Cas, zijn verkregen.
Deelt u de mening dat deze situatie kan leiden tot oneerlijke concurrentie en dat Nederlandse kwekers hierdoor benadeeld worden? Zo ja, wat voor actie gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel deze mening niet. Productontwikkeling is binnen de Europese Unie mogelijk. Voor de markttoelating van gewassen die binnen de EU worden ontwikkeld gelden dezelfde eisen als voor producten van buiten de EU. Er is dus sprake van een gelijk speelveld. De vermarkting van nieuwe gewassen in landen buiten de EU kan wel sneller gaan indien markttoelatingseisen daar soepeler zijn dan binnen de EU. Hierover is Uw Kamer geïnformeerd in de beantwoording op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders2.
Zijn gezondheidsrisico’s verbonden aan voedsel dat is gemanipuleerd met de Crispr-Cas methode uitgesloten? Zo niet, wat zijn de mogelijke gevaren van de import op de volksgezondheid?
Het waarborgen van de veiligheid voor mens, dier en milieu staat in het beleid van het kabinet altijd voorop en daaraan mag niet worden getornd. Herziening van EU-regelgeving is nodig om in het licht van de huidige technisch-wetenschappelijke inzichten de veiligheid voor mens, dier en milieu te blijven borgen, maar ook om te bepalen onder welke voorwaarden de verplichtingen uit de regelgeving wellicht niet hoeven te gelden. Daarbij gaat het om de wijze waarop een techniek wordt ingezet en vooral om het gewas dat daardoor ontstaat. Over de inzet van het kabinet is Uw Kamer 30 november jl. geïnformeerd3.
Overigens geldt naast de Europese regelgeving voor genetische modificatie ook Europese regelgeving die de voedselveiligheid borgt. Die is en blijft onverkort van toepassing op alle levensmiddelen die op de Europese markt worden gebracht.
Garandeert het handelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) dat de Europese standaarden en regels met betrekking tot voedingsmiddelen ten alle tijden moeten worden nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Het EU-handelsverdrag met Canada tast EU-standaarden niet aan. Alle export van Canada naar de EU moet voldoen aan EU-standaarden, waaronder EU-regelgeving op het terrein van genetische modificatie en voedselveiligheid. CETA verandert daar niets aan.
Deelt u de mening dat alle geïmporteerde voedsel uit derde landen aan Europese standaarden moet voldoen? Zo ja, wat voor actie gaat u ondernemen om alle voedingsmiddelen waarbij de Crispr-Cas methode is toegepast te weren van de Europese markt?
Voedsel dat uit derde landen in de EU op de markt wordt gebracht, moet aan de Europese regelgeving voor voedselveiligheid en genetisch gemodificeerde organismen voldoen. In EU-verband wordt gesproken over de wijze waarop controles bij import van producten plaatsvinden; indien nodig zullen reguliere importcontroles worden aangepast. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders4. Controleerbaarheid en handhaafbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van de Europese regelgeving.
Het onzekere Nederlands vestigingsklimaat voor bedrijven door klimaatmaatregelen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het AD van 10 januari 2019 «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom het Britse bedrijf Ineos in een nieuwe fabriek in Antwerpen investeert en niet in Rotterdam? Wat zijn de redenen geweest van Ineos naar Antwerpen te gaan in plaats van Rotterdam?
In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk.
INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze.
Klopt het dat de ambitieuze klimaatdoelstellingen van Nederland met betrekking tot CO2-reductie de voornaamste reden is dat de fabriek nu in Antwerpen en niet in Nederland wordt gebouwd? Zo nee, wat dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat wij naar potentiële investeerders uitstralen dat we nog een «kop» op de Europese milieumaatregelen gaan zetten?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert en internationaal kan concurreren. Behoud van het level playing field voor bedrijven is een belangrijk uitgangspunt van het kabinet. De productie, inclusief de uitstoot en de banen, de grens over jagen is geen oplossing voor het wereldwijde klimaatvraagstuk. Het kabinet zet erop in dat we in Nederland eerder aan de transitie beginnen waardoor we een voorsprong opbouwen ten opzichte van andere landen. De industrie in Nederland heeft op die manier meer tijd om nieuwe ideeën en technologieën te ontwikkelen die wereldwijd geëxporteerd kunnen worden. De industrie in Nederland kan daardoor juist een koploperspositie verwerven in de wereldwijde transitie.
Wat betekent het voor onze economie dat het bedrijf zich niet in Rotterdam vestigt en wat betekent het voor onze werkgelegenheid?
Met deze investering had het Rotterdams industriecluster versterkt kunnen worden. De investering voorziet in een wereldwijd groeiende vraag naar belangrijke grondstoffen voor de chemie. Op basis van soortgelijke investeringen in het verleden is de verwachting dat deze nieuwe fabriek ook andere investeringen had kunnen aantrekken, met name van bedrijven die zich hogerop in de waardeketen bevinden.
INEOS heeft niet bekend gemaakt hoeveel banen met de nieuwe fabriek gemoeid zijn. In de berichtgeving van verschillende media werd de inschatting gemaakt dat het bij een keuze voor Rotterdam om circa 400 banen zou gaan.
Waarom zijn België en Duitsland aantrekkelijker dan Nederland op dit moment voor bedrijven om zich te vestigen?
Dit beeld herken ik niet. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Veldman met kenmerk 2019Z00317.
Wat betekent de vestiging van het bedrijf in Antwerpen in plaats van in Rotterdam voor de totale CO2-uitstoot?
INEOS heeft aangegeven bij deze investering te werken met de nieuwste technologie. Op basis van destijds beschikbare informatie is de inschatting geweest dat de uitstoot van een nieuwe fabriek in Rotterdam gepaard zou gaan met circa 0,8 Mton CO2-uitstoot per jaar2. Mij is onbekend hoeveel de CO2-uitstoot zal gaan bedragen nu de nieuwe fabriek in Antwerpen wordt gebouwd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat door allerlei initiatieven chemische bedrijven op de Maasvlakte veel minder CO2 uitstoten dan bedrijven elders?
De Rotterdamse haven biedt uitstekende kansen aan de chemische en andere energie intensieve industrie om CO2-neutraal te gaan produceren. De grote concentratie van CO2-emissies in de haven biedt kansen om technieken voor forse CO2-reductie kosteneffectief en grootschalig toe te passen. Daarnaast ligt de haven aan een ondiepe, maar een van de meest winderige zeeën ter wereld. Dit biedt een uitstekende kans voor offshore wind en duurzame energie voor de industrie en mogelijkheden voor CC(U)S. De Rotterdamse haven heeft met haar ligging en infrastructuur een uitstekende uitgangspositie om zich verder te ontwikkelen tot een biobased en circulaire hub.
Het bericht ‘Daar gaan de miljarden’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Ben u bekend met het bericht «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Klopt het dat onze buurlanden meer investeringen van buitenlandse bedrijven binnenhalen? Zo ja, welke tendens is daarbij zichtbaar en klopt het dat dit zo is vanwege ons klimaatbeleid? Zo ja, door welke specifieke regelingen en beleidsvoornemens komt dat?
In oktober 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het EY-rapport over het vestigingsklimaat en buitenlandse investeringen in Nederland2. Uit dit EY-onderzoek blijkt dat Nederland in vergelijking tot andere landen goed presteert bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Nederland staat op de lijst met 21 Europese landen in 2017, net als in 2016, op de vierde plaats achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Met deze vierde plaats kunnen we stellen dat Nederland in Europees perspectief bovengemiddeld scoort bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Zeker omdat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. Bovendien concludeert EY dat, mede op basis van een enquête onder bedrijven, Nederland blijft overtuigen als investeringsland. Recent heb ik uw Kamer ook geïnformeerd dat het Nederlandse vestigingsklimaat er goed voor staat3.
Wanneer buitenlandse bedrijven een investeringsbeslissing nemen, doen zij dit altijd op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren van een land. De weging van de verschillende vestigingsklimaatfactoren verschilt per investering en is bedrijfsspecifiek. In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk. INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze. Tegelijkertijd hebben andere chemiebedrijven op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren recent juist wel gekozen voor een investering in Nederland. Dit betreft onder meer investeringen van LyondellBasell (Rotterdam), Sekisui (Geleen/Roermond), Mitsui (Geleen) en SABIC (Bergen op Zoom).
Er is dus geen sprake van een neerwaartse tendens in investeringen door buitenlandse bedrijven. Bij recente investeringsbeslissingen van chemische bedrijven is niet evident dat het klimaatbeleid van het kabinet hier een rol bij heeft gespeeld. Veelal zijn er bedrijfsspecifieke voor- en nadelen binnen het bredere pakket aan vestigingsklimaatfactoren.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerpKlimaatakkoord, waarbij de internationale concurrentiepositie een belangrijk aandachtspunt is, zoals dit ook reeds is aangegeven in het Klimaatakkoord. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren (zie ook antwoord op vraag 8).
Als dit klopt, deelt u dan de mening dat klimaatplannen de internationale concurrentiepositie van Nederland niet mogen schaden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere oorzaken zijn er aan te wijzen voor het feit dat niet Nederland, maar juist onze buurlanden de in het artikel genoemde investeringen van bedrijven binnenhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het Nederlandse klimaatbeleid er niet toe mag leiden dat het vestigingsklimaat van Nederland verslechterd ten opzichte van onze buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de opgave vast. Een uiteindelijk Klimaatakkoord zal optellen tot 49%. Het Klimaatakkoord zal ook voorzien in een robuust borgingsmechanisme, opdat bijgestuurd wordt indien onderweg de opbrengst zou blijken tegen te vallen. Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat dit kabinet de klimaatopgave realiseert.
Het kabinet is ervan overtuigd dat het versterken van verdienvermogen en verduurzaming hand in hand kunnen gaan. De Nederlandse industrie is innovatief, heeft een sterke concurrentiepositie en zorgt voor veel werkgelegenheid. Tegelijkertijd is onze industrie, met een groot aandeel fossiele productie en zware grondstoffen, relatief energie-intensief. De industrie staat voor bijna een derde van de totale klimaatopgave van dit kabinet tot 2030. Dat is een grote opgave. Inzet van het regeerakkoord is om deze opgave te halen door radicale innovatie en verknoping van processen. Inzet is ook om de industrie concurrerend te houden; de productie, inclusief de uitstoot en de banen de grens over jagen is geen oplossing voor het klimaatvraagstuk.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij ook nagedacht is over de internationale concurrentiepositie. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren. Beiden zijn naar verwachting medio maart gereed.
Onze inzet is om de industrie concurrerend te houden; nu en in de toekomst. Daarom is het ook zaak dat Nederland zorgt dat het een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor deze landen. Dat doen we onder andere door het scheppen van duidelijkheid voor bedrijven over hoe Nederland de klimaatdoelen wil behalen, door instrumenten die groene investeringen stimuleren, door een stimulans te geven aan innovatie en kennisontwikkeling en de opbouw van nieuwe infrastructuur. Hierdoor zorgen we dat Nederland nu en in de toekomst een aantrekkelijke bestemming is voor investeringen die bijdragen aan de verduurzaming van de economie en ons verdienvermogen.
Hoe kan er met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven op achterstand wordt gezet ten opzichte van onze buurlanden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat het Nederlandse klimaatbeleid juist meer kansen biedt voor het Nederlandse vestigingsklimaat en voor de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven?
Een ambitieus klimaatbeleid biedt ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen. Door eerder te beginnen, bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen. Op die manier hebben we meer tijd en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen die we vervolgens kunnen exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten. We moeten er dan ook voor zorgen dat de investeringen die daarvoor nodig zijn in Nederland plaatsvinden.
Nederland wil door deze klimaatambitie niet alleen een faire bijdrage leveren aan het voorkomen van de opwarming van de aarde, maar wil tegelijkertijd een voorsprong opbouwen in de voortbrenging van duurzame technieken en producten. Dat vraagt een consequente gerichtheid op innovatie. Het pakket bevat daartoe de ondersteunende instrumenten, zoals een budget voor proefprojecten en de SDE++ om via grootschalige uitrol de leercurve te doorlopen, zoals al is gedemonstreerd met wind op zee. De Topsectorenaanpak is sterker gericht op maatschappelijke uitdagingen, waaronder bij uitstek de klimaatopgave. En InvestNL wil straks de duurzame initiatieven en starters van voldoende kapitaal voorzien.
Hoe kan met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan doordat bedrijven investeren in landen waar minder strenge klimaatregels gelden?
Op dit moment staat niet vast dat de maatregelen in het ontwerpKlimaatakkoord zullen leiden tot weglek van emissies naar het buitenland. Gezien het belang van een gelijk speelveld voor de industrie, en de discussie over de verschillende modaliteiten van een borgingssysteem, zal het kabinet door onafhankelijke experts een speelveldtoets voor de industrie laten uitvoeren. Hierdoor ontstaat inzicht in de maximaal toelaatbare lastendruk in industriële sectoren voor verschillende typologieën van borgings- en heffingssystemen gebaseerd op CO2-uitstoot, dan wel op gebruikte energie-eenheden of anderszins. De uitkomst van deze toets verwacht ik medio maart.
Deelt u de mening dat Nederland haar klimaateisen zoveel mogelijk samen met buurlanden en/of in EU-verband moet afspreken om te voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan en om te voorkomen dat het gelijke speelveld wordt verstoord?
We pleiten in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen dan de door de EU toegewezen landenallocatie. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘The illusion of UK bank capital strength’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «The illusion of UK bank capital strength»?1
Ja.
Kloppen de opmerkingen in het bericht dat de Royal Bank of Scotland (RBS) overweegt kapitaal terug te geven aan aandeelhouders omdat het vindt dat het overtollig kapitaal heeft? Wat vindt u ervan dat Britse banken kennelijk menen overtollig kapitaal te hebben als het Tier 1-kapitaal afdoende is, maar de leverage ratio nog altijd zeer laag is? Kloppen de berekeningen in het artikel?
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen, zoals beschreven in antwoord op vraag 4. Banken moeten te allen tijde voldoen aan het absolute minimum in de wet. Eerder deelde ik daarom al mijn verwachting dat banken in de praktijk hogere ratio’s nastreven dan de absolute minima in de wet.2 De auteurs van het genoemde artikel gebruiken een eigen methodologie voor het berekenen van de leverage ratio, namelijk op basis van de marktwaarde van de aandelen van banken. De leverage ratio wordt normaliter op basis van een geharmoniseerde Europese definitie berekend. Op de website van de Europese Bankenautoriteit (EBA) kunt u deze leverage ratio’s vinden voor 130 Europese banken, waaronder de Britse banken waarover in het artikel wordt gesproken.3
Wat is het huidige Tier 1-kapitaal van de grote Nederlandse banken, en de ongewogen leverage ratio?
Hieronder treft u de gevraagde cijfers aan, op basis van gegevens van de Europese Bankenautoriteit.
ABN Amro
20.106
19,24
4,1 (4,1)
ING
50.137
15,73
4,3 (4,1)
Rabobank
37.383
18,75
6,0 (5,4)
De Volksbank
3.246
34,34
5,2 (5,2)
BNG1
4.610
37,93
3,6 (3,6)
NWB4
1.939
73,96
2,4 (2,4)
In Europa is voor promotionele banken zoals BNG en NWB een passende leverage ratio eis overeengekomen.
Welke regels gelden met betrekking tot het teruggeven van kapitaal voor banken? Vanaf welke kapitaalratio is teruggave van kapitaal toegestaan?
Banken dienen altijd te voldoen aan de minimale kapitaaleisen die op dat moment van toepassing zijn. Ook dienen banken in de kapitaalplanning te anticiperen op (verwachte) hogere eisen die in de toekomst (kunnen) gaan gelden, zodat banken ook hier tijdig aan zullen voldoen. De bank voert hier zelf de ICAAP voor uit (Internal Capital Adequacy Assessment Process). Dit wordt vervolgens door de toezichthouder getoetst in de SREP (Supervisory Review and Evaluation Process).
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen.
Ten eerste is het een bank niet toegestaan om uitkeringen te doen aan de houders van kapitaal, bijvoorbeeld in de vorm van dividend, wanneer het kapitaal van de bank onder het niveau van de gecombineerde buffers valt. De gecombineerde buffer is een extra laag kapitaal bovenop de harde minimale eisen.4 De hoogte van de gecombineerde buffer wordt bepaald door een optelsom van de kapitaalconserveringsbuffer, contracyclische buffer en de hoogste van de mondiaal systeemrelevantiebuffer, overige systeemrelevantiebuffer of systeemrisicobuffer. Wanneer banken niet aan de gecombineerde buffer voldoen, treden automatisch maatregelen in werking, zoals het gedeeltelijk of geheel beperken van (dividend)uitkeringen en variabele beloningen.
Ten tweede dient de toezichthouder vooraf toestemming te geven voor het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Om toestemming te krijgen moet een bank de kapitaalinstrumenten vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit. Dit moet gebeuren tegen voorwaarden die de inkomstencapaciteit van de bank waarborgen. Indien een bank er niet voor kiest om de kapitaalinstrumenten te vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit, dient de bank de minimale kapitaaleisen en gecombineerde buffers te overschrijden met een marge die de toezichthouder noodzakelijk acht.
Vindt u dat de Britse banken blijk van risicobewustzijn geven als zij menen kapitaal terug te kunnen geven aan aandeelhouders terwijl de buffers nog zo laag zijn, en tegelijkertijd de risico’s gigantisch zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van Brexit?
Ik vind het verstandig dat banken hoge buffers aanhouden. Hier wijs ik ook op in mijn gesprekken met de banken. Sinds het uitbreken van de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen om financiële instellingen weerbaarder te maken. Bij banken zijn de kapitaaleisen substantieel verhoogd en ook is de kwaliteit van het kapitaal dat moet worden aangehouden verbeterd.
Ten eerste zorgt de harde leverage ratio eis van 3% ervoor dat banken voortaan een minimale hoeveelheid eigen vermogen moeten aanhouden. Als banken hier niet aan voldoen, zullen zij uiteindelijk afgewikkeld worden. Banken zullen daarom een leverage ratio moeten en willen nastreven die boven de minimumeis ligt. Ook wanneer de leverage ratio van banken een klap krijgt als gevolg van een economische terugval, moeten banken voldoen aan het absolute minimum in de wet. Een dergelijk wettelijk minimum bestond noch in Europa, noch in Nederland.
Ten tweede heeft Nederland heeft in aanvulling op de 3% eis voor alle banken in Europa ingezet voor een hogere leverage ratio eis voor de systeemrelevante banken. Deze inzet heeft er mede toe geleid dat er een opslag op de leverage ratio eis voor de mondiale systeembanken (G-SIIs) geïmplementeerd wordt.
Ten derde heeft de Nederlandse inzet er toe geleid dat een verhoging voor nationaal systeemrelevante banken (O-SIIs) nog nader onderzocht wordt. De Europese Commissie zal de impact van een opslag voor nationaal systeemrelevante banken in kaart brengen en op basis hiervan de introductie van een opslag voor deze groep overwegen. Ik ga me er hard voor maken dat die discussie tot de gewenste hogere buffereis leidt.
Tot slot moeten banken – naast een ondergrens aan eigen vermogen – ook voldoende schulden gaan aanhouden, waarop relatief eenvoudig bail-in kan worden toegepast. Het recente akkoord op het bankenpakket bevat strengere bepalingen over de hoeveelheid schulden die banken moeten aanhouden die makkelijk bail-inbaar zijn (MREL). Voor grote banken moet de MREL minimaal 8% van de balans zijn. Het bankenpakket vergroot zo verder de afwikkelbaarheid van banken en verkleint de kans dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood.
Het Europese kapitaaleisenraamwerk CRR, waarin de leverage ratio eis is vastgelegd, is maximumharmonisatie. De leverage ratio eis, met opslag voor de allergrootste banken, zal in Nederland rechtstreeks van toepassing zijn. Omdat het gaat om maximumharmonisatie kan Nederland geen strengere eisen stellen in de nationale wet- en regelgeving. Het is belangrijk om te benadrukken dat de leverage ratio een achtervang vormt voor het risicogewogen raamwerk. Juist op het vlak van de risicogewogen eisen zijn al veel stappen gezet en zullen de komende jaren nog verdergaande maatregelen worden genomen. Zo zijn eind vorig jaar grondige hervormingen voorgesteld door het Bazelse Comité, onder meer met de voorgestelde introductie van de kapitaalvloeren. Europese implementatie van deze eisen zal leiden tot fors hogere kapitaaleisen voor Nederlandse banken. Dit zorgt er ook voor dat de leverage ratio’s van deze banken omhoog zullen gaan. Zoals reeds gecommuniceerd naar uw Kamer zal Nederland inzetten op adequate implementatie van de Bazelse voorstellen in Europees verband.
Kent u Nederlandse banken die overwegen kapitaal uit te keren? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven, dienen banken te voldoen aan strenge voorwaarden voordat zij over kunnen gaan tot het uitkeren van dividend enerzijds of het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten anderzijds.
De toezichthouder toetst of hier aan voldaan wordt. Wanneer dit het geval is, dan hebben banken de ruimte om dividend uit te keren of kapitaalinstrumenten af te lossen of in te kopen.
Deelt u de mening dat de Britse situatie een illustratie is van het belang van de ongewogen kapitaalratio? Bent u bereid om de minimum ongewogen kapitaalratio in Nederland op 4% te houden, en erna naar 10% te verhogen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er opgenomen over de kapitaaleisen aan Britse banken na Brexit en hoe kan worden voorkomen dat Nederland en de EU in een nieuwe kredietcrisis worden gestort door besmettingsgevaar door Britse banken en door slechte Britse regels ten aanzien van de financiële sector?
Voor een beperkt aantal subsectoren van de financiële sector zijn in bestaande EU-regelgeving bepalingen opgenomen die bij (unilaterale) positieve equivalentie, financiële instellingen vanuit het derde land in meer of mindere mate toegang geven tot de markt voor financiële dienstverlening.
Op hoofdlijnen betekent de schets van de politieke verklaring op het gebied van financiële dienstverlening dat er in de overgangsperiode voor de toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) gekeken zal worden naar markttoegang op basis van deze reeds bestaande equivalentieraamwerken, met mogelijk aanvullende afspraken over samenwerking, dialoog en wederzijdse afstemming. Deze afspraken dienen dus nog (in de overgangsperiode) gemaakt te worden.
Het kapitaaleisenraamwerk CRR/CRD, dat de «traditionele» bancaire dienstverlening (aantrekken van deposito’s, verlenen van kredieten, etc.) in de EU reguleert, kent geen equivalentieraamwerk dat financiële dienstverlening vanuit het derde land tot de gehele interne markt mogelijk maakt. Banken die deze diensten willen verlenen, zullen dus een vergunning in de EU moeten aanvragen, waarbij de in de EU geldende Europese en/of nationale regels, zoals ten aanzien van bonus en het vereiste gewogen en ongewogen (leverage ratio) kapitaal, zullen gelden. Dit is ook de reden dat veel banken vanuit het VK reeds een vergunning in de EU hebben aangevraagd en/of bestaande EU-27 entiteiten aan het uitbouwen zijn.
De berichten ‘Limburg genoemd als locatie voor megadistributiecentrum van Chinese webwinkelreus Alibaba’ en 'Rutte wil Alibaba binnenhalen, maar douane is e-commerce liever kwijt' |
|
Wybren van Haga (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Limburg genoemd als locatie voor megadistributiecentrum van Chinese webwinkelreus Alibaba» en «Rutte wil Alibaba binnenhalen, maar douane is e-commerce liever kwijt» over het groeiend aantal producten dat op digitale platformen wordt gekocht en de mogelijke vestiging van Alibaba in de Benelux?1 2
Ja.
Hoeveel goederen gaan er per jaar via het spoor, de weg of het water over de Nederlandse landsgrens met Duitsland en België? Hoeveel was dat vijf jaar geleden? Hoeveel is de groei in waarde in de afgelopen vijf jaar? Hoeveel van deze grensoverschrijdende handel is afkomstig uit digitale verkopen? Wat zijn de projecties voor de ontwikkelingen van deze handelsstromen? Hoeveel van deze goederen komen via België of Duitsland van buiten de Europese Unie?
In 2017 exporteerde Nederland voor 48 miljard euro aan goederen naar België en bijna 107 miljard euro naar Duitsland. In hoeverre dit per spoor, weg, water of lucht gebeurt is niet bekend. De export van goederen naar België en Duitsland was in 2012 nagenoeg hetzelfde als in 2017. De export van goederen naar België is in vijf jaar met 0,8% gedaald en die naar Duitsland met 0,7% gestegen. Hoeveel van deze export in goederen mogelijk is gemaakt door digitale verkopen is niet bekend. Sinds het herstel van de export van goederen na de economische crisis van 2008 is de export van goederen naar België en Duitsland stabiel. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat deze in de nabije toekomst in grote mate zullen fluctueren. De wederuitvoer naar België is 42% van de export in goederen en voor Duitsland 53%. Hoeveel van deze wederuitvoer afkomstig is van landen buiten de EU is niet bekend.
Kunt u beschrijven hoe bijvoorbeeld producten uit China, die in de haven van Antwerpen aankomen en vervolgens via een verdeelcentrum in Luik de Nederlands-Belgische landsgrens over gaan om in Nederland verkocht te worden, gecontroleerd en/of geregistreerd worden? Zijn er juridische of andere barrières voor deze producten als zij over de Belgisch-Nederlandse grens gaan? Kunt u deze vragen ook beantwoorden voor producten die bijvoorbeeld in Rotterdam aankomen, dan via een verdeelcentrum in Luik de Nederlands-Belgische landsgrens over gaan, om weer in Nederland verkocht te worden?
De EU kent een gemeenschappelijke buitengrens, met dezelfde regels voor onder meer goederen. Alle goederen die van buiten de EU in Nederland of België geïmporteerd worden, staan onder douanetoezicht. Dit geldt net zo goed voor de goederen die via e-commerce binnenkomen. Eenmaal op de interne markt vallen de goederen onder het vrij verkeer van goederen, is er geen douanetoezicht meer van toepassing en kan het product dus vrij verplaatst worden.
Wat voor knelpunten ontstaan er bij de opkomst van digitale verkoop en hoeveel daarvan worden veroorzaakt door het ontbreken van uniforme productstandaarden en -regels tussen Nederland en Duitsland en België? Welke knelpunten ontstaan door de volumegroei van de digitale handel op zich?
Producten waarvan de verkoop digitaal tot stand komt, leveren op zich geen andere belemmeringen op dan producten die op een niet-digitale wijze worden verkocht. Uiteraard kan er bij de verkoop van producten op afstand altijd iets mis gaan, maar hierin bestaat geen principieel verschil tussen digitale verkoopkanalen en traditionele verkoopkanalen. Overigens gelden voor heel veel producten (zoals voor de meeste elektronica- en speelgoedproducten) Europese regelgeving en productstandaarden, waardoor er geen verschil is in standaarden tussen de lidstaten, en dus ook niet tussen Nederland, Duitsland en België. Het belangrijkste gevolg door de opkomst van digitale handel is de omzetdaling van handelaren die hun producten niet digitaal verkopen of daarin minder sterk zijn.
Wat wordt in Nederland gedaan om productstromen uit België en Duitsland op basis van e-commerce te accommoderen? Ziet u hier, in het geval van digitale handel tussen Nederland en België, een rol voor de Benelux? Zo ja, welke? Kunt u deze vraag ook beantwoorden voor de digitale handel tussen Nederland en Duitsland? Is dit voor het geval Nederland en Duitsland besproken op de recente top in november tussen Noordrijn-Westfalen en Nederland?
Er zijn op dit moment geen specifieke overleggen met buurlanden om productstromen op basis van e-commerce te accommoderen. Wel wordt in verschillende gremia gesproken over het bevorderen van handel tussen de buurlanden. De Benelux-landen hebben volgens artikel 350 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de mogelijkheid om de samenwerking te verdiepen en op deze manier te functioneren als proeftuin voor de EU. De Benelux-landen komen in verschillende werkgroepen samen om handelsbelemmeringen weg te nemen en de interne markt te voltooien. Zo neemt Nederland deel aan werkgroepen omtrent productvereisten en territoriale leveringsbeperkingen.
Bent u bekend met het feit dat er, zowel door particulieren als door bedrijven, online in ons omliggende landen spullen worden gekocht die niet aan de EU-standaarden en /of de Nederlandse standaarden voldoen?
In beginsel moeten alle producten die de Europese markt binnenkomen aan Europese of nationale regelgeving en standaarden voldoen. Bedrijven die deze producten importeren dragen hiervoor (mede)verantwoordelijkheid, en de controle hierop gebeurt door de douane en markttoezichthouders die
verantwoordelijk zijn voor toezicht op productveiligheid (bijvoorbeeld de NVWA en Agentschap Telecom). Indien het product niet voldoet aan de regelgeving kan de toezichthouder het bedrijf hierop aanspreken en zo nodig maatregelen nemen. Indien het product door een consument (online) gekocht wordt bij een producent in een derde land moet dat ook aan onze regelgeving voldoen.
Heeft u inzicht in de schade die het Nederlandse bedrijfsleven leidt doordat er online spullen worden besteld die niet aan onze standaarden voldoen?
Hierover zijn geen cijfers bekend, en goed onderbouwde schattingen zijn niet te geven.
Kent u het probleem dat online bedrijven geen vestiging in Nederland hebben en er bij overtredingen een aanspreekpunt ontbreekt? Zo ja, hoe gaat u om met dit probleem?
De douane hanteert een risicogericht beleid, hetgeen wil zeggen dat de douane op basis van het risico dat fiscale en niet-fiscale wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, aangiften en goederen kan selecteren voor een controle. Bij e-commercepakketten bestaat onder andere het risico dat er te weinig belastingen en invoerrechten over de producten worden betaald door opgave van een te lage waarde van de online gekochte goederen. Als goederen voor controle zijn geselecteerd, dan kan de douane deze fysiek controleren en kan ze commerciële bewijzen zoals facturen en betaalbewijzen opvragen. De douane heeft altijd een aanspreekpunt in Nederland, nl. degene die de aangifte heeft gedaan. De problemen die ontstaan door e-commerce worden al enige tijd in verschillende internationale gremia onderkend en opgepakt. Nederland doet bijvoorbeeld samen met de EU mee in de Internationale Douane Unie om onder andere te spreken over een betere aansluiting van de douane-controlesystemen. Daarnaast wordt in WTO-verband sinds vorig jaar gesproken over het opstellen van gemeenschappelijke regels voor e-commerce.
Op het gebied van toezicht op de productveiligheid speelt nog wel een probleem. Markttoezichthouders zoals de NVWA en Agentschap Telecom kunnen in geval van directe aankopen uit derde landen door consumenten niemand in de EU aanspreken in het geval het product niet aan de regelgeving voldoet. Dit probleem wordt ook op Europees niveau onderkend en is onderdeel van onderhandelingen over een nieuwe verordening over markttoezicht. In deze onderhandelingen pleit het kabinet ervoor dat producenten uit derde landen altijd een aanspreekpunt in de EU moeten hebben indien zij producten (online) op de Europese markt aanbieden, zoals ook is toegezegd in reactie op de motie van lid
Amhaouch op dit onderwerp3.
Kent u het probleem dat e-commerce zowel risico’s als kansen voor Nederlandse bedrijven biedt en dat er vaak geen sprake is van een gelijk speelveld?
Het is inherent aan het ondernemen dat er risico’s en kansen zijn bij ontwikkelingen op de markten. Dat geldt eveneens voor e-commerce. Wat het gelijk speelveld betreft geldt dat alle goederen die via e-commerce geïmporteerd worden onverkort aan de Europese eisen moeten voldoen. Wel gaat bij de werking van de interne markt extra aandacht uit naar goede naleving, handhaving en monitoring van de regels en toezicht daarop.
In hoeverre wordt er bij het aanpassen van regels aan de handelsstromen die tech-bedrijven met zich meebrengen gecoördineerd binnen de Benelux? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet? Hoe zit dit met de handel tussen Nederland en Duitsland?
De regels omtrent het vrij verkeer van goederen en diensten zijn uniform binnen de EU als het gaat om de interne markt. Hierover is geen aparte afstemming binnen de Benelux.
Welke ambities uit het plan van de Europese Unie uit mei 2015 om één digitale markt te bouwen zijn nog niet doorgevoerd maar zouden knelpunten aan de Nederlandse grens wel kunnen verlichten en /of digitale handel tussen Nederland en Duitsland kunnen stimuleren? Welke daarvan zou Nederland bilateraal met België en/of Duitsland kunnen aanpakken? Zo ja, zijn er plannen om dat te doen?
In de digitale internemarktstrategie van de Europese Commissie is het verbeteren van grensoverschrijdende e-commerce een belangrijke pijler. Daaruit zijn alle voorstellen inmiddels gepubliceerd en de meeste voorstellen zijn inmiddels aangenomen. Dat betreft specifiek de verordening geo-blocking, de verordening pakketbezorging, de verordening samenwerking consumentenbescherming, de verordening portabiliteit van online content, de verordening online omroepdiensten, de ratificatie van het Marrakech-verdrag, het BTW e-commercepakket en BTW voor e-books.
Er zijn momenteel nog drie voorstellen uit de e-commercepijler in onderhandeling. Dat betreft de richtlijn auteursrecht in de digitale interne markt en de twee richtlijnen voor grensoverschrijdende aankoop van online content en van fysieke goederen. Aangezien de relevante juridische uitgangspunten voor beide voorstellen in EU-recht zijn vastgelegd, is het niet mogelijk noch wenselijk om hierop aanpassingen in bilateraal verband met België en/of Duitsland te realiseren.
Wordt de digitale overheid in Nederland ingezet om e-commerce met Duitsland en België te vergemakkelijken? Zo ja, in welke vorm? Zo ja, kunt u drie voorbeelden geven waar aanpassingen worden gemaakt in de manier waarop de digitale overheid werkt juist om digitale handel met Duitsland en België ter wille te zijn? Zijn er ook voorbeelden waar daarbij samen is gewerkt met België, de Benelux of Duitsland.
Een van de hoofddoelstellingen van de Benelux Unie is om de economische unie tussen de drie landen verder te ontwikkelen en te voltooien, en de nog resterende belemmeringen van het vrije verkeer zo veel mogelijk weg te nemen. Binnen de Benelux-samenwerking zijn in zijn algemeenheid digitalisering en de voltooiing van de interne markt centrale thema’s. Afstemming en samenwerking rond deze thema’s worden met name op beleidsniveau bevorderd. De vestiging van buitenlandse investeerders wordt binnen dit luik uitdrukkelijk niet besproken. De Benelux-samenwerking op het terrein van de interne markt concentreert zich op energie en klimaat, transport, arbeidsmobiliteit en detailhandel. Rond dit laatste onderwerp is er in 2017 in opdracht van de Benelux een studie uitgevoerd om de voordelen en belemmeringen van een Benelux Interne Retailmarkt in kaart te brengen. In deze studie wordt e-commerce als een van de kansen, maar ook als een van de knelpunten op het gebied van wetgeving voor grensoverschrijdende detailhandel genoemd (juridische versnippering) – o.a. op het gebied van online betalingen, privacywetgeving en vraagstukken inzake logistiek en distributie.
Concreet heeft deze studie geleid tot samenwerking op het gebied van territoriale leveringsbeperkingen en productvereisten. Dit jaar zal tevens gestart worden met het opzetten van een digitaal informatiepunt voor detailhandel in de Benelux. Daarnaast is er overleg rond mobiel betalen.
In het kader van de wederzijdse erkenning van eID-middelen (eIDAS verordening) wordt in 2019 eHerkenning genotificeerd waarmee deze middelen ook in de Europese Economische Regio gebruikt kunnen worden. Hiermee wordt de werking van de Europese interne markt bevorderd. Vooralsnog is het gebruik van het eHerkenningsmiddel in de EER beperkt tot overheidsdienstverlening.
Export van 'dual use'-goederen en wapens naar Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederlandse export naar Saudi-Arabië grijs gebied»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment 94 exportcontracten voor «dual use-«goederen aan Saudi-Arabië lopen, voor in totaal 136 miljoen euro, die door de Nederlandse overheid zijn goedgekeurd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse overheid is transparant over de afgegeven vergunningen voor zowel dual-use goederen als militaire goederen. Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Op 1 november 2018 was het aantal geldige vergunningen met als eindbestemming Saoedi-Arabië 88, met een totaal vergunde waarde van 133 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat voor producten dit betreft en hoe uitgesloten is dat deze goederen ingezet (kunnen) worden in de oorlog in Jemen of voor interne repressie?
In de kolom «Omschrijving goederen» van bovengenoemde publiek toegankelijke overzichten staat aangegeven om welke goederen het gaat. Het betreft vooral afsluiters, warmtewisselaars en apparatuur voor informatiebeveiliging. In alle gevallen gaat het om civiel eindgebruik (olie-industrie, informatiebeveiliging, e.d.) in Saoedi-Arabië. Bij elke vergunningaanvraag wordt een risicobeoordeling gemaakt op basis van de combinatie exporteur, aard van de goederen, eindgebruiker, opgegeven eindgebruik, land van eindbestemming.
Wanneer er een risico bestaat dat de goederen worden gebruikt voor de oorlog in Jemen of voor interne repressie in Saoedi-Arabië wordt de vergunning niet verleend. Waar nodig worden extra mitigerende maatregelen getroffen, zoals aanvullende voorwaarden op de exportvergunning.
Zijn u, naast communicatieapparatuur voor Saudische tanks, nog andere voorbeelden bekend van export van niet-vergunningplichtig materieel dat voor militaire doeleinden of interne repressie ingezet kan worden? Zo ja, welke betreft dit?2
Het ministerie beschikt, behoudens de door u genoemde communicatieapparatuur, niet over gegevens van niet-vergunningplichtige goederen die verwerkt worden in vergunningplichtige militaire goederen. Het is echter goed voorstelbaar dat er meerdere van dit soort goederen bestaan. Wanneer een fabrikant bijvoorbeeld gebruik maakt van civiele bouten en moeren voor een militair goed, vallen die bouten en moeren niet onder de vergunningplicht.
Klopt het dat er geen wapens meer van Nederland naar Saudi-Arabië worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 13 januari 2016 was het Nederlandse wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië reeds zeer restrictief.3 Naar aanleiding van het meest recente rapport van de Group of Eminent Experts, heeft het Kabinet besloten het wapenexportbeleid verder aan te scherpen, zoals aangegeven door Minister Kaag tijdens de begrotingsbehandeling op 29 november jl. De «presumption of denial» die al gold voor leveranties aan de luchtmacht en de grondtroepen van Saoedi-Arabië, geldt nu ook voor de marine. Dat betekent dat er geen militaire goederen worden geëxporteerd naar Saoedi-Arabië, tenzij onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd in Jemen.
Dit betekent niet dat geen enkele aanvraag voor export van militaire goederen meer wordt goedgekeurd. In 2017 zijn geen aanvragen goedgekeurd, maar in 2018 een viertal voor de civiele industrie. Zie hiervoor ook bovengenoemde publiek toegankelijke vergunningoverzichten.
Kunt u een overzicht geven, op dezelfde wijze als eerder is gedaan,3 van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export en doorvoer van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds 15 januari 2016?
Ja. In de periode van 15 januari 2016 tot 1 november 2018 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal 11 vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik(er) afgegeven. Hierbij is een militair eindgebruiker gedefinieerd als «strijdkrachten, de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden».5
Van dit aantal betroffen zes vergunningen definitieve uitvoer, twee doorvoer, twee retour-na-reparatie zendingen en één after-sales. De totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer bedraagt € 304.344,– en de totale waarde van doorvoer bedraagt € 3,5 miljoen. Hieronder worden, zoals gevraagd, de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer en doorvoer nader toegelicht.
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn zes vergunningen voor definitieve uitvoer afgegeven, allen in het jaar 2018:
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn twee doorvoervergunningen afgegeven:
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 zijn twee vergunningen afgegeven voor retour-na-reparatie zendingen.
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 is één vergunning afgegeven voor een after-sales transactie. In augustus 2016 is een vergunning verleend voor de uitvoer van reservedelen voor (militaire) radarsystemen t.w.v. € 21.400,–, via Frankrijk. Deze reservedelen dienen ter onderhoud van de in 2003 geleverde radarsystemen die worden gebruikt op fregatten van de Saoedische marine.
Het bericht ‘Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum»?1
Ja.
Klopt het dat u in augustus een hoge delegatie van het Chinese handelsplatform Alibaba heeft ontvangen? Klopt het dat u de delegatie heeft ontvangen om u hard te maken voor de vestiging van een distributiecentrum in Beek bij het vliegveld Maastricht-Aachen?
Ik kan bevestigen dat er in augustus jl. contact is geweest tussen de Minister-President en vertegenwoordigers van Alibaba. Het kabinet spreekt regelmatig met een groot aantal bedrijven over hun (mogelijke) activiteiten in Nederland. Het is niet aan het kabinet om informatie uit de gesprekken met individuele bedrijven openbaar te maken, omdat deze veelal bedrijfsvertrouwelijk van aard is. Een bedrijf moet er op kunnen rekenen dat informatie die in vertrouwen met de overheid wordt gedeeld ook vertrouwelijk blijft. Ik wil dan ook niet in deze fase speculeren over zaken als de mogelijke grootte, zowel in banen als in oppervlak, van een mogelijke investering.
Klopt het dat het distributiecentrum daar zou kunnen uitgroeien tot 380.000 vierkante meter? Klopt het ook dat er nog niet bekend is hoeveel banen het distributiecentrum zou kunnen opleveren? Deelt u de verwachting van economen dat het waarschijnlijk niet tot veel banen zal leiden, omdat er tegenwoordig heel veel, zo niet alles, geautomatiseerd is in distributiecentra?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er voorstander van dat slechts één handelsplatform mondiaal goederen in 72 uur kan leveren? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat we als kenniseconomie niet op dit soort logistieke giganten moeten focussen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid van de overheid is om de randvoorwaarden en kaders te definiëren, onder meer door wet- en regelgeving over mededinging, waarbinnen bedrijven kunnen opereren. Het is vervolgens aan bedrijven zelf om daarbinnen invulling te geven aan hun bedrijfsmodel, strategie en activiteiten.
Wat worden de milieukosten van de eventuele komst van de Chinese handelsgigant? Hoe intensief zal deze vliegtuigen in gaan zetten? Deelt u de mening dat de komst van het distributiecentrum in alle waarschijnlijkheid de luchtvaart alleen maar verder zal laten groeien? Deelt u de mening dat de komst van dit distributiecentrum niet wenselijk is in het kader van de Nederlandse CO2-reductiedoelen?
Is er zicht op de hoeveelheid extra vliegbewegingen waartoe een dergelijk distributiecentrum zal leiden? Wat betekent dit voor de omwonenden? Is er zicht op de hoeveelheid extra geluidsoverlast die een dergelijk distributiecentrum zal veroorzaken? Wordt er rekening gehouden met het feit dat vrachtvliegtuigen vaak groot, zwaar en oud zijn en daarmee extra vervuilend en lawaaiig? Tot hoeveel extra ultrafijnstof leidt dit en wat betekent dit voor de gezondheid van de omwonenden?
Tot hoeveel extra vrachtwagenbewegingen leidt de potentiële komst van het distributiecentrum in de omgeving en op de omliggende snelwegen? Leidt die tot extra files? Tot hoeveel extra luchtvervuiling leidt die? Wat betekent die voor de gezondheid van de omwonenden?
Worden deze verkeergerelateerde milieueffecten onderzocht en betrokken bij een besluit? Is er voor de vestiging van een dergelijk distributiecentrum een milieueffectrapportage nodig?
Wat doet u met de constateringen en aanbevelingen uit het rapport «Mainports voorbij» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur?3 Deelt u met de Raad de constatering dat Schiphol en de Rotterdamse haven niet langer de motor van de Nederlandse economie vormen en dat een apart «mainportbeleid» daarom niet langer nodig is? Wat doet u met de aanbevelingen uit dit rapport?
Naar aanleiding van het RLI-rapport is er een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 24 691, nr. 127). Ook het huidige kabinet ziet de bepleite samenhang in het advies als ondersteuning van het beleid. Doorzetten van gericht beleid voor de zee- en luchthavens blijft voor het kabinet een belangrijk element in een duurzame ontwikkelstrategie voor Nederland. De mainports vormen een kritische basisinfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van Nederland en zijn een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven die bijdragen aan onze toekomstige economische ontwikkeling. Een goede koppeling tussen de mainports, brainport, greenports, de digitale hub en de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is van cruciaal belang om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Aangezien er meer factoren zijn die bepalend zijn voor de aantrekkingskracht van Nederland voor vestiging van internationale opererende bedrijven, is het belangrijk de aantrekkingskracht van Nederland in samenhang te blijven bekijken. Kwaliteiten als de aantrekkelijkheid van de woonomgeving worden belangrijker. In het kader van de Luchtvaartnota zal bezien worden wat een optimale mix kan zijn vanuit een brede benadering van welvaart. Het kabinet blijft via de verschillende trajecten inzetten op een verdere versterking van deze ruimtelijk economische samenhang. Daarbij worden alle relevante belangen van betrokken partijen (sector, bewoners, milieu, economie etc.) zorgvuldig gewogen. Specifiek voor Maastricht Aachen Airport geldt dat het kabinet deze niet ziet als nieuwe potentiële mainport. Wel is Maastricht Aachen Airport een belangrijke factor in de ontwikkeling van de regionale economie van Zuid-Limburg en de internationale bereikbaarheid van de Euregio. Ook heeft de luchthaven een belangrijke functie in het faciliteren van vrachtvervoer in Nederland, onder andere ter ondersteuning van Schiphol.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat mainports in de toekomst steeds minder economische voordelen opleveren en ook grote milieukosten met zich meebrengen, niet verantwoordelijk is om de pijlen te richten op een nieuwe potentiële «mainport» als Maastricht-Aachen Airport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is er overleg met België over de gevolgen van het potentiële extra vliegverkeer over Nederlands grondgebied – Margraten in het specifiek – in het geval dat het distributiecentrum niet naar Beek maar naar Luik gaat? Zou de potentiële vestiging van het distributiecentrum in Luik een reden zijn om de overeenkomst met België met betrekking tot het overvliegen van Margraten te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 31 augustus 2017 geïnformeerd over het overleg dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft met de Belgische overheid en de Belgische luchtverkeersleiding over het beperken van de hinder van vliegverkeer naar de luchthaven van Luik voor het luchtruim boven Eijsden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, Aanhangselnummer 2593). De in 2013 doorgevoerde luchtruimwijziging is gedaan om veiligheidsredenen, welke nog steeds valide zijn. Een heroverweging van de afspraken met België is op dit moment dan ook niet aan de orde. Uw Kamer wordt binnenkort nader geïnformeerd over de voortgang in het dossier Eijsden.
Bent u bereid om de potentiële vestiging van een Europees distributiecentrum in Nederland te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid staat het kabinet positief tegenover investeringen in distributiecentra. In lijn met het regeerakkoord en de doelstellingen van de topsector logistiek, richten we ons daarbij op bedrijven die echt een toegevoegde waarde hebben. Zorgvuldige ruimtelijke inpassing en het gericht accommoderen van bijbehorende goederenstromen zijn daarbij randvoorwaarden. Dit levert Nederland toegevoegde waarde, bijvoorbeeld in termen van logistiek en werkgelegenheid op. Nederland heeft, als het gaat om logistieke activiteiten, van oudsher een toppositie in Europa. Nederland is met zijn unieke geografische ligging, de slimme logistieke sector, de mainports Rotterdam en Schiphol en zijn goede infrastructurele verbindingen met het achterland dé Gateway to Europe. Deze hoogwaardige en efficiënte logistieke functie in Nederland, mede gebaseerd op schaal- en scopevoordelen, biedt voor alle Nederlandse en in Nederland opererende bedrijven een faciliteit voor (internationale) handel en is een belangrijke pijler onder een aantrekkelijk vestigingsplaatsklimaat.
Het kabinet zet met de Topsector Logistiek in op verdere versterking van de internationale concurrentiekracht van Nederland met een pakket samenhangende acties. Het gaat hierbij niet om enkel het vervoeren van meer goederen, maar om dit slim en duurzaam te doen en tegelijkertijd meer te verdienen met een hoogwaardig logistiek systeem. Het gericht afwikkelen van fysieke goederenstromen in Nederland en de meer hoogwaardige logistieke functies (ketenregie) zijn met elkaar verweven.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat veel winkels zich schuldig maken aan nepaanbiedingen |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Winkels hardleers met nepaanbiedingen»?1
Ja.
Kunt u de conclusies uit het onderzoek bevestigen en daarbij aangeven hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen?
Ik heb geen gegevens over hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag drie van het lid Moorlag (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.379).
Deelt u de mening dat een groot deel van de winkels hun gedrag niet heeft verbeterd na eerder onderzoek in 2014?
Op basis van het onderzoek van de Consumentenbond kan ik dat niet concluderen. In het artikel schrijft de Consumentenbond dat er enkele partijen zijn die hun gedrag niet hebben aangepast naar aanleiding van het vorige onderzoek van de Consumentenbond, maar ook dat er winkels zijn die wel hun gedrag hebben aangepast. Overigens constateert de Consumentenbond ook dat er bij bouwmarkten en supermarkten geen sprake is van nep-prijzen. Zie verder ook de antwoorden op vraag vier van het lid Moorlag (2018Z16903).
Kunt u aangeven of aanvullende maatregelen nodig zijn om prijsmisleiding in de toekomst te voorkomen en een impuls te geven aan de consumentenbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat een aanzienlijk deel van de winkels niet op de hoogte is van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken?2
Ik vind het goed dat de Consumentenbond dergelijk onderzoek doet, hierdoor blijven de ACM en ik scherp op structurele overtredingen van de consumentenregelgeving. Het onderzoek van de Consumentenbond is gedaan bij veertig webwinkels en in de fysieke winkels in drie sectoren (drogisterijen, bouwmarkten en supermarkten). Op basis daarvan kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over in hoeverre de regels worden nageleefd.
Kunt u aangeven waarom voorlichting op dit gebied tekort schiet?
Zie antwoord vraag 5.
Wapenleveranties aan Oekraïne |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Washington Quietly Increases Lethal Weapons to Ukraine»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de Amerikaanse wapenleveranties aan Oekraïne? Deelt u zorgen hierover dat het bij kan dragen aan verscherpte tegenstellingen op het Europese continent? Zo nee, waarom niet?
Conform de antwoorden op uw vragen d.d. 29 maart 2018 (kamerstuknummer 2018D20452) blijft het kabinet van mening dat het conflict in het oosten van Oekraïne alleen via politieke weg kan worden opgelost. Wapenleveranties aan Oekraïne dragen naar de mening van het kabinet niet bij aan een vreedzame oplossing van het conflict. Het Kabinet heeft dit standpunt sinds het begin van het conflict in Oost-Oekraïne uitgedragen.
Tegelijkertijd heeft Oekraïne een legitieme veiligheidsbehoefte en het recht zijn territoriale integriteit te beschermen. Verschillende andere landen, waaronder de Verenigde Staten, maken op basis hiervan een andere afweging ten aanzien van wapenleveranties aan Oekraïne.
Het kabinet is voorts van mening dat verscherpte tegenstellingen op het Europese continent eerst en vooral veroorzaakt worden door Russische inmenging in het oosten van Oekraïne en illegale annexatie door Rusland van de Krim. VS en Europa zijn eensgezind van mening dat volledige naleving van de Minsk akkoorden door alle partijen de weg richting vreedzame beslechting van het conflict is.
Hoe verhouden wapenleveranties aan Oekraïne zich tot de Minsk Akkoorden? Staat dit niet ten minste op gespannen voet met de geest van die afspraken?
De Minsk Akkoorden leggen geen restricties op wapenleveranties aan Oekraïne. Bepaalde zware wapens dienen teruggetrokken te worden van de zogeheten «contactlijn» tussen de zelfverklaarde volksrepublieken van Donetsk en Luhansk en het door de centrale overheid gecontroleerde gebied in Oost-Oekraïne. De speciale monitoringsmissie van de OVSE controleert de naleving van dit voorschrift.
Welk beleid hanteert Nederland met betrekking tot wapenleveranties aan Oekraïne? Wordt hier terughoudend in opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot Oekraïne hanteert Nederland hetzelfde wapenexportbeleid als tegenover alle landen niet behorend tot de NAVO- en EU-lidstaten en daarmee gelijkgestelde landen (Australië, Nieuw-Zeeland, Japan, Zwitserland). Dat houdt in dat alle aanvragen voor exportvergunningen zorgvuldig worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Per geval wordt een risico-inschatting gemaakt van de eindbestemming, het eindgebruik en de aard van het goed.
Vanwege het conflict in het oosten van het land wordt bij de toetsing van aanvragen die betrekking hebben op Oekraïne extra aandacht besteed aan criterium 3 en 4, welke respectievelijk gaan over interne conflicten en regionale stabiliteit. Als niet kan worden uitgesloten dat de goederen gewapende conflicten uitlokken, verlengen of bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming vergroten, wordt geen vergunning afgegeven.
Is vanuit Nederland de afgelopen jaren militair materieel aan Oekraïne geleverd? Zo ja, wat betreft dit?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiceert sinds 2004 elke maand een gedetailleerd overzicht van alle afgegeven vergunningen voor militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik, inclusief vergunningen voor tijdelijke uitvoer, op een publiek toegankelijke website van de rijksoverheid.2 Hieruit volgt onderstaande overzicht voor afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer:
24-06-2005 Vizierkijkers alsmede delen en toebehoren daarvoor
03-07-2007 Vizierkijkers
20-06-2008 Infrarood nachtkijkers
17-03-2009 Vliegtuigmotor t.b.v. MIG29 gevechtsvliegtuig
29-08-2011 Parachute en drukregelaar voor gevechtsvliegtuig
22-11-2012 Geluiddempers voor jachtgeweren
25-04-2014 Delen voor gevechtsvliegtuigen
27-06-2016 Deel voor simulatiesysteem
18-08-2016 Delen voor Varta wielvoertuigen
29-12-2016 Actieve kool voor NBC filters
21-08-2017 Diverse producten voor ballistische bescherming
Voor de volledigheid vermeldt het kabinet dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken eveneens elk jaar gedetailleerd rapporteert over afgewezen vergunningaanvragen in het aan de Kamer verzonden jaarrapport over het Nederlandse wapenexportbeleid. Voor de jaren 2015–2018 levert dat het volgende overzicht van afgewezen vergunningaanvragen op:
13-09-2017 Magazijnen van het kaliber.308 Winchester
01-11-2016 Schokdempers
18-09-2015 Beeldversterkerbuizen voor nachtzichtkijkers (voor periscopen in gepantserde voertuigen)
Deelt u de opvatting dat het leveren van militair materieel aan Oekraïne niet aan de orde zou mogen zijn zolang afspraken in het Minsk Akkoord door Kiev geschonden blijven worden? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne heeft te maken met een reële veiligheidsdreiging, zoals duidelijk blijkt uit het voortdurende en zorgwekkende Russische optreden op de Krim en in Oost-Oekraïne. Oekraïne kent daarmee een legitieme veiligheidsbehoefte. Juist vanwege de complexe situatie in Oekraïne is het belangrijk om elke potentiële leverantie individueel en zorgvuldig te beoordelen conform de in het antwoord op vraag 4 genoemde criteria.
Dat neemt niet weg dat Nederland consequent benadrukt dat alle partijen hun verantwoordelijkheden onder de Minsk Akkoorden moeten nakomen. Zowel bilateraal als in multilaterale fora spreekt Nederland Rusland en Oekraïne op deze verantwoordelijkheden aan.
Handel met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Hoe omvangrijk is de import uit illegale Israëlische nederzettingen naar Nederland? Kunt u dit afzonderlijk aangeven voor de afgelopen jaren? Is er ook export naar de nederzettingen vanuit Nederland?
Zowel het kabinet als de Europese Commissie1 beschikken niet over cijfers die de handel met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied kwantificeren. Ook zijn er geen gegevens waaruit blijkt waar de handel met nederzettingen uit bestaat. Israël houdt deze gegevens ook niet bij.
Op grond van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël kunnen producten uit Israël, binnen de grenzen van 1967, in aanmerking komen voor een preferentiële tariefbehandeling. Producten die zijn geproduceerd in Israëlische nederzettingen in de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, komen hiervoor niet in aanmerking. Importeurs die een tariefpreferentie claimen, moeten de postcode en de naam van de stad, het dorp of het industriegebied waaraan de producten hun oorsprong ontlenen vermelden op het vereiste oorsprongsbewijs. Douaneautoriteiten van de EU-lidstaten voeren controles uit, en maken daarbij gebruik van beschikbare informatie, inclusief een lijst met postcodes zoals gepubliceerd door de Europese Commissie.2 Bij twijfel over de oorsprong van een product waarvoor een tariefpreferentie wordt geclaimd, kunnen zij overeenkomstig art. 32 van Protocol 4 uit het Associatieakkoord om verificatie van de informatie vragen bij de Israëlische autoriteiten. De Nederlandse douane controleert gedurende deze procedure op basis van bestaande risicoprofilering.
Niet-preferentiële handel uit Israël bestaat uit goederen waarbij de importeur geen tariefpreferentie claimt en de invoerrechten betaalt die door de EU voor derde landen zijn vastgesteld binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Voor deze handelsstroom is niet vast te stellen welk deel uit Israëlische nederzettingen in bezet gebied komt.
Het is aan het bedrijfsleven om de herkomst van producten juist en niet-misleidend weer te geven op het etiket van het betreffende goed. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor toezicht en de handhaving en doet dit op basis van staand interventiebeleid. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding over de herkomst van een product, een klacht indienen bij de NVWA. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van onjuiste informatie op etiketten, wordt er gehandhaafd en kunnen sancties worden toegepast – bijvoorbeeld door middel van een boete.
Hoe omvangrijk is de import uit illegale Israëlische nederzettingen door de Europese Unie (EU)? Kunt u dit afzonderlijk aangeven voor de afgelopen jaren? Is er ook export naar de nederzettingen vanuit de EU?
Zie antwoord vraag 1.
Waar bestaat deze handel uit?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de EU (veel) meer importeert uit illegale Israëlische nederzettingen dan uit Palestina? Wat is de precieze verhouding?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet over adequate, gedetailleerde cijfers over handel met illegale Israëlische nederzettingen beschikt, kunt u dan aangeven waarom dat het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet over adequate, gedetailleerde cijfers over handel met illegale Israëlische nederzettingen beschikt, bent u dan bereid opheldering hierover te vragen bij de Israëlische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De culturele invulling van handelsmissies |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat kunst en cultuur een belangrijke bijdrage leveren aan het openen en onderhouden van diplomatieke en economische banden met andere overheden? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het Beleidskader internationaal cultuurbeleid 2017–2020 (Kamerstuk 31 482, nr. 97) is aangegeven dat naast de intrinsieke en maatschappelijke waarde ook de economische waarde en de ondersteuning van diplomatie kernpunten van het beleid zijn.
Kunt u inzicht verschaffen in de totstandkoming van de inhoudelijke culturele programma’s voor handelsmissies? Zo ja, op basis van welke criteria worden culturele instellingen geselecteerd om deel te nemen aan een handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Culturele programma’s maken geen standaard deel uit van handelsmissies. Wel komt het voor dat ambassades in de bestemmingslanden van een handelsmissie een cultureel element inzetten tijdens een onderdeel van de missie. Daar bestaan echter geen standaardprocedure of criteria voor. Daarbij komt dat slechts een beperkte groep posten een (bescheiden) budget heeft voor culturele diplomatie waarmee prioriteiten van buitenlandbeleid, zoals economische belangen, kunnen worden ondersteund met een culturele activiteit.
Deelt u de mening dat vernieuwende culturele instellingen of ondernemers ruimte dienen te krijgen om zich te kunnen aanmelden voor handelsmissies naar het buitenland? Zo ja, op welke wijze gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals gesteld in de brief «Cultuur in een open samenleving» (Kamerstuk 32 820, nr.221) werkt de regering onder meer in het kader van het topsectorenbeleid aan het versterken van de topsector Creatieve Industrie. De creatieve industrie levert ook buiten de landsgrenzen een bijdrage aan urgente opgaven die wereldwijd spelen, zoals verstedelijking, klimaatverandering en energietransitie. Denk hierbij aan architectenbureaus, creatieve start-ups en bedrijven op het gebied van serious gaming. Dit soort bedrijven, verenigd in de topsector Creatieve Industrie, wordt standaard uitgenodigd voor deelname aan handelsmissies en strategische beurzen. Er bestaan geen formele beletsels voor culturele instellingen of ondernemers deel te nemen aan handelsmissies. Dit staat los van het feit dat cultuur en de creatieve industrie een belangrijke rol spelen bij de positionering van Nederland als innovatief en creatief land.
Bent u bereid om gedurende handelsmissies kunst(enaars) en cultuur te promoten als exportproduct? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het bevorderen van Nederlandse kunst en cultuur in het buitenland omwille van de intrinsieke en maatschappelijke waarde ervan – afgezien van een economisch belang – wordt door de regering ondersteund. Dat gebeurt via de rijkscultuurfondsen, maar ook binnen het Beleidskader internationaal cultuurbeleid 2017–2020. Daarbij is het uitgangspunt dat de rijksoverheid voornamelijk een voorwaardenscheppende en faciliterende rol speelt, en de uitvoering bij het culturele veld ligt.
Naast handelsmissies bieden ook staatsbezoeken en buitenlandse werkbezoeken op ministerieel of hoog-ambtelijk niveau ruimte aan de Nederlandse culturele sector en de creatieve industrie om zich in het buitenland te presenteren. Evenzo zijn er in het buitenland culturele manifestaties die ik, via de rijkscultuurfondsen, ondersteun en worden er in sommige gevallen met buitenlandse overheden overeenkomsten gesloten om culturele samenwerking te bevorderen (bijvoorbeeld de audiovisuele coproductieverdragen met Duitsland, Zuid-Afrika en China).
Het handelsverkeer tussen de EU en Westelijke Sahara |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Europese Commissie een voorstel heeft gedaan om te regelen dat handelsafspraken tussen de Europese Unie (EU) en Marokko ook geldig zijn voor de Westelijke Sahara?
Ja, dit klopt. De Europese Commissie heeft op 11 juni 2018 voorstellen aan de Raad voorgelegd voor Raadsbesluiten tot ondertekening en sluiting van een briefwisseling met Marokko, waarmee de geografische reikwijdte van twee protocollen (import, oorsprongsregels) bij het Associatieakkoord met Marokko wordt uitgebreid naar de Westelijke Sahara. De Raad heeft op 16 juli 2018 het besluit tot ondertekening namens de Unie vastgesteld en is nog in afwachting van de vereiste goedkeuring door het Europees parlement om het besluit tot sluiting van het akkoord vast te kunnen stellen. Uw Kamer is geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van deze aanpassing via de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken van 16 juli 2018 (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1895) en in antwoorden van het kabinet op het schriftelijk overleg Raad Buitenlandse Zaken van 16 juli 2018 (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1896).
Deelt u de mening dat, mede gelet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie d.d. 21 december 2016 (C-104/16 P), het uitbreiden van de territoriale reikwijdte van de handelsafspraken met Marokko naar de Westelijke Sahara niet kan plaatsvinden zonder goedkeuring van de Westelijke Sahara als onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet is erop gericht geweest dat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie wordt nagekomen. Dit betekent onder meer dat de oorspronkelijke bevolking adequaat moet worden betrokken. Het kabinet is van mening dat de Commissie en Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) alle redelijke en haalbare stappen hebben ondernomen om de bevolking van de Westelijke Sahara adequaat te betrekken.
Welke stappen zijn door de Europese Commissie gezet om de bevolking van de Westelijke Sahara bij dit proces te betrekken? Deelt u de opvatting dat het consulteren van Marokkaans-gekozen officials of economisch belanghebbenden hier niet de doorslag in kunnen geven?
De Europese Commissie en Europese Dienst voor Extern Optreden hebben zich ingezet om een brede groep vertegenwoordigers en belangenorganisaties, inclusief vertegenwoordigers van het Polisario Front, zo goed mogelijk te betrekken. Het overgrote deel van de geconsulteerde partijen heeft hun visie gedeeld met de Europese Commissie. Enkele groepen, zoals de Sahrawi Association of Victims of Human Rights Violations, hebben daarvan afgezien. Marokko heeft als verdragspartij bij het Associatieakkoord ook vertegenwoordigers geconsulteerd. De uitkomsten hiervan zijn door de Europese Commissie meegenomen in het verslag van de consultatie.1 Het kabinet steunt de Commissie in de brede consultatie waarin meerdere partijen zijn gehoord.
Klopt het dat de Europese Commissie partijen als «geconsulteerd» aanmerkt, terwijl deze partijen geweigerd hebben met de commissie in gesprek te gaan of anderszins geen gesprek heeft plaatsgevonden? Welk percentage van de consultaties van de Europese Commissie ter zake betreft dit?
Zie ook het antwoord op vraag 3. De Europese Commissie heeft zich ingezet een brede groep vertegenwoordigers en belangenorganisaties zo goed mogelijk te betrekken. Het stond deze partijen vanzelfsprekend vrij om al dan niet hieraan mee te werken. Een overzicht van de consultatie, inclusief lijst met belanghebbenden die zijn geconsulteerd, is online beschikbaar.
Acht u het acceptabel dat door de EU-handelsafspraken met een onrechtmatige bezetter worden gemaakt met betrekking tot het handelsverkeer van en naar het bezette gebied? Zo ja, hoe rijmt u dat met de grondwettelijke taak van de Nederlandse regering om zich in te zetten voor het handhaven van de internationale rechtsorde?
Het kabinet is van mening dat de geografische reikwijdte van de handelsafspraken met Marokko kunnen worden uitgebreid tot de Westelijke Sahara. Marokko oefent feitelijk gezag uit in het gebied. Het is daarom mogelijk met Marokko internationale handelsafspraken te maken die in overeenstemming zijn met internationaalrechtelijke randvoorwaarden en waarbij de uitspraak van het EU-Hof wordt nagekomen.
Erkent u het Polisario Front als vertegenwoordiging van de bevolking van de Westelijke Sahara? Zo ja, hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie niet met deze partij in gesprek is gegaan?
Nederland erkent de claims van Polisario over de Westelijke Sahara en de door Polisario uitgeroepen République Arabe Sahraoui Démocratique niet.
De Europese Commissie heeft een brede groep vertegenwoordigers en belangenorganisaties geconsulteerd. Eveneens hebben technische discussies plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het Polisario Front. Dit wordt vermeld in het verslag van de consultatie. Het kabinet is echter van mening dat de instemming van Polisario niet doorslaggevend is.
Heeft de importeur van het schip met strooizout uit de Westelijke Sahara dat 30 april 2017 aanmeerde in Dordrecht inmiddels vrijstelling van invoerrechten aangevraagd op basis van handelsafspraken met Marokko? Is een eventuele aanvraag ingewilligd? Zo ja, wat is daar dan de juridische en morele basis van?
Ja, de importeur heeft bij invoer van zout een preferentie van het invoerrecht aangevraagd op basis van afspraken in het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Marokko. De Douane heeft de aanvraag voor de preferentie vooralsnog ingewilligd. De Douane heeft echter tevens om een nader onderzoek verzocht in Marokko en is ook een nader onderzoek gestart in Nederland. Als uit deze onderzoeken volgt dat de feitelijke oorsprong van het zout niet Marokko is maar bijvoorbeeld de Westelijke Sahara, zal het betreffende invoerrecht alsnog worden geheven. De juridische basis hiervoor is het Douanewetboek van de Europese Unie en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (zaak nr. C-104/16P van 21 december 2016).
De afspraken tussen de EU en de VS over de toekomstige handelsrelatie |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Handelsoorlog VS en EU lijkt afgewend na akkoord Trump en Juncker»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de voorzitter van de Europese Commissie met de president van de Verenigde Staten (VS) heeft afgesproken over (het afbouwen van) handelsbarrières en verbetering van de samenwerking op handelsgebied? Kunt u daarbij toelichten hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse inzet?
Commissievoorzitter Juncker heeft met president Trump afspraken gemaakt om een nieuwe fase van de onderlinge handelsrelatie in te luiden.2 De EU en de VS hebben afgesproken om:
Om deze resultaten te bereiken, wordt een werkgroep opgezet. Deze afspraken sluiten aan op de richtlijnen die de informele Europese Raad in mei in Sofia overeengekomen zijn om de trans-Atlantische relatie en samenwerking te verbeteren (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1341).3 Deze richtlijnen voor de EU-inzet zijn ook besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken over Handel van 22 mei 2018 (Kamerstukken 21 501-02, nr. 1878). Het kabinet heeft altijd ingezet op voortzetting van de dialoog gericht op een verbetering van de onderlinge handelsrelatie tussen de EU en de VS. Het kabinet verwelkomt het resultaat dan ook als een constructieve stap voorwaarts.
Is er gesproken over het opnieuw openen van onderhandelingen over een handelsakkoord of verdrag? Zo ja per wanneer? Hoe verhoudt dit zich tot het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag TTIP, waarvan de onderhandelingen tot nu toe bevroren waren?
Er is gesproken over samenwerking ten aanzien van bovenstaande punten, waaronder het afschaffen van tarifaire en non-tarifaire belemmeringen voor industriële goederen. Een high-level werkgroep zal worden opgericht om deze gemeenschappelijke agenda in de komende maanden nader uit te werken en te concretiseren. Eurocommissaris Malmström zal de gesprekken vanuit EU-zijde voeren.
De slotverklaring van het gesprek tussen Commissievoorzitter Juncker en President Trump roept op tot samenwerking en voorziet in verkennende gesprekken om in de toekomst tot onderhandelingen over te kunnen gaan met een duidelijk beperkter bereik dan de eerdere TTIP-onderhandelingen. Zo bevat de slotverklaring geen referenties naar investeringen, noch naar de afschaffing van tarieven, non-tarifaire belemmeringen en subsidies voor landbouwproducten.
Zijn er ook afspraken gemaakt over een constructievere Amerikaanse opstelling in WTO (Wereldhandelsorganisatie)-verband? Zo ja, welke?
De VS en de EU zijn overeengekomen samen te werken aan verdere hervorming van de WTO. Dit gemeenschappelijke doel impliceert een constructieve houding en engagement van de VS in de WTO. Nederland zal erop aandringen dat het oplossen van de situatie rondom de benoeming van arbiters voor het WTO-geschillenbeslechtingsorgaan deel uitmaakt van deze gesprekken. Ook de samenwerking ten aanzien van de hervorming van de WTO zal nader worden uitgewerkt in de high-level werkgroep.
In hoeverre is de Chinese handelspolitiek aan de orde geweest? Zijn er afspraken gemaakt om in dat kader samen op te trekken? Zo nee, ziet u ook aanleiding om die samenwerking wel in uw gesprekken met de VS en de Europese Commissie te bepleiten?
De EU en de VS zijn overeengekomen samen te werken om verstorende handelspraktijken effectiever tegen te gaan. Nederland steunt deze samenwerking en zal deze ook bepleiten. Onder verstorende handelspraktijken verstaan de EU en de VS onder andere schendingen van intellectueel eigendom, gedwongen technologieoverdracht, industriële subsidies, marktverstoringen die worden veroorzaakt door staatsgeleide bedrijven en overcapaciteit. Dit zijn bekende bezwaren die Europese en Amerikaanse bedrijven ervaren in de handelsrelatie met onder andere China.
Daarnaast werken de EU en VS samen om de WTO ten aanzien van deze verstorende handelspraktijken te hervormen. Dat is een bevestiging van het in samenwerking met Japan gelanceerde initiatief tijdens de 11e WTO Ministeriele Conferentie om het WTO-kader te hervormen en te versterken, zodat het beter in staat is om de genoemde verstorende handelspraktijken te adresseren.
Kunt u aangeven wat de implicaties zijn van de afspraken voor de sinds juni van kracht zijnde heffingen van de VS op Europees staal en aluminium en de tegenmaatregelen die de Europese Unie (EU) vervolgens aankondigde?
In de slotverklaring hebben de VS en de EU aangegeven de huidige situatie rondom de Amerikaanse heffingen op staal en aluminium en de rebalancerende maatregelen van de EU te willen oplossen. Ook dit zal onderwerp zijn van de nadere gesprekken in de high-level werkgroep.
Kunt u, bijvoorbeeld in een bijlage, een lijst doen toekomen van alle bestaande EU-importtarieven op Amerikaanse goederen?
Het tariefschema van de EU voor WTO-leden, waaronder de VS, kan worden ingezien via de website van de WTO4 of via de website van de Nederlandse douane5.
Bestudering van het tariefschema laat zien dat het niveau van invoerrechten van de EU en de VS vergelijkbaar is. Het gewogen gemiddelde tarief op industriële goederen van de EU (1,4%) is iets lager dan het gewogen gemiddelde van de VS (1,6%). De VS heeft ook meer zogenaamde piektarieven (tarieven boven 15%) ten aanzien van industriële goederen (330 tarieflijnen voor de VS tegen 45 tarieflijnen voor de EU). Beide partijen kunnen dus baat hebben bij het afbreken van de tarieven en handelsbarrières ten aanzien van industriële goederen.
Kunt u deze vragen, in het belang van duidelijkheid voor bedrijven die zakendoen met de VS, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het beëindigen van vluchten naar Teheran door KLM en de gevolgen van Amerikaanse secundaire sancties |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat KLM stopt met vluchten naar Teheran om «commerciële» redenen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «VS wijst verzoek EU om vrijstelling Iran-sancties af»?2
Ja.
Kunt u aangeven of er naar uw visie relaties zijn met de Amerikaanse sancties in de richting van Iran en het stoppen met vluchten door KLM op Iran? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke relaties zijn dat?
De Nederlandse overheid is niet betrokken bij interne overwegingen en beweegredenen t.a.v. bedrijfsvoering van het Nederlandse bedrijfsleven. Naar verluidt is het besluit van KLM om de operaties op Teheran te staken met ingang van september a.s. uitsluitend genomen op basis van commerciële overwegingen, zijnde de langdurige negatieve resultaten van de vluchten op Teheran.
Kunt u aangeven hoe het besluit dat door KLM genomen is, zich verhoudt tot het Europese beleid richting Iran?
Zie antwoord vraag 3.
Spelen er naast commerciële overwegingen bij KLM nog andere overwegingen om deze vluchten te beëindigen? Zo ja, welke overwegingen zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de secundaire sancties hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven in het algemeen? Kunt u dat per sector en indien mogelijk per bedrijf aangeven? Kunt u hierbij in ieder geval aangeven wat de impact is voor de Nederlandse olie- en gassector?
Van de secundaire sancties van de Verenigde Staten gaat extraterritoriale werking uit. Dit betekent dat Amerikaanse autoriteiten zich het recht voorbehouden op te treden tegen buitenlandse bedrijven en personen die in strijd met Amerikaanse wetgeving handelen.
De secundaire sancties kunnen Nederlandse bedrijven die actief zijn in Iran mogelijk blootstellen aan risico’s op reputatieschade, financiële schade en rechtsvervolging in de Verenigde Staten. Dit geldt ook voor Nederlandse bedrijven in o.m. de olie- en gassector.
Nederland is principieel tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen en erkent deze werking niet.
Ondersteunt de Nederlandse overheid de nieuwe Amerikaanse sancties?
Nederland is principieel tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen. Minister Blok heeft dit in gesprekken met onder meer de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo kenbaar gemaakt. Ook de EU heeft herhaaldelijk zorgen richting de VS uitgesproken over deze extraterritoriale toepassing van sancties en zoekt met steun van Nederland en andere lidstaten naar mogelijkheden om handel met Iran waar mogelijk te behouden.
Ondersteunt de EU de nieuwe Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de Amerikaanse secundaire sancties die Europese bedrijven treffen, volgens u schadelijk voor de (economische) relatie tussen Europa en de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er juridische en praktische mogelijkheden om de Amerikaanse secundaire sancties te omzeilen?
De Amerikaanse autoriteiten behouden zich het recht voor op te treden tegen buitenlandse bedrijven en personen die in strijd met Amerikaanse wetgeving handelen. De EU erkent deze werking niet en heeft daarom maatregelen genomen om het extraterritoriale effect van de Amerikaanse sancties binnen de Unie te beperken, namelijk de antiboycotverordening en de uitbreiding van het leenmandaat van de Europese Investeringsbank (EIB). Beide maatregelen zijn op 7 augustus in werking getreden. De antiboycotverordening verbiedt Europese bedrijven om Amerikaanse wetgeving boven Europese wetgeving te zetten, en beoogt daarmee de effecten van de extraterritoriale werking van de VS-sancties op Europese bedrijven zoveel mogelijk te beperken. De uitbreiding van het leenmandaat maakt het mogelijk voor de EIB om op termijn projecten in Iran te ondersteunen. Tenslotte wordt er in samenwerking met EU-landen gezocht naar mogelijkheden om het betalingsverkeer met Iran te blijven faciliteren.
Is er een Europees antwoord op dit sanctiebeleid van de VS? En is de EU voornemens tegenmaatregelen te nemen tegen de VS met eenzelfde economische impact?
Zie antwoord vraag 10.
Welke gevolgen zou het eventueel negeren van het Amerikaanse beleid met secundaire sancties voor Nederlandse bedrijven hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn deze secundaire sancties en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse bedrijfsleven ter sprake gekomen in het gesprek tussen premier Rutte en president Trump op 2 juli jl.?
Over het gesprek tussen premier Rutte en president Trump is eerder aan uw Kamer gerapporteerd (Kamerstuk 31 985, nr.3
Hoe ver zijn we in de termijn van de zogenaamde «wind-down period» van negentig tot honderdtachtig dagen die de Amerikanen hebben om bestaande zaken af te wikkelen? Is dat voldoende voor Nederlandse bedrijven? Op welke datum vallen Nederlandse bedrijven onder het Amerikaanse sanctiebeleid?
De eerste VS-sancties zijn op 7 augustus in werking getreden en de overige op 5 november 2018. Vanwege de extraterritoriale werking lopen Nederlandse bedrijven sinds 7 augustus kans om doelwit te worden van secundaire sancties.
Onder de eerste sancties vallen o.m. de handel in goud, edelmetalen, grafiet, steenkool, onbewerkte metalen zoals aluminium en staal en de automobielsector. Vanaf 5 november worden volgens de Amerikaanse sanctiewetgeving sancties opgelegd in de scheepvaart- en scheepsbouwsectoren, de aardolie-industrie en de financiële sector (o.m. verbod op transacties met de Centrale Bank van Iran en het verlenen van verzekeringen).
Het bijmengen van afvalstoffen aan brandstoffen en het ILT-rapport ‘Stookolie voor zeeschepen - Autobrandstoffen voor West-Afrika’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u inschatten, nu uit onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Public eye blijkt dat het bijmengen van schadelijke stoffen aan brandstoffen voor de export een redelijk normale gang van zaken is, om welke hoeveelheden het gaat en wat de gevolgen voor de volksgezondheid van de getroffen West-Afrikaanse landen zijn?1
In het ILT-rapport is beschreven dat het onderzoek 1,2 miljard liter benzine en 900 miljoen liter diesel voor de West-Afrikaanse markt betrof.
Motorbrandstoffen bestaan over het algemeen volledig uit stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid. In het rapport wordt aangegeven welke stoffen het risico voor de gezondheid verhogen. De normen die gelden in een aantal West-Afrikaanse landen laten bepaalde componenten in (veel) hogere concentraties toe dan in de EU. Het gebruik van de voor West-Afrika geproduceerde brandstoffen leidt tot meer uitstoot van fijnstof en kankerverwekkende stoffen dan in Europa is toegestaan. Ik kan niet aangeven hoe de gevolgen hiervan voor de volksgezondheid zich verhouden tot het effect van andere milieuhygiënische problematiek in de betreffende landen.
Zijn er geen wetten en regels die verbieden dat onze export elders de volksgezondheid in gevaar brengt, ook al hebben de importerende landen andere of geen regels hieromtrent?
De meeste EU-regelgeving inzake stoffen richt zich op het op de markt brengen in de EU, en niet op het op de markt brengen elders. Uitzondering hierop is de Verordening inzake voorafgaande toestemming, prior informed consent (PIC). Die kent in geval van export van bepaalde gevaarlijke stoffen een procedure waarbij het land van bestemming vooraf wordt geïnformeerd. Dit land kan vervolgens bezwaar maken. Aangezien het hier om door de landen zelf gehanteerde wettelijke normen gaat, is aanpassing van die normen de sleutel tot het effectief laten werken van deze verordening. Op dit punt verwijs ik verder naar de beantwoording van eerdere Kamervragen over de export van brandstoffen voor de West-Afrikaanse markt2.
Ik zou graag zien dat het gebruik van deze autobrandstoffen wereldwijd wordt uitgebannen. Zoals gezegd is het aanscherpen van de normen door de Afrikaanse landen de sleutel. Zolang er vraag is naar deze brandstoffen zullen deze ergens geproduceerd worden. Zelfs met een EU-breed verbod kan de levering van brandstoffen gemakkelijk plaatsvinden vanuit andere landen, want dit is een mondiale handel. Het kabinet richt zich daarom met name op het stimuleren van de Afrikaanse landen zelf om goede wet- en regelgeving aan te nemen, alsmede op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een aantal West-Afrikaanse landen heeft inmiddels strengere zwavelnormen aangekondigd.
Via het VN-milieuprogramma (UN Environment) blijft Nederland het programma ondersteunen dat inzet op een versnelling van de invoering van schonere brandstoffen in West-Afrikaanse landen. Bijvoorbeeld in regionaal verband via de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS), om waar mogelijk geharmoniseerde standaarden tussen verschillende landen af te spreken. In de context van het Verdrag van Bazel zal ik de betreffende landen wijzen op de mogelijkheden om brandstoffen die niet voldoen aan een bepaalde kwaliteit te notificeren als afval, zodat exporterende landen (zoals Nederland) de export moeten verbieden.
Verder kan mondiale samenwerking op het gebied van chemicaliën en afval bijdragen aan het aanpakken van deze problematiek. Mede daarom heb ik mij op 18 juli in New York aangesloten bij de Alliance for High Ambition on Chemicals and Waste, als vervolg op de huidige Strategic Approach to International Chemicals Management (SAICM).
Het kabinet verwacht van bedrijven die in of vanuit Nederland opereren dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren. Het kabinet heeft het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen verzocht te kijken naar de mate waarin de olie- en gassector de OESO-richtlijnen naleeft. Het NCP kijkt binnen dit onderzoek ook naar deze specifieke praktijk van export van brandstoffen naar Afrika. Het rapport kan meer inzage geven in de mate waarin en de wijze waarop partijen in de brandstofketen invulling geven aan hun ketenverantwoordelijkheid. Het kabinet hoopt het NCP-rapport dit najaar te ontvangen.
Het kabinet wil daarnaast de dialoog bevorderen van alle betrokken stakeholders over hun mogelijke bijdrage om de bestaande situatie te verbeteren. In 2016 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het overleg tussen de relevante partijen geïnitieerd (met als deelnemers onder andere vertegenwoordigers van West-Afrikaanse en Europese landen, UN Environment, OESO, de gemeente Amsterdam, de havenbedrijven van Amsterdam en Rotterdam en vertegenwoordigers van Afrikaanse, Nederlandse en Zwitserse bedrijven). In 2017 heeft de gemeente Amsterdam in nauwe samenwerking met de betrokken ministeries een vervolgoverleg georganiseerd. De Vlaamse overheid heeft met het havenbedrijf van Antwerpen aangeboden een volgende bijeenkomst te faciliteren.
Tenslotte ben ik van mening dat de sector ook via de REACH-verordening beter invulling moet geven aan zijn ketenverantwoordelijkheid. REACH biedt bovendien de mogelijkheid om daar op Europese schaal druk op te zetten. REACH vereist het doorgeven van informatie in de keten, van producent tot gebruiker en afvalverwerker, over de risico’s voor mens en milieu en de benodigde maatregelen ter beheersing van die risico’s. Dit is de inzet van de in het rapport beschreven handhaving van REACH door de ILT.
Waarom duurt het zo lang tot er wordt overgegaan tot actie, aangezien de Kamer reeds sinds de jaren «90 aandacht vraagt voor het bijmengen van afval aan bunkerolie, er in 2013 moties over zijn aangenomen en het gezien uw brief bekend is dat het merendeel van de door de ILT gecontroleerde bedrijven zich niet aan de REACH verordening houdt?
Dat veel bedrijven in de brandstofsector de REACH-regels niet goed naleven, is pas gebleken in het recente onderzoek van de ILT. Met de innovatieve gecombineerde afval/REACH-handhaving in deze sector loopt de ILT voorop in de EU en ook wereldwijd. Het ILT-onderzoek heeft geleid tot handhavend optreden, zoals in algemene zin beschreven in antwoord 5 en 6, en voor specifieke gevallen in het ILT-rapport. Het rapport legt ook uit dat het voorheen bijzonder lastig was om aan te tonen dat zich afvalstoffen in brandstoffen bevinden, wat de mogelijkheid voor handhavend optreden sterk beperkte. Niettemin zijn de afgelopen jaren meerdere acties uitgevoerd, gericht op het tegengaan van bijmenging van illegale stoffen in scheepsbrandstof, onder meer naar aanleiding van de moties uit 2013. Deze acties zijn meest recentelijk beschreven in de brief van 14 maart 20183.
Waarom worden er nu pas monsters van brandstoffen genomen?
Het nemen van monsters gebeurde ook in het verleden. Er werd gecontroleerd op stoffen waarvoor een wettelijke grenswaarde bestaat, met name zwavel en organische halogeenverbindingen. Meer diepgaande analyse van stookolie is kostbaar en analytisch-chemisch complex. Recente technische ontwikkelingen geven meer mogelijkheden. De ILT heeft daarom in 2017 een groot aantal monsters genomen van stookolie voor zeeschepen. Resultaten van de analyse van deze monsters worden in het najaar van 2018 verwacht. Chemische analyse kan onder meer gebruikt worden om vast te stellen of de brandstof overeenstemt met de benaming en het REACH-registratienummer waaronder hij wordt verhandeld. Hiermee loopt de ILT zoals gezegd voorop.
Wat zijn de consequenties voor bedrijven die zich niet aan de regels houden? Hoeveel zaken zijn overgedragen aan het Openbaar Ministerie (OM)? Hoeveel strafrechtelijke veroordelingen zijn recent uitgesproken met betrekking tot deze zaken?
Bedrijven die zich niet aan de regels houden, kunnen zowel bestuursrechtelijk worden aangepakt als strafrechtelijk worden vervolgd. De ILT heeft naar aanleiding van de gecombineerde afval/REACH-controles zes zaken overgedragen aan de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (onder de ILT vallend). Het Openbaar Ministerie onderzoekt deze signalen op aanknopingspunten voor mogelijk strafrechtelijk onderzoek. Over deze signalen kan ik geen nadere mededelingen doen. Afstemming tussen de ILT, de IOD en het OM op dit terrein is niet pas recentelijk gestart, maar de normale gang van zaken bij ernstige overtredingen.
Waarom wordt er nu past gestart met de afstemming tussen ILT, OM en Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD)? Is dat niet de normale gang van zaken bij overtredingen die de ILT constateert?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt er nu pas gestart met «overlegtrajecten» met de betrokken brancheorganisaties om ervoor te zorgen dat zij zich aan de wet houden? Is het niet een beetje naïef om enerzijds te veronderstellen dat men de regels onvoldoende kent en zich onvoldoende bewust is van de noodzaak en anderzijds te constateren dat zaken bewust buiten de boeken worden gehouden?
Er wordt al veel langer met de brancheorganisaties gesproken en dat heeft ook vruchten afgeworpen, beschreven in mijn brief van 14 maart 2018 waaraan ik hierboven al refereerde4. In het recente onderzoek van de ILT naar de naleving van REACH is niet gebleken dat er zaken bewust buiten de boeken worden gehouden.
Waarom zou er sprake moeten zijn van een «gelijk speelveld» bij de handhaving van deze sector? Moet de wet niet gewoon in alle gevallen naar letter en geest worden gehandhaafd? Ook als andere landen daar lakser in zijn? Heeft Nederland, als land met de grootste bunkerhaven en de grootste benzinehaven, niet juist een extra grote verantwoordelijkheid? Is het niet beter dat een industrie die niet veilig en schoon kan of wil werken gewoon verdwijnt? En als dat «gelijk speelveld» dan zo van belang is wat gaat u dan heel concreet doen om vooral België, in Antwerpen, eenzelfde handhavingsaanpak als de ILT te laten uitvoeren waar ook veel benzine en diesel voor West Afrika wordt geblend, en veel producenten van blendstocks voorbrandstoffen gevestigd zijn zoals olieraffinage een chemische industrie?
Uiteraard moet er gehandhaafd worden. Door hiermee voorop te lopen, neemt Nederland de verantwoordelijkheid die past bij een koploper op het gebied van brandstofproductie. De marktvraag naar de betreffende (goedkope) brandstoffen maakt dat de productie zich naar landen kan verplaatsen waar de handhaving minder streng is. Daarom is voor maximaal effect van de handhaving een gelijk speelveld noodzakelijk en agendeer ik de handhaving van REACH op brandstoffen in Europees verband en wordt het Forum (Europees samenwerkingsverband voor handhavers van REACH) regelmatig op de hoogte gebracht van de Nederlandse ontwikkelingen. Ook heeft de ILT haar ervaringen gedeeld met inspecteurs uit België, Duitsland, Estland, Zweden en Finland. Met onder andere België en Duitsland worden grensoverschrijdende brandstofstromen van specifieke bedrijven onderzocht op naleving van de afval- en REACH-regelgeving.
Sluit de «Basel Convention on the Control of Transboundary Movements of Hazardous Wastes and Their Disposal», die Nederland heeft ondertekend en waarin staat dat «clear agreements have been made on the international trade in, and safe processing of, hazardous (chemical) waste. The signatory countries oblige themselves to restrict the international trade in hazardous waste as much as possible, to process hazardous waste as close as possible to the place where it is created and to limit hazardous waste as much as possible.» het blenden van schadelijke chemische stoffen met benzine en diesel niet gewoon uit?
Nee. Tot nu toe is niet vastgesteld dat de autobrandstoffen die geëxporteerd worden naar West-Afrika een afvalstof zijn. Het Verdrag van Bazel ziet alleen toe op het grensoverschrijdend transport van gevaarlijke afvalstoffen. Pas als de grondstoffen voor deze brandstoffen niet aan REACH kunnen voldoen (bijvoorbeeld vanwege bepaalde verontreiniging of onvoldoende bekende samenstelling), worden ze gekwalificeerd als afvalstof en mogen ze niet worden bijgemengd. Gebeurt dat toch, dan kwalificeert de verkregen brandstof in zijn geheel als gevaarlijk afval en is de export naar West-Afrikaanse landen verboden. Dit moet het vervolg van het ILT-onderzoek gaan uitwijzen.
Kunt u de bepaling: «The convention determines that pesticides and other hazardous chemicals be prohibited in their own country and may not be exported to other (developing) countries.» uit de «Rotterdam Convention on the Prior Informed Consent Procedure for Certain Hazardous Chemicals and Pesticides in International Trade» uit 1998 duiden, in relatie tot het bijmengen van afval aan brandstoffen voor Afrika? Sluit dit verdrag het blenden van schadelijke chemische stoffen met benzine en diesel niet gewoon uit? Ook als deze blends in delen van Afrika niet illegaal zijn?
Het Verdrag van Rotterdam bevat geen bepaling zoals in de vraag wordt geciteerd. Het doel van dit verdrag is verantwoordelijkheid te delen en informatie uit te wisselen. Hiertoe is een kennisgevingsprocedure ingesteld en is er de mogelijkheid voor het land van bestemming om bezwaar te maken tegen een voorgenomen import.
Komt het voor dat een blendstock die volgens de REACH-registratie vanwege gevaar voor mens en milieu niet geschikt is voor brandstof wel in een brandstof voor West-Afrika wordt gemengd? Vindt u dat dat moet kunnen? Wat is de reikwijdte van REACH? In hoeverre zijn de REACH-richtlijnen ook van toepassing op alle productie en export naar landen buiten Europa? En hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de directeur van United Nations Environment Programme (UNEP) op het onderzoek van ILT: «The shipping of dirty fuels to West Africa has been nothing short of an environmental and public health scandal. The notion that some parts of the world don’t deserve the same kind of health protection as others is simply shocking,» Head of UN Environment Erik Solheim said. «The industry players also have a critical role in raising the bar. Substandard products should not be sold even if they meet national standards.»?
Als een producent in de EU bij het samenstellen (blenden) van autobrandstof een stof gebruikt die volgens de REACH-registratie niet geschikt is als blendstock voor autobrandstof, overtreedt hij de regels van REACH. De brandstof waarin de stof is bijgemengd, voldoet dan evenmin aan REACH en is formeel een afvalstof. De Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) verbiedt dan de export naar niet-OESO-landen. Volgens het rapport van de ILT bieden de registraties van een aantal brandstofcomponenten onvoldoende informatie over de gevolgen van het gebruik voor het milieu en de volksgezondheid. Als aanvulling van deze informatie tot de conclusie leidt dat de stof niet geschikt is gezien zijn risico’s, zal gehandhaafd worden als desondanks zo’n stof gebruikt wordt in autobrandstoffen.
De ILT heeft het Europese Chemicaliën Agentschap (ECHA) de vraag voorgelegd of de reikwijdte van de REACH-verordening zich beperkt tot toepassing van de (brand)stof op de Europese markt of dat de ketenverantwoordelijkheid zich ook uitstrekt tot gebruik buiten de EU.
Als REACH onvoldoende juridische basis blijkt te leveren voor het tegengaan van bijmenging van onverantwoorde stoffen («substandard products»), zal ik de producenten onverkort aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.» Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 verwacht het kabinet van bedrijven die in of vanuit Nederland opereren, dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren.
Is het voor de betekenis en het doel van REACH niet van groot belang dat ook de risico’s van emissies bij verbranding in de beoordeling wordt meegenomen, en dat bij de REACH registratie van stoffen die onder REACH brandstofcomponent als gebruik hebben duidelijk is wat de gevolgen zijn als deze wordt geblend in benzine of diesel? Wat gaat u eraan doen om er voor te zorgen dat de sector als registranten van stoffen onder REACH zo snel mogelijk bij de blootstellingscenario van stoffen rekening gaat houden met de emissies bij verbranding?
Op grond van het principe dat de REACH-registratie informatie moet bevatten over emissies tijdens gebruik en verwijdering zet de ILT bij de meest relevante bedrijven in op juiste naleving hiervan. Tevens zal de kennis en ervaring die hierbij wordt opgedaan, gedeeld worden met de betreffende sector.
In hoeverre staat de export van benzine en diesel, die onder de normen ligt die in Europa gelden voor benzine en diesel, haaks op de doelstellingen van de conventie van Bamako? Is hierover contact geweest met de Afrikaanse landen waar deze diesel en benzine aan verhandeld wordt?
Het Verdrag van Bamako biedt de aangesloten Afrikaanse landen de mogelijkheid om de import te verbieden van gevaarlijk afval en van chemische stoffen die vanwege hun gevaareigenschappen in het land van productie verboden of niet geregistreerd zijn. De Partijen bij het Verdrag kunnen gevaarlijke stoffen, die aan de in het Verdrag opgenomen criteria voldoen, van hun markt weren door deze als gevaarlijke afvalstof aan te merken en als zodanig te notificeren bij het Verdrag van Bazel. De landen in West-Afrika hebben dergelijke notificaties niet gedaan ten aanzien van de brandstoffen die zij vanuit Nederland (of elders) importeren. Wel is deze mogelijkheid besproken tijdens een side event van de 13e Conferentie van Partijen van het Verdrag van Bazel op 1 mei 2017, waar diverse vertegenwoordigers van West-Afrikaanse lidstaten aanwezig waren. Eén van hen meldde dat de introductie van «clean diesel» tijd kost in verband met het aanpassen van de raffinaderijen in eigen land die hoogzwavelige diesel produceren. Deze is vergelijkbaar met de geïmporteerde diesel. Zolang het land zelf nog deze diesel produceert, zal het deze niet als afval kwalificeren.
Waarom mag Mangaan (methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonyl) volgens de richtlijn 2009/30/E niet worden toegevoegd aan Europese benzine, maar wel toegevoegd aan benzine die naar Afrikaanse landen wordt geëxporteerd? Wat zijn de risico’s hiervan? Is het toegestaan deze stof bij te mengen in diesel en benzine voor de Afrikaanse markt, terwijl deze stof in Europa niet aan brandstoffen toegevoegd mag worden? Zou de REACH-registratie niet gebruikt moeten worden om de gezondheid van alle mensen te beschermen?
De genoemde mangaanverbinding is geregistreerd onder REACH en mag daarom voor het maken van brandstoffen gebruikt worden. De EU-wetgeving stelt echter aan het gehalte in autobrandstof voor de interne markt een maximum van 2 mg/l5. Met een dergelijk laag gehalte wordt het beoogde effect van mangaan op de ontbrandingseigenschappen in de motor («octaangetal») niet bereikt, zodat toevoeging van mangaan geen zin heeft. In Europese brandstof worden de benodigde ontbrandingseigenschappen daarom op andere wijze verkregen. In West-Afrikaanse landen is mangaan veel ruimer genormeerd. Daardoor is mangaan wel bruikbaar om het octaangetal te verhogen van benzine voor deze landen.
Mangaanverbindingen die bij verbranding van benzine ontstaan, kunnen bij inademing leiden tot schade aan het zenuwstelsel. Daarnaast is mangaan al in kleine concentraties schadelijk voor de automotor en de emissieverlagende systemen van voertuigen. Dit versterkt de in de rapportage beschreven gezondheidsrisico’s van andere stoffen.
De reikwijdte van REACH en andere EU-wetgeving beperkt zich tot het stellen van eisen aan het op de markt brengen en gebruik van stoffen binnen de EU. Onder REACH kan geen exportverbod worden opgenomen. Of REACH-registratie van mangaan voor het blenden in Nederland van benzine voor de West-Afrikaanse markt juridisch correct is, wordt momenteel door de ILT nader onderzocht.
Is de productie en export van vervuilde brandstoffen en brandstoffen die bij gebruik tot excessieve luchtvervuiling en gezondheidsrisico’s leidden, geen overtreding van de algemene zorgplicht (Wet milieubeheer)?
De ILT onderzoekt of de algemene zorgplicht in de Wet milieubeheer de mogelijkheid biedt om producenten van blendstocks en brandstofhandelaren juridisch aan te spreken op hun ketenverantwoordelijkheid. Uiteindelijk zal jurisprudentie hierover duidelijkheid moeten geven.