Het bericht ‘PGGM haalt beleggingen uit Israëlische banken’ |
|
Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PGGM haalt beleggingen uit Israëlische banken»?1
Ja.
Hoe beoordeelt dit kabinet het gegeven dat nu ook pensioenuitvoerder PGGM overgaat tot een Israël-boycot?
Het kabinet heeft kennis genomen van het besluit van PGGM om aandelen in een aantal Israëlische banken van de hand te doen. Het betreft een eigenstandig besluit van PGGM op basis van zijn eigen MVO-beleid. PGGM blijft overigens beleggen in Israëlische bedrijven. Van een Israël-boycot door PGGM is dus geen sprake.
Is het kabinet het ermee eens dat het te gek voor woorden is dat de VN zich bemoeit met het al dan niet investeren van Nederlandse bedrijven en/of instellingen in Israël?
Nee.
Kunt u aangeven hoeveel geld PGGM momenteel in de Palestijnse gebieden belegt? Hoeveel geld belegt PGGM in de Arabische regio?
Het kabinet houdt de investeringen van PGGM niet bij. Echter, volgens gegevens van PGGM heeft het bedrijf nu meer dan EUR 60 miljoen aan belegd vermogen in enkele tientallen Israëlische ondernemingen. Hoeveel geld PGGM belegt in de Arabische regio, is het kabinet niet bekend.
Wat gaat het kabinet ondernemen om te voorkomen dat investeerders zich door toenemende negatieve berichtgeving en politieke druk en masse uit Israël terugtrekken?
Het kabinet treedt niet in de beslissingen van individuele bedrijven over hun economische activiteiten, maar verwacht van multinationale ondernemingen dat zij de OESO Richtlijnen als normatief kader hanteren. Het kabinet spant zich in voor nauwere economische samenwerking met Israël en de Palestijnse gebieden en voor verdere verdieping van de bilaterale betrekkingen. Het bilateraal samenwerkingsforum van december jl. heeft hiervoor een goede basis gelegd, waar de komende maanden op zal worden voortgebouwd.
Wat gaat u bijdragen om de toenemende anti-Israël-stemming in Nederland te keren en de bilaterale vriendschap met Israël te versterken?
Zie antwoord vraag 5.
Een importverbod op foie gras |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Foie Gras, een onderzoek naar de mogelijkheden voor een Nederlands importverbod», dat in december 2013 is uitgegeven door Wakker Dier?1
Ja.
Erkent u dat aspecten van de productie van foie gras in strijd zijn met Richtlijn 58/98/EG?
Hoewel ik geen voorstander ben van de gepraktiseerde wijze van dwangvoedering van eenden voor de foie grasproductie, gaat een importverbod in tegen de ruimte die de aanbevelingen van de Raad van Europa bieden om te werken aan alternatieve methoden.
Richtlijn nr. 98/58/EG heeft tot doel basisbeginselen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren vast te stellen. De richtlijn bevat welzijnsvoorschriften die gelden voor de bescherming van dieren die worden gehouden voor productiedoeleinden ongeacht het doel, dus ook voor de productie van foie gras. In de aanbevelingen van de Raad van Europa, waar Richtlijn nr. 98/58/EG naar verwijst, wordt de productie van foie gras niet verboden. Wel wordt in de aanbevelingen aangegeven dat landen die foie grasproductie toestaan onderzoek moeten aanmoedigen naar de welzijnsaspecten en naar alternatieve methoden. De Commissie heeft eerder in haar communicatie met het Europees Parlement aangegeven dat noch richtlijn nr. 98/58/EG noch de genoemde aanbevelingen een verbod op dwangvoeding bevatten. Het is aan de communautaire rechter, namelijk het Europese Hof van Justitie of de nationale rechter, om een juridisch bindende uitleg te geven van richtlijn nr. 98/58/EG. De communautaire rechter heeft zich tot op heden niet uitgesproken over de vraag hoe de productiewijzen van foie gras zich verhouden tot de bepalingen in richtlijn 98/58/EG. De Europese Commissie heeft overigens met de Franse autoriteiten afgesproken dat zij er voor zorgdragen dat vóór 2016 naar een nieuw kooisysteem wordt overgeschakeld.
Het instellen van een nationaal importverbod op grond van dierenwelzijn is Europeesrechtelijk bovendien niet mogelijk. Vanwege de geharmoniseerde dierenwelzijnsnormen van Richtlijn 98/58/EG kan Nederland geen beroep doen op artikel 36 van het VWEU om een verbod op de import van foie gras vanuit het oogpunt van dierenwelzijn te rechtvaardigen. Ik verwijs u hierbij voorts naar brief 28 286 nr. 590 van Staatssecretaris Bleker, van 17 september 2012.
Bent u bereid, op basis van de niet-naleving van Richtlijn 58/98/EG en de Aanbevelingen door foie-gras-producerende lidstaten, een beroep te doen op artikel 36 EU-Verdrag en de import van producten geproduceerd met dwangvoederen te verbieden of te beperken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Frankrijk de Europese dierenwelzijns-richtlijn 58/98 in combinatie met de Aanbevelingen van het Standing Comité in 1999, ten aanzien van huisvesting en voedering, door de wijze van productie van foie gras al jarenlang overtreedt? Hoe beoordeelt u deze overtredingen? Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie eerder heeft erkend dat Frankrijk de richtlijn 58/98/EG overtreedt, maar zij verzuimt hier tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u de Aanbevelingen van The Standing Committee uit 1999, welke zijn overgenomen door de Europese Unie (EU), waarbij individuele huisvesting vanaf 2005 bij ver- en nieuwbouw niet meer is toegestaan en eind 2010 alle individuele kooien voor eenden verdwenen hadden moeten zijn? Bent u bekend met het onderzoek, waarnaar Wakker Dier in haar rapport verwijst, waarin staat dat in 2012 in Frankrijk nog 80% van de gedwangvoederde dieren in individuele kooien leven? Hoe beoordeelt u deze wijze van huisvesting en het hoge percentage hiervan?
Nederland heeft ingestemd met de Europese Conventie voor de bescherming van dieren, gehouden voor veehouderijdoeleinden, en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen. Deze aanbevelingen, alsook Richtlijn 98/58/EG, bevatten echter geen strikt verbod op individuele huisvesting voor muskus-eenden en hybriden. De informatie van Wakker Dier dat in 2012 in Frankrijk nog slechts 20% van de betreffende eenden niet meer in individuele kooien gehouden wordt, komt naar mijn informatie voort uit een artikel in het medium «Sud Ouest», van 6 oktober 2012. Er wordt niet gerefereerd aan een onderzoek.
Inzake de eisen aan de huisvesting van deze eenden uit de aanbevelingen van de Raad van Europa heeft de Europese Commissie met de Franse autoriteiten ingestemd dat zij er voor zorgdragen dat vóór 2016 naar een nieuw kooisysteem wordt overgeschakeld. Ik ben, mede gelet op de bevindingen van het wetenschappelijk Comité voor Diergezondheid en Dierenwelzijn van 16 december 1998 zeker geen voorstander van de gepraktiseerde wijze van productie met dwangvoedering bij de foie grasproductie. Nederland heeft al eerder bij de Europese Commissie aangedrongen op een verbod op deze wijze van foie grasproductie. Ik zal de Europese Commissie verzoeken erop toe te zien dat de Franse autoriteiten er met ingang van 2016 strikt op handhaven dat deze dieren niet meer in individuele kooien worden gehuisvest en erop toe te zien dat zij onderzoek laten uitvoeren naar de welzijnsaspecten en naar alternatieve methoden.
Verder zal ik de Europese Commissie ten algemene verzoeken aan te geven wat de stand van zaken in de EU-productielanden van foie gras is voor wat betreft het naleven van de aanbevelingen van de Raad van Europa en de Richtlijn 98/58/EG.
Erkent u dat, op basis van de Aanbevelingen van The Standing Committee kan worden geconcludeerd dat de individuele kooien en het dwangvoederen afgeschaft moeten worden om overeen te stemmen met de Aanbevelingen en Richtlijn 58/98/EG? Zo ja, bent u bereid om te pleiten voor een Europees verbod op individuele kooien en dwangvoederen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de verplichting in Frankrijk om te dwangvoederen bij de productie van foie gras? Erkent u dat deze verplichting tegen Richtlijn 58/59/EG ingaat? Bent u bereid uw Franse collega’s hierop aan te spreken? Bent u bereid om op Europees niveau aan te dringen op een Europees onderzoek naar alternatieven voor dwangvoederen (gavage)? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met 4, heeft de communautaire rechter zich tot op heden niet uitgesproken over de vraag hoe de productiewijzen van foie gras zich verhouden tot de bepalingen in richtlijn 98/58/EG. Het is aan de communautaire rechter om een juridisch bindende uitleg in dezen te geven.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 6 zal ik de Europese Commissie verzoeken erop toe te zien dat onderzoek wordt uitgevoerd naar de welzijnsaspecten en alternatieven methoden.
De toename van het aantal winkelopenstellingen op Eerste Kerstdag |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat dit jaar meer dan honderd supermarkten open zijn op Eerste Kerstdag?1
Ja.
Deelt u de mening dat Eerste Kerstdag een officiële, nationale feestdag is en dat in de detailhandel werknemers en klein zelfstandigen het recht moeten hebben en moeten kunnen gebruiken om op die dag vrij te zijn van werk?
Ik deel de mening dat Eerste Kerstdag een officiële, nationale feestdag is. Het is daarom in beginsel verboden op die dag een winkel open te hebben tenzij in de desbetreffende gemeente vrijstelling is verleend op grond van de Winkeltijdenwet. Ook in dat geval is het aan kleine zelfstandigen te besluiten of ze al dan niet open gaan en de bescherming van werknemers voor dergelijke gevallen is wettelijk geregeld. Voor een besluit winkelopening op Eerste Kerstdag toe te staan, dienen gemeenten een zorgvuldige belangenafweging te maken. Onder deze belangen vallen ook de zondagsrust en de belangen ten aanzien van de werkgelegenheid en economische bedrijvigheid, waaronder wordt begrepen het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van winkelpersoneel.
Hoe gaat u die werknemers, aan wie de werkgever verplicht stelt om op deze feestdag toch te werken, beschermen?
De Arbeidstijdenwet staat het werken op feestdagen als zodanig niet in de weg. Het is, vanuit het beginsel van goed werkgeverschap, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, echter wel belangrijk dat hierover goede afspraken worden gemaakt tussen werkgever en werknemer. Ook op grond van de Arbeidstijdenwet heeft de werkgever de plicht om bij het opstellen van roosters, voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van zijn werknemers. Dit alles uiteraard naast de (kader-)afspraken die er bestaan op cao-niveau en die ook gerespecteerd dienen te worden. Werknemers die onder druk worden gezet om op feestdagen te werken, kunnen zich op genoemde wetten en eventuele cao-afspraken beroepen. Indien gewenst kan de vakbond of belangenorganisatie hierbij een ondersteunende rol spelen.
Erkent u dat het voor kleine zelfstandigen niet mogelijk is om alle dagen van het jaar hun winkel te openen en dat er vanwege het feit dat grote winkeliers vaak wel personeel kunnen inzetten en open kunnen zijn er een concurrentievoordeel ontstaat voor grote winkeliers ten opzichte van de kleine zelfstandigen?
De mogelijkheden voor het grootbedrijf om langer open te zijn, zijn over het algemeen groter dan voor kleine(re) bedrijven. Ook kleine(re) bedrijven kunnen echter belang hebben bij ruimere openingstijden, doordat zij daardoor meer mogelijkheden hebben op de wensen van consumenten in te spelen. Gemeenten moeten op basis van de Algemene wet bestuursrecht een zorgvuldige belangenafweging maken ten aanzien van de winkelopening op zon- en feestdagen. Dat betekent dat zij ook het belang van kleine winkeliers in hun afweging moeten betrekken. De VNG heeft gemeenten daar, bij brief van 19 juni 2013, nog extra op gewezen.
Erkent u dat uit de Winkeltijdenwet artikel 2, lid 1, sub b en artikel 3, lid 1 blijkt dat een gemeentebestuur dat de winkeliers in zijn gemeente de mogelijkheid willen geven op Eerste Kerstdag hun deuren te openen, hiervoor een aparte ontheffing moet verlenen en dat een ontheffing voor louter koopzondagen niet afdoende is? Erkent u dat hierbij tevens een procedure nodig is waarbij het gemeentebestuur het draagvlak onder de inwoners, de winkeliers en de werknemers binnen de gemeente onderzoekt en dat een ontheffing welke wordt verleend zonder een dergelijk draagvlakonderzoek niet rechtsgeldig is? Is onze veronderstelling juist dat in veel gemeenten van een dergelijke separate en onderbouwde ontheffing geen sprake is?
Op grond van de Winkeltijdenwet kan de gemeenteraad bij verordening vrijstelling verlenen van het verbod om een winkel geopend te hebben op zondag, op een aantal feestdagen (waaronder Eerste Kerstdag) en op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur. Gemeenten kunnen hier zelf invulling aan geven. Zo kan een gemeente alleen vrijstelling verlenen voor koopzondagen, maar een gemeente kan er ook voor kiezen om vrijstelling te verlenen voor koopzondagen én feestdagen. Als een gemeente voor bepaalde dagen vrijstelling heeft verleend in de verordening, mogen de winkels op die dagen open gaan. Het is dan niet nodig om hier nog een aparte ontheffing voor te verlenen. Indien een gemeente geen vrijstelling heeft verleend (om bijvoorbeeld op feestdagen geopend te zijn), maar wel in de winkeltijdenverordening heeft opgenomen dat burgemeesters en wethouders een ontheffing mogen verlenen aan winkels die op feestdagen open willen zijn, kunnen burgemeesters en wethouders een dergelijke ontheffing verlenen. Of burgemeesters en wethouders deze mogelijkheid hebben gekregen, zal per gemeente verschillen. Ik heb geen overzicht over hoe de verschillende gemeenten hier invulling aan geven.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat bestuurlijke besluiten zorgvuldig moeten worden voorbereid, dat betrokken belangen moeten worden afgewogen en dat besluiten moeten berusten op een deugdelijke motivering. Hoe in dit geval de belangen tegen elkaar worden afgewogen en welke onderzoeken gemeenten hiervoor verrichten, is de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeenten. De Algemene wet bestuursrecht en de Winkeltijdenwet bevatten geen specifieke vereisten over hoe deze belangen in kaart moeten worden gebracht en/of dat er een draagvlakonderzoek moet worden gedaan.
Bent u van plan te handhaven om te voorkomen dat zonder ontheffing van de Winkeltijdenwet openstelling van winkels plaatsheeft?
Zoals hierboven aangegeven, mogen winkels in een gemeente open gaan op koopzondagen, feestdagen en op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur indien er door de gemeente een vrijstelling of ontheffing is gegeven. Indien een dergelijke vrijstelling of ontheffing niet is gegeven en een winkel gaat toch open, dan dient de gemeente daar handhavend tegen op te treden. De gemeente kan bijvoorbeeld bestuursdwang toepassen of een last onder dwangsom opleggen. Indien een gemeente niet handhavend optreedt, kunnen belanghebbenden een handhavingsverzoek doen bij de gemeente. Indien de gemeente het handhavingsverzoek afwijst en dus niet alsnog gaat handhaven, kunnen belanghebbenden daartegen in beroep gaan bij de bestuursrechter om handhaving door de gemeente af te dwingen. Ik heb zelf geen middelen tot mijn beschikking om de naleving van de Winkeltijdenwet te handhaven.
Capaciteitsbeperking op de Betuweroute door de bouw van het derde aansluitspoor in Duitsland |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse spoorsector hevig is geschrokken van de capaciteitsbeperking op de Betuweroute de komende negen jaar door de bouw van het derde aansluitspoor in Duitsland?1
Ja. De aanlegperiode van het derde spoor is gepland gedurende zeven jaar van eind 2016 tot en met 2022. De buitendienststellingen leiden van april 2016 tot en met oktober 2016 een half jaar lang tot capaciteitsbeperkingen, omdat er dan maar één van de twee sporen kan worden gebruikt. Daarna, in de periode vanaf november 2016 tot aan de indienststelling van het derde spoor, is er elke maand een week lang sprake van de genoemde enkelsporige situatie.
Deelt u de mening dat, bij doorgang van de capaciteitsbeperking, verlies van marktaandeel reëel is en dat maximale beperking van dergelijk verlies noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Als er geen maatregelen worden getroffen, is de kans groot dat het spoorgoederenvervoer marktaandeel verliest. Ik wil er samen met betrokken partijen voor zorgen dat met een innovatief maatregelenpakket het spoorgoederenvervoer zoveel mogelijk wordt geaccommodeerd. Tegelijkertijd moeten de maatregelen acceptabel zijn voor de bewoners langs het spoor.
Bent u bereid om met de betrokkenen alternatieven te ontwikkelen om het verlies te beperken en die alternatieven aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, Waarom niet?
Ja. Ik ben al bezig met alle betrokken partijen om samen alternatieven te ontwikkelen. Zowel met partijen op het spoor als die langs het spoor. Ik zet in op een gedragen maatregelenpakket voor deze problematiek. Dat maatregelenpakket zal ik na de zomer voorleggen aan de Tweede Kamer.
Deelt u de gedachte dat het goed zou zijn als in voorkomende gevallen eerder plannen tot schadebeperking worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Tot de zomer van 2013 was het niet duidelijk wanneer Duitsland zou besluiten tot de aanleg van het derde spoor en welke consequenties dit zou hebben voor Nederland. De bouwplanning en de impact daarvan op de capaciteit van de grensovergang van de Betuweroute zijn pas recent duidelijk geworden. In het voorjaar van 2013 is al gestart met het maken van impactanalyses.
Een minimumleeftijd voor de verkoop van e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving over de verslavende, en daarmee voor de gezondheid schadelijke gevolgen van de e-sigaret?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de veiligheid van de e-sigaret.
Deze berichtgeving is gebaseerd op onderzoek van het RIVM2 en de NVWA3.
Ik heb om dit onderzoek verzocht en ik heb u per brief op 29 november 2013 over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd4.
Bent u eveneens bekend met de aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten, die voornamelijk de positieve aspecten van de e-sigaret benadrukken, en worden uitgezonden op momenten dat veel jongeren kijken?
Zoals ik in antwoorden op vragen van lid van Gerven (SP)5 heb aangegeven ben ik op de hoogte van reclame op tv waarin de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit vind ik zorgelijk.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een jonge, gezonde generatie nicotine afhankelijk wordt, doordat de e-sigaret vooralsnog voor iedereen vrij verkrijgbaar is, en onder jongeren flink wordt gemarket? Zo nee, waarom niet?
Ik zou het onwenselijk vinden wanneer jongeren die niet roken een nicotineverslaving zouden opdoen door gebruik van de e-sigaret. Mede om die reden ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Ik zal u zo spoedig mogelijk nader informeren over de invulling hiervan.
Kunt u toezeggen dat u op de snelst mogelijke manier een minimumleeftijd instelt van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten in Nederland, om te voorkomen dat de e-sigaret een nieuwe groep rokers trekt? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Het toestaan van kindermarketing in supermarkten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Als het kind in de supermarkt iets wil, gaat de ouder naar de kassa»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat productverzoeken van kinderen in de supermarkt vaak worden gehonoreerd, en dat ongezonde producten hier via kindermarketing bewust op inspelen? Deelt u de mening dat dit tot hogere consumptie van ongezonde producten door kinderen leidt, wat zeer onwenselijk is?
In het krantenartikel is te lezen dat kinderen beïnvloed worden door kidsmarketing en kinderen op hun beurt weer het koopgedrag van hun ouders beïnvloeden. Zowel producten die passen in een gezond eetpatroon als producten die daar minder in passen spelen hier op in via marketing. Tijdens het debat naar aanleiding van het algemeen overleg over preventiebeleid op 4 juni 2013 heeft mevrouw Bruins Slot (CDA) opgeroepen om met de industrie in overleg te gaan om afspraken te maken over kidsmarketing tussen 7 en 13 jaar via internet en televisie (motie nr. 81 – 32 793). In overleg met onder andere de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) is besproken wat de mogelijkheden zijn om de afspraken die gemaakt zijn over kidsmarketing aan te scherpen. Inmiddels heeft de FNLI aangegeven dat haar leden in 2014 gaan afspreken om geen reclame meer te richten op kinderen tot en met 12 jaar tenzij het gaat om producten die aan voedingskundige criteria (vergelijkbaar met die van de EU Pledge2) voldoen.
In mijn beantwoording op uw vragen omtrent het Nationaal Schoolontbijt (2013Z20784) heb ik aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met reclame richting kinderen zowel bij ouders en verzorgers in de opvoeding ligt als bij de industrie en mediapartijen, door middel van zelfregulering via de Nederlandse Reclame Code. Het is aan de industrie en mediapartijen om op verantwoorde wijze om te gaan met marketing gericht op kinderen. Ik spreek de industrie hier ook op aan. Ik ben daarom geen voorstander van wettelijke maatregelen.
De afspraken die de FNLI in 2014 zal maken voorzien niet in een aanscherping van de afspraken omtrent marketing in de supermarkten. Voor wat betreft de marketing die plaatsvindt in de supermarkten spelen de ouders echter een bepalende rol, te meer omdat kinderen onder de 13 jaar in supermarkten vrijwel altijd begeleid worden door ouders en/of verzorgers. Mijn uitgangspunt is dat ouders zelf voldoende in staat zijn te besluiten wat zij wel en niet voor hun kinderen kopen. Zij worden hierin ondersteund door informatie over voeding via onder andere het Voedingscentrum. Uit het krantenartikel van 22 november 2013 valt overigens niet op te maken of de beïnvloeding van en door kinderen ook daadwerkelijk tot een hogere consumptie van ongezonde producten leidt.
Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG) richt zich met haar partners op de aanpak van gezond gewicht op lokaal niveau. Kindermarketing is als zodanig niet een thema vanuit de landelijke coördinatie in JOGG wordt meegenomen. Wat wel gebeurt, is dat JOGG in overleg en samenspel met de gemeente en andere lokale partners meedenkt. Dat kan bijvoorbeeld op het gebied van een gezond aanbod op scholen of het stimuleren van de gezonde keuze in kantines of supermarkten. Als een JOGG-gemeente hier ondersteuning op wenst, dan kunnen JOGG en haar partners hier mogelijk in ondersteunen door middel van kennis, netwerk of advies op maat.
In hoeverre valt te verantwoorden dat advertenties voor snoep en snacks, gericht op kinderen, op internet en televisie verboden zijn, maar het gebruik van bekende kinderfiguren ter promotie van ongezonde producten in de supermarkt nog wordt toegestaan? Waarom is kindermarketing op producten nog niet wettelijk aan banden gelegd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden supermarkten door fabrikanten« gedwongen» tot een schapindeling, waarbij ongezonde producten, voorzien van kindermarketing, op ooghoogte van kinderen in de schappen belanden? Vindt u dit wenselijk?
De keuze om producten op te nemen in het assortiment en in te delen in de schappen ligt bij de supermarkt. De supermarkt probeert met het assortiment en de indeling zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen en behoeftes van de doelgroep. Mij is niet bekend dat supermarkten door fabrikanten worden gedwongen tot een schapindeling. Uiteraard spelen bij de schapindeling economische overwegingen een belangrijke rol. Daarom gebeurt dit geregeld in overleg met fabrikanten. Bij deze overleggen kunnen beide partijen het assortiment gericht op kinderen en schapindeling van deze producten op de agenda zetten.
Een project dat kinderen kan helpen om in de supermarkt gezonde en bewuste keuzes te kunnen maken is SuperShopper van het Voedingscentrum. Daarnaast hebben supermarkten verschillende projecten zelf geïnitieerd om in te zetten op een gezonde leefstijl bij kinderen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het lesprogramma Ik Eet Het Beter van Albert Heijn en de FitFoodFun-Factor van Lidl, Voedingscentrum en de Nederlandse Hartstichting. Op www.passievoorfood.nl heeft het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) alle initiatieven van de supermarktbranche op het gebied van gezondheid en duurzaamheid verzameld.
Waar ligt de beïnvloedingsruimte voor supermarkten om kindermarketing tegen te gaan? Wat zijn de belemmerende factoren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe zouden supermarkten beter betrokken kunnen worden bij afspraken over het beperken van kindermarketing? Zijn er bij u goede voorbeelden bekend, waarbij supermarkten zich inspannen om de gezonde keuze bij kinderen te bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Waar liggen de mogelijkheden van het kabinet om kindermarketing in supermarkten tegen te gaan? Welke rol kunnen JOGG-partners (Jongeren Op Gezond Gewicht) hierin spelen?
Zie antwoord vraag 2.
Investeringsverdragen |
|
Jasper van Dijk (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Daar gaat onze rechtspraak van Stéphane Alonso en Investeringsverdragen zijn «risky business» van Roeline Knottnerus?1
Ik heb kennis genomen van deze krantenartikelen.
Hoe oordeelt u over het voortschrijdend inzicht bij een groeiend aantal landen (zoals Australië, Canada, Zuid-Afrika, India, Ecuador) en instellingen (United nations Conference on Trade and Development-UNCTAD) dat het huidige kader voor investeringsbescherming in toenemende mate een risico oplevert voor de beleidsruimte en de overheidsbudgetten en derhalve aan herziening toe is?
Sinds het Verdrag van Lissabon heeft de EU de bevoegdheid om het Europees investeringsbeleid vorm te geven. In de discussies binnen de EU speelt ook de vraag naar de juiste balans tussen adequate investeringsbescherming en voldoende beleidsruimte voor overheden een belangrijke rol. Nederland denkt en werkt hierbij actief mee om de juiste balans te vinden.
Wat betekent dit voor de Nederlandse opstelling in de onderhandelingen over bilaterale en Europese investeringsverdragen? Hoe wordt de bredere beleidsafweging tussen bescherming van investeerders en het bredere algemeen belang gemaakt?
De bredere beleidsafweging wordt bij het opstellen van de onderhandelingsmandaten voor de Europese Commissie door de Raad expliciet meegenomen. Een recent voorbeeld hiervan is het resultaat van Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) verdrag tussen de EU en Canada.
Dit verdrag bevat een goede balans tussen investeringsbescherming en de bescherming van milieu, arbeidsomstandigheden, duurzaamheid. Ook bevat CETA voldoende expliciete beleidsruimte voor de verdragspartijen t.a.v. het nemen van niet-discriminatoire maatregelen ter bescherming van publieke belangen.
Wat is het verschil in inzet van Nederland ten aanzien van het verdrag tussen de Europese Unie en Canada (Ciomnprehensive Economic and Trade Agreement – CETA) en het verdrag tussen de Europese Unie en de VS (Transatlantic Trade and Investment Partnership-TTIP)?
De Nederlandse inzet ten aanzien van investeringsbescherming in TTIP verschilt niet wezenlijk van de inzet voor CETA.
Wat is de meerwaarde van het opnemen van geschillenbeslechting (Investor-state dispute settlement-ISDS) in het handelsverdrag met de VS?
In het onderhandelingsmandaat voor TTIP is vastgelegd dat de uiteindelijke opname van ISDS in TTIP mede afhankelijk is of de belangen van de EU en de lidstaten voldoende geadresseerd worden t.a.v. de andere aspecten van investeringsbescherming. Dat betekent dat de EU en de lidstaten tijdens de TTIP onderhandelingen bezien of ISDS opgenomen wordt, en zo ja, op welke wijze. Indien ISDS in TTIP wordt opgenomen, vind ik het van belang dat we ook filtermechanismen uitonderhandelen om te gemakkelijke claims tegen te gaan. Bijvoorbeeld het vereiste dat een investeerder eerst de nationale rechtsgang volledig uit moet putten alvorens hij gebruik kan maken van internationale arbitrage «(exhaustion of local remedies)», of het opnemen van de «fork-in-the-road» clausule die de investeerder dwingt om een keuze te maken tussen de nationale rechtsgang en internationale arbitrage als die een claim wil indienen. Een andere optie is om voor bepaalde sectoren, zoals de financiële dienstverlening, een aanvullende toets in te voeren waarbij de verdragspartijen (de EU, de lidstaten en de VS) gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond wordt geacht of niet, alvorens de investeerder de claim mag doorzetten. Ook kan de mogelijkheid opgenomen worden dat verdragspartijen interpretaties over bepaalde verdragsbepalingen af spreken, die bindend voor de arbitragetribunalen zijn. ISDS is geen vrijbrief om te procederen, maar alleen een extra rechtsmogelijkheid als er gegronde claims zijn.
Zet u in op een expliciete opname van bescherming van beleidsruimte («the right to regulate») in de onderhandelingen met de VS?
Ja. Net zoals dat ook bij CETA het geval is geweest.
Is het uw inzet dat het investeringshoofdstuk in het TTIP ook van toepassing is op financiële diensten?
Ja. De Nederlandse inzet is, dat het investeringshoofdstuk in TTIP op alle sectoren van toepassing is.
Zet Nederland in op een (bindende) verwijzing naar de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in toekomstige investeringsverdragen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van Nederland is om in alle onderhandelingen over
EU-investeringsverdragen de OESO richtlijnen op te nemen of ernaar te verwijzen. Of, en zo ja, op welke wijze de OESO richtlijnen uiteindelijk mee genomen worden hangt ook mede af van de opstelling van de andere verdragspartijen.
Kunt u bevestigen dat Zuid-Afrika inmiddels de investingsbeschermingsovereenkomst (IBO) met Nederland heeft opgezegd? Hoe stelt u zich op ten aanzien van een eventueel verzoek van Zuid-Afrika tot heronderhandeling op basis van een aangepast model dat de risico’s wil inperken?
Ja, Zuid-Afrika heeft de investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) met Nederland opgezegd per 1 mei 2014. Overigens heeft Zuid-Afrika ook de IBO’s met Denemarken, Spanje, België/Luxemburg, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland opgezegd. De IBO tussen Nederland en Zuid-Afrika bood de mogelijkheid om heronderhandelingen te starten, maar Zuid-Afrika heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Aangezien de EU nu de bevoegdheid voor investeringsverdragen heeft, ligt het voor de hand dat de EU met Zuid-Afrika een IBO gaat uitonderhandelen – indien Zuid-Afrika dit wenst.
Kent u de zaak Ping An, waarbij een Chinese investeerder een miljardenclaim heeft ingediend voor schade die zou zijn geleden rond de nationalisering van Fortis? Kunt u inzicht verschaffen in de mogelijke (financiële) risico’s en gevolgen van ISDS voor Nederland?
Ja, maar er is nog geen uitspraak in deze zaak. Het is dus nog niet vastgesteld dat België haar verplichtingen die uit de IBO jegens Ping An voortvloeien, heeft geschonden. Evenmin is geoordeeld of Ping An een schadevergoeding gaat ontvangen en zo ja, hoe hoog deze zou worden. Zoals bekend heeft Nederland een aantal banken moeten steunen. Tot nu toe heb ik geen signalen ontvangen dat buitenlandse investeerders hierdoor gedupeerd zouden zijn en om die reden een IBO claim tegen Nederland aanhangig willen maken. Op dit moment heb ik dus geen indicatie dat Nederland een financieel risico loopt.
Hoe oordeelt u over het verschijnsel «regulatory chill», waarbij overheden afzien van voorgenomen beleid onder invloed van dreiging met investeringsclaims en het ondermijnend effect daarvan op de democratische besluitvorming?
ISDS in Nederlandse IBO’s en EU vrijhandelsakkoorden biedt staten voldoende beleidsruimte om maatregelen ter bescherming van publieke belangen te nemen. Indien dergelijke maatregelen op een redelijke en niet-discriminatoire wijze genomen worden, heeft een investeerder in beginsel weinig kans om een ISDS claim onder Nederlandse IBO’s of EU vrijhandelsakkoorden te winnen. Derhalve acht ik het risico van «regulatory chill» zeer gering.
Hoe oordeelt u over het feit dat Nederlandse bedrijven die in Nederland investeren, worden gediscrimineerd ten opzichte van buitenlandse bedrijven die in Nederland investeren als gevolg van ongelijke toegang tot internationale arbitrage?2
Het is een beginsel van het internationaal recht dat eigen onderdanen niet via internationale procedures hun eigen land mogen aanklagen, hiervoor zijn uitsluitend nationale procedures van toepasing. Amerikaanse bedrijven zouden ook niet via TTIP een claim kunnen indienen tegen hun eigen land. ISDS in IBO’s of vrijhandelsakkoorden is er juist voor bedoeld om Nederlandse investeerders die in het buitenland investeren en daar vaak grotere risico’s lopen additionele bescherming te geven. Het gaat dus om twee verschillende groepen investeerders: bij de eerste groep gaat het om investeerders die in het buitenland investeren en hiervoor additionele rechtsbescherming via ISDS krijgen; bij de tweede groep gaat het om investeerders die niet in het buitenland investeren maar wel rechtsbescherming op basis van het nationale recht genieten. Er is dus geen sprake van discriminatie.
Deelt u de zorgen van de directeur van Both Ends die stelt dat Zombie-verdragen fnuikend zijn voor internationale handel? Bent u bereid een transparant debat te bevorderen over de risico’s van investeringsverdragen?3
Nee. Het feit dat er nog steeds wereldwijd IBO’s en vrijhandelsakkoorden met een investeringshoofdstuk door landen worden afgesloten, bewijst dat ze een toegevoegde waarde hebben voor het aantrekken van investeringen en het wegnemen van handelsbelemmeringen. Ook het CPB heeft recentelijk aangetoond dat directe buitenlandse investeringen (DBI) door IBO’s met zo’n 20% toenemen (zie Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland!, CPB policy brief 2013/07, pagina 13).
Ja, ik ben bereid om op alle niveaus en met alle belanghebbenden een transparant debat over investeringsbescherming te voeren, bijvoorbeeld door het organiseren van een ronde tafel bijeenkomst. Ik wijs in deze context ook graag op de toezegging die ik gedaan heb tijdens de begrotingsbehandeling van 28 november jl. om op korte termijn een onderzoek te laten uitvoeren naar de potentiële sociale en milieurisico's en de gevolgen van ISDS voor Nederland en naar de financiële risico's voor de Nederlandse overheid. Ik zal de Kamer over de resultaten van dit onderzoek informeren.
Kinderarbeid bij de katoenproductie in Turkije |
|
Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (SP), Jan Vos (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Agnes Mulder (CDA), Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de reportage van het NCRV-programma «Altijd Wat» over kinderarbeid in Turkije in met name de katoenteelt?1
Ja.
Wat is er gebeurd op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar kinderarbeid bij vier landbouwgewassen, waaronder katoen, dat mede door de Nederlandse overheid is gefinancierd?2 Zijn er bijvoorbeeld programma’s in de katoensector of andere landbouwsectoren tegen kinderarbeid opgezet? Zo ja, wat houden deze programma’s in?
Met de uitkomsten van het onderzoek naar seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden door Turkse kinderen in de leeftijd van 6–14 jaar zijn beleidsaanbevelingen geformuleerd. Er is inmiddels de nodige aandacht gegenereerd voor de kwestie. Er is een vervolgproject met drie regionale workshops in Malatya, Adana en Eskisehir, waarbij belangrijke actoren uit het Turkse bedrijfsleven, overheid, vakbonden en maatschappelijke organisaties aanwezig zijn. Voor de deelnemers zijn veldbezoeken georganiseerd met rondleidingen door tentenkampen waar de seizoenarbeiders en hun families verblijven. Daarnaast zijn persverklaringen verspreid onder ongeveer 180 journalisten. Dit heeft tot nu toe geleid tot 16 artikelen in lokale en nationale media. Ook zijn de rapporten naar 286 organisaties gestuurd, zoals universiteiten, lokale overheden, advocatenorganisaties en Kamers van Koophandel. In het Turkse parlement zijn op basis van de onderzoeken vragen gesteld aan de betrokken Ministers. Daarnaast is nu door de grootste oppositiepartij (CHP) een parlementair onderzoek gevraagd naar kinderarbeid en de samenhang tussen de smokkel en handel in kinderen en kinderarbeid.
Voorts steunt de ambassade een project gericht op het verbeteren van de toegang tot gezondheidszorgvoorzieningen in het Zuidoosten van Turkije. In dit gebied vindt een belangrijk deel van de katoenoogst plaats. In het kader van dit project, dat door het United Nations Population Fund (UNFPA) wordt uitgevoerd, zijn informatiepakketten samengesteld over de gezondheidsrisico’s van het oogstwerk en de toegang tot medische voorzieningen. Deze informatiepakketen zijn besproken met lokale gezondheidsorganisaties, migrantenarbeiders en lokale autoriteiten. Ook zijn 49 gezondheidsconsultants opgeleid die de seizoenarbeiders helpen bij gezondheidsproblemen en voorlichting geven, ook via lokale media zoals het uitzenden van radiospots. Het project heeft de aandacht getrokken van het bedrijfsleven, één van de grotere lokale landbouwbedrijven (Toros Tarim) is partner in dit project, zowel financieel als in de uitvoering.
Gaat u deze kwestie opnieuw aan de orde stellen bij de Turkse autoriteiten, de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en bij de Europese Commissie om tot een concreet plan van aanpak tegen kinderarbeid in de katoensector te komen? Dringt u hierbij ook aan op actievere bestrijding van andere vormen van kinderarbeid in Turkije?
De Turkse overheid is primair verantwoordelijk voor de uitbanning van kinderarbeid. Dit komt aan de orde in relevante contacten. De Turkse overheid is zich bewust van het probleem en onderneemt concrete stappen om kinderarbeid tegen te gaan. Een arbeidsmarktonderzoek uit 2012 van het officiële Turkse statistisch bureau (Turkstat) laat zien dat 5,9 procent van het aantal kinderen tussen de 6 en 17 jaar betaald werk verricht. In totaal gaat het volgens Turkstat om 893.000 kinderen, waarvan 45 procent werkzaam is in de landbouw. Van deze groep gaat bijna de helft (49,8 procent) naar school. Het aantal kinderen dat betaald werk verricht is sinds 2006 met ongeveer 3.000 gestegen. In het EU voortgangsrapport over Turkije worden deze cijfers ook aangehaald en vergezeld van de oproep aan de Turkse autoriteiten om werk te maken van het terugdringen van kinderarbeid. De Turkse overheid wil dit aantal ook terugbrengen en heeft in het negende (2007–2013) en het tiende Nationale Vijfjaren Ontwikkelingsplan (2014–2019) de bestrijding van kinderarbeid als actiepunt opgenomen.
Om de Turkse overheid te ondersteunen in het bestrijden van kinderarbeid heb ik in november 2012 bij het bezoek aan Turkije het startsein gegeven voor een project van de International Labour Organisation (ILO). Dit project is gericht op samenwerking met bedrijfsleven, arbeiders en de lokale en nationale Turkse overheden om kinderarbeid bij de hazelnotenoogst tegen te gaan. In het kader van dit project is een zogenaamde «rapid assessment» uitgevoerd met alle betrokkenen in de oogstregio aan de Zwarte Zeekust. Op basis van deze analyse is een actieplan opgesteld dat met de lokale overheden, vakbonden en maatschappelijke organisaties is besproken. Daarnaast zijn er in tentenkampen voor migrantenarbeiders voorzieningen gerealiseerd in samenspraak met de lokale autoriteiten voor opvang en onderwijs van de betrokken kinderen. Ook de hazelnoot verwerkende industrie, verenigd in de Europese brancheorganisatie CAOBISCO, steunt dit project sinds april dit jaar.
Nederland neemt binnen de ILO actief deel aan de stuurgroep voor het ILO-programma tegen kinderarbeid, waarin onder meer de voortgang in het hierboven genoemde project besproken wordt. Nederland roept binnen de ILO op tot een actieve inzet tegen kinderarbeid en roept in het geval van concrete misstanden overheden op om gepaste maatregelen te nemen. Gezien deze inspanningen en het ILO-programma zie ik geen toegevoegde waarde in een EU actieplan. Ik zal mijn EU collega’s oproepen het ILO programma actief te ondersteunen en oog te hebben voor de katoensector, onder andere via coördinatie van gezamenlijke verklaringen in de stuurgroep voor het ILO-programma tegen kinderarbeid.
Gaat u de brancheorganisaties in de kleding- en textielsector in het kader van hun Plan van Aanpak voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en duurzaamheid vragen deze kwestie, samen met hun leden die in Turkije actief zijn, aan te pakken en daarvoor een specifiek en openbaar actieplan te ontwikkelen?
Naar aanleiding van deze Kamervragen is nader overleg gevoerd met de brancheorganisaties. Het uitbannen van kinderarbeid is onderdeel van het «Plan van Aanpak verduurzaming Nederlandse textiel- en kledingsector» dat de drie brancheorganisaties Vereniging Grootwinkelbedrijf (VGT), Modint en Inretail hebben opgesteld in dialoog met stakeholders. Hierin geeft de sector aan in te zetten op strikte controles van fabrieken via sociale auditing systemen en samenwerking met andere stakeholders, zoals de ILO, overheden en lokale organisaties. De focuslanden voor specifieke acties op het uitbannen van kinderarbeid zijn in eerste instantie Turkije, India en China. De sector schat in dat het probleem van kinderarbeid in deze landen met prioriteit om aandacht vraagt. In overleg met stakeholders heeft de sector bepaald dat in deze landen de kwestie kinderarbeid met voorrang moet worden aangepakt.
Om het «Plan van Aanpak» te implementeren starten de brancheorganisaties verschillende thematische werkgroepen, waaronder een werkgroep kinderarbeid. De werkgroep zal samen met de stakeholders acties formuleren voor het uitbannen van kinderarbeid. De specifieke acties, plannen en voortgang zullen openbaar worden gemaakt via internet.
Kunt u een overzicht geven van de in Nederland actieve textiel- en kledingbedrijven die katoenen stoffen afnemen uit Turkije? Bent u van mening dat deze bedrijven (waaronder Mexx en H&M) daarover openheid moeten geven en moeten laten zien wat zij doen om kinderarbeid en andere schendingen van mensenrechten in de katoenteelt te voorkomen en zo nodig te bestrijden? Gaat u hen daarop aanspreken?
De brancheorganisaties geven aan dat Turkije – na China, India en Bangladesh – één van de belangrijkste productielanden is van textiel en kleding. Er bestaat geen lijst van bedrijven die katoenen stoffen afnemen uit Turkije.
Het is niet eenduidig vast te stellen waar de katoen vandaan komt die de Turkse textielfabrieken gebruiken. Dit komt doordat de katoen voor productie doorgaans gemengd wordt met katoen afkomstig uit andere regio´s met andere vezellengte. Het mengen van verschillende vezellengten geeft namelijk een sterkere kwaliteit stof. In een gesprek met de Turkse NGO «Development Workshop» over kinderarbeid in Turkije bevestigde deze NGO dat de katoenketen in de praktijk niet te traceren is naar de velden waar katoen geplukt wordt. De NGO gaf aan dat er vanaf het punt dat de katoen wordt gemengd, geen systeem bestaat in Turkije om de herkomst van katoen te herleiden tot op het veld waar geplukt wordt.
Deze overwegingen maken het des te belangrijker om een gezamenlijke aanpak te formuleren. De brancheorganisaties hebben aangegeven dat het formuleren van een gezamenlijke aanpak de kerntaak zal zijn van de werkgroep kinderarbeid onder het Plan van Aanpak.
Wordt de Turkse katoen- en kledingsector ook meegenomen in de MVO-risicoanalyse die momenteel wordt gemaakt van sectoren waarbij Nederlandse bedrijven zijn betrokken, onder meer in de katoen-, textiel- en kledingsector? Bent u van plan openheid te geven over de uitkomsten van deze MVO-risicoanalyse? Zo ja, wanneer?
Op 23 oktober is met KPMG Sustainability de overeenkomst getekend om de MVO Sector Risico Analyse uit te voeren. Het wereldwijd identificeren van MVO-risico’s en het maken van een voorselectie van de sectoren met hoge risicoprofielen maakt onderdeel uit van de opdracht. Daarbij zullen bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, wetenschap en verschillende Ministeries nauw betrokken worden. Er zijn nu dus nog geen sectoren geïdentificeerd. Wel ben ik, vooruitlopend op de selectie van sectoren, in gesprek met de textielsector en met de energiesector over mogelijkheden voor een MVO-convenant. Met de textielsector wil ik begin 2014 een convenant sluiten.
De selectie van sectoren zal ik, samen met de Minister van Economische Zaken, in de zomer van 2014 aan de Kamer presenteren.
Hoe betrouwbaar acht u de recente cijfers van de ILO over de sterk gedaalde kinderarbeid wereldwijd (van 215 miljoen naar 168 miljoen), wanneer zelfs de cijfers over kinderarbeid in een relatief ontwikkeld land als Turkije sterk uiteenlopen van bijna 1 miljoen kinderen volgens de ILO (2006) tot 5 miljoen (Turkse arbeidseconoom in reportage «Altijd Wat»)?
De ILO is een gerenommeerde organisatie die veel, ook kwantitatief, onderzoek doet naar arbeidsomstandigheden wereldwijd. Waar het gaat om onderzoek naar kinderarbeid werkt de ILO hierbij ook nauw samen met organisaties als de Wereld Bank en UNICEF. Kinderarbeid komt daarom veel voor in de informele sector en binnen gezinnen. Officiële cijfers ontbreken vaak. Schattingen worden onder meer opgesteld aan de hand van «household surveys».
Het recente rapport «Marking progress against child labour: Global estimates and trends 2000–2012», van het ILO programma IPEC (Programme on the Elimination of Child Labour), laat zien dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt in de strijd tegen kinderarbeid in de wereld in de periode 2000–2012 en dat de algemene strategie zoals vastgelegd in de ILO-actieplannen, waaronder de Roadmap for Achieving the Elimination of the Worst Forms of Child Labour by 20163, effectief lijkt te zijn. Overigens sluit de afname van kinderarbeid op wereldschaal een mogelijke toename in Turkije niet uit. Volgens de ILO-onderzoekers is de afname van het absolute aantal kindarbeiders wereldwijd ten dele ook een gevolg van de crisis. Hierdoor is de vraag naar kinderarbeid in veel gebieden en met name ontwikkelingslanden afgenomen.
Het rapport vermeldt ook dat de doelstelling van 2016 voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid bij het huidige tempo niet zal worden gehaald. Het rapport beveelt aan de strategie meer toe te spitsen op specifieke leeftijdscategorieën en geslacht en om meer focus te leggen op regionale herkomst, op de landbouwsector en op de informele economie.
Kunt over een overzicht geven waar en op welke wijze kinderarbeid tijdens handelsmissies en andere bezoeken aan derde landen door u aan de orde is gesteld en wat daarvan het voorlopige resultaat was?
Het onderwerp mensenrechten is integraal onderdeel van de reisagenda van de leden van het Kabinet. De invulling hiervan verschilt per bezoek en land. Zo was een belangrijk agendapunt bij mijn bezoek aan Oeganda op 26 en 27 mei het Child Labour Free Zone project in Entebbe, een project van de Campagne Stop Kinderarbeid met financiering uit het mensenrechtenfonds. Ik sprak met voormalige kinderarbeiders, jongerenactivisten, de lokale Savings & Loans Association Group en leraren van de lokale basisschool waar de kinderen nu naar school gaan.
Tijdens de economische missie aan Panama op 24 juni jl. werd gesproken met de overkoepelende Panamese werkgeversorganisatie CoNEP over het ontwikkelen van bedrijfsstrategieën voor uitbanning van kinderarbeid. Tijdens de presentatie van het project tegen kinderarbeid werd een duidelijk beeld geschetst van de problematiek van de ruim 50.000 kinderarbeiders in Panama en de ervaringen van ondernemers om kinderarbeid uit te bannen in hun bedrijfsketen.
Tijdens het bezoek aan India van 2-5 september jl. heb ik bij politici en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties aandacht gevraagd voor het gezamenlijk aanpakken van MVO gerelateerde kwesties zoals kinderarbeid.
Tijdens de economische missie naar Brazilië, van 6-10 oktober jl., heb ik deelgenomen aan de 3e wereldwijde kinderarbeidconferentie in Brasília. Ik sprak de conferentie toe en droeg daarmee het Nederlandse voorzitterschap (Den Haag, 2010) over aan de Braziliaanse regering. De toespraak bevatte een oproep aan overheden en sociale partners om de in Nederland in 2010 tot stand gekomen «Roadmap», gericht op het nemen van onmiddellijke en doeltreffende maatregelen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen, te implementeren.
Kunt u ons informeren over de resultaten van uw deelname aan de III Global Conference Against Child Labour in Brazilië?
De conferentie in Brazilië was zowel inhoudelijk als organisatorisch succesvol en heeft een nieuwe impuls gegeven aan de strijd tegen kinderarbeid. Van alle uitgenodigde VN-lidstaten waren 153 landen vertegenwoordigd met een delegatie van overheid, werkgevers, werknemers en maatschappelijke organisaties.
De slotverklaring, de Brasilia Declaration on Child Labour, onderstreept als uitgangspunt de «Roadmap» over de strijd tegen de ergste vormen van kinderarbeid, zoals opgesteld in Den Haag en is vooral belangrijk in verband met het hierna te voeren proces. De verklaring roept op om bij de aanpak van kinderarbeid meer rekening te houden met verschillen tussen leeftijdscategorieën en geslacht en gaat in op de formalisering van de informele economie, vooral in sectoren als fabricage en dienstverlening, om kinderarbeid terug te dringen. In de verklaring wordt ook het recente ILO-rapport verwelkomd inclusief de daarin opgenomen aanbevelingen.
Evenals in 2010 na de 2e wereldwijde kinderarbeidconferentie in Den Haag zal het succes van de conferentie uiteindelijk afgemeten moeten worden aan de follow-up van de Brasília Declaration door de ILO Beheersraad en door ILO lidstaten. Een volgende wereldwijde kinderarbeidconferentie, waar het «2016-doel» wordt geëvalueerd, wordt in 2017 door Argentinië georganiseerd.
Het bericht dat Brazilië weigert Van Oord te betalen |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brazilië weigert Van Oord te betalen»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland en Brazilië in een handelsgeschil verwikkeld zijn omdat de Rotterdamse waterbouwer Van Oord niet betaald krijgt voor een grote baggerklus in de Braziliaanse haven van Suape?
Ik kan bevestigen dat er betalingsachterstanden zijn ontstaan ten aanzien van door Van Oord uitgevoerde werkzaamheden in Brazilië. De werkzaamheden behelzen het uitbaggeren van een toegangskanaal in de haven van Suape. Van Oord heeft het betalingsrisico verzekerd onder de exportkredietverzekering (EKV) van de Nederlandse Staat. De kwestie is daarmee verzekeringstechnisch van aard. Het betreft geen handelsgeschil.
Heeft Van Oord, dat vanwege een Braziliaanse betalingsachterstand in mei jl. het werk in de haven stillegde, de opdracht om de haven van Suape uit te baggeren tijdig en volledig volgens gemaakte afspraken uitgevoerd?
Uit contacten met Brazilië blijkt dat de werkzaamheden tijdig en volgens de afspraken met Suape zijn uitgevoerd. Er is gestopt met werken omdat de afgesproken aannemingssom was bereikt en het contract is inmiddels formeel geëindigd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een geschil tussen Suape en Van Oord over de uitvoering van het werk.
Welke inspanningen levert u voor de oplossing van dit handelsgeschil tussen Nederland en Brazilië en wat zijn volgens u de vooruitzichten ten aanzien van een spoedige oplossing van dit geschil?
Via verschillende diplomatieke kanalen wordt tussen Nederland en Brazilië overleg gevoerd om te komen tot een spoedige oplossing voor de betalingsachterstanden. De inzet hierbij is te voorkomen dat er schade ontstaat ten laste van de Nederlandse Staat. Ik begrijp dat het in Brazilië een complexe administratieve kwestie betreft waar meerdere overheidsniveaus bij betrokken zijn.
Heeft de wanbetaling van Brazilië te maken met de milieuschade die Van Oord heeft veroorzaakt in het havengebied en waarvoor het bedrijf een boete van 820.000 euro kreeg opgelegd? Zo nee, waarom niet? Heeft Van Oord deze boete betaald?
Mij is niet bekend dat er een koppeling bestaat tussen de betalingsachterstanden en de milieukwestie. Een lokaal milieuagentschap in Brazilië heeft de boete, waar het artikel in het Financieel Dagblad naar verwijst, opgelegd aan Suape en niet aan Van Oord. Inmiddels heeft Suape bezwaar aangetekend tegen de boete en is het afwachten of de boete gehandhaafd blijft of ingetrokken wordt naar aanleiding van het bezwaar.
Bent u voornemens de Braziliaanse wanbetaling alsnog aan de orde te stellen bij de Club van Parijs, die bemiddelt tussen kredietverstrekkende landen en wanbetalers? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Internationaal is afgesproken dat leden van de Club van Parijs elkaar informeren over ontstane betalingsmoeilijkheden. Mochten de betalingsachterstanden aanhouden dan zal Nederland dit dan ook in de Club van Parijs melden. Dit moment komt snel dichterbij; ergens in de komende maanden zullen de betalingsachterstanden, bij onvoldoende zicht op een spoedige oplossing, aan de orde worden gesteld.
Het rapport van Amnesty International over het verspreiden van valse informatie over olielekkages in de Nigerdelta door Shell |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Bad information: Oil spill investigation in the Niger Delta»1 dat is gepubliceerd door Amnesty International en het Centre for Environment, Human Rights and Development (CEHRD) over de Nigerdelta?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste conclusie van het rapport, namelijk dat Shell onderzoeken naar olielekkages in de Nigerdelta regelmatig manipuleert en valse informatie verspreidt over de resultaten?
De regering is bekend met de zeer ernstige gevolgen van olielekkages in de Niger Delta. De situatie verdient om die reden internationale aandacht. De oorzaak van de lekkages wordt conform Nigeriaanse regelgeving niet door onafhankelijke experts vastgesteld, maar door een zogenoemd Joint Investigation Team (JIT). Om de objectiviteit van het onderzoek te bevorderen bestaat het JIT uit vertegenwoordigers van de Nigeriaanse autoriteiten, de lokale gemeenschap en de desbetreffende oliemaatschappij. Vanaf 2011 maakt Shell Petroleum Development Company (SPDC) elk onderzoeksrapport dat door het JIT wordt geproduceerd openbaar. Mocht uit aanvullende gegevens blijken dat een lekkage ten onrechte is toegeschreven aan sabotage, dan heeft SPDC in het verleden aangegeven de wettelijk vereiste schadevergoeding te betalen. Daarnaast is het staand beleid van SPDC om de lekkage zo snel mogelijk te repareren.
Deelt u de mening dat de werkwijze van Shell in Nigeria, zoals beschreven in het rapport van Amnesty International en CEHRD, zeer te betreuren is en dat alle gevallen waarin Shell ten onrechte concludeerde dat schade veroorzaakt werd door sabotage en niet door een olielekkage, de schadevergoeding alsnog moet worden betaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u zich hier voor inspannen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de aanbeveling uit het rapport aan de Nederlandse regering om zich in te zetten voor onafhankelijk toezicht op de olie-industrie in Nigeria en bent u bereid om u hier voor in te spannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is primair aan de Nigeriaanse overheid om hier regelgeving over op te stellen en, zo nodig, aan te passen. Nederland heeft de Nigeriaanse overheid aangeboden een Staatstoezicht op de Mijnen-missie te sturen voor technische assistentie bij de versterking van het toezicht op de olie- en gassector in Nigeria. Ondanks herhaaldelijk verzoek om een reactie, is de minister van Oliezaken vooralsnog niet op dit aanbod ingegaan.
Bent u bereid om op korte termijn over de conclusies en resultaten van dit rapport het gesprek aan te gaan met Shell? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap bent u van plan over te brengen aan Shell, en welke verzoeken dan wel eisen zult u stellen aan het bedrijf om snelle verbetering in de werkwijzen te bewerkstelligen?
Rapporten als deze van Amnesty International leveren een nuttige bijdrage aan de discussie over de Niger Delta. Amnesty International is daarom uitgenodigd om op het ministerie een nadere toelichting te geven op het rapport. Deze toelichting heeft inmiddels plaatsgevonden. Met Shell zal ook naar aanleiding van het rapport over deze kwestie worden gesproken. Ik zal hierover verslag uitbrengen aan uw Kamer.
Daarnaast wil ik zelf in de eerste helft van 2014 een bezoek brengen aan Nigeria. Dit bezoek zal voornamelijk in het teken staan van handel, maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten. Na afloop zal ik een reisverslag aan de Kamer doen toekomen.
Kunt u de Kamer voorafgaande aan de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2014 een brief doen toekomen over uw appreciatie van het rapport van Amnesty International en CEHRD, en tevens in deze brief verslag doen van uw gesprekken met Shell?
Zie antwoord vraag 5.
Area C en de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Area C and the future of the Palestinian economy» van de Wereldbank?1
De bevindingen in het rapport zijn ernstig, maar niet nieuw. Het rapport van de Wereldbank maakt eens te meer duidelijk hoe urgent een oplossing van het conflict is.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de Wereldbank dat beperkingen die Israël in de C-gebieden ten aanzien van vervoer, ontwikkeling, bouw, water, landbouw en handel oplegt, de Palestijnse economie jaarlijks voor miljarden euro’s aan schade toebrengen en daarmee de grote afhankelijkheid van de Palestijnen van internationale hulp in stand houden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Wereldbank dat herstel en duurzame groei van de Palestijnse economie in belangrijke mate afhangt van het potentieel om de C-gebieden economisch te kunnen benutten?
Ja.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband actief te bevorderen dat de Israëlische regering genoemde beperkingen conform het verzoek van de Wereldbank opheft of verzacht, zodat de Palestijnen het economische potentieel van de C-gebieden voortaan beter kunnen benutten?
Nederland heeft er bij de Israëlische regering zowel in bilateraal als EU-verband meermaals op aangedrongen om Palestijnen ongelimiteerd toegang te verschaffen tot Area C en geen obstakels op te werpen voor de sociaal-economische ontwikkeling van dit gebied.
Wat is uw reactie op zorgwekkende berichten over recentelijke ontwikkelingen in de C-gebieden, waaronder een stijging van het aantal huizen in nederzettingen en een stijging van het aantal vernielde huizen, zoals onder andere geconstateerd door de Verenigde Naties?2
Het kabinet acht de uitbreiding van nederzettingen evenals het vernielen van huizen van Palestijnen, inclusief de Bedoeïenengemeenschap, in strijd met het internationaal recht en een bedreiging voor het vredesproces. Nederland heeft Israël opgeroepen de bouw van nederzettingen te bevriezen. Het kabinet keurt de sloop van huizen van Palestijnen in de bezette gebieden af.
Herinnert u zich de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012 over het Midden-Oosten vredesproces, waarin de lidstaten verklaarden dat sociaaleconomische ontwikkeling in de C-gebieden van doorslaggevend belang is voor de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat?
Ja.
Deelt u de mening dat de EU, terwijl vredesonderhandelingen plaatsvinden, zich concreet moet blijven inzetten om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing te optimaliseren?
Ja.
Wat is de voortgang bij de implementatie van aanbevelingen uit de EU «Heads of Mission» rapporten betreffende Area C en Oost-Jeruzalem, die door de diplomatieke vertegenwoordigers van de lidstaten met grote urgentie zijn aangedragen om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing te kunnen behouden?
De EU «Heads of Mission» rapporten zijn interne EU-documenten bedoeld voor interne beleidsvorming en worden niet gepubliceerd. Om die reden kan het kabinet geen uitspraak doen over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen.
Hoe bevordert u dat de EU gecoördineerd en proactief de sociaaleconomische ontwikkeling van Palestijnen in de C-gebieden ondersteunt en daarmee de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing versterkt?
Nederland zet zich actief in voor het verbeteren van de coördinatie van de inspanningen van de internationale gemeenschap ten aanzien van Area C en voert hiertoe regelmatig overleg in EU-verband, als ook met het kantoor van de Kwartetgezant en het kantoor van de UN Special Coordinator (UNSCO).
De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. Daarom is besloten – in coördinatie met internationale partners en in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit en vertegenwoordigers van de lokale bevolking – in te zetten op de planologische ontwikkeling van gemeenschappen in area C (masterplanning). Voor dezelfde gemeenschappen stelt de EU fondsen beschikbaar voor infrastructurele ontwikkeling.
Wat doet Nederland in bilaterale zin om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing op die manier te versterken? Kunt u in uw toelichting ingaan op de beoogde verbeteringen die worden vermeld in de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012?
Nederland zet zich in bilaterale zin actief in ten behoeve van de sociaal-economische leefomstandigheden in de C-gebieden. Nederland draagt financieel bij aan de rehabilitatie en het opnieuw in gebruik nemen van landbouwgronden waaronder Area C (Land Development Programme) en aan de assistentie van boeren met de ontwikkeling van een marktgerichte productie van tuinbouwproducten (High Value Crops programme). Binnenkort start Nederland de financiering van een volgend Land Development Programme waarvan 45% van het totale budget (€ 8 mln) wordt ingezet ten behoeve van gemeenschappen in Area C. Ten zuiden van de Hebron Hills zet Nederland in op watervoorziening van traditionele gemeenschappen in de C-gebieden aldaar.
Misleidende kortingen bij elektronicawinkels |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Pas op voor misleidende korting bij elektronicawinkel»?1
Ja.
Is het waar dat kortingen op prijskaartjes in elektronicawinkels, en op internet, regelmatig misleidend zijn vanwege onder andere te hoog voorgespiegelde eerdere prijzen waarnaar wordt verwezen en vanwege onjuiste kwalificaties als «laatste exemplaar»?
Ik wil voorop stellen dat het ondernemers vrij staat om zelf hun prijzen te bepalen. Consumenten mogen echter niet misleid worden, waardoor ze een koopbeslissing nemen die ze wellicht niet zouden nemen als ze wel over volledige en juiste informatie beschikten. Ik heb geen zicht op welke schaal ondernemers consumenten onjuist informeren over kortingen. Dit vergt regelmatige prijsvergelijkingen. Wanneer consumenten menen dat sprake is van misleidende kortingen, kunnen zij hiervan melding maken bij het informatieloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Voor de ACM vormen de meldingen bij ConsuWijzer een belangrijke bron van signalen over mogelijke misstanden op de markt. Er zijn dit jaar tot nu toe zes meldingen binnengekomen over misleidende kortingen bij elektronicawinkels.2
Wat vindt u van dergelijke misleiding? Is die misleiding in strijd met wettelijke bepalingen?
Ik keur iedere vorm van misleiding af. Ik vind het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun koopbeslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking over bijvoorbeeld de belangrijkste kenmerken, zoals de prijs, van een product of dienst. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over de prijs, het bestaan van een specifiek prijsvoordeel of door bedrieglijk te beweren dat een product slechts gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn waardoor ze onvoldoende tijd hebben om een geïnformeerd besluit te nemen. Consumenten dienen aan de hand van de verstrekte informatie in staat te worden gesteld om een weloverwogen aankoopbeslissing te nemen. Het is niet aan mij om te beoordelen of in dit specifieke geval sprake is van misleiding die in strijd is met wettelijke bepalingen. Dit is aan de ACM als toezichthouder op deze regels en uiteindelijk aan de rechter. Wel heb ik de ACM in kennis gesteld van de praktijken die in het krantenartikel worden beschreven en waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd. Het is aan de ACM om te bepalen of zij naar aanleiding daarvan actie gaat nemen tegen de beschreven praktijken. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 450.000 per overtreding. Er bestaat mijns inziens voldoende wetgeving die misleiding verbiedt en sanctioneert. Indien de ACM hiertoe aanleiding ziet, kan zij hierover met de sector in gesprek gaan.
Goede marktwerking vereist een transparante markt waarin kopers beschikken over juiste prijs- en productinformatie; in hoeverre verstoren misleidende prijskortingen de elektronicamarkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke middelen heeft u om dergelijke misleiding tegen te gaan? Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om te komen tot spelregels om misleiding tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
De belofte van de minister aan de Van Drie Group |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ploumen belooft Van Drie hulp bij export»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de staatssecretaris van Economische Zaken heeft aangegeven dat er in het naleven van regelgeving en de kwaliteit van het toezicht op slachterijen en diertransporten onacceptabele knelpunten zijn?
Ja. Hiervoor verwijs ik u naar de brief van de Staatsecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 3 september jl. (26991–368).
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat momenteel loopt van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de risico’s voor de voedselveiligheid bij de productie en verwerking van en handel in vlees?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Ekro, onderdeel van de Van Drie Group, onderwerp van discussie is rond de misstanden in de vleesindustrie na de uitzending van Zembla over het wegspoelen van mestbezoedeling met water en het wegsnijden van ontdooid, groen en stinkend vlees?
De Staatssecretaris van Economische Zaken is in haar brief van 10 september jl. (26991–369) aan de Tweede Kamer ingegaan op de vermeende misstanden met betrekking tot mestbezoedeling. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft over de (herziening) van de EU-regelgeving heretikettering van vlees in het AO Toezicht NVWA op 11 september jl. toegezegd de Tweede Kamer te informeren via de Kamerbrieven Landbouwraad.
De Nederlandse agrosector loopt in het algemeen wereldwijd voorop met kwaliteitsproducten, waarbij dierenwelzijn en voedselveiligheid hoog in het vaandel staan. Mijn taak is het om handelsbarrières op buitenlandse markten voor het Nederlands bedrijfsleven weg te halen, juist nu, tijdens de economische crisis. Bijvoorbeeld in de TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) onderhandelingen. Wat betreft vleesproducten specifiek: de Staatssecretaris van Economische Zaken heeft meerdere maatregelen getroffen om het toezicht van de NVWA te versterken, daarvoor verwijs ik u naar de hierboven genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer.
Bent u van mening dat bovenstaande door keurmeesters gemelde misstanden een risico vormen voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw directe belofte aan de Van Drie Group zich met de misstanden die er momenteel zijn in de handel en verwerking van vleesproducten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het ethisch verantwoord is om vleesproducten met een mogelijk risico voor de volksgezondheid te promoten in het buitenland?
Ik verwijs u voor een antwoord op de vraag naar de risico’s voor de volksgezondheid naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6 en de eerder genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Kamer.
Bent u bereid uw uitspraak «Met bedrijven als de Van Drie Group lopen we internationaal voorop»te nuanceren gelet op het feit dat het hier vooralsnog om een bedrijf gaat waarvan het beleid ter discussie staat? Zo nee, hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de recente vleesschandalen?
Nee, ik handhaaf mijn uitspraak.
Voor zover mij bekend, loopt de Van Drie Group internationaal voorop met geavanceerde technieken om de traceerbaarheid van het product te realiseren.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6.
Hoe rechtvaardigt u de door u getoonde bereidheid om hulp te verlenen bij het openen van de markt, nu er volgens de staatssecretaris van Economische Zaken onvoldoende sprake is van een goede borging van de integriteit en veiligheid van voedsel in slachterijen en diertransporten? Acht u het verstandig om relaties met landen als Japan, de Verenigde Staten en Turkije op het spel te zetten nu Nederland te kampen heeft met vleesschandalen die met een falende Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) aantoonbaar nog niet kunnen worden aangepakt?
De vleessector is een belangrijke sector van de Nederlandse economie. Daarom is het van belang om de exportpositie van deze sector te handhaven en zo mogelijk te versterken. Voorwaarde daarvoor is dat integriteit en veiligheid zoveel mogelijk gewaarborgd zijn. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben maatregelen genomen om het toezicht van de NVWA te versterken (hiervoor verwijs ik u naar eerdergenoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer), en hebben samen met bedrijfsleven een «Taskforce Voedselvertrouwen» opgericht. Deze Taskforce is bezig met verbeteringen in de vlees- en zuivelsector, onder andere op het gebied van traceerbaarheid, waardoor fraude zoveel mogelijk moet worden voorkomen en de voedselveiligheid verder wordt verbeterd. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben toegezegd de Tweede Kamer eind 2013 te informeren over de voortgang en de resultaten van deze Taskforce. Ook heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) verzocht onderzoek te doen naar risico’s voor voedselveiligheid bij productie en verwerking van en handel in vlees. Het rapport wordt in februari 2014 verwacht. Ik kan niet vooruitlopen op conclusies hiervan.
Het Kabinet hecht eraan dat Nederlandse exportsectoren, waaronder de landbouwsector, voldoende toegang hebben tot buitenlandse markten. In het huidig economische tijdsperk zie ik dat diverse landen in toenemende mate de neiging hebben hun markten te sluiten voor importen. Zo zijn er op dit moment nog diverse landen (waaronder de VS) die hun markten, tegen de internationale afspraken in, gesloten houden voor Nederlands kalfs- en rundvlees. Gelukkig begint dit langzaam te veranderen, dankzij extra inzet hierop door het kabinet. Zo heeft afgelopen februari Japan de markt geopend voor Nederlands kalfs- en rundvlees, dankzij uitgebreide economische diplomatie. Japan kent echter nog wel hoge invoerheffingen op deze producten. Nu de Europese Unie met Japan over een vrijhandelsakkoord onderhandelt, zal ik in Europa er zeker voor pleiten dat deze invoerheffingen worden afgeschaft. Ik deel uw visie niet dat hiermee de relaties met genoemde landen op het spel worden gezet.
Etikettering van producten uit de Westelijke Sahara |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat het beleid van de Europese Commissie is met betrekking tot regelgeving betreffende de etikettering van producten en specifiek van tomaten uit de Westelijke Sahara?
Regelgeving met betrekking tot etikettering van levensmiddelen is geregeld in de richtlijn 2000/13/EG en het Warenwetbesluit Etikettering Levensmiddelen. Voor tomaten en ook de etikettering daarvan gelden voor lidstaten en derde landen nog aanvullende en algemeen geldende regels die zijn opgenomen in de verordening 1234/2007 in combinatie met verordening 543/2011. De Europese Commissie heeft inzake de etikettering van levensmiddelen (inclusief groenten en fruit) geen specifieke regelgeving voor producten uit de Westelijke Sahara opgesteld.
Is het waar dat de Europese Commissie toestaat dat producten uit de Westelijke Sahara als zijnde afkomstig uit Marokko worden gelabeld, waardoor gebruik gemaakt kan worden van preferentiële tarieven? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Is het waar dat er een aparte land code bestaat voor producten uit de Westelijke Sahara? Indien neen, waarom niet?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de regelgeving inzake de etikettering van levensmiddelen en de regelgeving inzake de toepassing van preferentiële tarieven. Zie voor het beleid van de Commissie en bestaande regelgeving inzake etikettering, het antwoord op vraag 1.
Het EU Marokko Associatieakkoord en het landbouwprotocol bevatten geen rechtstreekse verwijzing naar de Westelijke Sahara, maar staan niet in de weg aan toepassingen ervan op de Westelijke Sahara. Het internationaal recht beschouwt activiteiten gerelateerd aan natuurlijke hulpbronnen door een gezag uitvoerend bestuur in een niet zichzelf besturend gebied als rechtmatig, voor zover de activiteiten niet worden ondernomen ten koste van de behoeften en belangen van de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid hangt af van de wijze waarop deze verplichting door Marokko, dat feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara, wordt geïmplementeerd.
De Europese Unie en de Westelijke Sahara hebben geen vrijhandelsverdrag afgesloten en de Europese Unie heeft voor de Westelijke Sahara ook geen unilaterale regeling getroffen. Er bestaat inderdaad ten behoeve van de douaneprocedures een EU-landencode voor producten uit de Westelijke Sahara, t.w. «EH».
Kunt u aangeven waarom het kabinet nog steeds beziet of een etiketteringsadvies (net als met betrekking tot producten uit illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied) betreffende de Westelijke Sahara nodig is?1 Waarom zou een dergelijk advies hier mogelijk niet nodig zijn?
Bij de beoordeling van de opportuniteit van een etiketteringsadvies met betrekking tot producten uit de Westelijke Sahara hanteert het kabinet als uitgangspunt dat een EU-brede aanpak dient te worden nagestreefd. In de discussie speelt een rol dat de Westelijke Sahara een niet-zichzelf-besturend gebied is als bedoeld in het Handvest van de Verenigde Naties. Het verschil in vergelijking met de situatie in de Palestijnse Gebieden zit met name in het feit dat er de afgelopen jaren veel minder aandacht is geweest voor de Westelijke Sahara, waardoor er minder consensus bestaat ten aanzien van de beleidsmatige en juridische implicaties van de internationaalrechtelijke status van de Westelijke Sahara als niet-zichzelf besturend gebied.
Kunt u toelichten in hoeverre de situatie met betrekking tot de Westelijke Sahara verschilt van die van de bezette Palestijnse gebieden, met name waar het gaat om internationale consensus over de internationaalrechtelijke status van beide gebieden? Waarom heeft dit mogelijk gevolgen voor zaken betreffende consumentenmisleiding?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat er sinds augustus 2012, toen over dit onderwerp eveneens schriftelijke vragen werden gesteld, concreet is gedaan om een einde te maken aan de misleiding over de oorsprong van producten uit de Westelijke Sahara?2
Het kabinet hecht belang aan duidelijkheid over de oorsprong c.q. herkomst van producten. Nederland heeft dan ook bij de Europese Commissie aangedrongen op meer duidelijkheid ten aanzien van de oorsprong en herkomst van producten uit de Westelijke Sahara, zodat consumenten correct kunnen worden geïnformeerd. De Commissie heeft te dien aanzien nog geen initiatieven genomen.
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Het EU besluit het embargo tegen diamanten uit Zimbabwe op te heffen |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beslissing van de Europese Unie om het embargo voor diamanten uit Zimbabwe op te heffen dat een aantal jaren geleden werd ingevoerd als sanctie tegen het regime van president Robert Mugabe?1
De EU heeft in 2002 beperkende maatregelen ingesteld tegen bepaalde personen en bedrijven uit Zimbabwe. In 2009 is deze lijst aangevuld naar aanleiding van mensenrechtenschendingen rondom de verkiezingen van 2008 en schending van belangrijke democratische principes. Daarbij is ook de Zimbabwe Mining Development Corporation (ZMDC) aan de lijst toegevoegd.
Op 25 september 2013 is ZMDC van de EU-lijst van beperkende maatregelen verwijderd, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het bedrijf betrokken is geweest bij het financieren van het (beperkte) geweld tijdens de verkiezingen van juli 2013.
De EU en Nederland zullen doorgaan met het benadrukken van de noodzaak tot hervormingen en democratisering in Zimbabwe. In dat licht zal ook in de toekomst de lijst met beperkende maatregelen worden bezien.
Bent u van mening dat de situatie in de mijn van Marange, waar gevangenen werden gedwongen te werken en waar ook politie en leger mensen rekruteerden om illegaal te werken, zodanig is verbeterd dat het embargo dat werd opgericht om de bloeddiamanten te weren van de internationale markt kan worden opgeheven? Zo ja, op welke gegevens baseert u uw mening? Zo nee, heeft Nederland zich op Europees niveau verzet tegen opheffing van het embargo tegen Zimbabwe?
Zimbabwe heeft in de periode 2009–2012 onder verscherpt toezicht gestaan in het kader van het Kimberley-proces (KP). Het KP is een internationaal certificatiesysteem dat dient te voorkomen dat rebellenbewegingen «conflictdiamanten» op de markt kunnen brengen. De EU, incl. Nederland, ondersteunde in 2008–2009 KP-activiteiten om de ernstige mensenrechtenschendingen aan te pakken in de Marange mijn. Deze activiteiten vanuit KP en afspraken met Zimbabwe hebben er begin 2012 toe geleid dat de KP-waarnemersmissie, met deelname van World Diamond Council en Civil Society Coalition, concludeerde dat de mensenrechtensituatie in de Marange mijn was verbeterd en dat de mijn voldeed aan de KP-voorwaarden (compliant).
Sinds eind november 2012 staat de export van diamanten uit de Marange mijn niet meer onder verscherpt toezicht. De mijn opereert sindsdien in overeenstemming met vereisten van het KP. De EU houdt de situatie in de Marange regio nauwlettend in de gaten.
Deelt u de zorg van Global Witness, een organisatie die strijdt tegen geweld en corruptie, dat het embargo te snel is opgeheven? Zo ja, bent u van mening dat indicaties dat de Zimbabwe Mining Development Corporation (ZMDC) de politieke partij ZANU PF van Robert Mugabe heeft gefinancierd, waardoor bij verkiezingen kon worden gefraudeerd en het democratisch proces in Zimbabwe werd ondermijnd, onvoldoende zijn onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De export van diamanten staat sinds eind november 2012 niet langer meer onder verscherpt toezicht vanuit het KP.
ZMDC is verwijderd van de EU-lijst van beperkende maatregelen omdat er geen aanwijzingen zijn dat het bedrijf betrokken is geweest bij financieren van geweld tijdens de recente verkiezingen.
De activiteiten van ZMDC vallen nu onder de internationale afspraken rondom diamanthandel.
Deelt u de mening dat de huidige internationale afspraken over de bestrijding van financiering van Afrikaanse conflicten met zogenaamde bloeddiamanten vooral gericht zijn op het stopzetten van de financiering van rebellengroepen, maar onvoldoende aandacht hebben voor de inkomsten die regimes, zoals dat van Robert Mugabe, genereren uit de verkoop van bloeddiamanten? Zo ja, welke voorstellen zult u doen om deze afspraken aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De huidige internationale afspraken zijn erop gericht om te voorkomen dat rebellenbewegingen de eigen activiteiten kunnen financieren met de export van conflictdiamanten.
Nederland wordt binnen het KP vertegenwoordigd door de EU. De EU pleit actief om ook in bredere zin mensenrechtenschendingen sterker te verankeren in het KP. In het KP proces bestaat hier helaas geen consensus over.
Het kopiëren van paspoorten bij het afsluiten van een telefoonabonnement |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat telecombedrijven een kopie maken van het identiteitsbewijs van een nieuwe klant bij het afsluiten van een telefoonabonnement? Welke telecombedrijven doen dit structureel of incidenteel?
Wanneer consumenten een abonnement afsluiten bij een telecomaanbieder dienen zij zich te identificeren. De identificatie vindt plaats met een identiteitsbewijs, zoals bijvoorbeeld een ID-kaart, een paspoort of een rijbewijs.
Daarnaast is het gebruikelijk dat telecombedrijven een afgedekte scan maken van het identiteitsbewijs om misbruik van abonnementen te voorkomen. Het komt helaas voor dat criminelen zich voordoen als klanten en met valse documenten een abonnement afsluiten. De kopie van dat document kan dan als (potentieel) bewijsstuk dienen in de daarop volgende juridische procedure. Voor telecombedrijven is daarom van belang om ook na het aangaan van de overeenkomst aan te kunnen tonen met welk document de identificatie heeft plaatsgevonden.
Een afgedekte scan wil zeggen, dat er over het scanapparaat een mal is geplaatst. Door deze mal worden privacygevoelige gegevens (zoals in ieder geval altijd het burgerservicenummer en vaak ook de pasfoto) afgedekt.
De hier geschetste werkwijze wordt onderschreven door brancheorganisatie Nederland ICT waarbij veel telecombedrijven zijn aangesloten. De partijen in deze werkgroep werken samen aan het verder verbeteren van de privacy van hun klanten.
Zo wordt de mal die sommige telecombedrijven al gebruiken en die zowel BSN nummer als pasfoto afschermt, op korte termijn beschikbaar gemaakt voor zowel de eigen winkels van telecombedrijven, als voor alle winkels die de diensten van telecombedrijven doorverkopen (als reseller). Deze mal dekt bij een kopie bijzondere persoonsgegevens (die door het CBP in de richtlijnen zijn aangemerkt) af. Ook brengt de mal een watermerk aan op de kopie.
Er is geen uitputtend overzicht van de wijze waarop de verschillende telecombedrijven werken. Het is echter uiteindelijk aan het College bescherming persoonsgegevens hiernaar onderzoek te doen, mocht zij daartoe aanleiding zien.
Overigens wordt ook bij het online afsluiten van een telefoonabonnement vaak gevraagd een kopie van het identiteitsbewijs op te sturen. Het CBP adviseert de consument, als die er toch voor kiest dat te doen, om het risico op misbruik van persoonsgegevens zo klein mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het burgerservicenummer door te strepen. Het centraal meldpunt identiteitsfraude adviseert om groot op de kopie te schrijven dat het een kopie is, voor wie de kopie is bedoeld (naam telecombedrijf) en de datum. Ook kan de klant de pasfoto afschermen. De telecomsector onderschrijft deze adviezen.
Klopt het dat de hierboven geschetste handelwijze in strijd is met de richtlijnen opgesteld door het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?1 Wat is uw reactie op dit punt?
Zoals in de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» van juli 2012 is beschreven is het maken van een kopie van het identiteitsbewijs door private bedrijven in beginsel niet toegestaan. Dit om misbruik van persoonsgegevens (waardonder identiteitsfraude) te voorkomen. Het is aan het College bescherming persoonsgegevens om te controleren of de werkwijze van telecombedrijven in lijn is met de door het CBP opgestelde richtsnoeren. Telecombedrijven geven aan in ieder geval te werken volgens de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» waarin de geldende wettelijke regels worden verduidelijkt. Immers, zij maken bij een afgedekte scan geen kopie van het burgerservicenummer.
Hoe kan het dat het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement nog steeds plaatsvindt, ondanks dat dit in strijd is met de richtlijnen van het CBP?
Telecombedrijven geven aan de kopie nodig te hebben om misbruik van abonnementen te voorkomen.
Wat voor nut heeft het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement?
Zie antwoord op vraag 1
Bent u van mening dat deze handelwijze de privacyrechten van burgers schendt? Zo nee, waarom niet?
De privacygevoelige onderdelen van het identiteitsbewijs worden in principe afgeschermd en kunnen dus niet verspreid of misbruikt worden. De privacyrechten van de klant worden in dat geval in acht genomen. Wel vind ik het van belang dat telecombedrijven zich bewust zijn van de richtsnoeren van het CBP. Het CBP zou hierover nader uitleg kunnen geven, bijvoorbeeld binnen het verband van de Privacy werkgroep van Nederland ICT.
Gaat u telecomaanbieders aanspreken op deze handelwijze?
Het is niet aan mij om de telecomaanbieders aan te spreken op de manier waarop uitvoering wordt gegeven aan de privacywetgeving. Het CBP is de onafhankelijke toezichthouder, en alleen dit college kan hierover uitspraken doen. Bij overtreding van de wettelijke normen kan het CBP handhavende maatregelen treffen. Het CBP geeft in zijn handhavingsbeleid prioriteit aan onderzoeken naar ernstige en structurele overtredingen van de Wbp, die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavende maatregelen een effectief verschil kan maken. Daarnaast stelt het CBP jaarlijks aandachtsgebieden vast waarop verscherpt toezicht plaatsvindt. Daarbij heeft het CBP ook aandacht voor signalen over het onrechtmatig verzamelen en gebruiken van «kopietjes paspoort».
Handhaving alcoholleeftijd |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen »18-minner kan blijven drinken» en «drankcontrole traag op gang»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Herkent u het in de artikelen geschetste beeld dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 zich bij hun handhaving zullen concentreren op 16-minners, en de teugels voorlopig laten vieren bij de groep daarboven? Zo ja, welke signalen heeft u hierover ontvangen? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zoals ik ook heb gesteld in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Rebel (d.d. 23 september 2013) is mijn beeld dat gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 de teugels zullen laten vieren wat betreft de 16- en 17- jarigen.
Deelt u de mening dat, zodra de nieuwe wettelijke leeftijdsgrens van 18 jaar geldt voor het aankopen van alcohol, deze grens ook adequaat gehandhaafd moet worden?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u voorts de mening dat het voor de maatschappelijke acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd noodzakelijk is dat gemeenten ook daadwerkelijk die leeftijd gaan handhaven? Zo nee, waarom niet?
Handhaving is een belangrijk middel voor de acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd, maar zeker niet het enige middel, net zo min als gemeenten de enige partij zijn om de nieuwe maatschappelijke norm te realiseren. Voor een goede naleving van de leeftijdsgrens doe ik een beroep op alle partijen, zowel gemeenten als verstrekkers, ouders en de jeugd zelf.
Dit najaar zal ik (samen met diverse partijen, zoals supermarkten, horeca, sportkantines, GGD’en, etc.) een communicatiecampagne starten om de sociale norm te versterken dat het normaal is als jongeren voor hun 18e geen alcohol drinken.
Is het signaal dat gemeenten vanaf januari 2014 zich beperken tot handhaving van de alcoholleeftijd bij 16-minners voor u aanleiding de verhoging van de alcoholleeftijd naar 18 jaar later in te laten gaan dan 1 januari 2014, op een moment waarop alle gemeenten deze nieuwe grens adequaat kunnen en zullen handhaven? Zo ja, wat wordt dan de nieuwe invoeringsdatum? Zo nee, waarom niet?
Nee, de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende drank van 16 naar 18 jaar is door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. Het is staand beleid, waar ik groot voorstander van ben.
Het bericht dat met subsidie Sapph-lingerie in Afrika zal worden verkocht |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Rob Heilbron gaat met subsidie Sapph-lingerie verkopen in Afrika»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke subsidie is verstrekt en voor welk bedrag?
Er is aan Dhr. Heilbron geen subsidie verstrekt, noch heeft hij een aanvraag ingediend.
Kunt u aangeven wat de afwegingen zijn om deze subsidie te verlenen en op deze manier deze vorm van handel te subsidiëren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de keuze voor de landen Marokko, Ethiopië, Uganda, Tanzania, Rwanda en Ghana, zoals in het artikel genoemd, op basis van het gegeven dat deze landen «subsidiegevoelig» zijn?
Dhr. Heilbron heeft in een nadere reactie laten weten dat zijn uitspraken in het Quote interview verkeerd zijn weergegeven. Met subsidiegevoeligheid bedoelde Dhr. Heilbron investeringsvoordelen die de nationale overheid ter plaatse buitenlandse ondernemers biedt, zoals belastingvoordelen en vrijstellingen bij het betalen van importheffingen.
Wat is uw oordeel over de uitspraken in het artikel; «Daarnaast hebben we gekeken naar landen die belastingtechnisch interessant zijn, dat er geen importheffingen zijn, geen winstbelasting of dat er tax free-situaties zijn»?
Ik vind het niet vreemd dat ondernemers naar deze aspecten kijken in de afweging om ergens te gaan investeren. Van Nederlandse ondernemers in het buitenland verwacht de Nederlandse overheid wel dat ze fatsoenlijk zaken doen, met inachtneming van nationale wetgeving en van de OESO-richtlijnen ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Kunt u aangeven welk deel van het totale subsidiebudget naar deze vorm van handel gaat?
Voor deze vorm van handel is geen OS budget beschikbaar gesteld.
Kunt u aangegeven op welke wijze deze vorm van handel bijdraagt aan de ontwikkeling van de genoemde landen, nu de producten onder meer afkomstig zijn uit «oude voorraad» en het tevens, voor zover uit het artikel op te maken valt, niet gaat om lokaal te produceren goederen?
Zie antwoord vraag 6.
Het importverbod van Rusland op pootaardappelen en plantmateriaal |
|
Han ten Broeke (VVD), Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dijksma naar Rusland vanwege importverbod»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke andere acties de Europese Commissie en de Nederlandse regering tot op heden heeft ondernomen naast de reeds getroffen maatregelen om het importverbod van Rusland ongedaan te maken en wat de resultaten hiervan zijn?2
In mijn brief aan de kamer van 11 juli jl. (TK 21 501-32, nr. 724) heb ik u geïnformeerd over het proces dat heeft geleid naar het importverbod ingesteld door de Russische Federatie voor consumptie- en pootaardappelen en plantmateriaal uit de EU.
Ik zal bij de Europese Commissie blijven aandringen op spoedige vervolgstappen gezien de grote handelsbelangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Dit betreft onder andere het aandringen op een spoedig vervolgoverleg tussen de Europese Commissie en de Russische autoriteiten om een aanbod van voorstellen nader toe te lichten en tot overeenstemming te komen. Daarnaast blijf ik de Europese Commissie steunen in het verder voorbereiden en uitwerken van een derogatie voor Russische producten naar de Europese Unie. Ook zal Nederland de Europese Commissie steunen in haar voorstel voor het gebruik van een IPCD (traceerbaarheid) bij de handel tussen de lidstaten om de fytosanitaire garanties binnen de EU bij plantmateriaal te verbeteren. Verder ben ik bereid om het fytosanitaire systeem door de Russische autoriteiten te laten auditen om het vertrouwen te versterken in het fytosanitaire systeem. Tot slot zal ik het initiatief nemen om samen met het Nederlandse bedrijfsleven voor potplanten en boomkwekerijproducten te bezien of er nog verdere fytosanitaire garanties ingebouwd kunnen worden om tegemoet te komen aan de Russische wensen.
Kunt u bevestigen dat u deze problematiek aan heeft gekaart tijdens de Landbouwraad in juli 2013 en hierover een gesprek heeft gehad met Eurocommissaris Borg? Zo ja, kunt u aangeven waarom hierover niet is teruggekoppeld in het verslag van deze Landbouwraad en bent u bereid dit alsnog te doen?3
Ja, zoals aangegeven in mijn brief van 11 juli jl. heb ik en marge van de Landbouwraad van 15 juli jl. een bilateraal gesprek gehad met Eurocommissaris Borg. In dit gesprek heb ik nogmaals aandacht gevraagd voor de problematiek, en het Nederlandse standpunt uiteengezet. Eurocommissaris Borg heeft zijn begrip getoond en de inzet van de Europese Commissie, zoals aangegeven in mijn brief van 11 juli jl., toegelicht. Van beide zijden is het belang onderstreept van het gezamenlijk optrekken van de Europese Commissie en de lidstaten. Er vindt spoedig vervolgoverleg plaats tussen de Europese Commissie en de Russische autoriteiten. Indien dit bij de volgende Landbouwraad aan de orde komt, zal ik uw Kamer hierover via de reguliere wijze van het verslag informeren.
Klopt het dat een stijgende trend waarneembaar is wat betreft het aantal handelsdisputen tussen de Europese Unie en de Russische Federatie? Zo ja, kunt u hier een verklaring voor geven en wat bent u bereid hieraan te doen? Behoort bijvoorbeeld een (informele) demarche tot de mogelijkheden?
Rusland is de op twee na belangrijkste handelspartner van de EU. Voor Rusland is de EU de belangrijkste handelspartner. Met uitzondering van de periode 2008–2010 (o.a. door de economische crisis) is de handel tussen de EU en Rusland alleen maar gestegen. Net zoals met andere handelspartners het geval is, zijn er ook handelsdisputen met Rusland en de meesten worden via overleg goed opgelost. Het is niet zo dat er een stijgende trend waarneembaar is.
Kunt u aangeven of een dergelijke handelsbeperking in strijd is met WTO-regelgeving, waaraan zowel Nederland als Rusland zich gecommitteerd hebben? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om Rusland in WTO-verband hierop aan te spreken?
In de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen (het zogenaamde WTO-SPS agreement) zijn de basisregels opgenomen waarin de vereisten betreffende voedselveiligheid en de gezondheid van dieren en planten zijn vastgelegd om technische maatregelen te mogen instellen. Vooralsnog lijken de door Rusland getroffen maatregelen om import van consumptie- en pootaardappelen en plantmateriaal uit de EU te weren, een basis te vinden in de overeenkomst. Ik vind het van belang dat eerst op basis van een goede dialoog tussen EU en de RF oplossingen worden gezocht. Ik vind het dan ook nu nog niet het moment om Rusland in WTO-verband voor deze handelsbelemmering te dagen.
Deelt u de opvatting dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat Rusland eenzijdig importverboden kan afkondigen en dat dit tot grote schade leidt voor het Nederlandse (agrarisch) bedrijfsleven? Zo ja, welke maatregelen en mogelijkheid ziet u in de toekomst om dergelijke handelsbeperkingen te voorkomen?
Het instellen van technische maatregelen op basis van sanitaire en fytosanitaire gronden is vastgelegd in internationale kaders (WTO-SPS-agreement). Elke importstop leidt tot schade van het Nederlandse bedrijfsleven. Het is dan ook de inzet van het Nederlandse kabinet om deze importstop zo spoedig mogelijk op te heffen. In mijn brief aan de kamer van 11 juli jl. (TK 21 501-32, nr. 724) heb ik aangegeven welke acties de Europese Commissie en ik ondernemen om dit te realiseren. Over het algemeen is de ervaring dat met het aangaan van (technische) gesprekken en het overeenkomen van afspraken voor verbeterde fytosanitaire voorwaarden, een sneller resultaat te behalen valt.
De boycot van Israëlische producten door een aantal supermarkten |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Supermarkten boycotten producten uit bezette gebieden»?1
Ja.
Erkent u nu eindelijk dat het voortijdig publiceren van het advies inzake herkomstetikettering door het Agentschap NL wel degelijk een negatief effect heeft gehad op de brancheorganisaties en de zogenaamde «damage control» van het agentschap geen vruchten heeft afgeworpen?2
Ik herken niet het beeld zoals door u geschetst.
Erkent u nu ook eindelijk dat (het toewerken naar) etikettering van nederzettingenproducten feitelijk neerkomt op het faciliteren van een boycot van nederzettingenproducten? Zo nee, hoe verklaart u dan deze stap van drie grote supermarktketens, die tegenover Trouw zelf de beginnende boycot hebben bevestigd?
Het uitbrengen van advies over correcte etikettering van producten is van een andere orde dan een boycotmaatregel. Het gaat hier om het geven van voorlichting aan bedrijven over correcte etikettering van producten. Hiermee wordt gehoor gegeven aan een uitdrukkelijk verzoek van het Nederlandse bedrijfsleven.
Deelt u de mening dat de in het reisverslag van de minister van Buitenlandse Zaken naar het Midden-Oosten opgenomen bewering dat «sancties of boycots voor dit kabinet daarom niet aan de orde zijn; die kunnen de inspanningen van Secretary Kerry slechts doorkruisen» door de feiten is ingehaald?3
Nee.
Bent u bereid de brancheorganisaties, en met name het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, zo spoedig mogelijk te berichten dat specifieke etikettering van Israëlische nederzettingenproducten onnodig is en op geen enkele wijze bijdraagt aan vrede? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een besluit tot specifieke etikettering van producten uit nederzettingen. EU-regelgeving over het weergeven van de herkomst van producten geldt voor alle producten die in de EU worden geïmporteerd, ongeacht land van herkomst. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel heeft herhaaldelijk verzocht om duidelijkheid over Europese etiketteringsvereisten voor producten uit de nederzettingen. Momenteel overlegt het kabinet met EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton en lidstaten over hoe uitvoering te geven aan het EU-besluit van mei 2012 om bestaande EU-regelgeving die van toepassing is op producten uit nederzettingen strikter te handhaven. Het kabinet zal het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel informeren over de stand van zaken.
Bent u zich ervan bewust dat de boycot (faciliterende) acties van Europese landen, waaronder Nederland, vooral zullen leiden tot ellende en onvrede onder de Palestijnse arabieren?4
Het bericht waarnaar u verwijst, gaat over de recent door de Europese Commissie aangenomen richtsnoeren ten aanzien van de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor activiteiten van Israëlische bedrijven (Pb EU C 205 van 19 juli 2013, blz. 9–11). Deze richtsnoeren vloeien voort uit het EU standpunt dat bilaterale overeenkomsten met Israël niet gelden voor gebieden buiten de grenzen van voor 1967. Het kabinet is niet bekend met mogelijke negatieve gevolgen voor de Palestijnse werkgelegenheid. Bedrijven en organisaties die zich inspannen voor verbetering van de situatie voor de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden komen volgens de richtsnoeren in aanmerking voor EU-financiering.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.