De beoogde AI fabriek in Groningen |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoe de 200 miljoen euro die de regering voornemens is in de AI (kunstmatige intelligentie)-fabriek te investeren, besteed zal worden?1
Kunt u een toelichting geven over de technische specificaties van de beoogde AI-fabriek in Groningen?
Hoe bent u van plan de High Performing Computing (HPC) (supercomputers) te realiseren die noodzakelijk zijn om geavanceerde AI-modellen te ontwikkelen?
Hoe beziet u de Tsjechische AI-fabriek waar gekozen is voor de installatie van een supercomputer genaamd Karolina, met circa 1.600 centrale verwerkingseenheden (CPU’s) en circa 500 grafische processor units (GPU’s), overwegende dat juist GPU’s voornamelijk gebruikt worden voor het ontwikkelen van geavanceerde AI-modellen? Ziet u deze setup als voorbeeld voor de implementatie van de hardware in Groningen? Zo ja, waarom?
Heeft u invloed op de technische uitwerking van AI-fabriek Groningen? Zo nee, wie beslist hierover? Zo ja, aan welke criteria moet de AI-fabriek Groningen voldoen?
Kunt u aangeven of het klopt dat een gebruiker van de AI-fabriek deel moet zijn van het EU Horizon 2020 programma? Zo ja, kunnen nieuwe bedrijven zich hier nog voor aanmelden en hoe? Zo nee, welke personen en bedrijven kunnen in aanmerking komen voor het gebruik van een EU AI-fabriek?
Kunt u toelichten waarom de verleende subsidie door zes verschillende ministeries wordt verstrekt?
Mag de Nederlandse overheid aanspraak maken op het gebruik van de AI-fabriek in Groningen? Zo ja, in welke hoedanigheid?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De resultaten van PostNL |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de resultaten van PostNL over het derde kwartaal van 2025, die op 3 november jl. zijn gepubliceerd?
PostNL gebruikt zijn infrastructuur en werknemers om zowel post als pakketten rond te brengen en van het onderdeel post zowel universele postdienst (UPD)-post als niet-UPD post; kunt u aangeven welk deel van de infrastructuur hiervoor wordt gebruikt en welk deel van de arbeidskosten gemaakt wordt voor het bezorgen van pakketten, voor UPD post en voor niet-UPD post? Kunt u dit onderbouwen? Als u dit niet kunt aangeven, waarom niet?
Bij de jaarrekening wordt aangeven dat er binnen het bedrijf kosten voor verschillende divisies in rekening worden gebracht; welke kosten zijn dit? Wat is de onderbouwing voor deze kosten en vooral van de verdeling van deze kosten over de verschillende post- en pakketstromen? Hoe zijn deze kosten verdeeld in het derde kwartaal?
Zou het kunnen zijn dat het verlies bij de UPD-post groter wordt voorgesteld dan deze in werkelijkheid is?
Herkent u het belangrijke signaal dat ik ook tijdens mijn werkbezoek bij postbezorger Ahmed weer hoorde, dat de arbeidsvoorwaarden (loon, mogelijkheid tot toiletbezoek, koffie, catering, vaste contracten, etc.) bij PostNL de afgelopen jaren dramatisch slechter zijn geworden en dat er volgens Ahmed sprake is van een «race to the bottom»? Wat vindt u hiervan? Kunt u toezeggen om nog dit jaar het gesprek aan te gaan met Ahmed en/of zijn collega’s en met de onafhankelijke vakbonden over de vraag hoe in de veranderende postmarkt goede banen gecreëerd kunnen worden?
Nexperia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel op de website van de NOS van 31 oktober jl. «Ook in oktober zakt de inflatie maar niet verder terug»?1
Wat is volgens u de oorzaak dat de inflatie relatief hoog blijft?
Hoe hebben de lonen en de inflatie zich de afgelopen 10 jaar elk jaar ontwikkeld? In de Miljoenennota 2024 schreef het kabinet dat mogelijk in 2025 de lonen de hoge inflatie van de afgelopen jaren zou inhalen; is dat ondertussen gebeurd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Als dat inderdaad ondertussen is gebeurd, betekent dit dat sinds de coronatijd mensen minder te besteden hebben gehad vanwege de hoge inflatie?
Kan het zijn dat in oktober 2025 de winsten vooral, weer, hebben gezorgd voor hogere prijzen; in 2024 in een ESB-artikel werd geconstateerd dat vooral de winsten en niet de lonen zorgden voor inflatie, en in de Miljoenennota van 2024 constateert het kabinet dat er inderdaad sprake van winstflatie kan zijn?2 Hoe staat het marco-economisch met de verdeling tussen geld voor lonen en mensen en geld voor lonen voor winsten en aandeelhouders? Wat is het verloop van deze verdeling (de arbeidsinkomensquote) over de afgelopen 10 jaar inclusief oktober 2025?
Hoeveel geld zou er beschikbaar komen voor geld voor lonen en mensen als de verdeling tussen geld voor lonen en mensen en geld voor winst en aandeelhouders weer zou zijn zoals voor de coronacrisis? Hoeveel miljarden zouden er in dat geval nog steeds naar winst gaan?
Wat betekent het voor het inkomen van de overheid als er meer van het geld dat verdiend wordt naar lonen gaat en minder naar winsten? Hoeveel belasting ontvangt de overheid gemiddeld voor elke euro die naar lonen gaan? Hoeveel belasting ontvangt de overheid gemiddeld voor elke euro die naar winsten gaat?
Het artikel 'Nederlandse mijnbouwer verzweeg miljardenomzet voor Congolese Staat’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse mijnbouwer verzweeg miljardenomzet voor Congolese Staat»?1
Is er een strafrechtelijk onderzoek gaande naar de Nederlandse vennootschappen van ERG wegens mogelijke omkoping of overtreding van sanctiewetgeving? Zo ja, door wie, wanneer en om welke redenen is een dergelijk onderzoek gestart? Wat is de status van dit onderzoek op dit moment? Zo nee, overweegt u dergelijk onderzoek na het lezen van de feiten die in het bovengenoemde artikel worden gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?
Heeft er, gezien er mogelijk sprake is van omkoping door ERG via Nederland, terwijl de Kazachstaanse staat eigenaar is van het bedrijf, overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse overheid en die van Kazachstan over deze kwestie? Zo ja, door wie en wanneer? Wat is de uitkomst van dit gesprek geweest? Zo nee, waarom niet?
Zijn Nederlandse toezichthouders betrokken bij het monitoren van internationale transacties via Nederlandse entiteiten met risico op corruptie of mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke toezichthouders? En welke rol spelen die Nederlandse toezichthouders bij het monitoren van internationale transacties via Nederlandse entiteiten met risico op corruptie of sanctieschending?
Bent u van mening dat FIOD en OM over voldoende capaciteit en expertise beschikken om grensoverschrijdende corruptie- en sanctiezaken effectief aan te pakken? Zo niet, wat ontbreekt er?
Werkt Nederland op dit moment al samen met landen als Congo om meer transparantie in de mijnbouwsector te bereiken, bijvoorbeeld via openbaarmaking van contracten of audits? Zo ja, hoe ziet die samenwerking er dan uit? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat bestaande internationale of bilaterale regelgeving ruimte biedt om bedrijven te sanctioneren die betrokken zijn bij corruptie in derde landen? Zo ja, welke regelgeving doelt u dan op en hoe wordt die op dit moment door de Nederlandse overheid geïmplementeerd?
Bent u van mening dat de huidige nationale en EU-regels, zoals de EU Anti-Corruption Directive, toereikend zijn? Zo nee, welke hiaten bestaan er in de beschikbare regelgeving die misbruik mogelijk maken? Bent u van mening dat die hiaten aandacht behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven ontplooit Nederland daarin?
Deelt u de analyse dat Nederlandse bedrijven actief betrokken zijn bij de mijnbouw in risicogebieden, zoals DR Congo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan u dan inzicht geven in het aantal Nederlandse bedrijven actief in de mijnbouw in risicogebieden, de omvang van hun investeringen en de bijbehorende risico’s?
Nexperia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een recente stand van zaken over de ontwikkelingen en de gevolgen van uw ingrijpen bij Nexperia naar de Kamer sturen? Verwacht u nog meer maatregelen vanuit China tegen Nederland, de Europese Unie of andere lidstaten?
Voor de meest recente ontwikkelingen verwijs ik u graag naar de Kamerbrief die op 19 november jl.1 met uw Kamer is gedeeld. Nadere info is ook met uw Kamer gedeeld tijdens de vertrouwelijke technische briefing op 27 november jl.
Met de Chinese autoriteiten worden gesprekken gevoerd op verschillende niveaus om te komen tot een duurzame oplossing. Het is in het belang van zowel China als Nederland, Europa, VS en economieën wereldwijd om hier gezamenlijk uit te komen.
Had u verschillende mogelijkheden om in te grijpen bij Nexperia? Zo ja, welke mogelijkheden lagen voor? Welke analyses van de voor- en nadelen van deze mogelijkheden zijn er? Kunt u die met de Kamer delen?
Vanzelfsprekend zijn er verschillende maatregelen onderzocht en tegen elkaar afwogen op geschiktheid, inzetbaarheid en effectiviteit. Doel was een geschikte maatregel te kunnen nemen die de risico's verbonden aan het optreden van de CEO voor de beschikbaarheid in Nederland en Europa van de productie- en R&D faciliteiten, de know how en de intellectuele eigendomsrechten van de onderneming (de productiemiddelen) konden verhinderen of corrigeren. Van de onderzochte maatregelen is de inzet van de Wet beschikbaarheid goederen de enige geschikte en proportionele maatregel.
Terecht waakt u over productiecapaciteiten, kennisposities of continuïteit van bedrijven en voor het behoud van cruciale spelers in de waardeketen voor Europa; heeft u een overzicht van productiecapaciteiten, kennisposities en bedrijven waarvan de continuïteit belangrijk is in Nederland en Europa? Zo ja, bent u bereid dit overzicht te delen met de Kamer? Zo nee, bent u ook van mening dat het noodzakelijk is om snel een dergelijk overzicht te maken? Zo ja, wanneer gaat u een dergelijk overzicht delen met de Kamer?
De wereld is de afgelopen jaren flink veranderd, en het geopolitieke klimaat is verhard. Economie en (geo)politiek worden steeds meer met elkaar verweven, en geo-economie als concept is in opkomst. Het huidige kabinet en uw Kamer, evenals vele voorgangers, zijn al enkele jaren bezig met het vraagstuk rondom «open strategische autonomie», ook wel een weerbare economie genoemd. Enkele voorbeelden van brieven waarin de kabinetsinzet op dit punt genoemd staat zijn de Kamerbrief Visie op de toekomst van de Nederlandse industrie2, Kamerbrief Open Strategische Autonomie3 en Voortgang kabinetsaanpak risicovolle strategische afhankelijkheden.4 In deze brieven wordt ook regelmatig verwezen naar welke capaciteiten er belangrijk zijn voor Nederland en Europa, waarbij om bijvoorbeeld bedrijfsvertrouwelijke redenen niet altijd alles openbaar wordt gemaakt. Centraal uitgangspunt van al deze brieven en de daarin genoemde voorstellen, zijn gericht op het beschermen van productiecapaciteiten, kennisposities of continuïteit van bedrijven. U kunt hierbij denken aan de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo). Aan de hand van de Kamerbrieven en ontwikkelde strategieën is er ook nauwer contact met bedrijven en kennisinstellingen die in de voor Nederland belangrijk geachte industrieën opereren.
In de Kamerbrief Industriebeleid met focus5 van 17 oktober jongstleden zet ik, via het nieuwe industriebeleid, in dat licht dan ook in op verdere versterking van de Nederlandse positie in zes sectoren waarin Nederland zich internationaal kan onderscheiden in de wereldeconomie, om daarin een strategische positie te verwerven ten behoeve van het creëren van (wederzijdse) afhankelijkheden, te weten: halfgeleiders, aan de DSII6 gerelateerde groeimarkten (in het bijzonder 6G, radar, lasersattelietcommunicatie, quantum), biotechnologie, digitale diensten (met name AI), machinebouw en innovatieve chemie. Met uw Kamer is hiermee dus al gedeeld op welke markten en technologieën het kabinet in het bijzonder inzet.
Naar aanleiding van dit overzicht, wat is de trend hoe het gaat met het behoud van deze cruciale spelers voor Nederland en Europa? Hoe beoordeelt u deze trend? Wat is het doel met betrekking tot deze cruciale spelers? Moeten zij allemaal behouden worden voor Nederland en Europa? Waarom wel of niet? Als er geen doel geformuleerd is, bent u bereid dit te doen zodat de Kamer inzicht kan krijgen in het behoud van productiecapaciteiten, kennisposities of continuïteit van bedrijven en voor behoud van cruciale spelers in Nederland en in Europa? Als u niet bereid bent een doel te formuleren, hoe kan de Kamer dan toezicht houden op de voortgang, of achteruitgang, over onze economische veiligheid en strategische autonomie? Belangrijker, hoe kan de regering dan weten hoe het gesteld staat met de Nederlandse economische veiligheid en strategische autonomie?
Het beleid t.a.v. Open Strategische Autonomie en het creëren van een weerbare economie, inclusief strategisch relevante bedrijven, is een speerpunt van het kabinet. De inzet hierop is in meerdere Kamerbrieven vermeld, zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven. Belangrijke onderdelen van dit beleid zijn, naast het protect beleid en het creëren van de juiste randvoorwaarden, het in specifieke gevallen treffen van actieve en gerichte stimulerende maatregelen om (technologische) leiderschapsposities en essentiële capaciteiten in strategische waardeketens te verkrijgen en te behouden. De wijze waarop dit vorm kan krijgen staat uitgewerkt in onder meer de Kamerbrief Industriebeleid met focus van 17 oktober jongstleden7. Het in het industriebeleid geformuleerde doel is tweeledig;
Dit houdt onder andere in dat we risicovolle strategische afhankelijkheden van andere landen verminderen. Het voorkomen of verminderen van álle risicovolle strategische afhankelijkheden is echter zowel onmogelijk als onwenselijk. Het is daarom van belang dat we in de wereldmarkt economisch gewicht in de schaal leggen. Dat betekent dat we essentiële capaciteiten in markten en technologieën moeten behouden en opbouwen waardoor wederzijdse afhankelijkheden ontstaan. Het kabinet heeft hiermee gekozen voor het selecteren van markten en technologieën. Zoals toegezegd in mijn Kamerbrief van 1 juli 2025 over economische veiligheid4, zal het kabinet uw Kamer jaarlijks informeren over de voortgang op het gebied van economische veiligheid. Ook het rapport van Draghi biedt handvatten voor inzet van Nederland.
Nationale toepassing staatssteunregels bij scale-ups (OIM problematiek) |
|
Vincent Verouden (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Regeldrukreductie in perspectief: wat is nou echt belangrijk?»?1
Deelt u de mening dat de toekenning van subsidies aan jonge bedrijven (bv. innovatie- en projectsteun aan scale-ups) vaak aanloopt tegen een specifiek «Nederlands» probleem bij de toepassing van EU-staatssteunregels, in die zin dat de Nederlandse regelgeving en toepassingspraktijk er andere, meer stringente, maatstaven op na lijkt te houden bij de beoordeling of een bedrijf al dan niet in financiële moeilijkheden verkeert («OIM problematiek»), waardoor veel van deze bedrijven (naar schatting wel 25%) steun mislopen?
Acht u het gewenst dat Nederland er andere, meer stringente, maatstaven op na lijkt te houden bij de beoordeling of een bedrijf al dan niet in financiële moeilijkheden verkeert?
Bent u bereid om op korte termijn – en vooruitlopend op de huidige consultatieronde op Europees niveau – alvast de nationale obstakels uit de weg te ruimen die de toekenning van projectsubsidies aan jonge bedrijven (bv. innovatiesteun aan scale-ups) verhinderen?
Deelt u de mening dat een nieuwe beleidsinstructie (bv. in de vorm van een spoed-AMvB) over het kwalificeren van achtergestelde leningen als eigen vermogen hiertoe een nuttige of zelfs noodzakelijke stap zou zijn?
Deelt u de mening dat scale-ups wel vaker te maken hebben met een boekhoudkundig negatief vermogen (bijv. als gevolg van de gekozen ontwikkelingsstrategie met hoge initiële investeringskosten), maar dat zij bij opeenvolgende financieringsrondes toch nieuw kapitaal weten op te halen omwille van de al bij al gunstige groeivooruitzichten?
In welke mate zouden EU staatssteunregels meer rekening moeten houden met dit inzicht en bijvoorbeeld een scale-up als «niet in moeilijkheden» moeten beschouwen indien het bedrijf in kwestie er blijk van geeft dat het parallel aan het ontvangen van de subsidiemaatregel ook in significante mate nieuw privékapitaal weet op te halen?
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over wat de inbreng van uw ministerie zal zijn bij de huidige consultatieronde op het niveau van de EU-staatssteunregels?
Kunt u elk van deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
De herziening van het beleid voor het klachtenmechanisme van FMO |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de herziening van het beleid voor het klachtenmechanisme van FMO?1
Wat is de aanleiding van deze herziening? Wat is het doel van deze herziening? Deelt u de mening dat het doel van deze herziening moet zijn om een klachtenmechanisme te hebben dat voldoet aan internationale best practices? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke basiscriteria hanteert u hier dan voor?
Welke rol spelen de leden van het Panel behorend bij het mechanisme, voor en na de herziening? Deelt u ook de mening dat de expertise van de leden van dit Panel onontbeerlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke criteria hanteert u hier dan voor? Bent u van mening dat de aanbevelingen voor verbetering die de leden van het Panel doen, leidend moeten zijn voor de door te voeren herzieningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zet u zich hiervoor in?
De ingreep bij Nexperia en berichtgeving Bloomberg |
|
Vincent Verouden (NSC), Ilse Saris (CDA), Bram Kouwenhoven (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dutch ready to drop control of Nexperia if chip supply resumes»?1
Kunt u aangeven welke onderdelen van dit bericht correct zijn en welke niet?
Deelt u de mening dat u op grond van artikel 68 van de Grondwet de Kamer onmiddellijk, volledig en uit eigen beweging dient te informeren over relevante ontwikkelingen?
Deelt u de mening dat een conflict waardoor wereldwijd fabrieken stil kwamen te liggen relevant is en dat u de Kamer daarover uit eigener beweging en prompt had moeten informeren?
Wilt u de Kamer per ommegaande informeren over wat er de afgelopen weken in het Nexperia-dossier is gebeurd, over mogelijke onderhandelingen met China en over eventuele juridische stappen die zijn ondernomen?
Welke juridische adviezen heeft u ontvangen vóór het besluit om bij Nexperia in te grijpen?
Kunt u deze adviezen allemaal openbaar maken, evenals de beslisnota over het besluit over de Wet beschikbaarheid goederen?
Bent u van tevoren gewezen op de juridische risico’s voor de Staat? Zo ja, op welke wijze, en hoe schat u deze risico’s zelf in?
Op welk moment en op welke wijze heeft u de Minister-President geïnformeerd over dit besluit?
Op welk moment en op welke wijze heeft u het kabinet geïnformeerd over dit besluit?
Kunt u aangeven op basis van welke noodsituatie de Wet beschikbaarheid goederen in dit geval is ingeroepen, aangezien artikel 2 van deze wet luidt: «Ieder van Onze Ministers is, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is ter verzekering van het beschikbaar blijven van goederen ter voorbereiding op noodsituaties, bevoegd aan de rechthebbende bij algemeen of bijzonder bevel te gelasten«?
Op welk moment en op welke wijze is dit besluit besproken met leden van het campagneteam van de VVD?
Kunt u alle documenten (onder documenten vallen ook app-verkeer, gespreksverslagen en persoonlijke aantekeningen) die betrekking hebben op de ingreep bij Nexperia – inclusief voorbereidingen, juridische adviezen en interne communicatie binnen de overheid – openbaar maken onder artikel 68 van de Grondwet?
Kunt u een chronologisch feitenrelaas overleggen van de besluitvorming die heeft geleid tot de toepassing van de Wet beschikbaarheid goederen bij Nexperia, inclusief data van interne adviezen, overleggen en besluiten?
Welke juridische adviezen (intern of extern) zijn ingewonnen voorafgaand aan het besluit van 30 september 2025, en welke scenario’s zijn daarin overwogen?
Op welk moment is de uitspraak van de Ondernemingskamer (betreffende de schorsing van CEO Zhang) bekendgemaakt aan het ministerie, en welke rol speelde die uitspraak in de timing van het ministerieel besluit?
Kan de Minister een overzicht geven van de betrokken departementen (zoals Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën en Justitie en Veiligheid) en aangeven welk departement welke bijdrage heeft geleverd aan de risico-analyse of beslisnota’s?
Heeft de ministerraad als geheel hierover beraadslaagd of ingestemd, en zo ja: op welke datum?
Kunt u toelichten waarom er, gezien het demissionaire karakter van het kabinet en het feit dat het besluit midden in de verkiezingscampagne viel, niet voor is gekozen om de fractievoorzitters van de belangrijkste partijen hierbij te betrekken?
Acht u de informatievoorziening aan de Kamer en aan de fracties in de Kamer in dat stadium volledig en tijdig?
Kunt u alle relevante interne memo’s, notities en e-mailwisselingen tussen het Ministerie van Economische Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Ministerie van Algemene Zaken openbaar maken waarin de besluitvorming over Nexperia wordt besproken (al dan niet vertrouwelijk)?
Wanneer zijn de Europese Commissie, Duitsland en Frankrijk formeel van het besluit op de hoogte gebracht door de Nederlandse regering?
Op welke momenten en via welke kanalen is voorafgaand aan het besluit overleg gevoerd met Europese partners, met name de Europese Commissie, Duitsland en Frankrijk?
Klopt het beeld dat Europese partners door de late informatievoorziening zijn overvallen door het besluit?
Wanneer en met welke vertegenwoordigers van de Chinese regering of het Chinese bedrijfsleven heeft u sinds het besluit over Nexperia ontmoetingen gehad?
Heeft de Europese Commissie, in het bijzonder commissaris Šefčovič (Handel en Economische Veiligheid, Interinstitutionele Betrekkingen en Transparantie), namens Nederland gesprekken gevoerd met China, en was Nederland bij die gesprekken aanwezig?
Kunt u aangeven welke analyse van de economische gevolgen is uitgevoerd voorafgaand aan het besluit om bij Nexperia in te grijpen, met name ten aanzien van de leveringszekerheid in de Europese halfgeleiderketen?
Op welk moment zijn de klanten en zakelijke partners van Nexperia (zoals autofabrikanten, elektronicabedrijven en chipproducenten) geïnformeerd over de schorsing van de CEO en de overheidsmaatregel, en door wie – het bedrijf zelf of de overheid?
Is er bij het besluit geanticipeerd op mogelijke verstoringen in de aanvoer of productiecapaciteit van Nexperia, met name vanuit de fabrieken in China, en welke mitigerende maatregelen zijn voorbereid of besproken met Europese partners?
Bent u bekend met signalen dat Nexperia China klanten van Nexperia Nederland of haar Europese dochterondernemingen onder druk zet om contracten te heronderhandelen of rechtstreeks met het Chinese moederbedrijf zaken te doen?
Hoe beoordeelt u het risico dat betalingen of nieuwe contracten voortaan in Chinese renminbi (RMB) of onder Chinese rechtsmacht worden afgewikkeld, en welke gevolgen heeft dit voor leveringszekerheid en toezicht in Nederland en in de Europese Unie?
Houdt u, gezien de bilaterale escalatie van het conflict, rekening met de mogelijkheid dat Nexperia zijn Nederlandse activiteiten (deels of geheel) afbouwt of verplaatst, en wat zou daarvan de economische en technologische impact zijn voor Nederland en Europa?
Houdt u rekening met mogelijke bilaterale economische tegenmaatregelen van China, bijvoorbeeld tegen Nederlandse bedrijven of investeringen in China, die de handelsrelatie verder onder druk kunnen zetten?
Wat heeft u gedaan gekregen van de Chinese autoriteiten om te voorkomen dat de risico’s die u initieel zag (en op basis waarvan u heeft ingegrepen) zich niet alsnog zullen voordoen in de toekomst?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
De stand van zaken bij de aanpak van speculatieve grondhandel |
|
André Flach (SGP) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Maatschappelijke en juridische ontwikkelingen bij de windhandel in opgeknipte agrarische percelen»?1
Waarom is de Kamer nog steeds niet geïnformeerd over de uitkomst van het toegezegde ambtelijke onderzoek naar de aanpak van speculatieve grondhandel?2
Wat is de stand van zaken van het genoemde ambtelijke onderzoek? Wanneer wordt de uitkomst met de Kamer gedeeld?
Deelt u de analyse dat het voor consumenten niet eenvoudig is om een gesloten koopovereenkomst voor opgeknipte landbouwpercelen ontbonden te krijgen en verhaal te halen?
Deelt u de analyse dat het versnipperen van eigendomsrechten van landbouwpercelen onwenselijk is vanuit het oogpunt van gebiedsontwikkeling?
Kunt u, zowel kwalitatief als kwantitatief, de gevolgen van de geschetste speculatieve grondhandel voor de woningbouw duiden?
Hoe waardeert u de analyse van het Kadaster dat de windhandel leidt tot vervuiling van kadastrale registers, omdat voorlopige grensaanduidingen bij transacties niet opgevolgd worden door definitieve grensvaststellingen, en dat percelen hiermee de facto onverkoopbaar worden en geen rechten als overpad, erfpacht en opstal gevestigd kunnen worden?
Hoe waardeert u de constatering dat de rechtspraak, de rechtswetenschap en de rechtspraktijk inmiddels het standpunt inneemt dat het aanbieden van opgeknipte kavels landbouwgrond voor handelaren een vergunningplichtige activiteit in het kader van de Wet financieel toezicht is? Wat betekent dit voor de opstelling van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Hoe waardeert u de in het artikel genoemde voorstellen: een vergunningplicht in het kader van de Wet financieel toezicht, inzet van notarissen om oorspronkelijke verkoopprijzen te vermelden en de inzet van het Kadaster om voor kleine agrarische percelen een uitmeting van de grenzen te vereisen?
Hoe wilt u op korte termijn ongewenste speculatieve grondhandel inperken? Wat verwacht u daarbij concreet van betrokken partijen als de AFM, het notariaat en het Kadaster?
Het bericht dat ING de Russische staat met honderden miljoenen financierde |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING de Russische staat met honderden miljoenen financierde?1
In het kader van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zet het kabinet in op het maximaliseren van de druk op Rusland. Met de inzet van het sanctie-instrument geeft het kabinet daarbij prioriteit aan het ondermijnen van het Russische verdienvermogen, het beperken van toegang tot het internationale betalingsverkeer en het tegengaan van omzeiling via derde landen. In het nieuwsbericht wordt verwezen naar het aankopen van staatsobligaties in Rusland tussen 2014 en 2022. Dit was voorafgaand aan de grootschalige Russische invasie van Oekraïne in 2022. De sanctieregelgeving die in de periode tussen 2014 en 2022 gold, bood meer ruimte voor zaken doen in Rusland door financiële instellingen dan op dit moment het geval is. Het kabinet neemt eventuele signalen over sanctieschending uiterst serieus. Het is echter aan onafhankelijk handhavende autoriteiten om onderzoek te doen naar eventuele overtredingen van sanctieregelgeving. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Bent u bereid tot het nemen van maatregelen tegen ING vanwege dit nieuwsbericht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 1 golden er destijds andere sanctiemaatregelen dan op dit moment. Mocht er sprake zijn van een overtreding van de destijds geldende sanctieregelgeving, dan is het aan de betreffende bevoegde autoriteit om onderzoek te doen en eventueel over te gaan tot vervolging.
Bent u bekend met andere banken die de Russische oorlogsmachine gefinancierd hebben sinds 2014? Zo nee, bent u bereid tot het doen van onderzoek?
Het kabinet veroordeelt de Russische agressie tegen Oekraïne ten stelligste en moedigt bedrijven aan ervoor te kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt. Het kabinet wijst bedrijven actief op de risico’s van zaken doen in Rusland. Op dit moment is het binnen de geldende sanctieregeling nog mogelijk voor (dochter)bedrijven van Europese banken om in Rusland actief te zijn.
Mocht er sprake zijn van een mogelijke overtreding van sanctieregelgeving, dan is het aan betreffende bevoegde autoriteit om onderzoek te doen en eventueel over te gaan tot vervolging.
Welke landen die oorlogsmisdaden begaan worden nog meer gefinancierd door Nederlandse banken?
Nederlandse banken zijn wereldwijd actief. In het geval dat banken toch zaken doen met of actief zijn in landen waar sancties gelden, is het essentieel dat zij zich aan de sanctieregelgeving houden, bijvoorbeeld door geen betalingen te faciliteren aan gesanctioneerde personen en entiteiten. Mocht er sprake zijn van een mogelijke overtreding van sanctieregelgeving, dan is het aan de bevoegde autoriteit onderzoek te doen en eventueel over te gaan tot vervolging.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse banken definitief stoppen met het financieren van foute regimes?
In VN- en EU-verband worden internationale sancties opgelegd met als doel de bescherming van de internationale veiligheid, mensenrechten, de naleving van het internationaal recht, de democratie en de rechtsstaat. Naleving van deze sancties maakt deel uit van de bedrijfsvoering die door banken wordt uitgevoerd. Op het inrichten van de bedrijfsvoering wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank.
Sinds de intensivering van de sancties tegen Rusland na de inval in Oekraïne geldt dat diverse Europese banken hun activiteiten hebben afgeschaald of bezig zijn om zich helemaal terug te trekken uit Rusland.
Het kabinet verwacht daarnaast van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden worden bedrijven geacht risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op betrokkenheid bij oorlogsmisdaden, te identificeren en aan te pakken. Ook verwacht het kabinet dat financiële instellingen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of hun invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe financiële instellingen invulling geven aan deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is aan henzelf.
Is ING doorgegaan met het financieren van de Russische staat na de illegale inval in Oekraïne in februari 2022?
Het kabinet gaat omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid niet in op de investeringen van individuele bedrijven. Zoals bekend uit publieke informatie bouwt ING momenteel activiteiten in Rusland af.
Frustreert het u ook dat het sanctiebeleid ten aanzien van Rusland voor de zoveelste keer steken laat vallen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, integendeel. Dit is een voorbeeld waarbij sanctiemaatregelen effectief zijn ingezet om de mogelijkheden voor Rusland om de oorlog te financieren te beperken. Zoals ook aangegeven in de beantwoording op schriftelijke vragen van 30 september jl. herkent het kabinet zich niet in het beeld dat het sanctiebeleid faalt.2
Op welke manier wilt u de Kamer meer mogelijkheden geven om het sanctiebeleid te controleren?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de schriftelijke vragen van 30 september jl. informeert het kabinet de Kamer regelmatig over relevante algemene ontwikkelingen ten aanzien van sanctienaleving, zoals handhaving, toezicht, wetgeving en uitvoering daarvan.3
Hoe staat het met het wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen?
Het Wetsvoorstel Internationale Sanctiemaatregelen (Wis) ligt momenteel ter advisering bij de afdeling advisering van de Raad van State. De verwachting is dat Raad van State aan het einde van dit jaar met een advies komt. Na verwerking van eventuele door Raad van State geadviseerde wijzigingen zal het kabinet vervolgens het voorstel aan uw Kamer aanbieden. De tweede tranche van de Wis, die het sanctiewettoezicht op de bedrijfsvoering van o.a. de financiële sector moderniseert, wordt naar verwachting eind dit jaar ter internetconsultatie voorgelegd.
De berichten inzake de ingreep van de Nederlandse overheid bij het bedrijf Nexperia |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Ilse Saris (CDA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen in Telegraaf, AD en RTL Nieuws over de ingreep bij de chipmaker Nexperia? Zo ja, hoe kijkt u naar de ontstane (politieke) situatie?1, 2, 3
Ja. De ingreep vindt zijn oorsprong in specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia Groep. Er was sprake van oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis (waaronder intellectuele eigendomsrechten) naar een buitenlandse entiteit van de CEO buiten de Nexperia groep. Ook de verschillende EU-onderzoeksafdelingen zouden worden afgeschaald. Het handelen van de CEO uitte zich als volgt 1) belangenverstrengeling en zelfverrijking door het verplaatsen van kennis en capaciteit naar een fabriek in persoonlijk eigendom van de CEO en niet in eigendom van Nexperia, 2) het in gevaar brengen van de financiën van de Nexperia groep, en 3) het op onjuiste wijze willen ontslaan van werknemers (o.a. bij de Europese R&D afdelingen) en medebestuurders. Dit vormde een direct risico voor de kennispositie, productie in de toeleveringsketen en daarmee de leveringszekerheid van microchips aan de Europese industrie en voor bestaande wederzijdse afhankelijkheden.
Om die situatie te ondervangen en stabiliteit van toeleveringsketens te waarborgen, heb ik op 30 september de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) toegepast. Ik heb uw Kamer hierover op 14 oktober jl. schriftelijk geïnformeerd. Dit besluit was mede aanleiding voor de Chinese overheid om vanaf 4 oktober jl. Nexperia exportrestricties op te leggen. Sindsdien is er, in nauwe afstemming en met steun van de Commissie en andere internationale partners, intensief contact met de Chinese autoriteiten om tot een oplossing te komen die voor beide zijden acceptabel is en leidt tot de hervatting van de export vanuit China om zodoende de verstoring van de waardeketens te kunnen verlichten. Op moment van schrijven is er voorzichtig optimisme n.a.v. een aantal berichten dat er weer Nexperia-chips geleverd worden.
Het AD-artikel (en verschillende andere artikelen) spreekt over dreigende chiptekorten bij Europese autobouwers; kunt u een overzicht geven van de economische gevolgen (voor Nederland of Europa) van het door China reeds aangekondigde exportverbod?
China heeft een bedrijfsspecifieke exportcontrolemaatregel afgekondigd voor alle Nexperia producten. Er is geen sprake van een exportverbod maar van een exportvergunningmaatregel. Voor alle producten moet een exportvergunning worden aangevraagd. Bij het niet of vertraagd verlenen van een vergunning zijn de economische gevolgen groot. De chips van Nexperia worden namelijk in een breed scala aan veelgebruikte producten gebruikt, waaronder auto’s en consumentenelektronica. Nexperia vormt daarmee een belangrijke producent in dit segment. Zonder hervatting van de export van de zogenoemde «legacy chips»4 vanuit China dreigen productielijnen in Europa en elders stil te vallen.
In hoeverre heeft het kabinet voorafgaand aan het besluit mogelijke diplomatieke of economische tegenmaatregelen van China geïnventariseerd (tegen Nederlandse bedrijven die ook belangrijke belangen hebben in China) en hoe zijn deze risico’s gewogen?
Het bevel ziet uitdrukkelijk niet op China maar naar aanleiding van de effecten van het handelen van de (thans door de Ondernemingskamer geschorste) CEO van het bedrijf. Ingrijpen was noodzakelijk om oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis te voorkomen. Dit was een weloverwogen en onderbouwd besluit waarbij voorafgaand uiteraard verschillende mogelijke scenario’s zijn doorgenomen evenals de kans dat deze zich voor zouden doen. Bij de vormgeving van het bevel is rekening gehouden met deze scenario's. Het bevel is dan ook zo ingericht dat er geen gevolgen zijn voor de normale productie en export van goederen door de onderneming.
Bent u voorafgaand aan de ingreep bij Nexperia geïnformeerd over de economische en juridische risico’s van uw besluit (uw beslisnota bij de brief «Inzet Wet beschikbaarheid goederen» geeft daar geen inzicht in)? Zo ja, welke risico’s heeft u meegewogen in het besluit om de CEO van Nexperia op een zijspoor te zetten en welke rol speelde uw ministerie bij het besluit van de Ondernemingskamer om de CEO te schorsen en een interim-bestuurder te benoemen?4
Het besluit is genomen op basis van een integrale afweging waarbij ook de mogelijke economische en juridische risico’s in ogenschouw zijn genomen. Bij deze afweging is ook meegenomen dat niet ingrijpen dermate grote risico’s had op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa. Voor de duidelijkheid merk ik op dat ik de CEO niet op een zijspoor heb gezet. De Ondernemingskamer heeft als onafhankelijke rechtelijke instantie besloten tot het schorsen van de CEO als voorlopige maatregel, op basis van de daarvoor geldende wettelijke kaders. De zaak bij de Ondernemingskamer is gestart door de overige bestuursleden van Nexperia. Ingegeven door het daarvoor afgevaardigde bevelschrift, heeft de Nederlandse Staat zich, zoals juridisch in dit geval voor de hand lag, gevoegd als belanghebbende bij deze zaak om een toelichting te geven over het bevel en de publieke belangen die in het geding waren.
Op welke juridische grondslag is de overheid feitelijk tot het besluit gekomen Nexperia onder staatstoezicht te plaatsen en op welk moment is de Wet beschikbaarheid goederen voor het laatst geëvalueerd of geactualiseerd?
De juridische grondslag voor het bevel is de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg). Met deze wet kunnen Ministers bevelen geven die de beschikbaarheid van goederen waarborgt door veranderingen aan goederen te verbieden dan wel verplichten tot het maken van veranderingen aan goederen. Ook kan het verbruik of verwerking van goederen verboden worden. En een doeltreffend onderhoud kan verplicht worden gesteld. Het kan hierbij gaan om algemene bevelen die voor groepen gelden of bijzondere bevelen die zich richten op één persoon of organisatie. Het kan zien op goederen waarmee weer andere goederen kunnen worden gemaakt (productiemiddelen) of geproduceerde eindproducten. Verder zijn de Ministers bevoegd om goederen te onderwerpen aan een onderzoek. De laatste meer inhoudelijke wijziging van de Wet beschikbaarheid goederen is in werking getreden op 16 maart 2005. Sindsdien is de wet nog zeven keer op meer technische punten gewijzigd en geactualiseerd, laatstelijk met ingang van 1 juli 2021. Het bevel stelt de staat in een rol als «toezichthouder» om beslissingen die in het nadeel van de bedrijfsbelangen zijn te kunnen beoordelen en waar nodig tegen te houden. Het bevelschrift is nadrukkelijk geen overname of overname van controle van het bedrijf, en staat het reguliere productieproces en de reguliere bedrijfsvoering niet in de weg.
Bent u vooraf geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van dit besluit voor het Nederlandse vestigingsklimaat? Zo ja, welke analyses of adviezen heeft u hierover ontvangen en kunt u deze met de Kamer delen?
Er is ingegrepen op basis van concrete signalen dat er zich een direct risico op het voortbestaan van de resterende productiecapaciteit van Nexperia in Europa, en daarmee de leveringszekerheid van legacy chips. Een deel van de risico's blijken ook uit de stukken die in het kader van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer zijn gewisseld. Niet ingrijpen had dermate grote risico’s op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa dat ik uiteindelijk heb besloten om op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) een bevel af te vaardigen om de verwezenlijking van deze essentiële risico’s te voorkomen. Als ik dit niet had gedaan, dan waren er op langere termijn absoluut schadelijke gevolgen geweest voor het vestigingsklimaat in Nederland en de EU. Aangezien een aanzienlijk deel van de Europese industrie afhankelijk is van Nexperia-chips, had zo’n ontwikkeling Nederland en Europa in een kwetsbare positie gebracht. Het behoud van deze wederzijdse afhankelijkheid is namelijk van belang voor een hogere leveringszekerheid.
Heeft u met uw handelen het Nederlandse vestigingsklimaat schade toegebracht?
Nee, op lange termijn is een verslechtering van ons vestigingsklimaat hiermee juist voorkomen. Nederland staat voor een gezond en stabiel vestigingsklimaat, en beschermt dit ook waar nodig door oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en te borgen wat voor Nederland en de EU van cruciaal belang is. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten. De genomen maatregel is uitzonderlijk en is weloverwogen toegepast. Met het opgelegde bevel is het weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa een halt toegeroepen. Als deze risico’s zich hadden verwezenlijkt, had dat tot een strategische afhankelijkheid geleid hetgeen het vestigingsklimaat negatief had beïnvloed.
In september jl. is de Amerikaanse «50% rule» ingegaan, op dezelfde dag waarop u dit besluit heeft genomen; kunt u uitsluiten dat er geen inspraak is geweest van de Amerikaanse autoriteiten, formeel of informeel, dienaangaande?5
Ter verduidelijking: de Amerikaanse Affiliates Rule, informeel bekend als de «50%-rule», is op 29 september jl. gepubliceerd. Het bevel op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) is op 30 september jl. afgegeven. De Amerikaanse maatregelen en het Nederlandse besluit zijn dus niet op dezelfde dag genomen. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten geen enkele rol gespeeld bij de totstandkoming van mijn besluit over de toepassing van de Wbg. Het besluit is volledig zelfstandig genomen, op basis van risicoafwegingen voor Nederland en Europa. Het handelen van de CEO is hier leidend in geweest. Het is belangrijk te benadrukken dat het doel van het Nederlandse bevel is om de continuïteit en stabiliteit van het bedrijf te waarborgen. De toepassing van de Amerikaanse Affiliates Rule kan daarentegen juist beperkend werken.
Heeft Nederland informatie ontvangen of verzoeken gekregen van de Amerikaanse regering of veiligheidsdiensten over deze zaak, bijvoorbeeld in het kader van export- of sanctieregimes?
Eerdere gesprekken tussen de Verenigde Staten en Nederland gingen primair over Nederlandse zorgen over nadelige gevolgen van de Affiliates Rule voor Nexperia. Deze gesprekken vonden plaats ruim voordat het ministerie een completer beeld had van het handelen van de CEO van Nexperia en dus ook ruim voor de beslissing om de Wbg in te roepen. Daarbij wil ik benadrukken dat ik heb ingegrepen vanwege de effecten van het handelen van de CEO van Nexperia, en niet vanwege de Affilates Rule. Over de inhoud van contacten met de Amerikaanse regering in het kader van export- of sanctieregimes kan ik vanwege het vertrouwelijke karakter daarvan geen uitspraken doen. Verder doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u een overzicht geven van de tijdslijn van dit besluit, inclusief de data waarop betrokken departementen, de NCTV en eventueel buitenlandse partners zijn geïnformeerd of geconsulteerd?
Vanaf december 2023 is mijn ministerie op initiatief van Nexperia in gesprek over de gepercipieerde veiligheidszorgen bij Nexperia. Tot zomer 2025 is gesproken over eventuele (governance)maatregelen die Nexperia zou kunnen nemen om deze zorgen te adresseren. In de tweede helft van september 2025 ontving EZ zeer concrete en feitelijke signalen over de risicovolle handelwijze van de CEO van Nexperia die ertoe zouden leiden dat laatste kennis, kunde en productiecapaciteit zou weglekken buiten Europa. Kort daarop heb ik besloten tot de inzet van de Wbg. De formele uitvaardiging van dit bevel vond plaats op 30 september 2025. Meteen na de afgifte van het bevel heb ik betrokken partners en overheden geïnformeerd over het bevel. Op 1 oktober jl. hebben bestuurders van de onderneming een verzoek ingediend voor een onafhankelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof van Amsterdam (OK) inzake wanbeleid door de CEO. In de week daarop heb ik intensief contact gehad met betrokken partners en overheden. Op 4 oktober jl. kondigde China exportcontrolemaatregelen t.a.v. Nexperia aan. Op 14 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontstane situatie. Sindsdien wordt er intensief gewerkt op alle niveaus en met verschillende betrokken partijen aan een oplossing voor de ontstane situatie. Er lopen constructieve gesprekken met de Chinese overheid in het kader van het herstel van de toeleveringsketen van de chips en het vinden van een duurzame oplossing. In dat kader zijn deze week ambtelijke gesprekken gevoerd in China. Hierop ga ik ook nader in op de Kamerbrief die ik ook vandaag met de Kamer heb gedeeld.
Hoe verhoudt deze ingreep zich tot de Europese Chipverordening6 en de aangekondigde Europese richtlijnen voor screening van buitenlandse investeringen? Is hierover overleg geweest met de Europese Commissie?
Het opgelegde bevel staat los van de Europese Chips Act. Dit is een wetgevingspakket om de Europese halfgeleiderindustrie een impuls te geven, haar veerkracht te versterken en een veilige aanvoer van chips te garanderen. Dit staat ook los van de voorgestelde Europese verordening voor screening van buitenlandse investeringen, die ziet alleen op voorgenomen overnames of investeringen (door buitenlandse partijen). In deze casus was geen sprake van een (voorgenomen) investering of overname, maar is ingegrepen vanwege specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia groep.
Wat zegt u tegen andere multinationals, gevestigd in Nederland, inzake de inzet van dit zware middel en wat is het precedent voor andere multinationale bedrijven in Nederland?
Het instrument van de Wet beschikbaarheid goederen is bij hoge uitzondering ingezet vanwege de risico’s voor de strategische autonomie van Nederland en Europa in deze zeer specifieke situatie. De inzet van de Wbg kwam tot stand vanwege deze zeer unieke bedrijfscasus en de daarmee samenhangende belangen. Dit markeert uitdrukkelijk geen beleidswijziging van het kabinet en het is hoogst onwaarschijnlijk dat het kabinet dit instrument nogmaals inzet.
Hoe gaat u de politieke stabiliteit voor (internationale) ondernemers, als fundament onder het vestigingsklimaat in Nederland, verder versterken?
Het kabinet werkt gericht aan een sterker investeringsklimaat door in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen strategische sectoren zoals halfgeleiders, biotechnologie en andere sleuteltechnologieën te versterken, en door de regeldruk en fiscale lasten structureel te verlagen. Daarnaast richt het kabinet zich op het vergroten van het innovatievermogen en een structurele dialoog tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap. Met deze lange termijnaanpak beoogt het kabinet een stabiele en voorspelbare beleidsomgeving te creëren die essentieel is voor een robuust investeringsklimaat.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De sluiting van fabriek Fibrant op Chemelot |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabriek Fibrant op Chemelot gaat sluiten, honderd werknemers ontslagen: vrees voor domino-effect»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van Fibrant, waarbij 100 banen verloren gaan en de productie wordt verplaatst naar China?
Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant op Chemelot. Allereerst, voor de betrokken medewerkers die op dit moment in grote onzekerheid zijn over hun baan. Verder deelt het kabinet de zorgen van de Provincie Limburg en het cluster Chemelot, waar Fibrant één van de grotere bedrijven is. Chemelot is een sterk geïntegreerd cluster, waardoor een herstructurering bij één bedrijf mogelijk ook andere bedrijven op het cluster zal raken. Het is op dit moment echter te voorbarig om te spreken over een definitief besluit.
Op 21 oktober jl. heeft Fibrant in een persbericht het voorgenomen besluit tot herstructurering van de organisatie naar buiten gebracht. Door dit voorgenomen besluit zouden circa 100 medewerkers gedwongen hun baan verliezen. Fibrant heeft het voorgenomen besluit voorgelegd aan de ondernemingsraad (OR) voor advies. Pas na een advies van de OR zal er een definitief besluit worden genomen.
De ontwikkelingen bij Fibrant zijn zorgwekkend en passen in een beeld dat we helaas vaker zien, waarbij bedrijven in de energie-intensieve industrie (EII) in Nederland moeilijk kunnen concurreren. De financiële uitdagende situatie bij Fibrant komt volgens het bedrijf onder meer door aanhoudende druk op de productiekosten in combinatie met overcapaciteit op de (Europese) markt. Deze overcapaciteit is mede het gevolg van toenemende productiecapaciteit in landen zoals China, al is in dit specifieke geval geen sprake van verplaatsing van productie. Het kabinet herkent deze signalen over de concurrentiepositie van de industrie en deelt deze zorgen.
Hoe verhoudt deze sluiting zich tot de doelstellingen van het kabinet om de maakindustrie en werkgelegenheid in Nederland te behouden en om de regio Zuid-Limburg economisch te versterken?
Het voorgenomen besluit voor sluiting van de caprolactam-fabrieken van Fibrant op Chemelot laat zien dat het vestigingsklimaat in Nederland onder druk staat. Het kabinet heeft in haar recente brief met het Toekomstperspectief voor de EII benadrukt dat bedrijven gestimuleerd moeten worden om in Nederland te blijven produceren, maar wel anders dan nu: schoner, concurrerender en minder afhankelijk van fossiele energie en kwetsbare importketens.2 Het behouden van de EII is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en het streven naar strategische autonomie. Fibrant heeft de afgelopen jaren al grote investeringen gedaan om deze stap richting een schonere productie te realiseren en behoort tot de meest efficiënte en duurzame sites voor de productie van caprolactam in Europa. De sterke verwevenheid van Fibrant met het cluster Chemelot, waarbij bedrijven grondstoffen aan elkaar leveren of restwarmte met elkaar delen, maakt dat de gevolgen van een eventuele sluiting ook breder gevoeld zullen worden. De werkgelegenheid en economische activiteiten op het cluster zijn van groot belang voor de regionale economie.
Het belang van een sterke en groene basischemie voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland wordt ook onderschreven door het Perspectief voor de chemiesector3 en innovatieve chemie is door het kabinet recent aangemerkt als strategische markt die van groot belang is voor onze economie, maatschappelijke uitdagingen en economische weerbaarheid.4 De eventuele sluiting van een aantal fabrieken van het bedrijf op Chemelot zou niet bijdragen aan deze beleidsdoelstellingen en het verlies van deze kennis en productiecapaciteit in Nederland zou betreurenswaardig zijn voor de regionale, nationale en Europese economie en autonomie.
Bent u ermee bekend dat Fibrant eerder dit jaar nog subsidie ontving in het kader van de regeling «Klimaat en Groene Groei» om de ammoniakuitstoot te reduceren, samen met OCI en Rockwool? Hoeveel subsidie is daadwerkelijk toegezegd en uitgekeerd aan Fibrant? Wat gebeurt er met die middelen nu de fabriek sluit?
Ja, dit is bekend. In maart 2025 heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid een subsidie van € 30 miljoen toegekend gekregen om haar ammoniakuitstoot significant te reduceren. Deze subsidie is verstrekt vanuit de Aanpak Piekbelasting Industrie (API) om bij te dragen aan een duurzamere en schonere basisindustrie.5 Zoals eerder is aangegeven ligt er op dit moment nog een aantal toekomstscenario's op tafel. Het is daarom nog te voorbarig om uitspraken te doen over de mogelijk impact voor dit reductieproject.
Na een beschikking wordt het subsidiebedrag, zoals gebruikelijk bij dergelijke subsidies, in tranches bevoorschot, in lijn met de voortgang van het betreffende project. Onderdeel van deze subsidiebeschikking is een prestatieafspraak. Indien het project niet wordt gerealiseerd, moet het eerder voorgeschoten bedrag door het bedrijf worden terugbetaald. Tot nog toe is circa € 5 mln. als voorschot aan Fibrant uitgekeerd. Zodra meer duidelijk is over de toekomst van Fibrant, kan ook inzicht worden gegeven in wat de mogelijke impact is op de voortgang van dit specifieke project.
Hoe beoordeelt u het dat overheidsgeld is ingezet om verduurzaming te ondersteunen, terwijl de buitenlandse eigenaar vervolgens besluit de productie volledig naar China te verplaatsen?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, betreft het voorgenomen besluit van Fibrant een mogelijke sluiting van de caprolactam-installaties op Chemelot en niet een verplaatsing (naar China of elders). Een eventuele sluiting van deze activiteiten ziet het kabinet, zoals hiervoor aangegeven, als zorgwekkend.
Het kabinet zet zich in voor het behoud van de EII in Nederland, door te zorgen voor de noodzakelijke randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming. Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven moeten bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn.6 Naast het verbeteren en realiseren van de randvoorwaarden, is een brede waaier aan instrumenten beschikbaar om bedrijven te ondersteunen bij het realiseren van hun verduurzamingsambities in Nederland.
Met de reeds genomen en aangekondigde maatregelen blijven er uitdagingen voor (de verduurzaming van) bedrijven in de industrie. Bij de (formatie van) een nieuwe kabinet zal ook gekeken moeten worden naar welke (nieuwe) maatregelen eventueel nodig zijn om bedrijven en banen in de industrie te behouden.
Welke gevolgen heeft deze sluiting voor andere bedrijven op Chemelot, waaronder OCI en SABIC, en voor de honderden toeleveranciers en onderhoudsbedrijven die afhankelijk zijn van deze keten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er momenteel interdepartementaal overleg gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en met de provincie Limburg om de gevolgen voor werkgelegenheid en regionale economie op te vangen? Zo ja, welke concrete stappen worden gezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te starten?
Het kabinet heeft, samen met Provincie Limburg, zeer intensief contact met de bedrijven over de ontwikkelingen op Chemelot. Zoals gezegd liggen er op dit moment nog meerdere scenario's op tafel, waarbij het doel is om zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteit te behouden. Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal van fabrieken van Fibrant op Chemelot.
Vooralsnog zal het kabinet inzetten op het voorkomen van ontslagen en het behoud van werkgelegenheid in het cluster. Indien er onverhoopt toch wordt overgegaan tot sluiting en daarmee gedwongen ontslagen voor werknemers, dan zal het kabinet, aansluitend op de afspraken tussen de werkgever en werknemers en de inzet op «van werk naar werk» en in nauwe samenwerking met de Ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, provincie Limburg, gemeenten, UWV en andere betrokken partijen, zich richten op goede begeleiding van getroffen medewerkers naar nieuw werk.
In dat geval kan, aansluitend op de afspraken tussen werkgever en werknemers, het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienst-verlening van UWV en gemeenten. Vanuit de regionale samenwerkingsverbanden in Zuid-Limburg is goed zicht op de arbeidsmarkt en op de beschikbare personeelsvraag bij andere bedrijven. Deze partners kunnen gezamenlijk maatwerk bieden, gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid en het benutten van kansen in en voor de regio.
Erkent u de uitspraak van de vakbonden dat dit een «zware klap» is voor de regio, en welke maatregelen overweegt u om de gevolgen voor de getroffen werknemers en de regio te beperken?
Zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de zorg dat hoge energieprijzen, onzeker energiebeleid en complexe regelgeving bijdragen aan een verslechterd investeringsklimaat voor de Nederlandse industrie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen om een gelijk speelveld met het buitenland te creëren?
Het kabinet herkent de signalen en deelt de zorgen over de verslechterde concurrentiepositie van de industrie in Nederland. De beschreven ontwikkelingen zijn herkenbaar: bij veel bedrijfstakken in de Nederlandse industrie staat de productie onder druk door een combinatie van factoren zoals de hoge energie-prijzen, complexe regelgeving en de sterk gestegen loonkosten. Een gunstig ondernemingsklimaat, met optimale randvoorwaarden en een gelijk speelveld, zijn van cruciaal belang voor het welslagen en de ontwikkeling van duurzame bedrijvigheid in Nederland.
Deze factoren zijn immers bepalend voor de concurrentiepositie en marktkansen van bedrijven. Het is essentieel dat ondernemers kunnen opereren onder gelijkwaardige voorwaarden en niet worden verdrongen door buitenlandse concurrenten die onder gunstiger omstandigheden en regelgeving kunnen opereren. Dat is niet alleen van belang voor de bedrijven, maar ook voor ons verdienvermogen.
Voor de verbetering van het gelijke speelveld voor bedrijven in de EII heeft het kabinet met Prinsjesdag een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd, een uitwerking van het Pakket voor Groene Groei gericht op een gelijker speelveld.7 Het kabinet heeft onder andere aangekondigd de subsidieregeling indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS) te verlengen tot en met 2028, om de elektriciteitskosten concurrerender te maken. Verder heeft het kabinet een werkgroep ingesteld met als opdracht om tot een alternatief te komen voor de nationale CO2-heffing, waarmee invulling wordt gegeven aan de brede wens van de Kamer om verbetering van de concurrentiepositie van de industrie in Nederland te realiseren. Het kabinet erkent dat de hoge nettarieven in Nederland een uitdaging zijn voor de industrie en onderzoekt mogelijkheden om de hoge elektriciteitskosten voor de EII te verlagen.
Het kabinet zet zich ook in voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals vermindering van de regeldruk, beschikbaarheid van talent, netcongestie en betere werking van de EU interne markt. Bij investeringsbeslissingen is ook stabiliteit van beleid op de lange termijn voor bedrijven belangrijk. Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht is de Kamer recent geïnformeerd over de productiviteits-agenda8, het aanpakken van regeldruk9 en het nieuwe industriebeleid.10
Bent u bereid om samen met betrokken bedrijven, provincie en kennisinstellingen te werken aan een toekomstplan voor de Chemelot-site, gericht op behoud van hoogwaardige werkgelegenheid, innovatie en circulaire productie?
Het voorgenomen besluit van Fibrant om haar caprolactam-activiteiten te stoppen is nog niet definitief. Het kabinet is nauw betrokken bij de huidige ontwikkelingen rondom Fibrant, waarbij wordt gezocht naar passende en toekomstgerichte oplossingen, gericht op het beperken van de impact op de regio. Het kabinet heeft recent samen met de Provincie Limburg gevraagd aan Mark Verheijen, clusterregisseur Chemelot, en Koos van Haasteren, Executive Director Chemelot om samen met betrokken private partijen een gedragen plan uit te werken, waarbij zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteiten kunnen worden behouden voor een toekomstbestendig en duurzaam cluster. Het kabinet zal daarbij ook bezien hoe deze plannen, waar passend en mogelijk, eventueel kunnen worden ondersteund.
Er lopen momenteel ook verschillende (maatwerk)gesprekken met het cluster en de Provincie Limburg die passen binnen het bredere actieplan «Limburgs Bod voor een Duurzaam Chemelot». Het einddoel is een circulaire, CO2-neutrale én toekomstbestendige site rond 2040. Een goed voorbeeld van de maatwerkaanpak is de Joint Letter of Intent die op 8 juli jl. met AnQore en de Provincie Limburg is getekend. De nationaal groeifondsprogramma’s Circulair Plastics NL en BioBased Circular zijn voorbeelden van reeds bestaande publieke financiering in samenwerking met kennisinstellingen Brightlands Chemelot Campus, Universiteit Maastricht en TNO. Beide programma's zijn samen goed voor € 558 miljoen aan publieke financiering, naast regulier nationaal instrumentarium.
Welke lessen trekt u uit eerdere bedrijfssluitingen zoals Apollo Vredestein en Batavus? Waarom is het niet gelukt om soortgelijke besluiten te voorkomen, ondanks eerdere waarschuwingen?
Vooropgesteld moet worden geconstateerd dat deze casussen allemaal uniek zijn. Het voorgenomen besluit van Fibrant betreft een andere casus dan eerdere bedrijfssluitingen van de bedrijven Apollo Vredestein en Batavus. Met het bedrijf Apollo Vredestein is, zoals ook is toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van de leden Saris en Postma, intensief contact geweest tussen de overheid en het bestuur van Vredestein.11 Het kabinet heeft geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij is door het kabinet ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren van Apollo Vredestein hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij het Nederlandse industriebeleid, dat juist gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen.
In algemene zin bevestigt het voorgenomen besluit om de fabrieken van Fibrant te sluiten de noodzaak van het realiseren van een gelijk speelveld voor duurzame en concurrerende bedrijven. Het kabinet blijf zich inzetten voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals energiekosten en nettarieven, de vermindering regeldruk, de beschikbaarheid van talent, netcongestie en (Europese) marktcreatie voor duurzame producten.
Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht heeft het kabinet de Kamer de afgelopen periode geïnformeerd over haar productiviteitsagenda, het aanpakken van regeldruk, het toekomstperspectief voor de EII en chemie en het nieuwe industriebeleid.
Klopt het dat Fibrant de afgelopen jaren publieke steun heeft ontvangen van het Rijk of via Europese of provinciale regelingen voor verduurzaming of innovatie van productieprocessen? Hoe wordt binnen dergelijke regelingen geborgd dat bedrijven die publieke middelen ontvangen hun productie niet kort daarna beëindigen of verplaatsen? Wordt in dit geval onderzocht of terugvordering van (een deel van) de steun aan de orde is?
De afgelopen jaren heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid via nationale subsidies, deels uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een aantal subsidies ontvangen of toegekend gekregen voor het verduurzamen van haar fabrieken op Chemelot. Dit betreft de eerder genoemde toekenning van een subsidie van € 30 miljoen in 2025 voor de reductie van ammoniakuitstoot, als onderdeel van de API. Daarnaast heeft het bedrijf een DEI+-subsidie toegekend gekregen van € 3,5 miljoen en heeft het bedrijf deelgenomen aan een PPS-toeslagproject, maar hiervoor ontvangt het bedrijf geen PPS-toeslag of subsidie. Er is ook een subsidie in de vorm van een renteloze lening van € 27 miljoen voor de reductie van Fibrant’s lachgasemissie gegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Deze lening uit 2019 was onderdeel van het pakket Urgenda-maatregelen.
Bij het beoordelen van een subsidieaanvraag en tijdens de looptijd van een project wordt getoetst of een subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen of voorwaarden die zijn opgenomen in de regeling of subsidievoorwaarden. Subsidie-ontvangers hebben een meldingsplicht om substantiële afwijkingen hiervan proactief door te geven aan RVO of het Ministerie. Bij dergelijke wijzigingen in een project wordt er altijd getoetst of de wijziging in overeenstemming met de subsidieregeling is. Als dit niet het geval is, kan dat effect hebben op het vast te stellen subsidiebedrag.
Indien tijdens de looptijd van een project bedrijfsbeëindiging of bedrijfs-verplaatsing plaatsvindt, betekent dat dat het bedrijf (de subsidieontvanger) niet of niet langer aan de voorwaarden of verplichtingen uit de subsidieregeling voldoet. De subsidieaanvraag kan dan worden geweigerd, de subsidieverlening kan worden ingetrokken of de subsidie kan lager worden vastgesteld. Eventueel reeds bevoorschotte of ingezette subsidies kunnen dan worden teruggevorderd. Omdat er op dit moment alleen nog een voorgenomen besluit is kenbaar gemaakt over de eventuele sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant, is het nog te vroeg om vooruit te lopen op terugvordering van de subsidies.
Houdt u systematisch bij hoeveel industriële bedrijven de afgelopen jaren hun productie geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd in Nederland en wat de belangrijkste oorzaken daarvan zijn? Zo nee, bent u bereid dit structureel te monitoren en daarover periodiek aan de Kamer te rapporteren?
De Rijksoverheid heeft een redelijk goed beeld van dergelijke besluiten voor zover die publiekelijk kenbaar zijn, maar houdt die op dit moment niet systematisch bij. Dit gebeurt niet, omdat een dergelijke monitor een vertekend en eenzijdig beeld zou kunnen geven van de dynamiek binnen de industrie, waar altijd sprake is van volatiliteit in de productie. Dat neemt niet weg dat de trend goed inzichtelijk is voor de overheid. De Rijksoverheid staat via verschillende (overleg)structuren, bijvoorbeeld via het NPVI en de clusterorganisaties, in nauw contact met vertegenwoordigers uit het de industrie en het bredere bedrijfsleven in Nederland. Daarnaast worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden, met behulp van de Top 60-rapportage voor de inventarisatie van knelpunten bij CO2-reductieplannen in de EII, de Regeldrukmonitor en de bredere monitor Ondernemingsklimaat.
Als bedrijven op grote schaal besluiten om hun productie te verminderen of te beëindigen in Nederland vanwege randvoorwaarden die niet op orde zijn of vanwege een ongelijk speelveld is dat zorgelijk. Wel wijst het kabinet er op dat in een gezonde economie sprake is van voortdurende vernieuwing en herstructurering: sommige bedrijven verdwijnen of verplaatsen hun activiteiten, terwijl andere juist ontstaan of uitbreiden. Dat is inherent aan een goed functionerende economie. Dat neemt niet weg dat een inperking van bedrijfsactiviteiten – zeker op de korte termijn – ingrijpend en zeer vervelend kan zijn voor de betrokken medewerkers.
Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie, binnen een week beantwoorden?
Het kabinet heeft deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Helaas is dat niet gelukt binnen een week.
Het bericht ‘Techsamenwerking in gevaar: Florida plaatst Nederlandse universiteiten op zwarte lijst’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Techsamenwerking in gevaar: Florida plaatst Nederlandse universiteiten op zwarte lijst»?1
Ja.
Klopt het dat Amerikaanse bedrijven de samenwerking met Nederlandse universiteiten stoppen als gevolg van anti-BDS-wetgeving?2
Ik heb geen aanwijzingen dat Amerikaanse bedrijven de samenwerking met Nederland stoppen als gevolg van wetgeving tegen de Boycott, Divestment, Sanctions(BDS) beweging. Het bericht verwijst naar specifieke wetgeving uit de Staat Florida. Florida kent sinds 2016 anti-boycotwetgeving die het publieke pensioenfonds van de staat – de Florida State Board of Administration (SBA) – verplicht om elk kwartaal een geactualiseerde lijst te publiceren van «onderzochte bedrijven die Israël boycotten» en de betreffende bedrijven hierover schriftelijk te informeren. Het is verboden voor het fonds om directe aandelen te verwerven in de bedrijven op die lijst. Voor zover bekend heeft deze wetgeving tot nog toe geen gevolgen gehad voor Nederlandse bedrijven.
Afgelopen juni heeft Florida de bestaande anti-boycotwetgeving uitgebreid, waardoor meerdere publieke beleggings- of pensioenfondsen niet langer mogen investeren in onderwijsinstellingen die een academische boycot van Israël voeren. De lijst die nu circuleert, is afkomstig van het publieke pensioenfonds SBA. SBA heeft de bestaande lijst geactualiseerd naar aanleiding van de voorgenoemde wetswijziging. Dit fonds investeert zelf niet in Nederlandse kennisinstellingen. De verwachte directe impact van deze lijst op Nederlandse kennisinstellingen is daardoor nihil.
Heeft u inzicht in welke universiteiten door de staat Florida op een zogenaamde «zwarte lijst» zijn geplaatst? Zo ja, is het duidelijk welke criteria daarbij zijn gehanteerd?
De betreffende lijst is gepubliceerd door de SBA van Florida. De Nederlandse onderwijs- en onderzoeksinstellingen die op de lijst staan vermeld zijn de Technische Universiteit Eindhoven, de Erasmus Universiteit Rotterdam (met een aparte vermelding van de Rotterdam School of Management), de Gerrit Rietveld Academie, de Radboud Universiteit, de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, de Technische Universiteit Delft, de Universiteit Utrecht, de Universiteit van Tilburg, en de Universiteit van Amsterdam (met een aparte vermelding van de Amsterdam School for Cultural Analysis).
Bij het opstellen van de lijst hanteert de SBA de criteria zoals meegegeven in de statelijke wetgeving van Florida. Zoals hierboven is aangegeven, vereist deze wetgeving sinds juni 2025 dat ook instellingen die participeren in «academische boycots» dienen te worden opgenomen in de lijst. De Staat Florida definieert een academische boycot van Israël als een situatie waarin een onderwijsinstelling restrictieve beleidsmaatregelen voert, of op andere wijze deelneemt aan activiteiten die resulteren in het beperken van bestaande of potentiële academische relaties op basis van banden met de staat Israël of met diens academische, onderwijs- of onderzoeksinstellingen. Binnen de gehanteerde definitie valt ook het collectief aansprakelijk stellen van onderzoekers, (toekomstige) studenten of gastdocenten voor vermeend aanstootgevend gedrag van de staat Israël. Een onderwijsinstelling wordt beschouwd als deelnemer aan een academische boycot van Israël wanneer één van de onderdelen van een instelling (bijvoorbeeld een vakgroep of faculteit) een boycot voert.3
De SBA claimt de selectie van opgenomen entiteiten op de lijst gemaakt te hebben op basis van publiek beschikbare informatie en gesprekken die het fonds voert met belanghebbenden en andere investeringsfondsen. Het is niet duidelijk welke informatie precies heeft geleid tot de toevoeging van de genoemde Nederlandse onderwijs- en onderzoeksinstellingen.
Is u bekend of andere Amerikaanse staten vergelijkbare maatregelen hebben getroffen of in voorbereiding hebben? Zo ja, om welke staten gaat het?
Veel Amerikaanse staten kennen een vorm van anti-boycotwetgeving met betrekking tot Israël. In de meeste staten richt de wetgeving zich op bedrijven die overheidsdiensten leveren of op publieke fondsen die in bedrijven investeren. Florida is voor zover bekend de enige Amerikaanse staat die onderwijsinstellingen en academische boycots expliciet opneemt in de wet.
Wat is de verwachte impact van deze ontwikkeling op Nederlandse universiteiten en wat voor gevolgen heeft dit voor hun onderzoek?
De huidige lijst is afkomstig van een individueel fonds uit één Amerikaanse staat. Dit fonds investeert zelf niet in Nederlandse kennisinstellingen. De verwachte directe impact van deze lijst op Nederlandse kennisinstellingen is daardoor nihil.
Heeft u inzicht in de eventuele schade aab de Nederlandse kennisinfrastructuur, bijvoorbeeld op het gebied van chips maar ook medische innovatie, nu Amerikaanse instellingen hun samenwerking met Nederlandse universiteiten lijken op te schorten?
Ik heb geen signalen ontvangen dat Amerikaanse instellingen hun samenwerking met Nederlandse universiteiten opschorten. Ik verwacht daarom geen impact op de Nederlandse kennisinfrastructuur.
Is er sprake van overleg of coördinatie tussen de Nederlandse overheid en kennisinstellingen enerzijds en de Amerikaanse staten anderzijds? Zo ja, wat is daarin uw inzet?
Mijn ministerie voert geen regulier overleg met afzonderlijke staten. Wel is er contact op federaal niveau. Samen met de Minister van Economische Zaken, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp zet ik me in om de samenwerking met de Verenigde Staten op het gebied van wetenschap en innovatie te behouden en versterken, onder meer via dialoog en uitwisseling.
Kennisinstellingen onderhouden over het algemeen geen regulier contact met de statelijke overheden. Zij staan direct in contact met de lokale kennisinstellingen en/of wetenschapsfinanciers.
Bent u bereid om contact op te nemen met de genoemde Nederlandse universiteiten om te kijken wat er nodig is om de voortgang van onderzoek en wetenschap te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik sta doorlopend in contact met onze universiteiten en hogescholen over de impact van ontwikkelingen in de Verenigde Staten op het onderwijs en onderzoek in Nederland. De Vereniging Universiteiten van Nederland (UNL) en de Vereniging Hogescholen (VH) hebben mij laten weten dat enkele universiteiten en hogescholen een informerend bericht hebben gehad van de SBA over de toevoeging van hun instelling aan de lijst. Vanwege het ontbreken van een financieringsrelatie met de SBA verwachten UNL en de VH vooralsnog niet dat dit bericht impact zal hebben op de voortgang van onderzoek en wetenschap bij de universiteiten en hogescholen die op de lijst vermeld staan.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om de schade voor Nederlandse instellingen zo veel als mogelijk te beperken en zijn er eventuele alternatieve samenwerkingsroutes mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven, verwacht ik geen schade voor Nederlandse instellingen.
Klopt het dat u in de Kamerbrief «Uitvoering van de motie van het lid Daniëlle Jansen c.s. over de verkoop van nicotineproducten vanaf 2028 voorbehouden aan enkel tabaksspeciaalzaken (Kamerstuk 36 541-8)» aangeeft de motie niet gaat uit te gaan voeren?
Ik heb mij gecommitteerd aan de doelstellingen van een rookvrije generatie per 2040, en het verminderen van de verkooppunten is cruciaal om dit te bereiken. Zoals ik heb aangegeven in de betreffende Kamerbrief, zou de rechter in het geval geen compensatieregeling wordt opgenomen, tot het oordeel kunnen komen dat het verkoopverbod (dan wel: het uitblijven van compensatie) in strijd is met het eigendomsrecht en de artikelen van de Tabaks- en rookwarenwet waarin dit wordt geregeld gelet daarop onverbindend kunnen verklaren. Omdat de motie niet voorziet in financiële middelen is het opnemen van een compensatieregeling in het wetsvoorstel niet haalbaar. Vanuit dat oogpunt is het in mijn ogen niet aanvaardbaar om het risico te lopen dat de wet, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, onverbindend wordt verklaard. Bovendien vind ik het belangrijk dat de overheid naar eenieder voorspelbaar handelt. Dit was ook de reden dat mijn ambtsvoorganger destijds de motie heeft ontraden. Ik sta daar nog steeds achter. Daarom kies ik ervoor om de motie niet uit te voeren.
Waarom heeft u nu pas een beslissing genomen, terwijl het advies van de landsadvocaat en het rapport van SEO Economisch Onderzoek al respectievelijk in begin september en juli zijn opgeleverd?
Ik heb de adviezen in beide rapporten goed tegen elkaar willen afwegen om daar vervolgens een goed onderbouwde keuze in te maken. Dit neemt altijd enige tijd in beslag.
Onderschrijft u de conclusie van SEO dat het beperken van het aantal verkooppunten ervoor gaat zorgen dat minder mensen beginnen met roken en dat dit met name geldt voor jongeren? Onderschrijft u de analyse dat met het huidige beleid de doelstelling uit het Nationaal Preventieakkoord (waaronder een rookvrije generatie in 2040) niet gehaald gaan worden? Onderschrijft u de conclusie dat door het aantal verkooppunten te verminderen rokers meer geneigd zijn een stoppoging te doen?
Ik onderschrijf de conclusies van SEO dat het beperken van het aantal verkooppunten zal leiden tot minder rokende jongeren en dat meer rokers geneigd zullen zijn om een stoppoging te doen. Dit is dan ook de reden dat ik een wetsvoorstel voorbereid waarin de betreffende beperking van de verkoop tot speciaalzaken geregeld wordt. Het RIVM heeft in 2024 in de doorrekening van de impact van het Nationaal Preventieakkoord geconcludeerd dat zonder extra maatregelen de doelstellingen, waaronder die van een rookvrije generatie per 2040, niet bereikt zullen worden. Om deze reden zijn in het Actieplan tegen vapen en de Samenhangende preventiestrategie aanvullende maatregelen opgenomen.
Leest u in het waardevolle advies van de landsadvocaat ook bijna uitsluitend obstakels die weggenomen kunnen worden door een compensatieregeling?
Nee, zo lees ik het advies niet. Zoals in de Kamerbrief aangegeven gaat een compensatieregeling niet alleen gepaard met financiële, maar ook met praktische uitdagingen vanwege de noodzakelijke beoordeling van elke individuele nadeelcompensatieaanvraag. In de Kamerbrief is daarom vermeld dat uitvoering hiervan beslag zal leggen op de capaciteit die beschikbaar is voor het vormgeven van het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Ander beleid gericht op roken of vapen zal hierdoor beperkt of vertraagd worden of zelfs geen doorgang kunnen vinden. Dit vind ik niet opwegen tegen het beperkte voordeel van een vervroeging van het tijdspad.
Vindt u het werkelijk gerechtvaardigd om een aangenomen motie van de Tweede Kamer naast u neer te leggen, terwijl uit het door u gevraagde onderzoek blijkt dat het mensenlevens kan redden? Waarom heeft u niet gekeken of u met een compensatieregeling alsnog de motie kan uitvoeren?
Zoals hierboven vermeld, zou de rechter het verbod op de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten in andere verkooppunten dan een speciaalzaak, onverbindend kunnen verklaren in het geval geen compensatieregeling in het wetsvoorstel wordt opgenomen. De realiteit is dat bij de inzet van middelen keuzes gemaakt moeten worden. In dat kader vind ik het niet opportuun om beschikbare middelen te besteden aan een compensatieregeling voor verkooppunten van tabaksproducten en aanverwante producten. Omdat de motie voorts niet voorziet in financiële middelen heb ik moeten vaststellen dat het opnemen van een compensatieregeling niet haalbaar is. Bovendien vind ik het, zoals ook hierboven vermeld, belangrijk dat de overheid naar eenieder voorspelbaar handelt.
Waarom veegt u dit voorstel nu al van tafel, terwijl er financiële compensaties mogelijk zijn en u niet eens een schatting van de omvang heeft? Is gegeven de mogelijke gezondheidswinst dit niet wat voorbarig? Wilt u deze schatting alsnog (laten) maken, ook als dat een brede schatting zal zijn?
Een analyse maken van de omvang van financiële compensaties is tijdrovend en het is daarbij onzeker of dit vooraf goed in beeld kan worden gebracht. Het zal zeker oplopen tot een zeer hoog bedrag. Zo is voor de compensatieregeling voor de pelsdierhouderijen door het kabinet destijds 150 miljoen euro uitgetrokken en dit ging enkel om 150 bedrijven. Het aantal ondernemers (met name tankstations en gemakszaken) dat getroffen zal worden door het vervoegen van het tijdspad zal oplopen tot in de duizenden. Daarbij heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven onlangs in verschillende uitspraken in hoger beroep geoordeeld dat de compensatieregeling voor de pelsdierhouderijen te laag is geweest.1 Ik zie voorts de meerwaarde van het maken van een schatting op dit moment niet in. Als een analyse moet worden gemaakt van de omvang van een compensatieregeling kan het wetsvoorstel voorlopig niet aan de Kamer worden aangeboden en loopt het wetsvoorstel grote vertraging op. Hierdoor zal de beperking van de verkoop van e-sigaretten tot enkel speciaalzaken later in werking treden. Een dergelijke vertraging vind ik in het kader van volksgezondheid en voorspelbaarheid ook niet uit te leggen.
Kunt u (laten) berekenen of de gezondheidswinst door het versnellen opweegt tegen de eventuele financiële compensatiekosten, met gebruik van QALY?
Nee, die berekeningen zijn beide zeer tijdrovend en bieden ook geen heel zekere uitkomst. Het wetsvoorstel loopt door het doen van aanvullend onderzoek vertraging op, waardoor de verkoopbeperking van e-sigaretten door enkel speciaalzaken later in werking zal treden en de in de motie voorgestelde vervroeging van het tijdspad naar 2028 ook in gevaar komt. Het later ingaan van de beperking waarbij e-sigaretten enkel nog in speciaalzaken verkocht mogen worden, zal ook negatief uitwerken ten aanzien van de bescherming van de volksgezondheid. Het wetsvoorstel is nagenoeg afgerond en wordt in de komende weken aan de Kamer aangeboden. Zoals hierboven geschetst zal een compensatieregeling, zeker gelet op het aantal gegadigden, kunnen oplopen tot een enorm bedrag. Gezien de budgettaire krapte is het naar mijn oordeel beter om de prioriteiten ergens anders te leggen en nu gewoon aan de slag te gaan met de voorbereiding van het verkoopverbod per 2030.
Vindt u ook niet dat ondernemers nog voldoende tijd hebben om hun verdienmodel aan te passen als u de keuze had genomen om wel te versnellen?
Vanaf eind 2022 is voortdurend het huidige tijdspad gecommuniceerd. Ondernemers hebben daar hun economische activiteiten op ingericht. Zoals de Landsadvocaat aangeeft in het advies is het bijvoorbeeld denkbaar dat bepaalde gedane investeringen voor een kleiner deel kunnen worden terugverdiend, of dat een onderneming nadeel ondervindt doordat deze eerder dan verwacht moet omschakelen naar een andere activiteit. Ik vind dat ondernemers recht hebben op betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van de overheid en daarbij past niet een overheid die kort voor de aangekondigde datum van inwerkingtreding van een verbod afwijkt van eerder gedane aankondigingen.
Hoe kijkt u naar het besluit tot vervroeging van het verbod op pelsdierhouderij, dat ook op basis van volksgezondheidsoverwegingen werd genomen? Hoe vergelijkt u dit in verhouding tot uw keuze over het niet uitvoeren van deze motie? Hoe vergelijkt u de compensatieregeling bij de pelsdierhouderij met een eventuele compensatieregeling voor dit voorstel?
De vervroeging van het verbod op pelsdierhouderij, waardoor een compensatieregeling in dat geval nodig werd geacht, is genomen op basis van een destijds acuut gevaar voor de volksgezondheid, het coronavirus. Dit leek destijds met de beschikbare kennis de meest geschikte maatregel om dat gevaar snel te kunnen indammen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft zoals hierboven gesteld onlangs geoordeeld dat de daarvoor getroffen compensatieregeling te laag was.
Hoe rijmt u het gegeven dat meermaals is aangegeven dat de voorgenomen overgangstermijn 2030/2032 zou zijn en een versnelling door het kabinet mogelijk is, met uw bezwaren op de motie wat betreft duidelijkheid, consistentie en betrouwbaarheid van beleid?1
Het oorspronkelijke tijdspad is meermaals gecommuniceerd. Indien een aantal jaar eerder was besloten om het tijdspad te vervroegen zou dit mogelijk geweest zijn, aangezien er in dat geval een voldoende overgangstermijn zou resteren om nog steeds van een zogenoemde fair balance in het kader van het eigendomsrecht te kunnen spreken. Op dit moment is daar, ook naar de inschatting van de Landsadvocaat, geen sprake meer van.
Aangezien het huidige tijdspad voor beperkingen in 2030 en 2032 nog niet vastgesteld zijn bij wet, maar alleen voornemens betreffen, in hoeverre vallen er dan rechten te ontlenen aan een niet wettelijk vastgelegde overgangstermijn, waarvan u zelf heeft aangegeven dat die nog versneld kan worden?
Hiervoor verwijs ik naar overweging 5.19 van het advies van de Landsadvocaat. Daarin wordt gesteld dat het mede in het licht van de door de regering noodzakelijk geachte compensatieregelingen bij de vervroegde inwerkingtreding van het verbod op pelsdierhouderijen in de Wet verbod pelsdierhouderij, het kolenverbod in de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie en in het licht van artikel 1 EP EVRM juridisch kwetsbaar is om de overgangstermijn voor een verbod op de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten met twee of vier jaar in te korten zonder daarvoor compensatie te bieden. De Landsadvocaat merkt daarbij op dat hij zich ervan bewust is dat in bovenstaande voorbeelden sprake was van een al in de wet neergelegde (en daarmee aan de normadressaten verzekerde) overgangstermijn, terwijl dat bij het verkoopverbod voor tabaksproducten en aanverwante producten niet zo is.
Dat laat onverlet dat in beide gevallen het uitgangspunt is dat de geboden respectievelijk gecommuniceerde overgangstermijnen juist zijn bedoeld aan de normadressaten voldoende tijd te bieden om zich op de verschillende verboden voor te bereiden. De Landsadvocaat ziet dan ook een reëel risico dat de verkorting van de overgangstermijn voor het verkoopverbod van tabaksproducten en aanverwante producten buiten speciaalzaken in de ogen van een rechter niet wezenlijk verschilt van de aantasting van de overgangstermijnen die aan de nertsenhouders en exploitanten van kolencentrales zijn geboden – en dat dus het precedent van nadeelcompensatie vanwege beperking van overgangstermijnen naar het oordeel van de rechter ook bij de tabaksverkopers moet worden gevolgd.
Hoe vergelijkt u het RIVM-rapport in het licht van het advies van de Landsadvocaat dat het «... nodig (is) dat ná de laatste aankondiging van de langere overgangstermijnen sprake is van concrete ontwikkelingen die ofwel dwingen tot een kortere overgangstermijn ofwel buiten kijf stellen dát de langere overgangstermijnen «te lang» waren»?2
Los van de vraag of de Landsadvocaat op een dergelijke ontwikkeling doelde, volgt uit het advies van de Landsadvocaat dat ook in dat geval nog steeds in een compensatieregeling moet worden voorzien.
Wilt u uw besluit heroverwegen om de positieve gezondheidseffecten die SEO schetst toch te realiseren en een mogelijkheid voor een eventuele compensatieregeling voor te bereiden?
Neen. Ik verwijs naar de bovenstaande redenen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie in het komende jaar een nieuw besluit zal nemen over de voorwaarden waaronder de 2GHz-radiofrequentie, ook wel bekend als het S-band spectrum, gebruikt mag worden?
Bent u ervan op de hoogte dat de twee bedrijven1 die in 2007 voor 20 jaar de licenties van het spectrum in handen kregen inmiddels zijn overgekocht door Amerikaanse partijen?2 Wat vindt u ervan dat deze licenties voor satellietcommunicatie niet meer in Europese handen zijn?
Hoe reageert u op het gegeven dat het Amerikaanse SpaceX voor 17 miljard dollar aan communicatiefrequentie koopt bij EchoStar Corporation om particulier te gebruiken in het netwerk van Starlink?3 Is dit in lijn met uw visie op de vraag hoe de 2GHz-frequentie gebruikt zou moeten worden?
Kunt u het vervolgproces toelichten over de vraag hoe de voorwaarden worden opgesteld waaronder de 2GHz-frequentie in de toekomst gebruikt mag worden? Op welke momenten vindt hierover besluitvorming plaats en wanneer worden er onomkeerbare besluiten genomen?
Heeft de 2GHz-frequentie een strategisch belang, bijvoorbeeld voor defensieve of civiele doeleinden? Kunt u schetsen op welke manieren de frequentie in de komende 18 jaar gebruikt kan worden?
Is bij u bekend of door het directoraat-generaal Defensie en Ruimte (DEFIS) een behoefte is geformuleerd om de 2GHz-frequentie voor het IRIS2-netwerk te gebruiken? Zo ja, kunt u toelichten wat deze behoefte is?
Wat is uw visie op de ontwikkeling van een «direct-to-device» functie, waarmee communicatie tussen satellieten en doorsnee smartphones mogelijk wordt? Verwacht u dat dit een veelgebruikte toepassing gaat zijn voor consumenten of dat dit strategische toepassing voor defensie zal ondersteunen? Voor welk van deze doeleinden zal de 2GHz-frequentie in de toekomst worden ingezet?
Deelt u de zorgen dat Deutsche Telekom, een (toekomstig) afnemer van de «direct-to-device» diensten van Starlink,4 belang heeft bij het verlenen van de 2GHz-frequentie aan een bedrijf dat zaken doet met SpaceX en tegelijkertijd betrokken is bij de besluitvorming van de Europese Commissie?
Heeft u kennisgenomen van het adviesrapport van Detecon, een consultancybedrijf dat onder Deutsche Telekom valt, waarin de Europese Commissie wordt geadviseerd over de voorwaarden waaronder de 2GHz-frequentie in de toekomst verleend moet worden?5 Wat is uw reactie op dat rapport?
Hoe borgen de Europese Commissie en lidstaten de onafhankelijkheid van de adviezen die worden betrokken bij de besluitvorming over het (mogelijke) toekomstige gebruik van de licenties voor de 2GHz-frequentie?
Welke kaders gelden er voor de wijze waarop de Europese Commissie de licenties voor dit spectrum vaststelt? Aan welke voorwaarden moeten de licentiehouders (gaan) voldoen? Hoe wordt gewaarborgd dat deze licenties ten goede komen aan de Europese economie en autonomie?
Wat zijn de uitkomsten van de consultatieronde van de Commissie bij de belanghebbenden rond deze spectrumbanden?6 Welke belanghebbenden zijn er? Zijn er Nederlandse belanghebbenden en hoe worden hun belangen meegewogen in de besluitvorming?
Heeft Nederland een zienswijze over de voorwaarden waaronder de Europese Commissie voor de komende achttien jaar het gebruik van het 2GHz-frequentie moet aanbieden? Zo ja, kunt u die toelichten?
Bent u het ermee eens dat toegang tot de 2GHz-frequentie niet aan de hoogste bieder moet worden verkocht, maar aan partijen die het maatschappelijk en strategische belang van de Europese Unie dienen?
Bent u het ermee eens dat, gezien vanuit het perspectief van strategische autonomie en gezien de gespannen geopolitieke situatie, het van het grootste belang is dat de marktpartijen die toegang krijgen tot de 2GHz-frequentie volledig Europees zijn?
Bent u het ermee eens dat het niet wenselijk is dat slechts één of enkele zeer grote telecomaanbieder(s) uit de grootste Europese landen toegang hebben tot dit spectrum ten koste van aanbieders uit kleinere landen?
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat er rond de 2GHz-frequentie een volwaardige wholesalemarkt (groothandelsmarkt) ontstaat, waar ook telecomaanbieders uit kleinere Europese landen toegang tot hebben en hierop innovatieve diensten kunnen ontwikkelen?
Bent u bereid om aan te geven bij de Europese Commissie dat Nederland als voorwaarde stelt dat de 2GHz-frequentie alleen voor Europese partijen beschikbaar komt, en dat hierbij uitgesloten wordt dat bedrijven achteraf door niet-Europese partijen worden overgekocht?
Is het mogelijk om in de voorwaarden die de Europese Commissie stelt op te nemen dat de partijen die de 2GHz-frequentie mogen gebruiken, worden verplicht om andere betrouwbare partijen wholesale toegang tot de frequentie te verlenen, zodat zij hier ook gebruik van kunnen maken?
Bent u eveneens bereid om ervoor te pleiten dat de gegunde partijen op nationaal en internationaal niveau toegang moeten verlenen tot de 2GHz-frequentie aan andere betrouwbare partijen, zodat er geen risico ontstaat op een mono- of duopolie in heel Europa?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden, nog vóórdat er onomkeerbare stappen worden gezet door de Europese Commissie?
De immateriële schaderegeling tussen DeHaan en de NAM |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Kunt u reflecteren op de immateriële schaderegeling die DeHaan en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn overeengekomen?1
Een groep bewoners heeft ervoor gekozen hun proces tegen de NAM af te wachten en niet over te stappen naar de immateriële schaderegeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Ik ben blij dat nu ook deze groep bewoners een vergoeding krijgt voor hun geleden immateriële schade en gederfd woongenot. Zij kunnen nu een keuze maken tussen deze schikking en de IMG-regeling.
Is hiermee volgens u voldoende recht gedaan aan het leed van de gedupeerden, de eisers, voor de mentale schade die zij hebben geleden als gevolg van de gaswinning?
Dit is niet aan mij als Staatssecretaris om te beoordelen, omdat het hier gaat om een schikking tussen private partijen. Wel ben ik blij dat er nu voor deze groep mensen een einde aan het wachten is gekomen.
Gederfd woongenot wordt in de schadevergoeding, overeengekomen tussen de eisers en de NAM, vergoed, deelt u de mening dat dat een belangrijk succes is?
Ja, die mening deel ik. Het is belangrijk dat bewoners alle vormen van schade die zij geleden hebben als gevolg van de exploitatie of aanleg van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk vergoed krijgen.
In 2019 heeft de Hoge Raad bevestigd dat gederfd woongenot materiële schade is, hoe kan het dat er zes jaar later nog geen regeling is om alle gedupeerden met gederfd woongenot te compenseren?
Vanaf de start in juli 2020 heeft het IMG zich in eerste instantie gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van regelingen om fysieke en immateriële schade van gedupeerden te vergoeden. Ook is er een regeling voor compensatie van waardedaling (woningen en niet-woningen) ontwikkeld en op dit moment wordt – naar aanleiding van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen en de kabinetsreactie Nij Begun in 2023 – gewerkt aan de (verdere) uitrol van de regelingen Daadwerkelijk Herstel tot € 60.000, de Aanvullende Vaste Vergoeding, de Vaste Herhaalvergoeding en Duurzaam Herstel. Het betreft allemaal unieke en nieuwe regelingen waarvoor geen voorbeelden bestaan, het ontwikkelen en uitrollen van deze regelingen vergt tijd. Het IMG heeft aan de ontwikkeling van bovenstaande regelingen prioriteit gegeven, omdat die relevant zijn voor de grootste groep bewoners. Wel wordt door het IMG al gewerkt aan een regeling voor gederfd woongenot, in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad uit 2021 dat ook deze vorm van schade moet worden vergoed. Het IMG handelt daarmee straks ook deze vorm van schade af als gevolg van de aansprakelijkheid van de NAM. De verwachting is dat deze regeling in 2027 van start kan gaan.
In januari 2025 gaf u in antwoord op Kamervragen aan dat er dit jaar een besluit zou worden genomen over een regeling voor gederfd woongenot, hoe ver staat het daarmee?2
Zie antwoord op vraag 4.
Vindt u dat een eventuele regeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) inzake gederfd woongenot er grofweg hetzelfde uit moet komen te zien als de overeengekomen vergoeding tussen de DeHaan en de NAM?
Het IMG gaat als zelfstanding bestuursorgaan over de ontwikkeling en werkwijze van nieuwe regelingen die zien op de afhandeling van schade waar de NAM voor aansprakelijk is. Het IMG kijkt daarbij goed naar recente ontwikkelingen en bijvoorbeeld rechterlijke uitspraken. Ten algemene geldt dat bewoners ruimhartig vergoed moeten worden voor de schade die is geleden als gevolg van de exploitatie of aanleg van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk. Dit is ook wettelijk vastgelegd. Daarbij is het ook belangrijk om aan te geven dat het IMG bij de ontwikkeling van regelingen met andere kaders en afwegingen te maken heeft dan dat bij een privaatrechtelijke schikking tussen twee partijen het geval is.
De immateriële schaderegeling van het IMG krijgt al zeer lange tijd een negatief rapportcijfer van de betrokkenen, wat vindt u daarvan? De laatste cijfers van het IMG laten zien dat de regeling nog steeds slechts een 5 scoort, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is?3
Zoals ook in mijn eerdere beantwoording op vragen van de leden Beckerman en Bushoff van 9 mei jl.4 aangeven, is het lastig om een erkenning voor ernstig verdriet of lijden als gevolg van de gaswinningvorm te geven in een generieke schaderegeling, juist omdat leed voor iedereen zo persoonlijk is. Het IMG ziet als mogelijke verklaring voor de lage waardering van de immateriële schaderegeling dat het voor iedereen mogelijk is om een schadeaanvraag voor immateriële schade te doen, los van de vraag of je binnen het effectgebied woont of fysieke schade aan een gebouw hebt gemeld. Welk recht iemand heeft op deze vergoeding wordt bepaald aan de hand van de bouwstenen locatie en veiligheid van de woning, de omvang van de schade daaraan, de doorlooptijd van de schademelding en de persoonlijke impact die iemand heeft ervaren. Een afwijzing van een aanvraag kan als een ontkenning van persoonlijke leed worden ervaren, bewoners met een afwijzing scoren de regeling dan ook veel lager dan bewoners die een toewijzing hebben ontvangen. Over 2024 scoort de immateriële schadevergoeding gemiddeld een 5,5, aanvragers die de vergoeding wel hebben ontvangen geven de regeling een 7,6. Om bewoners te helpen een inschatting te maken of zij recht hebben op een immateriële schadevergoeding heeft het IMG een QuickScan op de website staan, hiermee kan de bewoner snel zien of het zin heeft om een aanvraag te doen.
Erkent u de signalen van gedupeerden die immateriële schadevergoeding hebben aangevraagd dat ze zich niet erkend voelen door een regeling bedoeld om aangedaan leed te erkennen? Erkent u de signalen over ongelijkheid tussen gedupeerden door deze regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 7. Het is lastig om met een generieke regeling erkenning te geven aan persoonlijk leed. Met Nij Begun maatregel 8 is er een aantal verruimingen aangekondigd die inmiddels door het IMG zijn doorgevoerd om verschillen zo veel mogelijk te voorkomen. Zo krijgt nu iedereen binnen een huishouden, ook minderjarigen, dezelfde vergoeding en hierbij is de hoogste vergoeding binnen het huishouden leidend. Ook wordt veiligheid van de woning nu zwaarder gewogen bij de IMG-regeling, waardoor bewoners die door deze onveiligheid onderdeel zijn van de versterkingsopgave of een sloop/nieuwbouwtraject altijd de hoogste vergoeding krijgen. Ook worden aanvragen van huurders en andere niet-woningeigenaren nu op dezelfde wijze beoordeeld.
In de gestelde vragen wordt enerzijds gevraagd naar het voorkomen van verschillen en anderzijds erkenning voor gedupeerden. Juist omdat erkenning voor iedereen verschillend is, zit tussen deze uitgangspunten een spanningsveld. Het IMG kijkt bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding naar een aantal objectieve criteria (bouwstenen): de locatie, de veiligheid, de omvang van de schade en de doorlooptijd van de schadeaanvraag. Daarnaast krijgen bewoners de mogelijkheid om via een vragenlijst de persoonlijke impact extra tot uitdrukking te brengen, deze vragenlijst kan aan aanleiding geven om de schadevergoeding op basis van objectieve criteria naar boven bij te stellen. Op deze manier wordt geprobeerd om recht te doen aan allebei de uitgangspunten.
Hoe beoordeelt u dat er een verschil ontstaat tussen de immateriële schaderegeling zoals nu overeengekomen tussen de eisers en de NAM en de overige gedupeerden die aangewezen zijn op het IMG?
Naast de publiekrechtelijke schadeafhandeling via het IMG hebben bewoners nog altijd de wettelijke mogelijkheid om in een civiele procedure de NAM rechtstreeks aansprakelijk te stellen. Dit maakt dat dit soort verschillen niet volledig te voorkomen zijn. Voor de groep bewoners die onderdeel is van de schikking van De Haan met de NAM geldt dat wanneer zij voor hun immateriële schade minder ontvangen via de schikking dan dat zij van het IMG zouden ontvangen, het mogelijk blijft om de overstap naar het IMG te maken. Deze overstap is per schadesoort. Dit betekent dat, bijvoorbeeld, deze bewoners ervoor kunnen kiezen voor immateriële schade over te stappen naar het IMG, maar voor gederfd woongenot gebruik te blijven maken van de schikking tussen DeHaan en de NAM.
Erkent u dat de in 2023 aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 1126), met als dictum «verzoekt de regering te komen tot een rechtvaardige regeling voor immateriële schade, waarbij ook versterking en sloop/nieuwbouw worden meegenomen, ongewenste verschillen worden opgelost en de toegekende bedragen, met name voor kinderen, worden verhoogd», nog niet volledig is uitgevoerd?
Nee, deze motie is uitgevoerd5. De immateriële schaderegeling van het IMG is zorgvuldig tot stand gekomen en rechterlijk getoetst.6 Daarnaast is de regeling zoals eerder in de beantwoording aangeven op verschillende punten verruimd zoals in Nij Begun ook is toegezegd.
Bent u bereidt de immateriële schaderegeling van het IMG aan te passen?
Nee, ik ga het IMG niet vragen de regeling te herzien. Beide regelingen kennen een andere systematiek en een andere context, zoals ik beschreef in het antwoord op vraag 6.
De regeling van het IMG is zo ontwikkeld dat een grote groep snel geholpen kan worden, maar dat er ook recht wordt gedaan aan de individuele situatie. De schikking van DeHaan met de NAM is voor een kleinere groep mensen en is de uitkomst van een schikking tussen private partijen.
Voor een deel van de bewoners zal de schikking van DeHaan met de NAM nadeliger uitvallen dan de immateriële schaderegeling van het IMG, voor een groter deel is de verwachting dat het verschil beperkt zal zijn en voor een deel van bewoners zal de regeling van DeHaan gunstiger uitpakken.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 kunnen mensen alsnog overstappen naar de regeling voor immateriële schade van IMG.
Wat vindt u van het feit dat er een jarenlang juridisch gevecht voor nodig is voordat de NAM haar verantwoordelijkheid neemt in het compenseren van de gelede immateriële schade?
Ik vind het vervelend dat deze bewoners lang hebben moeten wachten. Zoals aangegeven mogen bewoners de keuze voor een civielrechtelijke procedure echter zelf maken. Ik vind het belangrijk dat bewoners altijd een goed alternatief hebben via de publiekrechtelijke regeling van het IMG
In mijn brief van september jl.7 heb ik aangeven dat ik ten algemene aandacht heb voor de lang lopende dossiers die nog in procedure zijn met de NAM. NAM heeft aangeven mee te willen denken over de afronding van de nog lopende civielrechtelijke zaken. Als een dergelijke procedure wordt beëindigd, komt de reguliere schadeafhandeling door het IMG beschikbaar.
Hoe beoordeelt u bovenstaand juridisch gevecht dat ervoor nodig was om de NAM in beweging te krijgen mede in het licht van de NAM die ook weigert meerdere rekeningen voor het aangerichte leed in Groningen te betalen?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
De overstap van de Belastingdienst naar Microsoft |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Heijnen |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst verplaatst mail naar Microsoft, ondanks zorgen over meekijken VS»?1
Ja.
Maakt de overstap van de Belastingdienst naar Microsoft 365 onze overheid meer of minder afhankelijk van de Verenigde Staten?
De overstap naar M365 betekent inderdaad een vergroting van de afhankelijkheid van de Verenigde Staten. De Belastingdienst heeft de overgang naar de cloud afgewogen conform het cloudbeleid van de overheid. In de huidige situatie en in andere afgewogen scenario’s, zoals de keuze voor een on-premises oplossing, is ook sprake van (grote) afhankelijkheid van de Verenigde Staten.
Om de risico’s zoveel mogelijk te reduceren heeft de Belastingdienst een exitstrategie uitgewerkt voor het geval er (plotseling) een vertrek uit de cloudomgeving moet plaatsvinden. Door het inrichten van een lokale back-up functionaliteit zorgt de Belastingdienst ervoor dat documenten altijd beschikbaar blijven. De exitstrategie wordt vertrouwelijk aan uw Kamer ter inzage aangeboden.
Is er, conform de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315), een onafhankelijke onderbouwing opgesteld voor de noodzaak van de overstap naar Microsoft? Zo ja, kunt u deze delen?
De motie-Kathmann2 is in maart 2025 aangenomen. De Belastingdienst is reeds in 2021 begonnen met het vervangen van de werkplekken bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen. Het traject is daarmee ingezet voordat deze motie, waarin wordt verzocht om een onafhankelijke onderbouwing, is aangenomen.
Bij de aanvang van het traject is uitgegaan van de toen geldende (markt)standaard van Microsoft Windows 11 en M365. De uitrol van de nieuwe werkplekken is inmiddels afgerond. De huidige situatie is dat er vanaf de nieuwe 40.000 werkplekken wordt doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving omdat M365 nog niet is geïmplementeerd. Dit terwijl er bij de inrichting van de nieuwe werkplekken rekening is gehouden met de implementatie van M365. Doordat M365 nog niet is geïmplementeerd bestaan er nu inefficiënte manieren om vanaf de nieuwe werkplekken met de beperkingen van de oude werkomgevingen om te gaan. Deze workarounds resulteren in een productiviteitsverlies.
Gezien de recente (geo)politieke en maatschappelijke ontwikkelingen heeft de Belastingdienst de overstap naar M365 op de nieuwe werkomgeving getemporiseerd en eerst een aantal alternatieve scenario’s zorgvuldig uitgewerkt en afgewogen. Daarbij heeft de Belastingdienst onderzocht of het mogelijk was om af te wijken van het voorgenomen scenario de overstap naar M365 te maken. Dit blijkt niet realistisch, omdat de nieuwe werkplekken inmiddels al breed zijn uitgerold
In het geval dat er in de toekomst een Europese oplossing beschikbaar komt dat wel geschikt wordt bevonden voor de Belastingdienst, dan kost het nog twee tot drie jaar om deze te implementeren. Gedurende deze tijd wordt er dan nog steeds doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving via werkplekken die zijn ingericht voor M365. Daarmee blijft er dus sprake van een productiviteitsverlies.
In bijlage 1 vindt u een nota van 27 juni jl. gericht aan de Bestuursraad van het Ministerie van Financiën. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de uitgewerkte en afgewogen scenario’s.
Waarom houdt u het mailverkeer niet in eigen beheer, zoals verzocht in de motie-Kathmann/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 740, nr. 20)? Hoe bent u van plan om deze motie alsnog uit te voeren?
De Belastingdienst heeft de optie om het mailverkeer in eigen beheer te houden verkend. Zowel het continueren van de huidige werkomgeving, als het implementeren van een hybride on-premises oplossing zoals SSC-ICT reeds heeft gedaan. Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief van 2 oktober jl. heeft de Belastingdienst ook een verkenning gedaan naar de mogelijkheid om de functionaliteiten voor onder andere de mail onder te brengen bij SSC-ICT. Deze opties zijn niet realiseerbaar op de korte of middellange termijn.
Om uitvoering te geven aan deze motie volgt de Belastingdienst de ontwikkelingen van Europese en soevereine alternatieven.
Acht u de keuze voor de Belastingdienst om de eigen ICT te verhuizen naar Microsoft in het belang van de strategische autonomie, waarover de demissionaire premier op 30 september 2025 nog uitsprak dat bestuurders dit prioriteit moeten geven?2
Ik onderschrijf de uitspraak van de Minister-President om prioriteit te geven aan strategische autonomie. Daarom wil ik graag nogmaals benadrukken dat de applicaties binnen de primaire processen voor de belastingheffing, -inning en opsporing blijven draaien in hun huidige omgeving in de datacenters van de Belastingdienst. De overstap heeft betrekking op de kantoorautomatisering. Daarvoor verwijs ik naar de reeds gegeven antwoorden en de brief die u op 2 oktober jl. heeft ontvangen.
Acht u het onafhankelijk en onomstotelijk bewezen dat er geen Europese oplossing voor de Belastingdienst beschikbaar is? Uit welke onafhankelijke onderbouwing blijkt dit?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heeft de Belastingdienst een aantal alternatieve scenario’s uitgewerkt en zorgvuldig afgewogen, maar er is op dit moment en binnen afzienbare termijn geen geschikt alternatief beschikbaar voor de huidige situatie waarin de Belastingdienst zich bevindt. Bij de inrichting van de nieuwe werkplekken is rekening gehouden met de implementatie van M365. Door dat de werkplekken inmiddels zijn uitgerold, maar M365 nog niet is geïmplementeerd, wordt er doorgewerkt in de oude omgeving. De nieuwe werkplekken zijn daarvoor niet ingericht. Het doorwerken in de verouderde en inefficiënte werkomgeving via de nieuwe werkplekken resulteert in workarounds. Daardoor is er nu sprake van productiviteitsverlies.
In het geval dat er in de toekomst wel een oplossing beschikbaar komt dat geschikt is voor de situatie waarin de Belastingdienst zich bevindt, dan kost het nog twee tot drie jaar om dit te implementeren. Gedurende deze tijd wordt er dan doorgewerkt vanaf de nieuwe werkplekken in de verouderde werkomgeving en blijft er sprake van een productiviteitsverlies.
Hoeveel en welke Europese alternatieven heeft u precies onderzocht en waarom waren deze ontoereikend? Kunt u de documentatie delen waaruit blijkt dat deze alternatieven niet voldoen aan de gestelde eisen?
Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief van 2 oktober jl. en het antwoord op vraag 3 is de Belastingdienst reeds in 2021 begonnen met het vervangen van de werkplekken. De (geo)-politieke situatie was destijds anders, waardoor het versterken van de autonomie in de afwegingen een beperktere rol speelde. Daarom heeft destijds geen uitgebreide verkenning naar Europese alternatieven plaatsgevonden en is er uitgegaan van de toen geldende (markt)standaard van Microsoft Windows 11 en M365 en heeft de Belastingdienst deelgenomen aan de contractonderhandelingen met het Strategisch Leveranciersmanagement voor de Rijksoverheid (SLM Rijk). Het SLM Rijk helpt onderdelen van de Rijksoverheid om zich beter te positioneren tegenover leveranciers door middel van het bundelen van de onderhandelings- en inkoopkracht. Namens het rijk heeft SLM Rijk via deze weg gunstige (contract)voorwaarden bedongen bij Microsoft.
De overstap naar M365 is getemporiseerd naar aanleiding van recente (geo)politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zodat onderzocht kon worden of er afgeweken kon worden van dit scenario. Daaruit blijkt, dat zelfs als er een geschikt Europees alternatief bestaat voor de Belastingdienst, de implementatie daarvan nog steeds twee tot drie jaar in beslag neemt. Gedurende deze tijd wordt er dan nog steeds doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving vanaf de nieuwe werkplekken die daarvoor niet zijn ingericht. Daarmee blijft er dus sprake van een significant productiviteitsverlies.
De Belastingdienst volgt de bewegingen en ontwikkelingen in de buitenwereld nauwlettend en kijkt actief naar de mogelijkheden van soevereine en of Europese cloudoplossingen. In dit kader volgt de Belastingdienst onder andere de ontwikkelingen bij BZK rondom «Mijn Bureau». Mijn Bureau is een open source samenwerkingsplatform voor de overheid, publieke sector en bedrijven dat wordt ontwikkeld onder regie van het Rijksbrede programma Beter Samen Werken (OpenBSW). De Belastingdienst neemt actief deel aan de ontwikkelingen rond dit platform. Momenteel bevindt dit platform zich echter nog in een vroege testfase. Zie voor de stand van ontwikkelingen in Europa ook de Kamerbrieven van de Minister van Economische Zaken van 17 januari 20254 en 23 mei 2025.5
Welke eisen voor functionaliteit, veiligheid en continuïteit hanteert de Belastingdienst? Zijn deze zodanig geformuleerd dat ze niet voorsorteren op een overstap naar Microsoft 365?
De eisen voor functionaliteit, veiligheid en continuïteit volgen uit de vereisten van alle rijksbrede relevante wetgeving. Voorbeelden hiervan zijn o.a. ISO-standaarden, DUTO, BIO, NIS 2 en Archiefwet. De Belastingdienst maakt gebruik van het framework contract van de overheid (SLM Rijk) met Microsoft waarin waarborgen zijn opgenomen om te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving.
Kunt u alle documentatie over de risico-afweging die is gemaakt om de keuze voor Microsoft 365 te onderbouwen met de Kamer delen, waaronder de aanvullende afspraken die zijn gemaakt met de leverancier?
De risico-analyse wordt vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u de gekozen exitstrategie met de Kamer delen? Is negen maanden om over te stappen van de Microsoft 365-omgeving snel genoeg in het geval van een acute stopzetting van de dienstverlening door de leverancier?
De exitstrategie wordt vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer worden aangeboden.
De exitstrategie kent twee scenario’s: een scenario voor gepland vertrek als gevolg van contractbeëindiging door de Belastingdienst in het geval er een overstap wordt gemaakt naar een andere aanbieder en een scenario waarin er een acuut vertrek moet plaatsvinden als gevolg van geopolitieke ontwikkelingen. De door u genoemde negen maanden horen bij het scenario voor een gepland vertrek, bijvoorbeeld in het geval dat er een migratie plaatsvindt naar een andere aanbieder. De Belastingdienst heeft conform het contract met Microsoft negen maanden de tijd om de data uit de M365-omgeving over te zetten naar de gewenste omgeving.
Voor de situatie waarin er acuut een vertrek uit de cloudomgeving moet plaatsvinden zijn diverse maatregelen getroffen om dat mogelijk te maken en de gevolgen voor de dienstverlening zoveel mogelijk te beperken.
Bent u zich ervan bewust dat Amerikaanse bedrijven die gegevens op Europees grondgebied stallen, alsnog moeten voldoen aan surveillanceverplichtingen die volgen vanuit nationale wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act?
Ja. De CLOUD-act maakt het mogelijk dat de Amerikaanse overheid, waaronder opsporingsdiensten, toegang krijgen tot (persoons-)gegevens van Nederlandse burgers. Gelet op de extraterritoriale werking van de CLOUD-act is toegang ook mogelijk als de data buiten de Verenigde Staten staat. Er zijn ook andere landen met dergelijke wetten en bijbehorende verplichtingen. Om eventuele risico’s hieromtrent tegen te gaan, bevat het Rijksbreed cloudbeleid 2022 en het bijbehorende implementatiekader «risicoafweging cloudgebruik» onder meer de plicht om een risicoafweging te maken. Ook bevat het specifieke eisen voor omgang met persoonsgegevens en is het niet toegestaan staatsgeheim gerubriceerde gegevens in de cloud te plaatsen. Een risicoafweging kan als uitkomst hebben dat dit risico acceptabel is.
Ten aanzien van de CLOUD-act geldt dat uit onderzoek van Greenberg Traurig blijkt dat: «[...]het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is».
Een adequate risicoafweging, waaronder het doen van een gedegen Data Protection Impact Assessment (DPIA) en een Data Transfer Impact Assessment (DTIA), blijft echter nodig om het risico in een concreet geval te beoordelen.
Is, met inachtneming van vraag 9, het stallen van gegevens op Microsoft-datacentra binnen de Europese Economische Ruimte een legitiem middel om risico’s voor de autonomie en nationale veiligheid weg te nemen?
Het stallen van gegevens in datacenters binnen de Europese Economische ruimte is, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 oktober jl., een voorbeeld van een genomen maatregel om risico’s voor de autonomie en nationale veiligheid te beperken. In diezelfde brief is aangegeven dat risico’s nooit volledig kunnen worden weggenomen. Dat geldt overigens voor elk scenario dat door de Belastingdienst is overwogen, waaronder ook het on-premises scenario. Elk scenario brengt eigen risico’s met zich mee op diverse vlakken. Daarom is het te alle tijden een belangenafweging welk scenario het meest geschikt is.
Graag wijs ik u erop dat de risico’s ten aanzien van de toegang tot gegevens van de overheid beperkt zijn. Dit blijkt uit de in het antwoord op vraag 9 genoemde risico-analyse, de DPIA’s op M3656, de contracten die SLM Rijk met Microsoft heeft uitonderhandeld en een analyse van de CLOUD-act die door het Ministerie van Justitie en Veiligheid is gepubliceerd.7 Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven wordt het risico dat de Amerikaanse overheid op basis van de CLOUD-act toegang verkrijgt tot Europese (persoons-)gegevens in de praktijk op (heel) klein geschat.
Tot slot wil ik nog opmerken dat de Belastingdienst met M365 een hoger volwassenheidsniveau op het gebied van informatiebeveiliging kan implementeren. Daarmee wordt de kans op ongeoorloofde toegang van kwaadwillenden tot de gegevens van de Belastingdienst zoveel mogelijk beperkt.
Kunt u alle documentatie over de afweging die is gemaakt voor de andere drie scenario’s in volledigheid met de Kamer delen?3
De nota voor de Bestuursraad Financiën vindt u in bijlage 1. De exitstrategie en risico-analyse worden vertrouwelijk aan uw Kamer aangeboden.
Op basis van het onderzoek dat is verricht naar Europese alternatieven, op welke termijn wordt een migratie naar Europese alternatieven mogelijk? Zet u zich actief in om dit te bewerkstelligen?
Ik kan uw Kamer geen termijn geven waarop een migratie naar een Europees alternatief mogelijk is. Wel kan ik u toezeggen, zoals ik ook reeds in het antwoord op vraag 7 heb gedaan, dat de Belastingdienst de ontwikkelingen en bewegingen in de buitenwereld nauwlettend volgt. De Belastingdienst kijkt actief naar de mogelijkheden van soevereine en of Europese oplossingen voor cloud en andere software. De Belastingdienst vervult een cruciale rol in de maatschappij en kan daarom als organisatie niet lichtvaardig omgaan met keuzes die de continuïteit van de systemen en processen kunnen raken.
De Belastingdienst wil in deze context niet vooruit lopen op technologische ontwikkelingen en baseert zijn keuzes op zorgvuldige afwegingen en de kaders en richtlijnen die door BZK worden gesteld. Nieuwe technologieën en software worden door de Belastingdienst pas toegepast na een zorgvuldige afweging en zodra er voldoende zekerheid is dat deze oplossingen veilig en uitvoerbaar zijn. In dat kader, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, kijkt de Belastingdienst onder andere naar de ontwikkelingen rondom «Mijn Bureau» van BZK.
Eén van de strategische doelen uit de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) is om gezamenlijk te werken aan een verkenning om een overheidsbrede soevereine clouddienst in samenwerking met bestaande overheidsdienstverleners te realiseren. De Belastingdienst kijkt uit naar de resultaten van deze verkenning. Daarmee ontstaat handelingsperspectief en meer duidelijkheid over de termijn waarop een dergelijke migratie realiseerbaar is.
De Belastingdienst levert, als eigenaar van een Overheidsdatacenter, in het kader van betere rijksbrede samenwerking graag een belangrijke en noodzakelijke bijdrage aan een meer autonome oplossing voor de langere termijn.
Waarom bent u slechts voornemens om te migreren naar Europese alternatieven als zij op een vergelijkbaar niveau zitten als Microsoft, als u het belang van digitale autonomie en nationale veiligheid onderschrijft?
De overstap naar M365 is het resultaat van een complexe en veelzijdige belangenafweging. Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 12 zijn autonomie en nationale veiligheid twee aspecten, welke beiden zijn meegewogen door de Belastingdienst. Naast het versterken van de digitale autonomie en nationale veiligheid maakten aspecten zoals de beschikbaarheid, niveau van functionaliteit, geldende wet- en regelgeving, schaalbaarheid, en kosten ook onderdeel uit van de belangenafweging.
Zoals u heeft kunnen lezen in mijn antwoord op vraag 3 en in de brief die u op 2 oktober jl. heeft ontvangen heeft de Belastingdienst gezien de (geo)politieke en maatschappelijke ontwikkelingen de overstap naar M365 getemporiseerd. Eerst heeft de Belastingdienst zorgvuldig een aantal alternatieve scenario’s afgewogen. Daarbij is het belang van het versterken van de digitale autonomie en de nationale veiligheid opnieuw nadrukkelijk meegenomen.
In hoeverre bent u bereid om digitale autonomie, kennisbehoud en data- en nationale veiligheid in te leveren ten behoeve van functionaliteit en productiviteit?
Zie antwoord vraag 15.
Welke delen van het werkproces komen in de Amerikaanse cloud te staan? Komen ook «rulings» van de Belastingdienst, die gevoelige informatie over belastingheffing bevatten, en bedrijfsgevoelige informatie in de Microsoft-omgeving te staan?
Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 5 betreft de overstap de kantoorautomatisering. Met kantoorautomatisering doel ik op applicaties (zoals Teams, OneDrive, en Outlook) die medewerkers ondersteunen in hun dagelijkse werkzaamheden, (interne) communicatie en samenwerking. Applicaties voor beheer en security vallen hier ook onder.
De applicaties binnen de primaire processen voor de belastingheffing, -inning en opsporing blijven draaien in hun huidige omgeving in de datacenters van de Belastingdienst. Voor de archivering van rulings heeft de Belastingdienst een apart systeem. Daarnaast blijven er voor de medewerkers opties om (gevoelige) informatie veilig on-premises op te slaan en onderling (en met een derde) te delen via het Belastingdienst-file-transfer. Communicatie over casuïstiek tussen de Belastingdienst en ondernemingen en/of hun gemachtigden en tussen medewerkers onderling met betrekking tot ruling verzoeken vindt via diverse wijzen plaats waaronder e-mail. Dit is ook het geval bij rulings.
Is het migreren van maildiensten naar Microsoft een reden om bepaalde informatie niet binnen de werkomgeving van de Belastingdienst te bespreken, communiceren, of op te slaan?4
Nee, er zijn ook alternatieve opslaglocaties voor het bewaren van informatie en met hulp van de zogenaamde datalek-preventie-oplossing in de M365-suite, wordt voorkomen dat gevoelige informatie als bijlage bij een e-mail meegestuurd kan worden. Voor het verzenden van gevoelige informatie zijn er alternatieven beschikbaar in het dienstenaanbod. Zo is er de beschikking over de Belastingdienst-file-transfer, waarmee een veilige verzending en ontvangst van informatie tussen Belastingdienst/Toeslagen/Douane en een derde mogelijk is via het openbare internet.
Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 5 en 17 blijven de applicaties voor de primaire processen in de on-premises omgeving draaien. Met de overstap naar M365 krijgt de Belastingdienst meer mogelijkheden om data te beheersen die buiten de applicaties voor de primaire processen wordt verwerkt.
Is het risico op weglekken van data naar derden onderzocht? Kan u bewijzen dat er géén risico’s zijn dat gevoelige informatie onbeveiligd wordt uitgewisseld in de nieuwe situatie?
De ervaring leert dat op het vlak van informatiebeveiliging het weglekken van data nooit volledig kan worden voorkomen. De overstap naar M365 maakt het mogelijk om aanvullende en beterebeheersmaatregelen te implementeren.
Naast de al eerder met uw Kamer gedeelde maatregel van het afsluiten van de USB-poorten biedt de nieuwe M365 omgeving meer mogelijkheden om het delen van informatie te beperken. Voor het uitwisselen van informatie met derden op grond van een wettelijke basis heeft de Belastingdienst speciale voorzieningen die voldoen aan de wettelijke vereisten, zoals Belastingdienst-file-transfer. Zie ook antwoord op uw vraag 18.
Kunt u toelichten welke primaire processen nog wel in het Nederlandse datacentrum blijven draaien en welke afweging daarbij is gemaakt? Welke beheer- en beveiligingsapplicaties worden verplaatst naar de publieke cloud en waarom vallen deze niet onder primaire processen?
Zoals is aangegeven in eerdere antwoorden blijven de applicaties binnen de primaire processen voor de belastingheffing, -inning en opsporing draaien in hun huidige omgeving in de datacenters van de Belastingdienst. De wijzigingen zien toe op de kantoorautomatisering. Met de overgang naar M365 worden de documenten die worden verwerkt in de kantoorautomatisering opgeslagen op een server van Microsoft. De genoemde beheer- en beveiligingsapplicaties betreffen de applicaties die horen bij de kantoorautomatisering en het beheren van de cloudomgeving. Voorbeelden hiervan zijn de virusscanner en een beheerprogramma om regels in te stellen voor het bepalen wat er met informatie mag gebeuren (zogenaamde «data leakage prevention regels»). Ik wil met nadruk aangeven dat beveiligings- en beheerprogrammatuur voor de systemen die in het eigen datacentrum staan, niet vervangen worden door cloud-varianten van die apparatuur.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en toezeggen dat de Belastingdienst geen onomkeerbare stappen zet totdat deze vragen zijn beantwoord?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. De Belastingdienst is nog niet gestart met de daadwerkelijke uitrol van M365. Het stoppen en/of vertragen van dit traject is echter niet zonder consequenties. Er is, zoals u heeft kunnen lezen in de brief van 2 oktober jl., jarenlang geïnvesteerd in en rekening gehouden met de overstap naar M365. In de situatie dat de Belastingdienst een overstap zou maken naar een alternatief, dan zou dit gepaard gaan met aanzienlijke kosten en een doorlooptijd van twee tot drie jaar.
De Belastingdienst heeft namelijk de nieuwe werkplekken al uitgerold binnen de Belastingdienst, Douane en Toeslagen. Zolang de Belastingdienst, Douane en Toeslagen blijven doorwerken in de verouderde en inefficiënte werkomgeving vanaf deze nieuwe werkplekken die zijn ingericht op het gebruik van M365 zal er sprake blijven van workarounds en daarmee productiviteitsverlies.
Het bericht ‘Nieuwe socialemediaregels uitdaging voor partijen in campagnetijd’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe socialemediaregels uitdaging voor partijen in campagnetijd»?1
Ja.
Wanneer verwacht u dat de nationale uitvoeringswet van de Europese Transparantieverordening in werking kan treden?
Ik verwacht de uitvoeringswet voor het einde van dit jaar bij uw Kamer in te dienen voor behandeling. Op 26 september jl. heb ik uw Kamer bij brief geïnformeerd over de uitvoering van de Europese verordening over transparantie en gerichte politieke reclame (hierna: de verordening).2 De verordening is vanaf 10 oktober 2025 rechtstreeks van toepassing in de EU-lidstaten. Het kabinet werkt sinds 2024 aan een uitvoeringswet, waarin het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat), de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) en de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) worden belast met de uitvoering van de taken uit de verordening. De uitvoeringswet is in het voorjaar voor een uitvoeringstoets gedeeld met de betrokken instanties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is op 8 september jl. uitgebracht. Momenteel werk ik aan het nader rapport, waarna het wetsvoorstel bij uw Kamer wordt ingediend. Uw Kamer gaat vervolgens over de snelheid waarmee deze wordt behandeld.
Vooruitlopend op de uitvoeringswet heb ik samen met het Commissariaat, de AP en de ACM gewerkt aan een aanwijzingsbesluit. Dit besluit is ook op 26 september jl. aan uw Kamer gestuurd.3 Daarin wordt het Commissariaat aangewezen als bevoegde autoriteit en krijgen de andere betrokken instanties enkele noodzakelijke taken toebedeeld. Zo wordt duidelijk welke instanties de verordening in Nederland gaan uitvoeren. Hierdoor kan het Commissariaat vooruitlopend op de inwerkingtreding van de uitvoeringswet al werken aan normuitleg, uitvoeringsbeleid en voorlichting geven aan marktpartijen die politieke reclame aanbieden en uitgeven. In het aanwijzingsbesluit worden de toezichts- en sanctietaken die volgen uit de verordening nog niet belegd bij de betrokken instanties. Ik acht hiertoe een formele wet noodzakelijk, omdat in de verordening zelf niet is opgenomen welke organisaties in Nederland belast worden met het toezicht op de naleving van de verschillende onderdelen van de verordening. Uitzondering hierop is de AP, die in de verordening rechtstreeks wordt belast met het toezicht op de naleving van de artikelen 18 en 19 en hiertoe ook sanctietaken krijgt. Zodra de uitvoeringswet in werking is getreden, zullen de handhavende bevoegdheden voor de overige onderdelen ook zijn belegd.
Hoe zal er gecontroleerd worden of sociale mediaplatforms, zoals X, voldoen aan de Europese regels omtrent politieke advertenties?
Het toezicht op in hoeverre een platform zich aan de in de verordening gestelde regels voor politieke reclame houdt, ligt in beginsel bij de toezichthouder van het land waar het platform zijn Europese hoofdkantoor heeft. Aangezien veel grote socialemediaplatformen, zoals X, hun hoofdkantoor in Ierland hebben, ligt toezicht en handhaving bij de Ierse toezichthouders. Als daar aanleiding toe is, zullen de Nederlandse toezichthouders de Ierse collega's op de hoogte stellen van signalen of klachten.
Aangezien de Europese Transparantieverordening politieke advertenties beperkt maar niet volledig verbiedt, hoe wordt in deze verordening omgegaan met situaties waarin sociale mediaplatforms bepaalde politieke partijen wel toestaan om te adverteren, terwijl andere partijen worden geweigerd?
Het zou onwenselijk zijn als zich de situatie voordoet dat socialemediaplatformen bepaalde politieke partijen wel toestaan om te adverteren, terwijl andere partijen worden geweigerd. Dat deze situatie zich gaat voordoen, is in dit stadium echter geen gegeven. Wanneer platformen bepaalde politieke partijen of andere adverteerders ongelijk zouden behandelen, dan is het, gezien de vestiging van de meeste platformen in Ierland, aan de Ierse toezichthouder of de Europese Commissie om te beoordelen of hier sprake is van een overtreding van Europese regelgeving en om in dat geval op gepaste wijze te handhaven.
Acht u het wenselijk om additionele maatregelen te nemen om ongelijke behandeling tussen politieke partijen door sociale mediaplatforms te voorkomen?
Deze regelgeving is voor alle lidstaten en ketenpartners in de EU nieuw. De precieze toepassing van de verordening moet gaandeweg vorm krijgen in de praktijk. Door de uitwisseling van informatie en vragen wordt de uitvoering van de verordening verder verduidelijkt en beter uitvoerbaar. Zo gaat in de komende periode blijken wat er mogelijk is binnen de huidige wet- en regelgeving. Na de door de Europese Commissie geplande evaluatie van de verordening kan bezien worden of additionele maatregelen wenselijk zijn.4
In hoeverre vallen berichten van influencers die gesponsord zijn door politiek partijen onder dezelfde transparantieverplichtingen en beperkingen als reguliere online politieke advertenties?
Influencers die boodschappen overbrengen waarvoor door een politieke partij een betaling in geld of natura wordt verricht, vallen onder de werkingssfeer van de verordening. Zij zijn dan zogeheten «uitgevers van politieke reclame» die de verplichtingen moeten nakomen die op hen van toepassing zijn. In de door de Europese Commissie vastgestelde richtsnoeren bij de verordening wordt dit helder weergegeven.5 Dit betekent dat influencers bij de plaatsing van zulke content de politieke reclame als zodanig moeten labelen en een transparantieverklaring beschikbaar moeten stellen.
Hoe zal gecontroleerd worden of deze influencerberichten zich aan de regelgeving houden?
Het is per 10 oktober 2025 mogelijk om bij het Commissariaat voor de Media een melding te doen over mogelijke overtreding van de verordening. Voor het gevolg geven aan handhavende bevoegdheden is de uitvoeringswet echter vereist. Wanneer deze in werking is getreden, kan het Commissariaat, bij het houden van risicogestuurd toezicht, bepaalde influencers nauwlettender volgen en, indien nodig, gepaste maatregelen treffen. Tot die tijd zal het Commissariaat inzetten op preventieve maatregelen zoals voorlichting, bewustmaking en normuitleg.
Welke sancties acht u passend tegen platformen die de Transparantieverordening overtreden?
Het is van belang dat sancties voldoende afschrikwekkend zijn, maar ook rekening houden met aspecten als ernst, impact en recidive. De verordening biedt daarvoor ruime mogelijkheden.6 Het is echter aan de toezichthouders om te bepalen wat gepaste sancties zijn bij overtredingen van de verordening. Bij overtredingen door de grote platformen zullen dit veelal de Ierse toezichthouders zijn.
Acht u het wenselijk om additionele regelgeving in te stellen om niet alleen sociale mediaplatformen maar ook politieke partijen te kunnen sanctioneren als ze zich niet houden aan de regels in de transparantieverordening?
Zie het antwoord op vraag 5.
Nederlandse onderdelen in Russische drones en raketten |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Kati Piri (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van President Zelensky dat de rakketten en drones die Rusland gebruikt om Oekraïense doelen te raken onderdelen uit Nederland bevatten?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat in Nederland gemaakte onderdelen voor drones en raketten door Rusland gebruikt worden? Zo ja, waarom is hier niet eerder actie op ondernomen?
Uw Kamer heeft hier eerder in 2022 vragen over gesteld.2 Sinds medio 2022 is het duidelijk dat de Russische militaire industrie in hoge mate afhankelijk is van westerse componenten, waaronder ook componenten uit Nederland. Rusland slaagt er nog altijd in om – via omwegen en tegen hoge kosten – dergelijke componenten te importeren. Hiervoor gebruikt het een uitgebreid netwerk van tussenhandelaren in derde landen.
De aanpak van sanctieomzeiling is dan ook al sinds 2022 een prioriteit binnen het Nederlandse sanctiebeleid. Dit behelst nationaal een combinatie van onderzoek, voorlichting en handhaving. Daarnaast wordt met derde landen samengewerkt om omzeiling via hun grondgebied tegen te gaan. Nederland spreekt hier zelf actief landen op aan en EU Sanctiegezant David O’Sullivan speelt hierin een belangrijke rol. Binnen de EU zet Nederland zich consequent in voor een effectieve aanpak van omzeiling. Dit is steevast een van de speerpunten in EU sanctiepakketten. Waar diplomatieke inspanningen niet genoeg opleveren, verbindt de EU hieraan consequenties door passende en gerichte maatregelen in te stellen. De EU legde al sancties op aan 132 bedrijven in derde landen die aantoonbaar sancties omzeilen en daarmee het Russisch militair industrieel complex ondersteunen. Hierbij wordt samengewerkt met G7-partners en Nederland draagt hier actief aan bij.
Kunt u toelichten welke acties u concreet ondernomen heeft naar aanleiding van berichten uit 2024 waaruit bleek dat oude ASML-machines door Rusland gebruikt werden voor de productie van chips voor drones? En hoe effectief zijn deze maatregelen geweest?2
Het kabinet kan geen inzicht geven in concrete acties die mogelijk worden gedaan bij individuele bedrijven. Zoals destijds is geantwoord is Rusland sterk afhankelijk van het westen voor technologie en componenten.4 Deze situatie is nog steeds van toepassing.
De handhaving van sanctiemaatregelen ten aanzien van de export van gesanctioneerde goederen is een verantwoordelijkheid van de Douane in opdracht van de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Daarbij wordt nadrukkelijk ingezet op het tegengaan van omzeiling. Bedrijven die ervan worden verdacht zich bewust schuldig te maken aan sanctieomzeiling worden ter vervolging voorgelegd aan het Openbaar Ministerie. De meeste Nederlandse bedrijven die betrokken raken bij sanctieomzeiling zijn zich daarvan echter niet bewust. Daarom worden bedrijven, waarvan uit onderzoek blijkt dat zij mogelijk (onbewust) betrokken zijn bij omzeiling, actief benaderd en voorgelicht over de risico’s van omzeiling. De bedrijven worden daarmee in de gelegenheid gesteld om passende interne maatregelen te nemen. Op die manier zijn al veel malafide distributeurs in derde landen uitgesloten van handel.
Erkent u dat hiermee de Nederlandse steun aan Oekraïne ernstig ondermijnd wordt?
Het feit dat onderdelen afkomstig van Nederlandse bedrijven nog steeds worden teruggevonden in Russische drones en raketten die gebruikt worden in de oorlog tegen Oekraïne, is zeer onwenselijk. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met andere overheidsorganen, zet zich sterk in om sanctieomzeiling van deze goederen tegen te gaan.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in nauw contact met Oekraïense autoriteiten over deze kwestie. Net als alle andere signalen van (mogelijke) sanctieomzeiling worden signalen die gedeeld worden vanuit de Oekraïense autoriteiten zeer serieus genomen en opgevolgd met acties die gericht zijn om sanctieomzeiling tegen te gaan.
Vallen alle onderdelen voor drones en raketten onder de huidige sancties tegen Rusland en zo niet, bent u bereid om deze alsnog toe te voegen aan de Europese sanctielijst?
De onderdelen in kwestie vallen al sinds 2022 onder de sancties tegen Rusland, mede op aandringen van Nederland. Binnen de aanpak van sanctieomzeiling ligt sterk de nadruk op goederen die op de zogeheten lijst van «Common High Priority Items»5 staan. Dit zijn goederen die de Russische oorlogsindustrie het hardst nodig heeft. De goederen op deze lijst zijn voor een groot gedeelte van belang voor de productie van componenten bestemd voor Russische drones en raketten. Het kabinet zet zich voortdurend in om met nieuwe sanctiemaatregelen en verbeteringen in de naleving van sancties de effectiviteit van het beleid te optimaliseren om omzeiling zo effectief mogelijk aan te pakken.
Heeft u een indicatie van welke Nederlandse bedrijven hierbij direct of indirect betrokken zijn? Zo nee, bent u bereid hier met spoed onderzoek naar te doen?
De overheid werkt actief samen met Nederlandse producenten om hen te helpen de omzeiling van hun goederen tegen te gaan. Dikwijls gaat het om kleine onderdelen die via vele tussenschakels in Rusland terecht komen en worden verwerkt in raketten en drones. De lange ketens maken het een hardnekkig probleem. Echter, diezelfde lange ketens zijn een direct gevolg van de verrichte inspanningen en maken het complexer en duurder voor Rusland om aan componenten te komen bedoeld voor haar wapenindustrie. De sancties zijn bedoeld als economisch drukmiddel en in dat opzicht dienen sancties dus hun doel. Het kabinet blijft zich onophoudelijk inzetten om de effectiviteit hiervan te optimaliseren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor 12:00 uur op dinsdag 7 oktober?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Het bleek helaas niet mogelijk deze vragen per ommegaande te beantwoorden, zoals door u verzocht.
De brief van de staatsecretaris van Financiën aan de kamer ‘Overstap kantoorautomatisering naar M365’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
van Marum , Heijnen |
|
|
|
|
In de brief wordt gesteld dat Europese alternatieven binnen afzienbare termijn niet voldoen aan het niveau van Microsoft 365; welke Europese alternatieven zijn onderzocht voordat de keuze gemaakt is voor Microsoft?
De Belastingdienst is sinds 2021 bezig met het vervangen van de werkplekken bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen. De (geo)politieke situatie was destijds anders, omdat het versterken van de autonomie in de afwegingen een beperktere rol speelde. Daarom heeft destijds geen uitgebreide verkenning naar Europese alternatieven plaatsgevonden en is er uitgegaan van de toen geldende (markt)standaard van Microsoft Windows 11 en M365.
De uitrol van de nieuwe werkplekken, in de vorm van nieuwe laptops die zijn ingericht op het gebruik van M365, is inmiddels afgerond. De huidige situatie is dat er vanaf de nieuwe 40.000 werkplekken wordt doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving omdat M365 nog niet is geïmplementeerd. Dit terwijl er bij de inrichting van de nieuwe werkplekken rekening is gehouden met de implementatie van M365. Doordat M365 nog niet is geïmplementeerd bestaan er nu inefficiënte manieren om vanaf de nieuwe werkplekken met de beperkingen van de oude werkomgeving om te gaan. Deze workarounds resulteren in een geschat productiviteitsverlies van 15 tot 30 minuten per medewerker per dag.
Gezien de recente (geo)politieke en maatschappelijke ontwikkelingen heeft de Belastingdienst de overstap naar M365 op de nieuwe werkomgeving getemporiseerd en een aantal alternatieve scenario’s zorgvuldig uitgewerkt en afgewogen, zie daarvoor bijlage 1. Echter, op korte termijn is geen Europees alternatief beschikbaar dat geschikt is voor de situatie waar de Belastingdienst zich momenteel in bevindt.
In het geval dat er in de toekomst een Europese oplossing beschikbaar komt dat wel geschikt zou zijn voor de Belastingdienst, dan kost het nog twee tot drie jaar om deze te implementeren. Gedurende deze tijd wordt er dan nog steeds doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving via werkplekken die zijn ingericht voor M365. Daarmee blijft er dus sprake van productiviteitsverlies.
Welke tekortkomingen zijn vastgesteld bij deze Europese aanbieders die ertoe hebben geleid dat zij niet als toereikend alternatief zijn aangemerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten aan welke vereisten en prestatienormen Europese aanbieders moeten voldoen om wel als een toereikend alternatief te kunnen gelden voor Microsoft 365?
Om als volwaardig alternatief te kunnen dienen, moeten de voorgestelde oplossingen kunnen voldoen aan strikte eisen op het gebied van integratie, continuïteit, geïntegreerde gebruikerservaring plus naleving van o.a. ISO-standaarden, DUTO, BIO, NIS 2 en Archiefwet. Daarnaast is het belangrijk dat er voldoende functionaliteiten zijn voor medewerkers om goed, flexibel en effectief (samen) te kunnen werken.
Is er perspectief op een Europees alternatief dat wel kan dienen als een alternatief voor Microsoft 365? Zo ja, welke aanbieder(s) worden dan als kansrijk beschouwd?
De Belastingdienst volgt de bewegingen in de buitenwereld en kijkt ook naar mogelijkheden van soevereine en of Europese cloudoplossingen.
Zoals u heeft kunnen lezen in de antwoorden op vraag 1 en 2 zou het in het geval dat er in de toekomst een Europese oplossing beschikbaar komt dat wel geschikt wordt bevonden voor de Belastingdienst, nog steeds twee tot drie jaar kosten om deze te implementeren. Gedurende deze tijd wordt er dan nog steeds doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving via werkplekken die zijn ingericht voor M365. Daarmee blijft er dus sprake van een productiviteitsverlies.
In dit kader volgt de Belastingdienst onder andere de ontwikkelingen bij BZK rondom «Mijn Bureau». Mijn Bureau is een open source samenwerkingsplatform voor de overheid, publieke sector en bedrijven dat wordt ontwikkeld onder regie van het Rijksbrede programma Beter Samen Werken (OpenBSW). De Belastingdienst neemt actief deel aan de ontwikkelingen rond dit platform. Momenteel bevindt dit platform zich echter nog in een vroege testfase.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de ontwikkeling en verbetering van Europese cloud- en software-alternatieven te stimuleren en te versnellen, zodat deze in de toekomst als volwaardig alternatief voor Microsoft 365 kunnen dienen?
In de Nederlandse Digitaliseringsstrategie is cloud als een van de hoofdthema’s opgenomen. Hierbij zijn specifiek twee strategische doelen benoemd, met als overkoepelende uitkomst minder afhankelijk te worden van een klein aantal externe leveranciers. Er wordt gewerkt aan een verkenning van het realiseren van een overheidsbrede soevereine clouddienst in samenwerking met bestaande overheidsdienstverleners en de markt. Daarnaast wordt er gestreefd naar een centrale overheidsmarktplaats voor cloudtechnologieën. Ten aanzien van een federatief Europees cloudecosysteem is immers ook van belang hoe dit aan afnemers wordt aangeboden. Afnemers hebben over het algemeen geen belang bij contracten met meerdere marktpartijen, aangezien dit een bijzonder ingewikkelde kwestie kan worden in het kader van aansprakelijkheid. Eén van de primaire redenen waarom er vaak van de hyperscalers als one-stop-shop gebruik gemaakt wordt. Zoals in de NDS opgenomen, kan een marktplaats voor clouddiensten (als een – hopelijk – meer geavanceerde versie van een cloudbroker) hier aan bijdragen om een dergelijk ecosysteem tot een succes te maken.
Het laatst benoemde doel weergeeft de al bestaande behoefte aan een marktplaats voor clouddiensten, in plaats van de opzet van een Bijenkorf Megascaler cloud aan de hand van de verworpen motie Bruyning.1 Hierin wordt het verzoek gedaan tot het bevorderen van de cloudautonomie middels het Bijenkorf Megascaler Cloudmodel van Instituut Clingendael.2
De Europese Commissie vindt tevens voldoende datacapaciteit voor cloud- en AI-diensten essentieel voor het verdienvermogen en de economische veiligheid van de EU. De Commissie heeft daarom een Cloud & AI Development Act (CADA) aangekondigd, met als doel private duurzame datacentercapaciteit in de EU in 5 tot 7 jaar te verdriedubbelen. Verder wil de Commissie met de CADA de Europese industrie stimuleren om zelfstandige cloudalternatieven te ontwikkelen en vermarkten, en wil ze mogelijk instrumenten opnemen ter bevordering van Europese alternatieven voor de meest strategische en kritische use cases van cloudgebruik. Nederland is actief betrokken bij de ontwikkeling van de CADA.
In berichtgeving van NRC wordt gesteld dat een van de redenen dat het gebruik van Microsoft 365 toch is doorgezet, is dat er al een aanbetaling was gedaan. In hoeverre heeft dit een rol gespeeld in de uiteindelijke besluitvorming?1
Nee, dit heeft geen rol gespeeld in de besluitvorming. De Belastingdienst heeft sinds 2020 een contract met Microsoft voor verschillende diensten. M365 is één van de onderdelen in dit bredere pakket. Bij de uiteindelijke besluitvorming zijn verschillende scenario’s zorgvuldig onderzocht, waarbij is geconcludeerd dat de overstap naar M365 de enige uitvoerbare optie is gezien de situatie waarin de Belastingdienst zich bevindt.
Welke technische en contractuele maatregelen zijn getroffen om te zorgen dat de Amerikaanse overheid niet zomaar toegang heeft tot Nederlandse overheidsdata?
De Amerikaanse cloudwetgeving kan de leverancier die gevestigd is in de Verenigde Staten verplichten om data te leveren, daarom is dit niet 100% uit te sluiten. Zie in dit verband ook de analyse van de Cloud Act die door het Ministerie van Justitie en Veiligheid is gepubliceerd, waaruit blijkt dat het risico zeer beperkt is4. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Greenberg Traurig dat: «[...]het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is». Dit beeld komt ook terug uit de door de Belastingdienst opgestelde risico-analyse en de DPIA’s op M365.
Bovendien zijn er door SLM Rijk5 in het framework agreement met Microsoft uitgebreide technische, organisatorische en contractuele afspraken met Microsoft gemaakt die toegang tot Nederlandse overheidsdata beperken. Voorbeelden van deze afspraken zijn het opslaan van data op servers in de EER (hoewel dit de toegang door de VS niet volledig belet kan dit het wel bemoeilijken) en afspraken over encryptie van data in transit. Microsoft committeert zich dat het zich waar mogelijk (juridisch) zal verzetten tegen bevelen tot afgifte van data en geeft aan nog nooit data van een EU-overheidsklant verstrekt te hebben aan enige overheid (inclusief de Amerikaanse overheid).