Het bericht ‘Nederland belastingparadijs voor veel multinationals’ |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland belastingparadijs voor veel multinationals»1 alsmede met het onderzoek van ActionAid «Addicted to tax havens: The secret life of the FTSE 100»?
Ja
Wat vindt u ervan dat 98 van de 100 grootste multinationals op de Londense beurs direct of indirect in belastingparadijzen blijken te zitten?
In het genoemde onderzoek wordt niet duidelijk gemaakt welke criteria zijn gebruikt om landen als belastingparadijs aan te merken. Bovendien geeft het rapport zelf aan dat de aanwezigheid van een vennootschap in zo’n jurisdictie nog geen bewijs is van belastingontwijking. Het onderzoek geeft mij geen aanleiding een oordeel te vellen over de concernstructuren van multinationals.
Wat vindt u ervan dat met name banken en financiële instellingen grote gebruikers van belastingparadijzen blijken te zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek van ActionAid dat dit grote negatieve gevolgen heeft voor ontwikkelingslanden, zelfs zo groot dat de Millenniumdoelen gemakkelijk gehaald zouden worden als er geen belastingontwijking zou plaatsvinden?
De stelling dat de Milleniumdoelen gemakkelijk gehaald zouden worden zonder belastingontwijking is geen conclusie uit het onderzoek door ActionAid maar een parafrasering van een ingezonden brief uit 2008 van OESO SG Gurría in The Guardian waarin deze met name doelt op zwart vermogen. De ontwikkelingen sinds 2008 laten zien dat een verbetering van de uitwisseling van informatie kan leiden tot een forse toename van het voor belasting aangegeven vermogen.
Dat laat onverlet dat Nederland voorstander is van transparantie en daarbij streeft naar internationale afspraken die gelden voor alle internationaal opererende bedrijven. Voor landen met een relatief internationaal georiënteerd bedrijfsleven, zoals Nederland, is een gelijk speelveld immers van groot belang. Bovendien komt het de effectiviteit van een maatregel ten goede indien zij op zo breed mogelijke schaal wordt ingevoerd.
Wat vindt u ervan dat deze 100 grootste multinationals 1330 vennootschappen en joint-ventures in Nederland hebben?
Nederland wordt in het onderzoek van ActionAid ten onrechte als belastingparadijs genoemd. De OESO en het Global Forum on Transparency and exchange of information for tax purposes spreken van een belastingparadijs («tax haven») wanneer (cumulatief) aan vier voorwaarden wordt voldaan.
De eerste voorwaarde is dat er geen of geen substantiële belasting wordt geheven. Nog afgezien van het feit dat Nederland aan deze voorwaarde niet voldoet, erkent de OESO dat het tot de soevereiniteit van elk land behoort zelf te bepalen tegen welke tarief belasting wordt geheven. Daarom gelden er aanvullende criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden.
Twee daarvan zien op transparantie. Er moet duidelijkheid zijn over de regels die worden toegepast en er moet een effectieve uitwisseling van informatie mogelijk zijn met andere landen over de belastingplichtigen die van het regime gebruik maken. Er kan volgens mij geen twijfel over bestaan dat Nederland voldoet aan deze transparantie-eisen. Dat is recent ook gebleken uit het peer review rapport over Nederland door dat Global Forum, waarover ik u bij brief van 26 oktober 2011 informeerde.
Het laatste criterium voor belastingparadijzen is het gebrek aan substance eisen. Wanneer landen hun gunstige regime toepassen zonder eisen te stellen aan de reële aanwezigheid in hun land is dat een aanwijzing dat er om pure belastingredenen transacties en investeringen worden aangetrokken. Ook op dit punt voldoet Nederland aan internationale criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden. Daarnaast is relevant dat substance eisen relevant zijn voor het antwoord op de vraag of een belastingplichtige recht heeft op de voordelen uit een belastingverdrag. Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 3 november 20112 bij het pakket Belastingplan zijn er geen aanwijzingen dat Nederland met deze eisen tekort schiet in zijn verplichtingen tegenover zijn verdragspartners.
Gegeven de eis dat belastingplichtigen daadwerkelijk moeten bijdragen aan de Nederlandse economie om onder de Nederlandse belastingwetgeving en de Nederlandse belastingverdragen te vallen, juich ik het dan ook toe dat de bedoelde concerns vennootschappen in Nederland hebben. In de genoemde brief van 3 november 2011 ben ik ook hier verder op ingegaan.
Zoals gezegd, vallen die vennootschappen in Nederland gewoon onder onze belastingwetten en wanneer andere landen informatie over die vennootschappen nodig hebben om het ontwijken van belasting te bestrijden krijgen zij die van Nederland. Er zijn geen aanwijzingen dat de bedoelde 1 330 vennootschappen en joint ventures zich niet aan de wet houden en ik heb dan ook geen reden deze «door te lichten».
Wat vindt u ervan dat juist ook Nederland wordt aangeduid als het een na grootste belastingparadijs doordat bij veel fiscale constructies gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse verdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze 1330 vennootschappen en joint-ventures door te lichten op het gebruik van fiscale constructies met het oog op belastingontwijking?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de verdragen met belastingparadijzen als de Kaaimaneilanden aan te scherpen zodat de grootschalige belastingontwijking kan worden tegengegaan, bijvoorbeeld door anti-misbruikbepalingen?
Nederland heeft geen volledig belastingverdrag met de Kaaimaneilanden maar slechts een verdrag ter uitwisseling van informatie. Datzelfde geldt in relatie met meer landen die in het genoemde onderzoek als belastingparadijs worden aangemerkt. Dat betekent dat met die landen wel inlichtingen uitgewisseld worden, maar dat de Nederlandse belastingwetgeving onbeperkt kan worden toegepast. Er is dan ook geen noodzaak deze verdragen aan te scherpen.
Bent u bereid nadere maatregelen te treffen om ervoor zorg te dragen dat ontwikkelingslanden niet langer de dupe zullen zijn van reeds bestaande en nieuwe verdragen van Nederland? Zo ja, welke?
Zoals ik in de Notitie fiscaal verdragsbeleid en in het debat daarover heb gezegd, ligt het (fiscale) probleem bij ontwikkelingslanden niet zo zeer in de verdragen die zijn afgesloten, maar in de capaciteit van de lokale belastingautoriteiten. Nederland zet zich daarom in om bilateraal en via internationale initiatieven de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de verbetering van hun fiscale stelsels en de inrichting van hun belastingadministraties. Deze inzet spoort met de groeiende internationale aandacht voor de behoefte van ontwikkelingslanden aan voldoende en constante inkomsten op basis van eigen belastingheffing. Zo heeft ook de G20 tijdens de recent gehouden Top in Cannes opnieuw sterke steun uitgesproken voor «domestic resource mobilization» en de noodzaak van capaciteitsontwikkeling binnen belastingadministraties van met name Low-Income Countries onderstreept.
Bent u bereid de aanpak van belastingontwijking op internationaal niveau hoger op de agenda te plaatsen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat belastingontwijking internationaal niet hoog genoeg op de agenda staat. De vorming van het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes in 2009 en de slotverklaring van de recente G20 Top in Cannes maken voldoende duidelijk dat dat wel het geval is.
De export van internetfilters en aftaptechnologie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Herinnert u zich het gesprek dat u dit voorjaar had met de ICT-bedrijven Fox-IT, Group2000 en Digivox naar aanleiding van uw toezegging in antwoord op Kamervragen van het lid El Fassed over de deelname van Europese bedrijven aan een conferentie in Dubai over aftappen en filteren van telecommunicatie?1 2
Ja.
Heeft de toezegging van deze bedrijven, dat zij «overwegen internationale gedragscodes voor de export van internettechnologie te omarmen», al tot concrete stappen van hun kant geleid, zoals aansluiting bij het Global Network Initiative of de ontwikkeling van een toetsbaar beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen? Zo niet, waarom niet?
Voordat ik inga op de stappen die de individuele bedrijven hebben gezet, wil ik bevestigen dat het ontwikkelen van een beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen naar zijn aard een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf is. De rol van de Nederlandse overheid is vooral het stimuleren van bedrijven om de OESO richtlijnen in praktijk te brengen en het bemiddelen bij geschillen tussen bedrijven en stakeholders.
Desgevraagd hebben de door u genoemde bedrijven mij de volgende reacties gestuurd.
Fox IT
«Fox IT is niet langer actief op het gebied van Lawful Interception. Alle activiteiten op dit gebied zijn overgenomen door het Amerikaanse bedrijf NetScout.»
Group 2000
«De principes van de OESO richtlijnen, het Global network initiative evenals de wetgeving in Nederland en de EU zijn breed binnen Group 2000 gecommuniceerd in plenair overleg vergaderingen. Group 2000 hanteert het principe dat voorkomen beter is dan genezen en wenst om die reden actief contact te hebben en te onderhouden in het kader van mogelijk nieuwe richtlijnen c.q. wetgeving. De technologie die we verkopen, beschouwen we primair als technologie die ingezet kan en mag worden in het kader van criminaliteitsbestrijding en de internationale strijd tegen (cyber)terrorisme. Group 2000 heeft geen portfolio aangaande filter technologieën/apparatuur en/of software welke bedoeld zijn in het kader van de vragen vanuit de tweede kamer. Group 2000 is niet geïnteresseerd in kortstondig succes en hecht als grote leverancier in Nederland veel waarde aan haar reputatie, relatie met haar afnemers, de Nederlandse overheid en overheid gelieerde instellingen. Group 2000 hanteert een eigen code of business conduct voor screening van aanvragen voor levering vanuit de Network Forensics portfolio. Hierbij wordt strikt toegezien op het naleven van restricties die gelden op basis van informatie vanuit de Nederlandse overheid,de EU en de USA blacklist.
Er zijn meer dan voldoende voorbeelden van leveranciers uit Europa die technologie hebben verkocht aan «dictatoriale»regimes. Vanuit Group 2000 zijn we voorstander van een «level playing field». Op het moment dat partijen uit de EU het beleid hebben geschonden zouden deze partijen voor lange termijn ook door de EU overheden uitgesloten moeten worden van deelname aan tenders.»
Digivox
«Allereerst willen we duidelijk stellen dat Digivox géén technologie levert of ontwikkelt waarmee websites, e-mailverkeer, of telefoonverkeer kunnen worden geblokkeerd.
De «tapsystemen» die tot nu toe door DigiVox zijn geleverd vallen onder de zogenaamde «lawful interception» (LI) categorie, dat wil zeggen dat alleen de communicatie van een specifiek persoon kan worden getapt en dus bijvoorbeeld niet alle telefoongesprekken naar of binnen een bepaald land.
Voordat DigiVox overgaat tot levering van een LI systeem raadplegen we verschillende bronnen op het internet over de mensenrechtensituatie in het betreffende land en dan in het bijzonder of er sprake is van politieke gevangenen.
Ook wordt in twijfel gevallen contact gezocht met EL&I. Afhankelijk daarvan wordt besloten wel of niet tot levering over te gaan.
Tevens vragen we om een end-user certificaat waarbij de eindgebruiker (overheid) schriftelijk verklaart dat de LI systemen alleen ingezet worden voor het bestrijden van criminaliteit en terrorisme.
Deze clausule is ook opgenomen in het supportcontract voor het LI systeem,dat jaarlijks verlengd dient te worden.
De genoemde richtlijnen zoals die vermeld staan in «Global Network Initiative» en de «OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen» zijn bekend bij DigiVox en worden meegenomen in de afweging om al dan niet zaken te doen met een overheidsinstantie.»
NetScout
«Statement on LI export
In October 2011 NetScout Systems, Inc. acquired FoxReplay BV, a former subsidiary of Fox-IT BV. FoxReplay BV is active in CyberIntelligence, Information Assurance, Lawful Intercept and general security practices.
As a public company, NetScout Systems, Inc. complies with applicable restrictions under U.S., Dutch, and other foreign laws including those laws and regulations relating to importing and exporting technology, products, services, and regulated information. NetScout has a strong policy and program in place to ensure compliance with applicable export controls.
Besides complying with relevant export laws, NetScout endorses an extensive Code of Business Conduct to summarize the standards that apply to all employees with regards to the way business is done. The company has issued this Code to promote honest and ethical conduct throughout its organization, to deter wrongdoing, and to promote fair dealing with all those with whom it does business. All employees certify to their compliance with the Code.
As a result of its acquisition of FoxReplay BV and its increased presence in the EU, NetScout is reviewing its practices and procedures with regards to exports. The company plans to complete the review and make any necessary changes by the end of the year.
In the meantime, NetScout shall continue to maintain existing processes that are in place today to comply with laws and regulations.»
Wilt u uw antwoorden op vraag 2 uitsplitsen per bedrijf en ook de door NetScout Systems overgenomen aftapdivisie van Fox-IT meenemen in het overzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u reden om nieuwe actie te ondernemen in de richting van de genoemde bedrijven, nu de regering de naleving van internationale gedragscodes voor de export van internettechnologie als een «noodzakelijke stap» ziet? (zie noot 1).
Ik zet mij er in Europees verband samen met de minister van Buitenlandse Zaken voor in om artikel 4 van de dual-useverordening uit te breiden. Hierdoor zou het mogelijk worden een ad-hoc vergunningplicht op te leggen voor individuele gevallen indien er aanwijzingen zijn dat de goederen geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. De Europese Commissie en verschillende lidstaten hebben enthousiast gereageerd op deze suggestie van Nederland, die naar verwachting begin 2012 door de Commissie zal worden opgenomen in een voorstel tot aanpassing van de dual-use verordening.
Daarnaast zet Nederland zich er ook via fora voor in om bedrijven te stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen voor respect voor mensenrechten online. Dit was dan ook een van de centrale onderwerpen van de conferentie over internetvrijheid die de minister van Buitenlandse Zaken op 9 december jl. organiseerde. Naast vertegenwoordigers van landen, NGO’s, internationale organisaties en bloggers waren ook de bedrijven AT&T, British Telecom, Ericsson, Facebook, Google, Nokia Siemens, Vodafone, XS4ALL, Yahoo! en Ziggo aanwezig. Kern van de discussie was hoe bestaande gedragscodes – zoals de Global Network Initiative, Silicon Valley Standard en het Ruggie Framework – aanknopingspunten bieden voor bedrijven om ervoor te zorgen dat hun technologie niet kan worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Een aantal van de aanwezige bedrijven benadrukte dat bedrijven gebruikers op de eerste plaats moeten zetten. Daarnaast drongen diverse deelnemers aan op bindende regelgeving, zoals hierboven geschetst ten aanzien van «dual use» technologieën binnen de EU.
Het instellen van een keurmerk voor de glazenwassersbranche |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «keurmerk glazenwassers bepleit»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) over onder andere intimidatie en afpersing door malafide ondernemers binnen de glazenwasserbranche? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met het HBA eens dat praktijken als intimidatie en afpersing in de glazenwassersbranche zorgwekkend zijn. In antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp heeft de vorige minister van Economische Zaken in februari 2009 al aangegeven dat dergelijke praktijken de markt kunnen verstoren. Ik vind het goed dat de branche nu aandacht vraagt voor en meedenkt over de aanpak van een kleine groep malafide glazenwassers.
Kunt u informatie geven over de mate waarin zaken als intimidatie en afpersing voorkomen binnen de glazenwasserbranche? Kunt u inzicht geven hoe vaak dit tot geweld leidt en hoe groot de verstorende effecten hiervan voor de marktwerking zijn? Indien niet, bent u dan bereid om hier een onderzoek naar te starten?
Ik ben op de hoogte van signalen over intimidatie, afpersing en andere laakbare praktijken in de glazenwassersbranche. Ik beschik niet over exacte cijfers over de mate waarin deze voorkomen omdat hiervan niet altijd melding wordt gemaakt bij de daarvoor aangewezen instanties. Ik acht een onderzoek naar de precieze omvang van het probleem en van de verstorende effecten voor de marktwerking echter niet opportuun. Belangrijker is het om het probleem aan te pakken. De mogelijkheden hiertoe zijn mijns inziens ook voorhanden.
Slachtoffers van de genoemde praktijken kunnen bij verschillende instanties terecht. Van mogelijk strafbare feiten, zoals intimidatie, afpersing en geweld, kunnen zij aangifte doen bij de politie. Het behoort tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om dergelijke strafbare feiten op te sporen en te vervolgen. De FIOD-ECD is onder andere belast met de opsporing van fiscale delicten (zoals belastingontduiking of – fraude) en witwasdelicten. Zodra er concrete signalen zijn dat zulke delicten worden gepleegd, kan een opsporingsonderzoek worden gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie. Indien er sprake is van overtreding van de Mededingingswet, bijvoorbeeld van het kartelverbod of het verbod om misbruik van een economische machtspositie te maken, kan een klacht worden ingediend bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Van deze mogelijkheden tegen misstanden in de glazenwassersbranche is eerder gebruik gemaakt. In 2006 heeft een gecoördineerde aanpak door FIOD-ECD, Belastingdienst, Openbaar Ministerie en politie onder andere geleid tot veroordelingen met gevangenisstraffen. De vorige minister van Economische Zaken heeft uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800 XIII, nr. 71). Op dit moment onderzoekt de NMa of glazenwassers in bepaalde regio’s verboden afspraken over prijzen of marktverdeling hebben gemaakt.
Kunt u zich vinden in de door HBA aangedragen oplossing voor het instellen van een keurmerk voor glazenwassers? Indien ja, welke initiatieven wilt u dan nemen om tot een keurmerk voor glazenwassers te komen en op welk termijn? Zo nee, waarom niet?
In het bericht «Keurmerk glazenwassers bepleit» dat het lid Ortega-Martijn (ChristenUnie) noemt, geeft het HBA aan dat een keurmerk in de huidige situatie nog niet aan de orde is. Volgens het HBA dienen eerst de problemen in de sector aangepakt te worden. Daar ben ik het mee eens. Het HBA geeft terecht aan dat een keurmerk een «stempel van excellentie» is. Een vrijwillig keurmerk dat wordt opgezet door de branche kan er aan bijdragen dat bedrijven zich kunnen onderscheiden in kwaliteit. Indien een bedrijf een keurmerk heeft, geeft dit de afnemer een indicatie dat het bedrijf aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. De controle op deze eisen door een keurmerkverlener kan echter nooit voorkomen dat een bedrijf malafide praktijken toepast. Ook een wettelijk verplicht keurmerk of vergunningverlening kan malafide praktijken niet op voorhand weren.
Welke andere maatregelen wilt u nemen om de activiteiten van malafide ondernemers binnen de glazenwasserbranche te stoppen? Bent u bereid om lagere overheden aan te spreken om malafide ondernemers binnen de glazenwasserbranche actiever aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening bieden de instanties die ik in mijn antwoord op vraag 3 heb genoemd voldoende mogelijkheden om de malafide ondernemers aan te pakken. Aanvullende initiatieven die de branche heeft opgestart, zoals het instellen van een register of afspraken tussen het HBA en gemeenten, moedig ik van harte aan. Ik zie op dit moment echter geen aanleiding voor verdergaande maatregelen vanuit het kabinet.
De aansluiting van kleine, lokale netwerken zonder veiligheidsrisico’s op het digitale Klic-systeem van het Kadaster |
|
Erik Ziengs (VVD), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat, ondanks uw toezegging dat er in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) een uitzondering bestaat voor de kleine, lokale netwerken zonder veiligheidsrisico’s (zoals recreatiebedrijven), er door het Agentschap Telecom nog steeds gehandhaafd wordt bij recreatiebedrijven? Klopt het dat de dwangsommen kunnen oplopen tot wel € 100 000 voor een MKB-bedrijf?1
In de registratie van beheerders van netten bij de Dienst voor openbare registers en het kadaster stond één recreatiebedrijf geregistreerd. Deze beheerder heeft deze registratie zelfstandig uitgevoerd en was ook al in het vrijwillige systeem van KLIC opgenomen. Na schriftelijk en telefonisch contact met dit recreatiebedrijf, waarin de wettelijke bepalingen zijn doorgenomen, is de registratie van deze beheerder beëindigd. Er is dus geen sprake van handhaving gericht op recreatiebedrijven. Het bedrag waaraan gerefereerd wordt, is de wettelijk bepaalde maximale hoogte van de bestuurlijke boete.
Klopt het dat onder de huidige wet- en regelgeving recreatiebedrijven aan de WION moeten voldoen ondanks het ontbreken van veiligheidsrisico’s en maatschappelijk belang? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoorden dat er onder de huidige wet- en regelgeving uitzonderingen mogelijk zijn voor lokale netwerken zonder veiligheidsrisico’s (zoals recreatiebedrijven)?
In de meest voorkomende situaties, waarbij sprake is van een niet-gevaarlijk netwerk in eigen, niet-openbare grond van de recreatieondernemer en het net is bedoeld voor eigen gebruik, is de desbetreffende recreatieondernemer vrijgesteld van registratie bij het kadaster en het verstrekken van inlichtingen. Voor die gevallen, waarin het netwerk in handen is van een andere partij, rust de verplichting tot het geven van inlichtingen op deze netbeheerder. Dat is ook aangegeven in de antwoorden op de vragen van 22 maart 2011 (TK, 2010–2011: 1899).
Er is een situatie waarin de recreatieondernemer op grond van de WION wel is verplicht te registreren en inlichtingen te verschaffen, en dat is het geval wanneer via een leiding van de recreatieondernemer elektriciteit of gas e.d. wordt geleverd aan huizen op het recreatieterrein, waarvan de grond en het huis in eigendom zijn van derden. In dat geval is er sprake van levering aan derden waarbij wel inlichtingen moeten worden verschaft door de netbeheerder in geval van een graafmelding.
Vindt u nog steeds dat, gezien de hoge kosten van het digitaliseren (ongeveer 25 000 euro voor een middelgroot recreatiebedrijf) en bijkomende regeldruk, deze netten eigenlijk helemaal geen onderdeel zouden moeten uitmaken van het Klic-online systeem? Zo nee, waarom niet?
Het is niet zo dat kleine, lokale netwerken per definitie zonder veiligheidsrisico’s zijn. Zo zijn er leidingen van gastanks die ondergronds naar huisjes lopen. Het is wel zo dat er een lager risico bestaat dan in een reguliere woonomgeving. Dit omdat het om kleine, lokale netwerken gaat, het terrein niet openbaar is waardoor de beheerder zicht heeft op eventuele graafactiviteiten, en er veelal sprake is van niet- permanente bewoning. Ik ben daarom bereid te kijken naar de proportionaliteit van de huidige WION ten opzichte van de recreatieondernemers.
Tot nu toe zijn er in de praktijk geen problemen geweest voor recreatieondernemers, zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt. In de WION is voorgeschreven dat vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet (inwerkingtreding was juli 2008) de minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet naar de Staten-Generaal stuurt. Het komend jaar zal de WION al worden geëvalueerd. Daar zullen de effecten van de huidige wetgeving voor de recreatieondernemers bij worden betrokken. Tot die tijd zal er, gezien de beperkte risico’s, geen handhaving plaatsvinden waar het gaat om levering aan derden via de leidingen van de recreatieondernemer.
Welke stappen bent u op voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de kleine, lokale netwerken zonder veiligheidsrisico’s (zoals recreatiebedrijven) niet langer zullen worden geconfronteerd met deze onnodige hoge lasten?
Zie antwoord vraag 3.
Voorschotje.nl |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NEC dreigt Voorschotje alweer te verliezen»?1
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat er een conflict bestaat tussen Voorschotje.nl en de AFM in verband met vergunningverlening? Zo ja, dient dit bedrijf een vergunning te hebben?
Voorschotje.nl adverteert met gratis lenen en anticipeert met hun verdienmodel op wanbetaling na 21 dagen, wat is uw mening over het bedrijfsmodel van Voorschotje.nl?
In hoeverre bent u het eens dat Voorschotje.nl anticipeert op wanbetaling en daardoor de zorgplicht om overkreditering te voorkomen niet voldoende waarborgt?
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat er door Voorschotje.nl op een onwenselijke manier gebruik is gemaakt van het criterium «tegen onbetekenen kosten»?
Bent u op de hoogte van het feit dat Voorschotje.nl haar voorwaarden voor kredietverlening vijf dagen voor 1 juni 2011 heeft aangepast? Is hier sprake van het gebruik van een maas in de wet? Zo ja, deelt u de mening dat reparatie op dit punt gewenst is?
Aangezien bij reclame over leningen de slogan «Geld lenen kost geld» verplicht is, deelt u de mening dat ook deze waarschuwing op shirtreclame zichtbaar moet zijn?
Bij reclames voor krediet is het verplicht om de waarschuwingszin «Let op! Geld lenen kost geld.» op te nemen. Reclame voor de (merk)naam van een onderneming, zoals een bank, zal in de regel geen reclame voor krediet zijn. Dan hoeft in de reclame niet de waarschuwingszin opgenomen te worden. Wanneer een sponsor op een shirt een wervende of aanprijzende tekst plaatst ten aanzien van een krediet zou inderdaad de waarschuwingszin opgenomen moeten worden.
Het gebruik van spysoftware |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Several German states admit to use of controversial spy software»1
Ja.
Kunt bevestigen dat de Nederlandse overheid beschikt over software waarmee computers van personen op afstand heimelijk doorzocht en/of bestuurd kunnen worden? Zo ja, welke onderdelen van de overheid beschikken hierover?
De Unit Landelijke Interceptie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) beschikt over software die geïnstalleerd kan worden op de computer van een verdachte en waarmee ten behoeve van opsporingsdiensten toegang kan worden verkregen tot die computer en of gegevens daarvan kunnen worden overgenomen. De inzet van dit middel beperkt zich, gelet op de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering). Inzet ten behoeve van een heimelijke doorzoeking is binnen de wettelijke kaders niet toegestaan.
Het verstrekken van informatie over welke specifieke software opsporingsdiensten beschikken vormt een onaanvaardbaar risico voor de inzetbaarheid van die middelen. Mede om die reden hebben de verwervingstrajecten van deze middelen onder geheimhoudingsverklaring plaatsgevonden. Ik kan hierover dan ook geen mededelingen doen.
Kunt bevestigen of de Nederlandse overheid opdracht heeft gegeven voor de ontwikkeling van dit soort software of dat zij dit soort software zelf ontwikkelt? Zo ja, welke onderdelen van de overheid hebben deze opdracht gegeven of ontwikkelen zij dit zelf? Indien hier een opdracht voor is gegeven, aan welk bedrijf is deze opdracht gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse overheid dit soort software heeft gekocht? Zo ja, welke software is gekocht? Door welk onderdeel van de Nederlandse overheid is dit gekocht? Van welk bedrijf of welke overheid is deze software gekocht?
Zie antwoord vraag 2.
Als de Nederlandse overheid beschikt over dit soort software, beschikt zij daarnaast over de broncode van deze software, zodat zij de werking precies kan controleren?
Voor zover door opsporingsdiensten gebruik wordt gemaakt van software van externe leveranciers, dient deze te voldoen aan de eisen die Nederlandse wet- en regelgeving daaraan stelt. De opsporingsdiensten beschikken doorgaans niet over de broncode. Indien en voorzover wijzigingen moeten worden aangebracht in de broncode van de software, worden deze aanpassingen door de leverancier/ontwikkelaar doorgevoerd. In het kader van de voorgeschreven certificering wordt de software integraal doorgelicht. Functionaliteiten die niet mogen worden ingezet, worden daarbij onklaar gemaakt.
Als de Nederlandse overheid beschikt over dit soort software, is deze software ingezet? Hoe vaak is deze software ingezet? In het kader van welke soort onderzoeken is het ingezet? Door welke overheidsonderdelen is dit ingezet?
Voor de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, is vereist dat het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. De inzet van deze middelen vindt plaats op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering. Een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt afgegeven door de officier van justitie, met machtiging van de rechter-commissaris. In het geval sprake is van het opnemen van vertrouwelijke communicatie met behulp van een technisch hulpmiddel in een woning, beslist het College van Procureurs-Generaal over het afgeven van het bevel.
Door opsporingsdiensten is tot op heden in een zeer beperkt aantal gevallen gebruik gemaakt van dit middel. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat daarbij steeds gehandeld is binnen de grenzen van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering en de interne procedures en voorschriften zijn nageleefd.
Als de Nederlandse overheid dit soort software heeft ingezet, Kunt u aangeven op grond van welke strafvorderlijke bevoegdheid deze inzet heeft plaatsgevonden? Is hiervoor steeds een machtiging van de rechter-commissaris verstrekt?
Zie antwoord vraag 6.
Als de Nederlandse overheid over dit soort software beschikt, welke waarborgen heeft de Nederlandse overheid genomen om te voorkomen dat deze software misbruikt en of gehackt wordt?
Technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, mogen alleen worden ingezet door daartoe gecertificeerd personeel. Mede om deze reden is de feitelijke inzet van dergelijke middelen gecentraliseerd bij de Unit Landelijke Interceptie van het KLPD. Bovendien dienen de middelen steeds te voldoen aan de voorschriften uit het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 1999, 547). Dit besluit schrijft onder andere voor dat technische hulpmiddelen worden gecertificeerd voor het doel waarvoor zij worden ingezet.
De ten behoeve van de opsporing beschikbare technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden voorafgaand aan de inzet gekeurd door de Keuringsdienst van het KLPD. Deze keuring is voornamelijk gericht op de authenticiteit en integriteit van het middel. Na goedkeuring wordt het middel gecertificeerd voor de inzet in het kader van het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Indien een technisch hulpmiddel meer functionaliteiten biedt dan het opnemen van vertrouwelijke communicatie, dan worden deze functionaliteiten tijdens het keuringstraject op verzoek van de keuringsdienst geblokkeerd in of verwijderd uit de software.
Inzet kan ten slotte slechts plaatsvinden na voorafgaande goedkeuring door het Openbaar Ministerie.
Er zijn mij geen situaties bekend waarin door de Keuringsdienst gecertificeerde technische hulpmiddelen zijn misbruikt of gehackt.
De website van financiële woekeraars, zoals www.voorschotje.nl |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.voorschotje.nl?
Ja.
Herinnert u zich de vragen (ingezonden 7 juli 2011) over het bericht dat woekeraars de wet tegen flitskrediet omzeilen en de daarop door u gegeven antwoorden d.d. 24 augustus 2011?1
Ja.
Bent u van mening dat er in dit geval sprake is van kredietverlening?
Zoals ik in antwoord op de vragen van het lid Blanksma-Van den Heuvel heb aangegeven is voor de toetsing van het concrete geval de AFM als toezichthouder bevoegd. De contacten tussen de AFM met deze flitskredietaanbieder zijn nog niet beëindigd. Hoewel ik niet kan ingaan op concrete gevallen, wil ik in het algemeen opmerken dat het ontgaan van de regels met betrekking tot kredieten hoogst ongewenst is. Naar mijn mening biedt de Wet op het financieel toezicht hiervoor geen ruimte. Mocht wet- en regelgeving toch mazen bevatten, dan zal ik die uiteraard zo snel mogelijk dichten. Volledigheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 6 van het lid Blanksma-van den Heuvel (CDA), ingezonden 13 oktober 2011 (vraagnummer 2011Z20251).
Hoe beoordeelt u de redenering van voorschotje.nl dat geen vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) nodig is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de manier van geldverstrekking van voorschotje.nl niet gewenst is en dat er iets aan gedaan moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zonodig snel met aanvullende wet- of regelgeving te komen om hiervoor te zorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Notarissen die uit het ambt ontzet zijn en het toezicht op het notariaat |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Notariskamer van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2011,1 waarbij twee notarissen uit het ambt ontzet zijn omdat zij ernstige fouten hebben gemaakt en in strijd met de wet en de verordeningen aktes hebben laten passeren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de werkwijze van deze notarissen, die zelf niet aanwezig waren bij het passeren van de aktes en het informeren van de partijen overlieten aan een niet-juridisch geschoolde medewerker?
Conform artikel 37, artikel 38 en artikel 43 van de Wet op het notarisambt is een notaris wettelijk verplicht aanwezig te zijn bij het passeren van de aktes en het informeren van de partijen. De beroeps- en gedragsregels voor notarissen benadrukken deze aanwezigheids- en zorgplicht nader. De werkwijze van deze notarissen is daarmee in strijd met de wet en de beroeps- en gedragsregels voor notarissen.
Wat kan naar uw mening de oorzaak zijn van deze laakbare werkwijze, te weten het in strijd met de wettelijke verplichtingen zoveel mogelijk aktes laten passeren zonder de partijen volledig te informeren en er soms zelf niet eens bij aanwezig te zijn?
Ik ben niet in de positie om te bepalen wat de achterliggende oorzaken waren voor de werkwijze in dit concrete geval. In het algemeen kan worden gezegd dat men door dergelijke praktijken de passeercapaciteit en daarmee de omzet tracht te vergroten.
Heeft u gelezen dat de Kamer van Toezicht in deze zaak de notarissen het verwijt maakt dat zij bij de uitoefening van hun werkzaamheden kennelijk hun commerciële belangen zwaarder hebben laten wegen dan het naleven van hun notariële verplichtingen, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat de notarissen meer zaken zijn blijven aannemen dan zij aankonden?1 Wat vindt u hiervan?
De rol van de notaris als ambtenaar kan soms op gespannen voet staan met de rol van de notaris als ondernemer. Een werkwijze waarbij men de commerciële belangen laat prevaleren boven de ambtelijke verplichtingen is echter laakbaar.
Hoeveel vaker denkt u dat dit voorkomt? Deelt u de vrees dat hetgeen hier nu bekend wordt slechts het topje van de ijsberg is, omdat deze werkwijze lang niet altijd bekend wordt en de notarissen die dit doen zeker niet in alle gevallen voor de Kamer van Toezicht of de Notariskamer van het gerechtshof terecht komen?
Er zijn mij geen signalen bekend dat hetgeen nu bekend is geworden slechts het topje van de ijsberg is. Het is onder notarissen algemeen bekend dat een dergelijke werkwijze niet is toegestaan en daarmede laakbaar is.
Klopt het dat in het recent verrichte WODC-onderzoek2 vooral is gekeken naar fouten die het Kadaster constateert in onroerendgoedakten, met als gevolg dat vooral typefouten en vormfouten zijn opgevallen en juridisch inhoudelijke fouten niet konden worden geconstateerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stelling dat in het WODC-rapport «Kwaliteit in zware tijd» vooral is gekeken naar type en vormfouten is onjuist. In het onderhavige rapport wordt een brede analyse gegeven van tal van aspecten die een rol spelen bij de kwaliteit van de notariële dienstverlening, zoals de kwaliteit van de kantoororganisatie, de kwaliteit van producten, de kwaliteit van de service, de naleving van wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in het aanbod van werk voor notarissen. Het onderzoek laat zien dat de opbrengsten per akte als gevolg van een geringer aanbod van werk sterk zijn gedaald. Om die reden zijn vele notarissen gedwongen te bezuinigen. Het WODC signaleert daarbij het gevaar dat als langere tijd wordt bezuinigd op zaken als automatisering en kennisontwikkeling dit op den duur negatieve gevolgen heeft voor de dienstverlening van de notaris. Deze ontwikkelingen binnen het notariaat zullen door mij en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie dan ook nauwlettend worden gevolgd.
Hoe zou zodanig onderzoek kunnen worden verricht dat ook juridisch inhoudelijke fouten, zoals hierboven vermeld, aan het licht komen? Bent u bereid de onderzoeksmogelijkheden in kaart te brengen en zo mogelijk dit onderzoek te laten verrichten?
In de Wet van 29 september 2011 tot wijziging van de Wet op het notarisambt, zijn de taken van het Bureau Financieel Toezicht uitgebreid. Naast financieel toezicht zal dit Bureau tevens toezicht gaan houden op de integriteit van notarissen. Door deze wetswijziging ontstaat de mogelijkheid voor het Bureau Financieel Toezicht om per 1 juli 2012 ook onderzoek te kunnen verrichten naar door notarissen gemaakte juridisch inhoudelijke fouten.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen (waarschuwingen, berispingen, schorsingen en ontzettingen uit het ambt) die sinds 2005 jaarlijks aan notarissen zijn opgelegd?
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Waarschuwingen
43
42
60
46
49
11
Berispingen
19
20
23
26
41
6
Schorsingen
6
8
7
15
8
1
Ontzettingen
0
0
0
1
1
2
Een onvolledige rapportage van Agentschap Telecom over graafschades veroorzaakt bij het aanleggen van glasvezel |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Glaskabeltrekkers veroorzaken water- en gaslekken»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat te Deventer gedurende de aanleg van 700 km glasvezel en de aansluiting van 40 000 adressen in totaal 5 graafschades zijn veroorzaakt?
Nee, ik weet niet uit welke bron deze informatie afkomstig is. Uit publieke bronnen2 begrijp ik dat de aanleg van glasvezelaansluitingen in de gemeente Deventer grotendeels is verricht in 2009. AT heeft in het genoemde rapport gegevens van netbeheerders over het jaar 2010 verwerkt. In ieder geval staat Deventer volgens het rapport van AT niet in de top 20 van gemeenten met de meeste graafschades over 2010.
Kunt u bevestigen dat te Amsterdam in 2010 bij de aanleg van glasvezel in woonwijken in totaal 13 graafschades zijn veroorzaakt?
Nee, ik weet niet uit welke bron deze informatie afkomstig is. Uit de bronnen van AT blijkt dat Amsterdam op de eerste plaats staat in de top 20 van gemeentes met de meeste graafschades. Het gaat hierbij in totaal om 1593 graafschades, die meerdere oorzaken hebben. Een nadere precisering van de getallen – naar de oorzaak van de graafschade – is op basis van de bij AT bekende gegevens niet mogelijk.
Is het waar dat de in het rapport opgenomen tabel de totalen weergeeft van alle graafschades in 2010 in de betreffende gemeenten en daarin ook zijn vervat oorzaken als bijvoorbeeld wegenaanleg, bouw- en verbouwingen, werkzaamheden aan gas, water, coax en rioolnetwerken?
Ja, de tabel in het rapport bevat alle graafschades die zich in 2010 in de genoemde gemeentes hebben voorgedaan en door netbeheerders zijn opgegeven (zie ook antwoord bij vraag 5). Dit betreft dus niet alleen de schades die zijn opgetreden bij de aanleg van glasvezel.
Is het waar dat het Agentschap Telecom niet beschikt over enigerlei betrouwbare cijfermatige informatie inzake de specifieke oorzaak van graafschades?
Netbeheerders zijn op grond van artikel 15 van de WION verplicht elk half jaar hun schades bij het Kadaster op te geven. De netbeheerder geeft hierbij de functie van het netwerk op (bijvoorbeeld gas, water) en wat de directe schadekosten zijn.
De netbeheerder dient ook per schade het meldnummer op te geven; dat is het unieke nummer dat door het Kadaster aan een graaf- of calamiteitenmelding wordt toegekend. De rapportages die periodiek door de netbeheerders aan het Kadaster worden gedaan, gaan niet nader in op de specifieke oorzaak van graafschades.
Deelt u de mening dat van overheidsinstellingen mag worden geëist dat zij zorgvuldig, betrouwbaar en competent handelen en in hoeverre acht u dat in dezen van toepassing?
Ja, AT heeft als overheidsorganisatie de taak om zorgvuldig, betrouwbaar en competent te handelen. Als toezichthouder vangt AT vanuit de eigen rol tijdig signalen uit de sector op. Het rapport schetst een beeld van de gemeenten waar zich de meeste graafschades in 2010 hebben voorgedaan.
Dit overzicht is tot stand gekomen op basis van informatie die verkregen is van netbeheerders. Dit zijn de periodieke schaderapportages die door de beheerders van netten wordt verstrekt in het kader van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). De rapportages zijn, zie ook het antwoord op vraag 5, naar hun aard beperkt en geven slechts een basisregistratie van de graafschade weer. Het geeft geen beeld als het gaat om de verdeling van de graafschades naar aard en oorzaak.
AT heeft wel diverse signalen opgevangen dat er zich bij de aanleg van glasvezelnetten graafschades voordoen, vooral omdat deze aanleg vaak geschiedt in gebieden met bestaande infrastructuur, zoals in het rapport is aangegeven. Zo hebben o.a. de gemeente Leeuwarden en een gasdistributiebeheerder AT formeel middels handhavingsverzoeken verzocht handhavend op te treden. Vandaar dat AT hier nu aandacht voor vraagt, om alle betrokkenen bewust te maken van de verantwoordelijkheid die zij hebben in het graafproces.
Deelt u de mening dat de wijze van rapporteren door het Agentschap Telecom tot zeer onjuiste beelden leidt en voor onnodige onrust en schade voor in innovatie investerende marktpartijen zorgt?
Nee, deze mening deel ik niet. Op basis van de rapportages van netbeheerders is het rapport van AT tot stand gekomen. Het is wel zo dat de risico’s, die met de aanleg van glasvezelkabels gepaard gaan, niet direct zijn af te leiden uit het rapport en dat daar in het rapport zelf meer aandacht aan had kunnen worden besteed.
Met het genoemde rapport wil AT alle betrokken partijen bewust maken van de verantwoordelijkheden die zij hebben in het totale graafproces, en doet daarvoor aanbevelingen. Dit om het graafproces en de aanleg van netten conform de geldende wet- en regelgeving te laten verlopen, risico’s zo veel als mogelijk te beperken en daarmee de aanleg van nieuwe infrastructuur te faciliteren.
Bent u bereid om maatregelen te nemen opdat het Agentschap Telecom het gecreëerde beeld corrigeert en herhaling wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat AT als toezichthouder een verantwoordelijkheid heeft de verschillende signalen, die vanuit de sector zijn gekomen te duiden en hierop acties te ondernemen. Naar aanleiding van uw vragen is er contact geweest met AT. Zoals bij vraag 7 is aangegeven, is geconstateerd dat uit het rapport de risico’s die gepaard gaan met de aanleg van glasvezel niet direct af te leiden zijn en dat daaraan meer aandacht had kunnen worden besteed.
Beperkte representativiteit vakbondsleden |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbeweging telt steeds meer 65-plussers»?1
Het bericht schetst een bekende ontwikkeling. De vergrijzing van de vakbond in combinatie met een dalende organisatiegraad van de vakbond is een ontwikkeling die al enige tijd gaande is. In andere landen in West Europa, zoals Duitsland, Engeland en Zweden, zien we vergelijkbare ontwikkelingen. Ook andere maatschappelijke organisaties hebben te maken met relatief sterke vergrijzing, veelal in combinatie met dalende ledenaantallen.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat vakbonden sneller vergrijzen dan de bevolking? Hoe kan het dat het aantal vakbondsleden van 65-plus de afgelopen twintig jaar met 6,8% is toegenomen, terwijl het aantal 65-plussers in de bevolking met 2,3% toenam? Hoe kan het dat 60% van de vakbondsleden tot 65 jaar tussen 45 en 65 jaar oud is, terwijl dit percentage in de samenleving op slechts 40% ligt? Hoe kan het dat het aandeel vakbondsleden onder 25 jaar in de afgelopen twintig jaar is gedaald van 10% naar 4%?
Ik constateer met u dat het aantal vakbondsleden tussen de 45 en 65 jaar gestaag toeneemt en dat in verhouding tot de beroepsbevolking deze groep oververtegenwoordigd is. De dalende organisatiegraad en de «scheve» verdeling ten opzichte van de beroepsbevolking is mede het gevolg van feit dat relatief weinig jongeren lid worden van de vakorganisaties.
Uit onderzoek (TNO, NEA 2009) is gebleken dat de belangrijkste reden voor jongeren om geen lid te worden van de vakbond is dat mensen niet stil staan bij de mogelijkheid om lid te worden. Achtergrond kan zijn dat mensen niet perse lid hoeven te zijn van de vakbond om toch te kunnen profiteren van alle voordelen, zoals de cao en O&O fondsen. Het aantal jongeren is overigens het afgelopen jaar wel voor het eerst sinds 1993 toegenomen (met 3 000).
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de vakbonden? Hoe kan het dat slechts een derde van de vakbondsleden vrouw is?
De lagere organisatiegraad van vrouwen is een historisch gegeven. Echter, het aantal vrouwelijke vakbondsleden stijgt inmiddels al gedurende twintig jaar (van 332 duizend in 1991 tot 647 duizend in 2011). Ook in het afgelopen jaar is het aantal vrouwen dat lid is geworden toegenomen (met 20 duizend). Deze ontwikkeling zou het gevolg kunnen zijn van de stijgende participatiegraad van vrouwen.
Vindt u het wenselijk als vakbonden een representatieve afspiegeling van de bevolking – of tenminste het werknemersbestand – zijn? Klopt het dat vakbonden de belangen van hun leden behartigen? Denkt u in dat kader dat de samenstelling van het ledenbestand invloed heeft op de adviezen en inzet van de vakbonden?
Een doel van de vakbeweging is om de belangen van hun leden te behartigen. Ervaring leert dat de vakbonden daarnaast ook oog hebben voor het algemeen belang. Dit is kenmerkend voor het Nederlandse poldermodel.
Het is de verantwoordelijkheid van de vakbonden om leden te werven. Iedereen in Nederland kan lid worden van een vakbond. Uit het onderzoek van het CBS blijkt dat alle onderscheiden groepen binnen de vakbond zijn vertegenwoordigd.
Onderneemt u initiatieven om te stimuleren dat vakbonden een betere afspiegeling van de bevolking worden? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen een organisatie als «Alternatief voor vakbond»?
Het is een zaak van de vakbonden om leden aan zich te binden. Daar ga ik niet over. Dit geldt ook voor «Alternatief voor vakbond».
Het bericht ‘Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat Shell het Nigeriaanse leger en de Nigeriaanse ME betaald heeft om op gewelddadige wijze vreedzame protesten de kop in te drukken? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Zo nee, bent u bereid het gesprek met Shell aan te gaan om uit te vinden hoe dit precies in elkaar steekt?
Het bericht in The Guardian beschrijft gebeurtenissen in de jaren negentig. De joint venture van oliemaatschappijen, waarvan de Shell Petroleum Development Company (SPDC) operator is, besloot in 1993 de productie in Ogoniland te beëindigen wegens de verslechterde veiligheidssituatie in het gebied. Sindsdien beperken de zakelijke activiteiten van de joint venture zich tot het transport van olie via twee pijpleidingen door het gebied.
De correspondentie van Shell waarnaar The Guardian verwijst, is beschikbaar op de website www.shellguilty.com. De website is een initiatief van Friends of the Earth, Oil Change International en Platform/Remember Saro-Wiwa. Shell stelt dat deze informatie betrekking heeft op de zaak Saro-Wiwa, die in 2009 is geschikt.
Door u in uw brief2 aangeeft dat u de conclusies van het UNEP-rapport «Environmental Assessment of Ogoniland» ronduit zorgwekkend vindt, bent u bereid om in internationaal verband een onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen door Shell in Nigeria te bepleiten?
Het UNEP-rapport laat zien dat de omvang en aard van de olievervuiling in Ogoniland zorgwekkend zijn. De verantwoordelijke partijen – de Nigeriaanse autoriteiten, de joint venture van oliemaatschappijen met operator SPDC en de bevolking van Ogoniland – moeten samen optrekken om het gebied te saneren. Het UNEP-rapport schept de voorwaarden daartoe, mede omdat de schuldvraag niet centraal staat. De Nigeriaanse overheid heeft tot nu toe niet gereageerd op het rapport. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of er in aanvulling op het UNEP-rapport onafhankelijk onderzoek moet komen.
De Nederlandse ambassade in Abuja neemt momenteel met Britse en Amerikaanse partners het voortouw om de discussie met Nigeria over de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» te intensiveren. Deze «Voluntary Principles» zijn in 2000 opgesteld door de VS, het VK, Noorwegen en Nederland, een aantal bedrijven en NGO’s en zijn gericht op de bevordering van veiligheid en mensenrechten bij de winning van delfstoffen en energie. Ook Shell heeft de «Voluntary Principles» onderschreven. Deze beschrijven gedetailleerd hoe de interactie tussen bedrijven en publieke veiligheidsdiensten eruit zou moeten zien.
Deelt u de mening dat Shell verantwoordelijk is voor de daden van haar dochtermaatschappij «Shell Petroleum Development Company» (SPDC), die in het verleden olie heeft gewonnen in het Nigeriaanse Ogoniland en die nu nog steeds olie transporteert door Ogoniland en elders in Nigeria ook nog steeds olie wint?
Het UNEP-rapport biedt een belangrijk houvast voor het aanpakken van de problemen in Ogoniland en doet voorstellen voor maatregelen die de verschillende partijen kunnen ondernemen. Alle partijen moeten zich daadwerkelijk inzetten om daaraan gevolg te geven. In dat verband hechten wij aan de betrokkenheid van SPDC. SPDC staat in contact met gerenommeerde internationale instanties als Veritas, het British Standards Institute en de International Union for Conservation of Nature (IUCN) over assistentie bij het beoordelen van uitgevoerde saneringen en rehabilitatie-operaties.
Deelt u de mening dat SPDC en Shell de vervuiling in de Nigerdelta op moet ruimen, hun excuses aan moeten bieden aan de lokale bevolking en dat ze de slachtoffers van vervuiling en mensenrechtenschendingen ruimhartig moeten compenseren voor de geleden schade? Zo nee, wie houdt u dan wel verantwoordelijk voor de vervuiling en mensenrechtenschendingen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Wij zijn van mening dat alle partijen met een verantwoordelijkheid voor de situatie in Ogoniland gehouden zijn naar hun verantwoordelijkheid te handelen.
Shell-dochter SPDC heeft zich, anders dan de Nigeriaanse regering en andere partners in de joint venture, al gedetailleerd uitgesproken over het UNEP-rapport. Meteen na de publicatie onderkende SPDC managing director de heer Sunmonu het belang van het UNEP-rapport. Hij wil ook samen met de Nigeriaanse regering, UNEP en andere actoren actie ondernemen. SPDC werkte eveneens mee aan de noodmaatregelen die het rapport opsomt.
Onlangs is op de SPDC-website een uitgebreidere reactie gepubliceerd3. SPDC verwelkomt daarin het UNEP-rapport als een belangrijke mijlpaal voor Ogoniland en de olie-industrie in Nigeria. SPDC hoopt dat het rapport als katalysator de samenwerking tussen alle betrokken partijen tot stand zal brengen. Een dergelijke samenwerking is een voorwaarde voor een succesvol begin van de oplossing van de vervuiling en de daaraan gerelateerde problemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen niet alleen bij mooie woorden van Shell blijft, maar dat het bedrijf de daad ook bij het woord voegt?
Zie antwoord vraag 4.
Capaciteitsopbouw op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat lokale capaciteitsopbouw op de BES-eilanden1 van wezenlijk belang is voor een duurzame toekomst van de BES-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat is uw reactie op de voorgestelde plannen van de stichting Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders die in Nederland hebben gestudeerd te stimuleren terug te gaan naar de eilanden?2
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven die de lokale capaciteitsopbouw trachten te bevorderen.
Welke concrete mogelijkheden en obstakels ziet u anders dan betreffende de suggesties van Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders te stimuleren terug te gaan naar de BES-eilanden?
Het is aan de werkgevers zelf om werknemers aan te trekken. Dit geldt ook voor de openbare lichamen als werkgever.
Vanuit de hoedanigheid van werkgever voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland stimuleert de Rijksdienst Caribisch Nederland de terugkeer van lokale werknemers. In de CAO 2011 voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland is reeds een afspraak gemaakt voor de totstandkomig van een regeling tegemoetkoming in studieschuld. Deze regeling maakt het mogelijk dat door het RCN de studieschuld van niet in Caribisch Nederland woonachtige afgestudeerden, die zich voor een functie bij het RCN in Caribisch Nederland vestigen, geheel of grotendeels wordt afgelost op voorwaarde dat die afgestudeerden voor minimaal drie jaar tegen lokale arbeidsvoorwaarden in dienst treden. Deze regeling is op 24 mei tot standgekomen, Nr. 2011–2000111221.
Voor zover het de capaciteitsopbouw voor het onderwijs betreft, wordt bij de initiële opleiding, na- en bijscholing van nieuwe en zittende docenten zoveel mogelijk gezocht naar lokale oplossingen.
Kunnen eventuele remigratie stimulerende maatregelen gefinancierd worden van uit het huidige voor de BES-eilanden beschikbare budget?
Vanuit de Rijksoverheid bestaat geen specifieke regeling gericht op de terugkeer van studenten naar Caribisch Nederland anders dan beschreven bij antwoord 3. De openbare lichamen kunnen als werkgever eveneens kiezen voor een dergelijke regeling. Het is aan het betreffende openbaar lichaam te beslissen over de inzet van haar beschikbare budget en de prioritering daarbinnen.
De forse toename van de toeristenbelasting en legeskosten vergunningen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toeristenbelasting fors omhoog»1 en het persbericht «Horeca blijft melkkoe voor gemeentekas»?2
Ja.
Vindt u het acceptabel dat tussen het hoogste en de laagste bedrag van de legestarieven die gemeenten hanteren voor het totale pakket van horecagerelateerde vergunningen ruim € 3 0003 zit? Zo nee, bent u bereid afspraken te maken met gemeenten over acceptabele tarieven en tariefstijgingen?
De tarieven worden vastgesteld door de gemeente. De gemeenteraad beslist als democratisch gelegitimeerd orgaan over de tariefstelling. Dat is dan ook de plaats waar ondernemers invloed kunnen uitoefenen op de tarieven. Gemeenten doen in het algemeen hun best om redelijke tarieven te heffen. De democratische legitimatie van de gemeenteraad zorgt voor terughoudendheid ten aanzien van tariefsverhoging. Verschillen kunnen voorkomen, bijvoorbeeld vanwege een verschil in niveau van dienstverlening of het aantal vereiste vergunningen. De leges kennen wel een maximum. De begrote opbrengst van de leges mag namelijk de begrote kosten niet overschrijden, op het niveau van de legesverordening.
Zoals u weet bevordert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de transparantie in de opbouw van de tarieven. Daarbij is in samenwerking met het toenmalige ministerie van VROM bijvoorbeeld een leidraad transparantie leges omgevingsvergunning opgesteld. Ook bij de andere gemeentelijke heffingen ben ik een voorstander van transparantie in de opbouw van de tarieven. De VNG heeft voor diverse heffingen een model kostenonderbouwing opgesteld, dat moet helpen om te komen tot meer inzicht in de opbouw van de tarieven en de onderlinge vergelijkbaarheid. Dit model levert een bijdrage aan de controleerbaarheid van de tarieven. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over de juistheid van de tarieven met betrekking tot de kostenonderbouwing.
Ook bevordert het Rijk de transparantie van de lokale lasten in het algemeen. Daarvoor ontwikkelt het Rijk in samenwerking met de decentrale overheden een aparte monitor, die de jaarlijkse ontwikkeling van de lokale lasten zal bijhouden.
Deelt u de mening dat tariefstijgingen van zelfs meer dan 100% bij heffing van toeristenbelasting niet acceptabel zijn? Zo nee, waarom niet? Wat is in uw visie nog acceptabel bij een verhoging van de toeristenbelasting?
De toeristenbelasting is een algemene belasting, waarvan het tarief wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Ik acht de gemeenten goed in staat om op basis van de lokale situatie een goede inschatting te kunnen maken van het benodigde tarief. Een tariefstijging van 100% kan veel lijken, maar uitgedrukt in euro’s kan het meevallen. Het gemiddelde tarief 2011 bedraagt immers 1,34 % van de overnachtingprijs per overnachting per persoon.
Daarbij komt dat de meeste gemeenten de toeristenbelasting gebruiken om de kosten te dekken van het gebruik van gemeentelijke voorzieningen zoals wegen, parken en zwembaden, ook door niet-inwoners van de desbetreffende gemeenten.
Wat zijn de effecten van een grote stijging van de toeristenbelasting voor de ondernemers in de branche, in het bijzonder voor de campingeigenaren? En hoe beïnvloeden de grote verschillen in legestarieven de overlevingskansen van horecaondernemers?
De toeristenbelasting is gericht op niet-inwoners van de gemeente. De ondernemer kan de toeristenbelasting daarop verhalen. Ik heb niet het beeld dat de hoogte van de toeristenbelasting het reisgedrag van de toerist beïnvloedt. Het gemiddelde tarief 2011 bedraagt 1,34 % van de overnachtingprijs per overnachting per persoon. Mocht dit wel zo zijn dan ondervindt de gemeente daar ook de gevolgen van, door een dalend aantal toeristen. Minder toeristen betekent immers ook minder toeristenbelasting. De oorzaak van het verschil in legestarieven en de wenselijkheid daarvan heb ik al genoemd in mijn antwoord op vraag 2. Door het daar ook genoemde maximum, namelijk dat van de begrote kosten die gedekt worden met de leges, acht ik de leges niet van een dergelijke invloed op de overlevingskansen van horecaondernemers, als door u wordt geschetst.
Bent u bereid gemeenten die excessieve toeristenbelastingtarieven hanteren een halt toe te roepen, omdat anders gezinnen met een smalle beurs volgend jaar nauwelijks meer in staat zijn een campingvakantie te betalen als gevolg van grote stijgingen van de overnachtingprijs? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u eerder al heb aangegeven in antwoord op vraag 3 is de hoogte van de toeristenbelasting een autonome beslissing van de gemeente. Indien de hoogte van de tarieven leiden tot het vermijden van de desbetreffende gemeente, dan zal die gemeente de gevolgen van de tariefstelling ook zelf ondervinden. Ik acht de gemeente voldoende toegerust hier een juiste beslissing in te nemen.
Deelt u de mening dat de toeristenbelasting niet bestemd is om gaten in de begroting van gemeenten te dichten? Zo nee, waarom niet?
De toeristenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengst toevloeit naar de algemene middelen. Geen enkele heffing is bestemd om gaten in de begroting van gemeenten te dichten. Vanuit de algemene middelen bekostigen gemeenten – naar redelijkheid – diverse onderdelen van de begroting. De algemene middelen worden verder gevoed door de algemene uitkering uit het gemeentefonds en overige inkomsten zoals grondexploitatie en dividend op aandelen.
Welk percentage van de onderzochte gemeenten heeft een verhoging van de toeristenbelasting aangekondigd zonder overleg met de ondernemers?
Cijfers over gemeenten die een verhoging van de toeristenbelasting hebben aangekondigd zonder overleg met de ondernemers zijn mij niet bekend. Zoals gezegd ben ik een voorstander van een transparante opbouw in de tarieven, en juich ik initiatieven van de VNG om dit te bereiken toe. Overleg voorafgaand aan de wijziging van de tarieven met de ondernemers die deze tarieven moeten innen namens de gemeente lijkt mij een goede zaak.
In hoeverre stroken de uitkomsten van de onderzoeken van Gastvrij Nederland en Horeca Nederland met de belofte van de minister-president ervoor te zorgen dat gemeenten de lokale lasten niet gaan gebruiken om bezuinigingen «over de rug van ondernemers op te vangen»?4
Zoals gezegd is de toeristenbelasting gericht op de niet-inwoner van de gemeente, en niet op de ondernemer. Er zijn met de medeoverheden bestuursafspraken gemaakt ten aanzien van de lokale lasten. De medeoverheden zullen inzetten op beperking van de kostenniveaus en niet op verhoging van de opbrengsten van lokale lasten. Het uitgangspunt is een gematigde ontwikkeling van de lokale lasten. De lokale lasten voor ondernemers worden niet afzonderlijk bijgehouden. De bestaande macronorm voor de ozb-opbrengst draagt bij aan het beheersen van de lokale lastendruk en wordt gecontinueerd. Er wordt daarbij gewerkt aan zo veel mogelijk transparantie over ontwikkeling van de lokale lasten. Zoals gezegd komt er daartoe een gezamenlijke uniforme monitor van Rijk en decentrale overheden.
Welke concrete maatregelen treft het kabinet om de belofte van de minister-president aan de ondernemers na te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat er vissoorten verdwijnen, door EU-subsidies |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vissoorten verdwijnen, met dank aan EU-subsidies»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Spaanse vissersvloot volledig leeft van staatssteun en dat hierdoor een ongelijk speelveld in de visserijsector ontstaat?
Het artikel, afkomstig van een consortium van internationale onderzoeksjournalisten, beschrijft de mate waarin de Spaanse visserijsector in de periode 2000–2010 communautaire, nationale en regionale financiële steun heeft ontvangen. Een onderbouwing hiervan, de wijze waarop becijfering van deze bijdragen tot stand is gekomen, wordt echter niet door het ICIJ beschikbaar gesteld. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de in het artikel opgevoerde financiële steun aan de Spaanse visserijsector, anders dan over de financiële middelen die in het kader van het communautaire visserijbeleid voor Spanje beschikbaar zijn.
Het betreft dan primair de Europese visserijfondsen. Voor de periode 2000–2006 bedroeg de communautaire steun in het kader van het FIOV (het Financierings Instrument voor de Ontwikkeling van de Visserij) voor de gehele EU € 4 mld, waarvan € 1,7 mld voor Spanje.
Voor de huidige periode (2007 – 2013) bedraagt het Europees Visserij Fonds (EVF) voor de gehele EU € 4,3 mld, waarvan € 1,1 mld voor Spanje. Aan nationale middelen voor de cofinanciering van het EVF heeft Spanje een bedrag van € 955 mln. gereserveerd.
Daarnaast zijn er EU-middelen beschikbaar voor het participeren van de EU-lidstaten in visserijakkoorden met derde landen. In een mededeling van de Europese Commissie deze zomer wordt becijferd dat de kosten voor de EU als geheel voor de partnerschapsakkoorden met 3e landen jaarlijks € 156 mln. bedragen. Spanje is een van de landen die – gelet op historische activiteiten – actief is in veel van de bilaterale akkoorden.
Wat betreft de toekenning van nationale of regionale steun aan de Spaanse visserij ziet de Europese Commissie erop toe dat dit geschiedt conform de regels voor staatssteun waaronder de de-minimusregel.
Deelt u de mening dat door deze vorm van staatssteun de visstand en de visserij in andere landen zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Het Gemeenschappelijk visserijbeleid, het Europese Visserijfonds en de staatssteunregels stellen de voorwaarden voor een verantwoorde exploitatie van de visbestanden als ook de manier waarop het visserijbedrijfsleven hierbij wordt gesteund. Deze voorwaarden zijn communautair vastgesteld, waarbij de Europese Commissie, in samenwerking met lidstaten afzonderlijk, toeziet op de juiste naleving hiervan door alle partijen. In de in 2009 door de Raad aangenomen controleverordening is voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Commissie de EVF-steun kan schorsen of intrekken, indien een lidstaat de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid niet naleeft.
In algemene zin gesteld deel ik uw mening dat het niet naleven van communautaire regels negatieve effecten kan hebben op de visstand en de visserij.
Bent u bereid om in Europa te pleiten voor een eerlijker speelveld in de visserijsector?
In alle onderhandelingen over het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft de naleving van de gezamenlijk overeengekomen regels voor de Nederland hoge prioriteit. Publicaties als onderhavige in dagblad Trouw onderstrepen hiervan het belang en dragen eraan bij dat ik mij in EU-verband blijf inzetten voor een «level playing field» in het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Het bericht dat de uitgave van The Broker is opgeschort |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de uitgave van The Broker is opgeschort?1
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke overwegingen er is gekozen voor stopzetting van de subsidie? Kunt u daarbij aangeven hoe dit besluit aansluit bij de uitvoering van de motie Ferrier (Kamerstuk 32 605, nr. 46)?
Er is geen sprake van een stopzetting van de subsidie van het Ministerie aan The Broker. In het bericht is de quote van de heer Bieckman over opschorting van de uitgave van The Broker door de journalist ten onrechte geplaatst in de context van de relatie met Buitenlandse Zaken. Het betrof echter een opmerking van de heer Bieckman over een besluit van het bestuur van The Broker. In overeenstemming met de subsidiebeschikking die loopt tot 1 januari 2012 is recentelijk de bijdrage van het Ministerie aan The Broker overgemaakt.
Deelt u de mening dat de sectoroverschrijdende benadering die The Broker kiest, aansluit bij de ambitie van het kabinet om een kwaliteitsslag te maken op het gebied van kennis, waarbij wordt ingezet op uitwisseling tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties? Zo nee, waarom niet?
Op korte termijn wordt de Tweede Kamer, middels de Kennisbrief, op de hoogte gebracht van de beleidsvoornemens van het kabinet met betrekking tot de wijze waarop kennis en onderzoek ingezet zullen worden in ontwikkelingssamenwerking. Eventuele voorstellen van The Broker die aansluiten bij die beleidsvoornemens en die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen, zullen op hun merites beoordeeld worden.
Zo ja, kunt u aangeven op welke manier de inzet van The Broker en de ambitie van het kabinet elkaar in de toekomst kunnen versterken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de EU 9,1 miljard beschikbaar stelt voor met name breedband in buitengebieden |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op ft.com1 van 3 oktober 2011 waarin Eurocommissaris Kroes bekend maakt € 9,1 miljard beschikbaar te stellen uit de nieuw op te richten Connecting Europe Facility voor de uitrol van breedbandinternet in de lidstaten?
Ja.
Bent u verder bekend met het feit dat Eurocommissaris Kroes de Europese breedband- en glasvezelbudgetten voortaan ook beschikbaar wil stellen aan lokale overheden, elektriciteit- en waterbedrijven?
Nee.
De concrete wetgevingsvoorstellen voor de «Connecting Europe Facility» zijn zeer recent verschenen. De Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche worden geïnformeerd over dit voorstel.
Deelt u de mening dat dit een goede zaak is omdat dit de concurrentiemogelijkheden bevordert? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van breedband en ondersteunt de ambitie van de Commissie zoals verwoord in de Digitale Agenda. Het is daarbij primair aan de markt om de uitrol van breedbandnetwerken tot stand te brengen. De taak van de overheid is om mogelijke barrières voor investeringen door marktpartijen weg te nemen. Dit kan veelal door activiteiten in de randvoorwaardelijke sfeer, zoals het plannen en coördineren van graafwerkzaamheden en het bevorderen van toepassingen en diensten. Publieke financiering is pas aan de orde daar waar de uitrol niet door de markt zelf tot stand komt en zal moeten voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot staatssteun.
Het voorstel voor de «Connecting Europe Facility» is onderdeel van het Commissievoorstel van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (MFK). De kabinetsreactie op het Commissievoorstel voor het MFK is uw Kamer 2 september jl. toegestuurd (TK 21 501-20, nr. 553). In lijn daarmee staat het kabinet open voor de ideeën van de Commissie voor de «Connecting Europe Facility», maar zal het concrete voorstel getoetst worden op een aantal punten. Zo moet dit instrument ingepast kunnen worden binnen een als geheel krappere begroting, ligt het primaat voor de financiering van ICT-infrastructuur bij marktpartijen waarbij inzet van middelen uit deze faciliteit niet mag leiden tot marktverstoring, en zal er meer duidelijkheid moeten komen over het gebruik van innovatieve financiële instrumenten.
Zoals het voorstel er nu uitziet, kunnen ook Nederlandse bedrijven en overheden in principe in aanmerking komen.
Wat betekent het beschikbaar stellen van € 9,1 miljard in uw ogen voor Nederland? In hoeverre komen ook Nederlandse bedrijven en overheden hiervoorin aanmerking?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat rond de 200 000 bedrijven en huishoudens in Nederland geen gebruik kunnen maken van breedband internet? Wat zijn de meest recente cijfers van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor het ontbreken van breedband in de buitengebieden van Nederland?
De schatting is dat van de Nederlandse huishoudens momenteel circa 98% toegang kan krijgen tot internet met een snelheid van minimaal 30 Mbps. De momenteel ongeveer 2% van de huishoudens (100 000–150 000) die dat nog niet heeft, bevindt zich veelal in dunbevolkte gebieden waar uitrol van een vaste breedbandinfrastructuur vooralsnog onrendabel is. Daar is echter nog ruimte voor groei via met name snellere satelliet- en mobiele technologie. Thans wordt gewerkt aan een jaarlijkse breedbandmonitor, die de ontwikkelingen van de groei in de beschikbaarheid van snelle breedbandaansluitingen in kaart brengt in het licht van de doelstellingen voor 2020. De eerste monitor zal in 2012 gepubliceerd worden.
Bent u van mening dat Nederland deze kans moet grijpen en op een zo groot mogelijk deel van het budget aanspraak moet maken om (de buitengebieden in) Nederland van snel internet te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om gezamenlijk met provincies, gemeenten en andere stakeholders op te trekken om zoveel mogelijk budget naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u aangeven hoe u van plan bent dit te doen?
Hoeveel van de € 9,1 miljard zou in uw ogen beschikbaar moeten zijn voor Nederland?
De postzegelprijs |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van PostNL om de postzegelprijs opnieuw te verhogen?1
Ja, dat is mij bekend. De Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) heeft mij over zijn besluit tot het vaststellen van deze tarieven voor de Universele Postdienst (UPD) geïnformeerd. OPTA heeft dit besluit tevens op zijn website gepubliceerd (www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/publicatie/?id=3485).
Wat is uw opvatting over de voorgestelde, aanzienlijke verhoging van de postzegelprijs voor het versturen van brieven binnen Nederland met 4 cent, ofwel bijna 10 procent? Past deze verhoging binnen de bepalingen van de postregelgeving? Zo ja, betekent dit dat u deze verhoging bij ministeriële regeling gaat bekrachtigen? Zo nee, hoe gaat u deze tariefverhoging bestrijden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn beantwoording van de vragen van lid Hamer over de postzegelprijs, welke ik 15 juni jl. aan uw Kamer heb gezonden (Aanhangsel van de Handelingen, 2829) en waarin ik het wettelijk kader heb toegelicht op basis waarvan een beoogde verhoging van de postzegelprijs door de OPTA wordt beoordeeld. In aanvulling hierop merk ik nog het volgende op:
De vaststelling van de tarieven van de UPD is nadrukkelijk geregeld in artikel 25 van de Postwet en de lagere regelgeving. Artikel 25 Postwet bepaalt onder meer dat de tarieven van de UPD dienen te worden gebaseerd op de daadwerkelijke kosten van de UPD en een redelijk rendement, en dat OPTA de tarieven voor de UPD zes maanden na inwerkingtreding van de Postwet vaststelt2. Echter, zoals toegelicht in de kamerstukken (30 536, nr. 100 en nr. 105) waren de daadwerkelijke kosten door de wijziging in de omvang van de UPD (geen monopolie meer op brieven tot 50 gram) niet bekend bij de inwerkingtreding van de Postwet. Ook het redelijk rendement diende nog in samenhang met andere elementen, zoals de kosten en rendementen in voorafgaande jaren en een benchmark met andere vergelijkbare postbedrijven, te worden vastgesteld. Hierom is ten tijde van de inwerkingtreding van de Postwet gekozen voor een overgangsregime voor het vaststellen van de tarieven van de UPD.
Dit overgangsregime houdt in dat de tarieven voor de UPD twee keer worden vastgesteld. De eerste keer 6 maanden na inwerkingtreding van de Postwet op basis van de kosten en het feitelijk rendement van 2008, en een tweede keer na vaststelling van het redelijk rendement in de Postregeling. De Postregeling is hiertoe gewijzigd (30 536, nr. 126) en in april jl. door uw Kamer goedgekeurd, waarna de tarieven voor de UPD op basis van daadwerkelijke kosten en een redelijke rendement recentelijk voor de tweede keer door OPTA zijn vastgesteld. De in de Kamervragen genoemde tariefsverhoging komt voort uit deze recente vaststelling van de tarieven voor de UPD door OPTA.
Zoals geregeld in de Postregeling artikel 15 lid 1 worden de tarieven voor de UPD op basis van de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement vervolgens elke vier jaar opnieuw vastgesteld door OPTA. Dit laat onverlet dat de tarieven voor de UPD wel jaarlijks ten hoogste mogen stijgen met het percentage van de consumentenprijsindex (CPI), zoals bepaald in artikel 25 lid 1 van de Postwet en artikel 17 van de Postregeling. OPTA toets of hieraan wordt voldaan.
Deze verhoging van de postzegelprijs is conform de vigerende postregelgeving tot stand gekomen. Een verhoging van de UPD tarieven hoeft niet te worden bekrachtigd bij ministeriële regeling.
Deelt u de mening dat het absurd is om de kennelijke kostenstijgingen bij PostNL volledig af te wentelen op de consument terwijl de tarieven voor de zakelijke post, die nu al veel te laag zijn, weer niet zullen stijgen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze discrepantie te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil allereerst opmerken dat de tarieven van de UPD niet vergeleken kunnen worden met de tarieven voor het zakelijk segment. De reden hiervoor is, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 van de vragen van lid Hamer over de postzegelprijs (Aanhangsel van de Handelingen, 2829), dat met het uitvoeren van de UPD verplichtingen worden opgelegd aan PostNL, als verlener van de UPD. Deze verplichtingen staan in artikel 16 van de Postwet vermeld. Dit zijn bijvoorbeeld de zes-daagse haal- en bezorgverplichting, het hebben van tenminste 2000 postvestigingen en van een dichtverspreid netwerk van brievenbussen. Dit zijn dus verplichtingen die alleen in het kader van de UPD aan de verlener van de UPD worden gesteld.
Zoals in antwoord 2 is toegelicht, heeft een nieuwe vaststelling van de tarieven van de UPD plaatsgevonden, waarmee de stijging van de kosten van de UPD van de afgelopen periode zijn doorberekend in de tarieven voor de UPD.
Ter aanvulling informeer ik u dat het onderzoek naar de UPD in het kader van de evaluatie van de UPD op korte termijn wordt afgerond. Ik verwacht uw Kamer voor het geplande AO Post van 20 december aanstaande te kunnen informeren over de uitkomsten hiervan, tezamen met andere toezeggingen over de ontwikkelingen in de postmarkt.
Kunt u uitleggen waarom een zo sterke tariefverhoging volgens de directie te verantwoorden is ten opzichte van het personeel, dat geconfronteerd wordt met steeds slechtere arbeidsvoorwaarden? Kunt u garanderen dat deze tariefverhoging volledig ten goede zal komen aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van het personeel?
De tarieven voor de UPD representeren, binnen de gestelde wet- en regelgeving (zie de antwoorden op vragen 2 en 3), de daadwerkelijke kosten en redelijk rendement. Voor de arbeidsvoorwaarden bij PostNL zijn primair de sociale partners verantwoordelijk.
Vermeende privacy-schendingen met cookies door Facebook |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Roep onderzoek cookiegebruik Facebook»?1 Wat is uw mening over het verzamelen van privacy-gevoelige informatie door Facebook via onverwijderbare cookies?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Wanneer door middel van cookies persoonsgegevens worden verwerkt, is de Wet bescherming persoonsgegevens2 (hierna: Wbp) van toepassing. De Wbp bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt als daarvoor ondubbelzinnige toestemming is verkregen, of als een van de andere in dat artikel genoemde gronden voor verwerking van toepassing zijn. Deze toestemming moet de betrokkene altijd kunnen intrekken3. Dat lijkt niet mogelijk bij onverwijderbare cookies. Of in de beschreven situatie sprake was van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is niet aan mij om te beoordelen. Het is aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) om te beoordelen of in specifieke gevallen in strijd met de Wbp wordt gehandeld.
Overtreedt Facebook met deze onverwijderbare cookies de Wet Bescherming Persoonsgegevens omdat er niet om «ondubbelzinnige toestemming» is gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het beleid van Facebook zich ten opzichte van het aangenomen amendement Van Bemmel /Van Dam2? Wat betekent het eventuele aannemen van de Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen3 door de Eerste Kamer voor het toepassen van dergelijke cookies?
Zodra het Wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen door de Eerste Kamer is aangenomen en in werking treedt, zal de OPTA toezien op de naleving van het door amendement Van Bemmel/Van Dam gewijzigde artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw). Volgens dit artikel is voor het lezen of plaatsen van cookies toestemming6 van de gebruiker vereist.
Wanneer door middel van cookies persoonsgegevens worden verwerkt, is naast artikel 11.7a Tw ook de Wbp van toepassing, op grond waarvan dan «ondubbelzinnige» toestemming vereist is7. Op grond van artikel 11.7a Tw wordt vermoed dat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens als cookies gebruikt worden om voor commerciële, charitatieve of ideële doeleinden informatie te verzamelen over bijvoorbeeld het surfgedrag van de gebruiker. Deze «tracking cookies» moeten dan niet alleen voldoen aan de eisen van artikel 11.7a Tw. Ze vallen dan ook onder het regime van de Wbp, tenzij degene die de cookies plaatst en leest kan aantonen dat hij hiermee géén persoonsgegevens verwerkt. Het CBP ziet toe op de naleving van de Wbp. Tegelijkertijd blijft OPTA bevoegd om toe te zien op de naleving van artikel 11.7a Tw. Of de in het artikel genoemde acties van Facebook hier mee in strijd zijn, is aan de toezichthouders om te beoordelen.
Hoe verhoudt uw pleidooi tijdens de behandeling van de wijziging van de telecomwet tegen het genoemde cookie-amendement en voor zelfregulering zich tot de in het artikel genoemde acties van Facebook?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen in oorspronkelijke vorm (Kamerstukken 2010–2011, 32 549, nr. 2) voorzag met het voorgestelde artikel 11.7a al in een wettelijke verplichting om voor het plaatsen en lezen van cookies informatie te verstrekken en toestemming te verkrijgen. Zowel in de Nota naar aanleiding van het Verslag8, als tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer9 heb ik uitgelegd dat de richtlijn vereist dat de voorwaarden voor het gebruik van cookies in de wet wordt geregeld, en dat zelfregulering daar niet voor in de plaats kan komen. Ik heb met andere woorden niet gepleit voor zelfregulering als vervanging voor wetgeving. Wel heb ik gezegd dat ik het een goede ontwikkeling vind als er door de markt samenwerkingsinitiatieven worden ondernomen, met dien verstande dat deze ontwikkelingen niets afdoen aan het feit dat partijen zich aan artikel 11.7a Tw zullen moeten houden.
Ik heb inderdaad gepleit tegen het cookie-amendement in zijn oorspronkelijke vorm, omdat de oorspronkelijke formulering voor alle cookies «ondubbelzinnige» toestemming vereiste. Dat is een strenger regime dan de richtlijn voorschrijft. De indieners van het amendement hebben daarop de formulering aangepast.
Miljoenenfraude met levensverzekeringen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Volkskrant van 29 september 2011, over miljoenenfraude met levensverzekeringen?
Ja.
Was de arrestatie van de directeur van de Amerikaanse herverzekeraar aanleiding om in Nederland onderzoek te doen naar Quality Investments? Zo ja, wat is de stand van dat onderzoek dan wel de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het lopend strafrechtelijk onderzoek kunnen geen inhoudelijke mededelingen over de achtergrond van de verdenking worden gedaan.
Is het waar dat de totale schade voor gedupeerden in deze zaak inderdaad 200 mln. dollar is? Zo nee, hoeveel is die schade dan wel? Hoeveel gedupeerden zijn er?
Quality Investments heeft tussen 1 juli 2007 en heden producten verkocht aan vermogende beleggers. Dat gebeurde vooral in Nederland en België, maar ook in andere Europese landen. Het vermoeden is dat de verdachten in georganiseerd verband grote sommen geld hebben aangetrokken door het verstrekken van onjuiste informatie over de werkelijke constructie van haar beleggingsproduct. Vermoed wordt dat honderden beleggers samen meer dan $200 miljoen hebben afgegeven via Quality Investments.
Voor hoeveel is er in deze zaak beslag op goederen en geld gelegd? Kan daarmee voldoende aan gedupeerden tegemoet worden gekomen? Zo nee, voor welk bedrag is beslag gelegd?
Met het doel zoveel mogelijk geld voor gedupeerden veilig te stellen, is tijdens de internationale actiedag op 27 september 2011 wereldwijd voor miljoenen euro's beslag gelegd op onroerend goed, auto's, dure horloges, boten en een vliegtuig. Naar verwachting kan hiermee echter niet iedereen volledig worden gecompenseerd.
Heeft het tv-programma Business Class op enige wijze aandacht geschonken aan Quality Investments? Zo ja, was daar sprake van objectieve informatie of is er voor het krijgen van zendtijd door Quality Investments (QI) betaald? Was er met de kennis van nu sprake van onjuiste informatie? Is er met deze informatie mogelijk bijgedragen aan strafbare feiten dan wel misleidende reclame? Zo ja, aan welke?
Gelet op het lopend strafrechtelijk onderzoek kunnen hierover geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Was eerdere negatieve berichtgeving voor u aanleiding om het bedrijf en zijn oprichter onderwerp van een onderzoek te laten worden? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vanaf eind 2008 onderzoek gedaan naar Quality Investments. Aanvankelijk was dit een onderzoek in het kader van de Wet op het financieel toezicht (Wft), omdat het bedrijf een vergunning had aangevraagd. De vergunning is niet verleend, omdat Quality Investments niet aan de vergunningvereisten voldeed.
Na afwijzing van de vergunningaanvraag heeft de AFM op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) gekeken wat de AFM verder kon doen. De AFM vermoedde dat Quality Investments onjuiste informatie verstrekte en bepaalde essentiële informatie achterhield. De AFM heeft in haar onderzoek vastgesteld dat Quality Investments feitelijk onjuiste informatie verstrekte over de structuur van de beleggingsproducten. Er waren ook bewijzen voor het samenwerken met een dubieuze partij (PCI). De AFM heeft Quality Investments met gebruikmaking van de Whc een voornemen voor het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd, om Quality Investments te dwingen informatie over de structuur van de investering en de samenwerking met PCI bekend te maken. Quality Investments heeft in juni 2010 op haar website de feitelijk onjuiste informatie gecorrigeerd en heeft openheid van zaken gegeven over haar samenwerking met PCI. Doordat Quality Investments deze informatie openbaar maakte, was het doel van de (voorgenomen) last onder dwangsom bereikt en is de last niet definitief door de AFM opgelegd en gepubliceerd.1
Waarom valt deze belegging buiten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)-toezicht? Zou dat moeten veranderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom bent u van mening dat dit niet hoeft te veranderen?
Quality Investments presenteerde zich als beleggingsinstelling. De AFM heeft geconstateerd dat het ging om het aanbieden van effecten. Deze activiteiten zijn gereguleerd in de Wft. Een beleggingsinstelling heeft een vergunning van de AFM nodig, en voor het aanbieden van effecten is een door de AFM goedgekeurd prospectus nodig, tenzij sprake is van een vrijstelling of uitzondering.
Omdat Quality Investments participaties vanaf € 50 000 aanbood, viel zij niet onder het toezicht van de AFM. De grens van € 50 000 is afgeleid uit de prospectusrichtlijn (2003/71/EG). In de herziene prospectusrichtlijn is de grens inmiddels verhoogd naar € 100 000. Bij de Wijzigingswet financiële markten 2010 (Stb. 2011, 248) is in artikel 5:3 van de Wft opgenomen dat de grens zal worden verhoogd naar € 100 000 omdat de grens van € 50 000 te laag wordt geacht om te voorkomen dat niet-professionele beleggers toch in van toezicht vrijgestelde producten beleggen. Dit artikel treedt per 1 januari 2012 in werking.
Overigens vallen aanbieders die zijn vrijgesteld van de Wft (bijvoorbeeld omdat ze participaties van meer dan € 50 000 aanbieden) wel onder de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc).
De toename van de wachtlijsten voor de schuldhulpverlening |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «In 2012 wachtlijst voor schuldhulp»?1
Ja.
Deelt u de verwachting van de Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren (NVVK) dat de wachtlijsten voor de schuldhulpverlening aanzienlijk zullen toenemen? Zo nee, waarom niet? Wat is uw inschatting voor de ontwikkeling van de wachttijden voor de schuldhulpverlening voor de komende jaren?
Op 12 april 2010 heb ik de Tweede Kamer een onderzoek over de wachttijden op 1 januari 2010 bij de gemeentelijke schuldhulpverlening gestuurd (Kamerstukken II 2009/10, 24 515 nr. 185). De gemiddelde wachttijd over alle gemeenten was op 1 januari 2010 32 kalenderdagen. Op 3 december 2010 heb ik het onderzoek «Tijdelijke middelen schuldhulpverlening, tussenrapportage 2010» aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2010/11, 24 515 nr. 192). Uit deze rapportage blijkt dat gemeenten aangeven dat met de inzet van de tijdelijke middelen schuldhulpverlening de wachttijden redelijk tot sterk zijn gedaald en waar de wachttijden niet zijn gedaald de tijdelijke middelen hebben bijgedragen aan het voorkomen van het oplopen van wachttijden. In de eindrapportage van dit onderzoek, die begin 2012 aan u zal worden gezonden, wordt opnieuw aandacht besteed aan dit onderwerp.
Het is voor mij niet mogelijk om een gefundeerde inschatting te maken van de ontwikkeling van de wachttijden in de komende jaren.
Ik hecht er in dit verband aan te wijzen op de inhoud van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening op het punt van de wachttijden, zoals dat op dit moment in behandeling is bij de Eerste Kamer. Indien het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, zijn de maximale wachttijden in de wet verankerd. Mijn verwachting is dat gemeenten zich aan de wet zullen houden.
Onderschrijft u nog steeds de doelstelling van de voorgestelde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening dat cliënten binnen vier weken of binnen drie werkdagen in spoedeisende gevallen terecht kunnen bij de gemeente voor hulp? Indien blijkt dat deze termijnen na het in werking treden van de genoemde wet worden overschreden als gevolg van de te verwachten grotere druk op de schuldhulpverlening, bent u dan bereid om maatregelen te treffen om de wachttijden weer terug te brengen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u dan? Indien niet, waarom niet?
Uiteraard onderschrijf ik de doelstelling met betrekking tot wachttijden, zoals die is opgenomen in artikel 4 van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening.
Ik ga ervan uit dat gemeenten zich zullen houden aan de dan in de wet vastgelegde maximale wachttijden. Indien een gemeente zich onverhoopt niet houdt aan deze wettelijke verplichting, is het aan de gemeenteraad om het college van B en W daarop aan te spreken.
Deelt u de zorg van de NVVK dat schuldenaren als gevolg van toenemende wachtlijsten vaker terecht zullen komen bij particuliere schuldhulpverleners die zich niet houden aan de wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Partijen die voor schuldbemiddeling een vergoeding mogen vragen zijn limitatief opgesomd in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Particuliere ondernemers, die niet onder deze vrijstelling vallen, is het niet toegestaan schuldbemiddeling aan te bieden tegen betaling. Hierop wordt toezicht gehouden door de Belastingdienst Holland-Midden. Zoals ik eerder heb toegezegd zal ik samen met de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de Tweede Kamer nog dit jaar informeren over de toezicht- en handhavingpraktijk, waaronder over het aantal meldingen over malafide schuldbemiddelaars en wat daarmee is gedaan.
Kunt u een inschatting maken van het aantal actieve particuliere schuldhulpverleners dat zich niet houdt aan de wet- en regelgeving en het aantal schuldenaren dat door deze particuliere schuldhulpverleners gedupeerd raken? Hoe gaat u er voor zorgen dat de controle op de particuliere schuldhulpverleners intensiever wordt zodat de malafide bureaus niet meer onbelemmerd hun gang kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.