Het artikel ‘Tegenslag in strijd tegen matchfixing’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het artikel «Tegenslag in strijd tegen matchfixing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat op het moment dat er in Nederland legaal online sportweddenschappen gesloten worden, er vanaf dat moment toezicht moet zijn op het eerlijk verloop van die weddenschappen? Zo ja, welke rol gaat de Kansspelautoriteit (KSA) hierin spelen en in hoeverre kunnen justitiële autoriteiten ingeschakeld worden in het geval er sprake is van weddenschappen op sportwedstrijden waarvan de uitkomst op enigerlei wijze gemanipuleerd lijkt te worden? Zo, nee, waarom deelt u die mening niet en hoe kan dat wel gewaarborgd worden dat online gokken op sportwedstrijden bona fide verloopt?
Ja, die mening deel ik. De kansspelautoriteit is onder andere verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de kansspelwet- en regelgeving door vergunninghouders. De kansspelautoriteit beschikt over een bestuurlijk handhavingsinstrumentarium om aan deze toezichtstaak op effectieve wijze uitvoering te geven.
Als onderdeel van de regulering van kansspelen op afstand zullen vergunninghouders worden verplicht een integriteitsbeleid te voeren waarin specifiek aandacht is voor het voorkomen van matchfixing. Aan dit integriteitsbeleid worden minimumeisen gesteld. Ook moeten de vergunninghouders over de uitvoering van hun integriteitsbeleid periodiek rapporteren aan de kansspelautoriteit. Daarbij zal in ieder geval moeten worden vermeld voor welke wedstrijden een verhoogd risico op matchfixing is geïndiceerd en of de desbetreffende weddenschappen om die reden zijn geannuleerd. Voorts zullen vergunninghouders aangesloten worden het nationaal platform matchfixing.
Hoe krijgen de KSA of andere Nederlandse autoriteiten hun informatie ten aanzien van onverwachte, ongebruikelijke en mogelijk gemanipuleerde sportweddenschappen dan wel gemanipuleerde sportwedstrijden? In hoeverre wordt daarin samenwerking gezocht met informatie afkomstig van kansspelaanbieders of samenwerkingsverbanden van kansspelaanbieders?
Ik ga er van uit dat de vragenstellers doelen op de toekomstige situatie waarin in Nederland legaal online sportweddenschappen afgesloten kunnen worden. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand zullen in de lagere regelgeving maatregelen worden getroffen ter voorkoming van fraude en criminaliteit, waaronder ook maatregelen ter voorkoming van matchfixing.
De vergunninghouder kan alle gedragingen van spelers monitoren en daarbij ongebruikelijke patronen onderkennen. Het is dus de kansspelaanbieder zelf die zicht heeft op het spelgedrag van zijn spelers en die in staat is ongebruikelijke gokpatronen te signaleren. Vergunninghouders zullen verplicht deel moeten nemen aan een internationaal samenwerkingsverband van kansspelaanbieders.
Vergunninghouders zullen zich tevens aansluiten bij het nationaal platform matchfixing.
Kunnen de KSA of Nederlandse justitiële autoriteiten op het moment dat online kansspelen legaal worden aangeboden aanbieders van sportweddenschappen, sportverenigingen dan wel sportbonden om informatie verzoeken bij vermoedens van gemanipuleerde wedstrijden of weddenschappen? Zo ja, op welke wijze en wanneer kan die informatie worden afgedwongen? Zo nee, waarom niet en betekent dat dat de KSA bij gebrek aan die informatie ten aanzien van de controle op het online aanbod van sportweddenschappen dan feitelijk geen tandeloze tijger is?
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek kan het openbaar ministerie gegevens opvragen. Op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht kan de kansspelautoriteit in het kader van bestuursrechtelijk nalevingstoezicht inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vorderen. Op grond van het voorgestelde artikel 34k Wok worden vergunninghouders daarnaast verplicht eigener beweging informatie te verschaffen die relevant is voor het toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en vergunningvoorwaarden. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan informatie over het aantal weddenschappen dat op een bepaalde wedstrijd is afgesloten en hoeveel geld daarbij is ingezet. Op basis hiervan kan worden nagegaan of sprake is van een ongebruikelijk patroon. Ik heb geen reden aan te nemen dat vergunninghouders niet zouden willen meewerken aan het verstrekken van informatie. Immers, het niet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in het wetsvoorstel kan een reden vormen voor de kansspelautoriteit de vergunning in te trekken (het voorgestelde artikel 31d Wok), welk risico de vergunninghouder gelet op de gedane investeringen naar verwachting niet zal willen lopen.
Een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten?1
Ja.
Is het waar dat een psychiater die is veroordeeld voor het bezit van kinderporno daarna nog een half jaar heeft gewerkt met patiënten die vroeger seksueel misbruikt zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nadat de psychiater ontslagen was bij de Nieuwe Lente vernam de IGZ dat hij in het half jaar na zijn veroordeling een patiënt had behandeld in de Nieuwe Lente die in het verleden te maken heeft gehad met seksueel misbruik. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ben ik van mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals, dermate grensoverschrijdend is, dat dit – ook al heeft dit plaatsgevonden in de privésfeer – haaks staat op de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd en dan ook een risico kan vormen voor de zorgverlening. Dit soort strafbare feiten kan wat mij betreft niet los worden gezien van het handelen als professional. Een patiënt verkeert immers per definitie in een afhankelijkheidsrelatie en daarmee in een kwetsbare positie ten opzichte van een beroepsbeoefenaar.
Een patiënt moet vertrouwen kunnen hebben in de beroepsbeoefenaar. Dit klemt zeer bij beroepsbeoefenaren die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor dit strafbare feit en in het bijzonder wanneer zij (ook) zorg verlenen aan kinderen en aan patiënten met een verleden van seksueel misbruik of andersoortige seksuele problemen. Ik ben dan ook van mening dat een tuchtrechter altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel moet geven. Om die reden heeft de IGZ in 2013 een scherpere koers ingezet. Sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel. Conform haar scherpere koers sinds maart 2013 heeft de IGZ de voornoemde zaak in 2014 voorgelegd aan de tuchtrechter. De uitspraak volgt dit voorjaar.
In de tussenliggende periode tot aan de uitspraak, ziet de inspectie, toegesneden op de individuele situatie, toe of de voorwaarden voor het verlenen van veilige zorg voldoende geborgd zijn.
Deelt u de mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals een risico oplevert voor de zorg en dat dit in strijd is met de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd? Zo ja, welke mogelijkheden staan u ter beschikking teneinde dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet of nauwelijks informeert over de veroordelingen van zorgverleners waarbij het functioneren binnen het beroep in het geding is? Zo ja, hoe vaak heeft de IGZ het OM de afgelopen vijf jaar dienaangaande geïnformeerd? Bent u bereid het OM de IGZ over dit soort zaken structureel te laten informeren? Zo nee, waarom niet?
Op de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen van zorgverleners zijn de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg van toepassing. De Wjsg kent geen verplichting om strafvorderlijke gegevens te verstrekken, maar schept een bevoegdheid. De grenzen van die bevoegdheid zijn uitgewerkt in de Wet en de aanwijzing.
Verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de IGZ is onder omstandigheden mogelijk. Voor informatie-uitwisseling in medische strafzaken, waarbij een zorgverlener een strafbaar feit heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep, is het samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM van toepassing. In deze zaken informeert het OM de IGZ, binnen de door de Wjsg en de aanwijzing gestelde grenzen, standaard over strafrechtelijke veroordelingen van beroepsbeoefenaren in de zorg. Over het uitwisselen van informatie over veroordelingen wegens delicten die weliswaar plaatsvonden in de privésfeer, maar waarbij het functioneren als beroepsbeoefenaar in de zorg toch in het geding is, is thans nog geen bepaling opgenomen in het samenwerkingsprotocol tussen OM en de IGZ. Dat was in de situatie van maart 2013 niet verwonderlijk. In maart 20132 heb ik aangegeven het onbevredigend te vinden dat beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn voor onder andere zedendelicten waarbij een kans bestaat op recidive, nog hun beroep (opnieuw) zouden kunnen uitoefenen. In de beantwoording heb ik een aantal voornemens aangekondigd om dit te voorkomen. Op basis hiervan is de IGZ vanaf dat moment ten aanzien van bepaalde zedendelicten begaan door beroepsbeoefenaren in de zorg, zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, een scherpere koers gaan varen: sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor een zedendelict zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel.
Naar aanleiding van het aangescherpte standpunt werken de IGZ en het OM intensief aan het vernieuwen van het samenwerkingsprotocol. Het verstrekken van gegevens tussen het OM en de IGZ zijn aan (wettelijke) kaders gebonden. Het inventariseren van deze en andere knelpunten neemt tijd in beslag, maar worden momenteel uitgezocht. Ik streef ernaar om het vernieuwde samenwerkingsprotocol binnen enkele maanden gereed te hebben of zoveel eerder als mogelijk is.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de IGZ dat bij een veroordeling van een zorgverlener voor zedendelicten door de tuchtrechter moet worden bezien in hoeverre deze zorgverlener een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik heb dat ook maart 2013 met uw Kamer gewisseld. Een tuchtrechter moet altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel geven. Sinds maart 2013 vraagt de IGZ, wanneer zij verneemt dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer of dat de feiten daaromtrent anderszins vaststaan, de tuchtrechter om een oordeel. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om te bepalen of, en zo ja, onder welke voorwaarden de beroepsbeoefenaar nog in de zorg mag werken.
Deelt u de mening dat professionals die werken met kwetsbare patiënten intensiever gescreend moeten worden teneinde onnodige schade aan deze vaak al beschadigde patiënten te voorkomen? Zo ja, welke strafbare feiten moeten naar uw mening op welk moment worden voorgelegd aan de tuchtrechter opdat deze kan beoordelen of een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs in dit kader naar de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, die momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, en waarmee ik met een algemene maatregel van bestuur kan regelen dat werkgevers verplicht worden om bepaalde zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies.
Zoals gezegd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is de IGZ op mijn aangeven sinds maart 2013 een scherpere koers gaan varen als het gaat om het in vraag 3 genoemde zedenfeit gepleegd in de privésfeer. De IGZ is met mij van mening dat het altijd aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven in hoeverre een gedraging in de privésfeer gevolgen dient te hebben voor het beroepsmatig functioneren van de persoon als zorgprofessional.
De berichten ‘Amateurclub OFC naar de top dankzij dubieuze geldschieter’ en ‘De bad boys van Young Boys’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over georganiseerde misdaad in de sport zoals geconstateerd in de artikelen «Amateurclub OFC naar de top dankzij dubieuze geldschieter», «De bad boys van Young Boys» en de onderzoeken van Interpol, Europol en het World Anti-Doping Agency (WADA)?1,2 Zo ja, wat is uw opvatting daarover?
Ik heb kennis genomen van die artikelen. Transparantie en goed bestuur zijn de kern van integere sportbeoefening. Sportliefhebbers moeten er op kunnen vertrouwen dat wedstrijden op eerlijke wijze verlopen en niet door criminelen worden beslist.
Worden amateursportclubs beschermd tegen criminele beïnvloeding, witwasserij, matchfixing, illegale betalingen en afpersing? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het toekomstig sportbeleid heb ik u reeds bij brief van 2 juni 2014 en bij brief van 1 december 2014 geïnformeerd over de komende wetgeving op het gebied van doping en kansspelen op afstand alsmede over de maatregelen die worden getroffen om matchfixing te bestrijden.3 Ik heb er vertrouwen in dat deze maatregelen zullen bijdragen aan een integere sportsector. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid breder en nader onderzoek in te stellen naar criminele beïnvloeding bij amateursportclubs?
De sportsector kan preventieve maatregelen treffen om de voedingsbodem voor criminaliteit en manipulatie te verkleinen, zoals het informeren van scheidsrechters over signalen van manipulatie bij sportwedstrijden en het attenderen van amateurclubs om stil te staan bij de risico’s op manipulatie. Bij signalen van bijvoorbeeld manipulatie kunnen scheidsrechters en sportverenigingen dit melden aan de sportbond en/of aangifte doen.
Er kunnen geen mededelingen worden gedaan over het voorbereidend onderzoek dan wel over concrete (lopende) strafrechtelijke onderzoeken die zich in de opsporingsfase bevinden. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacybelangen van betrokkenen, liggen aan dit beleid ten grondslag.
Wat is uw opvatting over de berichtgeving dat bij voetbalvereniging OFC een geldschieter of sponsor spelers al jarenlang geld zou betalen terwijl onduidelijk is waar deze middelen vandaan komen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, hecht ik zeer aan het belang van integriteit in de sport.
Welke (nieuwe) wettelijke mogelijkheden zijn er binnen een verenigingsstructuur om te zorgen dat criminele beïnvloeding, integriteitschendingen en verwevenheid tussen onder- en bovenwereld in de toekomst niet langer plaatsvinden?
Vooropgesteld moet worden dat een ieder die strafbare feiten constateert hiervan aangifte kan doen.
De interne organisatie van een vereniging wordt bepaald door de wet, door haar statuten en haar reglementen. Dat biedt vele mogelijkheden om binnen een verenigingsstructuur een sportief en integer verenigingsleven te stimuleren.
De wet geeft het algemene kader voor de organisatie van een vereniging. Hierin worden bijvoorbeeld regels gegeven over de inhoud van de statuten, over het lidmaatschap, over het bestuur van de vereniging en over de algemene ledenvergadering (titel 2 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Van de wettelijke bepalingen over de verenigingen kan alleen worden afgeweken in de statuten en alleen voor zover dat is toegestaan op grond van de wet (artt. 2:25 en 2:52 van het Burgerlijk Wetboek).
Verenigingen kunnen in hun statuten en reglementen vervolgens hun eigen vereniging verder naar wens inrichten. Doorgaans treffen (sport)verenigingen daarin de benodigde maatregelen. Een goed voorbeeld in dit verband zijn de modelstatuten en het modelhuishoudelijk reglement van NOC*NSF.4 In die modelstatuten wordt bijvoorbeeld bestraffing (variërend van berisping tot royement) van leden geregeld voor handelen of nalaten in strijd met de wet, statuten, reglementen en/of besluiten van organen van de vereniging, of waardoor de belangen van de verenging worden geschaad. Ook wordt het opstellen van een Tuchtreglement mogelijk gemaakt. In het modelhuishoudelijk reglement is bijvoorbeeld een artikel opgenomen dat het bestuur de mogelijkheid geeft om richtlijnen voor sponsorschap op te stellen.
Kunt u er zorg voor dragen dat de integriteitseenheid van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) prioriteit geeft aan voorkoming van intimidatie en criminele beïnvloeding van de amateursport?
De KNVB is een private organisatie die haar eigen prioriteiten stelt. De KNVB en NOC*NSF treffen maatregelen om de voedingsbodem voor manipulatie te verkleinen. Hierover heb ik u reeds eerder geïnformeerd bij mijn brief van 2 juni 20145.
Bent u bereid de kwestie inzake amateurvoetbalclub OFC onderdeel te maken van het lopende, justitiële onderzoek naar fraude, witwasserij en matchfixing binnen de sport en te inventariseren welke eventueel andere amateursportclubs risico lopen op criminele beïnvloeding?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Oefenwedstrijden Nederlandse teams in Spanje mogelijk gefixt” |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Oefenwedstrijden Nederlandse teams in Spanje mogelijk gefixt»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van het justitieel onderzoek naar fraude, witwasserij en matchfixing in de sport in Nederland?
De aanpak van fraude in de sportbranche behelst meer dan alleen matchfixing. Het Openbaar Ministerie (OM) kijkt samen met de opsporingsdiensten in het kader van het voorbereidend onderzoek naar signalen in de sportwereld die kunnen wijzen op matchfixing of op fraude. Gedacht kan worden aan mogelijke fraude met transfergelden, illegaal gokken of belastingontduiking om vergoedingen te verhullen. Uiteraard wordt steeds gekeken of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Het bekijken van de signalen in het kader van het voorbereidend justitieel onderzoek betreft een continu proces, er kan derhalve geen einddatum van dit onderzoek worden genoemd. Er kunnen geen mededelingen worden gedaan over het voorbereidend onderzoek dan wel over concrete (lopende) strafrechtelijke onderzoeken die zich in de opsporingsfase bevinden. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacybelangen van betrokkenen, liggen aan dit beleid ten grondslag.
Recent heeft de FIOD vijf verdachten aangehouden in een onderzoek naar illegaal gokken op sportwedstrijden en witwassen. Het onderzoek startte mede naar aanleiding van informatie uit Duitsland. Eén persoon wordt verdacht van mogelijke betrokkenheid in 2008 en 2009 bij matchfixing, waaronder ook wedstrijden in Nederland. Het OM heeft nadrukkelijk onderzocht of er aanwijzingen zijn dat deze verdachte nadien nog betrokken is geweest bij matchfixing, maar daarvan is tot nog toe niet gebleken.
Maken buitenlandse (oefen)wedstrijden, waaraan Nederlandse sportteams hebben deelgenomen, deel uit van lopende (internationale) onderzoeken naar matchfixing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier nader op ingaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de data van het, in het artikel genoemde, International Centre for Sport Security (ICSS)? Is deze organisatie bij u bekend en hoe oordeelt u in het algemeen over de werkzaamheden van dit centrum?
Ik beschik niet over de achterliggende data van het International Centre for Sport Security (ICSS). Ik weet dat het een internationale organisatie is uit Qatar die zich richt op veiligheid in de sport, waaronder matchfixing. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over deze organisatie.
Welke acties ziet u voor uzelf teneinde matchfixing in Nederland, en bij wedstrijden waaraan Nederlandse sportteams meedoen, te bestrijden en te voorkomen en hoe is de actuele stand daaromtrent?
Vorig jaar zijn op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Spapens c.s. verschillende maatregelen aangekondigd om matchfixing te bestrijden. Deze maatregelen – op het terrein van kansspelen, sport en opsporing en vervolging en (internationale) samenwerking – worden thans geïmplementeerd door alle betrokken partijen. Zo treft ook de sportsector zelf maatregelen om matchfixing tegen te gaan.
NOC*NSF heeft in 2014 een instrumentarium ontwikkeld om matchfixing tegen te gaan, zoals regels in tuchtrecht, een Vertrouwenspunt Sport, e-learning en voorlichtingsbijeenkomsten. Ik zal NOC*NSF hierin verder ondersteunen. Daarnaast heeft de KNVB clubs opgeroepen om bij de organisatie van oefenwedstrijden stil te staan bij risico’s op manipulatie, door goed na te gaan wie wedstrijden organiseert, of de scheidsrechter via de bond is aangesteld en of de tegenstander betrouwbaar is. Clubs kunnen hiervoor altijd contact opnemen met de KNVB. In aanloop naar de volgende oefencampagnes zal de KNVB de clubs hierover uitgebreid informeren.
De mogelijke overplaatsing van een Belgische lustmoordenaar en verkrachter naar Nederland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor tbs-invasie»?1
Ja.
Klopt het dat u gesprekken hebt gevoerd met de Belgische Minister van Justitie over de overplaatsing van lustmoordenaar en verkrachter Van Den Bleeken naar een longstay-afdeling van een Nederlandse tbs-kliniek? Zo ja, wat is er besproken?
Ja. De Belgische Minister van Justitie heeft mij laten weten Nederland een verzoek te doen om een Belgische geïnterneerde voor de duur van enkele maanden te verplegen en behandelen in een Nederlands forensisch-psychiatrisch centrum (FPC).
Kunt u aangeven waarom u überhaupt gesprekken voert over een mogelijke overplaatsing naar ons land, om daarmee het leed van een (nota bene Belgische) veroordeelde te verzachten?
Dat doe ik omdat een collega-minister uit een naburig land contact met mij heeft opgenomen over deze kwestie.
Wat is de reden dat u meer waarde hecht aan het welzijn van de crimineel dan aan het rechtvaardigheidsgevoel van zowel de nabestaanden als de maatschappij?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 3, buig ik mij over deze kwestie op verzoek van een collega-minister van een naburig land.
Begrijpt u dat heel veel mensen in Nederland van mening zijn dat een buitenlandse lustmoordenaar en verkrachter niet opgevangen dient te worden in Nederland, maar zijn terechte levenslange gevangenisstraf uit dient te zitten in het land van herkomst?
De veroordeelde in kwestie zit niet in detentie maar is geïnterneerd. Vanwege zijn psychische stoornis kan het bewezen verklaarde hem niet of niet geheel worden aangerekend. Internering in België is enigszins te vergelijken met de terbeschikkingstellingsmaatregel in Nederland.
Overigens staat, zoals ik uw Kamer ook reeds heb laten weten in het AO tbs op 4 februari jl., nog niet vast dat betrokkene daadwerkelijk naar Nederland wordt overgebracht. Thans bevindt betrokkene zich in observatie in België.
Voor de goede orde voeg ik daaraan toe dat, bij een eventuele daadwerkelijke overbrenging van betrokkene naar een FPC in Nederland, verlof in enige vorm niet aan de orde zal zijn. Bovendien gaat het hier niet om een definitieve, maar om een tijdelijke overdracht: betrokkene zal na behandeling op enig moment weer worden teruggebracht naar België.
Bent u bereid uw Belgische collega kenbaar te maken dat u per definitie afziet van de overplaatsing? Zo neen, waarom niet? In hoeverre schept u, wanneer Van den Bleeken naar Nederland wordt overgeplaatst, een precedent voor andere gevallen?
Nee. Het verheugt mij dat de uitstekende prestaties van de forensische zorgsector in Nederland ook buiten onze landsgrenzen worden opgemerkt. Een verzoek van een collega-minister uit een naburig land waarmee wij goede betrekkingen onderhouden, verdient bovendien per definitie serieuze overweging.
Van de gesuggereerde precedentwerking van dit concrete verzoek is voorts geen sprake. Dit is een exceptionele kwestie, op basis waarvan geen structurele toestroom van forensische-zorgpatiënten uit het buitenland valt te verwachten.
Fraude door middel van legale naamwisselingen |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de door RTL1 geopenbaarde feiten ten aanzien van gevallen van fraude door middel van legale naamwisselingen?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatieknooppunt (NVIK) over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. In de RTL-uitzending van 30 december lag de focus op de constatering door RTL dat vreemdelingen door middel van een legale naamswijziging kunnen trachten zich aan toezicht of aan de gevolgen van een ongewenstverklaring te onttrekken. In die gevallen is sprake van overtreding van de Vreemdelingenwet en dus van strafbaar gedrag.
Welke waarschuwingen vanuit het buitenland (Europese Unie, Europese Economische Ruimte) over identiteitswisselingen heeft de Nederlandse overheid in de afgelopen vijf jaar ontvangen? Kunt u een exact overzicht daarvan geven?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van alle signalen die in het kader van de reguliere taakuitvoering worden uitgewisseld. Diensten die te maken hebben met identiteitsvaststelling en -registratie in Nederland werken intensief samen met elkaar en met relevante zusterdiensten in het buitenland. In het kader van deze operationele samenwerking informeren zij elkaar over gesignaleerde fenomenen die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op de identiteitsvaststelling en -registratie. Indien noodzakelijk wordt daarop door de desbetreffende dienst geacteerd, bijvoorbeeld door het instellen van een onderzoek of het opstellen van interne alerteringen en instructies. Een voorbeeld van dat laatste is dat het NVIK in maart 2014 een instructie heeft laten uitgaan naar de politie om in alle gevallen waarbij het is toegestaan ook de vingerafdrukken van vreemdelingen af te nemen en op die manier te controleren of er sprake is van naamswisselingen. Dit alles behoort tot de dagelijkse werkzaamheden van de verantwoordelijke diensten.
Kunt u aangeven welke actie is ondernomen naar aanleiding van elk van de waarschuwingen en van de signalen die de afgelopen vijf jaar zijn ontvangen door Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de signalering die de Nederlandse politie in 2013 verspreidde naar aanleiding van naamsverwisselingen?2 Is er contact geweest over deze problematiek tussen de politie en de Nederlandse Matching Autoriteit? Zo ja, wanneer en waaruit bestond dit contact?
Van het bedoelde signaal zijn wij niet op de hoogte gesteld omdat daarvoor geen bijzondere aanleiding bestond.
De bedoelde signalering betreft een operationele aandachtsvestiging die is opgesteld door de vreemdelingenpolitie Utrecht en gedeeld met de afdelingen vreemdelingenpolitie in Nederland. De waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 waaraan in de aandachtsvestiging wordt gerefereerd, was in 2011 al door de vreemdelingenpolitie Utrecht met andere politieafdelingen en de matching autoriteit gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden worden wij daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging op de hoogte te stellen.
Welke acties zijn tegelijk met deze signalering of naar aanleiding van deze signalering ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u deze signalering niet vermeld in de brief die u aan de Tweede Kamer heeft gestuurd? Hoe kan het dat u de Kamer onlangs schreef dat er geen constateringen van fraude met legale identiteitswisselingen waren terwijl bij de onder uw verantwoordelijkheid opererende Matching Autoriteit al langere tijd bekend is dat er wel gevallen van fraude bekend zijn en ook de politie hiervan wist?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa van het NVIK en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. Het reguliere werk van de operationele diensten maakte geen onderdeel uit van het onderzoek.
Uiteraard lopen de diensten zoals de politie, het NVIK en de matching autoriteit in de dagelijkse taakuitoefening tegen identiteitsvraagstukken aan die nader onderzoek vergen en worden pogingen tot identiteitsfraude ontdekt. Dat betekent niet dat van iedere zaak die operationeel wordt onderzocht een afzonderlijke melding hoeft te worden gemaakt. Onder meer over de ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van valse identiteitsbewijzen, personalia en identiteiten in de strafrechtsketen wordt de Minister van Veiligheid en Justitie door de matching autoriteit jaarlijks geïnformeerd door middel van een jaarrapportage.
Heeft u de Matching Autoriteit input gevraagd voor dat u het rapport en feitenrelaas aan de Kamer heeft doen toekomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, De matching autoriteit was niet bij het opstellen van het NVIK-rapport betrokken omdat daarvoor geen aanleiding was. Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan. In dat kader hebben wij de diensten die bij het NVIK-rapport zijn betrokken geraadpleegd.
Waarom gaat u er in het onderzoek vanuit dat voornamen niet te wijzigen zijn, terwijl uit het onderzoek van Postma3 duidelijk blijkt dat dit wel mogelijk is?
In het NVIK-onderzoek is sprake van naamswijziging van de voornaam en de achternaam. Er is dus geen verschil met de scriptie van dhr. Postma.
Lijkt het u waarschijnlijk dat iemand die ongewenst wordt verklaard, voorzorgsmaatregelen neemt om na een naamwisseling niet een tweede keer ongewenst verklaard te worden?
Een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf kan aanleiding zijn voor een ongewenstverklaring. Voortgezet verblijf of terugkeer in Nederland na een ongewenstverklaring is een overtreding van de Vreemdelingenwet en daarmee een strafbare gedraging waar tegen wordt opgetreden indien de desbetreffende persoon wordt aangetroffen in Nederland.
Bent u bereid de objectieve gegevens, die moeilijker te veranderen zijn (geboortedatum/geslacht/nationaliteit) uit de administratie van ongewenst verklaarden te matchen met de gegevens uit andere overheidsorganisaties (Rijksdienst voor het Wegverkeer, Belastingdienst, Basis Registratie Personen, justitieketen) en aldus te bezien hoe groot het probleem werkelijk is?
In de brief van 10 december jl. hebben wij aangegeven welke nadere maatregelen zijn genomen om in de toekomst te voorkomen dat personen dubbel geregistreerd staan in de BVV en in de BRP. In die brief hebben wij ook aangegeven dat na diepgravend onderzoek zowel in de BVV als in de BRP geen evidentie is gebleken van fraude door dubbele inschrijving.
Wij hebben in die brief toegezegd om de 15 meest waarschijnlijke gevallen van mogelijke meervoudige registratie gerelateerd aan de BVV verder te onderzoeken. Dat onderzoek is afgerond met als resultaat dat bij geen van deze meervoudige registraties aanwijzingen van fraude zijn geconstateerd.
Wij zien daarom nu geen aanleiding om aanvullend onderzoek in andere overheidsbestanden te doen.
Is ook gecontroleerd of mensen die in Duitsland of België ongewenst zijn verklaard, zich in de Nederlandse bestanden bevinden? Zo ja, wat leverde dat op? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan.
Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen van hoofdstuk 8 in de in vraag 8 genoemde onderzoeksscriptie?
Het betreft hier een scriptie van een individuele ambtenaar in het kader van zijn opleiding, waarbij de professionele ervaringen en kennis gecombineerd zijn met persoonlijke interpretaties en zienswijzen, die geenszins behoeven te stroken met de opvattingen van de matching autoriteit.
Dit neemt niet weg dat de matching autoriteit met veel belangstelling kennis neemt van de scriptie. Veel van de conclusies en aanbevelingen zijn reeds bekend binnen de matching autoriteit en vormen een regulier onderdeel van het continue verbeteringsproces dat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van het identiteitsonderzoek, efficiëntere werkprocessen en tijdige en volledige onderlinge afstemming met alle relevante ketenpartners.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 12 januari 2015 te beantwoorden?
Wij beantwoorden de vragen zo spoedig als mogelijk is.
Een gevaarlijke crimineel die vervroegd is vrijgelaten en ook nog zak geld heeft gekregen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Gevaarlijke killer kreeg zak geld»?1
Ja.
Klopt het dat de levensgevaarlijke moordenaar Mehmet Y., een Turkse illegaal, die eerder werd veroordeeld voor de zogenaamde snelkookpanmoord, onlangs vervroegd is vrijgelaten uit de gevangenis en bij zijn uitzetting ook nog een zak belastinggeld en een identiteitskaart heeft meegekregen?
Allereerst merk ik op dat ik bij uitzondering inga op een individuele casus om te voorkomen dat er een onjuist beeld ontstaat.
Conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is aan betrokkene strafonderbreking verleend. Strafonderbreking kan worden verleend aan een vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, nadat – bij een vrijheidsstraf van drie jaar of meer – ten minste twee derde van de straf is ondergaan. Deze regeling is in de plaats gekomen van de mogelijkheid voor criminele vreemdelingen om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Strafonderbreking is een instrument dat in het kader van het terugkeerbeleid in voorkomende gevallen wordt aangewend om criminele, verwijderbare vreemdelingen te kunnen uitzetten. Hiermee wordt beoogd uitzetting van criminele illegale vreemdelingen eerder en effectiever te realiseren. In plaats van uitzetting na het uitzitten van de gehele straf, wordt de vreemdeling nu immers uitgezet met behoud van een fors strafrestant (als stok achter de deur ingeval de betrokkene contrair aan de voorwaarden weer naar Nederland komt). Strafonderbreking wordt slechts verleend op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk verlaat. Vanaf dat moment krijgt de vreemdeling een inreisverbod of ongewenstverklaring opgelegd en worden zij (inter)nationaal gesignaleerd. Indien de vreemdeling toch in Nederland wordt aangetroffen, wordt de tenuitvoerlegging van de resterende straf hervat.
Strafonderbreking wordt enkel verleend indien de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving zich daar niet tegen verzetten. Op basis van een zorgvuldige afweging is in de onderhavige zaak besloten dat uitzetting met het behoud van een fors strafrestant en een inreisverbod, prevaleerde boven de situatie waarin de betreffende vreemdeling na afloop van zijn straf zou worden uitgezet.
Er bestaan diverse NGO’s en een IGO die vreemdelingen (financiële) ondersteuning bieden bij terugkeer naar het land van herkomst. Betrokkene is bij zijn vertrek uit Nederland ondersteund door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). IOM biedt migranten met een ongewenstverklaring of inreisverbod bij vertrek uit Nederland ondersteuning in de vorm van goederen en diensten tot een maximumbedrag van € 1.500,–. Dit betreft ondersteuning in naturaen niet in contanten. Ik wil benadrukken dat IOM in haar taakuitvoering onafhankelijk is. De wijze waarop feitelijke invulling wordt gegeven aan ondersteuning aan vreemdelingen, is derhalve een zaak die mij niet aangaat en waarover ik normaliter niet word geïnformeerd. Een nieuw reis- en/of identiteitsdocument is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst.
Waarom krijgt een illegale Turkse notoire vrouwenhandelaar, afperser en drugssmokkelaar, die tevens veroordeeld is voor een gruwelijke moord, verdachte is van de moord op zijn ex-vrouw, die de kroongetuige in zijn strafzaak meermalen heeft bezworen haar na vrijlating te zullen vermoorden en die politie en justitiemedewerkers dreigt met wraakacties, een derde korting op zijn celstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u nu echt dat deze gevaarlijke illegaal zich laat tegenhouden door een voorwaarde dat hij niet meer naar Nederland mag komen? Waarom heeft hij niet gewoon zijn volledige straf uitgezeten en is hij daarna het land uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze zware crimineel een zak belastinggeld meegegeven? Hoeveel geld heeft hij gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervroegd vrijlaten van deze crimineel en het meegeven van een zak belastinggeld een klap is in het gezicht van zijn slachtoffers, hun nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een Nederlandse politieliaison in Turkije is ingeschakeld om de situatie rond deze Turkse illegaal in de gaten te houden? Welke maatregelen gaat u nog meer nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke crimineel nooit meer een voet op Nederlandse bodem zet? Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen te garanderen?
Ja, de Nederlandse politieliaison heeft de Turkse autoriteiten op de hoogte gesteld van de terugkeer van betrokkene. In het belang van de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen, kan ik geen mededelingen doen over eventueel getroffen maatregelen.
Deelt u de mening dat het eens afgelopen moet zijn met deze automatische invrijheidsstelling en bent u bereid de wet hiertoe aan te passen en de Initiatiefnota van het lid Helder over wijziging van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken 33 938) te steunen en uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
In de onderhavige zaak is geen sprake geweest van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar van strafonderbreking conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
Bij brief van 21 november 2014 heb ik het voorstel voor een nieuw stelsel voor detentiefasering, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling als sluitstuk integraal onderdeel uitmaakt, nader toegelicht. In deze nieuwe vorm van detentiefasering is geen sprake meer van vrijblijvendheid: interne en externe vrijheden moeten worden verdiend op basis van goed gedrag. Ik zie thans geen aanleiding om te kiezen voor een andere vormgeving van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Criminele netwerken en hennepteelt in Zuid Nederland |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel gemeenten zijn sinds 1 januari 2012 gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van de gemaakte kosten op de dader? Welke gemeenten betreft dit? Kunt u per gemeente die de bestuurlijke ruimingen hanteert of heeft gehanteerd aangeven wat het verhalingspercentage is of was? Wat vindt u ervan dat deze verhaling nu niet meer plaatsvindt?
Het lokale bestuur bepaalt welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de bestuurlijke aanpak van illegale hennepteelt en de lokale veiligheid, en welke afspraken daarover gemaakt worden binnen de driehoek. Het lokaal bestuur heeft de afgelopen jaren krachtige inspanningen geleverd ten aanzien van de (integrale) aanpak van georganiseerde hennepteelt. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 16 juli 2014 over de resultaten van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en het jaarverslag RIEC-LIEC 2013.1 Het is mij niet bekend of, en zo ja hoeveel gemeenten om welke reden sinds 2012 zouden zijn gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van gemaakte kosten op de dader. Ook is mij niet bekend in hoeverre gemeenten, die de kosten van het toepassen van bestuursdwang doorberekenen aan de overtreder, deze feitelijk verhalen.
Is het waar dat dit verband houdt met het gegeven dat ruimingen landelijk zijn aanbesteed door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) waardoor er geen financiële prikkel is voor gemeenten omdat de hennepruimingen toch al worden betaald door de nationale politie en het Openbaar Ministerie (OM)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van het ontruimen en vernietigen van hennepkwekerijen door DRZ? Op welke manier worden deze hennepruimingen bekostigd door de nationale politie en het OM?
De totale kosten voor strafrechtelijke ruimingen van hennepkwekerijen door DRZ zijn geschat op € 6,2 miljoen in 2011 oplopend naar € 7,1 miljoen in 2014. Deze stijging wordt veroorzaakt door een jaarlijkse indexatie van de kostprijs per ruiming. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) betalen ieder een deel (50%) van de kosten.
Doet DRZ pogingen om de gemaakte kosten te verhalen op de dader? Zo ja, op welke wijze en wat is het verhaalpercentage? Zo nee, waarom niet?
Nee. DRZ voert in opdracht van het OM en de politie de landelijke logistieke coördinatie uit van de ontmanteling van hennepkwekerijen. Als opdrachtnemer heeft DRZ geen verhaalsrecht op een dader. In het kader van de hiervoor genoemde integrale aanpak wordt een breed scala aan sancties en maatregelen opgelegd, waarvan het verhalen van de kosten op de dader door de daartoe bevoegde instanties deel uitmaakt.
Bent u bereid te kijken hoe het voor zowel de nationale politie, het OM en de gemeenten weer financieel aantrekkelijk kan worden gemaakt om zelf bestuurlijk te ruimen en de gemaakte kosten te verhalen zodat gemeenten die dit middel succesvol toepasten deze aanpak kunnen voortzetten? Bent u bereid om te onderzoeken of er een verrekening kan plaatsvinden bij succesvol verhalen en een afdekking van de niet-verhaalbare of oninbare kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het lokaal bestuur om te bepalen in hoeverre het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium, waar de inzet van spoedeisende bestuursdwang deel van uitmaakt, wordt ingezet in de strijd tegen hennepteelt en hoe het lokale bestuur dat financiert. Dat een gemeente bij inzet van het bestuurlijk instrumentarium niet alle gemaakte kosten kan verhalen op de overtreder, maakt dat niet anders. Ik zie dan ook geen aanleiding voor onderzoek naar het afdekken of verrekenen van kosten die gemeenten maken door het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium.
Deelt u de mening dat een hennepplantage in een woonhuis in de meeste gevallen een gevaar voor de omwonenden oplevert en een bedreiging is voor de leefbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u voorts de mening dat dit de mogelijkheid rechtvaardigt om bij de eerste overtreding een bestuurlijke boete in het kader van de Woningwet op te leggen in plaats van bij een herhaalde overtreding? Zo ja, op welke termijn past u dit aan? Zo nee, waarom niet?
Hennepplantages in woonhuizen kunnen een gevaar opleveren voor de bewoners en omwonenden, bijvoorbeeld door elektrische installaties die niet voldoen aan de regels.
De Woningwet, zoals gewijzigd per 1 januari 2015, biedt, in combinatie met reeds bestaand instrumentarium zoals bestuursdwang, of in de ernstigste gevallen economisch strafrecht, voldoende mogelijkheden om op te treden. Het opleggen van een bestuurlijke boete bij een eerste overtreding is niet opportuun omdat het handhavingsinstrumentarium van de Woningwet in eerste instantie gericht is op herstel van de bouwkundige staat van bouwwerken en een veilig gebruik van bouwwerken. Gezien het doel van de Woningwet en de mogelijkheden die andere wetten bieden, zie ik geen aanleiding om de Woningwet, die dus recent is aangepast, nogmaals aan te passen.
Kunt u aangeven waarom u blijft inzetten op het in stand houden van de illegale hennepteelt en waarom u niet kiest voor het reguleren van deze teelt waarbij er ook toezicht gehouden kan worden op de veiligheid?
Zoals reeds eerder aangegeven erken ik het probleem van de georganiseerde hennepcriminaliteit. Regulering lost het probleem van de criminaliteit en de overlast echter niet op, onder meer omdat een zeer groot deel van de teelt voor de export is bedoeld. Regulering zal leiden tot hogere handhavingskosten en het zal een aanzuigende werking op criminelen hebben als Nederland het enige land in Europa is dat reguleert. Bovendien is regulering van hennepteelt voor dit doel naar internationaal recht niet toegestaan.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 75 medewerkers van de drie politie-eenheden in Zuid-Nederland verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit?1
Deze medewerkers die thans worden ingezet op de aanpak van de ondermijnende criminaliteit zijn geworven uit uiteenlopende disciplines, zoals tactische recherche, financiële recherche, analyse etc. Een deel van deze medewerkers hield zich al bezig met onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit, zij het soms op andere aandachtsgebieden.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 50 medewerkers van de Landelijke Eenheid van de nationale politie verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u zich voorstellen dat de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit door deze zogenaamde ondermijningsteams bij de politie in Zuid-Nederland wordt ervaren als een sigaar uit eigen doos aangezien deze mensen enkel een nieuwe taak krijgen, maar ander werk blijft liggen?
Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft aanleiding gezien om, na overleg met de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Korpschef van de Nationale Politie, binnen de bestaande sterkte meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Het is altijd helder geweest dat deze intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid-Nederland binnen de huidige sterkte van de Nationale Politie plaatsvindt.
Waarom heeft u ervoor gekozen de ondermijningsteams hoofdzakelijk in te zetten op «korte klappen»? Komt daarmee het doorrechercheren op de achterliggende criminele netwerken niet in het geding?
De weloverwogen herverdeling van capaciteit heeft geen gevolgen voor het doorrechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. De zogenaamde «korte klap»-interventies vanuit de ondermijningsteams zijn een aanvulling op de bestaande interventies zoals lang lopende onderzoeken. Het effect van alle interventies zal hiermee worden vergroot. De kortdurende strafrechtelijke interventies vanuit de intensivering zullen worden gericht op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen.
Herkent u het beeld dat doorrechercheren na de ontmanteling van een hennepkwekerij in Zuid-Nederland veelal achterwege blijft of lang op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per situatie wordt de strategie bij de aanpak van hennepkwekerijen bepaald. Afhankelijk van de omstandigheden wordt soms alleen ingezet op ontmanteling en ruiming van een hennepkwekerij en in andere gevallen wordt een onderzoek ingesteld naar de achterliggende criminele organisatie. Het uitgangspunt is dat de samenwerkende organisaties bij de aanpak van o.a. hennep vooraf die strategie in gezamenlijkheid bepalen. Op die manier wordt de meest effectieve interventie(s) ingezet. Die interventies kunnen bestaan uit bestuurlijke maatregelen (zoals het bestuurlijk ruimen van de kwekerij of het sluiten van het pand op basis van artikel 13b van de Opiumwet), fiscale maatregelen (zoals het opleggen van een aanslag en/of boete) en strafrechtelijke maatregelen (zoals ontmanteling en instellen strafrechtelijk onderzoek).
Kunt u per eenheid in Zuid-Nederland aangeven hoe vaak doorrechercheren achterwege blijft? Hoeveel dossiers die zijn opgemaakt na het ontruimen van hennepkwekerijen liggen bij de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg te wachten op verder onderzoek? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
De politie heeft mij meegedeeld op landelijk niveau niet over deze informatie te beschikken.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoe lang het na een ontmanteling van een hennepkwekerij duurt voordat er wordt doorgerechercheerd op de achterliggende criminele netwerken? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Herkent u het beeld dat het ook in Noord-Nederland schort aan voldoende recherchecapaciteit waardoor de organisatie achter de hennepteelt ongemoeid wordt gelaten?2
De politie heeft mij meegedeeld zich niet in deze beelden te herkennen. Ook in Noord-Nederland is de aanpak van de hennepteelt geprioriteerd en in 2014 geïntensiveerd. Per casus wordt afhankelijk van de omstandigheden bepaald of er verder onderzoek wordt ingesteld naar het achterliggende criminele netwerk. Sinds mei 2014 is een maatwerkteam hennep operationeel. Dit team verricht onderzoeken met de focus op het ontmantelen van de criminele organisatie achter de hennepteelt en het afpakken van crimineel vermogen. In 2014 heeft dit team 1,8 miljoen Euro aan crimineel vermogen in beslag genomen. Onderzoeken die vanuit de eenheid Noord-Nederland worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden niet teruggestuurd uit capaciteitsoverwegingen.
Hoe reageert u op de uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat we gewoon onvoldoende weten wat er echt speelt aan criminaliteit?3
Kenmerk van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is dat zij veelal ondergronds opereert. Desondanks hebben de opsporingsdiensten, het OM en de partners in de geïntegreerde aanpak van ondermijning wel degelijk een beeld van wat zich afspeelt. Dit blijkt uit verschillende rapportages zoals het Nationaal Dreigingsbeeld en de bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. Door informatiedeling wordt dit zicht steeds beter en breder: meer partners leveren puzzelstukjes om het informatiebeeld compleet te maken. Hierdoor komt de georganiseerde criminaliteit steeds beter in het vizier, zowel voor wat betreft de aard als de omvang.
Hoe reageert u op uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat de moed hem in de schoenen zakt omdat onderzoek naar criminele netwerken achterwege blijft?4 Is het waar dat onderzoeken die worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden teruggestuurd met de mededeling dat er geen capaciteit voor beschikbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Herkent u het beeld dat er weinig zicht is op de achterliggende structuur van besloten vennootschappen en geldstromen? Is het waar dat dit een gevolg is van een tekort aan financieel rechercheurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb uw Kamer eerder bericht (Kamerstuk 32 608, nr. 4) over het belang van toezichthoudende en handhavende instanties om sneller te kunnen achterhalen wie zich schuilhoudt achter een besloten vennootschap of een constructie met meer rechtspersonen. Dit kost namelijk met de op dit moment beschikbare bronnen en ontsluitingsmogelijkheden daarvan veel tijd en legt een aanzienlijk beslag op schaarse capaciteit. Om deze redenen heeft het kabinet besloten tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister dat betrekking heeft op aandelen op naam in besloten of niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders van een BV zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben. Het aandeelhoudersregister is ook van belang voor het beter kunnen rechercheren op geldstromen. Immers, zonder inzicht in de vennootschapsconstructies en de betrokken natuurlijke personen is het lastig om te rechercheren op de mogelijk verdachte geldstromen.
Herkent u het beeld dat criminele netwerken zich hierdoor vrijelijk kunnen begeven in de vastgoedhandel, horeca en andere bovengrondse activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld dat criminelen vrij spel zouden hebben in bovengrondse activiteiten niet. OM, politie en partners liggen goed op koers bij het verdubbelen van het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat moet worden aangepakt. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 heb ik met OM, regioburgemeesters en politie afgesproken dat in 2015 verder wordt geïnvesteerd in de (geïntegreerde) aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gericht ingezet op effectievere interventies door sleutelfiguren en facilitators aan te pakken. Criminele bedrijfsprocessen worden verstoord en er worden meer barrières opgeworpen ter voorkoming van ondermijning. Het afpakken van crimineel vermogen blijft uiteraard een belangrijk onderdeel van deze aanpak. Wel is het zo dat er de komende jaren nog werk verzet moet worden. Het gaat hier om een hardnekkig probleem waarvoor geen gemakkelijke oplossingen voorhanden zijn. Het gaat om doorzetten en om vasthoudend optreden als één overheid.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoeveel fte aan financieel rechercheurs beschikbaar is? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
Voor de eenheid Zeeland-West-Brabant gaat het om 49 fte, voor Oost-Brabant om 28 fte, voor Limburg om 20 fte en voor Noord-Nederland om 49 fte.
Is het waar dat de dossiers zich na de ontmanteling van hennepkwekerijen opstapelen en dat het soms bijna twee jaar duurt voordat deze besproken worden in het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden is er initieel sprake geweest van langere doorlooptijden dan gewenst. Inmiddels zijn de werkprocessen zodanig verbeterd dat juist snel wordt gehandeld bij signalen van georganiseerde hennepteelt. Een van onderdelen van die verbetering is de oprichting van het Interventieplein Ondermijning (IPO).
Deelt u de vrees dat boven- en onderwereld zich mengen wanneer alleen «het laaghangend fruit» wordt aangepakt maar de achterliggende criminele netwerken in stand blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik bestrijd dat bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit alleen het laaghangend fruit wordt aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 19.
Het bericht dat de aanpak van zware misdaad in Noord-Nederland hapert |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Aanpak zware misdaad in Noord-Nederland hapert»1 en «Wie pakt de grote boeven?»?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijke berichten zijn?
Ik heb kennisgenomen van de berichten. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Deelt u de conclusie dat in de praktijk maar weinig terechtkomt van de doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken? Kunt u uw reactie onderbouwen en ingaan op de oorzaak hiervan?
Er is geen expliciete doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken. Wel nemen het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak maatregelen om flexibel te kunnen inspelen op onverwachte fluctuaties in vraag en aanbod van ter zitting te behandelen zaken. Daarbij wordt onder meer gedacht aan het in voorkomende gevallen kunnen behandelen van strafzaken in een ander dan het eigen arrondissement en aan het opnemen van een flexibele capaciteit in het zittingsrooster. Door middel van voortgangsrapportages over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang hierbij.
Kunt u aangeven of het klopt dat er in Noord-Nederland een achterstand in rechercheonderzoeken is en dat het noorden hiermee achterblijft ten opzichte van de rest van Nederland? Kunt u vergelijkende cijfers geven over het aantal lopende, afgeronde en niet opgepakte rechercheonderzoeken voor Noord-Nederland en de rest van Nederland?
In Noord-Nederland is geen sprake van een achterstand in het aantal recherche-onderzoeken. Het gezag in Noord-Nederland heeft wel geconstateerd dat er de laatste tijd een daling zichtbaar is in de aanlevering van het aantal zaken aan de meervoudige kamer (waar de zware en ingewikkelde zaken worden behandeld). Naar het zich nu laat aanzien komt dit door de focus op de sturing in doorlooptijden van zaken en niet op het doorrechercheren. Dat levert veelal enkelvoudige (één verdachte en één strafbaar feit) en dus eenvoudige zaken op die door de politierechter worden afgedaan. In 2014 heeft er dan ook een recordaantal afdoeningen via de politierechter plaatsgevonden.
Overigens is ook in Noord-Nederland de doelstelling voor 2014 over het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden gerealiseerd. Het bevoegd gezag vindt het van belang om ook het aantal onderzoeken waarin wel wordt doorgerechercheerd verder te verhogen. Daarom is er op dit moment verscherpt aandacht voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit en worden maatregelen genomen om te komen tot verhoging van het aantal voorgeleidingen en zaken voor de meervoudige kamer. Daarbij wordt bezien of de opsporingsonderdelen die gericht zijn op de aanpak van georganiseerde criminaliteit versneld op de beoogde sterkte kunnen worden gebracht.
Als het inrichtingsplan gerealiseerd is zal de districtsrecherche in Noord-Nederland 295 fte bevatten en de Dienst Regionale Recherche 584 fte.
Wilt u toelichten welke oorzaken tot de achterstand in rechercheonderzoeken hebben geleid? In hoeverre is de achterstand te wijten aan ondercapaciteit bij de politie? Wat is uw reactie op de mededeling van betrokken politiemensen dat de achterstand ook veroorzaakt wordt door de komst van de nationale politie, de reorganisatie en het daarmee samenhangende feit dat de noordelijke eenheid sindsdien meer dan ooit druk is met zichzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen wilt u nemen om de achterstand in rechercheonderzoeken weg te werken? Klopt het dat het aantal rechercheurs uitgebreid zal worden tot 74 en kunt u aangeven binnen welk termijn deze uitbreiding tot stand zal komen? In hoeverre worden er elders in Nederland vergelijkbare klachten geuit met betrekking de reorganisatie en de druk die dat legt op de politie-organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
De affaire Demmink |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u de aangifte van de zes gevangenisdirecteuren tegen de Minister van Veiligheid en Justitie gezien?
Ja, ik ben overeenkomstig artikel 8 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid door de voorzitter van de Tweede Kamer van het verzoek aan de Kamer om gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 5 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid op de hoogte gesteld.
Klopt het dat de Minister van Veiligheid en Justitie sinds 14 juni 2013 beschikt over een document van een Turkse officier van Justitie (gedateerd 22 april 2013) waarin wordt vermeld dat onderzoek in Turkije heeft uitgewezen dat de heer Demmink op 20 juli 1996 Turkije was binnengereisd? Zo ja, kunt u dit document aan de Kamer doen toekomen, desnoods vertrouwelijk, inclusief een officiële vertaling (door een beëdigde tolk)?
Zoals ik uw Kamer reeds op 8 november 2013 heb laten weten, ontving het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 14 juni 2013 een kopie van een document betreffende een Turkse sepotbeslissing in een zaak waarbij in Turkije aangifte was gedaan tegen o.a. tegen o.a. een oud-ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In het document was een verwijzing opgenomen naar gegevens in een (aangifte)dossier die betrekking zouden hebben op in- en uitreisregistratie van de van de oud-ambtenaar in Turkije.
Het document is na ontvangst door het Ministerie van Veiligheid en Justitie onmiddellijk ter beschikking gesteld van het Openbaar Ministerie zodat de relevantie van het document voor de op dat moment nog lopende artikel 12 Strafvordering-procedure kon worden beoordeeld. De advocaat-generaal bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens een rechtshulpverzoek geformuleerd waarin de Turkse autoriteiten om nadere informatie wordt gevraagd over de inhoud, achtergrond en betekenis van het document. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het rechtshulpverzoek, zoals gebruikelijk is bij rechtshulpverzoeken, doorgezonden aan de Turkse autoriteiten.
De artikel 12 Strafvordering-procedure waarnaar hierboven wordt verwezen, heeft geleid tot de beschikking van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2014 waarin de officier van justitie bij het Landelijk Parket is bevolen een strafrechtelijke vervolging in te stellen. Ik doe geen mededeling over de inhoud van documenten die onderdeel zijn van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Aan wie is dit document (reeds) ter beschikking gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze vragen over de affaire Demmink beantwoord worden en hoeveel ambtenaren zich daar de afgelopen jaren mee bezig gehouden hebben?
Er is niet geregistreerd hoeveel ambtenaren in de afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij de behandeling van Kamervragen, Wob-verzoeken en burgerbrieven die betrekking hebben op juridische procedures waarbij de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken was en daarmee verband houdende aangelegenheden. Ik kan u wel mededelen dat er door het Ministerie van Veiligheid en Justitie sinds 2012, meer dan tien burgerbrieven zijn beantwoord, er meer dan twintig besluiten zijn genomen in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en er meer dan tien brieven aan de Tweede Kamer zijn gestuurd die betrekking hebben op deze juridische procedures en daarmee verband houdende aangelegenheden.
Wat zijn de totale kosten die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Kunt u die kosten uitsplitsen naar zaak en naar tijdstip?
Zoals ik uw Kamer reeds heb medegedeeld op 22 januari 2014 liepen in de afgelopen jaren een drietal juridische procedures waarbij de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken was. Het betreft de hiervoor genoemde artikel 12 Strafvordering-procedure die heeft geleid tot het thans lopende strafrechtelijke onderzoek. Daarnaast was er een voorlopig getuigenverhoor, geïnitieerd door De Stichting de Roestige Spijker en de civielrechtelijke procedure tegen het Algemeen Dagblad.
Over de afspraken met betrekking tot de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze procedures heb ik uw Kamer op 8 november 2013 en op 22 januari 2014 bericht. Alle declaraties van kosten van rechtsbijstand van de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die door het ministerie zijn vergoed, zijn in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur reeds openbaar gemaakt en zijn gepubliceerd op rijksoverheid.nl. De totale kosten van rechtsbijstand die in de afgelopen vijf jaar zijn vergoed, zijn in onderstaande tabellen weergegeven.
Factuurdatum
bedrag
7 oktober 2013
13.388,05
6 november 2013
21.072,10
10 december 2013
8.944,08
9 januari 2014
15.373,78
11 februari 2014
2.738,35
18 februari 2014
2.541,00
Totaal
64.057,36
Factuurdatum
bedrag
19 februari 2013
9.268,30
12 september 2013
16.166,86
18 februari 2014
10.866,56
18 februari 2014
12.597,85
Totaal
48.899,57
Bevinden de rapporten, die over de heer Demmink geschreven zijn door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bij zijn sollicitaties als Directeur-Generaal en Secretaris-Generaal op de ministeries van Justitie en van Defensie, zich op een veilige plek? Voor wie waren en zijn deze rapporten toegankelijk?
Kunt u er zorg voor dragen dat zij niet verloren gaan, kwijt raken of beschermd worden?
Wie hebben de afgelopen vier jaar de bedoelde rapporten ingezien?
Zijn er Ministers die deze rapporten ingezien hebben of deze rapporten hebben laten inzien en/of zich over de inhoud hebben laten informeren? Zo ja, welke, door wie en wanneer?
Kunt u deze rapporten op korte termijn voor de Kamer ter beschikking stellen (eventueel vertrouwelijk)?
Heeft een Minister, Minister-President of een hoge ambtenaar in de afgelopen vier jaar enig Kamerlid benaderd om een vertrouwelijk gesprek te voeren met ambtenaren over de zaak Demmink? Zo ja, wie deed/deden dat en met wie zijn die gesprekken gevoerd?
Het is niet ongebruikelijk dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van Kamervragen of in het kader van een aanhangig wetsvoorstel, bewindspersonen en/of ambtenaren contact hebben met Kamerleden. Van de frequentie of het doel van dergelijke contacten wordt geen overzicht bijgehouden. Indien bedoelde contacten met ambtenaren plaatsvinden, geschiedt dat vanzelfsprekend overeenkomstig de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren. In dit kader heb ik ermee ingestemd dat in 2013 een aantal Kamerleden een mondelinge toelichting heeft gekregen op de antwoorden die waren gegeven op de gestelde Kamervragen.
Heeft een Minister, Minister-President of hoge ambtenaar in de afgelopen vier jaar enige fractievoorzitter, partijvoorzitter of partijleider benaderd over de zaak-Demmink naar aanleiding van uitspraken, Kamervragen1 en vragen vanuit het Europees parlement?2 Zo ja, kunt u dan per gesprek een toelichting geven wat het doel ervan was?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht “Ouderen vaker slachtoffer van geweld” |
|
Ockje Tellegen (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Ouderen vaker slachtoffer van geweld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht van het Centraal Planbureau over de enorme toename van het aantal gevallen van geweld tegen ouderen? Hoe verklaart u deze toename? Hoe verklaart u de toename bij met name oudere mannen?
De resultaten van het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vinden wij zorgelijk en nemen we ook zeer serieus. Het is echter niet duidelijk waardoor deze stijging is veroorzaakt. De gegevens van het CBS geven hier geen informatie over. Ook het CBS zelf geeft aan hiervoor geen directe verklaring te hebben. Dat het geweld vaker dan gemiddeld door buurtgenoten wordt gepleegd, komt omdat het leven van ouderen zich meer om en rond het huis afspeelt, aldus het CBS. Overigens blijkt uit het onderzoek ook dat het aantal 65-plussers dat te maken heeft gehad met geweld of bedreiging weliswaar is verdubbeld, maar dat dit percentage nog steeds lager ligt dan het landelijk gemiddelde voor slachtofferschap van geweld. Daarnaast blijkt uit de cijfers dat de toename van geweld bij ouderen mannen en vrouwen naar verhouding vrijwel gelijk is. Specifiek voor overvallen op senioren geldt bovendien dat over de eerste negen maanden van 2014 het aantal overvallen op senioren is gedaald met 19% ten opzichte van dezelfde periode in 2013.
Bent u bereid naast het reeds bestaande actieplan «Ouderen in veilige handen»2 en de periodieke voortgangsrapportages geweld in afhankelijkheidsrelatie3 aanvullende maatregelen te treffen om geweld tegen ouderen tegen te gaan?
Al eerder is door de Staatssecretaris van VWS toegezegd dat er een vervolg zal komen op het actieplan «Ouderen in veilige handen», dat eind van dit jaar afloopt. Het actieplan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of professionele setting, waarbij er sprake is van een terugkerende (zorg)afhankelijkheid van het slachtoffer (van 65 jaar of ouder) ten opzichte van de pleger.
De cijfers van het CBS zien echter vooral op mishandeling en bedreiging door onbekenden en buurtgenoten en, in beperkte mate om geweld door familieleden. In 40% van alle gevallen was de dader bekend, en daarbinnen bleek de dader in 10% een familielid te zijn. Of hierbij ook sprake was van een terugkerende zorgafhankelijkheid, is niet bekend.
De cijfers van het CBS gaan dus vooral over geweld waarbij geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie van het slachtoffer. De aanpak van deze criminaliteit valt onder de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ). Omdat het bij ouderen vaak gaat om kwetsbare mensen, is de Minister van VenJ voor wat betreft de High Impact Crimes een specifiek traject gestart om ouderen voor te lichten en weerbaarder te maken. Er zijn diverse acties uitgevoerd om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de gevaren van een babbeltruc, een overval of inbraak. Daarbij wordt samengewerkt met de Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen), een groot aantal gemeenten en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Specifiek voor het voorkomen van agressie en geweld tussen buurtgenoten wordt bovendien via het CCV de lokale toepassing van buurtbemiddeling gestimuleerd.
Welke rol is er weggelegd voor zorginstanties zoals verpleeg- en verzorgingstehuizen, thuiszorg, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en de ggz zelf om geweld tegen ouderen tegen te gaan? Wat verwacht u in dit kader van het waarschuwingsregister dat met steun van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot stand wordt gebracht waarbij personeel in de zorg op een zwarte lijst kan worden gezet?
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op intramurale cliënten van (zorg)instellingen, omdat die niet bevraagd zijn voor de Veiligheidsmonitor waaruit de cijfers afkomstig zijn.
Zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige woon- en leefomgeving voor hun cliënten. Dit betekent dat er bijvoorbeeld sprake moet zijn van een adequaat beleid rondom diefstal in de zorginstelling, waaronder goede diefstalpreventie en voorlichting.
Het Ministerie van VWS kan daarbij een ondersteunende rol spelen. Zo is, in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen», de leidraad veilige zorgrelatie ontwikkeld. De leidraad biedt handvatten hoe te handelen bij grensoverschrijdend gedrag of geweld door professionals die in de zorg werken of door vrijwilligers die door de zorgorganisatie worden ingeschakeld.
Daar waar het gaat om geweld gepleegd door personen uit de huiselijke kring, is (ook binnen een instelling) de wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van toepassing.
Daarnaast is specifiek voor het beter herkennen en signaleren van ouderenmishandeling voor professionals de e-learningmodule «Ouderen in veilige handen» ontwikkeld.
Werkgevers in de zorg- en welzijnssector hebben hun verantwoordelijkheid genomen door het waarschuwingsregister op te zetten. Het waarschuwingsregister, waarvan VWS de ontwikkeling financieel heeft ondersteund, kan – als het breed door de sector is overgenomen – een belangrijke rol spelen om veiligheidsbeleid bij instellingen op de kaart te zetten, en zo ongewenst gedrag te voorkómen. Doordat medewerkers, maar ook cliënten en hun omgeving weten dat instellingen zijn aangesloten bij het register en dus een actief beleid voeren op dit punt, zullen mensen hopelijk ook eerder actie ondernemen als er toch sprake is van ongewenst gedrag.
Hoe vaak wordt zwaarder gestraft bij geweld in afhankelijkheidsrelaties in geval van geweld tegen ouderen, sinds de regering in 2012 heeft aangegeven dat dit reeds mogelijk is?4
Politie en het openbaar ministerie registreren niet specifiek op ouderenmishandeling. Cijfers hierover kunnen dan ook niet worden gegeven.
De geheime malware die aangetroffen is binnen de systemen van de Europese Unie en bedrijven in Europese lidstaten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Secret malware in European Union attack linked to U.S. and British intelligence»1 en «Researchers uncover government spy tool used to hack telecoms and Belgian Cryptographer»?2
Ja.
Was u, of een van uw diensten zoals de AIVD of het NCSC, op de hoogte van het bestaan en functioneren van de specifieke malware, ook wel «Regin» genoemd, die kennelijk wordt gebruikt voor infecties van ICT-systemen? Zo ja, wanneer was u hier van op de hoogte?
Zoals ik heb aangegeven richting uw Kamer op 14 oktober 2013, bij de beantwoording van Kamervragen van de leden Schouw en Verhoeven, naar aanleiding van berichtgeving van de Duitse krant Der Spiegel en de Belgische krant de Standaard, heeft de AIVD onderzoek verricht en destijds geen aanwijzingen aangetroffen dat Nederland een direct doelwit was van deze aanval (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 254).
Kunt u bevestigen of het in de gevallen van de Europese Unie en Belgacom, gaat om de specifieke malware «Regin», zoals beschreven in het artikel van The Intercept?
Daarover kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u garanderen dat ICT-systemen van de Nederlandse overheid niet geïnfecteerd zijn door schadelijke malware van buitenlandse inlichtingendiensten of veiligheidsdiensten? Zo nee, welke stappen onderneemt u ter beperking van het risico op aanvallen met malware?
In het algemeen zijn geen garanties te geven. Nederland heeft een nationale cyber security strategie, waarbij diverse organisaties samenwerken om dreigingen op het gebied van digitale veiligheid tegen te gaan. In dit kader is ook de pilot Nationaal Detectie Netwerk gestart, waar de AIVD aan deelneemt.
Kunt u verifiëren of «Regin» malware of vergelijkbare malware afkomstig is van Amerikaanse of Britse inlichtingen- of veiligheidsdiensten zoals wordt gesuggereerd in de genoemde artikelen? Zo nee, gaat u hierover contact zoeken met betrokken Amerikaanse en Britse overheidsinstanties?
In het algemeen zullen Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten buitenlandse diensten aanspreken indien sprake is van geconstateerde inbreuken op Nederlandse belangen. Over de inhoud van dergelijke contacten kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven of Nederland werkt aan het aanpakken van dit soort malware en het achterhalen van de makers van de genoemde en vergelijkbare malware? Zo ja, wordt hierbij samengewerkt met andere landen of in Europees verband?
Heimelijk uitgevoerde inlichtingenactiviteiten in en tegen Nederland zijn niet toelaatbaar. Er zijn nationaal en internationaal initiatieven ontplooid om digitale dreigingen tegen te gaan.
Vanuit de EU is er de Working Group on data protection. Ook is er aansluiting gezocht bij het acht-punten-programma van de Duitse Bondskanselier Merkel.
Gaat u dit aankaarten in internationaal verband, bijvoorbeeld op een internationale top over cyber security, nu de mogelijkheid bestaat dat deze malware is gemaakt door inlichtingendiensten van westerse landen waar Nederland een goede verstandhouding mee heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Het strafbaar stellen van "wraakporno" |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Japan is het eerste land dat «wraakporno» strafbaar stelt»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wettelijke mogelijkheden binnen het Nederlands recht, waaronder het auteursrecht, burgerlijk recht en strafrecht, op te kunnen treden tegen het ongewenst verspreiden of delen van seksueel getinte beelden via internet en mobiele media?
Het Wetboek van Strafrecht biedt diverse mogelijkheden om op te treden tegen het ongewenst verspreiden van seksueel getinte beelden via internet. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen situaties waarin het slachtoffer jonger of ouder is dan 18 jaar.
Het maken en verspreiden van seksuele afbeeldingen van minderjarigen is op zichzelf al een strafbare handeling, ongeacht of er toestemming is. In situaties waarin een minderjarige het slachtoffer is, kan strafrechtelijke vervolging op grond van het vervaardigen en/of verspreiden van kinderpornografie (artikel 240b Sr) plaatsvinden. Bij beeldmateriaal van minderjarigen gaat het dus per definitie om onrechtmatig handelen.
In zaken met minderjarige slachtoffers komt het regelmatig voor dat via het eenmaal in bezit gekregen kinderpornomateriaal waarop het slachtoffer zelf staat afgebeeld, druk wordt uitgeoefend op het slachtoffer om bijvoorbeeld meer en verdergaand materiaal te leveren. In dergelijke gevallen kan het openbaar ministerie die druk of dwang als een verzwarende omstandigheid binnen de tenlastegelegde zedenfeiten zoals (enige handeling met) kinderporno, grooming (art. 248e Sr), verleiding (art. 248a Sr) of aanranding (art. 246 Sr) ten laste leggen. Ook kan vervolging plaatsvinden op grond van de algemene strafbaarstelling van het uitoefenen van dwang (art. 284 Sr).
Het maken en verspreiden van seksuele afbeeldingen van een meerderjarige met diens toestemming is op zichzelf niet strafbaar. Uitsluitend indien de beelden als aanstootgevend voor de algemene eerbaarheid zijn aan te merken en worden tentoongesteld, ongevraagd toegezonden of op een openbare plaats worden aangeboden, kan vervolging op grond van pornografie plaatsvinden (art. 240 Sr).
Vaak wordt het beeldmateriaal door volwassenen vrijwillig gemaakt en afgestaan. Indien de beelden vervolgens zonder toestemming via het internet worden verspreid, bijvoorbeeld uit wraak, kunnen deze handelingen tot strafrechtelijke vervolging leiden op grond van belediging (art. 266 Sr), smaad (art. 261 Sr) en, indien er feiten worden verkondigd die in strijd zijn met de waarheid, laster (art. 262 Sr).
In het geval de beelden niet vrijwillig zijn gemaakt of afgestaan, biedt het strafrecht verschillende (aanvullende) beschermingsmogelijkheden. Indien de beelden heimelijk worden gemaakt, kan een beroep worden gedaan op de strafbaarstelling van het gebruik van een verborgen camera in een woning of een andere niet openbare plaats (art. 139f Sr). Het openbaar maken van een afbeelding die heimelijk is gemaakt, is eveneens strafbaar (art. 139g Sr). Wanneer de beelden onder druk tot stand worden gebracht, kan dit een strafbare gedraging in de sfeer van het algemeen dwangdelict opleveren (art. 284 Sr). Indien het beeldmateriaal bij de rechthebbende is weggenomen via het binnendringen van een computer kan sprake zijn van computervredebreuk (art. 138ab Sr).
In de gevallen waarin een strafrechtelijke norm is geschonden is er sprake van een onrechtmatige daad. Art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt te vergoeden.
Ook de Auteurswet biedt mogelijkheden om tegen wraakporno op te treden. Wie herkenbaar op een foto staat afgebeeld, kan zich beroepen op het portretrecht (artt. 19 t/m 21 van de Auteurswet). Als een portret in opdracht is gemaakt, dan is voor publicatie zonder meer toestemming van de afgebeelde persoon nodig. Dit toestemmingsvereiste geldt niet alleen voor derden, maar ook voor de fotograaf. Als een portret niet in opdracht is gemaakt, mag het in beginsel vrijelijk worden gebruikt, tenzij een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet. Dan is toestemming vereist. Bij wraakporno zal er doorgaans sprake zijn van een redelijk belang van de geportretteerde. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat art. 35 van de Auteurswet regelt dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maakt een overtreding begaat, die is gesanctioneerd met een geldboete van de vierde categorie.
Kunt u inzicht verschaffen in de aard en de omvang van het probleem van dergelijke ongewenste verspreiding in Nederland?
Op dit moment is niet bekend wat de aard en omvang van het probleem van ongewenste verspreiding is in Nederland. Ook vindt geen aparte registratie plaats van (afpersing door) verspreiding van ongewenst materiaal waarbij kwetsbare groepen (allochtone) vrouwen het slachtoffer zijn. Om die reden is niet vast te stellen in hoeverre sprake is van een probleem en wat daarvan eventueel de aard en de omvang is. Wel wil ik benadrukken dat, zoals juist aangegeven, de wet een breed scala aan mogelijkheden biedt om tegen deze strafbare feiten op te treden.
In hoeverre maakt het in juridische zin verschil of de verspreider van seksueel getinte beelden die beelden oorspronkelijk rechtmatig, bijvoorbeeld via «sexting» of anderszins van degene die is afgebeeld, dan wel onrechtmatig heeft verkregen?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er op dit moment in de Nederlandse wetgeving lacunes om op te kunnen treden tegen het ongewenst verspreiden van seksueel getinte beelden, bijvoorbeeld samenhangend met wraakporno of sexting? Zo ja, waaruit bestaan die lacunes? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Gelet op het zojuist gegeven overzicht van de wettelijke mogelijkheden bevat de Nederlandse wetgeving op dit moment in beginsel geen lacunes om op te kunnen treden tegen het ongewenst verspreiden van seksueel getinte beelden.
Echter, op grond van de huidige strafrechtelijke wetgeving is degene die rechtmatige toegang heeft tot vertrouwelijke gegevens die zijn opgeslagen op een computer en deze gegevens voor zichzelf of een ander kopieert, niet strafbaar. In een dergelijke situatie heeft een rechthebbende echter geen invloed op het gebruik dat van de overgenomen gegevens wordt gemaakt, waardoor hij benadeeld kan worden. Strafrechtelijke vervolging wegens heling van gegevens die door een misdrijf zijn verkregen is evenmin mogelijk.
Bij verschillende gelegenheden is gebleken dat er behoefte bestaat om tegen voornoemde gedragingen strafrechtelijk op te kunnen treden. Om die reden ben ik voornemens om in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III, dat naar verwachting in de eerste helft van 2015 bij de Tweede Kamer wordt ingediend, nieuwe strafbaarstellingen te introduceren op grond waarvan het strafbaar wordt om vertrouwelijke gegevens van personen, zoals seksueel getint beeldmateriaal, te kopiëren of gegevens die door misdrijf zijn verkregen voorhanden te hebben of bekend te maken.
Zijn die eventuele lacunes in de wetgeving voor u aanleiding met aanvullende wetgeving te komen? Zo ja, aan welke wetgeving denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is er, buiten de gang naar de rechter, voor slachtoffers op dit moment mogelijk om op te treden tegen het ongewenst verspreiden van seksueel getinte beelden?
Ik ondersteun al jaren het Meldpunt Kinderpornografie online. Dat meldpunt vervult ook een goede rol in de voorlichting zodat seksueel misbruik kan worden voorkomen. Naast de mogelijkheden van melden van misbruik, heeft het meldpunt ook de website «help wanted» in de lucht. En daar staat juist voor het verspreiden van naaktfoto’s een handelingsperspectief beschreven gericht op zowel 18plussers als 18minners. Naast een verwijzing naar de politie voor aangifte, is ook heel goed beschreven waar en hoe je als slachtoffer bij een internetdienstverlener, zoals Facebook, kunt vragen om het verwijderen van de foto.
Wat wordt er nu gedaan teneinde burgers vooral minderjarigen te wijzen op de risico's van het delen of verspreiden van seksueel getinte beelden van zichzelf? Acht u dit afdoende? Zo nee, aan welke aanvullende mogelijkheden met betrekking tot dergelijke bewustwording denkt u?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met overige risico's, bijvoorbeeld vormen van afpersing, waar groepen vrouwen die bijzonder kwetsbaar zijn voor het ongewenst gebruik van beeldmateriaal, waaronder allochtone vrouwen, vatbaar voor zijn? Zo ja, over welke informatie beschikt u en wat doet u teneinde dergelijke kwetsbare groepen extra te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Tegenslag in strijd tegen matchfixing’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tegenslag in de strijd tegen matchfixing»?1
Ja.
Wist u dat de Europese voetbalbond (UEFA) en de grote onlinegokbedrijven (ESSA) geen informatie meer delen in de strijd tegen matchfixing? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie was mij niet bekend. Zowel de UEFA als ESSA zijn private internationale organisaties die geen verantwoording aan mij hoeven af te leggen. Dit geldt temeer nu de Wet op de kansspelen niet in de mogelijkheid voorziet vergunning te verlenen voor online kansspelen. Geen van de aan ESSA verbonden kansspelaanbieders beschikt dan ook over een vergunning van de kansspelautoriteit.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat UEFA van mening is dat ESSA te weinig gegevens doorgeeft over duels die opvallen door afwijkende gokpatronen?
Deze kritiek en beschuldiging laat ik voor rekening van UEFA en over deze kritiek en beschuldiging vorm ik mij geen oordeel.
Waarom doen online-gokondernemers zelf onderzoek bij vermoedens dat hun klanten met voorkennis geld inzetten op gemanipuleerde wedstrijden? Hoe verhoudt zich dat tot de afspraak dat ESSA belastende informatie naar UEFA zou sturen? Hoe beoordeelt u de claim van UEFA dat ESSA informatie over verdachte klanten achterhield?
Deze claim laat ik voor rekening van UEFA en over deze claim vorm ik mij geen oordeel.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat aanbieders van online kansspelen zicht hebben op het speelgedrag van hun deelnemers. Het speelgedrag, alsook eventuele afwijkingen daarin, kan dan ook door de aanbieder zelf gemonitord en beoordeeld worden.
Over het wetsvoorstel Kansspelen op afstand – dat ik uw Kamer voor de zomer heb doen toekomen – kom ik nog met uw Kamer te spreken. Uitgangspunt is daarbij dat kansspelaanbieders zelf in staat zijn om afwijkend speelgedrag waar te nemen en te analyseren aangezien zij over de relevante informatie beschikken. In de lagere regelgeving voor kansspelen op afstand zullen daarnaast vergunningsvoorwaarden worden opgenomen over het delen van informatie die noodzakelijk is voor versterking van de strijd tegen matchfixing. Ik denk hierbij aan deelname aan het nationaal platform matchfixing en de plicht om informatie over verdachte patronen te delen.
Op het naleven van de wet- en regelgeving en de voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend zal worden toegezien door de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit beschikt over diverse middelen om vergunninghouders tot naleving van de vergunningsvoorwaarden te bewegen, voordat het intrekken van een verleende vergunning in overweging wordt genomen.
Wat is uw opvatting over de beschuldiging van UEFA dat ESSA slechts een handvol verdachte wedstrijden doorgeeft aan UEFA terwijl volgens insiders op veel grotere schaal wordt gemanipuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat ESSA in 2013 bekendmaakte dat het dertig verdachte duels had aangetroffen terwijl het Britse bedrijf Sportradar datzelfde jaar melding maakte van ruim driehonderd dubieuze wedstrijden?
Dat kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat gokbedrijven moeten worden verplicht alle verdachte patronen door te geven? Bent u het ermee eens dat als ze dat niet doen deze gokbedrijven hun vergunning moeten kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Koper breekijzer in regio Ede krijgt aandacht politie” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Koper breekijzer in regio Ede krijgt aandacht politie»?1
Ja.
Is het waar dat de politie in de regio Ede camerabeelden en verkoopregistratiegegevens van bouwmarkten gaat controleren met betrekking tot kopers van specifiek gereedschap? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De betreffende politie-eenheid is een samenwerking aangegaan met de plaatselijke bouwmarkten. De deelnemende bouwmarkten zagen het als hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om de politie informatie te verschaffen over aankopen die naar hun inschatting verdacht zijn en mogelijk te maken hebben met de voorbereiding van een inbraak. Het is dus niet zo dat de politie beelden of gegevens vordert. De bouwmarkten bepalen zelf welke voorvallen zij onder de aandacht van de politie willen brengen naar aanleiding van verdacht gedrag en/of verdachte interesse voor (onlogische combinaties van) gereedschap. Zo blijkt uit ervaringen van de bouwmarkten onder meer dat de grootste exemplaren voorhamers slechts enkele keren per jaar bij een vestiging worden verkocht en dat een aanzienlijk deel van die aankopen verdacht is. De politie beoordeelt of zij de aangedragen situaties ook verdacht vindt en bekijkt vervolgens de betreffende beelden.
Op welk gereedschap gaat de politie concreet controleren? Hoe wordt bepaald of een bepaalde soort gereedschap al dan niet geschikt is om inbraken mee te plegen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt het in strafrechtelijke zin als iemand die eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld een grote schroevendraaier in een bouwmarkt in Ede koopt? Wat kan de politie concreet doen met dergelijke informatie?
Dit project is gericht op het opwerpen van barrières voor het aanschaffen van gereedschap met als doel om dit te gebruiken bij het plegen van woninginbraken. Dit project is dus niet rechtstreeks gericht op opsporing in strafrechtelijke zin. Als op de camerabeelden personen te zien zijn die de politie herkent als actieve inbrekers, dan kan zij deze personen hierop aanspreken. Dit kan op zichzelf al een preventieve werking hebben. Ook kunnen uit dit contact al dan niet gecombineerde met informatie uit andere bronnen aanwijzingen naar voren komen dat er sprake is van strafbare (voorbereidings)handelingen. In dat geval zal verdere actie volgen.
Hoe vaak is – of wordt naar verwachting – een koper van een gereedschap door de politie aangesproken in verband met zijn aankoop? Op welke manier vindt dat contact plaats?
Dit is tot op heden nog niet voorgekomen.
Op grond van welke bevoegdheid mag de politie de administratie van winkels gebruiken om te zien wie welke bouwmaterialen heeft gekocht zonder concrete aanwijzingen voor een misdrijf?
Het gaat bij dit project niet om de inzet van een opsporingsmiddel, maar om het kennisnemen van informatie over verdachte situaties die de deelnemende bouwmarkten uit eigen initiatief onder de aandacht van de politie brengen. De politie is op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 bevoegd, en zelfs verplicht, om dergelijke tips te onderzoeken. Onder deze algemene politietaak wordt immers ook begrepen het voorkomen van strafbare feiten, in dit geval het tegengaan van inbraken in woningen.
Is er bijzondere aanleiding om te veronderstellen dat inbrekers hun inbrekerstuig bij bouwmarkten in de regio Ede kopen en dan daarmee ook nog in die regio inbraken plegen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zegt dat over de noodzaak en de effectiviteit van het nakijken van camerabeelden en het doorzoeken van administratie?
Fenomeenonderzoek wijst uit dat circa 80% van de inbraken gepleegd wordt door lokale daders. Uit opsporingsonderzoek is meermaals gebleken dat verdachten van misdrijven gereedschappen bij (één of meer van) deze bouwmarkten hebben gekocht die gebruikt zijn bij het plegen van dergelijke strafbare feiten.
In hoeverre wordt door het bekijken van camerabeelden en het gebruiken van verkoopgegevens de privacy van vele klanten van bouwmarkten geschonden?
De bouwmarkten hebben, net als veel andere winkeliers, een privacyreglement dat mede omvat het houden van toezicht met camera’s en een registratie van betaalgegevens. De politie is op grond van de Wet politiegegevens bevoegd om kennis te nemen van informatie die in de vorm van tips wordt aangeboden. Van een ongeoorloofde schending van de privacy is dan ook geen sprake. Overigens worden door de politie geen gegevens in de vorm van kassabonnen of camerabeelden meegenomen. Hoe effectief deze aanpak in de praktijk is, ook in relatie tot de benodigde inspanning, zal een evaluatie over een langere periode moeten uitwijzen.
Hoeveel tijd en fte zijn er gemoeid met deze manier van opsporen? Is dit in verhouding met het resultaat van deze opsporingsmethode?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u dit middel proportioneel ten aanzien van enerzijds het doel van het opsporen van inbrekers en anderzijds de effectiviteit van dat middel en de schending van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de hoop van de politie in Ede dat hun plannen landelijk navolging krijgen voorbarig is zolang niet duidelijk is of die plannen noodzakelijk, effectief en proportioneel ten opzichte van privacyschendingen zijn? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat de plannen van Ede landelijk worden nagevolgd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en krijgt de nationale politie dan de opdracht om het voorbeeld van Ede te volgen?
Ik volg deze aanpak met belangstelling. Hoe effectief deze aanpak in de praktijk is en in hoeverre het de gewenste resultaten oplevert, zal zoals gezegd evaluatie over een langere periode moeten uitwijzen. Voorts is het aan de lokale bouwmarkten in overleg met het lokale gezag om deze aanpak al dan niet verder te ontplooien.
De miljoenen van Bruinsma op een Zwitserse bankrekening |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over de miljoenen van Bruinsma op een Zwitserse bankrekening?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bewering dat Nederland,volgens een Zwitserse officier van justitie, niet heeft gereageerd op diverse rechtshulpverzoeken met betrekking tot deze zaak uit Zwitserland tussen 1998 en 2010?2 Blijft u bij uw eerdere antwoorden waarin u stelt dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) wél medewerking heeft verleend aan het Zwitserse strafrechtelijke onderzoek?3 Welke medewerking was dat, welke toezeggingen zijn er gedaan? Zijn die nagekomen? Waarom is uiteindelijk aan officiële rechtshulpverzoeken geen medewerking verleend? Waarom beperkte u zich in uw eerdere antwoord tot de FIOD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de mij bekende stukken is gebleken dat Nederland de Zwitserse autoriteiten op verschillende momenten van informatie heeft voorzien. Dat is zowel in 1998 als in 2005 en 2006 gebeurd.
Zoals ik in 2011 heb geantwoord op de op 26 mei 2011 gestelde schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer4 is in de periode van 1993 tot 1997 onder leiding van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek gedaan naar belastingontduiking, heling en deelname aan een criminele organisatie door personen die in het verleden aan Klaas Bruinsma te liëren waren. In dat kader is er in die periode meermalen contact geweest met de Zwitserse autoriteiten en zijn er rechtshulpverzoeken gezonden aan de bevoegde autoriteiten in Bazel.
De aan het arrondissementsparket Amsterdam verbonden officier van justitie heeft in 1998 per brief het Zwitserse OM bericht over de aard van de afdoeningen in de strafzaken tegen onder meer de in vraag 3 genoemde personen. Daarbij heeft hij aangeboden dat het Zwitserse OM zonder enige beperking zou kunnen beschikken over het Nederlandse strafdossier dat door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) was opgebouwd tegen onder meer deze personen, mocht het Zwitserse OM hiertoe een rechtshulpverzoek aan Nederland doen. Overigens is uw Kamer in 1998 geïnformeerd over deze strafrechtelijke afdoeningen in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Korthals en Koekkoek5. Ik ga daar nader op in in mijn antwoord op vragen 3, 4, 5 en 11.
In mijn hiervoor aangehaalde antwoorden uit 2011 heb ik tevens toegelicht dat het contact met de Zwitserse autoriteiten ertoe heeft geleid dat Zwitserland zelf een strafrechtelijk onderzoek is gestart. In dat kader heeft Nederland in 2005 een rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten ontvangen met betrekking tot de houder van een rekening bij een bank in Zwitserland. Daarin schreef het Zwitserse OM dat zich op dat moment de situatie voordeed dat het gebruik wilde maken van het aanbod uit 1998 om inzage te krijgen in de Nederlandse strafdossiers. De uitvoering van dit rechtshulpverzoek hield in dat Zwitserse opsporingsambtenaren met ondersteuning van FIOD-ambtenaren ter plekke in Nederland inzage hebben gekregen in Nederlandse dossiers. Verder zijn in 2005 ter uitvoering van het rechtshulpverzoek vier door de FIOD samengestelde ordners met documenten naar de Zwitserse autoriteiten gestuurd.
Begin 2006 heeft Nederland een aanvullend rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten ontvangen. De uitvoering van dit aanvullend rechtshulpverzoek hield in dat nadere documenten ter beschikking zijn gesteld aan de Zwitserse autoriteiten.
Na het aanvullend rechtshulpverzoek stuurden de Zwitserse autoriteiten in 2006 tweemaal een brief van het Zwitserse OM door met de mededeling dat het rechtshulpverzoek aan Nederland uit 2005 volgens de Zwitserse officier van justitie grotendeels, maar nog niet volledig was afgehandeld. Daarbij werd verzocht afschriften te verstrekken van de documenten waarin de afdoeningsbeslissingen in de strafzaken tegen de in vraag 3 personen zijn vastgelegd. Ik heb niet kunnen vaststellen of uitvoering aan dit deel van het rechtshulpverzoek is gegeven.
Klopt het dat er door de voormalige officier van justitie Teeven een overeenkomst is gesloten met Engelsma, Geerts en Cok? Is toen tevens afgesproken dat de miljoenen op de betreffende Zwitserse bankrekening aan hen toe zouden komen en Nederland de Zwitserse officier van justitie niet zou helpen met zijn strafrechtelijke onderzoek, of een afspraak van soortgelijke strekking? Zo niet, wat is dan wel overeengekomen?4 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Van het bestaan van een overeenkomst, dat geld op een Zwitserse bankrekening aan de in vraag 3 genoemde personen toe zou komen en Nederland de Zwitserse officier van justitie niet zou helpen met zijn strafrechtelijke onderzoek, of een afspraak van soortgelijke strekking, is geen aanwijzing aangetroffen. Verstrekking aan uw Kamer is dan ook niet aan de orde.
Over de strafrechtelijke en fiscale afdoening in deze kwestie is uw Kamer bericht in 19987 in antwoord op schriftelijke Kamervragen. Mijn ambtsvoorganger heeft geantwoord dat twee van hen een kennisgeving van niet verdere vervolging hebben ontvangen en dat het OM met de derde persoon in gesprek was over een transactie ter voorkoming van strafvervolging in de zin van artikel 74 Wetboek van Strafrecht, waartoe betrokkene 1 miljoen gulden zou betalen. De laatstgenoemde strafzaak is vervolgens geëindigd door middel van een transactie.
Verder heb ik in mijn hiervoor aangehaalde antwoorden op Kamervragen uit 2011, en in mijn antwoorden op de 31 augustus 2011 ingezonden schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen, toegelicht dat de Zwitserse autoriteiten beslag legden op een Zwitserse bankrekening in het kader van een zelfstandig Zwitsers onderzoek. Er is dus geen beslag op een Zwitserse bankrekening gelegd noch opgeheven uit hoofde van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek.
Voor wat betreft de uitvoering die is gegeven aan de rechtshulpverzoeken van Zwitserland verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 2 en 6.
Houdt het opheffen van het beslag op de Zwitserse bankrekening in 1997 verband met deze overeenkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de overeenkomst, inclusief eventuele side letters, tussen het openbaar ministerie (OM) en Engelsma, Geerts en Cok aan de Kamer (zo nodig vertrouwelijk) doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol heeft het Amsterdamse parket tussen 1997 en 2010 gespeeld in het Zwitserse onderzoek naar de miljoenen op de desbetreffende bankrekening?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het landelijk parket op dit moment onderzoek doet naar de kwestie van het geld? Zo ja, wat is de aanleiding hiertoe geweest?
Het OM heeft naar aanleiding van deels openbare informatie, waaronder mediaberichtgeving, een aantal verklaringen nader onderzocht. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot een opening van een hernieuwd onderzoek naar eventuele tegoeden van Klaas Bruinsma.
Verder verwijs ik naar mijn hiervoor aangehaalde antwoorden op de op 31 augustus 2011 ingezonden schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer.
Zijn er meerdere bankrekeningen bij de Bank Baumann onderzocht door het landelijk parket?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is waar van de bewering dat er serieuze gesprekken zijn gevoerd tussen het OM en de heer Tas over het naar Nederland halen en verdelen van de 11,8 miljoen euro?5 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals gebruikelijk kan ik geen mededelingen doen over de vraag of, en zo ja met wie, het OM gesprekken voert in het kader van enig onderzoek. Ik herhaal dat van het bestaan van de in vraag 3 gesuggereerde overeenkomst geen aanwijzing is aangetroffen.
Waarom is de samenwerking met de heer Tas uiteindelijk stopgezet?6 Welke rol had de overeenkomst tussen voormalig officier van justitie Teeven met Engelsma, Geerts en Cok bij het stopzetten van deze samenwerking?
Zie antwoord vraag 9.
Is deze overeenkomst de reden geweest dat niet door de Nederlandse autoriteiten is gereageerd op rechtshulpverzoeken van Zwitserland?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn aanpak om het aantal winkeldiefstallen te verminderen en de derving voor de retailers terug te dringen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de Global Retail Theft Barometer 2013–2014, waaruit blijkt dat Nederland ten aanzien van de derving die winkeldiefstal voor retailers heeft veroorzaakt de op een na hoogste plek innam in Europa in 2013 en dat het totale bedrag aan derving € 1,09 miljard euro bedroeg?1
Ja.
Wat is uw concrete ambitie ten aanzien van het terugdringen van dit bedrag aan derving voor de retailers, uitgesplitst naar de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018?
De Retail Theft Barometer 2013–2014 geeft een indicatie van «weggelekte omzet», maar biedt voor mijn Ministerie niet de basis waarop doelstellingen kunnen worden geformuleerd.
De aanpak van Criminaliteit tegen Bedrijven in het algemeen staat hoog op de agenda van dit kabinet. Samen met het bedrijfsleven pakken we dit op diverse manieren aan. Van de overheid mag verwacht worden dat zij daders opspoort en vervolgt. Het bedrijfsleven zelf heeft een belangrijke rol in de preventie. En ook die preventie wordt door mijn Ministerie op verschillende manieren ondersteund, bijvoorbeeld met de aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven in 2013 en 2014, het Keurmerk Veilig Ondernemen, een «veiligondernemenscan».
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar publieke en private partners, waaronder ook Detailhandel Nederland als belangrijke vertegenwoordiger van de retailers nauw samenwerken, is vorig jaar afgesproken de aanpak te richten op een zestal thema’s, te weten cybercrime, fraude, afpersing, heling, transportcriminaliteit en mobiel banditisme. Door ons te focussen op deze dadergroep, pakken we ook een groot deel van de winkeldiefstallen aan. Op lokaal niveau wordt ook door Regionale Platforms Criminaliteitsbeheersing stevig ingezet op publiek-private samenwerking in de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven, waaronder winkeldiefstal.
Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering door de regering is gegeven aan de motie Oskam/van Oosten over het effectief inzetten van camerabeelden bij de opsporing en vervolging?2
In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is geregeld dat het verstrekken van strafrechtelijke persoonsgegevens aan derden – voor zover hier relevant – alleen is toegestaan via de volgende twee opties:
In het kader van de moties Elissen/Van Toorenburg3 en Oskam/Van Oosten4 onderzoek ik, in overleg met brancheverenigingen, op uiteenlopende punten wat de mogelijkheden zijn voor de omgang met camerabeelden. Het uitwisselen van beelden van (verdachten van) winkeldiefstal tussen ondernemers uit verschillende rechtspersonen en groepen is daar onderdeel van. Ik verwijs tevens naar hetgeen ik hierover heb gezegd in het AO strafrechtelijke onderwerpen op 5 november 20145.
Ik ben voornemens in het begin van 2015 een concept-wetsvoorstel ter consultatie te publiceren inzake het publiceren door burgers van camerabeelden van onbekende verdachten van enkele specifieke delicten, waaronder diefstal. In het kader van de aanpak van mobiele bendes stellen Detailhandel Nederland en Transport en Logistiek Nederland in de tussenliggende periode gezamenlijk een protocol op voor sector overstijgende uitwisseling van gegevens en camerabeelden, dat ter toetsing zal worden voorgelegd aan het CBP.
Is het waar dat alleen winkels van dezelfde keten foto’s van verdachten mogen uitwisselen en dat er anders geen uitwisseling mogelijk is, uitgezonderd de mogelijkheid aan de orde gesteld in vraag 5? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een belemmering vormt voor retailers om notoire winkeldieven te weren en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel toestemming nodig heeft van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) om mogelijk te maken dat supermarkten van verschillende ketens foto’s van verdachten kunnen uitwisselen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van dit soort verzoeken krijgt het CBP jaarlijks te verwerken en hoeveel fte zijn binnen het CBP beschikbaar om deze aanvragen te beoordelen?
Het CBP heeft in 2012 93 voorafgaande onderzoeken behandeld en in 2013 86.
Kunt u aangeven hoe de procedure voor een verzoek bij het CBP om foto’s uit te wisselen precies verloopt en wat de doorlooptijd is van aanvragen?
In artikel 32, lid 3, van de Wbp is bepaald dat het CBP in geval van een melding waarbij een voorafgaand onderzoek wordt aangevraagd schriftelijk en binnen vier weken beslist of het tot nader onderzoek overgaat. Volgens lid 4 van genoemd wetsartikel bedraagt de termijn voor het nader onderzoek niet langer dan twintig weken.
Het CBP is gehouden binnen de termijnen te beslissen. Het gevolg van het overschrijden van deze termijnen is dat de verantwoordelijke met zijn verwerking kan beginnen. Dit betekent overigens niet dat de verwerking impliciet door het CBP is goedgekeurd.
Bestaat er enige vorm van toezicht op de procedureaanvraag door het CBP en een mogelijkheid tot bezwaar en beroep voor de aanvrager als de procedure naar zijn mening te lang duurt?
In artikel 32, vijfde lid, van de Wbp is bepaald dat het nader onderzoek van het CBP leidt tot een verklaring omtrent de rechtmatigheid van de gegevensverwerking. Volgens het zesde lid van dit artikel geldt de verklaring van het College als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de voorbereiding ervan is afdeling 3.4 van die wet van toepassing, de zogenaamde Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Zie verder hierboven het antwoord op vraag 8.
Wat is de strafbedreiging voor winkeliers die zonder toestemming van het CBP foto’s van verdachten uitwisselen?
Het Cbp kan op grond van artikel 65 Wbp jo. artikel 5:32 Awb een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom opleggen aan burgers en bedrijven die camerabeelden uitwisselen terwijl niet is voldaan aan de Wbp. Er is wetgeving in voorbereiding die het Cbp de mogelijkheid geeft om bestuurlijke boetes op te leggen wegens overtreding van de normen van de Wbp. Artikel 49 Wbp bevat ook een recht op schadevergoeding indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de Wbp.
Kunt u bevestigen dat tijdens de aanvraagprocedure nog geen foto’s mogen worden uitgewisseld tussen winkels en is het u bekend dat dit een struikelblok vormt voor supermarkten om adequaat onderling foto’s uit te wisselen? Zo ja, wat wil u hieraan doen?
In artikel 32, tweede lid, Wbp is bepaald dat de melding van een gegevensverwerking – waarbij strafrechtelijke gegevens ten behoeve van derden worden verwerkt – de verantwoordelijke verplicht de verwerking die hij voornemens is te verrichten, op te schorten totdat het onderzoek van het CBP is afgerond dan wel hij een bericht heeft ontvangen dat niet tot nader onderzoek wordt overgegaan.
In mijn antwoorden op vragen 3, 4 en 5 heb ik aangegeven welke acties ik onderneem om dit in de toekomst mogelijk aan te passen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2015 in de Tweede Kamer?
Ja.
Benzinedieven |
|
Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politie laat benzinedieven lopen»?1
Ja.
Herkent u de problematiek die wordt geschetst, namelijk dat benzinedieven niet worden gepakt omdat papieren aangiftes niet in het digitale landelijke systeem worden geregistreerd? Zo ja, wat is de omvang van dit probleem en wat is er verbeterd sinds de beantwoording van eerdere vragen over ditzelfde onderwerp?2
De politie en het Openbaar Ministerie zijn samen voortdurend bezig met het verbeteren van het aangifteproces in het algemeen en de aangifte en aanpak van benzinediefstal in het bijzonder. De ICT-vernieuwing die bij de politie plaatsvindt is hiervoor van groot belang. Het klopt dat aangiften die op papier worden gedaan momenteel nog niet automatisch worden opgenomen in de landelijke database van aangiften van tanken zonder te betalen. Daarom is het van belang dat bezinepomphouders bij voorkeur gebruik maken van de speciaal voor dit doel ingerichte digitale aangiftefaciliteit. Het gebruik hiervan wordt in samenwerking met de brancheverenigingen bevorderd.
Hoe verhoudt de opmerking in het bericht dat het nog geen storm loopt op de website waar aangifte van benzinediefstal kan worden gedaan zich tot uw stelling in antwoord op bovengenoemde de eerdere vragen, namelijk dat pomphouders de digitale aangiftefaciliteit bij de politie goed weten te vinden?
De mededeling dat het geen storm loopt op de website laat ik voor rekening van degene die hem heeft gedaan. Ik constateer dat dit jaar een aanzienlijk aantal aangiften via de speciale digitale aangiftefaciliteit is ontvangen en dat het aandeel aangiften van tanken zonder te betalen dat langs deze weg wordt gedaan toeneemt. Daaruit kan worden geconcludeerd dat pomphouders deze aangiftefaciliteit goed en steeds beter weten te vinden. Bij een beoordeling van de cijfers uit het in vraag 1 aangehaalde nieuwsbericht moet het gegeven worden betrokken dat het aantal gevallen van tanken zonder te betalen in absolute zin daalt.
Op welke wijze bent u voornemens de bekendheid te verbeteren van de website waarop pomphouders digitaal aangifte kunnen doen?
Het gebruik van de digitale aangiftefaciliteit heeft voortdurend de aandacht in het overleg tussen politie, Openbaar Ministerie en de branche. Ik heb geen aanwijzingen dat de bekendheid van deze faciliteit op dit moment nog te wensen overlaat bij de pomphouders.
Kunt u een overzicht geven van al genomen en voorgenomen maatregelen om het probleem van benzinedieven aan te pakken? Is onderzocht of en op welke wijze camerabeelden ondersteunend zouden kunnen werken?
Voor een uiteenzetting van het beleid bij de aanpak van tanken zonder te betalen verwijs ik naar mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Dijkhoff (VVD).3 Dat camerabeelden behulpzaam kunnen zijn bij de aanpak van deze vorm van criminaliteit staat buiten kijf. Daarom wordt nog voor het einde van dit jaar binnen de digitale aangiftefaciliteit de mogelijkheid geboden om beelden te uploaden die de aangifte ondersteunen en die behulpzaam kunnen zijn bij de opsporing.
Hoeveel mensen staan geregistreerd in het landelijke registratiesysteem van doorrijders? Klopt het dat het hier geen unieke registraties betreft, maar registraties van mensen die meermaals in de fout zijn gegaan?
Iedere aangifte van tanken zonder te betalen die via de speciale digitale aangiftefaciliteit wordt ontvangen wordt opgenomen in de database. De database bevat daardoor zowel unieke registraties als registraties van personen/kentekens die meermaals in de fout zijn gegaan. Bij iedere nieuwe aangifte wordt getoetst of het om recidive gaat. Het aantal geregistreerde verdachten van tanken zonder betalen in deze database fluctueert.
Hoe verloopt de terugkoppeling van een aangifte naar pomphouders?
Op het moment dat een aangifte wordt opgepakt kan er actief contact worden opgenomen met de pomphouder, bijvoorbeeld om te vragen of deze over ondersteunend beeldmateriaal beschikt of om over andere aspecten van het onderzoek te overleggen. Ook kunnen pomphouders na het doen van aangifte van wegens tanken zonder te betalen zelf te allen tijde contact opnemen met de politie via een speciaal mailadres voor pomphouders en onder vermelding van een registratienummer dat zij bij de aangifte ontvangen.
Het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt in de strijd tegen criminaliteit |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hoes onder vuur om criminaliteit»?1
Ja.
Erkent u de link tussen het drugsbeleid en de toename in misdrijven als inbraak, geweld en straatroof?
Een causale relatie tussen het aantal high impact crimes en de invoering dan wel handhaving van het ingezetenencriterium kan niet worden aangetoond. Wel is het aantal high impact crimes afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren, zowel in Maastricht als ook landelijk.
Hoe verklaart u dat Maastricht een koppositie heeft overgenomen als het gaat om high impact crimes sinds de coffeeshops gesloten zijn voor buitenlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar de oproep van de burgemeester van Maastricht voor «reguleren, reguleren, reguleren» te luisteren? Zo nee, waarom niet en wat doet u anders om te helpen?2
Ik beschouw het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast. Over het coffeeshopbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, heb ik vanaf het begin intensief contact met alle betrokken burgemeesters. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van coffeeshopgemeenten en van gemeenten die drugsoverlast en drugscriminaliteit ervaren, juist omdat ik de ernst van de problematiek volledig onderschrijf. Zo heb ik mij, tijdens mijn werkbezoek aan Maastricht, begin januari 2015, door de burgemeester laten informeren over de lokale situatie voor wat betreft de aanpak van overlast als gevolg van het coffeeshopbeleid in Maastricht en de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Limburg. Ik heb alle vertrouwen in de aanpak van het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie.
In het huidige beleid wordt nadrukkelijk de ruimte gegeven aan betrokken gemeenten om de handhaving van het ingezetenencriterium zo nodig gefaseerd in te voeren waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Voor wat betreft de regulering van hennepteelt heeft er in 2013, op verzoek van de Tweede Kamer, een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden van gemeentelijke plannen met betrekking tot gereguleerde hennepteelt. In vervolg daarop heb ik alle burgemeesters die een plan hebben ingestuurd, persoonlijk gesproken. Het resultaat daarvan, inclusief een reactie op aangedragen argumenten, is neergeslagen in mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314).
Daarnaast zijn de argumenten die door gemeenten zijn aangevoerd ter onderbouwing van hun plannen uitgebreid behandeld en becommentarieerd in het, in mijn opdracht, door een onafhankelijke externe partij, uitgevoerde onderzoek «Internationaal recht en cannabis, Een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt», van Prof. Dr. P.H.P.H.M.C van Kempen en Mr. M.I. Fedorova van de Radboud Universiteit Nijmegen, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316).
Een belangrijk argument tegen (experimenteren met de) regulering van hennepteelt betreft het gegeven dat een groot deel van deze teelt bestemd is voor de export. Onlangs is in een onderzoek van het WODC gevalideerd dat inderdaad een groot gedeelte van de in Nederland geteelde cannabis naar het buitenland wordt geëxporteerd. Dit onderzoek heb ik u op 16 december 2014 doen toekomen (Kamerstuk 24 077, nr. 339).
Alles overziende stel ik vast dat ik met enkele burgemeesters van inzicht verschil over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet mijns inziens niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast (zie ook antwoord onder vraag 6).
Hoe verklaart u het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van de problemen met drugscriminaliteit in Maastricht en andere plaatsen?
De huidige aanpak zet in op het geïntegreerd tegengaan van hennepteelt en andere vormen van ondermijnende criminaliteit. Door de samenwerking tussen onder meer gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en Belastingdienst, daarin ondersteund door de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIECs), zijn de verschillende diensten steeds beter in staat informatie te delen, gezamenlijk keuzes te maken en als één overheid te interveniëren. In dit verband wijs ik u op de Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013 en het jaarverslag RIEC/LIEC 2013, die op 16 juli 2014 naar uw Kamer zijn gezonden (Kamerstuk 29 911, nr. 92). Hieruit blijkt onder meer dat het aantal projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt en de hoeveelheid aangepakte criminele samenwerkingsverbanden het afgelopen jaar wederom zijn gestegen en dat ook binnen de RIECs elk jaar meer casussen op een geïntegreerde wijze zijn behandeld. Het is met voortzetting en intensivering van deze werkwijze dat het kabinet de georganiseerde (drugs)criminaliteit terug wil dringen en beheersen. Ook het wetsvoorstel Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt, dat onlangs door de Eerste Kamer werd aangenomen en 1 maart 2015 in werking treedt, vormt een belangrijke bijdrage in de strijd tegen de illegale hennepteelt.
Voor Zuid-Nederland geldt bovendien dat het bevoegd gezag aldaar aanleiding heeft gezien de aanpak van ondermijnende criminaliteit verder te intensiveren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 4 september 2014 (Kamerstuk 29 911, nr. 93) en laatstelijk tijdens het Algemeen Overleg Georganiseerde Criminaliteit op 30 oktober 2014. Binnen de bestaande capaciteit wordt 125 fte politiecapaciteit ingezet voor de bestrijding van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepgerelateerde criminaliteit. Alle 125 aangewezen politiemedewerkers in de drie Zuidelijke provincies zijn sinds november 2014 operationeel. Deze 125 politiemedewerkers werken in speciale ondermijningsteams en draaien zaken op de afgesproken thema’s synthetische drugs en hennepteelt. Het toezicht en de sturing op deze teams is zodanig dat men direct kan reageren als de situatie daarom vraagt: korte klappen en korte onderzoeken met bijzondere aandacht voor het afpakken van crimineel vermogen.
Waarom geeft u geen gehoor aan burgemeesters die alternatieve oplossingen zoeken voor de problemen met drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 4.
Een mogelijke moordaanslag in Almere |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aanrijding en schietpartij in Almere»?1
Ja.
Klopt het dat er een aanrijding is geweest waarbij ook is geschoten en slachtoffers zijn gevallen?
Ja.
In hoeverre zijn er reeds verdachten in beeld en zijn de beschoten mannen ook opgepakt?
In het belang van het opsporingsonderzoek kunnen hier geen uitspraken over worden gedaan.
Is inmiddels bekend of er een verband bestaat tussen de geliquideerde crimineel Martha en de beschoten mannen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre verplaatst het Amsterdamse onderwereldgeweld zich naar omringende gemeenten, zoals Almere? Hoe wordt daar door de plaatselijke autoriteiten op ingespeeld?
Naar het incident dat zich in de nacht van 2 november 2014 te Almere heeft voorgedaan, loopt momenteel een opsporingsonderzoek. De politie sluit een liquidatiepoging niet uit en neemt deze mogelijkheid mee in het onderzoek.
In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat onderwereldconflicten zich niet noodzakelijkerwijs binnen de grens van één gemeente hoeven af te spelen.
De eenheden van het Korps Nationale Politie zullen, wanneer er binnen hun gebied een strafbaar feit heeft plaatsgevonden en indien feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven, altijd in overleg treden met collega’s uit andere regio’s die beschikken over relevante informatie. Dit kan ertoe leiden dat informatie of advies verstrekt wordt aan de politie-eenheid die het strafbare feit in onderzoek heeft. Soms kan het onderzoek zelfs geheel worden overgedragen aan een andere eenheid.
Onderzoeken naar strafbare feiten worden uitgevoerd door de politie, onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. Indien tevens de openbare orde in het geding komt, kan de burgemeester in driehoeksverband bij de aanpak betrokken worden. Gelet op het nog lopende opsporingsonderzoek kan over het concrete incident in de gemeente Almere geen nadere informatie worden verstrekt.