Het bericht ‘Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer’ |
|
Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraken van de Saudische kroonprins, waarin hij aangeeft wel verantwoordelijk te zijn, maar zelf geen opdracht heeft gegeven tot de moord op Jamal Khashoggi?
Net als veel andere internationale partners acht het kabinet de Saoedische uitleg over de omstandigheden en toedracht van de moord op journalist Jamal Khashoggi nog ontoereikend en incompleet. De uitspraken van de autoriteiten over de moord zijn meerdere keren veranderd en veel vragen zijn door hen tot op heden onbeantwoord gebleven. Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen. Ik heb dit ook aangekaart in mijn gesprek met mijn Saoedische ambtsgenoot Minister Al-Assaf en marge van de Algemene Vergadering van de VN op 26 september jl.
Acht u het geloofwaardig dat een besluit tot het vermoorden van een journalist in een consulaat in het buitenland door een door de regering gecontroleerd doodseskader heeft kunnen plaatsvinden zonder het medeweten of de goedkeuring van de eindverantwoordelijke, in dit geval de kroonprins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het vermoeden dat deze uitspraken eerder het karakter hebben van een charmeoffensief dan een (schuld)bekentenis, en deelt u de opvatting dat de zoektocht naar de waarheid onverminderd door moet gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er naar uw oordeel, precies een jaar na de moord op Jamal Khashoggi, nog voldoende druk op Saudi-Arabië om openheid van zaken te geven?
Nederland blijft samen met gelijkgestemde landen aandacht vragen voor deze zaak. Daarbij moet geconstateerd worden dat de Saoedische autoriteiten, ondanks deze druk vanuit de internationale gemeenschap, tot op heden geen volledige openheid hebben gegeven.
Welke acties heeft u het afgelopen jaar genomen om Saudi-Arabië ertoe te bewegen volledige openheid van zaken te geven?
Nederland heeft zich, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen, meerdere malen sterk uitgesproken over de moord op Khashoggi. De gemeenschappelijke verklaringen in de Mensenrechtenraadsessies van 7 maart jl. en van 23 september jl., die mede namens Nederland werden uitgesproken, roepen op de verantwoordelijken te straffen. Ook tijdens de interactieve dialoog met Speciaal Rapporteur Callamard op 26 juni jl. hebben Nederland en de EU de moord op Khashoggi opnieuw sterk veroordeeld en Saoedi-Arabië opgeroepen alle medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de moord en alle beschikbare informatie vrij te geven. Daarnaast heeft Nederland zich het afgelopen jaar in EU-verband ingezet voor aandacht voor de zaak van Khashoggi. In de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart en september dit jaar werd mede daarom aandacht gevraagd voor deze zaak. Op 2 oktober jl. heeft de EU, ook namens Nederland, een verklaring uitgedaan ter nagedachtenis aan Khashoggi, waarin opnieuw wordt opgeroepen tot een geloofwaardig en transparant strafrechtelijk onderzoek en eerlijke berechting van de daders.
Bent u het eens dat er geen handelsmissie naar Saudi-Arabië plaats kan vinden, zolang er geen volledige verantwoordelijkheid is afgelegd voor de moord op Khashoggi?
Nederland acht het van groot belang dat de daders van de moord op Khashoggi worden berecht in een eerlijk en transparant proces. Tegelijkertijd is het van belang de dialoog met Saoedi-Arabië voort te zetten over zaken als maatschappelijk verantwoord ondernemen, energie, stabiliteit in de regio, ongewenste buitenlandse financiering, alsook handel en wederzijdse investeringen. Daarbij geldt dat economische bezoeken ook de mogelijkheid scheppen om over onderwerpen te spreken waarover Nederland en Saoedi-Arabië met elkaar van mening verschillen, zoals de mensenrechtensituatie. Er zijn vooralsnog geen door de overheid geleide handelsmissies gepland. Toekomstige economische bezoeken zullen op basis van de dan actuele situatie worden afgewogen.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het bevriezen van de tegoeden en het opleggen van een inreisverbod voor de leden van het doodseskader dat de moord op Khashoggi heeft uitgevoerd?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen (op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3514 en op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3513) is voor het instellen van sancties internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval. Zoals u weet zet Nederland zich zeer actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Bent u voornemens deel te nemen aan de eerstvolgende G-20 top? Zo ja, bent u dan bereid daar te pleiten voor volledige openheid van zaken over deze moord?
De G20 is voor Nederland een invloedrijk forum waar politieke, maatschappelijke en economische vraagstukken worden besproken die een gezamenlijke internationale aanpak vragen. Afspraken die in G20-verband worden gemaakt kunnen een brede impact hebben. Aanwezigheid bij dit forum biedt Nederland de kans op cruciale onderwerpen invloed uit te oefenen. Voor een open en internationaal georiënteerde economie als Nederland is het belangrijk aan tafel te zitten. Zoals ik ook stelde tijdens het AO RBZ van 8 oktober: aangezien Nederland geen permanent G20-lid is, is Nederlandse deelname afhankelijk van of Nederland – net als tijdens de afgelopen drie jaar onder het Duitse, Argentijnse en Japanse voorzitterschap – wordt uitgenodigd om als gast deel te nemen.
De artikelen ‘Asielzoekers uit veilige landen terroriseren Harderwijk’ en ‘Harderwijk is diefstallen door asielzoekers beu’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Asielzoekers uit veilige landen terroriseren Harderwijk»1 en «Harderwijk is diefstallen door asielzoekers beu»?2
Ja.
In hoeverre herkent u de cijfers en percentages die in de artikelen worden genoemd over de criminaliteit die wordt gepleegd door veilige landers?
Jaarlijks informeer ik uw Kamer over incidenten door middel van het incidentenoverzicht in de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK). Dit is een landelijk overzicht, cijfers op gemeenteniveau worden door het lokale bevoegd gezag verstrekt. Ik kan dan ook niet ingaan op de specifieke situatie in Harderwijk. Wel kan ik ingaan op het landelijke beeld.
In de RVK 20183 is een overzicht (3.15) opgenomen dat gegevens van politie bevat omtrent geregistreerde incidenten van asielzoekers die in deze periode – geheel of gedeeltelijk – in een COA-locatie verbleven en die bijvoorbeeld als verdachte van een misdrijf zijn aangemerkt en/of zijn veroordeeld. In de RVK is aangegeven dat bijna de helft van de verdachten bij de politie en het OM in 2018 afkomstig waren uit Algerije en Marokko. Op afstand volgden onderdanen uit Libië en Tunesië. Voor een nadere duiding van deze incidentcijfers verwijs ik u verder naar mijn brief van 1 juli 20194.
In hoeverre is klopt het dat deze mensen uit Marokko, Algerije en Albanië komen? Uit welke landen nog meer?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de veilige landers vertrekt met onbekende bestemming? Hoe bent u van plan dit deel te verkleinen?
Van de circa 4.830 vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 zijn vertrokken, zijn circa 2.640 vreemdelingen zelfstandig vertrokken zonder toezicht van de rijksoverheid.
Dat een groot deel van de vertrekplichtige vreemdelingen vertrekt buiten het toezicht is onwenselijk, aangezien niet kan worden uitgesloten dat een deel van hen buiten het zicht van de overheid in Nederland blijft. Gecontroleerd vertrek heeft daarom de voorkeur. Dit wordt ten eerste bevorderd door vrijwillig vertrek te bevorderen door middel van programma’s en projecten voor terugkeer- en herintegratieondersteuning, bijvoorbeeld door de Internationale Organisatie voor Migratie of ngo’s. Indien vreemdelingen niet vrijwillig vertrekken, komt gedwongen vertrek in beeld. Het kabinet zet zich in voor het wegnemen van belemmeringen voor gedwongen vertrek, door enerzijds medewerking van herkomstlanden te bevorderen en anderzijds binnen de EU te pleiten voor aanpassing van regelgeving die te beperkend is voor het toepassen van vreemdelingenbewaring.
Welk deel van de veilige landers zonder recht op asiel keert aantoonbaar weer terug naar het eigen land? Welk deel van de criminaliteit komt voor rekening van veilige landers?
Van de circa 4.830 vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 zijn vertrokken uit Nederland, zijn circa 2.190 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken. Dit is inclusief de gevallen waarbij sprake is van overdracht naar een andere EU-lidstaat in het kader van de EU-Dublinverordening. Circa 1.660 vreemdelingen zijn vertrokken naar het land van herkomst. In deze aantallen valt – binnen de termijn die staat voor de beantwoording van deze vragen – geen onderscheid te maken tussen vreemdelingen met of zonder asielachtergrond.
Welk deel van de criminaliteit voor rekening komt van personen met de nationaliteit van een veilig land is tot nu toe niet opgenomen in het incidentenoverzicht van de RVK. Ik beraad mij op de manier waarop het eerstvolgende incidentenoverzicht wordt vormgegeven. Dit incidentenoverzicht wordt in het voorjaar 2020 aan uw Kamer aangeboden.
Welke beleidskeuzes gaat u de komende zes maanden omzetten in gerichte actie teneinde met landen van herkomst bilaterale, multilaterale dan wel Europese afspraken te maken over het daadwerkelijk terugnemen van eigen onderdanen?
Het kabinet zet zich in om de samenwerking met belangrijke herkomst- en transitlanden te intensiveren langs de lijnen van de integrale migratieagenda (voorkomen irreguliere migratie, versterken opvang en bescherming in de regio, solidair asielstelsel binnen de EU en in NL, meer terugkeer, bevorderen legale migratie en stimuleren van integratie en participatie). Hiervoor wordt de brede bilaterale relatie benut. Door kabinetsbreed naar de bilaterale relatie met een herkomstland te kijken, wordt duidelijk waar mogelijkheden liggen voor het realiseren van meer terugkeer5. Voor de komende zes maanden zijn er bilaterale en EU-bezoeken gepland aan en van een aantal van deze relevante landen, met als doel om te investeren in een brede relatie en gevoeligheden rondom terugkeersamenwerking ter sprake te brengen.
Klopt het dat in het regeerakkoord staat dat om de gecontroleerde migratiestroom naar Europa te reguleren, overeenkomsten met betrekking tot migratie gesloten worden met veilige landen, die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag en dat via deze overeenkomsten in EU-verband afspraken worden gemaakt met transitlanden over de opvang en het terugnemen van asielzoekers, zowel van eigen onderdanen als van andere landen uit de regio? Welke vormen van ontwikkelingssamenwerking of andere vormen van samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van handelsrelaties en personen- goederen en dienstenverkeer, zijn er tot nu afhankelijk gemaakt van medewerking door een veilig land aan de effectieve en soepele terugkeer van de eigen onderdanen?
Het Regeerakkoord stelt dat deze overeenkomsten gesloten kunnen worden, bij voorkeur in Europees verband, om de ongecontroleerde migratiestroom naar Europa te reguleren, het verdienmodel van mensensmokkelaars te breken en een einde te maken aan de talloze verdrinkingen op de Middellandse Zee. Deze overeenkomsten moeten materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag. Het gaat hierbij dus om afspraken om de migratiesamenwerking in den brede te bevorderen. Via deze overeenkomsten moeten in EU-verband afspraken worden gemaakt met transitlanden en landen in de regio over de opvang en het terugnemen van personen die geen recht op verblijf in de EU hebben, zowel van eigen onderdanen als van andere landen uit de regio, aldus het Regeerakkoord.
Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd6, is terugkeer ook voor de EU een beleidsprioriteit, waarbij een «more for more» en «less for less»-aanpak wordt gehanteerd. Een voorbeeld van het inzetten van verschillende instrumenten is de (onder meer door Nederland gesteunde) aankondiging door de EU over mogelijke maatregelen op het terrein van het visumbeleid ten aanzien van Bangladesh. Dit heeft geleid tot verbetering van de terugkeersamenwerking met dit land. Met gezamenlijk optreden van de EU kunnen dus resultaten op terugkeer worden bereikt. Net als bij alle maatregelen binnen de strategische landenbenadering is de inzet maatwerk. Er zal bij het inzetten van negatieve prikkels oog moeten worden gehouden voor potentieel negatieve impact op belangen van zowel Nederland als van de EU en mogelijke repercussies in de relaties.
Welke belemmeringen staan in de weg bij het maken van afspraken met veilige landen over een effectieve terugkeer naar deze landen?
De gebrekkige medewerking van een aantal herkomstlanden bij terugname van hun eigen onderdanen verdient onverminderd aandacht. Er ligt een heldere en samenhangende beleidsinzet ten aanzien van prioritaire migratielanden conform het principe van «more for more, less for less». Deze is gericht op gecontroleerde escalatie/de-escalatie, zodat herkomstlanden worden gestimuleerd hun eigen onderdanen terug te nemen. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat er steeds dient te worden geanticipeerd op belemmeringen «in eigen huis», voortvloeiend uit Europese en nationale wet- en regelgeving, voor de uitvoering van het terugkeerbeleid. Vanwege deze belemmeringen gebeurt het regelmatig dat een persoon zonder recht op verblijf, ondanks verkregen medewerking van het herkomstland, niet meer uitzetbaar of beschikbaar is.
Op welke wijze kunnen veilige landen beloond dan wel gesanctioneerd worden indien zij niet alsnog aan hun verplichting voldoen om hun eigen onderdanen terug te nemen? In welke mate en bij welke landen is dit al gebeurd?
Zoals gesteld in de integrale migratieagenda van dit kabinet, kan door kabinetsbreed naar de bilaterale relatie met een herkomstland te kijken duidelijk worden waar mogelijkheden liggen voor het realiseren van meer terugkeer. Gedacht kan worden aan bilaterale samenwerking of capaciteitsopbouw op terreinen als rechtshulp en politie en grensbewaking. Daarnaast behoort ook het beter benutten van bestaande legale migratiekanalen – zoals het aanbieden van studiebeurzen – tot de mogelijkheden. Naast «more for more»-samenwerking zet het kabinet ook in op de «less for less»-aanpak gericht op het daadwerkelijk bewerkstelligen van terugkeer, bijvoorbeeld door het treffen van visummaatregelen. De invoering van de gewijzigde EU visumcode per 2 februari 2020 biedt wat dat betreft extra mogelijkheden. Welke aanpak werkt, blijft maatwerk.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en voor het algemeen overleg over het vreemdelingen en asielbeleid te beantwoorden?
Vraag 2 en 3 liggen in elkaars verlengde. In het belang van een overzichtelijke beantwoording heb ik deze vragen gezamenlijk beantwoord.
Het afgekondigde onderzoek naar hoogleraar Kochenov, ook wel paspoortprofessor genoemd |
|
Frank Futselaar (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het terecht dat er onderzoek wordt gedaan naar de Groningse hoogleraar Kochenov vanwege de paspoorthandel in de Europese Unie (EU)?1
Ik ondersteun het initiatief van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) om onderzoek te doen naar de advieswerkzaamheden van de betrokken hoogleraar. Van belang is wel dat dit onderzoek onafhankelijk wordt uitgevoerd. De RUG heeft mij laten weten dit onderzoek inderdaad onafhankelijk te laten uitvoeren. Meer in het algemeen merk ik op dat advieswerkzaamheden, en de context waarin deze werden verricht, moeten passen bij de rol van wetenschapper. In artikel 1.6. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag verwacht worden dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Hoe verklaart u dat de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) niet eerder onderzoek heeft gedaan naar belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het instellen van een onderzoek naar iemands doen en laten vraagt een goede afweging van individuele belangen en het algemeen belang. Welke afwegingen de RUG hierin heeft gemaakt en wanneer zal moeten blijken uit het onafhankelijke onderzoek.
Wie gaat het onderzoek naar de hoogleraar doen?
Volgens de RUG zal het onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijke, externe voorzitter ondersteund door een extern onderzoeksbureau.
Wat is de precieze onderzoeksopzet van de RuG? Bent u bereid dit op te vragen?
Het onderzoek van de RUG zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of voldaan is aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) of de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.2 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
De RUG neemt zelf de verantwoordelijkheid om dit onderzoek uit te laten voeren en de opzet hiervan te bepalen. Ik zal het verzoek wat de precieze onderzoeksopzet van de RUG is, nadrukkelijk overbrengen aan de RUG. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar belangenverstrengeling is afgerond?
Er zal door de RUG naar worden gestreefd om het onderzoek zo spoedig mogelijk met inachtneming van de zorgvuldigheid die een dergelijk onderzoek noodzakelijkerwijs met zich meebrengt af te ronden.
Vindt u het wenselijk dat wetenschappers die in dienst zijn van een onderwijsinstelling regeringen van de EU of daarbuiten van betaald advies voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind advisering in het algemeen wenselijk. Kennisoverdracht, in het kader van onderwijs en onderzoek, is één van de kerntaken van de universiteit. Het is een goede zaak wanneer regeringen een beroep doen op de expertise van wetenschappers. Het spreekt voor zich dat wetenschappers zich hierbij bewust moeten zijn van mogelijke risico’s, zoals dat van belangenverstrengeling.
De Nederlander die in Roemenië verdacht wordt van het misbruiken en vermoorden van een meisje en mogelijk andere vergelijkbare misdrijven |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemeense aanklager: «Vermoeden dat Johannes V. op meerdere plekken heeft toegeslagen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse politie de Roemeense politie assisteert bij het strafrechtelijk onderzoek? Welke actie wordt er vanuit Nederland door de opsporingsinstanties genomen?
Nederland verleent rechtshulp aan de Roemeense autoriteiten. De rechtshulp heeft bestaan uit o.a. de doorzoeking van de woning van verdachte, informatiebevragingen over bijvoorbeeld telefoonnummers, kentekens, contacten. Dacty en DNA zijn overgedragen aan Roemenië.
Klopt de berichtgeving dat de Roemeense autoriteiten (zoals het interview van de Procureur-Generaal bij Digi24.tv) geen officiële bevestiging hebben gehad van de Nederlandse autoriteiten dat de Nederlandse verdachte overleden is? Zo ja, hoe kan dat?
Dezelfde middag van het overlijden van Johannes V. is de Hoofdofficier van Boekarest officieel op de hoogte gebracht door de Nederlandse officier van justitie belast met rechtshulp. Een schriftelijke bevestiging (met onder andere processen-verbaal) is begin oktober verstuurd.
Bent u bekend met het feit dat er in Roemeense media breed twijfels geuit zijn of Johannes V. wel echt overleden is, onder ander door de familie van het vermoorde meisje? Kunt u eraan bijdragen dat hierover geen enkele twijfel bestaat?
Er bestaat naar aanleiding van de bevindingen van de politie ter plaatse geen enkele twijfel dat Johannes V. daadwerkelijk om het leven is gekomen.
Van welke andere misdrijven wordt Johannes V. nog meer verdacht en om welke landen gaat het?
Voor zover bij ons bekend is hij in Roemenië ook verdachte in een andere zaak. Deze zaak is pas naar boven gekomen naar aanleiding van (het onderzoek naar) het delict van september 2019. Eerder was er geen verdenking en was er dus geen aanleiding om informatie op te vragen bij de Nederlandse autoriteiten. De verdenking in Roemenië betreft vrijheidsberoving en aanranding. Het Roemeense OM heeft hierover een persbericht uitgebracht.2
Was Johannes V. in Nederland reeds een bekende zedendelinquent en kunt u aangeven waarvoor hij veroordeeld was en welke straf hij gekregen had?
Hij was bekend als zedendelinquent en heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Ik ga niet in op de exacte veroordelingen dan wel straffen die Johannes V. eerder heeft gekregen.
Op welke wijze stond Johannes V. in de Europese systemen geregistreerd en welke informatie hadden de Roemeense autoriteiten of hadden de Roemeense autoriteiten kunnen hebben?
Johannes V. stond niet geregistreerd in een Europees systeem en de Roemeense autoriteiten hadden langs die weg geen informatie over hem beschikbaar. Johannes V. stond ook niet gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS II), dat wordt gebruikt voor signaleringen. Over Johannes V. is eveneens geen informatie gedeeld op het platform «Secure Information Exchange Network Application (SIENA).» Dit platform wordt gebruikt om buitenlandse autoriteiten te voorzien van informatie. Alleen wanneer Roemenië informatie zou hebben opgevraagd in het kader van werkgelegenheidsscreening of voor strafrechtelijke doeleinden, zou Nederland preventief justitiële documentatie hebben gestuurd naar Roemenië. Deze uitwisseling vindt plaats via het European Criminal Record System (ECRIS).3
Bent u van mening dat er voldoende gedaan is om ervoor te zorgen dat Johannes V. in andere landen van de Europese Unie geen zedenmisdrijven kon plegen?
Johannes V. heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Hij is teruggekeerd in de samenleving en kon gebruik maken van zijn recht op vrij verkeer binnen de EU als Nederlands staatsburger.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht ‘Harddrugs gevonden bij militair op marineschip Curaçao’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Harddrugs gevonden bij militair op marineschip Curaçao»?1
Ja.
Klopt het dat er op Curaçao harddrugs zijn gevonden bij een militair aan boord van het marineschip Zr. Ms. Johan de Witt? Zo ja, om welke hoeveelheid gaat het en om welke middelen?
Het OM Curaçao heeft gemeld dat er vermoedelijk 11 kilogram cocaïne is aangetroffen in de rugtas van de desbetreffende militair. Deze zaak is door het OM Curaçao overgedragen aan het OM in Nederland waarna vervolgens door de Koninklijke Marechaussee een onderzoek is ingesteld.
Kunt u toelichten waarom in verband met het zerotolerancebeleid van Defensie voor drugsgebruik door militairen bij Curaçao vermeld wordt: «waar de verleiding om verdovende middelen te gebruiken een risico vormt»?
De passage «waar de verleiding om verdovende middelen te gebruiken een risico vormt» is niet afkomstig van het Ministerie van Defensie en heeft ook geen betrekking op het Defensiebeleid inzake drugs.
Is, behalve de aanpak van het gebruik van verdovende middelen door militairen op Curaçao, ook de aanpak van de handel in verdovende middelen door militairen op Curaçao geïntensiveerd? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent een zero tolerance drugsbeleid. Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. Zowel het gebruik van- als de handel in verdovende middelen zijn strafbaar en leiden tot de zwaarste maatregel binnen de rechtspositionele mogelijkheden van Defensie, namelijk het ontslag wegens wangedrag. De militairen werkzaam bij Defensie zijn hiervan op de hoogte en weten hoe Defensie in voorkomend geval handelt. Het drugsbeleid geldt voor alle militairen, ongeacht locatie.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft de wettelijke taak om op te treden bij strafbare feiten die door militairen worden gepleegd; dit geldt dus ook voor drugsgebruik, -bezit en/of -handel. De aanpak van de handel in verdovende middelen door militairen op Curaçao is niet geïntensiveerd omdat de registraties daar tot nu toe geen aanleiding voor gaven (zie ook het antwoord op vraag 5). Of de inzet van de KMar op basis van de recente zaken anders ingericht dient te worden, zal moeten blijken na de strafrechtelijke onderzoeken.
In 2019 zijn tot dusver 6 militairen gerepatrieerd op basis van drugsgebruik en/of het bezit.
Kunt u aangeven welke drugsvondsten er de afgelopen vijf jaar zijn gedaan in containers in Nederland, op de marinebasis en op marineschepen?
De Douane heeft in de periode 2015 t/m (de eerste 3 kwartalen van) 2019 het volgende vanuit Curaçao onderschept:
2015
Luchtvracht
Cocaïne
61
76,9
Passagiers
Cocaïne
321
238,6
Zeevracht
Cocaïne
9
382,0
2016
Luchtvracht
Cocaïne
42
25,6
Passagiers
Cocaïne
144
94,3
Zeevracht
Cocaïne
9
3546,0
2017
Luchtvracht
Cannabis
1
0,3
Cocaïne
24
9,7
Passagiers
Cocaïne
140
150,7
Zeevracht
Cocaïne
1
40,0
2018
Luchtvracht
Cannabis
1
0,1
Cocaïne
30
15,0
Passagiers
Cocaïne
251
239,0
Hash
1
0,4
Zeevracht
Cocaïne
5
429,0
2019
(t/m 30-9)
Luchtvracht
Cocaïne
18
12,7
Passagiers
Cocaïne
140
97,5
MDMA
1
0,2
Zeevracht
Cocaïne
3
480,0
Naast in zeevracht, luchtvracht en passagiersverkeer onderschept de Douane ook in briefpost verdovende middelen. Het gaat hier telkens om een zeer kleine hoeveelheid (maximaal enkele grammen). Het resultaat van de onderscheppingen in briefpost is geen onderdeel van de rapportage, omdat het voor de verhouding aantal/hoeveelheid onderscheppingen voor het geheel van de onderscheppingen een vertekend beeld geeft.
Ook is gevoegd een overzicht van drugsvondsten op de marinebases in Curaçao en Aruba, voor zover het afgeronde onderzoeken betreft. Twee incidenten worden nog strafrechtelijk onderzocht en daarover kan op dit moment geen nadere informatie worden gegeven. Op de marinebasis in Den Helder zijn de afgelopen vijf jaar geen drugs gevonden.
2015
Cannabis
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2016
Cannabis
2
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2017
Cannabis
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
XTC
1
1 pil
Cocaïne
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2018
–
–
–
2019
Cocaïne
2
2 registraties, lopende onderzoeken
Anders dan de vondst van september 2019 en de daaruit voortkomende vondst van drugs aan boord van Zr.Ms. Johan de Witt eind oktober 2019 zijn er op marineschepen de afgelopen vijf jaar geen drugsvondsten gedaan.
In welke mate vindt er op de luchthaven van Curaçao een effectieve drugscontrole plaats?
De grenscontroleprocessen inclusief de drugscontroles zijn een autonome aangelegenheid van Curaçao. De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er een functionerende bolletjesscanner aanwezig is op luchthaven Hato, maar dat deze niet volledig kan worden ingezet. Tevens geven Curaçaose autoriteiten aan geen operationele informatie te kunnen delen over wanneer de scanner al dan niet wordt ingezet en wat de redenen daarvan zijn.
Klopt het dat de drugsscanners op de luchthaven en in de haven van Curaçao al langere tijd defect zijn? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor de toevoer van drugs vanaf Curaçao naar Nederland, in het bijzonder via Schiphol?
De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er in de zeehaven twee mobiele goederenscanners aanwezig zijn, die sinds ongeveer twee jaren defect zijn. De Curaçaose autoriteiten werken aan de reparatie van één van deze mobiele scanners. In de zeehaven wordt momenteel in afwezigheid van de scanners fysiek gecontroleerd, deels steekproefsgewijs en deels op basis van inlichtingen.
Passagiers van vluchten afkomstig uit Curaçao worden op Schiphol onderworpen aan het 100% controleregime van de Douane. Daardoor zijn de consequenties van het niet functioneren van de apparatuur op Hato voor Nederland beperkt.
Bloedvergieten op Papoea |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Bloedige dag op Papoea: 20 doden en 65 gewonden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat maandag 23 september 2019 twintig doden en 65 gewonden zijn gevallen tijdens het met bruut geweld neerslaan van een demonstratie op Papoea door Indonesische veiligheidstroepen?
Het kabinet heeft met grote zorg geconstateerd dat bij de onlusten in Wamena, Papua, op maandag 23 september minstens 32 doden en vele tientallen gewonden zijn gevallen. Over de toedracht is nog veel onduidelijk. Wel is duidelijk dat diverse kanten geweld hebben gebruikt, en dat aan diverse kanten slachtoffers zijn gevallen. De Indonesische autoriteiten en de Indonesische mensenrechtencommissie doen onderzoek naar de gebeurtenissen.
Ook was sprake van interetnisch geweld tussen inwoners van Papua die afkomstig zijn uit andere delen van Indonesië (zogeheten «migranten») en Papua’s. Uit informatie die voorhanden is over het incident in Wamena op 23 september, blijkt dat de meerderheid van de dodelijke slachtoffers migranten waren. De groep gewonden bestaat voor ongeveer de helft uit migranten en de andere helft uit Papua’s. Deze cijfers bevestigen de complexiteit van de situatie ter plekke.
De demonstraties ontstonden naar aanleiding van berichtgeving over een scholier in Wamena die racistisch bejegend zou zijn.
Klopt het dat deze demonstratie een gevolg was van smeulende frustraties onder de Papoeabevolking vanwege het racisme en de discriminatie waarmee zij onder het Indonesische bewind te kampen hebben?
De sociaaleconomische ontwikkeling van Papua is een prioriteit voor president Widodo. De president heeft de provincies sinds zijn aantreden regelmatig bezocht. Naar aanleiding van de recente onlusten in Papua heeft Widodo zich uitgesproken over het tegengaan van racistische en etnische discriminatie in Papua. Widodo gaf daarbij aan graag in dialoog te gaan met vertegenwoordigers van de Papua bevolking. Ondanks pogingen van de federale regering om de ontwikkeling van Papua te bevorderen, blijft er sprake van sociaaleconomische achterstelling. Ook is er discriminatie vanuit de samenleving jegens de Papua bevolking. Recente incidenten met racistische uitlatingen hebben de gevoelens onder de Papua’s dat ze worden achtergesteld en gediscrimineerd versterkt en aanleiding gegeven voor de heftige reacties.
Wat komt er tot op heden terecht van de beloften van de Indonesische president Widodo om discriminatie tegen Papoea’s tegen te gaan en ontwikkeling te bevorderen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het door de Indonesische autoriteiten afgekondigde demonstratieverbod zich tot relevante internationaalrechtelijke bepalingen?
De vrijheid van burgers om te demonstreren is een fundamenteel recht en dient te worden gerespecteerd door overheden. Ook het internationaal recht, waaronder het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten waar Indonesië partij bij is, beschermt dit grondrecht. Aan het recht om te demonstreren kunnen beperkingen worden gesteld, indien er sprake is van bedreiging van de nationale veiligheid of openbare orde. Het inperken van het demonstratierecht mag echter alleen met inachtneming van de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Wat is de huidige status van de Nederlandse deelname aan het Community Policing Programme? Kunt u bevestigen dat de Nederlandse bijdrage hieraan per juli 2019 is beëindigd?2
De Nederlandse bijdrage is beëindigd.
Kunt u tevens aangeven in hoeverre onze deelname heeft bijgedragen aan goed functionerende Community Policing Forums (CPF’s)?
Met behulp van het Community Policing Programme van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn in Papua en de Molukken 47 Community Policing Forums (CPFs) opgezet en intensief begeleid. De CPFs bieden een effectieve manier om de gemeenschap op provincie-, district-, sub-district- en dorpsniveau samen te brengen om ontwikkelingen in de gemeenschappen te bespreken. In veel van de gemeenschappen dienen CPFs als platform om (dreigende) conflicten binnen de gemeenschap op te lossen.
De CPF’s van het IOM project hebben tevens als voorbeeld gediend voor de 249 CPF’s die inmiddels zijn opgezet door lokale partijen zelf. IOM beschouwt 115 CPF’s van deze fora als actief, omdat zij aan de volgende criteria voldoen: 1) zij komen regelmatig bijeen, 2) zij verrichten probleemoplossende activiteiten, 3) zij hebben een organisatiestructuur, en 4) zij worden operationeel gefinancierd door de gemeenschap of de overheid).
De CPF’s hebben in de afgelopen jaren o.m. een rol gespeeld in het adresseren van zaken van lokale veiligheid, huiselijk geweld, en landconflicten. In totaal zijn er 1130 zaken geregistreerd als opgelost in het kader van de door IOM ondersteunde CPF’s (346 in 2017, 387 in 2018 en 397 in 2019). In de praktijk blijkt het vooral van belang dat het CPF een platform biedt waarbij een inclusief proces gecombineerd wordt met traditionele conflictbeheersingsmechanismen die van oudsher in de gemeenschap aanwezig zijn.
Waar hebben de Nederlandse diplomatieke inspanningen op hoogambtelijk niveau en tijdens bilaterale gesprekken tot op heden toe geleid?3
Door dit onderwerp op de agenda te houden, toont Nederland dat het zeer hecht aan de bescherming van mensenrechten in Papua en het vinden van een duurzame oplossing voor de problematiek in dit gebied. Dankzij onze inzet hebben wij dit onderwerp bespreekbaar kunnen maken, ook op het hoogste politieke niveau. President Widodo gaf bij zijn recente ontmoeting met Minister-President Rutte aan dat verbetering van de situatie in Papua ook tijdens zijn nieuwe termijn hoog op zijn persoonlijke agenda zal staan.
Bent u bereid binnen de diplomatieke relaties met Indonesië nog meer prioriteit toe te kennen aan het opkomen voor de belangen van Papoea’s, onder meer in het kader van handelsmissies?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Papua nauwgezet, en geeft er prioriteit aan deze ontwikkelingen als vast onderdeel bij de Indonesische autoriteiten aan te kaarten. Op 7 oktober jl. heeft Minister-President Rutte de ontwikkelingen in Papua met Indonesische president Widodo besproken en daarbij benadrukt dat dialoog en terughoudendheid de beste middelen zijn om tot een duurzame oplossing te komen. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik mijn zorg over de onlusten in Papua heb overgebracht, en het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd.
Op hoog ambtelijk niveau wordt eveneens regelmatig over de situatie in Papua gesproken. De Nederlandse ambassade in Jakarta bespreekt deze situatie, inclusief de recente ontwikkelingen, geregeld met de Indonesische autoriteiten.
Uitspraken van de minister in de media inzake de strijd tegen georganiseerde criminaliteit |
|
Michiel van Nispen (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u in Buitenhof heeft gezegd dat er een speciale brigade gaat komen om georganiseerde criminaliteit op te sporen en aan te pakken, en dat deze brigade niet ten koste mag gaan van de bestaande politiesterkte?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de speciale brigade uit een man of honderd zou moeten gaan bestaan en dat die mensen zowel bij de politie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Douane en het jeugdwerk vandaan moeten komen? Zo ja, komen deze mensen dan uit de bestaande capaciteit? Ten koste van welke huidige taken van deze mensen gaat de oprichting van deze speciale brigade dan?
De speciale brigade ofwel het multidisciplinair interventieteam gaat bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten, van in ieder geval politie, FIOD en Koninklijke Marechaussee, onder het direct gezag en aansturing van gespecialiseerde officieren van justitie van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het landelijk interventieteam laat zich bijstaan door experts van andere bijzondere toezichts- en opsporingsdiensten als de Douane.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste gaat van de bestaande sterkte en de huidige taken van de verschillende instanties, zoals hierboven benoemd?
De uitbreiding van de capaciteit (van politie) van het multidisciplinair interventieteam komt bovenop de bestaande capaciteit. In mijn brief van 13 november 2019 aan uw Tweede Kamer heb ik nogmaals benadrukt voor welke opgaven de korpschef staat om deze extra capaciteit te verwezenlijken. Zulks is niet van de ene op de andere dag te realiseren.
Klopt het dat u heeft gezegd dat de politiek de komende jaren echt fors moet blijven investeren en dat de 100 miljoen euro die nu in het ondermijningsfonds zit een eerste stap is? Zo ja, kunt u nader verduidelijken wat u verstaat onder fors blijven investeren? Is in de ministerraad al gesproken, dan wel besloten tot het investeren van fors meer geld? Zo ja, wat was de uitkomst van de ministerraad? Zo nee, waarom laat dit op zich wachten terwijl u in de media wel stevige taal bezigt over noodzakelijke investeringen? 5. Klopt het dat u in Buitenhof en de Minister-President bij zijn wekelijkse persconferentie na de ministerraad spraken over de intentie om het fonds voor ondermijning te gaan versterken? Wat betekent dit concreet?2
Het huidige kabinet heeft de aanpak van ondermijning geïntensiveerd met een anti-ondermijningsfonds van 100 miljoen euro, een structurele reeks van 10 miljoen euro en een omvangrijk traject ondermijningswetgeving. Verdere versterking van de aanpak is noodzakelijk. Na bespreking in de ministerraad zijn in de brief en bijlage die op 18 oktober jl. naar de Tweede Kamer zijn gezonden de eerste contouren geschetst van het brede offensief dat het kabinet beoogt uit te voeren tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de € 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij de najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier u precies «heel veel op preventie [wilt] inzetten»? Behelst dit slechts de toevoeging van jeugdwerkers bij de speciaal op te richten brigade of heeft u hiervoor meer plannen en kunt u die plannen dan nader (financieel) onderbouwen?
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) deel uitmaken van uw plannen? Wanneer kunnen we hierover meer informatie verwachten?
Effectief tegengaan van ondermijnende georganiseerde criminaliteit vraagt naast repressie ook om preventief beleid. Samen met de betrokken ambtscollega’s van BZK, OCenW, VWS en SZW zal gewerkt worden aan een preventieve aanpak, onder meer om wijken weerbaar te maken en kwetsbare jongeren te behoeden voor het criminele pad. Daarmee wordt de voedingsbodem voor georganiseerde ondermijnende criminaliteit aangepakt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de brief van 28 oktober 2019 over Gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid aangegeven vanuit dat perspectief ook bij mijn inzet op preventie in wijken aan te sluiten.
Wat bedoelde u precies met de volgende uitspraak bij Buitenhof: «Zowel op het punt van informatie-uitwisseling als informatievergaring wil ik een paar onorthodoxe maatregelen nemen»? Wat verstaat u onder onorthodoxe maatregelen? Wanneer kunnen we die maatregelen verwachten?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Bent u op de hoogte van de kritiek van de AIVD en hoogleraar Inlichtingenstudies Paul Abels om de inlichtingendiensten te betrekken bij de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit? Kunt u uitvoerig op elk van de door de AIVD en de heer Abels in het artikel genoemde punten van kritiek reageren?3
Voor de brede aanpak van ondermijning is het uitwisselen of verwerken van informatie tussen verschillende partijen een cruciale randvoorwaarde. Het landelijk interventieteam zal maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden die de huidige wetgeving daartoe biedt. Bezien wordt hoe knelpunten die zich in dit verband voordoen weggenomen kunnen worden, indien nodig middels (nood)wetgeving. Tevens wordt bekeken hoe knelpunten voor de samenwerking van het interventieteam met de private sector kunnen worden weggenomen. We werken dit verder uit in het uitgewerkte plan ten behoeve van de bespreking van de voorjaarsnota.
Hoe staat u tegenover het plan van de politie om een team op te richten van in totaal 445 voltijdse politieagenten, een mix van recherche, maar vooral ook financieel experts, die geldstromen in kaart gaan brengen om criminele bendes te raken? Bent u bereid de volgens de politie benodigde investeringen van 100 tot 300 miljoen per jaar vrij te maken voor dit team? Zo nee, waarom niet?4
Ja, ik ben bekend met het artikel in de NRC. Er is binnen het Nederlands bestel een strikte scheiding gemaakt tussen opsporing en vervolging enerzijds en inlichtingenmatig onderzoek anderzijds. Inlichtingeninformatie is daarom niet één op één bruikbaar voor de opsporing. De regering heeft Uw Kamer geïnformeerd over de versterking van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op dit moment is daarin geen andere rol voor de inlichtingendiensten voorzien.
Begrijpt u de vrees van de politievakbond dat de vorming van de door u genoemde speciale brigade ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden, die nu al sterk onderbezet zijn? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u garanderen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden?
De slagkracht in de aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit wordt vergroot als we investeren in een landelijk multidisciplinair integraal team dat zal opereren op (inter)nationaal niveau en zal bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten van in ieder geval politie, FIOD, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. In het voorjaar kom ik met een uitgewerkt plan en de bijbehorende dekking.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 3.
Samenwerking tussen scheepsbouwer Damen en de Nederlandse staat naar aanleiding interne memo’s op het gebied van een corruptieaffaire bij Damen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie dat Damen in strijd heeft gehandeld met Nederlandse anti-corruptievoorschriften nu duidelijk is dat het bedrijf zeker in veertien gevallen «onjuiste en onvolledige informatie» heeft verstrekt over miljoenenbetalingen aan buitenlandse tussenpersonen?1
Omdat er nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek kan ik daar geen verdere uitspraken over doen.
Is het juist dat u tot nu toe van oordeel was dat Damen nieuwe garanties van Atradius Dutch State Business (DSB) mag aanvragen? Zo nee, wat was uw beleid?
Nadat Damen door de Wereldbank voor achttien maanden werd uitgesloten van aanbestedingen heeft de Staat een aantal maatregelen genomen. Zo werd Damen uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van OS-financiering gedurende de disbarment periode van de Wereldbank en werd de toegang van Damen tot de exportkredietverzekering (ekv) tijdelijk opgeschort. Parallel aan deze maatregelen heeft ADSB een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de ekv-portefeuille van Damen waarbij aanvullende informatie door Damen werd aangeleverd. Hieruit bleek Damen in veertien gevallen onvoldoende of onjuiste informatie te hebben gegeven met betrekking tot betaalde agentencommissies. De staat heeft op basis van deze aanvullende informatie de veertien gevallen opnieuw beoordeeld. Dit heeft bij tien van de veertien transacties geleid tot het treffen van maatregelen door het recht op schadevergoeding te laten vervallen. Voorts heeft Damen onder toezicht van de Wereldbank een verbeterprogramma op het terrein van compliance doorgevoerd. Er was onder meer gebleken dat het interne compliance beleid van Damen onvoldoende tot alle medewerkers was doorgedrongen. Inmiddels zijn de interne maatregelen van Damen aangescherpt. Er is onder meer een nieuwe gedragscode opgesteld en het eigen personeel is getraind in het herkennen van verdachte situaties. De Wereldbank heeft Damen vervolgens van de uitsluitingslijst van de Wereldbank afgehaald. Ook de staat heeft, na afronding van het onderzoek naar de ekv-portefeuille van Damen en het treffen van de genoemde maatregelen, Damen weer toegelaten tot de ekv, zij het onder een regime van verscherpt toezicht. Dat betekent dat Damen bij ekv aanvragen extra informatie moet aanleveren over de mogelijke betrokkenheid van derden.
Deelt u de mening dat het gaat om systematisch gedrag om tussenpersonen te begunstigen om zaken te bespoedigen? Zo nee, wat is dan uw analyse?
Zolang het strafrechtelijk onderzoek loopt kan ik hierover geen mening geven.
Herinnert u zich uw antwoord op mijn vragen van 12 juli 2019 waarbij u meldt dat corruptie strafbaar is voor de Nederlandse wet?2
Ja.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht geven van het aantal opdrachten waarvoor Damen ingeschreven is en kunt u aangeven hoe u de thans aangevraagde kredieten door Damen beoordeelt in het licht van de vaststelling dat corruptie strafbaar is?
Op dit moment lopen er zesentachtig polissen voor Damen en/of haar financiers. Deze zijn allemaal terug te vinden op de website van ADSB. Zoals bij vraag twee is aangegeven moet Damen bij elke nieuwe transactie uitgebreide informatie aanleveren over de betrokkenheid van derden.
Deelt u de opvatting dat bij de aanbesteding voor nieuwe onderzeeboten ook ervaringen met malversaties en/of corruptie een rol van weging moeten spelen?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude en omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de aanbestedingsregelgeving is bepaald dat (pas) een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijk delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping. Hoewel de aanbesteding van de nieuwe onderzeeboten plaatsvindt op basis van artikel 346 VWEU en dus de aanbestedingsregelgeving formeel niet van toepassing is, is er geen aanleiding van dit beginsel af te wijken.
Bent u bereid Damen uit te sluiten van staatsgaranties van Atradius DSB? Zo nee, waarom niet?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Verder verwijs ik naar de maatregelen die ik heb getroffen, als beschreven in de antwoorden op de vragen twee en vijf, die ik afdoende acht.
Het gebruik van kunstmatige intelligentie in zedenzaken |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over onderzoekers van de Universiteit Maastricht die een chatbot hebben ontwikkeld voor slachtoffers van aanranding, verkrachting of andere vormen van seksuele intimidatie?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat de overheid gebruik gaat maken van een dergelijke chatbot voor het helpen van slachtoffers van seksueel geweld?
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat digitale mogelijkheden de bestaande wijzen van hulpverlening kunnen aanvullen. Het kan er niet voor in de plaats komen, maar wel vanuit slachtofferperspectief ondersteunend werken.
Van de Universiteit van Maastricht heb ik begrepen dat de chatbot, waar uw vragen naar verwijzen, als doel heeft om geanonimiseerd meldingen te ontvangen, de melder te steunen en een advies te geven over het opnemen van contact met de bij de melder passende instantie. Dit kan bijvoorbeeld een psycholoog zijn. De ontwikkelingen op dit gebied zijn interessant en die volg ik. Het is echter te vroeg om voor dit concrete geval te zeggen of het door de overheid gebruikt kan worden.
Klopt het dat deze chatbot draait op een algoritme dat emoties van burgers interpreteert? Zo ja, wat vindt u ervan als de overheid met algoritmes gaat werken die emoties analyseren?
Het systeem is gemaakt door de Universiteit Maastricht. Zij hebben mij laten weten dat er geen emotie-herkenningsmodule in het systeem zit.
Welke data zijn gebruikt om het algoritme te ontwikkelen? Zijn dat data van Nederlandse meldingen? Waren de indieners van de gebruikte meldingen ervan op de hoogte dat deze gebruikt konden worden voor het ontwikkelen van een algoritme?
De Universiteit van Maastricht heeft mij laten weten dat de meldingen grotendeels afkomstig zijn uit India, maar ook uit enkele andere landen komen, zoals de Verenigde Staten van Amerika en Zuid-Afrika. Het betreft anonieme meldingen, die tevens ontdaan zijn van gegevens over eventuele daders.2
Welk juridisch en ethisch kader is op een dergelijke bot van toepassing? Vindt u dat dit huidige kader voldoet? Zo nee, waarom niet en welke voorwaarden bent u voornemens aan dit soort bots te stellen?
Belangrijk element van het juridische kader dat op een dergelijke bot van toepassing zal zijn is het gegevensbeschermingsrecht. Hieraan moet in eerste instantie worden voldaan bij het verkrijgen en gebruiken van de reeds in de beantwoording bij vraag 4 genoemde trainingsdata. Zoals ik vernam waren deze in dit geval reeds geanonimiseerd toen zij door de Universiteit werden verkregen, waardoor er voor de training van het algoritme in beginsel geen persoonsgegevens zijn verwerkt. Indien de chatbot echter in gebruik zou worden genomen voor een concrete doelgroep dan ligt het voor de hand dat er persoonsgegevens verwerkt gaan worden, waaronder naar alle waarschijnlijkheid ook bijzondere persoonsgegevens. Bij de ontwikkeling en het gebruik van een dergelijke bot zal men zich moeten houden aan alle vereisten die de Algemene Verordening Gegevensbescherming stelt aan het verwerken van de desbetreffende persoonsgegevens. Daarbij zal speciale aandacht uit moeten gaan naar de vraag of die bijzondere persoonsgegevens verwerkt mogen worden.
In algemene zin geldt dat AI zich in hoog tempo ontwikkelt en dat er nationaal en internationaal wordt bezien of daar gevolgen aan moeten worden verbonden voor regelgeving. Zo is de verwachting dat de nieuwe Europese Commissie op korte termijn een voorstel gaat doen voor een verordening op het gebied van AI.
Het kabinetsstandpunt over de omgang met Artificial Intelligence is recent verwoord in een drietal publicaties, namelijk het Strategisch Actieplan AI,3 de Beleidsbrief AI,4 publieke waarden en mensenrechten, en de brief over Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid.5
Wie is er verantwoordelijk wanneer een dergelijke bot een fout zou maken in de beoordeling van een melding?
Als een chatbot in gebruik wordt genomen, dan is de partij die de bot beschikbaar stelt verantwoordelijk voor de deugdelijkheid van het systeem. Voor eventuele vragen van aansprakelijkheid gelden de algemene regels uit het Burgerlijk Wetboek. Aansprakelijkheid vraagt een beoordeling van de omstandigheden van het geval. De deugdelijkheid van het systeem, de informatie over de werking daarvan en de wijze waarop de gebruiker er gebruik van heeft gemaakt zijn aspecten die in dat licht van belang kunnen zijn.
Het bericht ‘Drones van klimaatactivisten weigeren op te stijgen bij Heathrow’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Drones van klimaatactivisten weigeren op te stijgen bij Heathrow (+update)»?1
Ja.
Heeft u contact met Britse collega’s over dergelijke ontwikkelingen?
Al geruime tijd worden in diverse internationale gremia ervaringen met andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, gedeeld met betrekking tot misbruik van drones en de inzet van maatregelen hiertegen.
Acht u de kans groot dat een actie van klimaatactivisten of andersoortige groeperingen met eventuele kwade bedoelingen ook in Nederland zou kunnen plaatsvinden?
Het valt niet uit te sluiten dat er ook in Nederland acties van klimaatactivisten met drones op en rondom luchthavens kunnen plaatsvinden. We houden deze ontwikkelingen samen met de veiligheidspartners nauwlettend in de gaten.
Hoe kunnen we er in Nederland voor zorgen dat dit soort situaties zich niet voordoen? Hoe kan door handhaving de pakkans worden vergroot?
De nationale regelgeving rondom drones zal per 1 juli 2020 worden vervangen door Europese regelgeving die onder meer Europees geharmoniseerde voorschriften voor het veilig vliegen met drones bevat. Deze regelgeving voor drones voorziet onder andere in de verplichting voor alle operators om zich te registreren als zij een drone zwaarder dan 250 gram willen vliegen. De regelgeving voorziet ook in de mogelijkheid om de verplichting in te stellen om elektronische hulpmiddelen zoals geo-awareness aan boord van de drone te hebben, zodat de drone tijdig op afstand geïdentificeerd kan worden. Dit draagt eraan bij dat er beter gehandhaafd kan worden. Daarnaast voer ik dit jaar een campagne waarin ik bestuurders van drones wijs op de risico’s van het vliegen in de buurt van luchthavens.
Door het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ook een kennis opbouwprogramma opgestart dat loopt van 2019 tot 2022. Het programma heeft als doelstelling om specifieke kennis op te bouwen waarmee veiligheidspartners in staat worden gesteld om in de verschillende (dreigings-)scenario’s nog beter te kunnen bepalen welke tegenmaatregelen effectief zijn. Het programma is onderverdeeld in een aantal onderzoeksgebieden variërend van detectie, identificatie en interventie van een drone-dreiging tot en met de juridische implicaties van inzet van middelen en de kans op ongewenste neveneffecten.
Nederland is, net als veel andere landen, voortdurend bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. De ontwikkelingen op dit vlak worden intensief met andere landen gedeeld.
Welke sancties kunnen worden opgelegd bij misbruik van drones en zijn deze eigenlijk wel afdoende effectief en afschrikwekkend?
Momenteel wordt door de politie al handhavend opgetreden tegen dronepiloten die met een drone te dicht in de buurt van een luchthaven vliegen. Op overtredingen staan hoge geldboetes tot maximaal 7.800 euro. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan.
Bent u voornemens om het huidige beleid te evalueren, als bedreigingen van drones zich frequenter gaan voordoen?
Naast de implementatie van de Europese regels wordt er met alle partijen die betrokken zijn bij de veiligheid op en rond luchthavens actief gewerkt aan het ontwikkelen van maatregelen tegen mogelijke bedreigingen door drones. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de meest effectieve inzet van technische hulpmiddelen door de bevoegde autoriteiten om ongewenste drones vroegtijdig te kunnen detecteren en in het uiterste geval te kunnen neutraliseren. Het spreekt voor zich dat dit een continue proces is waarbij steeds moet worden gekeken naar actuele ontwikkelingen en mogelijke aanscherping van maatregelen daarbij.
Zijn u andere voorbeelden van misbruik van drones in het buitenland bekend? Is bekend hoe daartegen opgetreden wordt?
Al geruime tijd worden in diverse internationale gremia ervaringen tussen landen gedeeld met betrekking tot misbruik van drones en de inzet van maatregelen hiertegen.
Deelt u de mening dat verstoring van het luchtruim nabij luchthavens nimmer acceptabel is? Deelt u de mening dat hier zwaar tegen opgetreden moet worden?
Uiteraard deel ik uw mening dat de verstoring van het luchtruim nabij luchthavens niet acceptabel is en hiertegen nu en in de toekomst actief opgetreden dient te worden.
Het bericht dat er een onveilige situatie is binnen een TBS-kliniek |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waardoor komt het dat in verschillende tbs-klinieken geluiden klinken van onveilige situaties? Zou dit te maken kunnen hebben met structurele onderbezetting, groot verloop onder personeel en de inzet van tijdelijke krachten? Zo ja, wat gaat u doen om deze knelpunten op te lossen? Zo nee, waaraan denkt u dan wel dat het ligt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
De kliniek heeft mij laten weten dat op 13 september een bijeenkomst met circa 50 medewerkers heeft plaatsgevonden bij deze kliniek. Hierbij is geen sprake geweest van werkonderbreking. De geuite zorgen van de betreffende medewerkers zagen voornamelijk op de aanwezigheid van voldoende personeel. Bij de bijeenkomst waren managers van Trajectum, waar Hoeve Boschoord onder valt, aanwezig die geluisterd hebben naar de zorgen en uitleg hebben gegeven over de acties die worden uitgevoerd om de genoemde problematiek tegen te gaan.
De Raad van Bestuur van Trajectum heeft laten weten dat het ziekteverzuim binnen Trajectum de afgelopen periode sterk is verbeterd. Ook heeft de Raad van Bestuur laten weten dat de veiligheid in de instelling niet in het geding is geweest. Ik vind het belangrijk een vinger aan de pols te houden. Daarom zal DJI de situatie in Hoeve Bosschoord de komende tijd aandachtig volgen.
Sinds uw vragen zijn over Hoeve Bosschoord opnieuw negatieve berichten in de media verschenen. Tijdens het vragenuur van 8 oktober 2019 heb ik dit met uw Kamer besproken en gemeld dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd heeft onderzoek te doen.
Erkent u dat de afgelopen jaren te veel bezuinigd is op de forensische psychiatrie? Zo nee, waarom niet?
De werkdruk in de forensische zorg is hoog. Op de huidige arbeidsmarkt is sprake van een tekort aan goed geschoold specialistisch personeel. Dit was dan ook een van de redenen waarom ik in juli 2018 met de sector de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg heb getekend. Een speciaal daarvoor opgerichte Taskforce geeft uitvoering aan de afspraken die zijn gemaakt. Zo wordt met een gerichte arbeidsmarktaanpak ingezet op het aantrekken van gekwalificeerd personeel en wordt (zij-)instroom van nieuwe medewerkers bevorderd. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van het aantal openstaande vacatures en ervoor zorgen dat er meer goed opgeleid, ervaren personeel werkzaam is en blijft in de forensische zorg.
Op 18 oktober heb ik uw Kamer de eerste tussenrapportage van de Taskforce aangeboden. Hierin wordt ook ingegaan op de voortgang van de arbeidsmarktaanpak.
Wat zijn de resultaten van de investering van bijna 30 miljoen euro van een jaar geleden? Wordt dat geld goed besteed? Is deze investering voldoende om de reeds eerder geconstateerde knelpunten op te lossen? Zo ja, hoe verklaart u dan toch de huidige situatie in Hoeve Boschoord?
Voor mij is, naar aanleiding van de in 2018 verschenen onderzoeken naar de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg, duidelijk dat vooral de FPA’s en FPK’s onder financiële druk stonden. Dit was het gevolg van meerdere factoren, onder andere toegenomen kosten en afslagen die werden toegepast op de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa. Daarbij speelde ook dat de tarieven in de forensische zorg sinds 2013 niet meer waren herijkt, enkel geïndexeerd. Ik heb toen in de Meerjarenovereenkomst met de sector afgesproken dat er voor deze instellingen een bedrag van 28,5 miljoen euro beschikbaar zou komen voor de komende drie jaar om de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg op orde te brengen.
Is er echt geen goed gekwalificeerd personeel te vinden? Als dat inderdaad het geval is, hoe komt dat dan? Zijn salaris en arbeidsvoorwaarden wel aantrekkelijk genoeg in deze sector?
Een deel van het bedrag dat is afgesproken in de Meerjarenovereenkomst, hebben de instellingen ontvangen in de vorm van een subsidie die ze kunnen investeren in werving, opleidingen, begeleiding van personeel etcetera. Het resterende bedrag is in 2019 en 2020 verwerkt in de tarieven. Dit geeft deze instellingen extra financiële ruimte om bijvoorbeeld extra personeel aan te nemen of bestaand personeel op te leiden en bij te scholen.
De NZa heeft onlangs nieuwe maximumtarieven voor de forensische zorg gepubliceerd. Om de instellingen in staat te stellen blijvend te kunnen investeren in personeel heb ik middelen beschikbaar gesteld om ook in 2021 voor de klinische forensische zorg de maximumtarieven te kunnen bieden aan de sector. Ondanks deze investeringen blijkt het moeilijk om goed gekwalificeerd personeel aan te trekken en te behouden. Dit heeft er ook mee te maken dat de forensische zorg niet de enige sector is die met dit probleem kampt. Daarom is alleen geld niet genoeg. Met de eerdergenoemde arbeidsmarktaanpak van de Taskforce zet ik in op structurele verbetering.
Zoals eerder gemeld is de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd onderzoek te doen, om zo inzicht te krijgen in de situatie in Hoeve Boschoord.
Zijn er stappen gemaakt met het verminderen van de bureaucratische rompslomp? Zo ja, is de doelstelling om met ingang van 2020 de administratieve lasten met 25% omlaag gebracht te hebben reeds gehaald? Zo nee, waarom niet en hoeveel vermindering moet nog gerealiseerd worden?
Het is inderdaad moeilijk om goed gekwalificeerd personeel te vinden. De forensische zorg is niet de enige sector die met deze problemen kampt; ook de zorg en het onderwijs hebben te maken met personele tekorten. Uit de tussenrapportage van de Taskforce blijkt bovendien dat ook het behouden van personeel een knelpunt is. Dit heeft vooral te maken met onregelmatige werktijden, hoge werkdruk, administratieve lastendruk en het ervaren negatieve imago van de forensische zorg. Door de administratieve lastendruk te verminderen, in de arbeidsmarktaanpak ook veel aandacht te besteden aan de huidige medewerkers en te investeren in opleidingen willen we arbeidsomstandigheden van de medewerkers in de forensische zorg verbeteren.
Wat was de aard van het incident dat afgelopen vrijdag heeft plaatsgevonden? Waarom wordt hier geen openheid over gegeven?
Uit de tussenrapportage van de Taskforce, die op 18 oktober aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat goede eerste stappen zijn gezet. Zo is bijvoorbeeld gestart met de (door)ontwikkeling van een «forensisch CV». Dit uittreksel van het patiëntendossier reist met de patiënt door zijn zorgtraject mee en zal met name de administratieve lasten van behandelaren verminderen. Het streven is aan het eind van de looptijd van de Meerjarenovereenkomst (in 2021) 25% administratieve lastenvermindering te hebben bereikt. Tussentijds wordt niet gemeten hoeveel procent er al gereduceerd is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Trajectum heeft laten weten dat er sprake is geweest van fysieke agressie door een cliënt tegen personeel in FPK Hoeve Boschoord. Dit betrof overigens geen tbs-gestelde. Trajectum heeft conform de geldende meldingsinstructies gehandeld ten aanzien van dit incident. Ik herken dan ook niet dat er geen openheid is gegeven.
Het bericht ‘Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig»?1
Ja
Klopt het dat volgens politiecijfers het aantal geweldsdelicten tegen dienders toeneemt? Klopt de stelling van de korpschef (onder andere in De Wereld Draait Door van donderdag 5 september 2019) dat elk uur sprake is van een geweldsincident tegen een politieman? Wat vindt u van de stelling van Klomp dat de stijging in de politiecijfers vooral door een registratie-effect komt? In hoeverre klopt het dat de stijging in de gepubliceerde politiecijfers te wijten is aan een registratie-effect? Kunt u met nadere informatie duidelijkheid verschaffen welke van de twee opvattingen correct is?2
Politieambtenaren en andere hulpverleners krijgen dagelijks te maken met fysiek en verbaal geweld. Dit is onacceptabel. Daar moet tegen worden opgetreden, hoe vaak dit ook voorkomt.
Zoals uit de openbare cijfers op www.politie.nl3 blijkt zijn er in 2017 9.598 meldingen gedaan van Geweld tegen politieambtenaren (GTPA) en in 2018 10.593 meldingen. In de eerste zes maanden van 2019 (in totaal 4.344 uur) zijn 5.113 meldingen geregistreerd. Dit betekent inderdaad dat er bij wijze van spreken ieder uur een politieambtenaar met (verbale) agressie of geweld te maken heeft.
Politieambtenaren worden vanuit de politieorganisatie gestimuleerd melding en aangifte te doen wanneer zij GTPA ervaren. Of er sprake is van een registratie-effect en of dit de toename in GTPA registraties (geheel, of gedeeltelijk) verklaart, is op basis van de beschikbare informatie niet vast te stellen.
Bent u bereid een overzicht te geven hoe vaak geweld tegen hulpverleners, uitgesplitst per functiegroep, voorkomt? Kunt u daarbij specificeren hoe vaak er sprake is van fysiek of verbaal geweld?
Wanneer mensen met een publieke taak (niet zijnde politiemedewerkers) melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep.
In 2017 heeft de politie 2.594 incidenten geregistreerd onder de code VPT, in 2018 betrof dit 2.750 incidenten. In 2019 zijn tot 1 oktober 1.982 VPT-incidenten geregistreerd.
Is de politie inmiddels overgegaan op een eenduidige en consequente manier van het registreren van geweldsmisdrijven tegen politieambtenaren of andere hulpverleners? Wordt in iedere eenheid op eenzelfde wijze geregistreerd? Wordt in die registratie ook vastgelegd in hoeveel gevallen aangifte is gedaan door de politie? Zo ja, hoe wordt dit dan geregistreerd? Sinds wanneer wordt op een eenduidige wijze geregistreerd? Zo nee, hoezo niet?
In het kader van de integrale aanpak van GTPA en van VPT zijn in 2013 afspraken gemaakt tussen politie en OM onder de noemer Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). De eenduidige registratie van incidenten is hier onderdeel van. GTPA wordt geregistreerd in de systemen Delta (meldingen) en Basisvoorziening Handhaving (BVH) (aangiftes). VPT wordt geregistreerd in BVH (zowel meldingen als aangiftes).
In het registratiesysteem Delta worden GTPA-incidenten sinds 2016 op eenduidige wijze geregistreerd. Deze registratie heeft tot doel het inzichtelijk maken van GTPA en het in het kader van goed werkgeverschap borgen dat politieambtenaren die te maken krijgen met GTPA de juiste nazorg en ondersteuning krijgen. In Delta wordt niet geregistreerd of van het incident tevens aangifte is gedaan. De cijfers die onder vraag 1 worden genoemd en die tevens vermeld zijn op www.politie.nl, zijn afkomstig uit Delta.
Daarnaast gebruikt de politie het systeem BVH voor de registratie van incidenten, het opnemen van aangiftes en het opmaken van strafdossiers. In 2017 zijn 3.964 aangiften van GTPA in BVH geregistreerd. In 2018 betrof dit 3.973 aangiften. In 2019 zijn tot 1 oktober in totaal 3.079 aangiften van GTPA geregistreerd.
Het aantal GTPA-aangiften in BVH is lager dan de GTPA-meldingen in Delta. Ondanks dat politieambtenaren worden gestimuleerd om aangifte te doen van GTPA, doen zij dit niet altijd. Tevens is het mogelijk dat de politieambtenaar van aangifte afziet in verband met beperkte strafbaarheid van het incident, omdat er onvoldoende vervolgingsindicatie is of omdat de dader onbekend is. Voor een totaalbeeld van het aantal GTPA-gerelateerde incidenten wordt de registratie in Delta door de politie als richtinggevend gehanteerd.
Incidenten gericht tegen andere hulpverleners bij uitvoering van hun publieke taak worden in het BVH geregistreerd onder de code VPT. Dit kunnen zowel aangiftes als meldingen betreffen, afhankelijk van de strafbaarheid van het incident. In 2017 resulteerden 2.248 van de 2.594 VPT-registraties in een aangifte. In 2018 betrof dit 2.347 van de 2.750 VPT-registraties. Van 1 januari tot 1 oktober 2019 werden 1.982 VPT-incidenten geregistreerd waarvan 1.694 een aangifte betroffen.
Het bericht ‘Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen’ |
|
Paul van Meenen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen op Nederlandse scholen leren dat Allah homoseksualiteit verafschuwt?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr.2. De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Bent u het er mee eens, dat ook als deze teksten worden begeleid met het advies aan docenten om aandacht te schenken aan de passage waarin staat dat moslims zelf geen geweld mogen gebruiken tegen homoseksuelen, het nooit onderdeel mag zijn van lesmateriaal op school?
Bijzondere scholen mogen lesmethoden hanteren die gebaseerd zijn op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangspunten. Die vrijheid komt alle bijzondere scholen toe. Ik hecht er aan om dit grondwettelijke uitgangspunt te respecteren. Maar dat is geen vrijbrief voor scholen om onderwijs aan te bieden dat aanzet tot haat of discriminatie. Onderwijs mag nooit in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en op basis van de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen mag van scholen verwacht worden om deze te bevorderen.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor kinderen om zichzelf te kunnen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. De bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat betekent in de praktijk onder meer dat sprake moet zijn van een positief en veilig schoolklimaat, waarin leerlingen worden gewaardeerd en ondersteund in hun ontwikkeling. Aanvullend kan worden opgemerkt dat alle scholen wettelijk verplicht zijn om jaarlijks de veiligheidsbeleving en het welbevinden van leerlingen te monitoren met een betrouwbaar en valide instrument. De inspectie neemt de resultaten van deze monitoring mee in haar toezicht. Indien uit de monitoring blijkt dat leerlingen zich onveilig voelen, dan zal de inspectie de school daarop aanspreken.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor LHBTI-kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het boek «Help! Ik word volwassen» dat al in 2013 juist is ontwikkeld omdat scholen werden verplicht om aandacht te besteden aan seksuele diversiteit?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen leren dat het maken van oogcontact geldt als een vorm van overspel, waarop een grote straf staat in het hiernamaals?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het er mee oefeningen in strenge gedrags- en kledingvoorschriften voor meisjes nooit onderdeel zou mogen zijn van de les?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit lesmateriaal in strijd is met de kerndoelen van seksualiteit, seksuele diversiteit en de geest van deze kerndoelen?
Ik wil op dit punt het onderzoek van de inspectie afwachten. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, beoordeelt de inspectie altijd of het onderwijs als geheel voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.
Worden er kwaliteitseisen gesteld aan lesmateriaal?
De kerndoelen en eindtermen zijn leidend bij het samenstellen van lesmateriaal door scholen. Scholen zijn vrij in de keuze. Zij kunnen gebruik maken van methoden die worden aangeboden door ontwikkelaars, maar ook zijn ze vrij om eigen materialen te maken. Hiervoor zijn geen voorschriften. Wel geldt dat via (centrale) toetsing en examinering wordt beoordeeld of leerlingen voldoende kennis hebben opgebouwd over de kerndoelen en eindtermen, en dat het onderwijs dat scholen verzorgen (inclusief de materialen die daarbij worden gebruikt) niet in strijd mag zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) een toezichthoudende taak op de inhoud van lesmateriaal, zeker gezien het feit dat het onderdeel is van de invulling van de kerndoelen?
In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Welke stappen gaat u ondernemen om zo snel mogelijk dit lesmateriaal uit de klas te halen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Klopt het dat de onderwijsinspectie geen aanleiding ziet tot ingrijpen, omdat de teksten niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat?
Ik wil het onderzoek van de inspectie op dit punt afwachten.
Deelt u de mening dat in het kader van burgerschap kinderen zouden moeten leren om kritisch na te kunnen denken en keuzes te kunnen maken, en dat dit lesmateriaal daar geen ruimte voor biedt?
Voor wat betreft deze casus wil ik het onderzoek van de inspectie afwachten. In het algemeen kan worden gesteld dat de wettelijke burgerschapsopdracht onder meer betekent dat van scholen mag worden gevraagd de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen en leerlingen te begeleiden bij de toepassing daarvan in de praktijk.
Het bericht ‘Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het door NRC en Nieuwsuur blootgelegde lesmateriaal op (reguliere) islamitische basisscholen?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr. 31). De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Deelt u de mening dat het bizar is om te horen, juist vanuit een instantie als de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) als hoeder van ons vrije onderwijs, dat de in het artikel genoemde passages uit de lesstof niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat? Neemt u afstand van deze uitspraken? Wat zijn uw verwachtingen van de onderwijsinspectie hierop?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Kunt u Nederland geruststellen dat deze berichtgeving niet klopt? Kunt u garanderen dat de onderwijsinspectie ook waakt over welke normen en waarden kwetsbare kinderen bijgebracht krijgen? Kunt u verzekeren dat de belangrijkste kernwaarden, zoals vrijheid en gelijkheid, daarbij ononderhandelbaar zijn?
De inspectie ziet er op toe dat alle scholen invulling geven aan de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen, en dat de door de wetgever genoemde elementen daarvan in het onderwijs worden aangeboden. De minimale eis die daarbij aan scholen gesteld wordt, is dat scholen hun onderwijs vormgeven binnen de kaders van de democratische rechtsstaat en dat het onderwijs niet in strijd is met de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, zoals vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Indien er sprake is van onderwijs dat deze basiswaarden ter discussie stelt of daarmee strijdig is, dan zal de inspectie daarop handhaven en in uiterste gevallen een bekostigingssanctie treffen.
Kunt u verzekeren dat de vrijheid van onderwijs nimmer een vrijbrief kan zijn om kinderen dergelijke ondermijnende bagage in hun leven mee te geven?
Scholen dienen hun onderwijs vorm te geven binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. Onderwijs dat hiermee in strijd is of dat leerlingen oproept zich tegen de basiswaarden van de Nederlandse rechtsstaat af te zetten voldoet niet aan deze opdracht. Als zich zo’n situatie voordoet, zal de inspectie de betreffende school hierop aanspreken. De inspectie zal de betreffende school zo nodig opdracht geven de situatie in overeenstemming te brengen met de wet en daar gericht op toezien. Als de betreffende school in gebreke blijft, zal sanctionerend worden opgetreden.
Hoe beoordeelt u de verschillende onderdelen van de lesinhoud, zoals seksuele diversiteit, waarmee kinderen volstrekt tegenovergestelde normen leren dan we in onze vrije Nederlandse samenleving met elkaar acceptabel vinden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort lesmateriaal met deze onvrije lading rond zaken als seksuele voorlichting, homoseksualiteit, diversiteit, hygiëne, trouwen overspel inclusief alle daarbij genoemde dwingende voorschriften niet thuishoort in het Nederlandse onderwijs? Kunt u op alle onderdelen van het lesmateriaal uw appreciatie geven? Kunt u heel specifiek ingaan op het feit dat meisjes wordt geleerd hun ogen neer te slaan in de nabijheid van een jongen of man?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe sinds 2013, toen seksuele diversiteit een kerndoel werd wat scholen verplichtte om hier invulling aan te geven, hier door islamitische scholen invulling aan is gegeven? Wat is uw beeld van hoe dit gelukt is? Op welke manier heeft u toezicht gehouden op de invulling en naleving van dit kerndoel?
Dit is niet specifiek voor islamitische scholen in kaart gebracht. In 2016 heeft de inspectie het rapport uitgebracht van het themaonderzoek Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit.3 In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar het onderwijsaanbod rond seksuele diversiteit in po, vo en mbo. Gebleken is dat scholen in het algemeen wel invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen, maar dat de verschillen groot zijn. Daarnaast gaat de inspectie in het instellingstoezicht waar dat opportuun is na of besturen en scholen in hun onderwijs invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen. Daarbij geldt dat het betreffende kerndoel besturen en scholen veel ruimte laat om daar qua inhoud en mate van aandacht een eigen invulling aan te geven.
Hoe is het naar uw lezing toch mogelijk dat bij navraag de onderwijsinspectie op geen enkele manier bekend is met het door de Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISBO) uitgegeven lesboek? Kunt u uitleggen hoe nieuwe lesmaterialen, dit was de eerste methode die volledig vanuit het islamitische perspectief is opgesteld, door de onderwijsinspectie worden beoordeeld? Wat is uw verwachting van de onderwijsinspectie op dat punt? Hoe is het mogelijk dat de onderwijsinspectie te kennen geeft dat ze «zijn vergeten of zij de methode kennen»?
De inspectie maakt hier in principe een eigen afweging in. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik de inspectie verzocht om onderzoek te doen. In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Hoe beoordeelt u de reactie van de onderwijsinspectie dat zij in de passages die NRC en Nieuwsuur hebben voorgelegd geen aanleiding zien om op te treden? Heeft de onderwijsinspectie voldoende kennis over het salafisme in huis om überhaupt te kunnen acteren richting islamitisch onderwijs? Zo nee, bent u bereid in te grijpen bij de onderwijsinspectie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is in dat kader uw reactie op de stelling van hoogleraar Micha de Winter die stelt dat de lesmethode juist haaks staat op de Nederlandse basiswaarden en dat juist door te benadrukken dat homoseksualiteit verboden is en Allah dit met geweld wil bestraffen, je kinderen de boodschap meegeeft dat homo’s minderwaardig zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de lesmethode ook haaks staat op een ander verplicht kerndoel van het onderwijs, namelijk goed burgerschap? Deelt u de mening dat het juist daarvoor van belang is om kinderen te leren kritisch na te denken en zelf keuzes te maken, in plaats van te dirigeren hoe je moet leven? Hoe verhoudt zich dit naar uw oordeel tot onze manier van leven?
Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Deelt u de mening dat van de onderwijsinspectie niet alleen verwacht, maar ook geëist moet worden dat zij nieuw lesmateriaal bij dit soort gevoelige onderdelen toetst en extra in de gaten houdt? Welke taken en mogelijkheden heeft de onderwijsinspectie hier al op? Welke mogelijkheden ziet u om deze taken dan wel bevoegdheden aan te scherpen?
De inspectie ziet risicogericht toe op de kwaliteit van onderwijs. Uitgangspunt hierbij is het voldoen aan de deugdelijkheidseisen. De inspectie heeft geen specifieke taak bij een algemene beoordeling van lesmateriaal of leermethoden, maar kijkt wel naar het gegeven onderwijs (inclusief gebruik van leermethoden). De inspectie zal optreden als het onderwijs dat de school geeft in strijd is met wettelijke eisen.
Deelt u de mening dat of het nu gaat om lesmaterialen, de inhoud van het curriculum of organisaties die lesmaterialen aanleveren, de onderwijsinspectie hier bovenop moet zitten om te toetsen of kinderen met giftig lesmateriaal worden afgekeerd van Nederland en onze normen? Hoe gaat u samen met de onderwijsinspectie dit strakker aanpakken en verscherpen? Bent u bereid een actieplan op te stellen waarin zowel bestaande lesmaterialen binnen het islamitisch onderwijs worden doorgelicht, als nieuwe materialen in het vervolg worden getoetst en als nodig worden verboden?
Ik wil eerst het onderzoek van de inspectie afwachten. Buiten kijf staat dat het onderwijs niet in strijd mag zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen van scholen vraagt om deze te bevorderen. Dit impliceert dat de school borgt dat leerlingen onder de verantwoordelijkheid van de school niet onder de invloed komen van antidemocratisch gedachtegoed dat haaks staat op de basiswaarden van de Nederlandse samenleving.
Welke stappen zet u komende weken richting de genoemde organisatie die dit lesmateriaal verstrekt, als ook richting de scholen die hier gebruik van maken? Bent u bereid alsnog via de onderwijsinspectie in te grijpen en dit materiaal per direct uit het onderwijs te verbannen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Een leerling-zweminstructeur die wordt verdacht van ontucht met minderjarigen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een leerling-zweminstructeur ontucht zou hebben gepleegd met zes jonge kinderen en dat de zwemclub waar hij voor werkte het heeft nagelaten een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te vragen van de bewuste instructeur; wat is daarop uw reactie?1 2
Ja.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik zoals ontucht zijn onacceptabel. Ik ondersteun de sportsector om alles in het werk te stellen om een veilige sportomgeving te creëren en om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zo ondersteunt het Centrum Veilige Sport verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid, maar ook bij het praktisch reageren op grensoverschrijdend gedrag.
In de zwemsector zijn veel vrijwilligers actief. Voor hen bestaat de regeling gratis Verklaring Omtrent Gedrag. Via deze regeling kunnen vrijwilligers, die werken met kwetsbare mensen, gratis een VOG aanvragen. Sportclubs kunnen op deze wijze nagaan of iemand een justitieel verleden heeft. De sportsector wordt gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van deze regeling.
Klopt het dat verdachte in het verleden een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) opgelegd heeft gekregen?
Dit betreft een maatregel in het Nederlandse jeugdstrafrecht. Het past mij niet om op deze individuele casus in te gaan.
Op grond waarvan woonde de verdachte in een begeleidwonenproject? Waaruit bestond deze begeleiding precies? Hield deze begeleiding bijvoorbeeld ook in dat er toezicht was?
Deze vragen gaan over de zorgvraag van de betrokkene en de wijze waarop hier vanuit de instelling voor begeleid wonen invulling aan is gegeven. In verband met de privacy van de betrokkene kan ik deze vragen niet beantwoorden. Bovendien loopt het strafrechtelijk onderzoek nog.
In algemene zin kan ik u melden dat begeleid wonen op verschillende gronden mogelijk is, bijvoorbeeld op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De gemeente kan een maatwerkvoorziening voor begeleiding verstrekken en de burger kan zelf het wonen regelen. Maar het kan ook een vorm van beschermd wonen zijn, waarbij de gemeente een maatwerkvoorziening bestaande uit wonen en ondersteuning verstrekt. Hierbij zorgt de aanbieder voor toezicht en begeleiding.
Was de achtergrond van verdachte bekend bij de instelling van het begeleidwonenproject? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen gaan over het handelen door de instelling voor begeleid wonen in deze individuele situatie. Ik kan hier niet op ingaan gedurende een strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het, dat de begeleidwoneninstelling en de zwemclub geen contact met elkaar hebben gehad over verdachte? Hoe kan dat en vindt u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
De Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB) adviseert zwemclubs een VOG te vragen, maar vindt u ook dat een VOG verplicht zou moeten zijn voor (leerling)zweminstructeurs? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Een sector dient in gezamenlijkheid met de betreffende vakminister te besluiten om over te gaan tot invoering van een wettelijke VOG-verplichting. Dit wordt niet wenselijk geacht in de sportsector vanwege de vele soorten van (vrijwilligers)werk en de hoeveelheid vrijwilligers in de sport (circa 10% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder is maandelijks of vaker actief als vrijwilliger in de sport). Een wettelijke verplichting vergroot de regeldruk voor de sector aanzienlijk. Daarnaast is het belangrijk dat iedere sportvereniging zelf over een veilige omgeving nadenkt en daarbij de afweging maakt of en voor welke vrijwilligers een VOG nodig is. In dit maatwerk zal daarom niet worden getreden.
Momenteel adviseert de KNZB verenigingen al nadrukkelijk om personen die met kwetsbare groepen werken een VOG aan te laten vragen. Daarnaast stelt de KNZB zelf het hebben van een VOG in de opleiding voor zwemtrainers en -instructeurs reeds verplicht. Doordat een VOG vereist is voor het succesvol afronden van de opleiding, vindt hierop vanzelf controle plaats.
Dit kabinet zet in op het ondersteunen van sportverenigingen bij het maken van integriteitsbeleid. Het aanvragen van een VOG voor vrijwilligers kan hier onderdeel van uitmaken. Uit onderzoek is gebleken dat een VOG voor vrijwilligers vooral effectief is als deze wordt ingezet als sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van gedragsregels, een vertrouwenspersoon, een zorgvuldig aannamebeleid en een open cultuur op de sportclub is evenzeer van belang.3 Sportbonden en -verenigingen kunnen bij vragen over integriteitsbeleid gebruik maken van de kennis die het Centrum Veilige Sport beschikbaar stelt.
Worden zwemclubs op dit moment steekproefsgewijs gecontroleerd op het gegeven of zij wel of niet een VOG vragen van hun medewerkers c.q. leerling-medewerkers? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze controles alsnog in het leven te roepen?
Nee, dit gebeurt niet aangezien medewerkers en leerling-medewerkers niet onder een wettelijke VOG-plicht vallen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Vindt u dat zwemclubs ouders actief zouden moeten informeren als zij inderdaad VOG’s vragen voor hun medewerkers, maar zeker ook wanneer zij dit niet doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat verenigingen duidelijk kenbaar maken hoe hun brede integriteitsbeleid eruit ziet, waarin VOG’s een plek kunnen hebben. De KNZB adviseert dat ook aan hun verenigingen, om maatregelen te nemen die bijdragen aan een veilige sportomgeving en deze actief onder de aandacht te brengen bij de leden. Het al dan niet communiceren van maatregelen aan ouders is iets wat bij de betreffende sportverenigingen zelf ligt.
Illegalen die panden kraken |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat de club krakende illegalen «We are here» al jarenlang ongestraft huizen en gebouwen kan kraken?1 Waarom wordt de anti-kraakwet niet gehandhaafd?
Door het Openbaar Ministerie wordt geen registratie bijgehouden van strafbare feiten die gepleegd zijn door personen die zich rekenen tot de «We are here» groep. De groepering bestaat overigens niet uit één vaste groep personen, maar heeft een wisselende samenstelling. Het OM en de Raad voor de rechtspraak beschikken dan ook niet over cijfers met betrekking tot het aantal vervolgingen c.q. veroordelingen van personen van de «We are here» groep wegens het misdrijf kraken.
Zoals ik in mijn brief van 29 januari 2019 (Kamerstukken 2018–2019, 31 560, nr. 51) heb opgemerkt lost een aanhouding van een kraker een onrechtmatige kraaksituatie nog niet op. Het huisrecht van krakers wordt pas beëindigd indien wordt overgegaan tot ontruiming van een gekraakt pand. Effectief optreden tegen krakers bestaat dan ook eerder uit het toepassen van de ontruimingsbevoegdheid dan uit de aanhouding en vervolging van krakers.
Zijn er weleens krakers van deze bende vervolgd c.q. veroordeeld wegens het kraken, wat toch echt een misdrijf is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er (daarna) weleens krakers van deze bende uit Nederland verwijderd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De DT&V beschikt niet over cijfers met betrekking tot het aantal personen uit deze groep dat (gedwongen) uit Nederland is vertrokken.
Bent u bereid per direct al deze krakende illegalen uit de door hen bezette kraakpanden te verwijderen en, belangrijker nog, ook uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010.
De DT&V, de gemeente Amsterdam en de politie hebben de afgelopen jaren veelvuldig gesproken over de problematiek omtrent illegaal verblijvenden. Steeds is gebleken dat de overgrote meerderheid van deze groep niet mee wil werken aan terugkeer en ook niet met de DT&V in gesprek wil.
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben altijd de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Indien zij actief willen werken aan hun terugkeer, kunnen ze zich wenden tot de DT&V om hierbij ondersteund te worden. De opstelling en terugkeerbereidheid van de vreemdeling zijn van doorslaggevende betekenis, zeker in het geval gedwongen terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is.
De verboden bemiddelingskosten die Utrechtse pandjesbazen rekenen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woonbond waarschuwt Utrechtse kamerzoeker: pas op voor hoge, maar verboden bemiddelingskosten»?1
Ik ben met het bericht bekend.
Deelt u de analyse dat zolang de woningnood aanhoudt, pandjesbazen misbruik zullen kunnen blijven maken van mensen die afhankelijk zijn van een woning?
De wet is duidelijk. Huurbemiddelaars mogen, onder welke benaming dan ook, geen bemiddelingskosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaars (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelen. Met diverse partijen, waaronder de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen malafide huurbemiddelaars. In de brief van 9 november jl.2licht ik toe welke acties ik onderneem. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer onterechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede doordat sommige kwaadwillenden, die misbruik willen maken van de schaarste op de woningmarkt, altijd nieuwe wegen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor. Daarnaast heeft de ACM onlangs opnieuw hard opgetreden tegen een aantal malafide huurbemiddelaars.3
Wat vindt u ervan dat bemiddelaars, makelaars, pandjesbazen en beleggers verboden bemiddelingskosten blijven rekenen, ondanks een verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom voert u geen boete in voor louche pandjesbazen die herhaaldelijk de wet overtreden, zoals onlangs ook door de Woonbond bepleit?
Het verbod op dubbele bemiddelingskosten is gericht op huurbemiddelaars (die (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelen) en niet op de verhuurders.
Welke technische belemmeringen kent de wet voor gemeenten om een vergunningenstelsel voor verhuurders in te voeren?
Zoals ik in mijn brief van 9 november jl.4 heb aangegeven vind ik het mooi om te zien hoe gemeenten, zoals de gemeente Groningen, via hun bestaande verordenende bevoegdheden, paal en perk stellen aan praktijken van malafide verhuurders. Daarmee ontstaat beter zicht op de wettelijke mogelijkheden die er lokaal al zijn.
In de brief van 12 februari jl.5 is beschreven hoe ik de aangenomen motie6 van de leden Nijboer (PvdA) en Ronnes (CDA) ga uitvoeren. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de voortgang. Deze motie verzoekt de regering waar nodig de juridische risico’s van een vergunningenstelsel voor verhuurders en bemiddelaars, zoals ingevoerd in de gemeente Groningen, weg te nemen en andere studentensteden te stimuleren om eveneens een vergunningenstelsel in te voeren.
Bent u bereid belemmeringen in de wet weg te nemen, zodat gemeenten lokaal een vergunningenstelsel kunnen invoeren, waarmee gemeenten goed verhuurderschap kunnen afdwingen, waaronder tenminste het volgen van wettelijke regels?
Zie antwoord vraag 5.
Toezicht op crowdfundingplatforms zoals Dream or Donate. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op mijn eerdere vragen over het crowdfundingplatform Dream or Donate?1
Ja.
Vindt u nu, nadat Dream or Donate onbereikbaar werd en een nog onbekend bedrag aan donaties verdwenen lijkt te zijn, nog steeds dat er voldoende toezicht is geweest op dit platform? Had u dit niet kunnen voorkomen door beter toezicht te houden?2
Het kabinet vindt het erg vervelend voor donateurs en initiatiefnemers dat zij in onzekerheid hebben verkeerd over wat er met hun donaties was gebeurd, nadat de website offline ging. Positief is dat een aantal gedupeerden begin en eind september alsnog is uitbetaald. Verder is het in dergelijke situaties aan de politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen en te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit (bijv. fraude of oplichting).3
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Alkaya van 5 februari 2019, vindt het kabinet dat het toezicht afdoende is geregeld.4 Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover de initiatiefnemer een consument is, onder het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt. In geval van mogelijke fraude of oplichting is de strafrechtketen aan zet.
Aan welke eisen moeten crowdfundingplatforms op het gebied van commercie, dat wil zeggen zogenaamde loan based en/of equity based crowdfunding, voldoen waar andere platforms zoals Dream or Donate nog steeds niet aan hoeven te voldoen?
Bij crowdfunding door uitgifte van effecten, zoals aandelen of obligaties en crowdfunding door het uitschrijven van een onderhandse lening, maakt de geldgever aanspraak op een financiële tegenprestatie in de vorm van aflossing, rente of dividend. In deze gevallen verricht het platform bemiddelende werkzaamheden ten aanzien van het verwerven van financiële instrumenten (effecten en obligaties) en het aantrekken van opvorderbaar geld van het publiek (onderhandse leningen). Het toezicht van de AFM vloeit voort uit de aard van deze activiteiten. Die aard – namelijk investeren met als doel het behalen van rendement met behulp van een bemiddelend platform – verschilt fundamenteel van de aard van crowdfunding door middel van donatie. Bij deze laatste vorm doet de geldgever moedwillig afstand van zijn of haar geld met het oogmerk een bepaald doel te ondersteunen.
Crowdfunding door middel van donatie is daarom vergelijkbaar met doneren aan meer traditionele charitatieve instellingen, bijvoorbeeld via een collectebus. Op deze activiteit is er eveneens geen toezicht van de AFM, noch is daar aanleiding voor. Voor doneren aan charitatieve instellingen geldt voor het kabinet zelfregulering als uitgangspunt. De sector heeft hier ook initiatief genomen (zie het antwoord op vraag 4 hieronder) en verkent momenteel wat nodig is voor deze specifieke vorm van doneren.
Deelt u de mening dat burgers erop moeten kunnen rekenen dat ook donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden, en dus dat hierop toegezien moet worden zoals dat bij crowdfunding gericht op commercie wél gebeurt?
Ja, het kabinet deelt de mening van uw Kamer dat burgers erop moeten kunnen rekenen dat donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden. Evenals bij donaties aan meer traditionele charitatieve instellingen is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf om deze zekerheid aan consumenten te bieden. Een manier waarop de platformen dat kunnen doen, is door te garanderen dat financieringsstromen van donaties buiten de platformen om verlopen (bijvoorbeeld via een Stichting Derdengelden). Aansluiten bij de erkenningsregeling van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), die het Ministerie van Justitie en Veiligheid middels een structurele jaarlijkse bijdrage ondersteunt vanuit zijn coördinerende rol inzake filantropie, is op basis van de criteria en de aard van crowdfunding echter niet goed mogelijk. Betrokken bedrijven, Nederland Filantropieland (NLFL) en het CBF verkennen momenteel wat nodig is, zodat het publiek ook gerust kan geven via crowdfundingplatformen.5 Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een gedragscode. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en acht, mede in het licht van deze ontwikkeling, aanvullende overheidsmaatregelen niet nodig.
Bent u bereid om websites als Dream or Donate vergunningsplichtig te maken en toezicht door de Autoriteit Financiële Markten te laten plaatsvinden op alle crowdfundingplatforms, ongeacht of deze platforms een tussenpersoon zijn bij het aangaan van leningen of het doen van donaties? Zo niet, bent u bereid te onderzoeken hoe beter toezicht op crowdfundingplatforms dan wel georganiseerd kan worden?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 reeds naar voren komt, verschillen crowdfunding door middel van donatie enerzijds en crowdfunding in onderhandse leningen en effecten anderzijds fundamenteel van elkaar. Hierdoor acht het kabinet het niet passend of wenselijk om crowdfunding door middel van donatie onder het toezicht van de AFM te brengen. Voor het tweede deel van uw vraag wordt verwezen naar de beantwoording op vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben slachtoffers van Dream or Donate op dit moment naast een civielrechtelijke procedure tegen de eigenaar?
Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen en vast te stellen of er sprake is van een strafbaar feit. De politie heeft gebruikers van het platform opgeroepen om aangifte te doen wanneer zij vermoeden dat ze mogelijk zijn opgelicht. Daarnaast staat gebruikers – zoals gebruikelijk in dit soort contractuele relaties – de civielrechtelijke weg open, bijvoorbeeld met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding vanwege wanprestatie.
Het bericht 'Donatiewebsite plotseling offline: tienduizenden euro’s verdwenen' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Donatiewebsite plotseling offline: tienduizenden euro’s verdwenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlanders veilig online zaken met elkaar moeten kunnen doen en dat het aan de overheid is om hiertoe de juiste voorwaarden te scheppen, spelregels af te spreken en toezicht te houden?
Ja, het kabinet deelt de mening dat Nederlanders veilig online zaken met elkaar moeten kunnen doen. Dit is ook een van de speerpunten van de Consumentenagenda van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.2 Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om de juiste voorwaarden te scheppen voor een gezond ondernemersklimaat en consumenten te beschermen waar dat nodig is.
Is bekend hoeveel websites als «Dream or Donate» er in Nederland actief zijn?
Bij de beantwoording van deze vraag, wordt er vanuit gegaan dat uw leden met «websites als Dream or Donate» doelen op crowfundingwebsites die zich richten op donaties of het ondersteunen van een project tegen een niet-financiële tegenprestatie (sponsoring of «reward-based»).
Het is niet exact bekend hoeveel dergelijke platforms er in Nederland actief zijn. De meest complete bron hiervoor is www.crowdfundingcijfers.nl. Hieruit blijkt dat er in 2018 in totaal voor 329 mln. euro gecrowdfund is in Nederland. Hiervan bestond minder dan 10% uit donaties en rewards (resp. 14 en 18 mln. euro). Deze statistiek is samengesteld op basis van de gegevens van 49 bedrijven, maar deze richten zich voor het merendeel op leningen.
Hoe is op dit moment de controle op dit type crownfundingplatformen georganiseerd? Welke wet- en regelgeving is hier van toepassing?
Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover de initiatiefnemer een consument is, onder het toezicht van de ACM. Dit houdt in dat bijvoorbeeld het verbod op oneerlijke handelspraktijken van toepassing is, maar ook dat het bedrijf gebonden is aan transparantie-eisen over zijn aanbod. Tot slot is de strafrechtketen het sluitstuk van de toepasselijke wet- en regelgeving indien sprake is van strafbare feiten.
Vindt u dat voor crowdfundingplatformen op het gebied van doneren dezelfde regels zouden moeten gelden als voor crowdfundingplatformen gericht op beleggingen en investeringen, zoals vermelding in een register, een vergunning- of ontheffingsplicht en controle door de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Bij crowdfunding door uitgifte van effecten, zoals aandelen of obligaties en crowdfunding door het uitschrijven van een onderhandse lening maakt de geldgever aanspraak op een financiële tegenprestatie in de vorm van aflossing, rente of dividend. In deze gevallen verricht het platform bemiddelende werkzaamheden ten aanzien van het verwerven van financiële instrumenten (effecten en obligaties) en het aantrekken van opvorderbaar geld van het publiek (onderhandse leningen). Het toezicht van de AFM vloeit voort uit de aard van deze activiteiten. Die aard – namelijk investeren met als doel het behalen van rendement met behulp van een bemiddelend platform – verschilt fundamenteel van de aard van crowdfunding door middel van donatie. Bij deze laatste vorm doet de geldgever moedwillig afstand van zijn of haar geld met het oogpunt een bepaald doel te ondersteunen.
Crowdfunding door middel van donatie is daarom vergelijkbaar met doneren aan meer traditionele charitatieve instellingen, bijvoorbeeld via een collectebus. Op deze activiteit is er eveneens geen toezicht van de AFM, noch is daar aanleiding voor. Voor doneren aan charitatieve instellingen geldt voor het kabinet zelfregulering als uitgangspunt.
Bent u bereid de huidige wet- en regelgeving ten aanzien van crowdfundingplatformen tegen het licht te houden om situaties als bij «Dream or Donate» in de toekomst te voorkomen?
Zoals het kabinet aangeeft in de beantwoording op de vragen van het lid Alkaya (SP), die uw Kamer gelijktijdig toekomt, moeten burgers erop kunnen rekenen dat donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden. Evenals bij donaties aan meer traditionele charitatieve instellingen, is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf om deze zekerheid aan consumenten te bieden. Aansluiten bij de erkenningsregeling van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), die het Ministerie van Justitie en Veiligheid middels een structurele jaarlijkse bijdrage ondersteunt vanuit zijn coördinerende rol inzake filantropie, is op basis van de criteria en de aard van crowdfunding echter niet goed mogelijk. Betrokken bedrijven, Nederland Filantropieland (NLFL) en het CBF verkennen momenteel wat nodig is zodat het publiek ook gerust kan geven via crowdfundingplatformen.3 Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een gedragscode. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en acht, mede in het licht van deze ontwikkeling, aanvullende overheidsmaatregelen niet nodig.
Is hier volgens u nog een aanvullende rol weggelegd voor het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), ook voor wat betreft online crowdfunding voor goede doelen?
Het CBF is een stichting die toezicht houdt op de Erkende Goede Doelen. De kennis en expertise van het CBF is zeer relevant in dit kader. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 verkent CBF momenteel samen met NLFL en partijen uit de sector de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een gedragscode.
Het bericht dat het concurrentiebeding vaak oneigenlijk wordt gebruikt |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat bedrijven het concurrentiebeding in contracten met werknemers steeds vaker niet gebruiken om oneerlijke concurrentie tegen te gaan, maar om personeel bij zich te houden in de huidige krappe arbeidsmarkt?1
Ik vind het begrijpelijk dat een werkgever in bepaalde situaties een concurrentiebeding kan opnemen in de arbeidsovereenkomst. Het kan een effectieve wijze zijn om te voorkomen dat een werknemer na het einde van het dienstverband bijvoorbeeld klanten of bedrijfsgeheimen meeneemt. Inherent aan een concurrentiebeding is echter dat dit een belemmerende werking heeft voor de werknemer. Gezien het belang van de werknemer dient daarom zorgvuldig gebruik te worden gemaakt van het beding. Juist daarom is het sinds de invoering van de Wet Werk en zekerheid verplicht dat er zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen moeten zijn voor het opnemen van een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Een concurrentiebeding is niet bedoeld om personeel vast te houden in deze krappe arbeidsmarkt. Tevens biedt de wet aan de rechter de mogelijkheid dat hij aan de werkgever de verplichting tot het betalen van een vergoeding oplegt als de werknemer door het concurrentiebeding in belangrijke (dus te grote) mate belemmerd wordt om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. Overigens valt een relatiebeding onder dezelfde wettelijke regeling als het concurrentiebeding. In de rest van beantwoording wordt de term «concurrentiebeding» gebruikt.
Herkent u het beeld dat juridische dienstverleners DAS en Stichting Achmea Rechtsbijstand schetsen, dat het aantal rechtszaken en schikkingen over het oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de Raad voor de Rechtspraak zijn cijfers verkregen over het aantal rechtszaken dat jaarlijks wordt gevoerd over het concurrentiebeding. De ontwikkeling over de jaren 2014 tot medio november 2019 wordt hieronder weergegeven.
2014
2015
2016
2017
2018
2019 (tot half november)
Aantal rechtszaken concurrentiebeding
329
359
328
316
291
227
Uit de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt geen stijging van het aantal rechtszaken. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen de rechter de werking van het beding heeft ingeperkt. Het aantal gevallen dat een schikking buiten de rechter om wordt getroffen is niet bekend. Dit is een aangelegenheid tussen de werkgever en de werknemer.
Wat is uw reactie op de constatering van de arbeidsjurist, dat in de praktijk concurrentiebedingen dikwijls «een schaamlap» zijn voor het frustreren van de vertrekwens van werknemers? Is dit voor u acceptabel?
Zie antwoord 1.
Klopt het dat één op de vijf arbeidscontracten een concurrentiebeding bevat? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
In 2015 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van het concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten. 19% van de ondervraagde werknemers gaf toen aan een concurrentiebeding te hebben. Er is geen direct vergelijkbaar onderzoek bekend, maar het aandeel nieuwe contracten met een concurrentiebeding kan voor 2018 worden benaderd voor vaste en tijdelijke contracten. Daarvoor is gekeken naar het aandeel mensen dat in de enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS aangeeft korter dan een half jaar geleden gestart te zijn met een nieuwe baan, waarbij een concurrentiebeding is opgenomen in hun arbeidscontract. Een eerste verkenning laat zien dat van het deel van deze groep werknemers met een vast contract 19 procent een concurrentiebeding heeft opgenomen in zijn of haar arbeidscontract. Van de mensen met een tijdelijk contract is dat 16 procent.
Ik kan niet speculeren over de verklaring van deze ontwikkeling. Wel wordt in de evaluatie van de Wwz nagegaan hoe de maatregel heeft uitgewerkt dat een concurrentiebeding in een tijdelijk contract alleen mogelijk is als dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de cijfermatige ontwikkeling van het aantal concurrentiebedingen, met name in tijdelijke contracten.
Erkent u dat het oneigenlijke gebruik van het concurrentiebeding ook een nadelig effect kan hebben op de lonen, omdat werkgevers minder hun best hoeven te doen om werknemers te behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een concurrentiebeding kan een werknemer gedurende een bepaalde periode belemmeren om te gaan werken voor een concurrerend bedrijf. Hiermee wordt een werknemer belemmerd om over te stappen naar een andere baan. Er zijn verschillende mogelijke effecten van een concurrentiebeding op de lonen. Het is mogelijk dat de werkgever minder prikkels heeft om te investeren in arbeidsvoorwaarden, zoals loon, aangezien de werknemer wellicht minder snel kan profiteren van een hoger loonaanbod van een concurrent. Ook kunnen lonen lager uitvallen doordat vertrekkende werknemers in sectoren terechtkomen waar zij minder productief zijn. Daarnaast kan een verminderde arbeidsmobiliteit leiden tot minder innovatie, doordat er minder kennisverspreiding plaatsvindt.
Hier staat tegenover dat de «kosten» van het ondertekenen van het beding door de werknemer zouden kunnen worden gecompenseerd in andere componenten van het arbeidscontract, zoals het loon. Dit geldt echter alleen bij een voldoende sterke onderhandelingspositie van een werknemer. Daarnaast kan het zijn dat bedrijven waarin veel gebruik wordt gemaakt van concurrentiebedingen meer investeren in innovatie en over meer bedrijfsspecifieke kennis beschikken, waardoor de productiviteit van het bedrijf stijgt. Ook kan een duurzame(re) arbeidsrelatie, die ontstaat door een lagere arbeidsmobiliteit, de productiviteit verhogen doordat de werkgever en werknemer een vertrouwensband hebben opgebouwd en bedrijfsspecifieke kennis (beter) wordt benut. Een hogere productiviteit kan doorwerken in het loon van de werknemers.
Er is sprake van oneigenlijk gebruik wanneer de werknemer door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. De rechter kan het concurrentiebeding dan geheel of gedeeltelijk vernietigen. Hierdoor vervalt de belemmering van de overstap. Ook kan de rechter de werknemer compenseren voor de belemmering door een vergoeding toe te kennen aan de werknemer.
Het is zeer de vraag of en hoe deze effecten in de praktijk zichtbaar zijn, en zo ja, welk effect dominant is. Er zijn vele factoren die invloed hebben op de loonontwikkeling.
Klopt het dat Nederland één van de weinige Europese landen is zonder een verplichte vergoeding voor concurrentiebedingen? Wat is hiervan volgens u de verklaring?
Uit onderzoek van 2011 over 23 Europese landen blijkt dat 12 van de 23 onderzochte landen voor de geldigheid van een concurrentiebeding een financiële compensatie verplicht hebben gesteld.2 In zeven van deze landen is bij wet een minimale vergoeding bepaald, uiteenlopend van 100 procent van het laatstverdiende loon in Tsjechië, tot 15 procent in Italië. Hieruit blijkt dat ruim de helft van de landen een financiële compensatie vereisen, maar er ook landen zijn die het concurrentiebeding op andere wijze wettelijk reguleren.
Bent u bereid om ook in Nederland een verplichte vergoeding voor concurrentiebedingen in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog zou die vergoeding volgens u moeten zijn?
Naar aanleiding van de motie van Van Weyenberg en Gijs van Dijk die is aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW zal ik onderzoek doen naar de wenselijkheid van het stellen van nadere voorwaarden aan het gebruik van het concurrentiebeding. Hierbij zal ik ook een verplichte vergoeding overwegen.