Het bericht dat er een onveilige situatie is binnen een TBS-kliniek |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waardoor komt het dat in verschillende tbs-klinieken geluiden klinken van onveilige situaties? Zou dit te maken kunnen hebben met structurele onderbezetting, groot verloop onder personeel en de inzet van tijdelijke krachten? Zo ja, wat gaat u doen om deze knelpunten op te lossen? Zo nee, waaraan denkt u dan wel dat het ligt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
De kliniek heeft mij laten weten dat op 13 september een bijeenkomst met circa 50 medewerkers heeft plaatsgevonden bij deze kliniek. Hierbij is geen sprake geweest van werkonderbreking. De geuite zorgen van de betreffende medewerkers zagen voornamelijk op de aanwezigheid van voldoende personeel. Bij de bijeenkomst waren managers van Trajectum, waar Hoeve Boschoord onder valt, aanwezig die geluisterd hebben naar de zorgen en uitleg hebben gegeven over de acties die worden uitgevoerd om de genoemde problematiek tegen te gaan.
De Raad van Bestuur van Trajectum heeft laten weten dat het ziekteverzuim binnen Trajectum de afgelopen periode sterk is verbeterd. Ook heeft de Raad van Bestuur laten weten dat de veiligheid in de instelling niet in het geding is geweest. Ik vind het belangrijk een vinger aan de pols te houden. Daarom zal DJI de situatie in Hoeve Bosschoord de komende tijd aandachtig volgen.
Sinds uw vragen zijn over Hoeve Bosschoord opnieuw negatieve berichten in de media verschenen. Tijdens het vragenuur van 8 oktober 2019 heb ik dit met uw Kamer besproken en gemeld dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd heeft onderzoek te doen.
Erkent u dat de afgelopen jaren te veel bezuinigd is op de forensische psychiatrie? Zo nee, waarom niet?
De werkdruk in de forensische zorg is hoog. Op de huidige arbeidsmarkt is sprake van een tekort aan goed geschoold specialistisch personeel. Dit was dan ook een van de redenen waarom ik in juli 2018 met de sector de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg heb getekend. Een speciaal daarvoor opgerichte Taskforce geeft uitvoering aan de afspraken die zijn gemaakt. Zo wordt met een gerichte arbeidsmarktaanpak ingezet op het aantrekken van gekwalificeerd personeel en wordt (zij-)instroom van nieuwe medewerkers bevorderd. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van het aantal openstaande vacatures en ervoor zorgen dat er meer goed opgeleid, ervaren personeel werkzaam is en blijft in de forensische zorg.
Op 18 oktober heb ik uw Kamer de eerste tussenrapportage van de Taskforce aangeboden. Hierin wordt ook ingegaan op de voortgang van de arbeidsmarktaanpak.
Wat zijn de resultaten van de investering van bijna 30 miljoen euro van een jaar geleden? Wordt dat geld goed besteed? Is deze investering voldoende om de reeds eerder geconstateerde knelpunten op te lossen? Zo ja, hoe verklaart u dan toch de huidige situatie in Hoeve Boschoord?
Voor mij is, naar aanleiding van de in 2018 verschenen onderzoeken naar de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg, duidelijk dat vooral de FPA’s en FPK’s onder financiële druk stonden. Dit was het gevolg van meerdere factoren, onder andere toegenomen kosten en afslagen die werden toegepast op de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa. Daarbij speelde ook dat de tarieven in de forensische zorg sinds 2013 niet meer waren herijkt, enkel geïndexeerd. Ik heb toen in de Meerjarenovereenkomst met de sector afgesproken dat er voor deze instellingen een bedrag van 28,5 miljoen euro beschikbaar zou komen voor de komende drie jaar om de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg op orde te brengen.
Is er echt geen goed gekwalificeerd personeel te vinden? Als dat inderdaad het geval is, hoe komt dat dan? Zijn salaris en arbeidsvoorwaarden wel aantrekkelijk genoeg in deze sector?
Een deel van het bedrag dat is afgesproken in de Meerjarenovereenkomst, hebben de instellingen ontvangen in de vorm van een subsidie die ze kunnen investeren in werving, opleidingen, begeleiding van personeel etcetera. Het resterende bedrag is in 2019 en 2020 verwerkt in de tarieven. Dit geeft deze instellingen extra financiële ruimte om bijvoorbeeld extra personeel aan te nemen of bestaand personeel op te leiden en bij te scholen.
De NZa heeft onlangs nieuwe maximumtarieven voor de forensische zorg gepubliceerd. Om de instellingen in staat te stellen blijvend te kunnen investeren in personeel heb ik middelen beschikbaar gesteld om ook in 2021 voor de klinische forensische zorg de maximumtarieven te kunnen bieden aan de sector. Ondanks deze investeringen blijkt het moeilijk om goed gekwalificeerd personeel aan te trekken en te behouden. Dit heeft er ook mee te maken dat de forensische zorg niet de enige sector is die met dit probleem kampt. Daarom is alleen geld niet genoeg. Met de eerdergenoemde arbeidsmarktaanpak van de Taskforce zet ik in op structurele verbetering.
Zoals eerder gemeld is de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd onderzoek te doen, om zo inzicht te krijgen in de situatie in Hoeve Boschoord.
Zijn er stappen gemaakt met het verminderen van de bureaucratische rompslomp? Zo ja, is de doelstelling om met ingang van 2020 de administratieve lasten met 25% omlaag gebracht te hebben reeds gehaald? Zo nee, waarom niet en hoeveel vermindering moet nog gerealiseerd worden?
Het is inderdaad moeilijk om goed gekwalificeerd personeel te vinden. De forensische zorg is niet de enige sector die met deze problemen kampt; ook de zorg en het onderwijs hebben te maken met personele tekorten. Uit de tussenrapportage van de Taskforce blijkt bovendien dat ook het behouden van personeel een knelpunt is. Dit heeft vooral te maken met onregelmatige werktijden, hoge werkdruk, administratieve lastendruk en het ervaren negatieve imago van de forensische zorg. Door de administratieve lastendruk te verminderen, in de arbeidsmarktaanpak ook veel aandacht te besteden aan de huidige medewerkers en te investeren in opleidingen willen we arbeidsomstandigheden van de medewerkers in de forensische zorg verbeteren.
Wat was de aard van het incident dat afgelopen vrijdag heeft plaatsgevonden? Waarom wordt hier geen openheid over gegeven?
Uit de tussenrapportage van de Taskforce, die op 18 oktober aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat goede eerste stappen zijn gezet. Zo is bijvoorbeeld gestart met de (door)ontwikkeling van een «forensisch CV». Dit uittreksel van het patiëntendossier reist met de patiënt door zijn zorgtraject mee en zal met name de administratieve lasten van behandelaren verminderen. Het streven is aan het eind van de looptijd van de Meerjarenovereenkomst (in 2021) 25% administratieve lastenvermindering te hebben bereikt. Tussentijds wordt niet gemeten hoeveel procent er al gereduceerd is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Trajectum heeft laten weten dat er sprake is geweest van fysieke agressie door een cliënt tegen personeel in FPK Hoeve Boschoord. Dit betrof overigens geen tbs-gestelde. Trajectum heeft conform de geldende meldingsinstructies gehandeld ten aanzien van dit incident. Ik herken dan ook niet dat er geen openheid is gegeven.
Het bericht ‘Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig»?1
Ja
Klopt het dat volgens politiecijfers het aantal geweldsdelicten tegen dienders toeneemt? Klopt de stelling van de korpschef (onder andere in De Wereld Draait Door van donderdag 5 september 2019) dat elk uur sprake is van een geweldsincident tegen een politieman? Wat vindt u van de stelling van Klomp dat de stijging in de politiecijfers vooral door een registratie-effect komt? In hoeverre klopt het dat de stijging in de gepubliceerde politiecijfers te wijten is aan een registratie-effect? Kunt u met nadere informatie duidelijkheid verschaffen welke van de twee opvattingen correct is?2
Politieambtenaren en andere hulpverleners krijgen dagelijks te maken met fysiek en verbaal geweld. Dit is onacceptabel. Daar moet tegen worden opgetreden, hoe vaak dit ook voorkomt.
Zoals uit de openbare cijfers op www.politie.nl3 blijkt zijn er in 2017 9.598 meldingen gedaan van Geweld tegen politieambtenaren (GTPA) en in 2018 10.593 meldingen. In de eerste zes maanden van 2019 (in totaal 4.344 uur) zijn 5.113 meldingen geregistreerd. Dit betekent inderdaad dat er bij wijze van spreken ieder uur een politieambtenaar met (verbale) agressie of geweld te maken heeft.
Politieambtenaren worden vanuit de politieorganisatie gestimuleerd melding en aangifte te doen wanneer zij GTPA ervaren. Of er sprake is van een registratie-effect en of dit de toename in GTPA registraties (geheel, of gedeeltelijk) verklaart, is op basis van de beschikbare informatie niet vast te stellen.
Bent u bereid een overzicht te geven hoe vaak geweld tegen hulpverleners, uitgesplitst per functiegroep, voorkomt? Kunt u daarbij specificeren hoe vaak er sprake is van fysiek of verbaal geweld?
Wanneer mensen met een publieke taak (niet zijnde politiemedewerkers) melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep.
In 2017 heeft de politie 2.594 incidenten geregistreerd onder de code VPT, in 2018 betrof dit 2.750 incidenten. In 2019 zijn tot 1 oktober 1.982 VPT-incidenten geregistreerd.
Is de politie inmiddels overgegaan op een eenduidige en consequente manier van het registreren van geweldsmisdrijven tegen politieambtenaren of andere hulpverleners? Wordt in iedere eenheid op eenzelfde wijze geregistreerd? Wordt in die registratie ook vastgelegd in hoeveel gevallen aangifte is gedaan door de politie? Zo ja, hoe wordt dit dan geregistreerd? Sinds wanneer wordt op een eenduidige wijze geregistreerd? Zo nee, hoezo niet?
In het kader van de integrale aanpak van GTPA en van VPT zijn in 2013 afspraken gemaakt tussen politie en OM onder de noemer Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). De eenduidige registratie van incidenten is hier onderdeel van. GTPA wordt geregistreerd in de systemen Delta (meldingen) en Basisvoorziening Handhaving (BVH) (aangiftes). VPT wordt geregistreerd in BVH (zowel meldingen als aangiftes).
In het registratiesysteem Delta worden GTPA-incidenten sinds 2016 op eenduidige wijze geregistreerd. Deze registratie heeft tot doel het inzichtelijk maken van GTPA en het in het kader van goed werkgeverschap borgen dat politieambtenaren die te maken krijgen met GTPA de juiste nazorg en ondersteuning krijgen. In Delta wordt niet geregistreerd of van het incident tevens aangifte is gedaan. De cijfers die onder vraag 1 worden genoemd en die tevens vermeld zijn op www.politie.nl, zijn afkomstig uit Delta.
Daarnaast gebruikt de politie het systeem BVH voor de registratie van incidenten, het opnemen van aangiftes en het opmaken van strafdossiers. In 2017 zijn 3.964 aangiften van GTPA in BVH geregistreerd. In 2018 betrof dit 3.973 aangiften. In 2019 zijn tot 1 oktober in totaal 3.079 aangiften van GTPA geregistreerd.
Het aantal GTPA-aangiften in BVH is lager dan de GTPA-meldingen in Delta. Ondanks dat politieambtenaren worden gestimuleerd om aangifte te doen van GTPA, doen zij dit niet altijd. Tevens is het mogelijk dat de politieambtenaar van aangifte afziet in verband met beperkte strafbaarheid van het incident, omdat er onvoldoende vervolgingsindicatie is of omdat de dader onbekend is. Voor een totaalbeeld van het aantal GTPA-gerelateerde incidenten wordt de registratie in Delta door de politie als richtinggevend gehanteerd.
Incidenten gericht tegen andere hulpverleners bij uitvoering van hun publieke taak worden in het BVH geregistreerd onder de code VPT. Dit kunnen zowel aangiftes als meldingen betreffen, afhankelijk van de strafbaarheid van het incident. In 2017 resulteerden 2.248 van de 2.594 VPT-registraties in een aangifte. In 2018 betrof dit 2.347 van de 2.750 VPT-registraties. Van 1 januari tot 1 oktober 2019 werden 1.982 VPT-incidenten geregistreerd waarvan 1.694 een aangifte betroffen.
Het bericht ‘Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen’ |
|
Paul van Meenen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen op Nederlandse scholen leren dat Allah homoseksualiteit verafschuwt?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr.2. De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Bent u het er mee eens, dat ook als deze teksten worden begeleid met het advies aan docenten om aandacht te schenken aan de passage waarin staat dat moslims zelf geen geweld mogen gebruiken tegen homoseksuelen, het nooit onderdeel mag zijn van lesmateriaal op school?
Bijzondere scholen mogen lesmethoden hanteren die gebaseerd zijn op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangspunten. Die vrijheid komt alle bijzondere scholen toe. Ik hecht er aan om dit grondwettelijke uitgangspunt te respecteren. Maar dat is geen vrijbrief voor scholen om onderwijs aan te bieden dat aanzet tot haat of discriminatie. Onderwijs mag nooit in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en op basis van de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen mag van scholen verwacht worden om deze te bevorderen.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor kinderen om zichzelf te kunnen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. De bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat betekent in de praktijk onder meer dat sprake moet zijn van een positief en veilig schoolklimaat, waarin leerlingen worden gewaardeerd en ondersteund in hun ontwikkeling. Aanvullend kan worden opgemerkt dat alle scholen wettelijk verplicht zijn om jaarlijks de veiligheidsbeleving en het welbevinden van leerlingen te monitoren met een betrouwbaar en valide instrument. De inspectie neemt de resultaten van deze monitoring mee in haar toezicht. Indien uit de monitoring blijkt dat leerlingen zich onveilig voelen, dan zal de inspectie de school daarop aanspreken.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor LHBTI-kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het boek «Help! Ik word volwassen» dat al in 2013 juist is ontwikkeld omdat scholen werden verplicht om aandacht te besteden aan seksuele diversiteit?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen leren dat het maken van oogcontact geldt als een vorm van overspel, waarop een grote straf staat in het hiernamaals?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het er mee oefeningen in strenge gedrags- en kledingvoorschriften voor meisjes nooit onderdeel zou mogen zijn van de les?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit lesmateriaal in strijd is met de kerndoelen van seksualiteit, seksuele diversiteit en de geest van deze kerndoelen?
Ik wil op dit punt het onderzoek van de inspectie afwachten. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, beoordeelt de inspectie altijd of het onderwijs als geheel voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.
Worden er kwaliteitseisen gesteld aan lesmateriaal?
De kerndoelen en eindtermen zijn leidend bij het samenstellen van lesmateriaal door scholen. Scholen zijn vrij in de keuze. Zij kunnen gebruik maken van methoden die worden aangeboden door ontwikkelaars, maar ook zijn ze vrij om eigen materialen te maken. Hiervoor zijn geen voorschriften. Wel geldt dat via (centrale) toetsing en examinering wordt beoordeeld of leerlingen voldoende kennis hebben opgebouwd over de kerndoelen en eindtermen, en dat het onderwijs dat scholen verzorgen (inclusief de materialen die daarbij worden gebruikt) niet in strijd mag zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) een toezichthoudende taak op de inhoud van lesmateriaal, zeker gezien het feit dat het onderdeel is van de invulling van de kerndoelen?
In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Welke stappen gaat u ondernemen om zo snel mogelijk dit lesmateriaal uit de klas te halen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Klopt het dat de onderwijsinspectie geen aanleiding ziet tot ingrijpen, omdat de teksten niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat?
Ik wil het onderzoek van de inspectie op dit punt afwachten.
Deelt u de mening dat in het kader van burgerschap kinderen zouden moeten leren om kritisch na te kunnen denken en keuzes te kunnen maken, en dat dit lesmateriaal daar geen ruimte voor biedt?
Voor wat betreft deze casus wil ik het onderzoek van de inspectie afwachten. In het algemeen kan worden gesteld dat de wettelijke burgerschapsopdracht onder meer betekent dat van scholen mag worden gevraagd de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen en leerlingen te begeleiden bij de toepassing daarvan in de praktijk.
Het bericht ‘Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het door NRC en Nieuwsuur blootgelegde lesmateriaal op (reguliere) islamitische basisscholen?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr. 31). De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Deelt u de mening dat het bizar is om te horen, juist vanuit een instantie als de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) als hoeder van ons vrije onderwijs, dat de in het artikel genoemde passages uit de lesstof niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat? Neemt u afstand van deze uitspraken? Wat zijn uw verwachtingen van de onderwijsinspectie hierop?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Kunt u Nederland geruststellen dat deze berichtgeving niet klopt? Kunt u garanderen dat de onderwijsinspectie ook waakt over welke normen en waarden kwetsbare kinderen bijgebracht krijgen? Kunt u verzekeren dat de belangrijkste kernwaarden, zoals vrijheid en gelijkheid, daarbij ononderhandelbaar zijn?
De inspectie ziet er op toe dat alle scholen invulling geven aan de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen, en dat de door de wetgever genoemde elementen daarvan in het onderwijs worden aangeboden. De minimale eis die daarbij aan scholen gesteld wordt, is dat scholen hun onderwijs vormgeven binnen de kaders van de democratische rechtsstaat en dat het onderwijs niet in strijd is met de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, zoals vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Indien er sprake is van onderwijs dat deze basiswaarden ter discussie stelt of daarmee strijdig is, dan zal de inspectie daarop handhaven en in uiterste gevallen een bekostigingssanctie treffen.
Kunt u verzekeren dat de vrijheid van onderwijs nimmer een vrijbrief kan zijn om kinderen dergelijke ondermijnende bagage in hun leven mee te geven?
Scholen dienen hun onderwijs vorm te geven binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. Onderwijs dat hiermee in strijd is of dat leerlingen oproept zich tegen de basiswaarden van de Nederlandse rechtsstaat af te zetten voldoet niet aan deze opdracht. Als zich zo’n situatie voordoet, zal de inspectie de betreffende school hierop aanspreken. De inspectie zal de betreffende school zo nodig opdracht geven de situatie in overeenstemming te brengen met de wet en daar gericht op toezien. Als de betreffende school in gebreke blijft, zal sanctionerend worden opgetreden.
Hoe beoordeelt u de verschillende onderdelen van de lesinhoud, zoals seksuele diversiteit, waarmee kinderen volstrekt tegenovergestelde normen leren dan we in onze vrije Nederlandse samenleving met elkaar acceptabel vinden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort lesmateriaal met deze onvrije lading rond zaken als seksuele voorlichting, homoseksualiteit, diversiteit, hygiëne, trouwen overspel inclusief alle daarbij genoemde dwingende voorschriften niet thuishoort in het Nederlandse onderwijs? Kunt u op alle onderdelen van het lesmateriaal uw appreciatie geven? Kunt u heel specifiek ingaan op het feit dat meisjes wordt geleerd hun ogen neer te slaan in de nabijheid van een jongen of man?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe sinds 2013, toen seksuele diversiteit een kerndoel werd wat scholen verplichtte om hier invulling aan te geven, hier door islamitische scholen invulling aan is gegeven? Wat is uw beeld van hoe dit gelukt is? Op welke manier heeft u toezicht gehouden op de invulling en naleving van dit kerndoel?
Dit is niet specifiek voor islamitische scholen in kaart gebracht. In 2016 heeft de inspectie het rapport uitgebracht van het themaonderzoek Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit.3 In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar het onderwijsaanbod rond seksuele diversiteit in po, vo en mbo. Gebleken is dat scholen in het algemeen wel invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen, maar dat de verschillen groot zijn. Daarnaast gaat de inspectie in het instellingstoezicht waar dat opportuun is na of besturen en scholen in hun onderwijs invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen. Daarbij geldt dat het betreffende kerndoel besturen en scholen veel ruimte laat om daar qua inhoud en mate van aandacht een eigen invulling aan te geven.
Hoe is het naar uw lezing toch mogelijk dat bij navraag de onderwijsinspectie op geen enkele manier bekend is met het door de Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISBO) uitgegeven lesboek? Kunt u uitleggen hoe nieuwe lesmaterialen, dit was de eerste methode die volledig vanuit het islamitische perspectief is opgesteld, door de onderwijsinspectie worden beoordeeld? Wat is uw verwachting van de onderwijsinspectie op dat punt? Hoe is het mogelijk dat de onderwijsinspectie te kennen geeft dat ze «zijn vergeten of zij de methode kennen»?
De inspectie maakt hier in principe een eigen afweging in. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik de inspectie verzocht om onderzoek te doen. In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Hoe beoordeelt u de reactie van de onderwijsinspectie dat zij in de passages die NRC en Nieuwsuur hebben voorgelegd geen aanleiding zien om op te treden? Heeft de onderwijsinspectie voldoende kennis over het salafisme in huis om überhaupt te kunnen acteren richting islamitisch onderwijs? Zo nee, bent u bereid in te grijpen bij de onderwijsinspectie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is in dat kader uw reactie op de stelling van hoogleraar Micha de Winter die stelt dat de lesmethode juist haaks staat op de Nederlandse basiswaarden en dat juist door te benadrukken dat homoseksualiteit verboden is en Allah dit met geweld wil bestraffen, je kinderen de boodschap meegeeft dat homo’s minderwaardig zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de lesmethode ook haaks staat op een ander verplicht kerndoel van het onderwijs, namelijk goed burgerschap? Deelt u de mening dat het juist daarvoor van belang is om kinderen te leren kritisch na te denken en zelf keuzes te maken, in plaats van te dirigeren hoe je moet leven? Hoe verhoudt zich dit naar uw oordeel tot onze manier van leven?
Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Deelt u de mening dat van de onderwijsinspectie niet alleen verwacht, maar ook geëist moet worden dat zij nieuw lesmateriaal bij dit soort gevoelige onderdelen toetst en extra in de gaten houdt? Welke taken en mogelijkheden heeft de onderwijsinspectie hier al op? Welke mogelijkheden ziet u om deze taken dan wel bevoegdheden aan te scherpen?
De inspectie ziet risicogericht toe op de kwaliteit van onderwijs. Uitgangspunt hierbij is het voldoen aan de deugdelijkheidseisen. De inspectie heeft geen specifieke taak bij een algemene beoordeling van lesmateriaal of leermethoden, maar kijkt wel naar het gegeven onderwijs (inclusief gebruik van leermethoden). De inspectie zal optreden als het onderwijs dat de school geeft in strijd is met wettelijke eisen.
Deelt u de mening dat of het nu gaat om lesmaterialen, de inhoud van het curriculum of organisaties die lesmaterialen aanleveren, de onderwijsinspectie hier bovenop moet zitten om te toetsen of kinderen met giftig lesmateriaal worden afgekeerd van Nederland en onze normen? Hoe gaat u samen met de onderwijsinspectie dit strakker aanpakken en verscherpen? Bent u bereid een actieplan op te stellen waarin zowel bestaande lesmaterialen binnen het islamitisch onderwijs worden doorgelicht, als nieuwe materialen in het vervolg worden getoetst en als nodig worden verboden?
Ik wil eerst het onderzoek van de inspectie afwachten. Buiten kijf staat dat het onderwijs niet in strijd mag zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen van scholen vraagt om deze te bevorderen. Dit impliceert dat de school borgt dat leerlingen onder de verantwoordelijkheid van de school niet onder de invloed komen van antidemocratisch gedachtegoed dat haaks staat op de basiswaarden van de Nederlandse samenleving.
Welke stappen zet u komende weken richting de genoemde organisatie die dit lesmateriaal verstrekt, als ook richting de scholen die hier gebruik van maken? Bent u bereid alsnog via de onderwijsinspectie in te grijpen en dit materiaal per direct uit het onderwijs te verbannen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Een leerling-zweminstructeur die wordt verdacht van ontucht met minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een leerling-zweminstructeur ontucht zou hebben gepleegd met zes jonge kinderen en dat de zwemclub waar hij voor werkte het heeft nagelaten een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te vragen van de bewuste instructeur; wat is daarop uw reactie?1 2
Ja.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik zoals ontucht zijn onacceptabel. Ik ondersteun de sportsector om alles in het werk te stellen om een veilige sportomgeving te creëren en om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zo ondersteunt het Centrum Veilige Sport verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid, maar ook bij het praktisch reageren op grensoverschrijdend gedrag.
In de zwemsector zijn veel vrijwilligers actief. Voor hen bestaat de regeling gratis Verklaring Omtrent Gedrag. Via deze regeling kunnen vrijwilligers, die werken met kwetsbare mensen, gratis een VOG aanvragen. Sportclubs kunnen op deze wijze nagaan of iemand een justitieel verleden heeft. De sportsector wordt gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van deze regeling.
Klopt het dat verdachte in het verleden een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) opgelegd heeft gekregen?
Dit betreft een maatregel in het Nederlandse jeugdstrafrecht. Het past mij niet om op deze individuele casus in te gaan.
Op grond waarvan woonde de verdachte in een begeleidwonenproject? Waaruit bestond deze begeleiding precies? Hield deze begeleiding bijvoorbeeld ook in dat er toezicht was?
Deze vragen gaan over de zorgvraag van de betrokkene en de wijze waarop hier vanuit de instelling voor begeleid wonen invulling aan is gegeven. In verband met de privacy van de betrokkene kan ik deze vragen niet beantwoorden. Bovendien loopt het strafrechtelijk onderzoek nog.
In algemene zin kan ik u melden dat begeleid wonen op verschillende gronden mogelijk is, bijvoorbeeld op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De gemeente kan een maatwerkvoorziening voor begeleiding verstrekken en de burger kan zelf het wonen regelen. Maar het kan ook een vorm van beschermd wonen zijn, waarbij de gemeente een maatwerkvoorziening bestaande uit wonen en ondersteuning verstrekt. Hierbij zorgt de aanbieder voor toezicht en begeleiding.
Was de achtergrond van verdachte bekend bij de instelling van het begeleidwonenproject? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen gaan over het handelen door de instelling voor begeleid wonen in deze individuele situatie. Ik kan hier niet op ingaan gedurende een strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het, dat de begeleidwoneninstelling en de zwemclub geen contact met elkaar hebben gehad over verdachte? Hoe kan dat en vindt u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
De Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB) adviseert zwemclubs een VOG te vragen, maar vindt u ook dat een VOG verplicht zou moeten zijn voor (leerling)zweminstructeurs? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Een sector dient in gezamenlijkheid met de betreffende vakminister te besluiten om over te gaan tot invoering van een wettelijke VOG-verplichting. Dit wordt niet wenselijk geacht in de sportsector vanwege de vele soorten van (vrijwilligers)werk en de hoeveelheid vrijwilligers in de sport (circa 10% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder is maandelijks of vaker actief als vrijwilliger in de sport). Een wettelijke verplichting vergroot de regeldruk voor de sector aanzienlijk. Daarnaast is het belangrijk dat iedere sportvereniging zelf over een veilige omgeving nadenkt en daarbij de afweging maakt of en voor welke vrijwilligers een VOG nodig is. In dit maatwerk zal daarom niet worden getreden.
Momenteel adviseert de KNZB verenigingen al nadrukkelijk om personen die met kwetsbare groepen werken een VOG aan te laten vragen. Daarnaast stelt de KNZB zelf het hebben van een VOG in de opleiding voor zwemtrainers en -instructeurs reeds verplicht. Doordat een VOG vereist is voor het succesvol afronden van de opleiding, vindt hierop vanzelf controle plaats.
Dit kabinet zet in op het ondersteunen van sportverenigingen bij het maken van integriteitsbeleid. Het aanvragen van een VOG voor vrijwilligers kan hier onderdeel van uitmaken. Uit onderzoek is gebleken dat een VOG voor vrijwilligers vooral effectief is als deze wordt ingezet als sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van gedragsregels, een vertrouwenspersoon, een zorgvuldig aannamebeleid en een open cultuur op de sportclub is evenzeer van belang.3 Sportbonden en -verenigingen kunnen bij vragen over integriteitsbeleid gebruik maken van de kennis die het Centrum Veilige Sport beschikbaar stelt.
Worden zwemclubs op dit moment steekproefsgewijs gecontroleerd op het gegeven of zij wel of niet een VOG vragen van hun medewerkers c.q. leerling-medewerkers? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze controles alsnog in het leven te roepen?
Nee, dit gebeurt niet aangezien medewerkers en leerling-medewerkers niet onder een wettelijke VOG-plicht vallen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Vindt u dat zwemclubs ouders actief zouden moeten informeren als zij inderdaad VOG’s vragen voor hun medewerkers, maar zeker ook wanneer zij dit niet doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat verenigingen duidelijk kenbaar maken hoe hun brede integriteitsbeleid eruit ziet, waarin VOG’s een plek kunnen hebben. De KNZB adviseert dat ook aan hun verenigingen, om maatregelen te nemen die bijdragen aan een veilige sportomgeving en deze actief onder de aandacht te brengen bij de leden. Het al dan niet communiceren van maatregelen aan ouders is iets wat bij de betreffende sportverenigingen zelf ligt.
Illegalen die panden kraken |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat de club krakende illegalen «We are here» al jarenlang ongestraft huizen en gebouwen kan kraken?1 Waarom wordt de anti-kraakwet niet gehandhaafd?
Door het Openbaar Ministerie wordt geen registratie bijgehouden van strafbare feiten die gepleegd zijn door personen die zich rekenen tot de «We are here» groep. De groepering bestaat overigens niet uit één vaste groep personen, maar heeft een wisselende samenstelling. Het OM en de Raad voor de rechtspraak beschikken dan ook niet over cijfers met betrekking tot het aantal vervolgingen c.q. veroordelingen van personen van de «We are here» groep wegens het misdrijf kraken.
Zoals ik in mijn brief van 29 januari 2019 (Kamerstukken 2018–2019, 31 560, nr. 51) heb opgemerkt lost een aanhouding van een kraker een onrechtmatige kraaksituatie nog niet op. Het huisrecht van krakers wordt pas beëindigd indien wordt overgegaan tot ontruiming van een gekraakt pand. Effectief optreden tegen krakers bestaat dan ook eerder uit het toepassen van de ontruimingsbevoegdheid dan uit de aanhouding en vervolging van krakers.
Zijn er weleens krakers van deze bende vervolgd c.q. veroordeeld wegens het kraken, wat toch echt een misdrijf is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er (daarna) weleens krakers van deze bende uit Nederland verwijderd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De DT&V beschikt niet over cijfers met betrekking tot het aantal personen uit deze groep dat (gedwongen) uit Nederland is vertrokken.
Bent u bereid per direct al deze krakende illegalen uit de door hen bezette kraakpanden te verwijderen en, belangrijker nog, ook uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010.
De DT&V, de gemeente Amsterdam en de politie hebben de afgelopen jaren veelvuldig gesproken over de problematiek omtrent illegaal verblijvenden. Steeds is gebleken dat de overgrote meerderheid van deze groep niet mee wil werken aan terugkeer en ook niet met de DT&V in gesprek wil.
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben altijd de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Indien zij actief willen werken aan hun terugkeer, kunnen ze zich wenden tot de DT&V om hierbij ondersteund te worden. De opstelling en terugkeerbereidheid van de vreemdeling zijn van doorslaggevende betekenis, zeker in het geval gedwongen terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is.
De verboden bemiddelingskosten die Utrechtse pandjesbazen rekenen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woonbond waarschuwt Utrechtse kamerzoeker: pas op voor hoge, maar verboden bemiddelingskosten»?1
Ik ben met het bericht bekend.
Deelt u de analyse dat zolang de woningnood aanhoudt, pandjesbazen misbruik zullen kunnen blijven maken van mensen die afhankelijk zijn van een woning?
De wet is duidelijk. Huurbemiddelaars mogen, onder welke benaming dan ook, geen bemiddelingskosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaars (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelen. Met diverse partijen, waaronder de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen malafide huurbemiddelaars. In de brief van 9 november jl.2licht ik toe welke acties ik onderneem. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer onterechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede doordat sommige kwaadwillenden, die misbruik willen maken van de schaarste op de woningmarkt, altijd nieuwe wegen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor. Daarnaast heeft de ACM onlangs opnieuw hard opgetreden tegen een aantal malafide huurbemiddelaars.3
Wat vindt u ervan dat bemiddelaars, makelaars, pandjesbazen en beleggers verboden bemiddelingskosten blijven rekenen, ondanks een verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom voert u geen boete in voor louche pandjesbazen die herhaaldelijk de wet overtreden, zoals onlangs ook door de Woonbond bepleit?
Het verbod op dubbele bemiddelingskosten is gericht op huurbemiddelaars (die (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelen) en niet op de verhuurders.
Welke technische belemmeringen kent de wet voor gemeenten om een vergunningenstelsel voor verhuurders in te voeren?
Zoals ik in mijn brief van 9 november jl.4 heb aangegeven vind ik het mooi om te zien hoe gemeenten, zoals de gemeente Groningen, via hun bestaande verordenende bevoegdheden, paal en perk stellen aan praktijken van malafide verhuurders. Daarmee ontstaat beter zicht op de wettelijke mogelijkheden die er lokaal al zijn.
In de brief van 12 februari jl.5 is beschreven hoe ik de aangenomen motie6 van de leden Nijboer (PvdA) en Ronnes (CDA) ga uitvoeren. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de voortgang. Deze motie verzoekt de regering waar nodig de juridische risico’s van een vergunningenstelsel voor verhuurders en bemiddelaars, zoals ingevoerd in de gemeente Groningen, weg te nemen en andere studentensteden te stimuleren om eveneens een vergunningenstelsel in te voeren.
Bent u bereid belemmeringen in de wet weg te nemen, zodat gemeenten lokaal een vergunningenstelsel kunnen invoeren, waarmee gemeenten goed verhuurderschap kunnen afdwingen, waaronder tenminste het volgen van wettelijke regels?
Zie antwoord vraag 5.
Toezicht op crowdfundingplatforms zoals Dream or Donate. |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op mijn eerdere vragen over het crowdfundingplatform Dream or Donate?1
Ja.
Vindt u nu, nadat Dream or Donate onbereikbaar werd en een nog onbekend bedrag aan donaties verdwenen lijkt te zijn, nog steeds dat er voldoende toezicht is geweest op dit platform? Had u dit niet kunnen voorkomen door beter toezicht te houden?2
Het kabinet vindt het erg vervelend voor donateurs en initiatiefnemers dat zij in onzekerheid hebben verkeerd over wat er met hun donaties was gebeurd, nadat de website offline ging. Positief is dat een aantal gedupeerden begin en eind september alsnog is uitbetaald. Verder is het in dergelijke situaties aan de politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen en te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit (bijv. fraude of oplichting).3
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Alkaya van 5 februari 2019, vindt het kabinet dat het toezicht afdoende is geregeld.4 Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover de initiatiefnemer een consument is, onder het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt. In geval van mogelijke fraude of oplichting is de strafrechtketen aan zet.
Aan welke eisen moeten crowdfundingplatforms op het gebied van commercie, dat wil zeggen zogenaamde loan based en/of equity based crowdfunding, voldoen waar andere platforms zoals Dream or Donate nog steeds niet aan hoeven te voldoen?
Bij crowdfunding door uitgifte van effecten, zoals aandelen of obligaties en crowdfunding door het uitschrijven van een onderhandse lening, maakt de geldgever aanspraak op een financiële tegenprestatie in de vorm van aflossing, rente of dividend. In deze gevallen verricht het platform bemiddelende werkzaamheden ten aanzien van het verwerven van financiële instrumenten (effecten en obligaties) en het aantrekken van opvorderbaar geld van het publiek (onderhandse leningen). Het toezicht van de AFM vloeit voort uit de aard van deze activiteiten. Die aard – namelijk investeren met als doel het behalen van rendement met behulp van een bemiddelend platform – verschilt fundamenteel van de aard van crowdfunding door middel van donatie. Bij deze laatste vorm doet de geldgever moedwillig afstand van zijn of haar geld met het oogmerk een bepaald doel te ondersteunen.
Crowdfunding door middel van donatie is daarom vergelijkbaar met doneren aan meer traditionele charitatieve instellingen, bijvoorbeeld via een collectebus. Op deze activiteit is er eveneens geen toezicht van de AFM, noch is daar aanleiding voor. Voor doneren aan charitatieve instellingen geldt voor het kabinet zelfregulering als uitgangspunt. De sector heeft hier ook initiatief genomen (zie het antwoord op vraag 4 hieronder) en verkent momenteel wat nodig is voor deze specifieke vorm van doneren.
Deelt u de mening dat burgers erop moeten kunnen rekenen dat ook donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden, en dus dat hierop toegezien moet worden zoals dat bij crowdfunding gericht op commercie wél gebeurt?
Ja, het kabinet deelt de mening van uw Kamer dat burgers erop moeten kunnen rekenen dat donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden. Evenals bij donaties aan meer traditionele charitatieve instellingen is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf om deze zekerheid aan consumenten te bieden. Een manier waarop de platformen dat kunnen doen, is door te garanderen dat financieringsstromen van donaties buiten de platformen om verlopen (bijvoorbeeld via een Stichting Derdengelden). Aansluiten bij de erkenningsregeling van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), die het Ministerie van Justitie en Veiligheid middels een structurele jaarlijkse bijdrage ondersteunt vanuit zijn coördinerende rol inzake filantropie, is op basis van de criteria en de aard van crowdfunding echter niet goed mogelijk. Betrokken bedrijven, Nederland Filantropieland (NLFL) en het CBF verkennen momenteel wat nodig is, zodat het publiek ook gerust kan geven via crowdfundingplatformen.5 Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een gedragscode. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en acht, mede in het licht van deze ontwikkeling, aanvullende overheidsmaatregelen niet nodig.
Bent u bereid om websites als Dream or Donate vergunningsplichtig te maken en toezicht door de Autoriteit Financiële Markten te laten plaatsvinden op alle crowdfundingplatforms, ongeacht of deze platforms een tussenpersoon zijn bij het aangaan van leningen of het doen van donaties? Zo niet, bent u bereid te onderzoeken hoe beter toezicht op crowdfundingplatforms dan wel georganiseerd kan worden?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 reeds naar voren komt, verschillen crowdfunding door middel van donatie enerzijds en crowdfunding in onderhandse leningen en effecten anderzijds fundamenteel van elkaar. Hierdoor acht het kabinet het niet passend of wenselijk om crowdfunding door middel van donatie onder het toezicht van de AFM te brengen. Voor het tweede deel van uw vraag wordt verwezen naar de beantwoording op vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben slachtoffers van Dream or Donate op dit moment naast een civielrechtelijke procedure tegen de eigenaar?
Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen en vast te stellen of er sprake is van een strafbaar feit. De politie heeft gebruikers van het platform opgeroepen om aangifte te doen wanneer zij vermoeden dat ze mogelijk zijn opgelicht. Daarnaast staat gebruikers – zoals gebruikelijk in dit soort contractuele relaties – de civielrechtelijke weg open, bijvoorbeeld met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding vanwege wanprestatie.
Het bericht 'Donatiewebsite plotseling offline: tienduizenden euro’s verdwenen' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Donatiewebsite plotseling offline: tienduizenden euro’s verdwenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlanders veilig online zaken met elkaar moeten kunnen doen en dat het aan de overheid is om hiertoe de juiste voorwaarden te scheppen, spelregels af te spreken en toezicht te houden?
Ja, het kabinet deelt de mening dat Nederlanders veilig online zaken met elkaar moeten kunnen doen. Dit is ook een van de speerpunten van de Consumentenagenda van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.2 Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om de juiste voorwaarden te scheppen voor een gezond ondernemersklimaat en consumenten te beschermen waar dat nodig is.
Is bekend hoeveel websites als «Dream or Donate» er in Nederland actief zijn?
Bij de beantwoording van deze vraag, wordt er vanuit gegaan dat uw leden met «websites als Dream or Donate» doelen op crowfundingwebsites die zich richten op donaties of het ondersteunen van een project tegen een niet-financiële tegenprestatie (sponsoring of «reward-based»).
Het is niet exact bekend hoeveel dergelijke platforms er in Nederland actief zijn. De meest complete bron hiervoor is www.crowdfundingcijfers.nl. Hieruit blijkt dat er in 2018 in totaal voor 329 mln. euro gecrowdfund is in Nederland. Hiervan bestond minder dan 10% uit donaties en rewards (resp. 14 en 18 mln. euro). Deze statistiek is samengesteld op basis van de gegevens van 49 bedrijven, maar deze richten zich voor het merendeel op leningen.
Hoe is op dit moment de controle op dit type crownfundingplatformen georganiseerd? Welke wet- en regelgeving is hier van toepassing?
Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover de initiatiefnemer een consument is, onder het toezicht van de ACM. Dit houdt in dat bijvoorbeeld het verbod op oneerlijke handelspraktijken van toepassing is, maar ook dat het bedrijf gebonden is aan transparantie-eisen over zijn aanbod. Tot slot is de strafrechtketen het sluitstuk van de toepasselijke wet- en regelgeving indien sprake is van strafbare feiten.
Vindt u dat voor crowdfundingplatformen op het gebied van doneren dezelfde regels zouden moeten gelden als voor crowdfundingplatformen gericht op beleggingen en investeringen, zoals vermelding in een register, een vergunning- of ontheffingsplicht en controle door de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Bij crowdfunding door uitgifte van effecten, zoals aandelen of obligaties en crowdfunding door het uitschrijven van een onderhandse lening maakt de geldgever aanspraak op een financiële tegenprestatie in de vorm van aflossing, rente of dividend. In deze gevallen verricht het platform bemiddelende werkzaamheden ten aanzien van het verwerven van financiële instrumenten (effecten en obligaties) en het aantrekken van opvorderbaar geld van het publiek (onderhandse leningen). Het toezicht van de AFM vloeit voort uit de aard van deze activiteiten. Die aard – namelijk investeren met als doel het behalen van rendement met behulp van een bemiddelend platform – verschilt fundamenteel van de aard van crowdfunding door middel van donatie. Bij deze laatste vorm doet de geldgever moedwillig afstand van zijn of haar geld met het oogpunt een bepaald doel te ondersteunen.
Crowdfunding door middel van donatie is daarom vergelijkbaar met doneren aan meer traditionele charitatieve instellingen, bijvoorbeeld via een collectebus. Op deze activiteit is er eveneens geen toezicht van de AFM, noch is daar aanleiding voor. Voor doneren aan charitatieve instellingen geldt voor het kabinet zelfregulering als uitgangspunt.
Bent u bereid de huidige wet- en regelgeving ten aanzien van crowdfundingplatformen tegen het licht te houden om situaties als bij «Dream or Donate» in de toekomst te voorkomen?
Zoals het kabinet aangeeft in de beantwoording op de vragen van het lid Alkaya (SP), die uw Kamer gelijktijdig toekomt, moeten burgers erop kunnen rekenen dat donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden. Evenals bij donaties aan meer traditionele charitatieve instellingen, is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf om deze zekerheid aan consumenten te bieden. Aansluiten bij de erkenningsregeling van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), die het Ministerie van Justitie en Veiligheid middels een structurele jaarlijkse bijdrage ondersteunt vanuit zijn coördinerende rol inzake filantropie, is op basis van de criteria en de aard van crowdfunding echter niet goed mogelijk. Betrokken bedrijven, Nederland Filantropieland (NLFL) en het CBF verkennen momenteel wat nodig is zodat het publiek ook gerust kan geven via crowdfundingplatformen.3 Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een gedragscode. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en acht, mede in het licht van deze ontwikkeling, aanvullende overheidsmaatregelen niet nodig.
Is hier volgens u nog een aanvullende rol weggelegd voor het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), ook voor wat betreft online crowdfunding voor goede doelen?
Het CBF is een stichting die toezicht houdt op de Erkende Goede Doelen. De kennis en expertise van het CBF is zeer relevant in dit kader. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 verkent CBF momenteel samen met NLFL en partijen uit de sector de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een gedragscode.
Het bericht dat het concurrentiebeding vaak oneigenlijk wordt gebruikt |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bedrijven het concurrentiebeding in contracten met werknemers steeds vaker niet gebruiken om oneerlijke concurrentie tegen te gaan, maar om personeel bij zich te houden in de huidige krappe arbeidsmarkt?1
Ik vind het begrijpelijk dat een werkgever in bepaalde situaties een concurrentiebeding kan opnemen in de arbeidsovereenkomst. Het kan een effectieve wijze zijn om te voorkomen dat een werknemer na het einde van het dienstverband bijvoorbeeld klanten of bedrijfsgeheimen meeneemt. Inherent aan een concurrentiebeding is echter dat dit een belemmerende werking heeft voor de werknemer. Gezien het belang van de werknemer dient daarom zorgvuldig gebruik te worden gemaakt van het beding. Juist daarom is het sinds de invoering van de Wet Werk en zekerheid verplicht dat er zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen moeten zijn voor het opnemen van een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Een concurrentiebeding is niet bedoeld om personeel vast te houden in deze krappe arbeidsmarkt. Tevens biedt de wet aan de rechter de mogelijkheid dat hij aan de werkgever de verplichting tot het betalen van een vergoeding oplegt als de werknemer door het concurrentiebeding in belangrijke (dus te grote) mate belemmerd wordt om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. Overigens valt een relatiebeding onder dezelfde wettelijke regeling als het concurrentiebeding. In de rest van beantwoording wordt de term «concurrentiebeding» gebruikt.
Herkent u het beeld dat juridische dienstverleners DAS en Stichting Achmea Rechtsbijstand schetsen, dat het aantal rechtszaken en schikkingen over het oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de Raad voor de Rechtspraak zijn cijfers verkregen over het aantal rechtszaken dat jaarlijks wordt gevoerd over het concurrentiebeding. De ontwikkeling over de jaren 2014 tot medio november 2019 wordt hieronder weergegeven.
2014
2015
2016
2017
2018
2019 (tot half november)
Aantal rechtszaken concurrentiebeding
329
359
328
316
291
227
Uit de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt geen stijging van het aantal rechtszaken. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen de rechter de werking van het beding heeft ingeperkt. Het aantal gevallen dat een schikking buiten de rechter om wordt getroffen is niet bekend. Dit is een aangelegenheid tussen de werkgever en de werknemer.
Wat is uw reactie op de constatering van de arbeidsjurist, dat in de praktijk concurrentiebedingen dikwijls «een schaamlap» zijn voor het frustreren van de vertrekwens van werknemers? Is dit voor u acceptabel?
Zie antwoord 1.
Klopt het dat één op de vijf arbeidscontracten een concurrentiebeding bevat? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
In 2015 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van het concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten. 19% van de ondervraagde werknemers gaf toen aan een concurrentiebeding te hebben. Er is geen direct vergelijkbaar onderzoek bekend, maar het aandeel nieuwe contracten met een concurrentiebeding kan voor 2018 worden benaderd voor vaste en tijdelijke contracten. Daarvoor is gekeken naar het aandeel mensen dat in de enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS aangeeft korter dan een half jaar geleden gestart te zijn met een nieuwe baan, waarbij een concurrentiebeding is opgenomen in hun arbeidscontract. Een eerste verkenning laat zien dat van het deel van deze groep werknemers met een vast contract 19 procent een concurrentiebeding heeft opgenomen in zijn of haar arbeidscontract. Van de mensen met een tijdelijk contract is dat 16 procent.
Ik kan niet speculeren over de verklaring van deze ontwikkeling. Wel wordt in de evaluatie van de Wwz nagegaan hoe de maatregel heeft uitgewerkt dat een concurrentiebeding in een tijdelijk contract alleen mogelijk is als dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de cijfermatige ontwikkeling van het aantal concurrentiebedingen, met name in tijdelijke contracten.
Erkent u dat het oneigenlijke gebruik van het concurrentiebeding ook een nadelig effect kan hebben op de lonen, omdat werkgevers minder hun best hoeven te doen om werknemers te behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een concurrentiebeding kan een werknemer gedurende een bepaalde periode belemmeren om te gaan werken voor een concurrerend bedrijf. Hiermee wordt een werknemer belemmerd om over te stappen naar een andere baan. Er zijn verschillende mogelijke effecten van een concurrentiebeding op de lonen. Het is mogelijk dat de werkgever minder prikkels heeft om te investeren in arbeidsvoorwaarden, zoals loon, aangezien de werknemer wellicht minder snel kan profiteren van een hoger loonaanbod van een concurrent. Ook kunnen lonen lager uitvallen doordat vertrekkende werknemers in sectoren terechtkomen waar zij minder productief zijn. Daarnaast kan een verminderde arbeidsmobiliteit leiden tot minder innovatie, doordat er minder kennisverspreiding plaatsvindt.
Hier staat tegenover dat de «kosten» van het ondertekenen van het beding door de werknemer zouden kunnen worden gecompenseerd in andere componenten van het arbeidscontract, zoals het loon. Dit geldt echter alleen bij een voldoende sterke onderhandelingspositie van een werknemer. Daarnaast kan het zijn dat bedrijven waarin veel gebruik wordt gemaakt van concurrentiebedingen meer investeren in innovatie en over meer bedrijfsspecifieke kennis beschikken, waardoor de productiviteit van het bedrijf stijgt. Ook kan een duurzame(re) arbeidsrelatie, die ontstaat door een lagere arbeidsmobiliteit, de productiviteit verhogen doordat de werkgever en werknemer een vertrouwensband hebben opgebouwd en bedrijfsspecifieke kennis (beter) wordt benut. Een hogere productiviteit kan doorwerken in het loon van de werknemers.
Er is sprake van oneigenlijk gebruik wanneer de werknemer door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. De rechter kan het concurrentiebeding dan geheel of gedeeltelijk vernietigen. Hierdoor vervalt de belemmering van de overstap. Ook kan de rechter de werknemer compenseren voor de belemmering door een vergoeding toe te kennen aan de werknemer.
Het is zeer de vraag of en hoe deze effecten in de praktijk zichtbaar zijn, en zo ja, welk effect dominant is. Er zijn vele factoren die invloed hebben op de loonontwikkeling.
Klopt het dat Nederland één van de weinige Europese landen is zonder een verplichte vergoeding voor concurrentiebedingen? Wat is hiervan volgens u de verklaring?
Uit onderzoek van 2011 over 23 Europese landen blijkt dat 12 van de 23 onderzochte landen voor de geldigheid van een concurrentiebeding een financiële compensatie verplicht hebben gesteld.2 In zeven van deze landen is bij wet een minimale vergoeding bepaald, uiteenlopend van 100 procent van het laatstverdiende loon in Tsjechië, tot 15 procent in Italië. Hieruit blijkt dat ruim de helft van de landen een financiële compensatie vereisen, maar er ook landen zijn die het concurrentiebeding op andere wijze wettelijk reguleren.
Bent u bereid om ook in Nederland een verplichte vergoeding voor concurrentiebedingen in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog zou die vergoeding volgens u moeten zijn?
Naar aanleiding van de motie van Van Weyenberg en Gijs van Dijk die is aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW zal ik onderzoek doen naar de wenselijkheid van het stellen van nadere voorwaarden aan het gebruik van het concurrentiebeding. Hierbij zal ik ook een verplichte vergoeding overwegen.
De app Nextdoor |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Buurtapp Nextdoor zo lek als een mandje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit het bericht blijkt dat informatie die via deze app wordt gedeeld ook terecht kan komen bij partijen of personen voor wie dat niet bedoeld is? Zo ja, welke gevolgen kan dat hebben met betrekking tot de veiligheid en persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
Uit het bericht lijkt inderdaad te kunnen worden afgeleid dat de informatie die via de app wordt gedeeld ook terecht kan komen bij personen of partijen voor wie het niet bedoeld is. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Zo kan de informatie die volgens het artikel «gelekt» wordt mogelijkerwijs leiden tot inbraak, omdat uit de desbetreffende informatie kan blijken dat men niet thuis is.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart naar deze app, bijvoorbeeld vanwege een datalek of andere overtreding van wet- en regelgeving met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij bericht in beginsel geen uitspraken over mogelijke en lopende onderzoeken te doen.
Is door personen aangifte gedaan bij de politie tegen deze app? Zo ja, wat is de stand van zaken en welke mogelijke strafbare feiten betreft het?
Uit het politieregistratiesysteem blijkt dat er verscheidende malen aangifte is gedaan met betrekking tot de app Nextdoor. De aangiftes hebben betrekking op verschillende vormen van fraude, zoals identiteitsfraude. Indien er voldoende opsporingsindicaties zijn, kan worden besloten om naar aanleiding van een aangifte een strafrechtelijk onderzoek te starten. Over de behandeling van individuele aangiftes kan ik verder geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat de overheid, waaronder gemeenten en politie, terughoudend moet zijn om deze app en gelijkaardige apps aan te bevelen of onder de aandacht te brengen? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de overheid past terughoudendheid als het gaat om het aanbevelen van applicaties die ontwikkeld zijn door private partijen. De overheid dient bijvoorbeeld te voorkomen dat bij burgers ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat een applicatie diens zaken, en in het verlengde daarvan, diens privacybescherming op orde heeft.
Dat neemt overigens niet weg dat burgers, binnen de grenzen van de wet, vrij zijn om, al dan niet in collectiefverband, vorm te geven aan bescherming van hun directe leefomgeving. Het gebruik van buurtpreventieapps kan daarbij behulpzaam zijn.
Iedere partij die dergelijke diensten aanbiedt dient zich te houden aan de (privacy-)wetgeving. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ziet voornamelijk dat gemeenten hun inwoners juist waarschuwen naar aanleiding van klachten.
Kent u buurtapps waarbij geen informatie of data aan commerciële partijen wordt doorgespeeld en die wel besloten en goed beschermd zijn tegen inmenging van mogelijk kwaadwillende anderen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, ziet u voor u zelf een taak om ervoor te zorgen dat een dergelijke betrouwbare app er wel komt?
Ik zie het niet als mijn taak onderzoek laten doen naar dergelijke apps. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
De lobby van multinationals die al decennia helpen de politieke agenda te formuleren |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van Follow the Money over de lobby van multinationals die met clubs en subcommissies de politiek beïnvloedden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het bewuste artikel gaat over belangbehartiging vanuit het bedrijfsleven, specifiek vanuit ABDUP. ABDUP is een informeel overlegorgaan van AkzoNobel, Shell, DSM, Unilever en Philips. Op gezette tijden komen deze bedrijven in informele setting bijeen over thema’s waar deze multinationals mee te maken hebben. ABDUP nodigt soms gasten uit om hier aan bij te dragen.
Belangenbehartiging is een instrument waar alle maatschappelijke actoren zich van bedienen. Ik beschouw een dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Het kabinet hecht aan persoonlijk, open en vertrouwelijk contact met al deze partijen om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Het kan inzicht geven in standpunten, argumenten en belangen, of draagvlak creëren voor beleid. Voor de kwaliteit van ons werk is het van groot belang om signalen van de buitenwereld te ontvangen en mee te wegen in beleidsvorming. Het kabinet maakt ten allen tijde haar eigen afwegingen en keuzes, waar het kabinet verantwoordelijk voor gehouden kan worden.
Zijn er nu ook nog subcommissies actief? Zo ja, hoeveel, welke en op welke beleidsterreinen zijn zij actief? Zo nee, waarom niet?
ABDUP staat los van de rijksoverheid. Ik heb geen zicht op eventuele subcommissies die vanuit ABDUP actief zijn.
Kunt u in een tijdlijn weergeven hoe vaak er overleg plaats heeft gevonden tussen de ABDUB-bedrijven, PHAUSD en/of de subcommissies? Hoe vaak zijn daar kabinetsleden bij aanwezig geweest? Hoe vaak zijn daar hoge ambtenaren bij aanwezig geweest?
Ik beschouw een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Daarom is het ook belangrijk om transparant te zijn over dergelijke contacten. Zo is er doorgaans in wetgevingsvoorstellen een lobbyparagraaf opgenomen dat verslag doet van de internetconsultatie en andere contacten met externen, inclusief een reactie en inzage in de belangenafweging op hoofdlijnen. Per dossier is er dus in de regel goede transparantie over met wie er contact is geweest. Echter, er is geen totaaloverzicht per maatschappelijke organisatie, belangenorganisatie of bedrijf over de contacten met alle verschillende ambtenaren. Voor de volledigheid merk ik op dat de overheid geen lid is van ABDUP en ik dus ook geen tijdlijn kan construeren van overleg dat in dit verband heeft plaatsgevonden.
Zoals ook blijkt uit de documenten die zijn verstrekt in het kader van recente Wob-verzoeken over ABDUP waren tussen eind 2010 en heden de volgende bewindspersonen voor gedachtewisseling te gast bij een ABDUP-overleg, waarbij geen hoge ambtenaren aanwezig waren:
Op 14 februari 2011: Minister president Mark Rutte over onderwerpen als vestigingsklimaat; positie van Nederland in de wereld; concurrentiepositie.
Op 24 november 2011: Minister van Economische Zaken Maxime Verhagen over de macro-economische situatie in Nederland; Europa; en het Topsectorenbeleid.
Op 23 november 2015: Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem over Europa; de concurrentiepositie van Nederland in Europa/wereld; de Nederlandse groeiagenda; en de rol van de industrie in de Nederlandse economie.
PHAUSD was een overlegorgaan tussen de bedrijven Philips, Hoogovens, Akzo, Unilever, Shell en DSM met de ambtelijke top van het toenmalige DG Industrie van het Ministerie van Economische Zaken. Voor zover nog na te gaan vond dit overleg in de jaren negentig circa vier keer per jaar plaats en dateert het laatste overleg van 2002.
Kunt u tevens weergeven in die tijdlijn welke ministeries daarbij betrokken waren? Welke beleidsterreinen? Wat was het doel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid toe te geven dat de afschaffing van de dividendbelasting wel degelijk door de «Nederlandsche industrieën met groote internationale belangen» aanhangig is gemaakt? Zo nee, hoeveel boeken en/of artikelen zijn er nog nodig om dat wel toe te geven?
Zoals aangegeven op vraag 1 hoort het bij het werk van ambtenaren op ministeries om signalen van de buitenwereld te ontvangen en te wegen. Verschillende Nederlandse (beursgenoteerde) bedrijven dragen al jaren uit dat de dividendbelasting een maatregel is waar zij last van hebben in vergelijking met buitenlandse concurrenten. Dit dateert van ver voor de recente discussie over dit onderwerp. Zo is dit onderwerp uitgebreid besproken op 26 juni 2008 in een hoorzitting/rondetafelgesprek voor de vaste commissie van Financiën.2
Over welke belastingmaatregelen lobbyde ABDUP nog meer?
De ABDUP is een informeel samenkomen tussen AkzoNobel, Shell, DSM, Unilever en Philips waar allerhande onderwerpen besproken kunnen worden. Uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt dat tussen eind 2010 en heden drie maal een bewindspersoon genodigd was. Daar zijn geen notulen van, dus kan ik deze vraag niet beantwoorden. Daarnaast is het van belang dat partijen vrijuit en in vertrouwen met de overheid kunnen spreken. Ook wordt in deze informele overleggen bedrijfsvertrouwelijke informatie gewisseld. Het is het niet aan mij om ingebrachte punten uit dergelijke overleggen naar buiten te brengen.
Duurt het honoreren van de Wob-verzoeken van Follow the Money zo lang omdat u niet wilt dat deze lobby, naast de openlijke lobby, bekend wordt?
Mijn ministerie streeft ernaar om elk Wob-verzoek binnen de wettelijke termijn af te handelen. De herkomst of het doel van de vraag noch de uitkomst ervan heeft invloed op de doorlooptijd van behandeling. Het overschrijden van de termijn kan in algemene zin wel veroorzaakt worden door bijvoorbeeld de omvang of complexiteit van een Wob-verzoek, het opvragen van zienswijze van derden, of het groeiend aantal Wob-verzoeken dat mijn organisatie te verwerken krijgt. Daar hebben we dan contact over met de verzoeker.
Bij welke milieumaatregelen kwam PHAUSD in opstand? Wanneer? Welke wetgeving is veranderd door de lobby van PHAUSD?
Ook in het verleden onderhielden ambtenaren bij het maken van beleid goed contact met de buitenwereld, waaronder met genoemde en andere bedrijven. Deze gang van zaken betekent niet dat er sprake was van ongewenste invloed op beleidvorming en wetgeving. Bovendien gold ook destijds dat het kabinet te allen tijde haar eigen afwegingen en keuzes maakt en hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden.
Welke politieke projecten komen naast het Innovatieplatform en Jet-Net voort uit de lobby van deze clubs?
Ik herken me niet in de bewering dat het ontstaan van het Innovatieplatform, Jet-Net of andere projecten toe te schrijven zijn aan belangenbehartiging vanuit het ABDUP-overleg.
Hoeveel publiek geld is er in dit soort projecten gestoken?
Zie antwoord vraag 9.
Lobbyen deze clubs ook bij provinciale en gemeentebesturen?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden aangezien ik geen zicht heb op de agenda en activiteiten van ABDUP.
Het gevangeniswezen, het tegengaan van het binnensmokkelen van verboden spullen en de inhuur van externen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door een extern ingehuurde kracht geprobeerd is veel geld, drugs en een set lopers om sloten te forceren naar binnen te smokkelen in de gevangenis in Zaanstad, nadat zeer recent nog een luchtdrukwapen binnen de muren was beland?1
De persoon die heeft getracht contrabande in te voeren in het JC Zaanstad was een bezoeker, die namens een extern bedrijf in de inrichting kwam ten behoeve van een acquisitiegesprek. De persoon was geen ingehuurde kracht.
Penitentiaire inrichtingen (PI’s) treffen uiteenlopende maatregelen om invoer, bezit en gebruik van contrabande tegen te gaan. In mijn brief van 11 juli jl. ben ik hier nader op ingegaan.2 Wat dit incident betreft, constateer ik dat het samenstel van maatregelen goed heeft gefunctioneerd. De bezoeker die de contrabande wilde invoeren, is betrapt en aangehouden door de politie. De contrabande heeft haar bestemming niet bereikt.
Wordt tot op de bodem uitgezocht door wie dit is aangestuurd en voor wie deze contrabande was bestemd, zodat hier zo mogelijk ook gedetineerden voor gesanctioneerd kunnen worden? Op welke wijze wordt dit aangepakt?
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar deze poging tot invoer van contrabande. Daarover kan ik verder geen uitspraken doen.
Erkent u dat veel gevangenispersoneel zich nog steeds overvraagd voelt, omdat de werkdruk en het ziekteverzuim hoog blijven en de doelgroep van gedetineerden gemiddeld zwaarder en complexer wordt?
Het werk in PI’s is complex en er wordt dan ook veel van de medewerkers gevraagd. Ik heb veel respect voor de inzet van de DJI-medewerkers. Het is van belang dat de personele bezetting op orde is. In mijn brief van 10 juli jl. over de voortgang van mijn visie op de tenuitvoerlegging van straffen en de beantwoording op 19 juni jl. van vragen van uw Kamer heb ik aangegeven welke extra inspanningen gedaan zijn om de personele bezetting te verbeteren.3 4 Van groot belang is de sinds 2017 in gang gezette grootschalige werving van personeel, om de uitstroom van personeel op te vangen, nieuwe vacatures in te vullen en externe inhuur te vervangen door eigen personeel.
Ik heb hierbij ook aangegeven dat het ziekteverzuim per inrichting varieert, en dat bij een verzuim boven de gefinancierde 7,3%, inrichtingen mogelijk in de knel komen om alle roosterdiensten in te vullen. De inrichting moet dan de keuze maken welke activiteiten doorgang kunnen vinden en welke niet. In inrichtingen met een hoog verzuim wordt dit gericht aangepakt, bijvoorbeeld door een intensief verzuimbegeleidingstraject en aandacht in de managementgesprekken.
Daarnaast zet DJI fors in op het ontwikkelen van het vakmanschap van haar medewerkers om met de complexe doelgroep om te kunnen gaan. In het convenant dat DJI met de bonden en de centrale ondernemingsraad heeft gesloten is aandacht voor de aanpak van werkdruk en het versterken van de veiligheid.
Krijgt u ook signalen dat er te weinig plaatsen in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC) zijn? Wat gaat u hieraan doen?
Het aantal gedetineerden met een PPC-indicatie is in de afgelopen jaren gestegen. Daarom is het aantal PPC-plaatsen uitgebreid. In 2017 en 2018 is het aantal PPC plaatsen van 630 naar 662 gegroeid. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de PPC-capaciteit verder wordt uitgebreid naar 698 bedden.5
Wat zijn volgens u tot nu toe de resultaten van het convenant tussen Dienst Justiële inrichtingen (DJI) en het gevangenispersoneel? Hoe kan het dat veel gevangenispersoneel nog geen verbeteringen ervaart en er bijvoorbeeld nog steeds te weinig tijd is voor grondige celinspecties?
Met de aan het convenant verbonden middelen zijn financiële belemmeringen weggenomen om personeel dat een opleiding volgt of gebruik maakt van de PAS-regeling of ouderschapsverlof te vervangen.
Het aantal medewerkers dat opleidingen vakmanschap volgt, neemt toe. Andere verbeteringen worden langzaam zichtbaar. DJI heeft te maken heeft met krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast kost het tijd voordat nieuwe medewerkers opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Een aantal inrichtingen heeft te maken met een hoog ziekteverzuim, wat noopt tot het stellen van prioriteiten. Zie hierover het antwoord op vraag 2 van de hiervoor genoemde Kamervragen.6
Wat is op dit moment het percentage meerpersoonscelgebruik? Kunt u dit specificeren per inrichting?
Meerpersoonscellen (mpc) zijn een volwaardige vorm van detentie, maar ze zijn niet geschikt voor iedere doelgroep. Als gevolg hiervan fluctueert per inrichting het percentage mpc-gebruik sterk. Bij inrichtingen met meer speciale regimes met bijzondere doelgroepen ligt het percentage significant lager. Ook kan op inrichtingsniveau een geringe wijziging in de bezetting meteen grote invloed hebben op het percentage mpc-gebruik in die inrichting. Het is van belang dat de percentages in onderstaand schema in die context gelezen worden.
Leeuwarden
35
Ter Apel
18
Veenhuizen Esserheem
0
Veenhuizen Norgerhaven
0
Achterhoek (Zutphen)
21
Almelo
12
Arnhem
7
Zwolle
8
Lelystad
44
Nieuwegein
26
Utrecht – Nieuwersluis
4
JC Zaanstad
61
DC Schiphol
68
Heerhugowaard
4
Alphen Maatschapslaan
0
Alphen Eikenlaan
36
Haaglanden (Scheveningen)
0
Krimpen
18
Dordrecht
23
Rotterdam Hoogvliet
9
Rotterdam Schie
0
Middelburg
16
Grave
34
Vught
2
Zuid Oost locatie Roermond
21
Zuid Oost locatie Ter Peel
7
Sittard
15
DC Zeist
54
DC Rotterdam
64
Het totaalpercentage betreft het percentage van alle gedetineerden dat op een meerpersoonscel verblijft.
Klopt het dat het beleid is het aantal meerpersoonscellen nu weer te laten toenemen? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen?
Zoals ik uw Kamer 11 juli jl. heb bericht, houdt DJI een flexibele schil aan om fluctuaties in de capaciteitsbehoefte te kunnen opvangen. De bedden die buiten gebruik blijven, zijn voornamelijk de tweede bedden in een meerpersoonscel.
Zoals gemeld in de brief van 11 juli jl. is sprake van een oplopende bezetting. Dit betekent dat (een deel van) de flexibele schil ingezet moet worden. Door het inzetten van een deel van de flexibele schil loopt het maximale percentage mpc in 2020 naar verwachting op.
Hoe verhoudt dit beleid zich tot de afspraken in het convenant?
In het convenant is afgesproken dat de inzet van meerpersoonscellen noodzakelijk kan zijn, maar dat de inzet altijd veilig en verantwoord dient plaats te vinden.
Deelt u de zorgen van het gevangenispersoneel en directeuren dat de toename van meerpersoonscellen op dit moment lang niet op alle plaatsen verantwoord is, mede vanwege het feit dat de doelgroep gemiddeld ingewikkelder wordt, en dit ook het tegengaan van contrabande bemoeilijkt?
Ik ben mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven. Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal
gedetineerden in de inrichting.
In mijn beantwoording op 19 juni jl. heb ik het sanctioneren van contrabande bij mpc-gebruik nader toegelicht.7
Meerpersoonscellen zijn niet voor elke gedetineerde geschikt. Bij de keuze gedetineerden te plaatsen in een meerpersoonscel wordt rekening gehouden met bijvoorbeeld psychische problematiek, agressief gedrag of opgelegde beperkingen. In bepaalde regimes zoals de Penitentiaire Psychiatrische Centra, de terroristenafdelingen en de Inrichtingen Stelselmatige Daders is het gebruik van meerpersoonscellen dan ook niet aan de orde.
Klopt het dat (het management van) een of meer Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) op dit moment de opdracht heeft gekregen opnieuw te bezuinigen? Zo ja, waarom? Zo ja, om welke inrichtingen en welke besparingsdoelstellingen gaat het precies?
Dit is onjuist. Er is geen sprake van een bezuiniging. Wel wordt van alle vestigingsdirecteuren gevraagd dat zij binnen het afgesproken budget blijven. Als er sprake is van overschrijdingen worden daar zo nodig aanvullende afspraken over gemaakt.
Wat is de stand van zaken bij het vervullen van vacatures? Hoeveel vacatures zijn er momenteel en welke inspanningen worden geleverd deze zo snel mogelijk in te vullen? Wat zijn de prognoses, mede gelet op de vergrijzing van het huidige personeelsbestand?
Van mei 2017 tot en met juli 2019 is de personeelsbezetting van het Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring (GW/VB) met bijna 600 fte toegenomen. Op 26 augustus 2019 waren ruim 450 vacatures opengesteld voor het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring en ongeveer 650 vacatures voor DJI totaal. Hiervoor wordt actief geworven. Gedurende de eerste 7 maanden van 2019 zijn voor geheel DJI gemiddeld per maand 135 medewerkers ingestroomd. Dit overstijgt de laatste maanden de uitstroom ruim.
Het proces van werving wordt verder geprofessionaliseerd met veel aandacht voor de doorlooptijden en gerichte benadering van de doelgroepen (o.a. via social media).
Tot 2025 verwacht DJI jaarlijks ruim 1.000 fte te moeten werven ter vervanging van de uitstroom.
Klopt het dat op dit moment sprake is van een hoge bezetting, dat veel gevangenissen bijna of geheel vol zitten en het iedere keer weer een puzzel is hoe alle gedetineerden geplaatst kunnen worden? Zo ja, hoe kan dit gelet op het feit dat de afgelopen jaren vooral gevangenissen zijn gesloten en personeel is vertrokken? Hoe kijkt u hier op terug?
De sluitingen waren nodig om de leegstand in het gevangeniswezen te verminderen. Door de maatregelen is de leegstand in totaal met 1.500 plaatsen verminderd.
Van belang is dat naast het sluiten van vier gevangenissen er, mede door het overplaatsen van het personeel van de gesloten inrichtingen, in andere gevangenissen leegstaande plaatsen van personeel zijn voorzien. Dit heeft er toe geleid dat het totaal aantal inzetbare plaatsen (dat wil zeggen: cellen waarvoor personele bezetting beschikbaar is) na de transitie vergelijkbaar is met voor de transitie.
Daarnaast bleef er een flexibele buffer van 2.100 niet meteen inzetbare plaatsen over, om schommelingen in de capaciteitsbehoefte op te vangen.
Zoals ik in mijn brief van 11 juli jl. heb aangegeven is er vanaf medio 2017 sprake van een oplopende bezetting. De bezetting valt binnen de mogelijke fluctuaties in de capaciteitsbehoefte, zoals die in de PMJ-prognoses uit 2017 werden geraamd.
Op dit moment zijn van de in totaal 10.393 inzetbare plaatsen 9.586 plaatsen in gebruik.8 Vooral bij huizen van bewaring (2.873 plaatsen bezet van de 3.063) en in gevangenissen (2.781 plaatsen bezet van de 2.828) is er sprake van een hoge bezettingsgraad.9
Om deze reden wordt een deel van de flexibele buffer in gebruik genomen waarmee het aantal inzetbare cellen wordt uitgebreid. Het zoveel mogelijk regionaal plaatsen en het zorg dragen voor efficiënte vervoersbewegingen is daarbij inderdaad een puzzel voor degenen die belast zijn met het plaatsingsproces.
Hoeveel fte wordt op dit moment extern ingehuurd? Welk percentage van het personeelsbestand is dit? Om welke functies gaat dit?
De personeelsbezetting van het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring bedraagt eind juli jl. ruim 9.400 fte. De bezetting bestaat voor 96% uit eigen personeel en 4% uit ingehuurd personeel. Dit beeld kan uiteraard per vestiging en afdeling verschillen. De inhuur betreft vooral complexbeveiligers en zorgpersoneel.
Erkent u dat het risico bestaat dat extern ingehuurde krachten minder loyaal aan de organisatie zijn, simpelweg vanwege het feit dat ze daar niet in dienst zijn?
Die uitspraak kan in zijn algemeenheid niet gedaan worden. Extern ingehuurde krachten zijn ook professionals die worden geacht goed werk te leveren.
Hoe is de screening en controle van extern ingehuurde krachten georganiseerd? Door wie wordt dit gedaan en waar wordt op gescreend? Is deze controle minstens zo grondig als bij personeel dat in dienst gaat van DJI? Zijn er redenen en mogelijkheden om dit aan te scherpen?
De screening van een extern ingehuurde medewerker verloopt op dezelfde wijze en op basis van dezelfde screeningsprofielen als van een medewerker die in dienst van DJI komt. In beide gevallen is een voorwaarde dat de medewerker een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan overleggen, waaruit blijkt dat op dat moment in de justitiële documentatie geen indicaties staan die een bezwaar vormen voor het vervullen van een specifieke taak of functie. De dienst Justis hanteert voor DJI personeel een terugkijktermijn op de justitiële documentatie van dertig jaar. Dit geldt ook voor extern ingehuurd personeel.
Voor sommige functies, die ook voorkomen binnen DJI, kan het nodig zijn om bij de VOG aanvraag ook relevante politiegegevens te kunnen betrekken. Daarom heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een wetsvoorstel waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat een VOG voor deze functies wordt geweigerd enkel op basis van voor de functie relevante politiegegevens. Dit wetsvoorstel is recent aanhangig gemaakt bij de Raad van State.
Klopt het dat extern ingehuurde krachten die niet langer welkom zijn bij een bepaalde inrichting, al dan niet vanwege een incident of een «niet-pluis-gevoel», ingehuurd kunnen worden door een andere inrichting omdat dit niet centraal wordt bijgehouden en signalen niet worden gedeeld? Hoe beoordeelt u dit en wat gaat u daaraan doen?
Door DJI wordt wel degelijk op centraal niveau geregistreerd of een disciplinaire maatregel waaronder een strafontslag tegen een DJI-medewerker of extern ingehuurde complexbeveiliger is genomen. Wanneer een DJI-medewerker of extern ingehuurde medewerker bij een andere DJI-inrichting gaat werken, wordt dit register geraadpleegd. Afhankelijk van de aard en ernst van het incident wordt besloten of de medewerker in een andere inrichting tewerkgesteld kan worden of dat deze niet meer wordt ingezet voor werkzaamheden binnen DJI.
Volledigheidshalve wil ik vermelden dat er binnen de inrichtingen circa 150 uitzendkrachten werken, met name in de zorg of administratie. Hoewel deze uitzendkrachten een VOG dienen te overleggen, gelden er ten aanzien van opname in bovengenoemd centraal DJI-register andere (privacy) regels. Ik heb DJI gevraagd nader te onderzoeken of DJI hierdoor risico loopt en welke maatregelen getroffen kunnen worden. Als daar aanleiding toe is zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Deelt u de mening dat er principiële redenen zijn te streven naar zo min mogelijk extern ingehuurde krachten in het gevangeniswezen, omdat we er niet voor niets voor hebben gekozen dat dit onderdeel is van de publieke sector, o.a. vanwege het geweldsmonopolie, de zeggenschap en de mogelijkheden voor screening? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal extern ingehuurde krachten zo snel mogelijk kan worden teruggedrongen?
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Het verminderen van extern personeel kan echter pas als vacatures ook feitelijk zijn ingevuld.
Het geweldsmonopolie staat niet ter discussie. De zeggenschap en bevoegdheid blijven berusten bij de DJI.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Hondengevechten in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM: criminele organisatie organiseerde zeker vijf hondengevechten»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat nu pas wordt ingegrepen tegen de organisatoren van hondengevechten, terwijl politie en justitie al vele jaren aanwijzingen hebben dat op grote schaal hondengevechten worden georganiseerd in Nederland?
Zoals in de eerdere beantwoording van Kamervragen aangegeven, is het aan het lokale gezag om de prioriteiten te bepalen, waarbij de landelijke prioritering van de politie wordt meegenomen.2 Indien aangifte wordt gedaan van een dergelijk strafbaar feit, zal uiteraard worden bekeken of opsporing en vervolging mogelijk is en in de rede ligt.
Kunt u bevestigen dat de maximale gevangenisstraf voor het organiseren van een hondengevecht drie jaar is, of een geldboete van maximaal € 20.750?
Het organiseren van of deelnemen aan dierengevechten is verboden op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet Dieren.
Overtreding van dit artikel is aangemerkt als een misdrijf. Artikel 8.12 lid 1 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Het aanwezig zijn bij dierengevechten is op grond van artikel 2.14 lid 2 Wet Dieren verboden. Handelen in strijd met dit artikel is aangemerkt als een overtreding.
Artikel 8.12 lid 3 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
Kunt u bevestigen dat de maximale gevangenisstraf voor het aanwezig zijn bij een hondengevecht zes maanden is, of een geldboete van maximaal € 8.300?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de maximale gevangenisstraf voor het organiseren van of aanwezig zijn bij een hondengevecht veel te laag is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De wettelijke strafmaxima zijn in overeenstemming met de ernst van de feiten.
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen. Hij weegt daarbij alle factoren tegen elkaar af die hij voor het bepalen van de straf van belang acht. In de praktijk is ook niet gebleken dat het huidige strafmaximum ontoereikend is.
Deelt u de mening dat een dergelijk lage geldboete in schril contrast staat met het gepleegde misdrijf en het leed dat bij de dieren wordt veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe rechtvaardigt u de hoogte van de geldboete, aangezien dergelijke criminelen vaak veel geld verdienen met het organiseren van hondengevechten en andere vormen van criminaliteit, zoals broodfok en drugshandel?
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen.
Bent u voornemens om de maximale strafeis voor deze ernstige delicten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vragen 5 en 6.
Hoe is het mogelijk dat de verdachten inmiddels nieuwe honden hebben aangeschaft? Deelt u de mening dat dit onbegrijpelijk en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de huidige wetgeving gaat dit houdverbod pas in als de uitspraak onherroepelijk is. Dit wordt als onwenselijk geacht en wordt in het wetsvoorstel aanpak dierenmishandelingen en dierverwaarlozing zodanig aangepast, dat dadelijke tenuitvoerlegging mogelijk is en wordt toezicht op de naleving en handhaving bij overtreding direct na de uitspraak mogelijk. Hiermee wordt voorkomen dat de verdachte in afwachting van de onherroepelijke uitspraak wederom dieren gaat houden. De officier van justitie krijgt daarnaast de mogelijkheid om al eerder, voorafgaand aan de uitspraak een gedragsaanwijzing op te leggen die inhoudt dat de verdachte tot aan de zitting geen dieren mag houden. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in het voorjaar van 2020 ter advisering aan de Raad van State verzonden.
Deelt u de mening dat organisatoren van hondengevechten een levenslang fok- en houdverbod moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Een opgelegde sanctie moet proportioneel zijn aan de gepleegde strafbare feiten.
In de praktijk blijkt het huidige strafmaximum van drie jaar en de maximale proeftijd van tien jaar bij een voorwaardelijke straf op dit moment toereikend. De maximale proeftijd van tien jaar is tot op heden niet door de rechter opgelegd. Daarnaast betekent een levenslang houdverbod ook levenslang toezicht. De uitvoerbaarheid daarvan is gecompliceerd.
Deelt u de mening dat een effectieve aanpak van hondengevechten, waaronder het fokken en trainen van honden op agressie, kan bijdragen aan het verminderen van het aantal bijtincidenten? Zo ja, wanneer gaat u ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Het fokken op agressie is nu al op grond van artikel 3.4, onderdeel 2c Besluit houders van dieren verboden. Om ook in een vroeg stadium objectief te kunnen vaststellen of een hond gevaarlijk is, wordt een risicobeoordelingstest ontwikkeld. Hiermee kan op grond van artikel 3.4, onderdeel 2c Besluit houders van dieren door deskundigen objectief vastgesteld worden of een hond gevaarlijk is. Indien een hond gevaarlijk is, is fokken met de hond verboden. Bij overtreding van dit verbod kan een sanctie worden opgelegd.
Het trainen van honden op agressief gedrag wordt mede gedaan door de dieren op te hitsen tegen andere dieren waaronder honden. De consultatie over de voorgenomen wetswijziging zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, waarin onder andere dit ophitsen strafbaar is gesteld, is afgerond. De uit de consultatie naar voren gekomen reacties worden in nader overleg met mijn ambtgenoot besproken en verwerkt. Daarna zal het wetsvoorstel ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd.
Het bericht ‘Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oeigoeren in Europese landen worden onder druk gezet door de Chinese overheid»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Oeigoerse asielzoekers en statushouders in Europa, waaronder Nederland, onder druk staan van de Chinese overheid en geïntimideerd worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het staat vast dat er in Nederland en elders in Europa door Oeigoeren melding wordt gemaakt van druk die door Chinese veiligheidsdiensten wordt uitgeoefend op personen in China om hun familieleden in Europa aan te sporen persoonsgegevens met hen te delen. In gevallen waarbij in Nederland woonachtige Oeigoeren worden bedreigd of geïntimideerd door functionarissen van de Chinese autoriteiten, kan er sprake zijn van ongewenste buitenlandse inmenging. Het kabinet vindt dergelijke ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving kunnen komen.
Klopt het volgens uw informatie dat nagenoeg alle Oeigoeren die zich buiten China begeven in de gaten worden gehouden, niet alleen degene die zich politiek kritisch uitlaten? Kunt u uw antwoord toelichten met een beschrijving van de situatie?
Het «Thematisch ambtsbericht Oeigoeren in China» uit 20162 vermeldt dat het volgens meerdere bronnen aannemelijk is dat de Chinese veiligheidsdienst in staat en doende is Chinezen in het buitenland te volgen. De Chinese autoriteiten zouden over het algemeen op de hoogte zijn van wie asiel heeft aangevraagd en of Chinezen in het buitenland betrokken zijn bij «China onwelgevallige» praktijken.
Deelt u de mening dat dergelijke druk en intimidatie totaal onwenselijk is, waar dit ook plaatsvindt, en zeker als dit ook in Nederland gebeurt?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging zeer kwalijk aangezien dit het politieke en maatschappelijke systeem kan ondergraven en raakt aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving.3
Welke manieren en mogelijkheden ziet u om Oeigoeren die in Nederland en Europa asielzoeker of statushouder zijn te beschermen tegen deze intimidaties vanuit de Chinese overheid?
Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland, inclusief asielzoekers of statushouders. Dat betekent ook het beschermen tegen druk vanuit het land van herkomst. In de Kamerbrief van Minister Grapperhaus (JenV) en Minister Ollongren (BZK) over ongewenste buitenlandse inmenging4 staat dat de overheid verschillende middelen kan inzetten zoals monitoren en informeren, het nemen van maatregelen in het kader van de openbare orde en veiligheid, en diplomatieke middelen waaronder aanspreken, toegang tot Nederland weigeren, reizen naar Nederland ontmoedigen, en – in het uiterste geval – het uitzetten van diplomaten. Deze middelen worden ingezet, wanneer dat nodig, haalbaar en effectief is.
Voor een overzicht van recente diplomatieke inspanningen verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen over het bericht dat er nieuw bewijs is van China's missie om de moskeeën in Xinjiang te verwoesten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.).
Klopt het volgens uw informatie dat de druk op Oeigoeren in het buitenland de laatste jaren is toegenomen? Wat is volgens u hier de reden voor?
In Nederland is het aantal meldingen van Oeigoeren die druk vanuit China ervaren de afgelopen jaren toegenomen. In de Kamerbrief over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en het rapport van Human Rights Watch «Eradicating Ideological Viruses» constateert dit kabinet dat Oeigoeren in Europa en Nederland zich zorgen maken over hun familieleden in Xinjiang en over druk van de Chinese autoriteiten om persoonsgegevens te delen.5 De toegenomen zorgen over familieleden in Xinjiang houden verband met de verregaande beperkingen op fundamentele vrijheden van Oeigoeren en andere moslimminderheden die de laatste jaren in Xinjiang zijn ingevoerd. Onder andere de zogenaamde politieke heropvoedingscentra in Xinjiang, waarin volgens berichtgeving naar schatting enkele honderdduizenden tot mogelijk een miljoen personen vastzitten of hebben gezeten, zijn een belangrijk punt van zorg die ook dit kabinet consequent uitdraagt richting China.
Deelt u de mening dat Oeigoeren met een status in Nederland het recht hebben op vrijheid van meningsuiting en dat dit dus ook moet gelden wanneer zij kritisch zijn over de Chinese overheid, zonder dat zij hierdoor bedreigd of geïntimideerd worden?
Ja. Het recht op vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen in Nederland, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.
Hoeveel asielverzoeken krijgt Nederland jaarlijks van Oeigoeren? Hoeveel worden daarvan toegekend?
Gegevens waaruit etniciteit dan wel godsdienstige of levensovertuigingen blijken, zijn gevoelige persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarom worden deze gegevens niet geregistreerd op een manier die het mogelijk maakt om een antwoord op deze vraag te genereren vanuit de geautomatiseerde informatiesystemen van de migratieketen. Wel staat vast dat Nederland in 2018 160 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen heeft ontvangen, en dat in datzelfde jaar in Nederland 60 eerste asielaanvragen van Chinese onderdanen werden ingewilligd. Hierbij dient aangemerkt te worden dat de eerste aanvragen en de ingewilligde eerste aanvragen niet noodzakelijkerwijs dezelfde procedures betreffen. Een aanvraag en de afhandeling daarvan hoeven niet in dezelfde periode te geschieden.
Levert Nederland Oeigoeren uit aan China? Zo ja, hoeveel uitleveringen hebben er de laatste jaren plaats gevonden?
Nederland heeft geen uitleveringsverdrag met China. Er hebben de afgelopen jaren geen uitleveringen aan China plaatsgevonden.
Heeft u het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland eerder aangekaart bij de Chinese autoriteiten? Ziet u (verdere) aanleiding om deze situatie (opnieuw) bij de Chinese autoriteiten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het onder druk zetten van Oeigoeren in Nederland is op verschillende niveaus aangekaart bij de Chinese autoriteiten. De antwoorden op de hierboven genoemde Kamervragen van de leden Kuzu en Ploumen bevatten een overzicht van recente diplomatieke inspanningen. Zolang daar aanleiding toe is, zal dit onderwerp op de agenda blijven.
Bent u bereid deze berichtgeving te bespreken met de Chinese ambassadeur in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Soortgelijke berichtgeving is reeds eerder besproken met de Chinese ambassadeur in Nederland.
Het illegaal aanbieden van op Nederlanders gerichte online kansspelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Unibet krijgt boete van 470.000 euro voor aanbieden van online gokken» en herinnert u zich de motie Bouwmeester c.s. waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het oordeel van de Kansspelautoriteit (Ksa) blijkt dat er bedrijven zijn die illegaal gericht op de Nederlandse markt online kansspelen aanboden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Ksa heeft geoordeeld dat er in deze casus in ieder geval gedurende een periode in de tweede helft van 2018 online kansspelen zijn aangeboden aan Nederlandse consumenten. Dit bleek onder meer uit het gegeven dat het mogelijk was om met het Nederlandse betaalmiddel iDEAL te betalen en dat er een Nederlandstalige chatservice beschikbaar was.
Blijft u bij uw woorden uit uw brief aan de Eerste Kamer van 8 februari 2019: «illegale aanbieders die zich actief op de Nederlandse markt blijven richten en hier spelers werven, wil ik weren»? Zo ja, hoe kunt u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?3
Ik blijf inderdaad bij het standpunt dat ik illegale aanbieders die zich actief op de Nederlandse markt blijven richten wil weren. Ik heb daarbij in de betreffende brief ook aangegeven dat een aanvrager die in het verleden actief illegaal heeft aangeboden de twijfel over zijn betrouwbaarheid kan wegnemen door gedurende een aaneengesloten periode voorafgaand aan de vergunningaanvraag goed gedrag te laten zien. De motie van het lid Postema die in de Eerste Kamer is aangenomen noemt daarbij een termijn van minimaal twee jaar. Ik heb de Ksa gevraagd op basis van deze uitgangspunten een beleidsregel op te stellen. Op 12 juli jl. heeft de Ksa een concept-beleidsregel gepubliceerd waarmee een eerste indicatie aan mogelijke vergunningsaanvragers wordt gegeven over de invulling van de betrouwbaarheidstoets. Uit de concept-beleidsregel komt naar voren dat de Ksa geen vergunning zal verlenen wanneer in de twee jaar voorafgaand aan een vergunningaanvraag de aanvrager zonder de daarvoor vereiste vergunning online heeft aangeboden specifiek gericht op de Nederlandse markt. Daarbij past de Ksa verschillende criteria toe. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken of de aanbieder gebruik heeft gemaakt van een website met de extensie.nl, de Nederlandse taal heeft gebruikt, betaalmiddelen heeft gebruikt die uitsluitend of grotendeels door Nederlanders worden gebruikt, of reclame heeft gemaakt op tv, radio of in gedrukte media, gericht op de Nederlandse markt. Deze concept-beleidsregel zal deel uitmaken van een bredere beleidsregel waarin ook andere aspecten worden betrokken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Daarnaast worden aanvragers onderworpen aan een Bibobtoets.
Deelt u de mening dat in het licht van het illegaal aanbieden van op de Nederlandse markt gerichte online kansspelen en uw in de vorige vraag genoemde Kamerbrief er reden is om twijfels te hebben bij de betrouwbaarheid van de in het bericht genoemde aanbieders van online kansspelen? Zo nee, waarom niet?
Het is (na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand) aan de Ksa om op het moment dat een vergunningaanvraag wordt ingediend door een online aanbieder te beoordelen of de aanbieder voldoende betrouwbaar is om voor een vergunning in aanmerking te komen. In mijn antwoord op de derde vraag heb ik aangegeven welke uitgangspunten daarvoor gelden, en hoe de Ksa voornemens is deze beoordeling in te vullen.
Vanaf wanneer begint de aaneengesloten periode voorafgaand aan de vergunningaanvraag te lopen waarin de aanvrager van een online vergunning goed gedrag moet laten zien (de afkoelingsperiode)?
De Ksa heeft laten weten een termijn te hanteren van twee jaar voorafgaand aan een ingediende vergunningaanvraag. Het hangt dus af van het moment waarop een vergunningaanvraag wordt ingediend wanneer deze termijn begint te lopen.
Hoe lang voor het aanvragen van een vergunning moet een aanvrager tenminste goed gedrag laten zien om in aanmerking voor een vergunning te kunnen komen?
Het gaat om een periode van twee jaar.
Is het aanvragen van een vergunning op een moment in de periode waarin de aanvrager goed gedrag moet laten zien, niet mogelijk dan wel tenminste veel minder kansrijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is dan het nut van die afkoelingsperiode?
Indien een vergunningaanvraag wordt ingediend, terwijl de aanbieder binnen een periode van twee jaar voorafgaand aan het moment van indiening nog zonder de daarvoor vereiste vergunning online heeft aangeboden specifiek gericht op de Nederlandse markt, dan wordt de aanvraag in beginsel door de Ksa afgewezen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De vrijlating van een gevaarlijk persoon uit de Woenselse Poort |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op 30 juli jl. uit de tbs-kliniek de Woenselde Poort een gestoorde man, door de rechter veroordeeld voor stalking en mishandeling, is vrijgelaten wegens het niet-meewerken aan zijn behandeling? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om op deze individuele casus nader in te gaan. Overigens is bij navraag gebleken dat op 30 juli jl. uit de tbs-kliniek de Woenselse Poort niemand is vrijgelaten wegens het niet-meewerken aan zijn behandeling.
Klopt het dat de Reclassering recent bij een zitting heeft aangeven dat het recidiveniveau van deze persoon aanzienlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze persoon op te sporen, op te pakken en alsnog vast te zetten zolang blijkt dat hij gevaarlijk is, desnoods op civielrechtelijke titel? Zo nee, waarom niet?
Ook hier past het mij niet om op deze individuele casus nader in te gaan.
Bent u bekend met de trieste afloop van Sarah Papenheim, Humeyra en Laura Korsman? Zo ja, deelt u de mening dat de maatschappij beschermd moet worden tegen gevaarlijke personen om meer onschuldige slachtoffers te voorkomen en dat u voor dit beleid verantwoordelijk bent? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat de samenleving beschermd moet worden tegen personen die een gevaar vormen voor anderen. Veiligheid van de maatschappij staat voor mij voorop. Naast het reguliere optreden van de politie, het Openbaar Ministerie en alle andere betrokken die een bijdrage leveren aan de bescherming van onze samenleving heb ik nadere maatregelen getroffen ter bescherming van de maatschappij. Ik ga hieronder in op enkele (reeds genomen) maatregelen.
Door fysieke vrijheidsbeneming is de samenleving voor bepaalde tijd beschermd tegen de persoon die tot een gevangenisstraf is veroordeeld. Daarnaast is het uitgangspunt dat bij de uitvoering van een gevangenisstraf meteen na binnenkomst in een gevangenis gewerkt wordt aan een veilige terugkeer in de samenleving. Mijn wetsvoorstel straffen en beschermen, dat op dit moment voorligt bij de Eerste Kamer, sluit hier goed bij aan. Hiermee wordt onder andere de termijn voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) teruggebracht tot maximaal twee jaar voor het einde van de straf en worden vrijheden op basis van een individuele toets op grond van het gedrag van de gedetineerde, risico’s op herhaling en de belangen van slachtoffers verleend.
Sinds begin 2018 kan bij zeden- en zware geweldsdelicten de zelfstandige toezichtmaatregel van de Wet Langdurig Toezicht worden opgelegd. Dit is een maatregel die de strafrechter tegelijkertijd met de gevangenisstraf kan opleggen als stok achter de deur.
Tot slot zet ik in op goede continuïteit van zorg. Indien iemand na afloop van een strafrechtelijke titel nog behandeling nodig heeft dan is dat mogelijk. Met de inwerkingtreding van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) krijgt de strafrechter per 1 januari 2020 er een belangrijk wettelijk instrument bij. De strafrechter krijgt dan de bevoegdheid om zelf verplichte zorg op grond van de Wvggz op te leggen.
die met het strafrecht in aanraking komen. Daarmee zijn belangrijke stappen gezet om de veiligheid van de samenleving te verbeteren.
Welke maatregelen gaat u nemen om de maatschappij in het algemeen en de familie in het bijzonder, die ernstig bedreigd wordt door deze gestoorde man, te beschermen (voor het te laat is)?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer gaat u minimumstraffen invoeren zodat dit soort gevaarlijke personen niet langer vrij rondlopen na een gevangenisstraf van slechts enkele maanden?
Het stelsel van minimumstraffen vereist dat alle mogelijke vormen waarin een strafbaar feit zich kan voordoen, wettelijk moeten worden omschreven. Voor al die vormen moet dan een minimum- en een maximumstraf worden bepaald, inclusief strafverzachtende omstandigheden. Ons Wetboek van Strafrecht kent algemene omschrijvingen van strafbaarstellingen, die voor zowel het lichtste als het zwaarste delictscenario kunnen worden benut. De rechter heeft een ruime straftoemetingsvrijheid en kan steeds per individueel geval maatwerk leveren en een passende straf opleggen. Dat doet de strafrechter naar mijn mening uiterst consciëntieus en professioneel. Ik zie dan ook geen aanleiding om dat stelsel compleet anders in te richten en de rechterlijke straftoemetingsvrijheid met behulp van minimumstraffen te beperken.
Het bericht ‘Gedode Albanees Lato had eigen leger in Gelders dorp’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Gedode Albanees Lato had eigen leger in Gelders Dorp»?1
Ja.
In hoeverre klopt de berichtgeving De Telegraaf van 2 augustus 2019? Klopt het dat Festim Lato een privéleger had op Nederlands grondgebied?
Ik ben ermee bekend dat er personen rondliepen in legerkledij, niet zijnde uitgerust als militairen. Van een leger in opbouw is mij geen informatie bekend geworden. De door de krant opgenomen kwalificatie «privéleger» onderschrijf ik niet.
Kunt u aangeven of het klopt dat meerdere overheidsinstanties op de hoogte waren van de activiteiten van Lato maar desalniettemin verzuimd hebben in te grijpen? Zo ja, hoe kan dat?
Op basis van signalen uit de buurt heeft de politie regelmatig de woning gecontroleerd. De wijkagent heeft vanaf het eerste signaal nauw contact onderhouden met omwonenden en tevens met de heer Lato zelf. Naar aanleiding van de geconstateerde activiteiten hield de politie het adres nauwlettend in de gaten. Bij een melding over vermeende aanwezigheid van wapens heeft de politie ingegrepen. Bij een doorzoeking in de woning door de politie zijn twee handvuurwapens en een nep vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen. Deze (nep-) wapens zijn vernietigd.
Hoe is het mogelijk dat Lato een privéleger had gestationeerd op Nederlands grondgebied terwijl in de Wet op de weerkorpsen een expliciet verbod op privélegers staat? Hoe kunt u dat verklaren? Is er door het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan naar dit privéleger en het expliciete verbod daarop? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Gelet op het feit dat er geen verdenking van een privéleger was, is er voor het Openbaar Ministerie geen aanleiding geweest om een onderzoek op te starten.
Kunt u aangeven in hoeverre buurtbewoners of andere personen gevaar hebben gelopen door de aanwezigheid van dit privéleger? Wat heeft u gedaan om deze buurtbewoners of andere personen tegemoet te komen?
Terwijl als gezegd van een leger in opbouw mij geen informatie bekend is geworden, heeft de politie bij vermoeden van gevaar ingegrepen. Op basis van de regelmatige woningcontroles destijds is geen gevaarzetting voor de omgeving geconstateerd. Op meldingen van strafbare feiten is door de politie onderzoek gedaan en aangedragen bij het OM. Er zijn drie mensen aangehouden op verdenking van verboden vuurwapenbezit, maar het betrof niet de inmiddels overleden heer Lato. De zaak is uiteindelijk geëindigd met een sepot wegens onrechtmatig verkregen bewijs. Bovendien waren er geen aanknopingspunten dat de aangetroffen wapens toebehoorden aan de aangehouden personen.
Klopt het dat meerdere buurtbewoners, na het doodschieten van Festim Lato, hun verhaal bij de politie hadden willen en kunnen doen, maar de politie daar geen behoefte aan had? Klopt het dat de politie daarmee -mogelijk essentiële- ooggetuigenverslagen links heeft laten liggen? Zo ja, waarom heeft de politie dat gedaan?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat, indien de berichtgeving klopt, dit een totaal onacceptabele situatie was? Hoe gaat u waarborgen dat de overheid in de toekomst wel tijdig zal ingrijpen bij zulke situaties? Hoe schat u de kans in dat een dergelijke situatie zich nogmaals voordoet?
De berichtgeving klopte niet. Ik deel de mening dat het een onacceptabele situatie zou zijn indien iemand er een (bewapend) privéleger op zou nahouden. Door politie en het OM wordt prioriteit gegeven aan de opsporing en vervolging van wapenbezit. Op concrete signalen wordt op zo kort mogelijke termijn geacteerd.
Het bericht dat de overheid wist van financiële misstanden bij Privazorg, maar niets deed |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Overheid wist van financiële misstanden bij thuiszorgorganisatie Privazorg – maar deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst al in 2007 op de hoogte was dat de bestuurders van thuiszorgorganisatie Privazorg zorggeld gebruikten om zichzelf extra te belonen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingegaan op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. Vanuit deze taak wordt toezicht gehouden op de naleving van fiscale regels. Voor de Belastingdienst is van belang dat deze gelden op een juiste wijze in de fiscale heffing worden betrokken en dat verschuldigde belasting wordt betaald.
In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen2) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg3. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties.
Als partner binnen het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) maakt ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016.
Klopt het dat deze informatie niet gedeeld is met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo ja, waarom is dit niet gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Belastingdienst na 2007 geconstateerd dat er nog andere bestuurders van zorgorganisaties zijn, die zorggeld gebruiken om zichzelf extra te belonen? Zo ja, om welke bestuurders en zorgorganisaties gaat dat dan en zijn deze bevindingen gedeeld met de IGZ en haar opvolger de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de Belastingdienst vanaf 2007 op de hoogte is dat, behalve bij Privazorg, ook bestuurders bij andere zorgorganisaties zorggeld gebruiken om zichzelf extra te belonen en dat niet hebben gedeeld met IGZ en IGJ, wat is daarvan dan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betreffende oprichters en bestuurders van Privazorg nog actief in de zorg als bestuurder of toezichthouder? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De voormalig voorzitter van de Raad van Commissarissen is nog actief in de zorg als bestuurder van een zorgorganisatie. De inspectie zal deze organisatie bezoeken en het gesprek aangaan met de bestuurder.
Wat is uw oordeel over de rol van Grant Thornton die als accountant en adviseur van Privazorg constructies verzint, waardoor een bedrag van zes miljoen zorggeld tegen de geest van de wet wordt weggesluisd door aandeelhouders uit te kopen?2
Accountants en accountantsorganisaties hebben een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid wordt weerspiegeld in strenge eisen die voortvloeien uit de wet en uit regels van de beroepsgroep. Het oordeel of in dit geval daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet of met regels van de beroepsgroep, is niet aan ondergetekende. De directeur van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. De NBA wil dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de rol van Grant Thornton bij de financiële misstanden rondom zorgorganisatie Privazorg.
Is het wettelijk mogelijk dat een accountant eerst een zorgorganisatie adviseert en daarna als bestuurder binnen diezelfde zorgorganisatie actief wordt? Past het binnen de code van de beroepsgroep accountancy? Zo ja, is dit naar uw mening wenselijk?
De regels van de beroepsgroep sluiten voor zorginstellingen niet uit dat een accountant die adviezen heeft uitgebracht daarna in dienst treedt bij de betreffende cliënt. De beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid zijn echter verankerd in de
regels van de beroepsgroep. Van iedere accountant mag verwacht worden dat hij niet handelt in strijd met deze beginselen, aangezien zij het publieke belang dienen.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Belastingdienst, de IGJ of Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) accountantskantoor Grant Thornton aangesproken op haar rol bij Privazorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan het resultaat geweest?
De Belastingdienst kan vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele gevallen. De IGJ en de NZa hebben geen officiële bevoegdheden om Grant Thornton direct aan te spreken op haar rol. Desondanks hebben beide partijen inmiddels met Grant Thornton gesproken en hun zorgen over deze casus medegedeeld. De IGJ en de NZa hebben ook contact gezocht met de AFM en de NBA. De AFM houdt toezicht op Grant Thornton op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). De vraag of de AFM de accountantsorganisatie in kwestie heeft aangesproken op haar rol bij Privazorg is toezichtvertrouwelijke informatie. Vanwege de wettelijke verankerde geheimhoudingsplicht kan de AFM hierover geen informatie verschaffen. In algemene zin betrekt de AFM klachten, tips en signalen in haar toezicht.
Heeft de Belastingdienst, de IGJ of de NZa kennis of Grant Thornton als accountant en adviseur ook bij andere zorgorganisaties constructies heeft opgetuigd die het mogelijk maken om zorggeld weg te sluizen?
Hier hebben de IGJ en NZa geen onderzoek naar gedaan. De Belastingdienst kan vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele gevallen.
In het artikel van 10 augustus 2019 in Trouw staat: «Schuiven met geld over vennootschappen kan een doel dienen: spreiden van de risico’s»; welke risico’s kent een zorgorganisatie dat er besloten vennootschap (bv)-constructies moeten worden opgericht?
Het is in de zorg niet ongebruikelijk dat specifieke zorgactiviteiten, diensten, ICT of het beheer van vastgoed worden ondergebracht in aparte rechtspersonen, zoals BV’s of stichtingen. Daarmee worden de financiële risico’s die samenhangen met deze activiteiten van elkaar gescheiden en wordt voorkomen dat negatieve resultaten van één activiteiten risico vormen voor de continuïteit van de gehele organisatie.
Is er ook een relatie met het spreiden van risico’s en het oprichten van stichtingen bij een zorgorganisatie? Welke risico’s zijn dat?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er ook zorgorganisaties die geen vennootschappen en stichtingen kennen? Zo ja, is dan ook het omgekeerde waar dat deze zorgorganisaties risicovol bezig zijn omdat ze de risico’s onvoldoende kunnen spreiden?
Zorgorganisaties zijn vrij in het kiezen van een rechtsvorm. Naast vennootschappen en stichtingen zijn er in de zorg bijvoorbeeld maatschappen, coöperaties en vennootschappen onder firma actief. De keuze voor een bepaalde rechtsvorm is onder meer afhankelijk van de omvang van de organisatie en de aard van de werkzaamheden. Het is aan een zorgaanbieder zelf om te bepalen of een bepaalde rechtsvorm past bij diens specifieke situatie. Een zorgaanbieder die niet werkt met aparte dochterondernemingen, maar alle activiteiten onderbrengt binnen één rechtspersoon, is niet per definitie risicovol bezig. Er zijn meer vormen van risicobeheersing binnen een zorgaanbieder mogelijk. Het is aan het bestuur om te bepalen welke bedrijfsstructuur het beste aansluit op de maatschappelijke doelstelling van haar organisatie. Ongeacht de rechtsvorm of bedrijfsstructuur blijft een zorgaanbieder gehouden aan geldende wet- en regelgeving.
Blijkt uit het voorbeeld Privazorg juist niet dat het hebben van talloze vennootschappen en stichtingen eerder een risico is voor de continuïteit van de zorgorganisatie dan een wijze waarop risico’s kunnen worden gespreid?
Zoals in voorgaande antwoorden is beschreven, kunnen organisatiestructuren met meerdere vennootschappen of stichtingen het maatschappelijke doel van continuïteit van goede zorgverlening dienen. Hiervoor is echter wel vereist dat er adequaat intern toezicht is en een zorgorganisatie zich op transparante wijze verantwoordt over haar bedrijfsvoering, waaronder ook de organisatiestructuur, de verbonden entiteiten en financiële geldstromen. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om juist deze zaken te bevorderen; het tegengaan van belangenverstrengeling, een betere positionering van het intern toezicht en het vergroten van transparantie. Met deze maatregelen wil ik zowel het interne toezicht, als het externe toezicht door de IGJ en NZa op deze punten versterken. Eind dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de verdere invulling van deze maatregelen.
Het opschorten van de hulp aan UNRWA |
|
Wybren van Haga (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Vindt u, net als de opstellers van de rapportage van de ethische commissie van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), dat de top van de UNRWA vervangen moet worden indien de beschuldigen blijken te kloppen?1
Eind juli heb ik besloten de algemene vrijwillige bijdrage van Nederland voor 2019 voor UNRWA (13 miljoen euro) voorlopig aan te houden, na een interne rapportage waarin ontoelaatbaar gedrag van meerdere topfunctionarissen van de organisatie werd geconstateerd.
Nederland heeft direct bij UNRWA en de Verenigde Naties benadrukt dat alle klachten over het management van UNRWA zorgvuldig en onafhankelijk moeten worden onderzocht. De bevindingen worden momenteel door een onafhankelijke inspectie van de VN gevalideerd. Het is aan de VN om opheldering te geven en toereikend op te treden.
Bent u ook van mening dat de beweringen van het rapport, namelijk dat leden van de inner circle «have engaged in misconduct, nepotism, retaliation ... and other abuses of authority, and that the management is highly dysfunctional, with a significant breakdown of the regular accountability structure» niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de gehele UNRWA-top?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet een voorwaarde voor de herstart van de financiering van UNRWA?
Zorgvuldig management en een veilige werkomgeving zijn altijd randvoorwaarden voor Nederlandse financiering. De VN moet deze randvoorwaarden borgen voor UNRWA. De hulpverlening die UNRWA biedt is voor het kabinet van essentieel belang voor de Palestijnse vluchtelingen en de stabiliteit in de regio. Niettemin kan pas worden overgegaan tot betaling als aan de reguliere randvoorwaarden wordt voldaan.
Zou het niet beter zijn de conclusies van het onderzoek af te wachten vóórdat verdere betalingen van Nederlands belastinggeld aan UNRWA kunnen plaatsvinden? Is het in het licht van deze nieuwe situatie niet beter om de conclusies van het onderzoek eerst met de Kamer te bespreken alvorens de betalingen te hervatten?
Ik wacht nu het oordeel van de onafhankelijke inspectie van de VN af. Nederland gaat niet over tot betaling van financiële bijdragen (van zowel de algemene vrijwillige bijdrage als de reguliere eindejaar bijdrage) totdat de VN toereikend heeft opgetreden. Ik kan niet op de bevindingen van de inspectie vooruitlopen. Zoals gebruikelijk neemt het kabinet een eigenstandige beslissing over betalingen als die aan UNRWA.
Waarom beweert u dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden terwijl het vervolgonderzoek nog loopt?3
Ik heb niet gemeld dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet echter voornemens de jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Daarbij moet uiteraard sprake zijn van de randvoorwaarden die in alle gevallen gelden voor Nederlandse financiering van organisaties.
Waarom schrijft u in de beantwoording van de Kamervragen dat er geen sprake is van financiële malversaties, terwijl het rapport juist stelt dat er in de UNRWA-top sprake is van «bypassing established procurement and financial processes and decision making», en dat de commissaris-generaal «structurally away from his duty station of Jerusalem on duty travel ... claiming DSA (Daily Subsistence Allowance) for 28–29 days per month»? Duidt dit niet juist op malversaties welke effect kunnen hebben op het uitvoeren van de kerntaken van UNRWA?4
Bij de technische briefing die de onafhankelijke inspectie van de VN begin augustus in New York heeft gegeven werd te kennen gegeven dat er geen malversaties of onregelmatigheden bij de uitvoering van de kerntaken van UNRWA bekend zijn. De rapportage van de ethische commissie betreft misstanden bij de leiding.
Als het rapport stelt, zoals Al Jazeera beweert, dat er sprake was van machtsmisbruik van de positie van de heer Krahenbuhl, omdat hij eind 2014 «expressed a particular interest» in de medewerker Mohammedi en dat «their relationship went «beyond the professional»»; deelt u dan de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat de heer Krahenbuhl niet meer in functie kan blijven, ook gezien uw eerdere uitspraken dat u zero tolerance-beleid zou toepassen op hen die (seksueel) misbruik maken van hun positie?
Zoals bij u bekend heeft Nederland onder dit kabinet een voortrekkersrol ingenomen bij de bestrijding van seksuele intimidatie en machtsmisbruik bij multilaterale instellingen en NGO’s. Nederland hanteert daarbij een zero tolerance for inactionbeleid in geval van verdenking van niet-integer gedrag. Het kabinet kan echter in het specifieke geval van UNRWA op dit moment niet vooruit lopen op de bevindingen van het VN rapport en de daarin gestelde conclusies en te nemen maatregelen.