Nederlandse miljardensubsidies voor Amerikaanse pelletfabrieken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pelletfabrieken in North Carolina gesteund met Nederlandse miljarden»?1
Ja.
Hoe hebt u, met uw volle verstand, kunnen besluiten om met miljarden Nederlands belastinggeld pelletfabrieken in de Verenigde Staten te ondersteunen? Hoeveel geld is hier precies mee gemoeid?
Inzet van het kabinet is de meest kosteneffectieve technieken om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Daartoe bestaat een regeling die de meest kosteneffectieve subsidieaanvragen honoreert: de SDE+. Gebruik van duurzame houtpellets voor elektriciteit- en warmteproductie is hiervan een uitkomst, naast andere kosteneffectieve technieken. Geïmporteerde houtpellets – die niet alleen uit de Verenigde Staten geïmporteerd worden – komen op dit moment in aanmerking voor maximaal 3,6 miljard euro subsidie.
Denkt u werkelijk dat het, zoals u het zelf noemt, «duurzaam» is om met behulp van Nederlands belastinggeld Amerikaanse bomen te kappen, te versnipperen, helemaal de oceaan over te vervoeren en vervolgens in Nederlandse biomassacentrales te verbranden? Bent u ertoe bereid hier direct mee te kappen?
Het kabinet is van mening dat duurzame biomassa noodzakelijk is in de energietransitie en de overgang naar een circulaire economie. Daarbij gelden strenge eisen voor wat duurzame biomassa is. Bij de bepaling van de duurzaamheid wordt ook rekening gehouden met de CO2-uitstoot die vrij mag komen bij het transport.
Deelt u de mening dat het pure misleiding is dat u door het verbranden van Amerikaans hout de CO2-uitstoot in Nederland omlaag probeert te krijgen, aangezien zoals u zelf hebt gezegd de uitstoot van biomassa niet meetelt voor de nationale emissies?
Nee, ik deel die mening niet. Op het moment dat wordt geborgd dat de gebruikte houtpellets duurzaam zijn, is de internationale afspraak redelijk dat de uitstoot meetelt waar het hout wordt gewonnen en niet bij de toepassing ervan.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt?
Nee, ik deel deze mening niet.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik ben hier niet toe bereid.
De berichten ‘Schorsing om herkenbare leerlingen in bescherming te nemen’ en ‘Drie jongens opgepakt voor mishandeling Gorinchem’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten »Schorsing om herkenbare leerlingen in bescherming te nemen» en «Drie jongens opgepakt voor mishandeling Gorinchem»?1 2
Ja.
Bent u het met de mening eens dat de misselijkmakende beelden die we uit Gorinchem zagen en die zorgden voor een schok door het hele land, strenge veroordeling verdienen en directe actie, niet alleen van de lokale driehoek, maar ook vanuit het kabinet? Zo ja, welke acties zijn tot nu toe ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik vooropstellen dat ik dit soort geweld verafschuw. De politie is kordaat aan de slag gegaan met deze zaak. De video met de beelden, gedateerd van 15 november, is één dag later ter kennis gekomen bij de politie. Uit nader onderzoek bleek dat er tussen 8 en 17 november sprake is geweest van zes incidenten op verschillende locaties in Gorinchem. Daarvan is ook zes keer aangifte gedaan bij de politie. In totaal zijn er gedurende het onderzoek veertien verdachten, allen onder de leeftijd van zestien jaar, aangehouden.
De slachtoffers hebben niet dagen moeten wachten om aangifte te kunnen doen. Een enkel slachtoffer heeft in de avond op 15 november via 0900–8844 telefonisch contact opgenomen met het regionale servicecentrum van de politie-eenheid Rotterdam, waar Gorinchem onder valt, en heeft een dag later aangifte kunnen doen op het politiebureau in Gorinchem.
Door de politie is contact gezocht met de slachtoffers die twijfelden over het doen van aangifte. Uiteindelijk is van alle zes voornoemde incidenten door of namens de slachtoffers aangifte gedaan. De ouders van de slachtoffers zijn gedurende de twee weken van het onderzoek door de politie op de hoogte gehouden van de voortgang, zoals bij de aanhouding van de verdachten. In verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over deze zaak.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is? Klopt het dat slachtoffers dagen moesten wachten om aangifte te kunnen doen en dat sommigen zo angstig zijn dat ze dit überhaupt niet durven? Wat is gedaan om hen te helpen in dit proces?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom op camerabeeld herkenbare leerlingen die betrokken waren bij de zware mishandeling zijn geschorst om ze in bescherming te nemen, in plaats van meteen op te pakken als men blijkbaar weet om wie het gaat? Klopt het dat de school deze waarschijnlijke daders wilde beschermen? Kunt u aangeven wat de school heeft gedaan om in plaats hiervan de slachtoffers te beschermen?
Na het incident is er contact geweest met de bestuurders van de betreffende scholen. Ook de Inspectie van het Onderwijs heeft contact gehad met de bestuurders zoals gebruikelijk is na incidenten. De incidenten hebben buiten schooltijd plaatsgevonden. De eerste zorg van de scholen was gericht op de vraag of er slachtoffers op de scholen zaten. Na verspreiding van de beelden ontstond onrust binnen de scholen. Op dat moment hebben de scholen besloten om de betreffende jongeren te schorsen om de rust binnen de scholen te bewaren en om de veiligheid van alle leerlingen te kunnen garanderen.
Bent u van mening dat deze leerlingen een gevaar vormen en dat andere leerlingen en de maatschappij tegen deze jongeren beschermd moeten worden, in plaats van dat de mogelijke daders en betrokkenen van een zware mishandeling beschermd moeten worden? Zo ja, wat gaat u er aan doen om te zorgen dat deze leerlingen niet nog een keer de fout in gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de CDA-burgemeester direct na het incident bezoeken heeft gebracht aan Marokkaanse moskeeën? Kunt u aangeven met welk doel dit is gebeurd, waarom juist bij (deze) moskeeën en wat de opbrengst van deze gesprekken is geweest? Is de burgemeester ook bij de slachtoffers langs geweest?
De burgemeester van Gorinchem heeft direct na het incident met meerdere organisaties telefonisch en/of op het stadhuis contact gehad, waaronder de politie, openbaar ministerie, betrokken scholen, (ouders) van slachtoffers en met het bestuur van de Turkse en Marokkaanse moskee. De burgemeester heeft geen van deze organisaties of personen bezocht.
Bent u van mening dat, ondanks dat het goed is dat er drie jongens zijn opgepakt, de hele bende opgerold moet worden? Wat gaat u doen om de rest van deze bende laf tuig op te pakken?
In totaal zijn naar aanleiding van de voornoemde zes incidenten veertien verdachten aangehouden door de politie. Voor zover nu bekend bij de politie zijn dat alle bij die incidenten betrokken verdachten. Meer informatie kan ik in het belang van het lopende onderzoek niet geven.
Bent u van mening dat ouders die nalatig zijn en die hun kinderen deze misdaden laten begaan gekort zouden moeten worden op de kinderbijslag? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk te regelen?
De opvoeding van kinderen ligt primair bij de ouders. Als ouders in gebreke blijven is dat betreurenswaardig. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 11 kunnen door de gemeente allerlei (wettelijke) bevoegdheden en instrumenten ingezet worden om op te treden tegen openbare orde verstoring en overlast. Daarnaast kan onder regie van de gemeente in overleg met het OM en politie een gezamenlijk plan van aanpak worden bepaald als er ook sprake is van strafbare feiten. Een aanpak langs deze weg ligt meer voor de hand dan via de kinderbijslag. Het doel van de kinderbijslag is immers een tegemoetkoming bieden aan ouders in de kosten van hun kinderen.
Zijn deze minderjarigen hun leerplicht nagekomen en is er in combinatie met hun leeftijd de mogelijkheid om de kinderbijslag te korten of stop te zetten? Zo ja, is dit gebeurd? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat in het geval er sprake is van schoolverzuim van zestien uur in vier weken de school hiervan melding moet maken via het verzuimregister bij de leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar onderzoekt bij een dergelijke melding de zaak. Als het nodig is, kan de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken. Voordat de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaakt, wordt eerst met de leerling, ouders en school gesproken. In dit geval was er sprake van een handeling buiten schooltijd en verzuimden de leerlingen op dat moment niet. De scholen hebben daarom geen melding gedaan van verzuim bij de leerplichtambtenaar.
De Algemene Kinderbijslagwet biedt de mogelijkheid om de kinderbijslag stop te zetten wanneer een leerplichtambtenaar onrechtmatig verzuim constateert van een kind in de leeftijd van 16 en 17 jaar en dit kind kwalificatieplichtig is. Deze voorwaarde is niet van toepassing op de leerlingen in kwestie, omdat zij ten tijde van de incidenten de leeftijd van 16 jaar nog niet bereikt hadden.
Bent u bereid om de Kamer actief te informeren over de ontwikkelingen binnen deze zaak? Zo ja, kunt u op korte termijn een stand van zaken geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid, gezien het feit dat dit niet het eerste incident is (zo hebben andere gemeenten als Beverwijk ook al jarenlang te kampen met gewelddadige jeugdbendes), om een overzicht te geven van de gemeenten die gebukt gaan onder dergelijk geweld, de bevoegdheden die het lokale gezag heeft om dit geweld aan te pakken en een daarbij behorende analyse van de jeugdbendes? Kunt u daarbij expliciet aangeven wat de achtergrond is van deze bendes en of hier sprake is van een specifieke groep die een specifieke aanpak vereist?
Landelijk bestaat geen overzicht van gemeenten die te maken hebben met jeugdbendes. De gemeente kan naar aanleiding van binnenkomende signalen de politie vragen op basis van een groepsscan een analyse te maken van een aanwezige jeugdgroep in de gemeente. De politie kan hier ook zelf initiatief voor nemen, dan wel kan het een gezamenlijk besluit zijn vanuit het (regelmatig) overleg tussen gemeente en politie over signalen van overlast, strafbare feiten in groepsverband.
Door de gemeente kunnen allerlei (wettelijke) bevoegdheden en instrumenten ingezet worden om op te treden tegen openbare ordeverstoring en overlast. Daarnaast kan onder regie van de gemeente in overleg met het OM en politie een gezamenlijk plan van aanpak worden bepaald als er ook sprake is van strafbare feiten. Wanneer een gemeente dat wenst, kan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) adviseren en ondersteunen in de aanpak van jeugdgroepen. Het CCV biedt deze ondersteuning al enige jaren. Zoals ik ook heb toegezegd aan uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Politie op 19 december 2019, ga ik in gesprek met burgemeesters over de bestuurlijke aanpak van straatterreur. Ik stuur uw Kamer voor het krokusreces een brief met de uitkomsten hiervan.
Gebrek aan coördinatie bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Geweld tegen vrouwen vergt een coördinator»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Deelt u de mening dat er gezien het grote aantal dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld onvoldoende geld en menskracht wordt geïnvesteerd in het bestrijden van geweld tegen vrouwen?
Huiselijk geweld en ook kindermishandeling zijn een van de grootste veiligheidsvraagstukken van onze samenleving. Geweld tegen vrouwen valt hieronder en komt helaas, in welke vorm dan ook, nog veel te vaak voor. Aandacht voor het bestrijden van deze problematiek is daarom noodzakelijk.
Het is opvallend dat een groot deel van dit geweld gepleegd wordt door bekenden van vrouwen, door personen die dicht bij hen staan. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in Nederland in dat jaar 43 vrouwen om het leven zijn gebracht. In 33 van deze gevallen van moord of doodslag was de (vermoedelijke) dader de partner of de ex-partner: 77%. In voorgaande jaren lag dit percentage lager. In 2015 betrof dit percentage 53% (23 van de 43 gevallen), in 2016 62% (21 van de 34 gevallen) en in 2017 39% (18 van de 46 gevallen).2
Er zijn verschillende organisaties betrokken bij de aanpak van geweld tegen vrouwen. Gemeenten zijn op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet 2015 verantwoordelijk voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in hun regio. Gemeenten ontvangen via de Centrumgemeenten Vrouwenopvang een financiële bijdrage voor deze aanpak via de Decentralisatie Uitkering Vrouwenopvang (DU VO). De Du-Vo bedraagt in 2019 in totaal € 155 miljoen.
In aanvulling op wat er regionaal gebeurt, ben ik in 2018 samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG gestart met het programma Geweld hoort nergens thuis. De ambitie van dit programma is om geweld in huiselijke kring eerder en beter in beeld te krijgen, het geweld te stoppen en duurzaam op te lossen. Er is vanuit VWS jaarlijks ongeveer € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor dit programma dat tot 2021 doorloopt.
Daarnaast investeert de strafrechtketen, in het kader van het programma Geweld hoort nergens thuis, in de samenwerking met Veilig Thuis, onder meer met het oog op acute en structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens. Ook wordt gewerkt aan verbetering van de strafrechtelijke aanpak, daar waar nodig samen met Veilig Thuis. Vanuit het Ministerie van JenV is gedurende de looptijd van het programma Geweld hoort nergens thuis (t/m 2021) jaarlijks € 2,3 miljoen vrijgemaakt om deze verbeteringen te ontwikkelen en te implementeren.
Naast het bovenstaande, lopen er vanuit het Ministerie van OCW verschillende (meerjarige) projecten die bijdragen aan de preventie van gendergerelateerd geweld. Om er een aantal te noemen: de White Ribbon Campagne, Act4Respect van Rugers en Atria, De Nieuwe Toekomst van de NVR en de Federatie Opvang en het programma Veilige Steden waarin wordt samengewerkt met 11 gemeenten, om de veiligheid van vrouwen op straat en in het uitgaansleven te verbeteren.
Vindt u dat de coördinatie van de bestrijding van geweld tegen vrouwen op dit moment voldoet? Zo ja, waarop baseert u deze mening? Zo neen, wat gaat u eraan doen om de bestrijding hiervan beter te laten coördineren?
Gemeenten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Aanvullend daarop is het programma Geweld hoort nergens thuis gestart, dat landelijk wordt gecoördineerd.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van geweld tegen vrouwen. Zo focust VWS primair op zorg en hulp aan slachtoffers, gaat J&V vooral over de civielrechtelijke en de strafrechtelijke aanpak en wordt vanuit OCW vooral gewerkt aan preventie en inzet op de dieperliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld. Wat betreft de coördinatie tussen de departementen, ben ik vanuit VWS coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In het programma «Geweld hoort nergens Thuis» is een landelijk programmateam gevormd dat de regionale aanpak ondersteunt en samen met de landelijke stuurgroep de voortgang van de acties uit het programma van alle partijen monitort. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm krijgt.
Hoe beschouwt u in dit verband het pleidooi van de directeur van de UN Women Nederland voor een nationaal coördinator?
De directeur van de UN Women Nederland pleit voor een nationaal coördinator in de aanpak van geweld tegen vrouwen. Ze maakt hierbij een vergelijking met de bestrijding van terrorisme in Nederland waarvoor wel een nationaal coördinator bestaat.
Ik ben het eens met de directeur van de UN Women Nederland dat we geweld tegen vrouwen moeten bestrijden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, ben ik van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm krijgt.
Het bericht ‘Internationale deskundigen in Nederland bij elkaar over sjoemelsigaretten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u de volledige deelnemerslijst van de bijeenkomst bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 18 en 19 november jl., waar gesproken werd over de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag, toesturen?1
Ik ben hierover in overleg getreden met het secretariaat van het kaderverdrag van de WHO inzake tabaksontmoediging (FCTC). Het secretariaat gaat zeer zorgvuldig om met de informatie die ze verspreidt. Namen van experts worden niet vrijgegeven om deze mensen zonder inmenging van de tabaksindustrie hun werk te laten doen. De landen van waaruit de experts aanwezig waren kunnen wel worden gedeeld. De landen waar de experts vandaan kwamen zijn: Australië, Canada, Europese Unie (Commissie), Libanon, Duitsland, Griekenland, Jamaica, Japan, Nederland, Noorwegen, Filippijnen, Senegal, Singapore, Sudan, Zweden en de Verenigde Staten. Alle deelnemers aan bijeenkomsten van het FCTC-verdrag zijn overigens verplicht een belangenverklaring (declaration of interest) in te vullen die wordt gecontroleerd door het secretariaat zodat de tabaksindustrie wordt geweerd van deze bijeenkomsten.
Kunt u aangeven wat er precies besproken is tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u de volledige agenda van deze bijeenkomst aan de Kamer doen toekomen?
De meeting stond in het teken van het verkrijgen van de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van de impact van filterventilatie op gezondheid en rookgedrag. Het RIVM heeft bijvoorbeeld een presentatie gegeven over de historie van filterventilatie en de perceptie er van door de consument. Aan de hand van de verschillende presentaties is er door de deskundigen gediscussieerd en wordt een rapport opgemaakt dat wordt aangeboden aan de Conference of the Parties (COP) van het FCTC-verdrag die in november 2020 in Den Haag plaatsvindt. Zestig dagen voor de COP zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk. Conform de regels van het FCTC-secretariaat kan de agenda van de bijeenkomst niet buiten de groep van aanwezigen gedeeld worden.
Wat zijn volgens deze internationale deskundigen de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag?
Zoals hierboven beschreven zal naar aanleiding van de bijeenkomst het rapport worden opgesteld. Ik kan u daarom hierover nu nog niet informeren. U kunt deze documenten zestig dagen voor COP 9 zelf bekijken op de website van het FCTC (https://www.who.int/fctc/en).
Welke afspraken zijn er door de aanwezigen precies gemaakt tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u daarbij ook aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt in het kader van de voorbereidingen op de internationale COP9 conferentie over tabaksontmoediging die volgend jaar in Den Haag plaatsvindt?
Er zijn geen afspraken gemaakt ter voorbereiding op COP, het ging hier om een wetenschappelijke bijeenkomst. De afspraak die is gemaakt is dat er een rapport wordt opgesteld en een samenvatting van papers beschikbaar wordt gesteld zestig dagen voor COP.
Is er een verslag beschikbaar van deze bijeenkomst van internationale deskundigen over sjoemelsigaretten? Zo ja, kan de Kamer dat verslag ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen verslag van de bijeenkomst en zoals ik bovenstaand heb aangegeven, zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk.
Het rapport 'EU Drug Markets Report 2019' |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «EU Drug Markets Report 2019» van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction en Europol?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast Spanje, een centrale rol speelt in de cannabishandel binnen de Europese Unie (EU) en vaak het bronland vormt van inbeslaggenomen cannabis? Hoe verklaart u dit en denkt u dat het Nederlandse softdrugsbeleid bijdraagt aan deze negatieve koploperspositie?
Het gedoogbeleid dat Nederland sinds de jaren ’70 kent is gericht op de verkoop van cannabis in coffeeshops aan consumenten, vanuit het doel om een scheiding te creëren tussen de markten van soft- en harddrugs. De productie van cannabis wordt niet gedoogd, maar is verboden en wordt ook vervolgd. Elk jaar worden duizenden hennepkwekerijen opgerold.
Nederland is een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten, zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) de Nederlandse infrastructuur en korte distributielijnen naar het buitenland misbruiken voor de handel in drugs. Dat is een serieus probleem. De aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit in Nederland is dan ook één van mijn prioriteiten.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast België en Spanje, een centrale rol speelt in de binnenkomst en verhandeling van cocaïne en heroïne? Hoe verklaart u dit? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «gunstig ondernemersklimaat» voor cocaïnehandelaren in Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat CSV’s hier misbruik van maken voor de handel in drugs.
Uit de Nationale Drug Monitor 2018 van het Trimbos-instituut blijkt dat het aantal mensen in Nederland in de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar dat ooit cocaïne heeft gebruikt, in de periode 2014–2017 is toegenomen van 5,1% naar 6,2%. Vergeleken met andere landen in de Europese Unie is dit bovengemiddeld hoog. Voor de Europese Unie als geheel bedroeg dit 5,1% in 2017. Het toegenomen gebruik van cocaïne in Nederland wijst erop dat het gebruik van deze drug in bepaalde groepen in de samenleving meer geaccepteerd is geraakt.
Uiteraard spinnen cocaïnehandelaren garen bij de groei van hun afzetmarkt. Ik spreek gebruikers van harddrugs voortdurend aan op het feit dat zij met hun levensstijl criminaliteit financieren die onze samenleving ontwricht. Samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezie ik momenteel op welke wijze extra kan worden ingezet op het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik. Hierover zal ik uw Kamer in het voorjaar nader infomeren.2
In mijn brief van 18 oktober jl. heb ik uw Kamer voorts geïnformeerd over het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.3 Het breed offensief bestaat uit een combinatie van preventieve en repressieve maatregelen: oprollen, afpakken en voorkomen. Nederland heeft een open economie, een gunstige geografische ligging en een goede logistieke, financiële en digitale infrastructuur die gunstig zijn voor het ondernemersklimaat. De aanpak is dan ook gericht op zowel bron-, transit- en bestemmingslanden als op logistieke knooppunten en op samenwerking met private partijen en branches. Een plan waarin deze contouren worden uitgewerkt volgt in het voorjaar.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zijn brief aan uw Kamer van 16 december jl. laten weten een strategische verkenning te laten uitvoeren naar specifiek het gebruik van cocaïne in Nederland.4 Doel van deze verkenning is het krijgen van zicht op de verschillende groepen cocaïnegebruikers en op de meest effectieve preventieaanpak voor deze groepen.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland het centrale land is geworden voor de productie van MDMA en amfetaminen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «positief ondernemersklimaat» voor producenten van, en handelaren in MDMA en amfetaminen in Nederland?
Zoals eerder genoemd is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten. Dat maakt Nederland in algemene zin ook aantrekkelijk voor de productie en doorvoer van drugs. Waarom Nederland zich in het bijzonder heeft ontwikkeld tot veruit het grootste productieland van MDMA en amfetaminen in Europa kan ik niet verklaren. Dat het gebruik van MDMA door bepaalde groepen in de samenleving steeds normaler wordt gevonden, betekent niet dat de samenleving als geheel tolerant is ten aanzien van de productie van synthetische drugs en de daar onlosmakelijk mee verbonden criminaliteit, onveiligheid en milieuschade. Dat neemt niet weg dat de normalisering van het gebruik van drugs mij grote zorgen baart. In dat kader verwijs ik graag naar de in het antwoord van vraag 3 genoemde afspraak met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik.
Wat vindt u van het gegeven dat 61% van het online aanbod van heroïne in de Europese Unie, 47% van het online aanbod van cocaïne en 50% van het online aanbod van MDMA vanuit Nederland wordt aangeboden?
Gezien de positie van Nederland als belangrijk productie- en doorvoerland van drugs binnen de Europese Unie is een prominente aanwezigheid van Nederlandse handelaren op het Darkweb niet verwonderlijk. In het rapport wordt opgemerkt dat het totale aantal handelaren en transacties niet kan worden afgeleid uit het aantal aanbiedingen voor een bepaalde drug die op het Darkweb zijn aangetroffen. De genoemde percentages moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. In het bijzonder kunnen zij niet zo worden gelezen dat 61% van alle heroïne, 47% van alle cocaïne en 50% van alle MDMA in de Europese Unie uit Nederland afkomstig zouden zijn. Tegelijkertijd vraagt de sterke vertegenwoordiging van Nederlandse drugshandelaren op het Darkweb om een passende reactie. Om die reden is door dit kabinet ook geïnvesteerd in extra expertise en onderzoek op het Darkweb, onder meer met het oog op drugswinsten en criminele geldstromen. Er wordt hierbij door de politie ook samengewerkt met Europol.
Hoe duidt u de ontwikkeling dat Mexicaanse drugsbendes steeds nauwer betrokken lijken te raken bij de Europese drugsmarkt en de Nederlandse in het bijzonder? Bent u bereid de aanbeveling over te nemen om de bedreigingen die dit met zich meebrengt in kaart te brengen om hier vervolgens indien nodig tegen op te treden?
Op dit moment is het beeld dat sommige Nederlandse drugsproducenten, vooral in Brabant, naast MDMA ook het meer winstgevende methamfetamine (crystal meth) gaan produceren of daarop overstappen. Gebleken is dat zij voor wat betreft de productie in enkele gevallen gebruik hebben gemaakt van expertise uit Mexico. Zoals ik uw Kamer berichtte in mijn brief van 10 september 20195 en in mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Laan-geselschap d.d. 28 augustus 2019 houd ik de betrokkenheid van de Mexicaanse kartels scherp in het oog. De politie staat in nauw contact met de Mexicaanse autoriteiten, de Amerikaanse DEA, maar ook met bijvoorbeeld Canada en Australië en landen met mogelijke afzetmarkten in Oost-Europa om ontwikkelingen op dit vlak doorlopend te monitoren.
Eind november is de politie nog voor overleg in Mexico geweest. Zoals uit het EU Drug Markets Report blijkt is de toename van de productie van en de handel in methamfetamine geen exclusief Nederlands probleem, maar een probleem dat meerdere EU-landen raakt. Daarom is de bestrijding van methamfetamine één van de onderwerpen binnen het project EMPACT Synthetische Drugs. De EU-landen delen actief informatie via Europol, waarna analyse plaatsvindt. Op basis daarvan wordt ook met niet-EU-landen de samenwerking gezocht naar aanleiding van concrete uitkomsten. Binnen het project EMPACT Synthetische Drugs wordt ook met de EMCDDA samengewerkt.
Heeft u kennisgenomen van de constatering dat naast grote havens (zoals Rotterdam) ook kleinere havens (zoals Vlissingen) gebruikt worden in de drugshandel? In hoeverre vindt er samenwerking en afstemming plaats tussen havensteden op landelijk en internationaal niveau ten einde gezamenlijk, consistente maatregelen te treffen tegen drugshandel? Kan een nadere intensivering van deze uitwisseling gewenst zijn zoals ook de onderzoekers adviseren?
Dat ook kleinere havens worden misbruikt voor de handel in drugs is al enige tijd bekend. Het Nationaal Dreigingsbeeld 2017 maakte melding van het feit dat cocaïne bestemd voor Nederlandse criminelen ook het land binnenkomt via kleinere havens zoals Vlissingen en Amsterdam.6 In de strijd tegen maritieme smokkel werken de grotere havens zoals Rotterdam met een aantal kleinere zeehavens samen.
De samenwerking vindt plaats via de leden van de Kerngroep Cocaïnestromen, een operationeel overleg van de Nederlandse zeehavens en de zeehavens van Antwerpen en Gent. Hieraan nemen betrokkenen van politie, Openbaar Ministerie, Douane, en de Koninklijke Marechaussee van Nederland en België deel. In het overleg wordt kennis – over cocaïnestromen, modus operandi, netwerken e.d. – gedeeld. Ook worden gezamenlijke projecten opgezet, zowel regionaal als landelijk en internationaal («upstream disruption»). In juli dit jaar is op initiatief van burgemeester Aboutaleb de joint governance conferentie van zeehavens Antwerpen en Rotterdam georganiseerd, waarbij ook betrokkenen van andere havens waren uitgenodigd. Doelstelling van deze conferentie was het verbeteren van de samenwerking, kennisuitwisseling, handelingsperspectief en het opwerpen van barrières tegen georganiseerde criminaliteit.
Verder neemt Nederland deel aan het Maritiem Analyse en Operatie Centrum – Narcotica (MAOC-N), een maritiem samenwerkingsverband van zeven EU-lidstaten dat als doel heeft om de drugssmokkel in Europa tegen te gaan. Net als de overige landen heeft de politie een liaisons officer in het MAOC in Lissabon geplaatst om de informatie-uitwisseling tussen de deelnemende landen te faciliteren. Binnen MAOC-N wordt samengewerkt bij de bestrijding van de smokkel van verdovende middelen over zee (irreguliere vaart) en door de lucht over de Atlantische Oceaan naar Europa en de westkust van Afrika, met de mogelijkheid de operaties uit te breiden naar onder andere het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied.
Ook in diverse landen buiten de Europese Unie zijn liaison officers van de politie en Koninklijke Marechaussee geplaatst, waaronder Colombia en Peru. De liaison officers werken nauw samen met de politiële autoriteiten van deze landen met als doel informatie uit te wisselen over verdachten en criminele organisaties die zich bezighouden met cocaïneproductie en -handel in deze regio. Tot slot werkt de politie samen met strategische partners zoals de Amerikaanse Drug Enforcement Administration. Door effectief en slim in te grijpen in het begin van de keten vermindert de toestroom van cocaïne naar Nederland.
Heeft u kennisgenomen van de vele aanbevelingen die toezien op het creëren van groter bewustzijn ten aanzien van gezondheidsschade, financiële schade, milieuschade, corruptie en werving van kwetsbare jongeren? Ziet u deze aanbevelingen als een ondersteuning om te komen tot meer bewustwording en een stevige aanpak van normalisering van drugs conform de aangenomen motie Voordewind/Van Dam?2
In de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit neemt
vergroting van het bewustzijn in de samenleving een centrale plaats in. Bestuurders, beleidsmakers, ondernemers en professionals moeten hun rol bij het ontstaan én tegengaan van ondermijnende criminaliteit herkennen en daarnaar kunnen handelen. Ook de gebruiker van drugs moet zich van de gevolgen van zijn of haar gebruik bewust zijn. Zo is het in de eerste plaats van groot belang dat de individuele gebruiker zich bewust is van de gezondheidsschade die gepaard gaat met drugsgebruik. Dat de gezondheidsrisico’s groot zijn blijkt uit het aantal geregistreerde gezondheidsincidenten als gevolg van drugsgebruik in Nederland. Tussen 2009 en 2018 zijn er ruim 45.000 acute gezondheidsincidenten geregistreerd, in 2018 waren dit er 6.100 (Monitor Drugs Incidenten 2018, Trimbos instituut). Het drugspreventiebeleid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport richt zich daarom voor een groot deel op het geven van voorlichting aan (potentiële) gebruikers en hun omgeving over de gezondheidsrisico’s van drugsgebruik. Drugsgebruik heeft echter ook gevolgen die de individuele gebruiker overstijgen en de samenleving als geheel raken. De productie van en handel in drugs vergiftigen onze leefomgeving met geweld en intimidatie, en soms ook letterlijk, met drugsafval dat in de natuur wordt gedumpt of in het riool wordt geloosd. Individuele gebruikers moeten niet langer van deze gevolgen van hun gedrag weg kunnen kijken. Ik zet daarom in op bewustwording, en weet me daarin gesteund door de aanbevelingen uit het rapport van de EMCDDA. Overigens ben ik me er daarbij van bewust dat bewustwording bij gebruikers nog niet vanzelfsprekend betekent dat zij hun gedrag zullen veranderen. Op dit moment ontwikkelt het Trimbos-instituut in opdracht van de voorzitter van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) een pilotaanpak om na te gaan op welke wijze gebruikers van partydrugs effectief op hun verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken. Deze pilot wordt medio 2020 uitgevoerd. Verder zal ik uw Kamer in het voorjaar in het kader van de uitwerking van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit informeren op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik verder kunnen inzetten op het tegengaan van normalisering, zoals bedoeld in de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Voordewind en Van Dam8.
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen die toezien op de relatie van drugshandel en andere criminele handelingen zoals mensenhandel? Bent u bereid zich in te spannen om in Europees verband de aanbeveling over te nemen om partnerschappen in de bestrijding van deze vormen van criminaliteit te versterken?
In de EU-beleidscyclus voor bestrijding van georganiseerde criminaliteit is bestrijding van de drugscriminaliteit één van de prioriteiten. In de onder de beleidscyclus vallende EMPACT-projecten wordt operationele actie ondernomen, waarbij voor een aanzienlijk deel wordt gefocust op het uitschakelen van zogeheten «High Value Targets»: personen en/of infrastructuur die voor internationaal opererende CSV’s onmisbaar zijn om hun criminele praktijken voort te kunnen zetten. Dergelijke CSV’s zijn zeer vaak bij meerdere vormen van criminaliteit betrokken, zoals mensenhandel en witwassen. De EMPACT-projecten kennen daarom een multidisciplinaire aanpak. Eerder informeerde ik uw Kamer dat Nederland in 2019 trekker is geworden van het EMPACT-project Trafficking in Human Beings (THB; mensenhandel). De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, inspectie SZW, Koninkelijke Marechaussee en OM nauw samenwerken. Als driver van EMPACT THB zet Nederland zich in om dit samenwerkingsverband meer multidisciplinair te maken; zo worden gemeenten bij EMPACT-activiteiten betrokken en wordt de samenwerking met NGO’s en opvangorganisaties bevorderd. Ook is er binnen EMPACT THB aandacht voor de relatie tussen migratie en uitbuiting. Nederland participeert bijvoorbeeld in het deelproject Nigeriaanse mensenhandel, dat wordt geleid door Duitsland.9
Met de EU-beleidscyclus ligt er een goede basis voor de aanpak van de zware internationale (drugs)criminaliteit. Ik maak mij er in Europa sterk voor om internationale en multidisciplinaire samenwerking verder uit te bouwen, zowel in multilateraal als in bilateraal verband. Zonder vooruit te lopen op de integrale besluitvorming over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie en ingepast binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar MFK, maak ik me daarbij in binnen- en buitenland sterk voor voldoende budget voor Europol en Eurojust, om zo deze agentschappen in samenwerking met de lidstaten zo goed mogelijk in staat te stellen de georganiseerde criminaliteit in samenhang te bestrijden.
Deelt u de constatering dat het rapport duidelijk laat zien dat Nederland een zeer negatieve en prominente rol vervult binnen de Europese productie en handel van drugs? Welke mogelijkheden biedt dit gegeven, in combinatie met de aanbevelingen om juist te investeren in de bestrijding van drugscriminaliteit indrug hubs, om ook Europese financiële ondersteuning te vragen bij de aanpak van ondermijning en drugscriminaliteit?
Die constatering acht ik gerechtvaardigd. Nederlandse opsporingsinstanties kunnen (net als die uit andere lidstaten), aanspraak maken op verschillende Europese gelden. Dit gebeurt ook regelmatig. De tweejaarlijkse internationale conferentie over de bestrijding van synthetische drugs, SYNDEC, voor het laatst gehouden afgelopen november, wordt grotendeels met Europees geld gefinancierd. De gelden zijn onder andere afkomstig uit het Fonds voor de Interne Veiligheid (Internal Security Fund (ISF)). De gelden uit het fonds worden op verschillende manieren besteed. Een deel van het geld, ongeveer € 342 miljoen, is in beheer van de Europese Commissie zelf. Hiervoor wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma vastgesteld. De Commissie financiert hiermee kortlopende projecten die kunnen worden ingediend in het kader van specifieke calls. Het komt voor dat deze het terrein van drugsbestrijding bestrijken, maar dat is momenteel niet het geval.
Onderdeel van het deel dat in beheer is van de Europese Commissie is de financiering via Europol van acties in het kader van de EMPACT-projecten. Hieronder vallen ook projecten op het gebied van de bestrijding van drugscriminaliteit, waaraan ook door Nederlandse opsporingsinstanties wordt deelgenomen.
Een tweede deel van het ISF, ongeveer € 662 miljoen, wordt door de lidstaten zelf beheerd. In Nederland gebeurt dat door de Verantwoordelijke Autoriteit voor AMIF (Asylum, Migration and Integration Fund) en ISF, onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Nederlandse subsidieregeling ISF bestaat uit twee onderdelen: (1) politiesamenwerking, criminaliteitsbeheersing en crisisbeheersing en (2) buitengrenzen/visa.
Ook vanuit het Justice-programma, het Health-programma en Horizon 2020 van de EU is periodiek voor dit doel geld beschikbaar. Deze programma’s zijn in beheer van de Europese Commissie zelf en er wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma voor vastgesteld.
De bestrijding van drugshandel en -productie is in de JBZ-raad van 17 mei 2017, opnieuw als één van de EU-prioriteiten op het gebied van georganiseerde misdaad vastgesteld. Hiermee is verzekerd dat het onderwerp ook de komende jaren onderdeel zal uitmaken van de verschillende programma’s.
Een nieuw witwasschandaal bij ABN Amro |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met alweer het volgende schandaal in de bancaire sector?1
Ja, ik ben bekend met het bericht waar u naar verwijst.
Hoe verklaart u dat ABN Amro 5 miljoen klanten is «vergeten» te screenen? Hoeveel geld is hiermee destijds bespaard voor ABN Amro?
Eind september heeft ABN AMRO bekend gemaakt dat het OM onderzoek doet in het kader van de naleving van de vereisten onder de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft). Het OM voert op dit moment strafrechtelijk onderzoek uit. Uw vragen houden voor een groot deel verband met dit onderzoek. Ik kan lopende het onderzoek van het OM geen uitlatingen doen.
Banken (en andere financiële instellingen) zijn op grond van Wwft verplicht om doorlopend risicogebaseerd cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te detecteren en onverwijld te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU-Nederland). Om dit te kunnen doen is het van cruciaal belang dat banken beschikken over een effectief proces voor het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen door financiële instellingen en trustkantoren. DNB is onafhankelijk in de uitvoering van haar toezicht. Indien instellingen de wet onvoldoende naleven, zal DNB herstel afdwingen, waar nodig door handhaving. DNB heeft daartoe een breed scala aan maatregelen tot haar beschikking en zal de maatregelen inzetten die zij passend acht. Betrokkenheid van financiële instellingen bij financieel-economische criminaliteit is bovendien voor DNB een speerpunt in het toezicht. Dit speerpunt heeft DNB ook opgenomen in haar Visie op Toezicht 2018–2022.
Kunt u uitleggen of het überhaupt mogelijk is dat op zo grote schaal geld via rekeningen van ABN Amro wordt doorgesluisd zonder dat de topbestuurders bij ABN Amro dit in de gaten hadden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat hier fout is gegaan, hoe en wanneer dit is opgepakt door de toezichthoudende autoriteiten? Heeft de toezichthouder hier adequaat gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kunt u als grootaandeelhouder van ABN Amro zetten om ervoor te zorgen dat rekeningen van de bank niet nog vaker worden gebruikt om smeergeld door te sluizen? Gaat u uw rol als aandeelhouder actief inzetten?
Banken hebben een belangrijke poortwachtersfunctie. Het is de verantwoordelijkheid van banken zelf om deze taak naar behoren te vervullen. De CEO van ABN AMRO heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen om ervoor te zorgen dat ABN AMRO aan alle wet- en regelgeving voldoet.
Bij de tijdelijke financiële instellingen, zoals ABN AMRO, vervult NLFI het reguliere aandeelhouderschap. NLFI staat als aandeelhouder op afstand van de onderneming. Als certificaathouder, via NLFI, sta ik ook op afstand van de vennootschap. Het is van groot belang dat ABN AMRO de zaken zo snel mogelijk op orde heeft. Ik heb NLFI gevraagd de maatregelen die de bank gaat nemen nauwgezet te volgen en mij daarover te informeren.
Ziet u ook dat een commerciële instelling, opgestookt door aandeelhouders die op zoek zijn naar zo veel mogelijk rendement, maar met veel taken van publiek belang keer op keer zal falen?
Tal van commerciële instellingen voeren taken uit in het publieke belang binnen diverse sectoren van de Nederlandse economie. Deze commerciële instellingen kunnen bijdragen aan innovatie en efficiëntie, zo ook in de financiële sector.
Het is daarbij belangrijk om met goede wet- en regelgeving en een solide toezichtsysteem de balans tussen de commerciële en publieke belangen te bewaken. De borging van publieke belangen ten aanzien van de financiële sector is de afgelopen jaren versterkt door onder meer strengere eisen aan buffers, waardoor burgers beter beschermd worden tegen private verliezen. Maar we zijn nog niet klaar. In mijn Agenda financiële sector2 heb ik meerdere maatregelen aangekondigd die deze balans tussen de publieke en private belangen binnen de financiële sector verder moeten waarborgen. Tot slot verwijs ik u ten aanzien van het WRR rapport «Geld en Schuld» naar de uitgebreide kabinetsreactie hierop.3
Deelt u de mening dat vriendelijk verzoeken, een moreel appel, of straffen die vaak niet opwegen tegen de gemaakte winst, niets zullen uitrichten zolang de onderliggende structuren in stand worden gehouden?
De toezichthouders en het OM hebben een breed scala aan handhavingsinstrumenten waarmee naleving van financiële wet- en regelgeving afgedwongen kan worden. Deze instrumenten kunnen zowel een informeel als formeel karakter hebben en variëren van een waarschuwingsbrief tot het intrekken van vergunningen.
De beschikbare sancties hebben voldoende invloed. Ik vind het belangrijk dat het eigenaarschap voor de uitvoering van anti-witwasbeleid nadrukkelijk binnen de Raden van Bestuur wordt belegd en dat zij dit een onderdeel van hun intrinsieke cultuur maken. Dit is eveneens een vereiste van de Wwft waarin is opgenomen dat één van de personen die het dagelijks beleid bepalen expliciet belast moet zijn met de verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft door de instelling.
De cultuur is bepalend voor de mate waarin de instelling deze wettelijke plichten doorlopend en effectief naleeft. Daarom moet naleving van de anti-witwasregelgeving voortvloeien uit het besef van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en niet omdat dit verplicht is op grond van de wet. Ik verwacht daarom van poortwachters dat zij hun taak niet alleen uitvoeren omdat het moet, maar omdat zij de eigen overtuiging hebben dat het belangrijk is om te voorkomen dat criminelen gebruik maken van hun instelling en het financiële stelsel voor hun illegale activiteiten.
Wat is uw mening over de ontspoorde activiteiten van sommige Nederlandse multinationals, zoals de grote drie banken, die ondermijning van de rechtsstaat en democratie in andere landen faciliteren? Zou u dit accepteren als het onze eigen rechtsstaat en democratie betrof?
Om te voorkomen dat dit soort activiteiten worden gefacilieerd door de legitieme financiële infrastructuur wordt van instellingen verwacht dat ze doorlopend klantenonderzoek doen. De toezichthouder ziet er op toe dat dit naar behoren gebeurt.
Deelt u de mening dat we vitale publieke taken en infrastructuur zo min mogelijk moeten beleggen bij private commerciële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in dat de kabinetsreactie op het rapport van de WRR (Geld en schuld; de publieke rol van banken) in geen enkele zin adequaat is en dat er een publiek alternatief nodig is om banken te disciplineren en het publieke belang te borgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het gedogen van overtredingen n.a.v. de PAS uitspraak |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Betekent de Kamerbrief van 13 november 2019, waarin gesteld wordt dat met prioriteit wordt gewerkt aan het via een collectieve regeling legaliseren van activiteiten waarvoor in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te goeder trouw een melding is gedaan, dat de overtredingen van de Wet natuurbescherming die reeds bestaan sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, nog langer voor onbepaalde tijd worden gedoogd?1 2
In het kader van het PAS was een aantal activiteiten vrijgesteld van de Natura 2000-vergunningplicht. Voor die activiteiten kon worden volstaan met een melding. Deze gemelde activiteiten zullen door de overheid worden gelegaliseerd. Tot die tijd zullen Rijk en provincies in haar rol als bevoegd gezag niet actief handhaven op deze meldingen. Ik verwijs u ook naar de Kamerbrief over de voortgang aanpak stikstof van 16 december jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe verhoudt deze oplossing zich tot de door de regering vastgestelde landelijk handhavings- en gedoogstrategie (beleid), waarin is bepaald dat een overtreding uitsluitend schriftelijk en concreet beperkt in tijd en omvang mag worden gedoogd?3
In de gebiedsaanpakken die dit jaar worden opgesteld, wordt een passende beoordeling voor de te legaliseren meldingen meegenomen. Indien nodig treffen Rijk en provincies maatregelen op gebiedsniveau. Melders hebben op deze manier duidelijkheid gekregen dat hun gerealiseerde project niet alsnog ter discussie komt (Kamerstuk 35 334, nr. 25). Daarmee is er op korte termijn zicht op legalisatie en is de periode waarin sprake is van een overtreding waarop niet actief wordt gehandhaafd beperkt.
Kunt u aangeven hoe de hiervoor genoemde oplossing zich verhoudt tot de in de bestuursrechtspraak ontwikkelde beginselplicht tot handhaving, waaruit blijkt dat een bestuursorgaan gehouden is om tegen een overtreding met bestuursrechtelijke handhaving op te treden?4
In beginsel moet er gehandhaafd worden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgezien, zoals wanneer er concreet zicht is op legalisatie. Daarvan is in dit geval sprake. Voor de gemelde activiteiten vindt dit jaar een passende beoordeling plaats waardoor legalisatie kan plaatsvinden.
Klopt het dat slechts onder bijzondere omstandigheden mag worden afgezien van handhaving, bijvoorbeeld indien sprake is van concreet zicht op legalisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie indien de overtreding door toekomstige wetgeving zou kunnen worden gelegaliseerd en dat onder die omstandigheid niet van handhavend optreden mag worden afgezien? Zo ja, wat is hierop uw zienswijze?5
Op basis van toekomstige wetgeving kan niet worden afgezien van handhaving. In dit geval is legalisatie van bovengenoemde meldingen echter niet afhankelijk van toekomstige wetgeving, maar van een passende beoordeling en waar nodig het nemen van concrete maatregelen.
Maken de meldingen waarbij ten onrechte niet de handelingen zoals aan de orde gesteld in de stikstofuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over bemesten en beweiden, ook deel uit van de collectieve legalisatie-regeling?6
Beweiden en bemesten waren op basis van het PAS vergunningvrij, maar het was niet nodig om voor beweiden of bemesten een melding te doen. Deze activiteiten zullen op een andere manier worden gelegaliseerd.
Moldaviërs die naar Nederland worden gesmokkeld |
|
Vicky Maeijer (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «OM: mensensmokkelaars brengen Moldaviërs naar Nederland» en «Bus met 65 Moldaviërs aangehouden bij AZC Ter Apel»?1
Ja.
Hoeveel Moldaviërs zijn er sinds de visumvrijstelling in 2014 naar Nederland gekomen, hoeveel van hen hebben asiel aangevraagd, hoeveel hebben asiel gekregen en hoeveel van hen zijn daadwerkelijk weer teruggekeerd naar Moldavië?
Sinds 28 april 2014 kunnen Moldaviërs visumvrij naar Nederland reizen.2 Vanwege de visumvrijstelling is het onbekend hoeveel Moldaviërs er sindsdien naar Nederland zijn gereisd.
Onderstaande tabel geeft per jaar een overzicht van het aantal ingediende eerste asielaanvragen door Moldaviërs vanaf 1 januari 2014 tot en met oktober 2019 en geeft een overzicht van het aantal afdoeningen in diezelfde periode.3 In totaal hebben 2040 Moldaviërs sinds 1 april 2014 een eerste asielaanvraag ingediend.4 Sinds 1 april 2014 heeft de IND 1650 asielaanvragen afgewezen. Alleen in 2015 is er minder dan 10 keer een asielaanvraag ingewilligd. In de overige jaren binnen die periode is er geen asielaanvraag ingewilligd. In 130 gevallen is de asielaanvraag op een andere manier afgedaan door de IND.5
Eerste asielaanvraag
<10
<10
20
340
830
840
2.040
Afwijzingen
<10
<10
<10
270
620
750
1.650
Inwilligingen
<10
<10
Overig
<10
10
70
40
130
Vanaf mei 2014 tot en met oktober 2019 zijn 1150 Moldaviërs aantoonbaar vertrokken. Dat wil zeggen dat zij ofwel gedwongen zijn vertrokken ofwel dat zij zelfstandig onder toezicht uit Nederland zijn vertrokken. 910 Moldaviërs zijn zelfstandig vertrokken zonder toezicht van de Nederlandse autoriteiten. De vertrekcijfers omvatten overigens niet alleen terugkeer naar het land van herkomst, maar bijvoorbeeld ook naar een andere EU-lidstaat op grond van een Dublinclaim.
Gedwongen vertrek
<10
10
20
50
140
200
Zelfstandig vertrek
<10
<10
<10
90
280
350
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
<10
<10
10
110
200
580
Over de afhandeling van de asielaanvragen van de groep Moldaviërs die vanaf november zijn ingestroomd wordt uw Kamer in het eerste kwartaal 2020 geïnformeerd.
Bent u bereid om onmiddellijk te stoppen met het verstrekken van opvang, leefgeld, medische zorg en andere voorzieningen voor personen uit Moldavië die hier asiel aan vragen? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de hoge instroom van Moldaviërs verwijs ik u naar de brief van 16 december jl. aan uw Kamer6.
Daarnaast is er voor alle asielzoekers een aanpassing gemaakt in de medische zorg in de eerste fase in het asielproces. Bij de invoering van de verbeterde asielprocedure was reeds sprake van een versoberde vorm van medische zorg in de eerste fase van het asielproces. Volwassen asielzoekers die in de Centrale Ontvangstlocatie (COL) en de Procesopvanglocatie (POL) verbleven, kwamen enkel in aanmerking voor medische noodzakelijke zorg en niet uitstelbare zorg. In de praktijk betekende dit dat asielzoekers gemiddeld na 4 tot 8 weken werden doorgeplaatst naar een azc, waar zij in aanmerking kwamen voor de volledige Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA)7.
Ten tijde van de verhoogde asielinstroom nam de verblijfsduur in de POL toe en is besloten dat in alle locaties de RMA van toepassing werd. Dit was om te voorkomen dat asielzoekers te lang moesten wachten op bijvoorbeeld fysiotherapie, hulpmiddelen, mondzorg of bepaalde vormen van medisch specialistische zorg.
De huidige situatie, met relatief veel personen die niet voor bescherming in aanmerking komen, heeft ervoor gezorgd dat dit toenmalige besluit is heroverwogen om weer aan te sluiten bij de bedoeling van de verbeterde asielprocedure. Het opnieuw koppelen van enkel medisch noodzakelijke zorg en niet uitstelbare zorg aan de COL en de POL vind ik niet meer wenselijk. Hierdoor zou een ongelijke behandeling ontstaan van de verschillende groepen asielzoekers. Veiligelanders en Dublin-claimanten zouden in die situatie eerder aanspraak maken op medische zorg op grond van de RMA, terwijl andere groepen asielzoekers juist lang op die RMA-zorg zouden moeten wachten, omdat veiligelanders en Dublin-claimanten veel sneller doorstromen naar een AZC dan andere asielzoekers, die in verhouding lang in de POL verblijven. Ik heb derhalve besloten dat met ingang van 1 december 2019 alle asielzoekers – met uitzondering van kinderen – gedurende de eerste twee maanden in de COA-opvang alleen voor medisch noodzakelijke zorg en niet uitstelbare medische zorg in aanmerking komen. Dit geldt dus ook voor de groep Moldaviërs.
Deelt u de mening dat er een causaal verband is tussen visumvrij reizen en illegaal verblijf? Zo, nee waarom niet?
Het risico op illegaal verblijf is één van de aspecten die wordt meegewogen bij voorstellen van de Europese Commissie voor het invoeren of afschaffen van de visumplicht. Als de visumplicht is afgeschaft naar aanleiding van een aan voorwaarden verbonden traject, zoals in het geval van Moldavië, wordt tevens op dit aspect gemonitord door de Europese Commissie, ook met het oog op een eventueel beroep op de noodremprocedure. Aandacht voor illegaal verblijf als gevolg van visumvrij reizen is nadrukkelijk in beeld. In hoeverre daar in voorkomende gevallen sprake van is, wordt langs die weg onderzocht, tezamen met de mogelijke oorzaken van een toename van illegaal verblijf en/of asiel. Dit laatste is van belang voor het treffen van mogelijke maatregelen om de toename van illegaal verblijf en/of asiel in te dammen.
Bent u bereid artikel 8 uit Verordening 2018/1806 te activeren om zo de noodremprocedure in werking te zetten, zodat de overlast van Moldavische asielzoekers een halt kan worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment werkt Nederland op verschillende manieren aan het terugdringen van de toename van asielzoekers uit Moldavië. Ten eerste neemt Nederland maatregelen om Nederland een minder aantrekkelijke asielbestemming te maken en terugkeer te realiseren. U bent hierover bij brief d.d. 16 december jl. geïnformeerd8.
Ten tweede heeft Nederland input geleverd voor het jaarlijkse monitoringsrapport t.b.v. het noodremmechanisme van de Europese Commissie, dat binnenkort – vermoedelijk begin dit jaar – uit zal komen. Verwacht wordt dat dit rapport meer inzicht zal geven in mogelijke oorzaken van de toestroom. Het kabinet zal dit meenemen in de oordeelsvorming met betrekking tot eventueel verder te treffen benodigde en mogelijke maatregelen. Het gebruik van de noodremprocedure is een uiterst redmiddel waar specifieke criteria aan verbonden zijn, waaronder steun in EU-verband. Gezien de inzet van het kabinet zoals hierboven verwoord, is een beroep op de noodremprocedure nu niet aan de orde.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de visumplicht voor personen met de Moldavische nationaliteit zo snel mogelijk weer wordt ingevoerd? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De veiligheidssituatie in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg te Scheveningen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er onlangs brand is gesticht in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)?1
Ja.
Is de veiligheid van personeel en gedetineerden gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden? Zo ja, op welke manier?
De veiligheid van personeel en gedetineerden is gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden. In geval van brand wordt via een goedgekeurde en gecertificeerde brandmeldingsinstallatie en rookmelders een alarm doorgegeven aan de centrale meldkamer. Hierdoor kan de professionele bedrijfshulpverlening (BHV) conform protocol in actie komen om het brandincident op veilige wijze beheersbaar te maken en de brand te blussen. Tegelijkertijd wordt een alarmsignaal doorgegeven aan de brandweer, zodat ook de hulpdiensten direct in actie kunnen komen. Daarnaast wordt gezorgd dat gedetineerden en personeel weten wat zij moeten doen in geval van een brandincident. Het personeel is opgeleid en wordt frequent getraind om te anticiperen op en om te gaan met calamiteiten. Bovendien vinden regelmatig brandoefeningen plaats om zeker te stellen dat de veiligheid van personeel en gedetineerden bij brand is geborgd.
Hoe kan het incident, de brandstichting zoals beschreven in het artikel, hebben plaatsgevonden? Was er voldoende personeel aanwezig ten tijde van het incident?
Het incident is ontstaan doordat een gedetineerde enkele papieren van zijn strafdossier in de cel had aangestoken. Door de rookontwikkeling werd de brandmeldinstallatie geactiveerd, waardoor op hetzelfde moment het personeel in de centrale meldkamer en de hulpdiensten werden gewaarschuwd. Er was op dat moment voldoende personeel aanwezig. De bedrijfshulpverleners (BHV’ers) waren binnen enkele minuten ter plaatse. Zij hebben het brandende papier onmiddellijk kunnen doven. De brandweer die op hetzelfde moment werd gealarmeerd, was conform procedure binnen tien minuten in het JCvSZ, waar zij rook hebben afgezogen, een nacontrole hebben uitgevoerd en de brandmeldinstallatie hebben gereset.
Kunt u nader uiteenzetten welke «verbeterpunten» er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) na haar laatste bezoek aan het JCvSZ waren geconstateerd zoals u in antwoord op eerdere Kamervragen (vraag 1 en 2) van het lid Van Nispen schreef? Zijn inmiddels al deze punten inderdaad verbeterd?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in het kader van een landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie 12 willekeurig gekozen penitentiaire inrichtingen bezocht in de periode september 2018 t/m september 2019. Daarbij bezocht zij ook het JCvSZ. De inspectie concludeert dat de JCvSZ inrichting op veel thema’s voldoende scoort. Verbeteringen zijn noodzakelijk op het gebied van algemene hygiëne (gedrag), bouw en inrichting, en de medische intake. De inspectie heeft gevraagd om verbeteringen door te voeren zodat de kwaliteit van zorg voldoet aan de norm.
Alle 12 instellingen zijn op dit moment bezig met het doorvoeren van verbeteringen op basis van het bezoek, zo ook het JCvSZ. De inspectie rapporteert het totaal aan bevindingen, in het kader van het landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie, in het voorjaar van 2020.
Op welke specifieke punten voldoet het JCvSZ niet aan de gestelde hygiënenormen? Hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat melders van eventuele misstanden niet opgejaagd dan wel tegengewerkt of anderszins benadeeld zullen worden als zij eventuele misstanden aankaarten? Zo nee, waarom niet?
DJI staat altijd open voor signalen vanaf de werkvloer en melders van eventuele misstanden worden, conform de wet- en regelgeving inzake klokkenluiders, serieus genomen. Dit houdt onder meer in dat melders alle gelegenheid krijgen hun melding intern toe te lichten en beschermd worden tegen benadeling als ze hun melding te goeder trouw en naar behoren hebben gedaan. Meldingen van een vermeende misstand worden vervolgens onderzocht, zowel intern als ook extern. Over de bevindingen uit deze onderzoeken worden melders geïnformeerd. Eventuele uit deze onderzoeken voortkomende verbeterpunten worden door DJI opgepakt. De voortgang van deze verbetertrajecten wordt gemonitord. Dit gebeurt zowel in het kader van het toezicht op DJI door de IJenV en de IGJ, als door controles en audits die DJI intern uitvoert.
Zijn bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) signalen van een angstcultuur binnen het JCvSZ bekend? Zo ja, wanneer heeft de IJenV deze signalen voor het eerst ontvangen en wat hebben de Inspectie en uzelf sindsdien met die signalen gedaan?
Op verzoek van de ambtelijke leiding van het departement medio vorig jaar, heeft de Inspectie een oriëntatie uitgevoerd, dit om buiten iedere twijfel te hebben dat er sprake zou zijn van een (acute) gevaarzetting voor gedetineerden en personeel, zoals door een interne melder herhaaldelijk werd aangevoerd. Op 8 januari zijn de uitkomsten hiervan door mijn ministerie ontvangen. De uitkomsten van deze oriëntatie heb ik op 20 januari 2020, gezamenlijk met mijn reactie op uw brief over misstanden in het JCvSZ, uw Kamer toegezonden. Voor de uitkomsten daarvan verwijs ik u naar die brief.
Kunt u deze vragen vóór het AO Gevangeniswezen beantwoorden?
Ja.
Straffen die collectief worden opgelegd aan groepen voetbalsupporters na het gebruik van vuurwerk door één of enkelen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over collectieve straffen die opgelegd worden bij voetbalwedstrijden waarbij één of enkele personen over de schreef gaan, door vuurwerk te gebruiken, maar waarna het gehele stadionvak een verbod op een volgende wedstrijd krijgt opgelegd?1 2
Het opleggen van straffen bij dergelijke incidenten is een aangelegenheid tussen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB) en de clubs. Meer algemeen kan ik wel aangeven dat ik het uitbannen van onvergund vuurwerk in en rondom de stadions in het betaalde- en amateurvoetbal toejuich en de KNVB steun bij de aanpak.
De aanpak van supporters die zich schuldig maken aan het gebruik van onvergund vuurwerk heeft prioriteit. Daarbij geldt in beginsel een persoonsgerichte aanpak. Het sluiten van een vak/sector als maatregel geldt als ultimum remedium. Het volgt pas nadat de club in de afgelopen twee jaren verschillende malen voor een vuurwerkvergrijp is veroordeeld en volgens de onafhankelijk aanklager onvoldoende inspanningen heeft verricht om dadergericht te straffen. Het doel van de opgelegde sancties, waaronder uiteindelijk ook een collectieve straf, is om clubs te dwingen om maatregelen te nemen om herhaling van incidenten te voorkomen of om repressief dadergericht te kunnen optreden. Ook zullen supporters hierdoor elkaar hopelijk gaan aanspreken op hun gedrag.
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren dit soort collectieve straffen opgelegd? Hoeveel supporters in totaal zijn daardoor de toegang ontzegd?
Er is de afgelopen jaren viermaal een vak gesloten door de aanklager van de KNVB. Dit was tweemaal bij Feyenoord (Vak S), eenmaal bij FC Groningen (Vak F) en eenmaal bij De Graafschap (Vak3. In totaal zijn naar schatting 1.500 seizoenkaarthouders hierdoor niet in staat geweest een wedstrijd te bezoeken en zijn 3.000 stoelen onbezet gebleven.
Waaruit blijkt in de praktijk dat deze straf, waarvan de gedachte is dat op deze wijze supporters elkaar zullen gaan aanspreken en corrigeren bij overtredingen, inderdaad deze werking heeft? Wat vindt u hiervan?
De veiligheid in de stadions staat voorop. Het tegengaan van het gebruik van onvergund vuurwerk is het uiteindelijke doel. Dat doel trachten wij te bereiken door de inspanningen op preventief en repressief vlak van gemeenten, clubs, politie en KNVB te bundelen en gezamenlijk op te trekken. Of specifiek het collectieve straffen leidt tot het elkaar aanspreken, is niet te zeggen.
Deelt u de mening, dat het in de kern onrechtvaardig is om alle, voornamelijk goedwillende supporters te straffen voor de overtredingen van een of enkele andere personen? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?3
Nee, deze mening deel ik niet. Betaald voetbal dient plaats te vinden in een veilige omgeving. Het afsteken van vuurwerk in een stadion zonder vergunning draagt niet bij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal en moet daarom worden aangepakt. Naast significante veiligheidsrisico’s voor supporters gaat het afsteken van vuurwerk in een stadion ook gepaard met gezondheidsrisico’s. Het opleggen van een collectieve straf wordt door de KNVB als ultimum remedium gebruikt als andere maatregelen tegen het gebruik van onvergund vuurwerk niet of onvoldoende blijken te werken.
Bent u bereid om met betrokken partijen in het voetbal in gesprek te gaan om te kijken hoe collectieve straffen kunnen worden gestopt en te komen tot een persoonlijke aanpak waarin daders consequent en individueel worden gestraft? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het «plan van aanpak vuurwerk» ben ik in gesprek met de KNVB, clubs, supporters, politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Samen werken wij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal waarbij noemenswaardige incidenten achterwege blijven. De komende tijd ga ik samen met gemeenten met een betaald voetbalorganisatie de persoonsgerichte aanpak verder implementeren. Personen die zich schuldig maken aan ordeverstoringen rondom het voetbal worden door club, gemeente, politie en KNVB besproken. Vervolgens wordt gezamenlijk bekeken welke maatregel of sanctie het meest effectief is.
Piraterij in de Golf van Mexico |
|
Raymond de Roon (PVV), Gabriëlle Popken (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat een Italiaans schip in de Golf van Mexico is aangevallen door piraten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal aanvallen van piraten in de Golf van Mexico – 197 aanvallen in 2018 – de laatste jaren enorm is toegenomen?2
Deze cijfers kunnen we niet bevestigen.
Heeft u reeds signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico?
Tot op heden hebben wij nog geen signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico.
Op welke wijze monitort u de veiligheidssituatie in de Golf van Mexico, en staat u in contact met andere landen over de in de Golf toegenomen dreiging van piraterij?
Nederland monitort in het algemeen de veiligheidssituatie op basis van signalen verkregen uit verschillende bronnen als het gaat om de Nederlandse belangen in het buitenland.
Nederland monitort niet actief zelf de veiligheid in dit gebied, maar Defensie werkt in de bredere Centraal-Amerikaanse en Caribische regio actief samen met o.a. de VS en Mexico op het gebied van maritieme veiligheid, o.a. in de door de VS geleide Joint Inter-agency Task Force South (JIATF-S).
Bent u bereid, indien daar vanuit veiligheidsoogpunt aanleiding toe is, gewapende particuliere beveiligers toe te staan op Nederlandse schepen in de Golf van Mexico?
Na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij (Stb. 2019, 186) wordt, wanneer militaire bescherming van overheidswege aan onder Nederlandse vlag varende schepen die in een internationaal erkende zogeheten High Risk Area varen niet of niet binnen redelijke termijn kan worden geboden, het mogelijk dat reders een beroep doen op de inzet van particuliere beveiligingsbedrijven die gecertificeerd zijn en over een Nederlandse vergunning beschikken om gewapende beveiligers op het schip te plaatsen. Overigens zijn de internationale wateren in de Golf van Mexico momenteel in internationaal verband niet erkend als High Risk Area.
Het bericht ‘Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen»?1
Ja, wij zijn bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is met simpele witwasconstructies, waarbij geleend geld uit het buitenland zonder problemen gebruikt kan worden voor aankopen in Nederland? Kunt u specifiek ook aangeven hoe groot het probleem is met dit soort simpele witwasconstructies in Noord-Brabant?
Zoals aangegeven in het plan van aanpak witwassen, dat wij op 30 juni jl. aan uw Kamer hebben aangeboden2, is witwassen een immens en complex probleem. Daarom is het van belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan. De exacte omvang van witwasstromen door Nederland is niet definitief vast te stellen. Uit onderzoek, verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum door prof. dr. Unger in 20183, blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting circa 16 miljard euro wordt witgewassen. Recenter onderzoek dat is verricht door een onderzoeksteam van prof. dr. Unger schat de omvang van witwassen in Nederland op 12,8 miljard euro. Hoe groot het aandeel in die schattingen is van specifieke witwasconstructies, zoals loanback-constructies, in Nederland of in Noord-Brabant, is niet bekend.
Wel zijn witwasconstructies om verhuld waarde weg te zetten, zoals loanback-constructies, een bekend fenomeen in Nederland. In de Nationaal Risk Assessment (NRA) witwassen, die ook aan uw Kamer is aangeboden4, wordt dit ook genoemd. Ook in het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit 2017, dat in opdracht van de Openbaar Ministerie is opgesteld, komt deze manier van witwassen voor5. In het antwoord op de vragen 4 en 5 wordt ingegaan op de middelen en slagkracht.
Hoe vaak komt de genoemde loanback-constructie voor? Hebben de bevoegde instanties voldoende middelen en slagkracht om deze constructies tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en poortwachters in dit soort zaken worden verbeterd? Welke relatie heeft dit bericht met het onlangs verschenen Plan van aanpak witwassen?2 Bevestigt deze zaak de gesignaleerde capaciteitsproblemen en geeft deze aanleiding tot aanscherping van de voorgenomen maatregelen?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht poortwachters, waaronder notarissen en banken, om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Daarnaast moeten poortwachters een voortdurende controle op de zakelijke relatie met de cliënt en de tijdens deze relatie verrichte transacties uitoefenen, om zich ervan te verzekeren dat de transacties overeenkomen met de kennis die de poortwachter heeft van de cliënt en diens risicoprofiel. Indien nodig moet de poortwachter daarbij ook de herkomst van de bron van de middelen die bij de transactie worden gebruikt, onderzoeken. Als de poortwachter hier onvoldoende toe in staat is, is hij verplicht om de zakelijke relatie niet aan te gaan of te beëindigen of de transactie niet uit te voeren.
In het plan van aanpak witwassen zijn diverse maatregelen opgenomen om witwassen te voorkomen en te bestrijden, waaronder het intensiveren van de samenwerking tussen publieke en private partijen. Het plan is besproken met betrokken publieke en private partners en zij scharen zich allen achter dit plan.
Zo is in dat kader onlangs de pilot Serious Crime Task Force (SCTF) van start gegaan, dat is ingebed in het Financieel Expertise Centrum. In dat kader kunnen onder stringente voorwaarden witwassubjecten uit de opsporing worden gedeeld met grootbanken en vice versa. Hierdoor kunnen die banken relevante transacties beter identificeren. Publieke partners krijgen daar waardevolle informatie voor terug. Binnen deze SCTF wordt ingezet op het detecteren van zogenaamde brokers. Brokers zijn personen die georganiseerde, ondermijnende criminaliteit mede mogelijk maken door de bovenwereld met de onderwereld te verbinden met hun diensten en contacten. Tevens worden fenomeengerichte projecten op bepaalde witwasthema’s in publiek-private samenwerking opgepakt binnen het Financieel Expertise Centrum. Deze samenwerking wordt de komende tijd geïntensiveerd. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen poortwachters en de Financial Intelligence Unit-Nederland en met het Anti Money Laundering Center. Binnen deze samenwerkingsverbanden worden witwasfenomenen, -typologieën en -methoden vastgesteld en gedeeld.
Zoals ook is aangegeven in vraag 5 is tevens in het kader van het plan van aanpak witwassen een bedrag ter beschikking gesteld, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021, om de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning te intensiveren en de capaciteit te vergroten. Dit omdat meer en betere samenwerking, zowel privaat-privaat, publiek-privaat en publiek-publiek, naar verwachting zal leiden tot meer informatie en handelingsperspectief voor de overheidspartijen. Regelmatig verifiëren wij of de capaciteit van toezichthouders en andere publieke instanties voldoende geborgd is.
Voorts is met de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) over het breed offensief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit reeds voorzien in verdere aanscherping en slagkracht, zoals in vraag 3 is genoemd7. Daarin is onder meer de oprichting van een multidisciplinair interventieteam (MIT) aangekondigd. Het MIT zal zich gaan inzetten op het afbreken van machtsposities van criminele kopstukken en hun facilitators, het verstoren van ondermijnende bedrijfsprocessen en opwerpen van barrières voor misbruik van de legale economie en infrastructuur. De aanpak is intelligence gedreven en gericht op het blootleggen van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen. Hierbij wordt meer samengewerkt met private partijen, zoals branches en bedrijven. In het voorjaar komt de Minister van JenV met een uitgewerkt plan. In de najaarsnota is alvast bekend gemaakt dat het kabinet hier incidenteel € 110 miljoen in investeert, zodat in ieder geval het eerste deel van de versterking van de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021 kan worden gerealiseerd8.
Daarnaast heeft ook de effectiviteit van het nationale beleid ter voorkoming en bestrijding van witwassen onze voortdurende aandacht. Wij hebben een beleidscyclus ingericht waarin aan de hand van de geïdentificeerde witwasrisico’s het anti-witwasbeleid en de effectiviteit ervan periodiek wordt bezien.9 Dat gebeurt door middel van de eerder genoemde NRA en de beleidsmonitor. In de NRA worden de risico’s met de grootste potentiële impact op witwassen en op financieren van terrorisme en de weerbaarheid van de beleidsinstrumenten gericht op het voorkomen en mitigeren van deze risico’s voor Nederland in kaart gebracht. Dat gebeurt door experts van verschillende publieke instanties, zoals toezichthouders, FIU-Nederland, opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie alsook van koepel- en brancheorganisaties van meldingsplichtige instellingen en banken. In de beleidsmonitor worden de activiteiten en resultaten van het anti-witwasbeleid en van daarbij relevante actoren in kaart gebracht aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens zoals genoemd in de methodologie van de Financial Action Task Force (FATF). Daarbij wordt ook gekeken wat de mogelijkheden tot verbetering van het anti-witwasbeleid in Nederland zijn. Daarnaast wordt de effectiviteit van het Nederlandse stelsel in 2021 geëvalueerd door de FATF. Ons streven is dat daaruit blijkt dat wij internationaal tot de koplopers op de aanpak van witwassen behoren.
Onderkent u dat een verruiming van het bedrag dat u ter beschikking stelt, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021 voor de intensivering van opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM, problemen rondom de angst bij welwillende meldingsplichtigen niet weg kan nemen? Zo nee, op welke manier ziet u hier een oplossing voor?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de politie niet mag noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn |
|
Emiel van Dijk (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie mag niet noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn»?1
Ja.
Op basis waarvan zou het niet mogelijk zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren?
De politie gaat de identiteit na van iedere verdachte. Het vaststellen van de identiteit van een verdachte geschiedt op basis van identiteitsdocumenten, documenten die daarmee verband houden en/of naam-, adres- en woonplaatsgegevens. Indien nodig voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte wordt ook het systeem Basisvoorzieningen vreemdelingen (BVV) geraadpleegd, dit is een centrale ketentoepassing waarin alle basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen.
Het vaststellen van de identiteit van een verdachte wordt in het kader van het strafrecht uitgevoerd. Om zicht te krijgen op welke personen betrokken zijn bij criminele activiteiten is het registreren van de verblijfsstatus niet relevant en om die reden is er voor de politie geen wettelijke grondslag voor het registreren van de juridische verblijfsstatus van verdachten.
Deelt u de mening dat het probleem met rovende en stelende asielzoekers in Amsterdam moet worden aangepakt en als het niet mogelijk zou zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren, dit dan geregeld moet worden? Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer?
Los van de vraag of zich binnen de groep criminelen in Amsterdam waar het hier om gaat ook daadwerkelijk asielzoekers bevinden, wordt hard opgetreden tegen alle vreemdelingen die het met hun misdragingen verpesten voor de groep die recht heeft op bescherming. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en haar voorganger hebben hiertoe een breed palet aan maatregelen getroffen. Hierover is uw Kamer meerdere malen bij brief geïnformeerd.2 Een voorbeeld is het VRIS protocol, waarvan het doel is vreemdelingenrechtelijke gevolgen te verbinden aan door politie en justitie geconstateerde strafbare feiten. Zie voor de redenen waarom het registeren van de verblijfsstatus van verdachten door de politie niet noodzakelijk is, de antwoorden op de vragen 2 en 4.
En zo ja, bent u dan ook bereid om ervoor te zorgen dat de politie voortaan bij alle overtredingen en misdrijven noteert of dit een asielzoeker of illegale vreemdeling betreft om zo het probleem onder deze groep inzichtelijk te krijgen en op die manier ook beter aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registreren van de verblijfstatus door de politie is niet noodzakelijk, gezien de politie in het eerdergenoemde systeem BVV de verblijfstatus al kan nagaan van een verdachte. Het registreren door de politie zou tot een extra werklast leiden, wat niet noodzakelijk is in het kader van het strafrecht.
Wel kan het koppelen van gegevens bijdragen aan de aanpak van fenomenen en/of trends. Zo wordt het binnenkort voor de politie inzichtelijk of een verdachte een asielzoeker is die voorkomt op de zogeheten Top-X lijst met de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers. Binnen de Top-X aanpak moet het binnen zowel de migratie- als strafrechtketen namelijk meteen duidelijk zijn dat een persoon op de zogeheten Top-X lijst voorkomt en daarmee afhankelijk van de problematiek kan rekenen op een individuele aanpak vanuit de migratie en/of strafrechtketen. Momenteel worden er in Noord-Nederland ervaringen opgedaan met de Top-X aanpak. De verwachting is dat de aanpak medio 2020 in heel Nederland is uitgerold.
En zo nee, deelt u de mening dat het probleem van rovende en stelende asielzoekers wordt verdoezeld?
Nee, zo biedt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onder andere jaarlijks uw Kamer de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) aan. Hierin wordt middels het incidentenoverzicht informatie verschaft over overlast en criminaliteit, waarvan asielzoekers verdacht worden.
Deelt u de mening dat asielzoekers die hier komen om te roven, stelen of zich op andere manieren crimineel gedragen, dienen te worden vastgezet net zo lang totdat ze kunnen worden uitgezet? Zo nee, waarom kiest u er dan voor om deze groepen de hand boven het hoofd te houden in plaats van onze samenleving te beschermen?
Allereerst kunnen asielzoekers, net als alle andere verdachten, in voorlopige hechtenis worden genomen, afhankelijk van het misdrijf waarvan zij worden verdacht.
Verder blijft vreemdelingenbewaring een ultimum remedium dat wordt opgelegd op basis van een afweging gebaseerd op de individuele omstandigheden. Het plegen van een strafbaar feit of het vertonen van overlastgevend gedrag is niet één van de gronden voor een bewaringsmaatregel, al kan het wel een rol spelen in de afweging. Wel acht ik het van belang om ook, in het licht van het regeerakkoord, de mogelijkheden voor de verwijdering en in bewaring stellen van vreemdelingen met strafrechtelijke antecedenten te versterken. Daarom ben ik verheugd dat de Europese Commissie het mogelijk wil maken om vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland zijn en een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, in bewaring te stellen om hun uitzetting voor te bereiden. Ik wijs er wel op dat de gesprekken met onder meer het Europese parlement nog tot een conclusie moeten komen.
Volledigheidshalve wijs ik er bovendien op dat het op basis van dit voorstel echter niet zo zal zijn dat iedere vreemdeling die een misdrijf heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht in bewaring kan worden gesteld.
En zo nee, erkent u dan dat de politie tijd besteedt aan het oppakken en opstellen van processen-verbaal terwijl de verdachten weer op roverspad gaan en ongestraft hun gang kunnen gaan?
Nee. Met een breed palet aan maatregelen wordt ingezet op de aanpak van alle asielzoekers die zich hier niet weten te gedragen.
Geweld tegen de actiegroep Kick Out Zwarte Piet |
|
Niels van den Berge (GL), Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Maarten Groothuizen (D66), Nevin Özütok (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Activisten vernielen ruiten en auto’s bij bijeenkomst Kick Out Zwarte Piet» en «Kick Out Zwarte Piet regelt extra beveiliging»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering betekenen dat een congres van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) ongestoord moet kunnen verlopen?
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop de genoemde bijeenkomst door tegenstanders werd verstoord met geweld en intimidatie de grenzen van de vrijheid van meningsuiting ver te buiten gaat en sterk veroordeeld dient te worden?
De vrijheid van vergaderen, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren zijn fundamentele rechten die essentieel zijn in onze democratische rechtsstaat. Iedereen die een mening heeft over het Sinterklaasfeest moet dit kunnen bespreken en uiten.
Het is in onze rechtsstaat ontoelaatbaar dat (groepen van) individuele burgers een bijeenkomst van andere burgers verstoren met geweld en intimidatie. Of daarvan in dit geval sprake is, is in onderzoek door politie en justitie.
Waren de lokale autoriteiten op de hoogte van de genoemde bijeenkomst?
De organisatie heeft de lokale autoriteiten niet over de bijeenkomst geïnformeerd, maar in een laat stadium is bij de politie op andere wijze bekend geworden dat een besloten bijeenkomst van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) zou plaatsvinden en ook de locatie daarvan. Mede omdat uit de social media bleek dat er een mogelijke tegenreactie zou plaatsvinden, heeft de politie in de omgeving van de betreffende locatie maatregelen getroffen, waardoor zo nodig snel kon worden opgetreden.
Wat is er – gezien de verschillende uitingen van geweld en intimidatie jegens KOZP en demonstranten met een vergelijkbare boodschap vorig jaar – gedaan om een veilig verloop van deze bijeenkomst te waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waren de oproepen van Pegida en de in het bericht genoemde ondernemer bij de lokale autoriteiten bekend? Zo ja, wat is er gedaan om ongeregeldheden te voorkomen en waarom is dit niet gelukt? Zo nee, hoe verklaart u dat deze oproepen tot geweld niet bekend waren bij het bevoegd gezag?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waren de tegenacties tijdens het congres van KOZP vantevoren bekend? Zo ja, waren die toegestaan, hoe zijn de veiligheidsrisico’s ingeschat en welke opvolging is hier aan gegeven?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre geeft in uw ogen Pegida met dergelijke acties aan zich te willen bedienen van anti-democratische middelen?
Het is ons niet bekend of de personen die deze tegenacties hebben uitgevoerd leden van Pegida waren. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u het voornemen van KOZP om – gezien het tegen hen gerichte geweld vorig jaar en jongstleden zaterdag – zelf beveiliging te gaan organiseren? Bent u bereid hierover met de actiegroep(en) in gesprek te gaan?
Het recht op vergaderen en demonstreren is een fundamenteel grondrecht. Wanneer nodig zal de burgemeester dat recht beschermen. De politie draagt zorg voor de feitelijke uitvoering daarvan, onder gezag van de burgemeester. Het is van belang dat wanneer iemand meent dat hij zijn grondrecht niet vrij kan uitoefenen, hij tijdig met de burgemeester of de politie in contact treedt om de politie in de gelegenheid te stellen eventueel benodigde maatregelen te treffen. Daarnaast wordt u verwezen naar de eerdere beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp van 21 maart 2019.3
Hoe ondersteunt u gemeenten, burgemeesters en andere ordehandhavers om ervoor te zorgen dat toekomstige activiteiten van KOZP en Sinterklaasintochten vreedzaam kunnen verlopen?
Aan gemeenten is in november vorig jaar aangeboden de handreiking «Demonstreren, bijkans heilig», opgesteld door de gemeente Amsterdam, de politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast zijn er inmiddels verschillende instrumenten over de omgang met polarisatie. De politie monitort ontwikkelingen, adviseert de burgemeester en zorgt voor inzet ter plaatse wanneer dat nodig is.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een breed samenwerkingsverband, onder meer met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de afgelopen periode verschillende initiatieven en trajecten doorlopen met gemeenten, burgemeesters en politie. Uw Kamer wordt daarover nog nader geïnformeerd in de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd in het mondelinge vragenuur van 12 november jl.
In hoeverre verwacht u dat de bevoegde autoriteiten de vrijheid van meningsuiting rondom de Sinterklaasintocht dit jaar waarborgen zonder dat demonstraties uit veiligheidsoverwegingen verboden moeten worden?
Uitgangspunt – ook tijdens de Sinterklaasintocht – is dat vreedzame demonstraties zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd, ook als sprake is van soms heftige tegen(re)acties. Het is aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en OM) om daarbij binnen de geldende wettelijke kaders keuzes te maken. De berichten over het verloop van de Sinterklaasintochten geven het beeld dat het lokale gezag en de politie zich goed hebben voorbereid op de intochten van 2019. Met behulp van een aanzienlijke inzet van politiemedewerkers is adequaat gereageerd op incidenten en zijn demonstraties in goede banen geleid, waarbij het demonstratierecht zo min mogelijk is beperkt. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat kinderdagverblijven, die een inclusief Sinterklaasfeest willen vieren in Den Haag, zich ook bedreigd voelen? Zo ja, hoe gaat u hun veiligheid garanderen?
Ja. Burgers en instellingen die zich bedreigd voelen kunnen zich wenden tot de politie. Zie verder het antwoord op vragen 10 en 11.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 16 november 2019?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Berichten over marteling van protestleider Zafzafi in Marokko |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over een gelekt audio bericht over marteling van de ten onrechte veroordeelde protestleider Nasser Zafzafi in Marokko?1 Hoe beoordeelt u deze berichten?
Ik ben bekend met de berichten over het audiobericht waarin de heer Zafzafi spreekt over marteling. De informatie in die berichtgeving geeft aanleiding tot zorg.
Klopt het dat meerdere gevangenen 45 dagen eenzame opsluiting is opgelegd vanwege het lekken van genoemd audio bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Anders dan de informatie die in de media hierover is verschenen beschik ik niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt.
Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving aanleiding om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op onafhankelijk onderzoek naar marteling van politiek gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de autoriteiten in Marokko zelf om onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichtgeving.
Naar aanleiding van berichten over disciplinaire maatregelen die aan enkele gevangenen waren opgelegd heeft de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad (CNDH) begin november een bezoek gebracht aan zes gevangenissen waar rif-activisten zijn gedetineerd. De conclusies van dit bezoek zijn beschikbaar op de website van de CNDH. Daarnaast heeft de CNDH eerder aangegeven een rapport over het gehele Hirak proces te zullen publiceren, dat ook in zal gaan op de arrestaties en de situatie in de gevangenissen.
Ook heeft het Marokkaanse Openbaar Ministerie aangegeven bereid te zijn om een nieuw onderzoek naar de aantijgingen te starten, mits dhr. Zafzafi hier nieuw bewijs voor kan aanleveren.
Bent u bereid vrijlating te bepleiten voor Nasser Zafzafi en andere politieke gevangenen in Marokko? Zo nee, waarom niet?
De Marokkaanse autoriteiten zijn voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook aan ons Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie.
Het bericht 'Nederland draait op voor Antilliaanse douanefraude' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nederland draait op voor Antilliaanse douanefraude»?1
Ja.
Kunt u kortheidshalve (inclusief tijdlijn) beschrijven en duiden om welke casus het hier ging. Kunt u daarbij aangeven welke activiteiten ondernomen zijn door, en verantwoordelijkheden er lagen bij, afzonderlijke landen in het Koninkrijk dan wel bij het Koninkrijk der Nederlanden als geheel?
In deze zaak gaat het om de invoer van melkpoeder en rijst uit Curaçao in de periode 1997 2000 (casus 1) en van gries en griesmeel van rijst uit Aruba in de periode 2002 2003 (casus 2).
Casus 1: De eerste claim van de Commissie is gebaseerd op oude invoertransacties vanuit de Nederlandse Antillen (periode 1997/2000). De Commissie stelde dat goederen ten onrechte de oorsprong Nederlandse Antillen hebben meegekregen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen (Curaçao) en zijn vervolgens met deze onjuiste preferentiële oorsprong ten onrechte tegen een nultarief aan invoerrechten ingevoerd in Duitsland. Dit was in strijd met de bepalingen van het zgn. LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 1991.
De aansprakelijkstelling door de Commissie is niet gebaseerd op fouten van de Nederlandse douane, want die heeft geen rol gespeeld in deze zaak. Volgens de Commissie is het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat van Europese Unie (verder: lidstaat) aansprakelijk voor het verlies aan eigen middelen dat het gevolg is van de door de EU gemiste invoerrechten vanwege de vergissingen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen op Curaçao, zijnde € 18,2 miljoen. De Commissie baseert zich daarbij onder meer op het beginsel van loyale samenwerking. Op 27 januari 2012 heeft de Commissie het Koninkrijk als lidstaat verzocht het bedrag ter beschikking te stellen aan de EU. Deze aansprakelijkheidsstelling van de Commissie is destijds verworpen, met het argument dat het Koninkrijk als lidstaat van de EU geen verantwoordelijkheid draagt voor fouten gemaakt door Aruba en Curaçao. Dit is het begin van de juridische procedure die uiteindelijk heeft geresulteerd in de uitspraak van het Hof van Justitie d.d. 31 oktober 2019.
Casus 2: Tevens is er een vergelijkbare claim voor Aruba (aansprakelijkstelling door de Commissie van 31 mei 2012). Het gaat hier om € 0,3 miljoen. In dit geval stelde de Commissie dat goederen ten onrechte de oorsprong Aruba hebben gekregen. Dit was in strijd met de bepalingen van het LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 2001. De goederen zijn in dit geval wel in Nederland ingevoerd.
Welke consequenties heeft de uitspraak van het Europese Hof, dat Aruba en Curaçao geen «derde landen» zijn, maar integraal onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden dat lid is van de EU en dat het Koninkrijk verantwoordelijk is voor nakoming van de verplichtingen die bij dit lidmaatschap horen?2
In de uitspraak bevestigt het Hof dat de LGO een bijzondere associatie met de EU onderhouden en als zodanig zijn uitgezonderd van de werking van grote delen van het EU-recht. De bijzondere betrekkingen tussen het Koninkrijk en de Caribische delen hiervan zijn naar het oordeel van het Hof echter van dien aard, dat daarvoor voor het Koninkrijk op grond van het beginsel van loyale samenwerking een speciale aansprakelijkheid jegens de Unie in het leven wordt geroepen. Het Koninkrijk der Nederlanden is op grond hiervan, als lidstaat van de EU, aansprakelijk wanneer Aruba, Curaçao of andere Caribische delen van het Koninkrijk, hun LGO-verplichtingen schenden. De uitspraak heeft geen consequenties voor de op de Caribische delen van het Koninkrijk rustende verplichtingen op grond van de LGO-besluiten. Deze blijven ongewijzigd.
Kunt u kort uiteenzetten wat de LGO-status (Landen en Gebieden Overzee) van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten inhoudt? In welk juridisch verband heeft deze status betekenis? Geldt dit alleen voor het verband van de Europese Unie of ook voor andere (supra- of) internationale verbanden, zoals de Raad van Europa?
Het Caribisch deel van het Koninkrijk is geassocieerd met de Europese Unie door middel van de status als LGO (Landen en Gebieden Overzee). Ten grondslag hieraan ligt het Vierde Deel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit (het huidige LGO-besluit is: Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie). Het LGO-besluit regelt op welke gebieden wordt samengewerkt tussen de Europese Commissie en de LGO. Naast het Koninkrijk hebben ook het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken overzeese gebiedsdelen met de status van LGO. Doordat de associatie haar grondslag vindt in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit, heeft deze status alleen betekenis binnen de Europese Unie en dus niet voor de Raad van Europa of andere internationale verbanden.
In dit specifieke geval betrof de zaak een geschil waarbij de Europese Unie financieel nadeel heeft gehad. Op basis daarvan heeft de Commissie zich genoodzaakt gevoeld de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie.
Hoe is in het kader van de LGO-status de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk als eigen entiteit geregeld? Geeft deze uitspraak van het Hof van Justitie het kabinet – maar ook de Rijksministerraad – aanleiding om deze verdeling op andere wijze te interpreteren?
Formeel brengt de LGO-status van Aruba, Curaçao, Sint Maarten geen wijziging aan in de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk. Het Statuut voor het Koninkrijk bevat geen bepalingen die speciaal zijn toegesneden op de bijzondere relatie die het Koninkrijk voor de Caribische delen met de EU is aangegaan. Dat betekent onder meer dat de Koninkrijksregering, bij de uitoefening van bestuurlijk toezicht op de Caribische landen in verband met gedragingen onder het LGO-regime, is aangewezen op bestaande, generieke instrumenten zoals het vernietigingsrecht dat is neergelegd in artikel 50 Statuut. Deze instrumenten worden, vanwege de autonomie van de landen, vanouds met grote terughoudendheid ingezet. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie zal in het kader van de uitvoering van de motie Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23) worden gereflecteerd op de geschiktheid van de desbetreffende instrumenten en de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk in de context van de EU.
Heeft de strekking van het arrest van het Hof van Justitie alleen betekenis voor dit specifieke issue op het vlak van douanerecht, of heeft het, binnen de werking van het EU-verdrag inclusief alle beleidsterreinen die daaronder vallen, een bredere betekenis? Kunt u voorbeelden geven van andere issues en beleidsterreinen die door deze uitspraak in een ander daglicht komen te staan?
Het arrest lijkt op het eerste gezicht alleen relevant voor het specifieke vraagstuk van de aansprakelijkheid voor schendingen van de douanebepalingen in het LGO-besluit door de met het Koninkrijk der Nederlanden, als lidstaat van de EU, verbonden LGO Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. De uitspraak verandert niets aan de op deze entiteiten rustende verplichtingen onder het Unierecht, maar maakt duidelijk dat het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat aansprakelijk is voor eventuele schendingen van deze verplichtingen. De kwestie of dit ook buiten de context van het douanerecht tot een verplichting tot financiële compensatie voor het Koninkrijk der Nederlanden zou kunnen leiden wordt momenteel onderzocht en meegenomen in de uitvoering van de motie Van Raak c.s.
Heeft de uitspraak van het Hof van Justitie betekenis voor andere verbanden en verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is? Heeft deze uitspraak – dan wel de gedachten en denklijnen die ten grondslag liggen aan deze uitspraak – bijvoorbeeld betekenis voor de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, meer in het bijzonder het verbod op refoulement en de waarborging van mensenrechten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘70 amateurvoetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «70 voetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Zijn de signalen van criminaliteit bij de 70 amateurvoetbalclubs bij u bekend? Zo ja, welke acties zijn tot nu toe ondernomen en welke acties bent u voornemens te ondernemen?
De sportsector vormt helaas geen uitzondering op maatschappelijke problematiek en ook hier komt criminele inmenging voor. Ik heb kennisgenomen van de signalen over criminaliteit bij het amateurvoetbal. Het is zorgelijk dat dit kan gebeuren. Voordat ik eventuele maatregelen afkondig is nader onderzoek nodig. Samen met de Minister van Medische Zorg en Sport ga ik onderzoek doen naar de inmenging van criminelen bij sportverenigingen. Hiermee geeft het kabinet invulling aan de motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema (vergaderjaar 2018–2019; kst-30234-217). Het onderzoek maakt onderdeel uit van het Brede Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit2. Hierbij wordt ingezet op versterking van de aanpak van de criminele (drugs)industrie en het weerbaarder maken van de samenleving tegen het gif van crimineel geld, bedreigingen, intimidaties en liquidaties waardoor ondermijning dreigt.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat criminelen over de rug van amateurvoetbalclubs en dus sportende kinderen hun criminele activiteiten uitoefenen? Zo ja, welke maatregelen acht u nodig om de strijd aan te gaan tegen deze criminelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden de amateurvoetbalclubs ondersteund, zodat zij op tijd criminele bemoeienis herkennen en daartegen op kunnen treden?
Het rapport van de Taskforce Brabant Zeeland komt met goede aanbevelingen en voorbeelden voor sportclubs en gemeenten om criminele inmenging in sportclubs tegen te gaan. Een belangrijke component daarin is preventie waaronder het zorgen voor een integer bestuur in sportclubs. Via het Nationaal Sportakkoord wordt ingezet op verenigingsbegeleiding, bestuurscoaching en het vernieuwen en implementeren van de Code Goed Bestuur. Daarnaast wordt vanuit VWS – samen met de KNVB en NOC*NSF – gekeken hoe de weerbaarheid van bestuurders van sportverenigingen tegen criminele inmenging in de lokale sportakkoorden een plaats kan krijgen.
Bent u bereid om met de KNVB, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de politie in gesprek te gaan over dit probleem? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren en wanneer verwacht u een terugkoppeling hiervan naar de Tweede Kamer te kunnen sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn dergelijke signalen ook bekend bij andere sportverenigingen? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot dit probleem is en wat er gedaan wordt tegen criminele inmenging? Zo nee, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijke omvang en aard van criminele beïnvloeding in de sport?
Ik sluit niet uit dat deze problematiek ook bij andere sporten voorkomt. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb aangekondigd, ga ik met de betrokken partijen een onderzoek doen naar criminele inmenging bij sportverenigingen.
De invloed van criminelen op het amateurvoetbal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «70 voetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging»1 en herinnert u zich uw antwoorden op vragen van het lid Kuiken over het bericht dat criminelen amateurvoetbalclubs infiltreren d.d. 28 augustus 2019?2
Ja.
Deelt u de mening dat als 70 voetbalclubs aangeven signalen van criminaliteit binnen hun club te zien en het gegeven dat clubs niet gemakkelijk in de openbaarheid zullen treden met het melden van deze problematiek, achter het getal van 70 wellicht nog veel meer clubs zijn die vermoedens van criminaliteit hebben? Zo ja, waarom en hoe groot schat u het probleem werkelijk in? Zo nee, waarom niet?
De signalen van criminaliteit bij voetbalclubs zijn zorgelijk en dit moet actief aan worden gepakt. Recentelijk hebben de Taskforce Brabant Zeeland en RTL 4 onderzoek gedaan naar criminele inmenging bij amateurvoetbalclubs. Op basis van deze onderzoeken kan echter geen landelijk beeld worden geschetst. Om deze problematiek goed in kaart te brengen ga ik samen met de Minister van Medische Zorg en Sport onderzoek doen naar de inmenging van criminelen bij sportverenigingen. Hiermee geeft het kabinet ook invulling aan de motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema (vergaderjaar 2018–2019; kst-30234–217).
Kent u signalen dat er naast amateurvoetbalclubs ook binnen betaald voetbalclubs sprake is van het binnendringen van criminaliteit? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
U ontvangt op korte termijn een brief over voetbal en veiligheid. In deze brief zal ik uw Kamer onder andere informeren over drie werkgroepen. Vanuit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid zijn deze werkgroepen rondom de onderwerpen financieringsstromen, oneigenlijke invloed harde kern en georganiseerde criminaliteit opgezet. Deze hebben tot doel om een concreet handelingsperspectief op te stellen om ondermijnende activiteiten tegen te gaan. De werkgroepen hebben aanbevelingen en een handelingsperspectief geformuleerd waarmee de partners de komende tijd aan de slag gaan.
De Regiegroep Voetbal en Veiligheid bestaat uit de KNVB, politie, OM en gemeenten en komt onder leiding van mijn departement regelmatig bijeen om uiteenlopende onderwerpen op voetbalveiligheidsgebied te bespreken. In het algemeen kan gesteld worden dat ook betaalde voetbalclubs soms met situaties geconfronteerd worden waarbij de weerbaarheid in het geding komt. Wanneer daar sprake van is ondernemen het OM en de politie de nodige actie. Op het gebied van preventie en advisering ondersteunt de KNVB deze clubs actief door bijvoorbeeld met betaalde voetbalclubs in gesprek te gaan wanneer er een nieuw bestuur wordt aangesteld.
Acht u het wenselijk dat het verplicht zou moeten worden dat natuurlijke personen en rechtspersonen die een sportvereniging willen sponsoren dat alleen mogen doen als zij een verklaring omtrent gedrag (VOG) kunnen overleggen? Zo ja, waarom en op welke termijn gaat u dit vastleggen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig sportverenigingen aan om sponsoren een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen. Dit kan namelijk een drempel zijn voor malafide sponsoren en kan daarmee de mogelijkheden tot criminele inmenging bemoeilijken. Dat is belangrijk. Ik wil dit echter niet verplichten. Een verplichte VOG kan ertoe leiden dat bedrijven en organisaties afzien van sponsoractiviteiten, terwijl sportverenigingen deze sponsorgelden tegelijkertijd hard nodig hebben om voort te kunnen bestaan. Amateurvoetbalclubs zijn daarnaast reeds gehouden aan het reglementair kader van de KNVB, waar integriteit een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Zo schrijft de KNVB voor dat sponsoren zich niet mogen mengen in het beleid van de club en dat sponsoring dient te worden verantwoord in de boekhouding van de sportvereniging. Als een vereniging – of bepaalde personen binnen de club – zich niet aan het reglementair kader houdt, heeft de KNVB de mogelijkheid om passende maatregelen te treffen.3
Deelt u de mening dat gemeenten bij het verlenen van een vergunning of subsidie aan een sportvereniging standaard een onderzoek naar de integriteit van de aanvrager zouden moeten laten doen door middel van een Bibob-toets? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dat wil zeggen dat bestuursorganen zelf bepalen of, en in welke gevallen, zij dit instrumentarium toepassen. Die keuze wil ik ook bij hen laten, omdat zij zich in de optimale positie bevinden om op grond van signalen en/of lokale informatie een afweging te maken of de inzet van een Bibob-toets proportioneel is. Beschikkingen voor vergunningen en subsidies vallen onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Dit betekent dat als bestuursorganen het instrument inzetten, zij onderzoek kunnen doen of er een ernstig gevaar bestaat dat een aanvrager de beschikking mede zal gebruiken om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen. De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de taak om bestuursorganen te ondersteunen bij de afweging en uitvoering hiervan. Tevens kunnen bestuursorganen een aanvraag om advies indienen bij het Landelijk Bureau Bibob wanneer ondersteuning bij een bepaalde casus gewenst is.
Welke rol ziet u weggelegd voor de KNVB om het binnendringen van criminaliteit in voetbalclubs te voorkomen?
Een sportbond heeft als taak haar verenigingen te adviseren en te ondersteunen. De KNVB zet in op voorlichting aan bestuurders over de bewustwording van de risico’s en dreigingen rondom sponsoring en investeringen. Daarnaast kunnen clubs bij twijfel of vragen terecht bij verenigingsadviseurs van de KNVB. Tevens wordt procesbegeleiding aangeboden om een bestuur bewust te maken van haar taken en rollen als het gaat om de identiteit van de club en de gewenste waarden en normen binnen de vereniging. Bovendien investeert de Minister voor Medische Zorg en Sport via het Nationaal Sportakkoord in integer bestuur van sportverenigingen, onder andere door verenigingsbegeleiding, bestuurscoaching en het vernieuwen en implementeren van de Code Goed Bestuur. Daarnaast wordt vanuit VWS – samen met de KNVB en NOC*NSF – gekeken hoe de weerbaarheid van bestuurders van sportverenigingen tegen criminele inmenging in de lokale sportakkoorden een plaats kan krijgen.
Zijn er belemmeringen ten aanzien van de informatie-uitwisseling tussen clubs, gemeenten, de KNVB, politie en het openbaar ministerie waardoor het bestrijden van criminaliteit binnen het voetbal moeilijker wordt gemaakt? Zo ja, welke belemmeringen zijn dat en wat gaat u doen om tot een betere informatie-uitwisseling te komen? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek waar ik naar verwees in het antwoord op vraag 3, zal deze vraag of sprake is van belemmeringen ten aanzien van de informatie-uitwisseling worden meegenomen.
Het bericht dat asielzoekers georganiseerd op rooftocht door Amsterdam gaan |
|
Lilian Helder (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie heeft handen vol aan rovende asielzoekers»?1
Ja.
Om hoeveel asielzoekers gaat het volgens u?
De korpschef heeft mij erover geïnformeerd dat er geen cijfers beschikbaar zijn, anders dan het totaal aantal criminelen dat is genoemd in het artikel in De Telegraaf. Het vaststellen van de identiteit van een verdachte geschiedt op basis van identiteitsdocumenten, documenten die daarmee verband houden en/of naam-, adres- en woonplaatsgegevens. Dit wordt in het kader van het strafrecht uitgevoerd en valt daarmee onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Om zicht te krijgen op welke personen betrokken zijn bij criminele activiteiten is de verblijfsstatus irrelevant. Om die reden is er voor de politie geen grondslag voor het registreren van de juridische verblijfsstatus van verdachten.
De strafrechtketen en de migratieketen hebben een protocol afgesloten ten aanzien van vreemdelingen in strafrechtketen. Dit is het VRIS-protocol. Het VRIS-protocol is van toepassing op een in Nederland verblijvende vreemdeling met of zonder rechtmatig verblijf die in Nederland verdacht wordt van het plegen van een misdrijf en/of hiervoor is veroordeeld. Het doel van het protocol is vreemdelingenrechtelijke gevolgen te verbinden aan door politie en justitie geconstateerde strafbare feiten. Hierbij valt de denken aan intrekking van de asiel- of verblijfsvergunning en uitzetting. In het VRIS-protocol staat dat de politie handelingen verricht om dat doel te realiseren. Bijvoorbeeld het identificeren van de vreemdeling met behulp van een vreemdelingennummer.
Voor een rapportage over het aandeel asielzoekers van het in de Telegraaf genoemde aantal zullen de individuele dossiers moeten worden bekeken. Dat is niet gebeurd, omdat het voor de strafrechtelijke aanpak niet vereist is.
Hoeveel van deze rovende asielzoekers zitten er achter de tralies?
Voor de strafrechtketen is het niet relevant om te registreren op verblijfsstatus. Deze vraag zou enkel te beantwoorden zijn door een arbeidsintensieve koppeling tussen verschillende informatiesystemen van de betrokken partijen uit de strafrecht- en migratieketen.
Hoeveel worden er na het uitzitten van hun straf uitgezet en hoeveel heeft u er nu al uitgezet?
Om eerder genoemde reden kan ik deze vraag niet beantwoorden. Wel kan ik u in bredere zin informeren over uitzetting van vreemdelingen in de strafrechtketen die onder het VRIS-protocol vallen en instromen in de caseload van de DT&V. Met behulp van dit protocol weet iedere medewerker binnen de migratieketen wie wat op welk moment moet doen om uiteindelijk criminele en verwijderbare vreemdelingen uit te kunnen zetten.
In 2019 zijn tot en met september ongeveer 910 VRIS-vreemdelingen uit de caseload van de DT&V vertrokken, waarvan ongeveer 720 aantoonbaar uit Nederland zijn vertrokken en ongeveer 190 zelfstandig zonder toezicht zijn vetrokken.
Deelt u de mening dat asielzoekers die georganiseerd op rooftocht gaan, zouden moeten worden bestraft als deelnemers aan een criminele organisatie en in overeenstemming met dergelijke ernstige feiten, gestraft en vastgezet moeten worden en vervolgens Nederland moeten worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Of er in zaken sprake is van deelname aan een criminele organisatie is aan de rechter op vordering van het OM.
Ik zet in op een harde aanpak van alle asielzoekers die zich hier niet weten te gedragen. Hiertoe hebben mijn voorganger en ik een breed palet aan maatregelen getroffen. Uw kamer is hier bij meerdere brieven over geïnformeerd2. In onder meer mijn beantwoording van de vragen van het lid Fritsma, Emiel van Dijk en Wilders van 25 september jl.3 heb ik u ook geïnformeerd over de strafmaat op grond waarvan een asielvergunning kan worden onthouden.
Bent u tevens van mening dat asielzoekers die alleen op rooftocht gaan of zich op enig andere manier misdragen net zo hard moeten worden aangepakt en ook allemaal het land uit moeten worden gegooid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een complete asielstop af te kondigen om de Nederlandse samenleving te beschermen tegen dit soort opportunistisch, buitenlands geteisem? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet is van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandelingen beantwoorden?
Nee.
De aankoop van Maltese paspoorten door spionnen, fraudeurs, mensenhandelaren en belastingontduikers |
|
Jasper van Dijk (SP), Renske Leijten |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht dat recentelijk aan het licht is gekomen dat ten minste vijf Maltese paspoorten zijn gekocht door personen die verdacht worden van onder andere mensenhandel, fraude, witwassen, belastingontduiking en mensenhandel?1
In algemene zin acht het kabinet de verkoop van paspoorten aan niet-EU burgers, die onder verdenking staan van misdrijven, ongewenst. Het kabinet verwelkomt overigens recente ontwikkelingen in Malta, waarbij de negatieve kanten van de verkoop van paspoorten de aandacht heeft van de Maltese politiek.
Deelt u de zorg dat dit «gouden visa» systeem, waarin personen voor 900.000 euro in Malta een Europees paspoort kunnen kopen, onvermijdelijk tot zorgelijke situaties zoals deze kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt die zorg en acht het zogenoemd verkopen van paspoorten, waardoor een derdelander ook het EU-burgerschap kan verkrijgen, een onwenselijke wijze van naturalisatie. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op grond van internationaal recht met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, en op basis van zijn eigen wetgeving, wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan.
Het woord «onvermijdelijk» wil het kabinet hier overigens niet voor gebruiken. Immers met een goede check op gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid wordt het risico dat criminelen een Europees paspoort kunnen krijgen, verkleind.
Bent u het ermee eens dat het heel gevaarlijk is dat een van deze paspoorthouders expertise heeft in het hacken van telefoons en deze kennis ook inzet voor spionage?
In algemene zin realiseert het kabinet zich de risico’s van personen die met malafide intenties systemen in Nederland proberen binnen te dringen. Het is daarom belangrijk dat overheid en bedrijfsleven zich hiervan bewust zijn en afdoende serieuze maatregelen blijven nemen om hun systemen hiertegen te beschermen.
Realiseert u zich dat deze persoon nu toegang heeft tot de Europese markt en daarmee ook legaal te werk kan gaan binnen, bijvoorbeeld, onze Nederlandse Zuidas?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat mensen met een gekocht Maltees paspoort hun oorspronkelijke nationaliteit onvermeld laten als zij zich inschrijven in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ervan uitgaande dat in de vraag wordt gedoeld op de inschrijving als ingezetene van een gemeente in de basisregistratie personen (BRP), kan worden geantwoord dat het in eerste instantie aan de betrokken persoon zelf is om bij de aangifte van verblijf en adres naar waarheid alle nationaliteiten op te geven waarover hij beschikt. Bij een vermoeden dat iemand meer nationaliteiten heeft dan door hem wordt gemeld, kunnen gemeenten hier nader onderzoek naar doen en betrokkene om nadere informatie vragen. Het is overigens mogelijk dat iemand die een andere nationaliteit verkrijgt, bv. de Maltese, als gevolg daarvan de oorspronkelijke nationaliteit verliest op grond van de nationaliteitswetgeving van het land van de oorspronkelijke nationaliteit. In dat geval is er vanzelfsprekend geen verplichting meer om de oorspronkelijke nationaliteit te vermelden bij de inschrijving in de BRP.
Deelt u de mening dat de Maltese regering geen strikte regels hanteert in het onderzoek naar de achtergrond van kopers van een Maltees paspoort?
De Maltese overheid geeft aan dat zij bij de aanvraag voor een Maltees paspoort een uitgebreide due dilligence toets uitvoert, onder meer bestaande uit het checken van Interpol en Europol en voor niet-EU burgers de standaard Schengentoetsing (check op onder meer EURODAC) en een toets of het politically exposed persons betreft dan wel of zij op een internationale sanctielijst voorkomen. Daarnaast wordt aanvullend onderzoek gedaan in het land van herkomst naar de achtergronden van de betreffende investeerder en gezinsleden, wat kan bestaan uit interviews met personen die de betrokkenen kennen.
Een dergelijke uitgebreide toets is helaas nooit een garantie dat er geen paspoort wordt verkocht aan de in de vraag genoemde personen. Ik kan geen oordeel geven over de wijze waarop deze toetsen in de praktijk worden uitgevoerd.
Zie in dit kader ook de brief die op 5 november 2019 aan uw Kamer is verzonden waarin ik mijn zorgen heb geuit over de investeringsregeling van Malta.2
Onderstreep u de aanname dat de Maltese regering niet heeft geluisterd naar kritiek van de Europese Commissie en het Europees parlement?
De bezorgdheid om regelingen waarvan paspoorten kunnen worden afgegeven aan buitenlandse investeerders, leeft breder binnen de EU. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij de genoemde regelingen zal monitoren. Bovendien heeft zij een expertgroep in het leven geroepen die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Naar aanleiding daarvan bereidt de Commissie een gezamenlijke set van veiligheidschecks voor om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan. Dit rapport zal naar verwachting in de eerste helft van 2020 verschijnen. Tot nog toe heeft de Maltese overheid echter haar beleid niet gewijzigd.
Bent u bereid, zoals ook aangegeven als effectiefste optie in een recente brief over het migratiebeleid, de Maltese regering aan te spreken over deze schandelijke praktijken?2
Op basis van de uitkomst van het onderzoek dat de Europese Commissie uitvoert, naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes, van 23 januari 2019, wil het kabinet de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – aangaan. Dit rapport van de Europese Commissie wordt naar verwachting in de eerste helft van 2020 gepubliceerd.