Het bericht dat medewerkers van de politie een zwartboek discriminatie hebben gemaakt |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Medewerkers politie maken zwartboek discriminatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de 26 verhalen van agenten het topje van de ijsberg vormen en dat er grootschalig onderzoek gedaan dient te worden naar de cultuur bij de nationale politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november jl. heb laten weten is het signaal dat politiemedewerkers discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdende gedrag ervaren binnen de politieorganisatie niet nieuw.2 Elk signaal is confronterend en discriminatoir gedrag is uiteraard onacceptabel. De politie streeft naar een gezond werkklimaat en doet daarom al landelijk onderzoek naar de werkbeleving van politiemedewerkers. Uit de Medewerkersmonitors die in 2016 en 2017 zijn gehouden blijkt dat discriminatie op de werkvloer net als bij andere organisaties ook bij de politie voorkomt. Signalen van discriminatie binnen de organisatie en de uitkomsten van de Medewerkersmonitor vormen aanleiding voor de politie om discriminatie en andere ongewenste vormen van grensoverschrijdende gedrag aan te pakken.
Welke concrete maatregelen worden er op dit moment door de politieorganisatie genomen om (ervaren) discriminatie en racisme binnen het korps, alsmede grensoverschrijdend discriminerend gedrag, te bestrijden?
Het aanpakken van het intern grensoverschrijdend gedrag is een belangrijke opgave voor de korpschef en alle leidinggevenden gezamenlijk voor de komende jaren. Politiemedewerkers moeten hun werk kunnen doen in een veilige werkomgeving waar verschillen erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor discriminatie. De politie streeft daarom naar een korps dat bestaat uit medewerkers met verschillende achtergronden, waarin medewerkers elkaar onderling vertrouwen en ruimte is voor verscheidenheid. In de brief van 13 juni 2017 heeft mijn ambtsvoorganger het diversiteitsbeleid van de politie toegelicht.4
Onder de paraplu van het programma De Kracht van het Verschil zijn sinds 2016 activiteiten in gang gezet en instrumenten ontwikkeld die bijdragen aan een meer diverse samenstelling van het politiepersoneel en een betere relatie met verschillende groepen in de samenleving. De politie heeft zichzelf daarbij vier strategische doelen gesteld: een betere verbinding met de samenleving; een meer inclusieve werkcultuur; meer divers samengestelde teams; en een beter werkproces voor de aanpak van discriminatie.5
Concrete voorbeelden die in het kader van het programma zijn genomen zijn de gerichte werving om bij de diverse groepen goed in beeld te komen als werkgever, aan de hand van specifieke mediacampagnes en het inzetten van de juiste netwerken hiervoor en de inzet van diversiteitsrecruiters. Dit heeft ertoe geleid dat het streefcijfer voor het instroompercentage van medewerkers met een dubbele culturele achtergrond, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring, van 25% vanaf 2018 al in 2017 is behaald.
Ook zijn verschillende activiteiten in gang gezet en instrumenten ontwikkeld om in teams gesprekken aan te gaan over thema’s als polarisatie en inclusie. Medewerkers kunnen terecht bij vertrouwenswerk om hun problemen met betrekking tot aansluiting binnen de politieorganisatie ten bespreken.
Verder krijgt het «cultureel» bewustzijn bijvoorbeeld ruime aandacht binnen het curriculum van de Politieacademie. Studenten worden bewust gemaakt van hun eigen achtergrond en cultureel referentiekader, eigen normen en waarden en hoe dat de werksituatie kan beïnvloeden. Met culturen worden óók bedoeld de straatcultuur, de gay scene, senioren, jeugd, enzovoort.
Is de mate waarin agenten, en meer specifiek agenten met een migrantenachtergrond, grensoverschrijdend discriminerend gedrag ervaren in de afgelopen vijf jaar gestegen of gedaald?
In 2016 en 2017 zijn voor het eerst landelijk medewerkersonderzoeken gehouden bij de basisteams en bij de opsporing. Op basis van deze eerste onderzoeken kan geen uitspraak worden gedaan over trends.
Wat is op dit moment de (jaarlijkse) uitstroom van personen met een migrantenachtergrond bij de politie en bij de politieopleiding? Hoe heeft zich dit de afgelopen vijf jaar ontwikkeld? Hoe verhouden deze cijfers zich ten opzichte van personen zonder migrantenachtergrond?
De politie registreert niet op etniciteit van haar medewerkers, waardoor er geen zicht is op de toe- en afname van medewerkers met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse. Voor registratie van etniciteit door de politie is geen wettelijke grondslag. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd.6
Op basis van de publicatie «Trends en cijfers 2017» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat in 2016 het aandeel personen met een niet-westerse migratieachtergrond van de totale uitstroom 4,8% is en al jaren dalende. De totale uitstroom was volgens deze rapportage in 2016 3,1% afgezet tegen het totale personeelsbestand. Dit percentage is de afgelopen jaren licht gestegen.7
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg Politie van 21 december jl. heb toegezegd, zal ik met de korpschef in gesprek gaan over de mogelijkheid tot het houden van een exitgesprekken bij de politie en bezien of zo meer inzicht kan worden verkregen in de uitstroom. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar van 2018 informeren.
Bent u bekend met het programma «De kracht van het verschil»?2 Tot welke concrete maatregelen heeft dit programma geleid?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt er onderzocht of de maatregelen die worden genomen in het kader van het genoemde programma ook daadwerkelijk effect sorteren?
Het programma De Kracht van het Verschil wordt eind 2018 geëvalueerd.
Benut de politie alle mogelijke maatregelen die aangewend kunnen worden om de gewenste cultuuromslag te bewerkstelligen binnen de politieorganisatie op uitputtende wijze? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, welke aanvullende maatregelen dienen er te worden genomen?
De politie geeft de cultuurverandering via meerdere sporen vorm, waarbij naast diversiteit, integriteit, leiderschap, inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van cultuur- en gedragsveranderingen. Zij vervullen een belangrijke functie in het bewerkstelligen van een veilig en inclusief werkklimaat, waarin medewerkers elkaar aanspreken. Leidinggevenden moeten hierin het goede voorbeeld geven. De politieleiding vindt dit van groot belang en stimuleert dit dan ook. Recentelijk nog hebben 800 leidinggevenden uit de hele organisatie een tweedaagse leiderschapstraining gehad waarin het thema «inclusieve werkcultuur» centraal stond.
Deelt u de mening dat een «programma» van een paar A4»tjes met veel plaatjes, waarin het woord racisme niet eens voorkomt, niet effectief kan zijn om het probleem van discriminatie bij de politie op te lossen? Zo ja, bent u bereid om dit stuk van aanvullende maatregelen en uitbreiding te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer reeds in het 30-ledendebat over het diversiteitsbeleid van de politie van 15 juni jl. heeft aangegeven, is de kwaliteit en effectiviteit van een dergelijk programma niet af te meten aan het aantal bladzijden dat een beleidsplan telt. Onder de paraplu van de Kracht van het Verschil worden tal van maatregelen genomen. Bij de beantwoording van vraag 6 is een aantal genoemd. Er is een aparte portefeuillehouder aangesteld en ook de Korpschef heeft zich bij zijn aantreden persoonlijk gecommitteerd aan het bereiken van een diverser samengestelde politie.
Het bericht dat politievrijwilligers zich ondergewaardeerd voelen |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat mensen die zich vrijwillig inzetten bij de politie daarvoor voldoende waardering moeten krijgen?
Uiteraard ben ik van mening dat politievrijwilligers waardering verdienen. En ik ben ervan overtuigd dat daar sprake van is. Ook dienen de juiste werkomstandigheden aanwezig te zijn, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de kennis en expertise van politievrijwilligers. Sterker nog: een en ander is van elkaar afhankelijk.
Juist door goede werkomstandigheden te creëren, geeft de politie optimaal uitdrukking aan de waardering van politievrijwilligers. Op dit moment wordt er hard aan gewerkt om deze omstandigheden te verbeteren; JenV en de politie zijn op koers om een adequaat vrijwilligersbeleid uit te werken en te implementeren, in nauwe samenwerking met de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV) en de politiebonden. Deze belanghebbende partijen hebben de afgelopen anderhalf jaar gewerkt aan een landelijk, uniform beleid voor vrijwilligers waarvan implementatie en inwerkingtreding is voorzien begin 2018. Dit beleid heeft betrekking op de rechtspositie, werkzaamheden, aansturing, en werving en opleiding van politievrijwilligers. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de politievrijwilliger volledig deel uitmaakt van de politieorganisatie; beroepspersoneel en vrijwilligers voeren samen het politiewerk uit, waarbij stevige lokale verankering cruciaal is.
Deelt u de mening dat waardering zich ook uit in goede omstandigheden waarbinnen deze vrijwilligers hun werk moeten doen?1
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het getuigen van zorgen voor goede omstandigheden als politievrijwilligers niet de juiste opleiding krijgen?
Er is geen sprake van dat politievrijwilligers niet de juiste opleiding krijgen.
Waar nodig en mogelijk worden vrijwilligersopleidingen gegeven. In dat kader verwijs ik naar het Regeerakkoord, waarin gelden zijn vrijgemaakt voor een Meerjarenprogramma Werven en Opleiden van Politievrijwilligers (en ook brandweervrijwilligers), om te bevorderen dat politievrijwilligers bij de politie blijven. Een en ander sluit goed aan op de afspraken die de korpsleiding eind oktober met de LOPV heeft gemaakt met betrekking tot opleidingen voor vrijwilligers. Zo heeft de korpsleiding met de LOPV afspraken kunnen maken over doorstroomopleidingen voor executieve politievrijwilligers die al bij de politie in dienst zijn. Zodoende kunnen doorstroom- en inzetbaarheidsmogelijkheden van deze groep politievrijwilligers aanzienlijk toenemen. En vanaf 2020 zal gestart worden met het opleiden van nieuwe instroom van vrijwilligers.
Wat is uw reactie op de kritiek dat er straks door de uitstroom een groot tekort is aan agenten en daardoor de druk op vrijwilligers nog verder zal toenemen?
Ik ben bekend met het feit dat de politie de komende jaren voor een uitdaging komt te staan bij de vervanging van personeel, als gevolg van grote uitstroombewegingen. Het betreft hier een vraagstuk op strategisch HRM-niveau waaraan door de korpsleiding hoge prioriteit is toegekend. In dit kader zullen de politie, de Politieacademie en ikzelf, in het hiertoe in de Politiewet vastgelegde «tripartite overleg», bezien welke mogelijkheden er zijn om de komende periode zoveel mogelijk agenten op te leiden en klaar te stomen voor het politievak, zonder in te boeten op de kwaliteitsstandaarden. Te denken valt in dit kader aan het beter benutten van beschikbare opleidingscapaciteit en ook – zij het op verantwoorde wijze – uitbreiden daarvan, betere samenwerking met het reguliere onderwijs, het verkorten van politieopleidingen, et cetera.
Ik hecht eraan op te merken dat dit vraagstuk los staat van de inzet van vrijwilligers. Politievrijwilligers vullen geen ontstane vacatures op. Zij tellen ook niet mee in de operationele sterkte en de niet-operationele sterkte van de politie. Vrijwilligers bieden extra handen en ogen voor de politie, leveren toegevoegde waarde en zijn derhalve belangrijk, maar mogen niet essentieel zijn voor de reguliere bedrijfsvoering van de politie. De inzet van politievrijwilligers is altijd aanvullend. De politie en de politievrijwilliger gaan een relatie aan op basis van wederkerigheid. Politievrijwilligers leveren vrijwillig (doch niet vrijblijvend) een bijdrage aan het politieapparaat.
In verband met mogelijke arbeidsverdringing kunnen vrijgekomen plekken dus niet zomaar ingevuld worden door politievrijwilligers. Hiervoor bestaat thans een «beleidslijn arbeidsverdringing», en is er een Toetsingscommissie Arbeidsverdringing (waarin de politievakorganisaties participeren) die bij vrijgekomen vacatures toetst of er sprake is van verdringing van taken.
Een en ander laat onverlet dat politievrijwilligers – indien zij dat wensen – kunnen besluiten te solliciteren naar een baan als «beroepspolitieambtenaar».
Is het nog steeds het voornemen van dit kabinet om mensen niet normaal te betalen voor het werk dat ze leveren, maar met behoud van uitkering aan het werk te zetten?2
Vooropgesteld klopt het niet dat er WW-uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering aan het werk gezet worden. Het is een eigen, vrijwillige keuze van een WW-er om als vrijwilliger werk te gaan doen. In een dergelijk geval moet de betreffende persoon voldoen aan de Regeling Vrijwilligerswerk in de WW om niet gekort te worden op de uitkering. De regeling ziet er op toe dat er geen verdringing plaats vindt.
Voorts merk ik op dat de Kamer door mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is geïnformeerd over een evaluatie van de Regeling Vrijwilligerswerk in de WW3. Naar aanleiding daarvan is SZW bezig te bezien hoe de regeling in dit kader verruimd kan worden. Zodra hier met betrekking tot politievrijwilligers meer over bekend is, zal ik u hierover informeren.
Hoe wordt de extra twee miljoen euro voor politievrijwilligers die dit kabinet heeft vrijgemaakt precies besteed?
De extra twee miljoen die het kabinet voor politievrijwilligers heeft vrijgemaakt, wordt in 2018 en 2019 ingezet om de doorstroomopleidingen van reeds aan de politie verbonden politievrijwilligers mogelijk te maken. In 2020 en 2021 zal een en ander aangewend worden voor het opleiden van nieuwe instroom van vrijwilligers.
Deelt u de mening dat hiermee het verwachte tekort aan agenten niet kan worden opgelost?
Het geld dat vanuit het Regeerakkoord is vrijgemaakt, is bestemd voor een meerjarenprogramma voor werven en opleiden brandweer- en politievrijwilligers. De intentie van deze afspraak is niet geweest om een generiek capaciteitsvraagstuk op strategisch HRM-niveau op te lossen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
De "Hoornse zedenzaak" |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak» en «Politie diep door het stof»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het (ook naar aanleiding van het rapport en het feitenrelaas van de Inspectie Justitie en Veiligheid) onbegrijpelijk blijft en diepgaander verklaard moet worden wat er die bewuste nacht bij de aangifte is gebeurd? Waarom is de aangifte van het slachtoffer niet meteen adequaat opgepakt?
In de brief van 21 december 2016 heeft mijn voorganger uiteen gezet op welke wijze de Tweede Kamer kan worden geïnformeerd over (lopende) strafrechtelijke onderzoeken.3
In deze brief is uw kamer gemeld dat bij strafrechtelijke onderzoeken het opsporingsbelang, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het respecteren van de onafhankelijke rechtsgang in de weg staan aan het onverkort delen van informatie met uw Kamer.
Naar de werkwijze van de politie in de onderhavige casus is onderzoek gedaan door de Inspectie JenV. Uw Kamer is over de uitkomsten van dit onderzoek op 22 november 2017 geïnformeerd.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer staat concrete beantwoording van uw vraag in de weg. Zoals uit mijn brief van 22 november 2017 blijkt, is door de politie al erkend dat het begin van het aangifteproces beter had gemoeten. Er had eerder een afspraak ingepland moeten worden om de aangifte op te nemen.
Waarom is er niet meteen gebruikgemaakt van de toestemming van de piketofficier van justitie om camerabeelden op te vragen en vervolgens over te gaan tot aanhouding buiten heterdaad van de verdachte?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er nooit een buurtonderzoek gehouden, zoals het voornemen was?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van oordeel dat het feit dat de verdachte binnen de daartoe geldende termijn is opgespoord grotendeels te danken is aan de acties die het slachtoffer zelf heeft ondernomen, waaronder het aanleveren van een naam, adres, foto van de aanrander en het laten opsporen van de ooggetuigen? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 22 november 2017 heb laten weten heeft de Inspectie geconcludeerd dat de politie in deze zaak de verdachte heeft opgespoord binnen de daartoe geldende termijn.5 De Inspectie plaatst wel een aantal kritische kanttekeningen bij de wijze waarop de politie in deze casus het onderzoek heeft uitgevoerd. De eerste kritische kanttekening betreft de communicatie met het slachtoffer. Ten tweede geeft de Inspectie aan dat de politie op verschillende momenten in het onderzoek voortvarender had kunnen optreden. Tot slot heeft het relatief lang geduurd voordat het referentiemateriaal is onderzocht.
Ik onderschrijf de bevindingen van de Inspectie en ik betreur dat in deze casus niet voortvarend is gehandeld en de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer. Dit incident laat zien dat de politie haar eigen handelen moet blijven evalueren en waar nodig verbeteren.
Worden de ooggetuigen die blijkbaar geen melding hebben gedaan van hun kennis in deze zaak en zelfs een kledingstuk van het slachtoffer hebben verduisterd en kennis hebben van meer strafbare feiten waaronder de mishandeling van een portier, hiervoor strafrechtelijk aangepakt? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek of vervolging? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft tijdens het – inmiddels afgesloten – strafrechtelijk onderzoek besloten om de ooggetuigen niet strafrechtelijk te vervolgen. Voor een strafrechtelijke vervolging was geen aanleiding.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid vooral blijkt wat er mis is gegaan maar dat er onvoldoende uit blijkt waarom het is misgegaan? Zo ja, hoe gaat u deze vele «waarom-vragen» beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De inzichten van de Inspectie zijn besproken met de eenheidsleiding Noord-Holland en de korpsleiding en hebben geleid tot verbeteringen in de taakuitvoering. Zo is bijvoorbeeld nu geregeld dat er binnen het zedenteam Noord Holland een duidelijk aanspreekpunt voor het slachtoffer wordt aangewezen.
Ik zie geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar dit incident, maar zal wel een onderzoek doen naar de belemmeringen die slachtoffers ervaren bij het doen van aangifte en in het verdere strafproces. Dit heb ik u toegezegd in mijn brief van 27 november 20176 en naar aanleiding van de motie Kuiken/Buitenweg die uw Kamer bij de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid heeft aangenomen.
Het bericht ‘Opslag politie in beslag genomen vuurwerk onveilig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opslag politie in beslag genomen vuurwerk onveilig»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele beleidslijn/handelwijze is die de politie hanteert bij het aantreffen, in beslag nemen en vervoeren naar een plaats van opslag of vernietiging van zwaar, illegaal vuurwerk? Hoe garandeert u – wetende dat het illegaal vuurwerk steeds zwaarder en gevaarlijker wordt – de veiligheid van politiemensen die bij dat in beslag nemen, vervoeren en opslaan betrokken zijn?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd in de brief van 24 november jl. (KS 28 684, nr. 511), beperkt de politie de tijdelijke opslag en het vervoer van illegaal vuurwerk door een intensivering van het rechtstreekse ADR-transport van de plaats van aantreffen naar de landelijke opslagvoorziening in Ulicoten. Aangezien dit niet in alle gevallen mogelijk is, wordt een deel van het illegale vuurwerk toch nog door de politie naar daartoe aangewezen bureaus gebracht. Bij de keuze van deze bureaus heeft de politie niet alleen gekeken naar het externe veiligheidsaspect, maar ook naar de veiligheid van de medewerkers en anderen in het politiebureau. Daarbij is het uitgangspunt dat alleen kleine hoeveelheden vuurwerk naar het bureau worden gebracht. De politie heeft voor dit transport een wettelijke ontheffing2, en een aanvullende ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De politie heeft aangegeven aan de daarvoor geldende veiligheidseisen te voldoen. Deze eisen bestaan uit het verpakken van vuurwerk in een antistatische zak en het goed vastzetten van het vuurwerk tijdens transport.3 Een ADR-transporteur haalt vervolgens dit vuurwerk binnen twee tot zes uur op en brengt het naar Ulicoten.
Wat vindt u van het voorstel van politiebond ACP zoals verwoord in het artikel? In hoeverre kunnen particuliere bedrijven een rol spelen bij het in beslag nemen, vervoeren en vernietigen van zwaar vuurwerk, om de politie te ontlasten?
In het aangehaalde artikel stelt de ACP voor het inbeslaggenomen vuurwerk voortaan door specialisten te laten afhandelen. De geldende regelgeving voor transport is dat illegaal vuurwerk moet worden vervoerd door een ADR-transporteur of door een transporteur die in het bezit is van een ontheffing. Zoals hierboven aangegeven beschikt de politie over een ontheffing en heeft ze aangegeven te voldoen aan de daarvoor geldende eisen. Vernietiging van inbeslaggenomen vuurwerk wordt uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven.
De lijn van de ACP sluit aan bij de huidige lijn van de politie, namelijk het intensiveren van het ADR-transport van de plaats van aantreffen naar de landelijke opslagvoorziening in Ulicoten. Voor een structurele oplossing wordt ook gekeken naar mogelijkheden om anderen dan politie een rol te geven de afhandeling van in beslag genomen vuurwerk. Ik zal uw Kamer hier in het voorjaar van 2018 nader over informeren.
Hoe verhouden belangen van strafvordering en waarheidsvinding zich tot een effectieve en adequate afwikkeling van in beslag genomen vuurwerk? Zijn er bezwaren tegen het direct en ter plekke vernietigen van in beslag genomen zwaar vuurwerk? Bestaan daar technisch mogelijkheden voor? Is de aloude truc van het onderdompelen van vuurwerk in een emmer water niet de meest praktische oplossing?
In Ulicoten is een speciaal politieteam belast met het onderzoeken van het vuurwerk, het team Centraal Onderzoek Vuurwerk. Dit team stelt vast om wat voor vuurwerk het gaat, hetgeen van belang is voor de waarheidsvinding in strafzaken. Dit onderzoek is specialistisch, omdat het specifieke kennis vraagt over het vuurwerk en een verantwoorde wijze van onderzoek doen en kan niet overgelaten worden aan de politieambtenaar die het vuurwerk aantreft. Het RIVM geeft aan dat het in het water dompelen van vuurwerk in de meeste gevallen er niet toe leidt dat het pyrotechnisch materiaal niet meer kan worden ontstoken. Bovendien kan het met water in contact brengen van bepaald vuurwerk (met bijvoorbeeld magnesium) leiden tot een ontploffing. Daarnaast heeft onderdompeling tot gevolg dat het vuurwerk en het water veranderen in chemisch afval, dat als zodanig moet worden afgevoerd, hetgeen kostbaar is.
Het bericht “Blunders Hoornse zedenzaak” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak»?1
Ja.
Bent u op basis van de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid van mening dat hier slechts sprake is van een incident of zijn er ook structurele problemen bij de behandeling van zedenzaken naar boven gekomen?2
Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid richtte zich, zoals gemeld in de brief 22 november 2017,3 op de taakuitvoering van de politie in deze specifieke zaak. Daarom is het niet mogelijk op basis van deze bevindingen algemene conclusies te trekken over de aanwezigheid van structurele problemen en/of de taakuitvoering van andere zedenteams. Zoals ik aan uw Kamer heb toegezegd, laat ik een onderzoek uitvoeren welke verbeteringen bij politie en verder in het strafproces met betrekking tot zedenzaken nog verder wenselijk en haalbaar zijn.4
In zedenzaken wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht door gespecialiseerde zedenrechercheurs in nauwe samenwerking met zedenofficieren. Uitgangspunt is het slachtoffer op maat te helpen en tegelijkertijd een goede start te maken met het opsporingsproces. Dit vraagt veel van de zedenrechercheurs, want maatwerk leveren aan vaak zeer kwetsbare slachtoffers is complex. De zedenrechercheurs en zedenofficieren zijn continue bezig om nieuwe inzichten in hun werk toe te passen naar aanleiding van cases en (wetenschappelijke) onderzoeken. Daarnaast wordt er aan de professionaliteit gewerkt door middel van vakdagen en worden verschillen tussen zedenteams bekeken door het uitvoeren van audits. Een zaak als deze toont het belang van dit continue leerproces.
Op welke specifieke punten moet de politie zich blijkens dit incident ontwikkelen en verbeteren, gelet op hetgeen u schrijft in uw brief van 22 november 2017 dat ook dit incident laat zien dat de politie zich voortdurend moet blijven ontwikkelen en verbeteren? Gebeurt dit al voldoende of worden er ook nieuwe acties in gang gezet om te komen tot ontwikkeling en verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Is duidelijk geworden in hoeverre onderbezetting bij de politie en verouderde ict-middelen een rol hebben gespeeld in deze casus?
De bezetting van team Zeden in de eenheid Noord-Holland is in overeenstemming met de formatie van 43 fte. Dat verouderde ICT-middelen een oorzaak zouden zijn voor het verloop van deze specifieke zaak, is blijkens het onderzoek van de Inspectie JenV niet aan de orde.
Is het gebruik van ict-middelen in zedenzaken ook een van de punten waarop de politie zich moet ontwikkelen en verbeteren? Zo ja, welke acties worden hiertoe ondernomen?
Bij het gebruik van ICT-middelen ter ondersteuning van alle werkprocessen (dus ook zeden) wordt regelmatig bekeken, op basis van de technologische ontwikkelingen, of er mogelijkheden zijn om de werkprocessen beter te ondersteunen. Momenteel wordt ingezet op digitaal rechercheren op diverse plekken op internet, ook in relatie tot zeden, en verder wordt gekeken naar internationale gegevensuitwisseling op dit gebied.
Gelden de verbeteringen in de taakuitvoering op basis van de inzichten van de Inspectie alleen voor het zedenteam Noord-Holland of is bekeken of ook op andere plekken verbeteringen in de taakuitvoering van zedenteams doorgevoerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekeken of andere zedenteams in Nederland ook werken met een duidelijk aanspreekpunt voor slachtoffers? Zo nee, ziet u aanleiding dat alsnog te doen?
De politie zorgt ervoor dat in alle eenheden slachtoffers van zedendelicten of andere betrokkenen op de juiste manier worden opgevangen en dat zij geïnformeerd worden over hun rechten, de bestaande mogelijkheden tot ondersteuning en waar nodig begeleid worden naar mogelijke vervolgtrajecten. De wijze waarop hierin wordt voorzien kan per eenheid verschillen.
Op welke manier kunt u waarborgen dat vrouwen die aangifte doen van verkrachting dat direct kunnen doen, een helder aanspreekpunt hebben en dat vanaf de eerste dag actief gewerkt wordt aan de opsporing van de dader?
Zoals ik onlangs in mijn brief van 27 november 20175 met uw Kamer heb gedeeld kunnen slachtoffers van seksueel misbruik terecht bij de politie of één van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. In dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen.
De afgelopen jaren hebben de politie en het OM volop geïnvesteerd in het verder verbeteren van de kwaliteit van het politieonderzoek naar zedenzaken. In mijn brief van 27 november 2017 heb ik aan uw Kamer gemeld welke resultaten hiermee zijn behaald. Politie en OM zullen blijven werken aan verdere optimalisatie van deze belangrijke taak. Daarnaast beziet de Minister voor Rechtsbescherming de komende periode met de politie, de CSG’s, gemeenten en organisaties als Slachtofferhulp Nederland hoe de meldingsbereidheid bij zedenmisdrijven verder kan worden bevorderd.6
Het bericht dat cipiers ziek van angst zouden zijn door onveilige situaties in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Cipiers ziek van angst»?1
Ja.
Hoeveel noodkreten moeten er nog komen vanuit het gevangenispersoneel voordat u de situatie in het gevangeniswezen gaat verbeteren? Welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de veiligheid van gevangenispersoneel te verhogen?
De veiligheid staat bij DJI altijd voorop. Ik heb geen aanwijzingen dat kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen niet gehaald worden.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft getroffen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. 2
Juist door in lijn met de motie Krol de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, is verlichting van de werkdruk gerealiseerd en blijft de veiligheid van het personeel en de gedetineerden gewaarborgd. 3
Voorts wordt momenteel, zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 23 oktober 2017 een grote, landelijke wervingscampagne gehouden door DJI zodat zo snel mogelijk voldoende complexbeveiligers kunnen worden aangesteld. 4 Waar nodig wordt (tijdelijk) extern personeel ingehuurd.
Daarnaast is op 28 november 2017 een convenant gesloten tussen vakbonden, de centrale ondernemingsraad en DJI. De gemaakte afspraken zien o.a. op het verlagen van de werkdruk, het verhogen van de veiligheid en het vergroten van de aandacht van het management voor de medewerkers. Voor de volledigheid verwijs ik graag naar de tekst van het convenant dat ik uw Kamer bij brief van 28 november jl. heb toegezonden.
Wanneer denkt u de problemen met de levering van boodschappen definitief te hebben opgelost? Hoe kan het dat deze problemen zo hardnekkig zijn?
Sinds 15 september 2017 werkt DJI met een nieuwe toeleverancier. Dit heeft tot opstartproblemen (voornamelijk leveringsproblemen) geleid. Deze zijn nu echter grotendeels verholpen. DJI is het proces van de winkel continue aan het verbeteren, waardoor de leveringsbetrouwbaarheid toeneemt.
Is het waar dat er gevangenisdirecteuren zijn die zelf spullen zoals sigaretten inkopen en verspreiden om gevangenen rustig te houden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ten tijde van de genoemde opstartproblemen is gezocht naar een alternatieve manier om de levering van inkopen te garanderen. Dit was in mijn ogen een tijdelijke oplossing.
Klopt het dat het gevangenispersoneel zich zelfs uit voorzorg ziek meldt op de dagen dat de bestellingen eigenlijk binnen moeten komen? Wat vindt u daarvan?
Ik herken deze signalen niet op basis van de bij mij bekende cijfers.
Het kortverzuim cijfer binnen DJI is stabiel. Op de peildatum 30 september 2017 was het gemiddelde percentage voor het kort verzuim 1,0%. Dat is hetzelfde percentage als een half jaar, een jaar en twee jaar geleden.
Deelt u de mening dat het tekenend is voor de staat van het gevangeniswezen dat een relatief klein incident, zoals verkeerde levering van boodschappen, direct bijdraagt aan een toenemend gevoel van onveiligheid bij het personeel?
Tijdige en juiste levering van de door gedetineerden bestelde goederen is belangrijk voor gedetineerden en draagt bij aan de rust in de inrichting.
Als dit proces niet goed verloopt leidt dit tot ontevredenheid bij de gedetineerden en druk op het personeel.
Uit het in 2017 gehouden Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) blijkt dat de ervaren veiligheid weliswaar licht is gedaald, maar nog steeds voldoende scoort.
DJI heeft het verbeteren van de ervaren tevredenheid van het personeel tot speerpunt benoemd en met de centrale ondernemingsraad afgesproken dat alle onderdelen van DJI acties en maatregelen formuleren om dit te verbeteren. Zeer binnenkort start bij DJI een onderzoek naar het werkklimaat met de focus op veiligheid van personeel en aandacht van het management voor de medewerkers.
Daarnaast zijn in het hiervoor genoemde convenant o.a. afspraken opgenomen over het verhogen van de veiligheid.
Hoe verklaart u dat er soms 50 gedetineerden bewaakt moeten worden door twee mensen? Is de afspraak niet dat twee bewaarders maximaal 24 gedetineerden bewaken?
Het uitgangspunt is dat er zoveel personeel wordt ingezet als nodig uit oogpunt van de veiligheid.
Voor een gemiddelde situatie en populatie wordt door inrichtingen een richtlijn gehanteerd van twee penitentiaire inrichtingswerkers op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij zwaardere populaties en regimes als de Extra Zorgafdeling, de Extra Beveiligde Inrichting en de ISD geldt een hogere personeelsinzet.
Vindt u het wenselijk dat twee mensen 50 gevangenen moeten bewaken? Zo nee, wat voor maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
Ik heb geen aanwijzingen dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten of dat aan de richtlijn van 2 piw’ers op 24 uitgesloten gedetineerden wordt getornd.
Gedetineerden hebben recht op het voor het betreffende regime vastgestelde dagprogramma.
Juist door in lijn met de motie Krol gedetineerden en personeel bijeen te brengen is het mogelijk te garanderen dat er voldoende personeel aanwezig is om de volledige dagprogramma’s op een veilige wijze aan te bieden.
Klopt het dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten omdat minder personeel meer gevangenen moet bewaken? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ernstig is het precieze tekort aan personeel? Wat zijn de gevolgen van deze personele krapte? Blijft er wel voldoende flexibiliteit over om pieken en andere vormen van drukte op te vangen?
De structureel toegewezen formatie is voldoende voor de geplande operationele capaciteit: als DJI alle vacatures heeft vervuld bestaan er geen tekorten en is geen extra budget nodig.
Het gevangeniswezen heeft op dit moment in totaal 450 vacatures. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Momenteel loopt bij DJI een grote landelijke wervingsactie met als doel het tekort aan personeel zo snel mogelijk op te lossen. In het kader van deze actie zijn advertenties geplaatst in zowel landelijke als regionale bladen, en op social media. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
De werving leverde tot op heden (peildatum 27 november 2017) 7.701 sollicitatiebrieven op en er komen nog steeds nieuwe sollicitatiebrieven binnen. 239 vacatures zijn inmiddels vervuld.
Binnen DJI is momenteel echter sprake van een kwetsbaar evenwicht tussen de operationele capaciteit en de personele beschikbaarheid.
Om de huidige onderbezetting op te vangen wordt gewerkt met tijdelijk ingehuurde krachten. Door alle genomen maatregelen op personeelsgebied is het voor DJI evenwel mogelijk om op juiste en veilige wijze al zijn taken uit te voeren.
Op dit moment zijn er enkele honderden lege (direct beschikbare) cellen. Wel is als gevolg van de personele krapte de operationele flexibiliteit om in te spelen op fluctuaties afgenomen.
Kunt u garanderen dat, ook als het aantal mensen dat een gevangenisstraf krijgt opgelegd de komende tijd zou toenemen, hier ook altijd voldoende detentiecapaciteit voor is om deze straffen op verantwoorde wijze ten uitvoer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft het gevangeniswezen niet structureel fors meer mensen nodig in plaats van tijdelijke externe krachten? Zo ja, per wanneer zal het gevangeniswezen kunnen rekenen op meer budget om meer personeel aan te nemen? Om hoeveel budget zal dat gaan? Zo nee, waarom denkt u de huidige problemen op te kunnen lossen met tijdelijke, flexibele, externe krachten?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Politie begint tóch met stopformulieren' |
|
Chris van Dam (CDA), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Politie begint tóch met stopformulieren»?1
Ja
Is het waar dat de politie Den Haag nu ook meedoet aan de landelijke pilot, waarbij politieagenten moeten registreren waarom ze iemand staande houden?
De politie Den Haag neemt deel aan een landelijke pilot met de app Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS). In het kader van meer informatie gestuurd politiewerk, waarover u eerder bent geïnformeerd, is aan deze app de mogelijkheid toegevoegd om staandehoudingen en de afhandeling ervan te registreren.2 Dit is een andere werkwijze dan het gebruik van zgn. stopformulieren.
Het doel van de pilot is om de proactieve controle – controles van personen en/ of voertuigen zonder dat sprake is van een strafrechtelijke verdenking – verder te professionaliseren. Dit gebeurt enerzijds door toepassing van een handelingskader voor proactief controleren en anderzijds door het verbeteren van de informatiepositie van de agent rond de uitvoering van dergelijke controles.
In het kader van de pilot worden alle bevragingen en/of fysieke controles van personen en voertuigen (met eventuele relevante bevindingen) in het politiesysteem geregistreerd. Op deze wijze ontstaat inzicht in de controlehistorie van een persoon of voertuig. Zo wordt de agent op straat ondersteund bij zijn afweging om al dan niet proactief te controleren.
De politie is momenteel bezig met de voorbereiding van de pilots, die in overeenstemming zijn met de landelijke wet- en regelgeving. Het streven is om de pilots uit te voeren in de periode december 2017 t/m mei 2018. Voor de pilot zijn in het land 9 teams benaderd, met een verschillende context (landelijk gebied, stedelijk, grensoverschrijdende teams) uit de eenheden Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Midden-Nederland, Oost-Brabant, Oost-Nederland en de Landelijke Eenheid.
Kunt u aangeven hoe deze registratie in de praktijk precies in zijn werk gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens aangeven tot wanneer deze pilot loopt en welke andere politie-eenheden hieraan meedoen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u nog steeds de tot nog toe gevolgde beleidslijn dat er bij de Nederlandse politie geen stopformulieren ingevoerd zullen worden? Zo nee, kunt u de wijziging van de beleidslijn beargumenteren?
Ja, dat onderschrijf ik nog steeds.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de effectiviteit van deze pilot en kan hierbij ook aangegeven worden in welke mate deze pilot leidt tot extra administratieve lasten voor de individuele politieambtenaar?
Ik zal uw Kamer voor het najaar van 2018 informeren over de uitkomsten van de pilots. Over de wijze waarop de politie etnisch profileren tegen gaat zal ik u informeren in de brief die de vaste commissie van Justitie en Veiligheid heeft gevraagd tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 15 november jl.
De werkelijke vraag vanuit de politie en het openbaar ministerie (OM) naar sporenonderzoek en het budget van het Nationaal Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat er een offerte is uitgebracht op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voor een onderzoek om de gewenste forensische productiecapaciteit in kaart te brengen?1 Wat is de status hiervan?
Ja. Het onderzoek is medio augustus jl. gestart.
Wie zitten er nu in de begeleidingscommissie? Welke deskundigen en belanghebbenden zijn daarin vertegenwoordigd? Bent u bereid er voor te zorgen dat bij de te vormen begeleidingscommissie ook vertegenwoordigers van de politie, het OM, het NFI en de rechtspraak zullen aanschuiven om een zo breed mogelijke commissie te vormen? Zo nee, waarom niet?
De begeleidingscommissie wordt gevormd door een externe voorzitter (een hoogleraar), een externe deskundige afkomstig uit de forensisch wetenschappelijke wereld, een medewerker van één van de beleidsverantwoordelijke directies van mijn ministerie, de projectleider Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) en de projectbegeleider van de afdeling Externe Wetenschappelijke Betrekkingen van het WODC. Bij de samenstelling van begeleidingscommissies zijn het wetenschappelijke gehalte en de onafhankelijkheid van de commissieleden van doorslaggevend belang.
De belanghebbenden – i.c. politie, OM, Rechtspraak en NFI – kunnen hun input leveren via de expertsessies die door de onderzoekers worden georganiseerd.
Klopt het dat met de in de offerte geformuleerde onderzoeksvragen slechts onderzocht zal worden wat de mogelijke factoren zijn bij het bepalen van de jaarlijkse hoeveelheid forensische producten zodat het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) mogelijk aangepast kan worden? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten wat precies onderzocht wordt en wat met die uitkomsten mogelijk gedaan gaat worden?
Het WODC-onderzoek zal in twee fasen worden uitgevoerd. In de eerste fase wordt in kaart gebracht welke factoren de (werkelijke) behoefte aan forensisch onderzoek bepalen. De resultaten van dit onderzoek zullen vervolgens worden gebruikt om de werkelijke behoefte te kwantificeren en te prognosticeren in het kader van de vaststelling PMJ. De resultaten hiervan worden ingebracht bij de besprekingen van de begroting van Veiligheid en Justitie.
Wordt met het voorgestelde onderzoek nu onderzocht welke koppeling beter zou passen zodat er juist meer ruimte kan komen voor sporenonderzoek, gelet op het feit dat het rapport van de expertgroep Forensisch onderzoek en innovatie, betreffende de eerste driejaarlijkse signalering van het opsporingsonderzoek en het forensisch technisch onderzoek2, stelde dat het lineaire verband tussen delicten en NFI-producten, op basis waarvan nu schattingen worden gemaakt voor het PMJ, onhoudbaar was? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de bevindingen uit de aangehaalde driejaarlijkse signalering is besloten onderzoek te doen naar de factoren die van invloed zijn op de vraag naar forensische producten, teneinde de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger te kunnen ramen.
Gaat het onderzoek, zoals in bovengenoemde offerte beschreven, uitwijzen wat de werkelijke vraag is vanuit de politie en het sporenonderzoek en een antwoord geven op de vraag welk budget voor het NFI daar eigenlijk bij zou horen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over in kaart brengen van de vraag naar sporenonderzoek dan wel uitgevoerd gaat worden?3
Zie het antwoord op vraag 3.
Amber Alert en de inzet bij jong volwassenen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u de uitzending van 8 oktober 2017 van RTL gezien over het nationale alerteringssyteem AMBER Alert?
Ja.
Is er een mogelijkheid om het AMBER Alert systeem, onder scherpe door de politie vast te stellen criteria, ook te gaan inzetten bij levensgevaarlijke vermissingen bij jongvolwassenen? Bent u hier voorstander van? Zo ja, onder welke voorwaarden zou dit kunnen? Bent u bereid om hier stappen op te ondernemen en in overleg te treden om het AMBER alert systeem ruimer in te kunnen zetten?
De politie beschikt over verschillende middelen om burgers te informeren en/of te betrekken bij urgente vermissingen. Sinds 11 november 2008 is Amber Alert, het landelijk waarschuwingsbericht, een van de middelen die kunnen worden ingezet bij urgente vermissingen van kinderen. Bij de vermissing of ontvoering van een kind kan een landelijk waarschuwingsbericht worden uitgevaardigd door het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP), op verzoek van een regionaal eenheid en onder het gezag van de burgemeester, indien in beginsel aan de volgende omstandigheden criteria is voldaan:
Voorts is van belang dat de politie in 2017 de aanbesteding start van een «Voorziening alert kindvermissing». De vraag voor een ruimere inzet van het huidige systeem voor vermissingen van jongvolwassenen zou daarin betrokken kunnen worden. Evenwel, een dergelijke interventie heeft gevolgen op juridisch, financieel, opsporings-tactisch en maatschappelijk terrein, alsook voor de effectiviteit van het in te zetten alerteringsmiddel zelf. Ik zal de politie vragen om uw vraag en de gevolgen van uw verzoek nader te onderzoeken in combinatie met de aanbesteding.
Daarnaast beschikt de politie over een aantal andere middelen om bij een (kind)vermissing in te zetten, zoals Burgernet maar ook social media en politie.nl. De interactie tussen zowel de overheid en haar burgers als burgers onderling krijgen op steeds meer en andere manieren vorm. Nieuwe initiatieven komen op en de techniek van vandaag is morgen alweer achterhaald. Daarbij zijn de huidige systemen in de afgelopen jaren nader ontwikkeld en uitgebreid, waardoor er enige overlap tussen de systemen is gaan ontstaan.
Op dit moment is op verzoek van het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, waarin de Minister van Veiligheid en Justitie, regioburgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal zitting hebben, een verkenning gaande over de toekomst van alerteringen in het Veiligheidsdomein. Om de komende jaren zo goed mogelijk te blijven aansluiten bij de technologische ontwikkeling en de vraag uit de samenleving is het inzetten op één middel zoals Amber Alert niet opportuun. Ook in het licht van de aanbesteding «voorziening kind vermissing» lijkt mij op dit moment een uitbreiding van het huidige systeem niet raadzaam. Het bereiken van zoveel mogelijk mensen, via diverse kanalen ongeacht het middel, heeft een ieders voorkeur.
Het bericht “Vloggen in de bajes” |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Vloggen in de bajes»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat gevangenispersoneel stiekem wordt gefilmd en de beelden hiervan op sociale media worden gezet?
Ja.
Hoe kan het dat een gedetineerde onbelemmerd en ongecontroleerd toegang heeft tot sociale media als Instagram en Facebook? Hoe kan worden voorkomen dat gevangenispersoneel hiervan de dupe wordt?
Mobiele telefoons zijn voor gedetineerden niet toegestaan in een penitentiaire inrichting. Om die reden worden gedetineerden, bezoekers en medewerkers bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd. De buitenring wordt bewaakt met fysieke maatregelen en cameratoezicht. Daarnaast vinden celinspecties en andere controles («mobifinder» etc.) plaats.
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan2» heeft kunnen lezen, onderzoek ik samen met DJI de mogelijkheden om het beleid en de huidige aanpak tegen het binnenbrengen van contrabande te verbeteren.
Deelt u de mening dat het binnensmokkelen van contrabande, zoals telefoons, in een gevangenis een groot gevaar voor het personeel oplevert, maar ook voor maatschappelijke onrust en ongenoegen bij slachtoffers zorgt? Hoe kan het binnensmokkelen van contrabande in een gevangenis worden tegengegaan? Welke maatregelen worden er getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat andere, intensievere maatregelen geboden zijn, nu in korte tijd meerdere keren melding wordt gemaakt van het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan effectief en daadkrachtig tegen de in het artikel genoemde corrupte handelingen worden opgetreden, namelijk dat corrupt personeel zelf verboden mobiele telefoons meeneemt? Zijn er voorbeelden te noemen van maatregelen die zijn getroffen in andere gevangenissen die als best practice kunnen worden ingezet?
Personeelsleden worden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande met metaaldetectiepoortjes. Personeelsleden moeten bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting door de detectiepoort en de bagage moet door de bagagedoorlichtingsapparatuur (x-ray). Daarbij kunnen speurhonden worden ingezet. Als personeelsleden de regels overtreden volgen disciplinaire maatregelen. Daarnaast wordt de integriteit van het personeel versterkt door aandacht te geven aan de gedrags- en meldcode en het bespreekbaar maken van morele dilemma’s tijdens werkoverleggen. In elke inrichting zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Ook de verbetermaatregelen op dit terrein komen aan bod in de beleidsreactie op het rapport «binnen de muren niet toegestaan».
Wordt er nader onderzoek verricht naar het binnensmokkelen van deze telefoons zodat het corrupte personeel kan worden aangepakt en bestraft? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bij het aanstellen van personeel aandacht besteed aan het voorkomen van corrupte handelingen door personeel die ten koste gaan van de veiligheid van hun collega’s?
Als een telefoon of andere contrabande wordt gevonden in een penitentiaire inrichting, wordt geprobeerd te achterhalen op welke wijze deze de inrichting is binnengekomen. Als blijkt dat hier personeelsleden bij betrokken zijn, volgen disciplinaire maatregelen. Ook de aangetroffen contrabande in bovengenoemd nieuwsbericht is onderzocht. Er is geen enkele aanwijzing dat hierbij personeel betrokken is geweest.
Nieuwe medewerkers van een inrichting of voorziening van DJI moeten een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht. De mogelijkheid tot periodieke screening wordt momenteel onderzocht.
Hoeveel personeel wordt via de in het artikel besproken particuliere beveiligingsbedrijven aangesteld? Hoe verloopt de screening van dit personeel? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Draagt deze bij aan een veilig werkklimaat voor gevangenispersoneel en het voorkomen van incidenten?
Eind augustus 2017 werden binnen de penitentiaire inrichtingen 267 particuliere beveiligers ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf (G4S). Een beveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen uit de wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Particuliere beveiligers worden gescreend en moeten onder andere een verklaring omtrent gedrag tonen. Particuliere beveiligers wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven om de veiligheid en orde in de inrichting te waarborgen. Van belang is een goede balans tussen eigen medewerkers en externe inhuur. Via een landelijke wervingscampagne wordt eraan gewerkt om de inhuur terug te dringen en op een betere balans uit te komen.
De storingen in de tapinstallatie van de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» over de storingen in de tapinstallatie van de politie? Is het waar dat veel vaker dan tot nu toe bekend was storingen plaatsvinden in de software voor het tappen van verdachten?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» op 9 september 2017. Mijn voorganger heeft op 17 december 2013 per brief2 aan uw Kamer gemeld dat er in 2012 en 2013 respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsvonden. Eind januari 2016 is uit een analyse van de politie gebleken dat bij herbeoordeling van de destijds gebruikte gegevens geen zekerheid kon worden gegeven of de gerapporteerde beschikbaarheid van het tapsysteem juist is. Hierover heeft mijn voorganger u op 12 februari 2016 per brief3 geïnformeerd. De korpschef is verzocht een onderzoek te doen naar de juiste hoeveelheid storingen. Dit onderzoek loopt momenteel nog. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u voor het einde van het jaar informeren.
Is het waar dat inmiddels is gebleken dat er geen sprake is van tien storingen in 2012 en zes storingen in 2013, zoals eerder aan de Kamer is gemeld, maar dat hierbij verkeerde informatie is gebruikt en dat er in werkelijkheid sprake is van honderden storingen in deze periode?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het rapport dat uw ambsvoorganger de Kamer had beloofd over storingen in de tapapparatuur over de periode 2012–2016 al geruime tijd af is? Zo ja, hoe lang ligt dit al op het ministerie en wanneer gaat u dit rapport met de Kamer delen? Zo nee, waarom is het nog niet af en wanneer denkt u het rapport dan wel met de Kamer te kunnen delen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de uitspraak van hoogleraar rechtspsychologie Peter van Koppen, die over het Nederlandse tap-systeem (dat in handen is van een Israëlisch bedrijf) het volgende zegt: «het is een soort zwarte doos waar wat uitkomt, en wij mogen dan hopen dat wat er uitkomt een beetje klopt. Als er storingen zijn dan merkt de politie dat niet altijd, want als er een storing is moet je eerst bij dat Israëlische bedrijf te rade gaan om te vragen of er een storing is geweest of niet. Alleen dat Israëlische bedrijf is erg terughoudend bij het leveren van bedrijfsinformatie.»?
Tappen gebeurt bij en door de politie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een systeem dat door een commerciële partij is geleverd. Het tapsysteem wordt beheerd door de politie. Vanuit de leverancier draagt een technisch beheerder bij aan het beheer van het systeem. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam van de politie en is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. Daarbij heeft eind 2014 een software update plaatsgevonden met betrekking tot de autorisaties waardoor de bevoegdheden van de technisch beheerder van de leverancier in het tapsysteem beperkt zijn. De technisch beheerder van de leverancier kan niet meer zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen4 al met uw Kamer heb gedeeld is met de leverancier afgesproken dat hij inzage geeft in de door hem vastgelegde gegevens van incidenten en storingen met betrekking tot het tapsysteem van de Nederlandse politie. In het registratiesysteem van de leverancier staan niet alleen meldingen over het systeem van de politie, maar ook van andere klanten. Om die reden is dit registratiesysteem bedrijfsgeheim en heeft de politie geen toegang tot dit systeem.
Ook bij de aanbesteding van het nieuwe systeem heb ik de korpschef gevraagd aandacht te besteden aan transparantie ten aanzien van het beheer van het systeem. De korpschef is onder meer gevraagd extra aandacht te geven aan het toezicht op de volledigheid en juistheid van logging en monitoring.
Klopt het dat de Nederlandse politie op dit moment geen volledige toegang heeft tot de software van het Israëlische bedrijf dat nu voor de tapsoftware zorgt waar de Nederlandse politie gebruik van maakt? Zo ja, zou het niet veel wenselijker zijn dat de politie volledige toegang heeft tot de software waarmee de taps gezet worden, zodat zij bijvoorbeeld ook zelf kan zien wanneer er bijvoorbeeld een storing is?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat een tapsysteem dat door de Nederlandse politie gebruikt wordt in handen is van een buitenlands bedrijf? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid een nieuw tapsysteem in handen van de Nederlandse overheid te houden, dan wel onder te brengen bij een Nederlands bedrijf?
Interceptie is een overheidstaak. De inzet van een leverancier of commerciële partij bij de verwerving en het beheer van een tapsysteem is echter een bewuste keuze. Het bouwen en beheren van een tapsysteem is een dermate grote investering qua benodigde specialistische kennis en kunde dat een leverancier of commerciële partij nodig is. In het verwervingsproces van een binnenlandse of buitenlandse leverancier zal zorgvuldig worden beoordeeld of deze voldoet aan alle gestelde voorwaarden. Daar waar in het beheer gebruik wordt gemaakt van ondersteuning vanuit de leverancier is in zowel de huidige situatie als in de aanbesteding van het nieuwe systeem voorzien in diverse waarborgen en zijn de bevoegdheden van de beheerder beperkt.
Klopt het dat het huidige tapsysteem eigenlijk al vervangen had moeten worden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
In de oorspronkelijke planning van de politie zou de verwerving van een nieuw tapsysteem in 2017 afgerond zijn. Door de aanvullende eisen die zowel aan het verwervingsproces, het beheerproces als aan het systeem zelf zijn gesteld, is er voor de verwerving meer tijd nodig. In de aanbestedingsprocedure voor het nieuwe tapsysteem is de aanbestedingscommissie van de politie, waarin zowel interne als externe deskundigen zitten, advies gevraagd over de te volgen route, waarna deze door de Korpschef is vastgesteld.
De verwachting is dat begin 2018 duidelijk wordt welke leverancier het tapsysteem zal leveren.
Klopt het dat er een aanbesteding loopt voor een nieuw tapsysteem? Zo ja, in welk stadium bevindt deze aanbesteding zich? Zo nee, wanneer kunnen we dan toch een nieuw tapsysteem verwachten?
Zie antwoord vraag 7.
Moet een nieuw tapsysteem, wat u betreft, gebruikmaken van open source software? Zo ja, is dit ook een eis in het aanbestedingspakket? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid stimuleert overheidsorganisaties om opensourcesoftware te gebruiken maar stelt dit niet als norm. Uit een marktconsultatie die de politie in de eerste helft van dit jaar heeft uitgevoerd is gebleken dat de software die geduid wordt als het tapsysteem bij alle aanbieders bestaat uit meerdere modulen. Voor alle aanbieders geldt dat de aangeboden oplossing deels (één of meerdere modulen) met open source software is gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het toepassen van open source software waar mogelijk.
Deelt u de mening dat tappen een overheidstaak is en het dan ook wenselijker is dat de staat het tappen zelf in beheer heeft en het onder volledige verantwoordelijkheid van de overheid plaatsvindt, zodat zij hiervoor niet afhankelijk is van een particuliere ondernemer? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat de Nederlandse staat weer over haar eigen taps gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het EUROPOL-rapport 'From suspicion to action - Converting financial intelligence into greater operational impact' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe duidt u de in het EUROPOL-rapport «From suspicion to action – Converting financial intelligence into greater operational impact» genoemde stelling dat de van andere Europese landen afwijkende wijze van rapporteren ertoe leidt dat Nederland 31% van de Suspicious Transaction Reports (STR’s) voor zijn rekening neemt?
Het klopt dat Nederland ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financiering van terrorisme een ander meldsysteem heeft dan de andere Europese landen. Nederland heeft bij de invulling van die verplichting bewust gekozen om die meldingsplicht op te leggen met betrekking tot ongebruikelijke transacties (OT’s) en niet, zoals in andere lidstaten, met betrekking tot verdachte transacties. Het gaat bij OT’s om transacties waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. Vervolgens analyseert de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) de meldingen van OT’s en komt in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring van deze OT’s die zij alsdan ter beschikking stelt aan opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van de meldingsplichtige instellingen wordt in deze systematiek niet gevraagd om te beoordelen of een transactie kwalificeert wordt als verdacht (VT) en daarmee potentieel geschikt is voor opsporing en vervolging. Die taak is bewust belegd bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland fungeert als deskundige «buffer» tussen de meldingsplichtige instellingen enerzijds en rechtshandhavende diensten anderzijds. Dat Nederland een ander meldsysteem heeft wordt wel genoemd in het EuropOL-rapport, maar dit is ten onrechte niet doorvertaald in de statistieken en vermelde percentages: STR’s zijn eerder vergelijkbaar met het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties en niet met de OT’s. Het Nederlandse meldsysteem en de werking van de FIU-Nederland alsook de samenwerking met Europol werden in 2010 in het evaluatieverslag van de Raad van Europese Unie als goede praktijken bestempeld.1 Tot slot wil ik benadrukken dat ik het als een positief gegeven zie dat Nederlandse instellingen in verhouding veel en kwalitatief goede meldingen doen.
Wat is er gebeurd met de 6.500 dossiers die door de Financial Intelligence Unit (FIU) aan de opsporings- en inlichtingendiensten zijn gezonden? In hoeveel zaken is er door de politie of andere opsporingsdiensten een opsporingsonderzoek opgestart? Bent u tevreden over het vervolg dat wordt gegeven aan informatie van de FIU?
Uit het jaarverslag 2016 van de FIU-Nederland blijkt dat er in 2016 6.516 dossiers met daarin 53.533 VT’s ter beschikking gesteld zijn aan de opsporing. De informatie van de FIU-Nederland over VT’s wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, onder meer als informatiebron (intelligence), startinformatie of bewijs. Hierbij is van belang dat in bepaalde gevallen één VT direct de aanleiding kan zijn voor een opsporingsonderzoek, terwijl in andere gevallen een reeks van samenhangende VT’s, vaak ook gecombineerd met andersoortige informatie, gezamenlijk een dossier opleveren dat aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt overgedragen. Daar waar VT’s als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek zijn deze niet als zodanig geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts registreert het OM niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om het inzicht in het gebruik van VT’s door opsporings- en handhavingspartners te vergroten, onderneemt de FIU-Nederland verschillende activiteiten. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence afkomstig van de FIU-Nederland. Ook maakt de FIU-Nederland deel uit van het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring van verschillende handhavingspartners de totale landelijke informatiepositie op het gebied van witwassen te versterken en te borgen. Er zijn de laatste jaren door het OM, de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten goede initiatieven genomen, zoals de samenwerking in het AMCL en in de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, waardoor er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de informatie van de FIU-Nederland.
Acht u de inschatting van EUROPOL dat het aantal meldingen zal toenemen toepasselijk voor Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de Nederlandse FIU deze toename kan verwerken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gebruikt in het rapport van EuropOL betreffen een periode tot en met 2014. De openbare jaaroverzichten van FIU-Nederland van 2015 en 2016 laten zien dat het aantal meldingen van OT’s in 2015 en 2016 significant is toegenomen, afgezet tegen 2014. Deze toename is te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de opsporing en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij FIU-NL zijn geregistreerd. Met de (kwantitatieve en kwalitatieve) toename van het aantal meldingen van OT’s is logischerwijs tevens het aantal VT’s gestegen. Deze zijn ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het aantal meldingen van OT’s per jaar sterk kan fluctueren, dit ligt grotendeels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Ik heb uw Kamer in de brief d.d. 4 december 20162 geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland.
Bent u het eens met de stelling van EUROPOL dat het beter zou zijn een uniform Europees rapportagesysteem te hebben? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
De FIU’s in de EU worden in het voorkomen en bestrijden van witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede het financieren van terrorisme, ondersteund door een gedecentraliseerd computer netwerk (FIU.NET). Decentraal houdt in dat er geen centrale database is waarin alle informatie van de EU FIU’s in opgeslagen is. De informatie die FIU's onderling op geanonimiseerde wijze en met inachtneming van de geldende privacyregelgeving delen via de beveiligde FIU.NET lijnen wordt alleen opgeslagen in de lokale database van de bij de uitwisseling betrokken FIU's. De Europese FIU’s kunnen door middel van FIU.NET snel en efficiënt informatie uitwisselen. FIU.NET is beheersmatig ondergebracht bij Europol. Ik zie gelet op het voorgaande geen reden om over te stappen naar een uniform Europees rapportagesysteem.
Daarnaast bestaat het EU FIU’s Platform (het FIU-platform). Dit platform is een informele groep van vertegenwoordigers van de FIU's die sinds 2006 actief is. Het platform wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen EU FIU's en om van gedachten te wisselen over samenwerking gerelateerde kwesties. Het gaat daarbij onder meer om de doeltreffende samenwerking tussen EU FIU’s alsmede tussen de EU FIU's en de FIU’s van derde landen. Ook de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau, worden besproken.
Op internationaal niveau wordt door FIU’s informatie uitgewisseld via het beveiligde Egmont Secure Web. Dat is een applicatie die onderdeel is van de Egmont Groep, een internationaal samenwerkingsverband van FIU’s, met name gericht op het verbeteren van de internationale gegevensuitwisseling tussen de FIU’s. Met toestemming van de bevraagde FIU kan de verzoekende FIU die informatie verstrekken aan de opsporingsautoriteiten van het land van de verzoekende FIU. Verzoeken vanuit de opsporing zijn een reden voor de FIU-Nederland om via dit Egmont Secure Web verzoeken te doen. Door nauwe samenwerking tussen FIU-Nederland en de opsporing zie ik niet direct gemiste kansen.
Met de vierde EU anti-witwasrichtlijn wordt ook een basis gelegd om de samenwerking tussen EU FIU’s verder te brengen. De richtlijn omvat gedetailleerde bepalingen die er bijvoorbeeld toe moeten bijdragen dat een melding van een OT steeds terecht komt bij de FIU van de lidstaat waar het onderzoek naar de melding het best kan plaatsvinden. Informatie-uitwisseling tussen FIU’s voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet op grond van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk zijn, tenzij de uitwisseling in strijd is met fundamentele beginselen van nationaal recht. Dit schrijft de richtlijn voor.
Verder zijn tijdens de JBZ-Raad d.d. 18 mei 2017 EU-prioriteiten voor de aanpak van georganiseerde en ernstige internationale criminaliteit voor de periode 2018–2021 vastgesteld.3 Eén van die prioriteiten is de aanpak van crimineel geld, witwassen en ontnemen. Nederland en Frankrijk zijn gedeeld trekker van deze prioriteit en zullen dit met andere landen verder oppakken en met ondersteuning van Europol gezamenlijke onderzoeken ter bestrijding van het betreffende probleem starten.
De conclusie dat de internationale samenwerking onvoldoende zou zijn, deel ik niet. Wel zijn verbeteringen mogelijk. Die worden onder meer met de voorziene wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk gemaakt. In het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn bepalingen opgenomen om de samenwerking tussen EU FIU’s nog verder te ontwikkelen. Onder meer is opgenomen een verruiming van de bevoegdheid van EU FIU’s om inlichtingen te vorderen bij de meldingsplichtige instellingen die onder de richtlijn vallen en om informatie te delen met de andere EU FIU’s. Deze voorstellen hebben de steun van Nederland in de nog lopende onderhandelingen.4 Ook het richtlijnvoorstel waarmee de strafbaarstelling van het delict witwassen in de EU wordt geharmoniseerd, beoogt bij te dragen aan de internationale samenwerking bij de bestrijding van witwassen.5
Deelt u de stelling van EUROPOL dat de symmetrische uitwisseling van informatie tussen FIU’s (en dus niet direct tussen FIU’s en buitenlandse opsporingsdiensten) leidt tot gemiste kansen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat nog onvoldoende internationaal wordt samengewerkt om witwassen tegen te gaan, terwijl deze vorm van criminaliteit in steeds grotere mate over de grenzen heen plaatsvindt? Welke obstakels belemmeren het effectief internationaal samenwerken in het tegengaan van witwassen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke dialoog is op Europees niveau momenteel gaande om Europese samenwerking in het tegengaan van witwassen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat Europol een grotere rol kan spelen wat betreft de Europese samenwerking om witwassen tegen te gaan? Waarom wel of waarom niet? Wat is naar uw mening de rol van Europol in het tegengaan van deze vorm van criminaliteit?
Blijkens het rapport zet de financiële inlichtingendienst van Europol in op drie terreinen om georganiseerde criminaliteit en terrorisme te bestrijden door middel van financiële inlichtingen en onderzoeken: het Analyseproject (AP) Sustrans inzake het witwassen van geld; AP Asset Recovery, gewijd aan het opsporen en herstellen van criminele opbrengsten; en FIU.NET gericht op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen EU FIU's. De activiteiten van EuropOL op het gebied van de aanpak van crimineel geld en witwassen zijn verder neergelegd in het Europol Programming Document 2017–2019.6
Ik waardeer deze inzet en bijdrage van EuropOL bij de bestrijding van witwassen. Zoals omschreven in het antwoord op vragen 4 tot en met 7 wordt er momenteel op vele terreinen gewerkt aan de (verbetering van de) samenwerking tussen FIU’s, zowel op internationaal als op Europees niveau.
Het bericht ‘Stop leningen aan politieagenten voor afkopen dienstplicht Turkije’ |
|
Raymond Knops (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTLNieuws van vrijdag 11 augustus 2017 «Stop leningen aan politieagenten voor afkopen dienstplicht Turkije»?
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak er gebruik is gemaakt van de regeling die het mogelijk maakt voor politieagenten om tot 6.000 euro rentevrij te lenen om de Turkse dienstplicht af te kopen?
Zoals bericht aan RTL Nieuws in reactie op hun WOB-verzoek is het over de periode van 2013 tot en met 2017 van 24 politiemensen bekend dat ze gebruik hebben gemaakt van de regeling om een lening af te sluiten om de dienstplicht af te kopen en om buitengewoon verlof voor de duur van de verkorte basisopleiding en eventueel aansluitend vakantieverlof te krijgen.
Hoe beoordeelt u de huidige regeling en de soortgelijke regeling bij Defensie, mede gezien de recente ontwikkelingen in Turkije? Kunt u in uw antwoord meenemen dat de afkoopsom voor het afkopen van de Turkse dienstplicht recentelijk is verlaagd naar 1.000 euro, maar de regeling nog steeds een lening van maximaal 6.000 euro mogelijk maakt en dat men thans nog betaald verlof kan krijgen voor het volgen van een verkorte basisopleiding die niet meer verplicht is?
Door de versoepeling van de Turkse regelgeving in 2016 (de verlaging van de afkoopsom en het eerdere besluit van de Turkse autoriteiten dat er geen verplichting meer is tot het vervullen van de verkorte basisopleiding in Turkije) is de noodzaak voor de Regeling faciliteiten bij afkoop Turkse dienstplicht voor politieambtenaren komen te vervallen. Deze regeling wordt daarom binnenkort afgeschaft.
De gevolgen van de versoepeling van de Turkse regelgeving zijn thans bij de Minister van Defensie in beraad. De regeling die het Ministerie van Defensie heeft getroffen, is onderdeel van de arbeidsvoorwaardelijke afspraken met de centrales van overheidspersoneel. Aanpassing van die regeling is onderwerp van overleg met de centrales.
Herinnert u zich de motie-Hernandez (Kamerstuk 33 000 X, nr. 55) waarin de Kamer zich reeds in 2011 uitsprak om per direct een einde te maken aan de Regeling faciliteiten Turkse dienstplicht defensieambtenaren? Bent u bereid deze motie alsnog uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de regelingen bij politie en defensie niet meer van deze tijd zijn en moeten worden stopgezet?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten dat er een grote brand heeft plaatsgevonden bij de Esso-raffinaderij in het Botlekgebied |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een grote brand die op maandag 21 augustus woedde bij de Esso-raffinaderij in het Botlekgebied?1 2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden wel werden geconfronteerd met rookwolken, neerslaande roetdeeltjes en een zware oliegeur, maar dat zij niet terecht konden op de website van de regionale hulpdiensten? Klopt de bewering van de Veiligheidsregio dat de website werd overbelast door enerzijds onderhoud en anderzijds het grote aantal bezoekers? Zo ja, deelt u de mening dat deze website bij uitstek een platform is dat te allen tijde in de lucht dient te zijn?
In de VRR is afgesproken dat de crisiscommunicatie bij zowel incidenten met lokale effecten als incidenten met regionale effecten door de VRR wordt gecoördineerd. De VRR heeft mij aangegeven dat zij de bevolking tijdens het incident bij ExxonMobil (Esso) op diverse manieren en op diverse momenten heeft geïnformeerd. De website www.rijnmondveilig.nl was, naast Twitter, Facebook, NL-Alert en nieuwsmedia, één van de middelen die in dit geval gebruikt is voor crisiscommunicatie. De website rijnmondveilig.nl was tijdens het incident gedurende circa drie kwartier niet bereikbaar vanwege de vele bezoekers. Nadat de website weer bereikbaar was, is hierop voortdurend actuele informatie geplaatst. De VRR meldt mij maatregelen te hebben genomen om de kans op soortgelijke problemen te verkleinen en onderzoekt of daarnaast aanvullende maatregelen nodig zijn om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen.
Klopt het dat een eerste NL-Alert pas een uur na het uitslaan van de brand werd verzonden en dat de informatie in dat bericht niets vermeldde over de locatie van de brand?3
De VRR heeft aangegeven dat er omstreeks 21:30 uur brand is uitgebroken bij Esso en dat omstreeks 22:30 uur een eerste NL-Alert bericht door de veiligheidsregio is verzonden. Dit bericht was onvolledig. Enkele minuten later is een tweede NL-Alert verstuurd waarin de locatie van de brand en een verwijzing naar www.rijnmondveilig.nl stonden vermeld.
Deelt u de mening van dat geen of onvolledige communicatie via de daarvoor bestemde kanalen weinig vertrouwen geeft in het geval van calamiteiten? Hoe denkt u dit in de toekomst te voorkomen?
Belangrijk is dat de bevolking kan rekenen op goede crisiscommunicatie. Het evalueren van incidenten en leren van daarbij opgedane ervaringen worden daarom door de hiervoor verantwoordelijken van grote betekenis geacht. Dat doen veiligheidsregio’s afzonderlijk en in gezamenlijkheid. Ook de Inspectie, bedoeld in artikel 57 Wvr, besteedt daaraan met regelmaat aandacht.
Wat is u bekend over de vrijgekomen roetdeeltjes? Hoe worden de omwonenden geïnformeerd over gezondheidsrisico’s? Op welke wijze worden zij door Esso gecompenseerd voor mogelijk geleden schade?
Onder regie van de DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) is er onderzoek gedaan naar de vrijgekomen roetdeeltjes. Na het incident heeft Esso een informatiebijeenkomst georganiseerd voor de omwonenden. Hierbij waren ook DCMR, de VRR, de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de gemeente Nissewaard aanwezig. De GGD heeft de omwonenden tijdens deze informatieavond, mede op basis van het onderzoek van DMCR, geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s. Deze informatie en antwoorden over veel gestelde vragen over gezondheidsrisico’s staan ook op de website van de gemeente Nissewaard en op www.rijnmondveilig.nl. Esso heeft daarnaast een speciaal telefoonnummer geopend voor publieksvragen. Esso heeft aangegeven de door de brand veroorzaakte schade te compenseren door roetdeeltjes op te ruimen en overige schade te vergoeden.
Beseft u dat dit het tweede (of eigenlijk derde) recente incident is in de regio Rijnmond na het incident bij Shell Pernis, waarbij de communicatie richting bewoners tekortschiet? Sluit u een samenhang tussen beide missers uit? Deelt u de mening dat de communicatie bij al deze incidenten gezamenlijk moet worden onderzocht?4
De VRR heeft mij aangegeven dat de crisiscommunicatie bij de betrokken incidenten via diverse middelen en kanalen heeft plaatsgevonden. De VRR evalueert momenteel deze crisiscommunicatie, in samenwerking met de bij dit incident betrokken organisaties.
Het bericht “Vaak te laat bij brand” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaak te laat bij brand»?1
Ja.
Klopt het dat de brandweer regelmatig te laat komt bij spoedgevallen? Kunt u een frequentie aangeven?
De Inspectie Veiligheid en Justitie doet op dit moment onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Daarbij kijken zij ook naar de opkomsttijden en de beschikbaarheid van het personeel. De verwachting is dat dit onderzoek dit najaar wordt afgerond. Ik stuur dit onderzoek, zoals toegezegd tijdens het AO Nationale Veiligheid van 26 juni jl., voor het einde van het jaar aan uw Kamer.
Is het waar dat soms zelfs helemaal niet uitgerukt kan worden vanwege een capaciteitstekort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat beide gevallen niet mogen voorkomen, omdat dit mensenlevens kan kosten?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk ervoor te zorgen dat bij het vaststellen van de opkomsttijden van de brandweer wordt voldaan aan de bepalingen van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr). Conform art. 3.2.2 van het Bvr dient het bestuur van de veiligheidsregio zorg te dragen voor een sluitende registratie van de gerealiseerde opkomsttijden. Aan de hand hiervan kan het bestuur verantwoording afleggen aan de gemeenteraden binnen de regio.
Deelt u de mening van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) dat het tekort aan brandweervrijwilligers veroorzaakt wordt door bezuinigingen, met als gevolg schaalvergroting en het verdwijnen van blusvoertuigen? 6. Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u de reden van het tekort aan brandweervrijwilligers? Zo ja, wat gaat u doen om het tekort aan brandweervrijwilligers zo spoedig mogelijk tot het verleden te laten behoren omwille van de veiligheid van het brandweerpersoneel zelf en de burgers die in een noodsituatie komen?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling, waaronder de inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. Het is dan ook aan de besturen van de regio’s om te bepalen of er een tekort aan personeel is, wat de aanleiding daarvoor zou zijn en om eventuele oplossingen te zoeken als die nodig zijn. Ik wacht het onderzoek van de Inspectie VenJ af. Dit zal ook inzicht geven in de beschikbaarheid van personeel.
Bent u in ieder geval bereid om zo spoedig mogelijk met de VBV in overleg te treden en de Kamer over het resultaat hiervan te informeren?
Tijdens het jaarlijkse overleg met de vakorganisaties, waaronder ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers, heb ik toegezegd met ze in gesprek te gaan over de uitkomsten van het eerdergenoemde Inspectieonderzoek en het onderzoek naar de beleving van het brandweerpersoneel van het Veiligheidsberaad. Ik hecht sterk aan dit overleg omdat ik op deze manier de kans krijg geïnformeerd te worden over de signalen en zorgen die spelen onder het brandweerpersoneel, beroeps en vrijwilliger. Bij dit overleg sluiten ook de portefeuillehouder Brandweer vanuit het Veiligheidsberaad en de voorzitter Brandweer Nederland aan. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Het bericht dat de brandweer bijna geen bevelvoerders meer heeft |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat het probleem met een tekort aan brandweervrijwilligers steeds groter wordt?1
In de afgelopen periode is er door verschillende partijen aandacht besteed aan de beschikbaarheid van brandweervrijwilligers. Op dit moment lopen er twee onderzoeken die meer inzicht zullen geven in deze materie. De Inspectie Veiligheid en Justitie doet onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Beschikbaarheid van brandweerpersoneel is hierbij één van de onderwerpen. Daarnaast heeft het Veiligheidsberaad opdracht gegeven tot een onderzoek naar de beleving van het brandweerpersoneel en brandweerstatistiek.
De verwachting is dat deze onderzoeken dit najaar worden afgerond. Ik zal ze, zoals toegezegd tijdens het AO Nationale Veiligheid van 29 juni jl.(Kamerstuk 29 517, nr. 125), voor het einde van het jaar, aan uw Kamer zenden.
Vindt u nog steeds dat u onder het mom van «de veiligheidsregio is zelf verantwoordelijk voor zijn personeelsbeleid»2 niet in kunt grijpen, ook al kunnen daardoor ongelukken gebeuren? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling en inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. Het is dan ook aan de besturen van de regio’s om oplossingen te zoeken als dat nodig is naar aanleiding van een eventuele afname van vrijwilligers in de regio.
Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van de veiligheidsregio’s. De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt namens mij toezicht op de taakuitvoering van de veiligheidsregio’s, waaronder de brandweerzorg.
Bent u nog steeds in gesprek met de Vakvereniging Vrijwillige Brandweer, zoals u heeft toegezegd in het eerder aangehaalde vragenuur? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, bent u bereid opnieuw het gesprek aan te gaan?
Ik spreek jaarlijks met de vakorganisaties, waaronder ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers. Dit is voor mij een zeer waardevol overleg omdat ik op deze manier de kans krijg geïnformeerd te worden over de signalen en zorgen die spelen onder het brandweerpersoneel, beroeps en vrijwilliger. Bij dit overleg sluiten ook de portefeuillehouder Brandweer vanuit het Veiligheidsberaad en de voorzitter Brandweer Nederland aan.
Zoals toegezegd in het betreffende vragenuur heb ik in maart 2016 met de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers gesproken. Hierbij is gesproken over een aantal actuele dossiers, waaronder het aantal vrijwilligers bij de brandweer. Na dit overleg heb ik bij het Veiligheidsberaad – als vertegenwoordiger van de verantwoordelijke werkgevers – om aandacht voor dit onderwerp gevraagd. Overigens is de Vakvereniging door het Veiligheidsberaad mede betrokken bij de opzet van het genoemde onderzoek naar de beleving van brandweerpersoneel en brandweerstatistiek.
Deelt u de mening dat het te lang duurt en de veiligheid teveel in gevaar komt, nu het probleem van het tekort aan vrijwilligers al meer dan twee jaar speelt? Zo ja, wat gaat u daarop als stelselverantwoordelijke op ondernemen?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het stelsel van veiligheidsregio’s te herzien omdat het klaarblijkelijk de problemen niet oplost? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het brede stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing (29 517, nr. 76) heeft mijn voorganger reeds aangegeven dat in 2019 de Wet veiligheidsregio’s opnieuw geëvalueerd zal worden. Ik acht het niet opportuun om op die evaluatie vooruit te lopen.
Het bericht '112 bij ramp? In de wacht' naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017 |
|
Jan Paternotte (D66), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «112 bij ramp? In de wacht»1 van 27 juli 2017, naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «1-1-2 onder de loep» uit maart 2013, met aanbevelingen om de kwaliteit van de 1-1-2 keten te verbeteren? Kunt u aangeven op welke wijze werk is gemaakt van de in dit onderzoek gedane aanbevelingen?
Ja, in 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger.
Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Bent u bekend met het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015»? Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen op pagina’s 8–10 uit het genoemde onderzoek en daarbij aangeven welke stappen sindsdien zijn ondernomen om de specifieke aanbevelingen uit te voeren? Bent u van mening dat de genomen maatregelen afdoende zijn geweest om een herhaling van het onderzochte incident te voorkomen?
Ja, mijn voorganger heeft op 7 juli 2016 het onderzoeksrapport Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015, begeleid met zijn beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 023, nr. 207). De aanbevelingen richten zich op interregionale coördinatie en samenwerking tussen veiligheidsregio’s (met name op het gebied van informatiemanagement), burgers bewust maken van de beperkingen van telecommunicatie en een norm voor ononderbroken toegang.
In mijn beleidsreactie geef ik aan wat al is uitgevoerd en wat nog verdere aandacht nodig heeft. Voorts geef ik aan hoe de Minister van Economische Zaken invulling geeft aan de aanbeveling om te komen tot een redelijke norm voor ononderbroken toegang. Daarnaast ga ik ook in op het project Continuïteit van de Samenleving waarin ik samen met het Veiligheidsberaad het gezamenlijk optreden van overheid en vitale aanbieders wil verbeteren en de samenwerking wil versterken. De aanbeveling om burgers bewust te maken van de beperkingen van telecommunicatie zal ik een plek geven bij de verdere aanscherping van het handelingsperspectief waarop ik in de beleidsreactie verder in ga.
Op het gebied van informatiemanagement wordt binnen het project Continuïteit van de Samenleving aandacht besteed aan de afspraken met de netbeheerders en telecompartners. Veiligheidsregio’s komen, vanuit hun wettelijke taak en regionale verantwoordelijkheid, ook zelf tot werkzame afspraken met vitale partners (inclusief telecom en energiepartijen) betreffende informatiemanagement. Het Inspectierapport bevestigt de noodzaak om in de aanpak voor de komende periode nog meer te focussen op daadwerkelijke verbeteringen van het gezamenlijk optreden in de «warme fase», waaronder het elkaar actief alarmeren en informeren. Ik zal samen met de Minister van Economische Zaken de specifieke aanbeveling hierover onder de aandacht brengen bij de betrokken partijen.
De aanbevelingen uit het rapport richten zich ook op interregionale coördinatie. Het Veiligheidsberaad, waarin alle 25 veiligheidsregio’s vertegenwoordigd zijn, heeft met elkaar besloten dat het vervullen van de coördinerende rol bij de bronregio belegd zou moeten worden of, als deze nog niet bekend is, bij de grootst betrokken regio. Dit sluit aan bij het eerdere advies van de bestuurlijke werkgroep bovenregionale samenwerking. Verder focust bij een incident de veiligheidsregio haar communicatie op de effecten, terwijl de private partner communiceert over de bron van het incident.
Deelt u de mening dat ook uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» al bleek dat de 1-1-2 keten onvoldoende is ingericht op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zijn er sindsdien verbeteringen doorgevoerd om de 1-1-2 keten beter in te stellen op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u in dit kader de conclusie van het onlangs verschenen rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017», dat de belangrijkste telefooncentrale van Nederland technisch niet is ingesteld op de toename in het gebruik van mobiele telefonie?
De aanbevelingen uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» waren niet specifiek gericht op de 1-1-2 keten en het toegenomen gebruik van mobiele telefonie, maar op de punten benoemd in vraag 3.
Technisch heeft de 112 centrale in Driebergen gefunctioneerd tijdens de stroomstoring. Het ontstaan van wachtrijen en gemiste oproepen komt door een piek aan meldingen waardoor de beschikbare personele capaciteit onvoldoende was. In de beleidsreactie geef ik aan hoe daarin verbetering wordt aangebracht.
Het onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken maakt duidelijk dat er maatregelen nodig zijn om de «1-1-2 keten» te verbeteren. Deze maatregelen geef ik aan in mijn beleidsreactie.
Hoeveel meldingen worden er jaarlijks door middel van vaste lijnen gedaan bij 1-1-2 en hoeveel door middel van mobiele lijnen? Waarom worden meldingen door middel van mobiele telefonie nog steeds enkel naar de landelijke 1-1-2 centrale doorgezet? Welke verbeteringen zijn in dit systeem de afgelopen jaren doorgevoerd?
In 2016 kwamen er 488.175 oproepen vanuit «vaste» netwerken en 2.400.453 oproepen uit de «mobiele» netwerken binnen bij 1-1-2. De meldingen vanuit de mobiele netwerken komen binnen bij de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen omdat de automatisch meegezonden locatie- informatie op dit moment nog niet voldoet om de melder automatisch naar de juiste regionale meldkamer te kunnen routeren. Vanaf 2015 is de technische vernieuwing van de 1-1-2 voorziening in gang gezet. Met de realisatie hiervan in 2018 is de technische randvoorwaarde voor een verdere ontwikkeling van het routeren van het 1-1-2 belverkeer gecreëerd. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de stroomstoring van januari 2017 door de landelijke 1-1-2 centrale niet voor gekozen is om maatregelen te nemen die zij volgens de eigen procedure had moeten nemen, namelijk het oproepen van extra centralisten, het herprioriteren van direct beschikbare capaciteit en/of het routeren naar andere regionale meldkamers? Welke overwegingen lagen aan deze beslissingen ten grondslag?
Gelet op het tijdstip (nacht) waarop de storing begon, de ervaring dat dergelijke stroomstoringen normaal snel zijn verholpen en de ervaring dat eerdere stroomstoringen niet voor hoge piekbelastingen zorgden is er bij de landelijke 1-1-2 centrale voor gekozen om geen extra centralisten op te roepen. Achteraf is gebleken dat deze inschatting niet juist is geweest. Naar aanleiding van de stroomstoring van 17 januari zullen medewerkers van andere eenheden die ’s nachts in Driebergen werken worden opgeleid om ingezet te kunnen worden om de periode te overbruggen tot er extra centralisten aanwezig zijn. Ook zal aandacht worden besteed aan het aanscherpen van procedures en afspraken en de bekendheid hiermee bij de medewerkers.
Kunt u verklaren waarom de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) Amsterdam-Amstelland nog met analoge techniek werkt, met als gevolg dat er geen zicht op de wachtrij en de wachttijd is? Waarom is het oplopen van de wachttijd geen criterium voor interne signalering en het nemen van maatregelen om de wachttijd te verminderen?
De huidige inrichting is een gevolg van de binnen de regio gemaakte keuzes. Het is momenteel in de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Amsterdam-Amstelland technisch niet mogelijk de wachttijden te zien. De meldkamer Ambulancevoorziening kan hier niet eigenstandig over beslissen, aangezien zij als colocatie gevestigd is in de GMK en de faciliteiten huurt. Naar aanleiding van de ervaringen tijdens de stroomstoring is de meldkamer ambulancezorg in gesprek gegaan met de directie van de GMK. De meldkamer ambulance Amsterdam Amstelland bekijkt samen met de directie van de GMK welke maatregelen verder nodig zijn om de wachttijden inzichtelijk te maken en te verminderen.
In ieder geval worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen.
Kunt u verklaren waarom de te nemen maatregelen in een verstoringsscenario niet bij iedereen binnen de MKA en de landelijke 1-1-2 centrale bekend zijn? Op welke wijze worden deze maatregelen kenbaar gemaakt aan de medewerkers? Bestaat hier een procedure voor bij het inwerken van nieuwe medewerkers? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat kennis van de te nemen maatregelen bij een verstoringsscenario essentieel is om te voorkomen dat bij een verstoring 1-1-2 onbereikbaar is, zoals is gebeurd op 17 januari 2017? Hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Kennis van de te nemen maatregelen bij een storing is natuurlijk essentieel. Zoals ook in mijn beleidsreactie aangegeven heb ik de veiligheidsregio’s, de ambulancevoorzieningen en de politie verzocht nadere afspraken te maken voor verstoringen in de 1-1-2 aanname en hier bekendheid aan te geven bij de medewerkers.
Sinds wanneer loopt de in het onderzoek genoemde pilot, waarbij de meldkamer Amsterdam-Amstelland de vaste 1-1-2 lijnen standaard routeert naar de landelijke 1-1-2 centrale? Hoe duidt u de conclusie dat dit standaard routeren niet conform het draaiboek is en bovendien risicovol? Met welk doel is deze pilot ingesteld? Is de pilot inmiddels stopgezet?
Sinds 2 mei 2016 heeft de meldkamer Amsterdam-Amstelland de aanname van de vaste oproepen van de regio overgedragen aan de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. De bezetting van de regionale 1-1-2 centrales is regionaal (per meldkamer) georganiseerd. Met de afname van het aantal 1-1-2 oproepen uit het vaste netwerk is geconstateerd dat de landelijke eenheid en de regionale meldkamers tot een efficiëntere werkverdeling kunnen komen. Hierbij is het uitgangspunt dat de landelijke eenheid de beschikbare capaciteit van de regionale meldkamers kan ontlasten, zodat deze volledig ingezet kan worden voor de verdere uitvraag van meldingen en het inzetten en aansturen van de hulpverlening. Dit geldt niet in de laatste plaats voor piekbelastingen waarbij het aantal dubbele en oneigenlijke oproepen groot is, zoals bij de stroomstoring. De politie geeft aan dat deze taakverdeling ervoor zorgt dat de burger sneller wordt geholpen en operationeel de grootste meerwaarde heeft. De pilot is om die reden niet stop gezet. Zoals in mijn beleidsreactie aangegeven heeft de politie wel maatregelen genomen om beter om te gaan met de risico’s van onverwachte piekbelastingen, onder andere door het sneller beschikbaar kunnen maken van extra personeel.
Kunt u verklaren waarom bij de landelijke 1-1-2 centrale is gekozen voor zogenaamde crisisfiltering, oftewel het filteren van meldingen op spoedeisendheid ten behoeve van de meldkamer Amsterdam-Amstelland? Welke beslissing lag aan deze keuze ten grondslag? Is dit een voorgeschreven maatregel? Hoe duidt u de conclusie dat hiermee de aannamegesprekken langer werden en zodoende de wachttijden mogelijk nog langer?
In 70% van de oproepen betrof het algemene vragen van burgers over de stroomstoring en geen melding van een noodgeval. De landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen heeft deze oneigenlijke vragen voor het alarmnummer 1-1-2 niet doorverbonden om de meldkamer Amsterdam zoveel mogelijk te ontlasten zodat de capaciteit van deze meldkamer zich volledig kon richten op de verdere behandeling van urgente meldingen. Dit past bij de reguliere taakverdeling die de landelijke 1-1-2 centrale heeft ten opzichte van de regionale meldkamers en wordt in voorkomende gevallen vaker toegepast. Het effect van het ontlasten van Amsterdam was in dit geval wel dat de wachttijden in Driebergen langer werden, zoals de Inspectie ook heeft geconstateerd. Dit betekent dat de landelijke meldkamer in voorkomende toekomstige gevallen sneller over extra capaciteit moet kunnen beschikken. Hiervoor heeft de politie maatregelen genomen. Daarbij zullen de huidige afspraken en procedures waar nodig worden geëxpliciteerd en aangescherpt.
Zie ook antwoord op vraag 2 van de leden Van den Berg en Van Toorenburg (beiden CDA).
Kunt u verklaren wat precies de «onvolledige interne technische rapportage» inhield, waardoor de 369 unieke verbroken oproepen niet zijn teruggebeld? Waarom was deze interne technische rapportage onvolledig? Welke verbeteringen zijn inmiddels doorgevoerd om dit voortaan te voorkomen?
Direct na de stroomstoring is een technische rapportage opgevraagd en uitgedraaid van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen in de meldkamers Amsterdam en Zaandam. De 1-1-2 oproepen op deze lijst zijn direct terug gebeld. Ten onrechte is echter nagelaten om een zelfde rapportage uit te draaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. Nadat deze lijst wel beschikbaar was, is besloten om deze nummers niet meer terug te bellen vanwege de reeds verlopen tijd en de zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik ten tijde van de storing.
De procedures voor het uitdraaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale zijn inmiddels aangescherpt.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017» aangeven op welke wijze u deze denkt uit te voeren en welk tijdspad hiermee gemoeid is om te voorkomen dat de technische, procedurele en personele problemen die zich tijdens de stroomstoring van 17 januari jongstleden voordeden, opnieuw plaatsvinden?
In mijn beleidsreactie ga ik per aanbeveling in hoe ik hier samen met de betrokken partijen uitvoering aan zal geven.
Kent u het bericht «Hoe één verroest draadje de halve Randstad platlegt»?2
Ja.
Klopt het dat telecomaanbieders een wettelijke verplichting kennen om bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen? Klopt het dat telecombedrijven sinds de stroomstoring in maart 2015 in Diemen door het Agentschap Telecom zijn gevraagd het incident te evalueren en zo nodig extra maatregelen te treffen? Op welke wijze is dit incident derhalve geëvalueerd? Kunt u hierbij ingaan op de in het NRC-artikel geschetste mailwisseling, waaruit bleek dat het een «benen op tafelsessie» is geweest? Hoe duidt u dit? Waarom hebben de telecomaanbieders sindsdien geen maatregelen genomen om te voorkomen dat de mobiele telefoonnetwerken uitvielen bij stroomstoringen?
Nee, de aanbieders hebben niet de verplichting om de bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen. Ten eerste gebruikt de Telecommunicatiewet niet de term «garanderen». De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normalerwijs een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd.
In het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» is geconstateerd dat na elk groot incident wordt getoetst door telecomaanbieders of hun beleid ten aanzien van noodstroomvoorzieningen moet worden aangepast. Op basis van hun interne processen hebben de telecomaanbieders de stoomstoring mede naar aanleiding van een vraag van het Agentschap Telecom geëvalueerd en de telecomaanbieders hebben maatregelen genomen om te zorgen dat noodstroomvoorzieningen beter werken. Tijdens de stroomstoring in Amsterdam bleef de telecomvoorziening werken. Echter hebben telecomaanbieders ook aangegeven geen maatregelen te gaan nemen om te zorgen dat de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht blijft. Telecomaanbieders hebben aangegeven dat de kosten niet opwegen tegen de kleine kans op een grootschalige, langdurige stroomstoring.
Naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen is het Ministerie van Economische Zaken daarnaast in gesprek gegaan met Telecompartijen om te kijken wat gedaan kan worden om 1-1-2 substantieel langer mobiel aankiesbaar te houden tijdens een langdurige, grootschalige stroomstoring. Onderdeel van deze gesprekken is ook een verkennende «benen op tafel» sessie geweest waar gekeken is of er ook andere niet reguliere mogelijkheden zijn om 1-1-2 langer aankiesbaar te houden naast het plaatsen van aanvullende noodstroomvoorzieningen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het prioriteren van spraak. Uit deze sessie zijn helaas niet veel werkbare alternatieven naar voren gekomen. De conclusie voor nu is dat er geen eenvoudige, goedkope, oplossingen zijn om de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht te houden bij een langdurige, grootschalige stroomstoring. Dat is dan ook de reden dat het Ministerie van Economische Zaken eerst een kosten en baten analyse wil laten uitvoeren voordat overgaan wordt tot een norm voor onderbroken toegang tot 1-1-2.
Kunt u verklaren waarom tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval, ondanks dat dit eerder al door inspecties is aanbevolen? Op welke termijn bent u van plan deze norm wel te stellen en welke verbetermaatregelen worden ingezet om deze norm haalbaar te maken?
De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normaliter een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd. Ook onder normale omstandigheden, zonder stroomstoring, betekent dit niet dat op alle locaties, in alle gevallen, door de aanbieders gegarandeerd kan worden dat 1-1-2 gebeld kan worden. Er zijn altijd uitzonderlijke plekken te bedenken waar wellicht de kans op een geslaagde verbinding met 1-1-2 minder groot is.
De effecten van een stroomstoring op de dienstverlening van telecomoperators is mede naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen onderwerp van gesprek tussen de Minister Economische Zaken en de telecomoperators. In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op de opvolging die is en wordt gegeven aan eerdere aanbevelingen naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen.
Het doden van beschermde houtsnippen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de dood van een of meer beschermde houtsnippen op landgoed Duivenvoorde?1
Ja.
Is het waar dat een jachtopzichter met opsporingsbevoegdheid deelnam aan de bewuste jachtpartij?2
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt niet of één van de betrokkenen aanwezig was in de hoedanigheid van jachtopzichter.
Deelt u de mening dat toezicht en handhaving in het buitengebied niet in handen zouden moeten liggen van een opsporingsambtenaar die tegelijkertijd deelneemt aan een jachtpartij en daarop toezicht moet uitoefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op de deelname van opsporingsambtenaren aan jachtpartijen?
Zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) is gewisseld3, heeft de jachtopzichter een dubbele taak: hij verzorgt het jachtveld van een jachthouder en is tevens buitengewoon opsporingsambtenaar. Het beschermen van de belangen van de jachthouder door de jachtopzichter ziet vooral op het toezicht houden op het jachtbedrijf om excessen te signaleren en daartegen zo nodig op te treden – waarmee de belangen van de weidelijke jacht worden beschermd – en de opsporing van stroperij. Zijn inzet is voorts niet alleen van belang voor de jachthouder, maar ook van essentieel belang voor handhaving en toezicht in de landelijke natuurgebieden en daarmee voor de orde, veiligheid en natuurbehoud aldaar.
Aan de opleiding, kennis en ervaring van jachtopzichters worden strenge eisen gesteld, zowel ten aanzien van hun hoedanigheid van jachtaktehouder (Wet natuurbescherming) als hun hoedanigheid van opsporingsambtenaar (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar). Ten aanzien van dat laatste is voorzien in een opleidings- en bijscholingstraject, waarmee wordt verzekerd dat de buitengewone opsporingsambtenaren op professionele, onafhankelijke wijze handelen. Elke buitengewone opsporingsambtenaar staat bovendien onder toezicht van een hoofdofficier van justitie en de korpschef. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de Kamervragen over de belangen van de jachtopzichter naar aanleiding van het schieten van houtsnippen door jachtopzichters.4
In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om nadere beperkingen op te leggen aan de jachtopzichter.
Deelt u de mening dat toezicht in het buitengebied wel zeer moeilijk wordt wanneer de belangen van toezichthouders en jagers door elkaar heen lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat zelfs het verstoren en verontrusten van beschermde dieren strafbaar is?
Op grond van de Wet natuurbescherming is het opzettelijk storen van vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn en dieren van de soorten, genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn, verboden (artikelen 3.1, vierde lid, en artikel 3.5, tweede lid). Gedeputeerde staten en provinciale staten van de provincies kunnen ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling verlenen van deze verboden. Voorts geldt ten aanzien van alle in het wild levende dieren een zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming).
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Haagse rechtbank?
Het Openbaar Ministerie heeft geen appel ingesteld tegen het vonnis van de Haagse rechtbank.
Het bericht "Politiedienst slaat alarm: duizenden buitenlandse terreurtips genegeerd." |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiedienst slaat alarm: duizenden buitenlandse terreurtips genegeerd»?1.
Ja.
In het artikel staat dat het LIRC (Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum) op dit moment ruim 3.900 rechtshulpverzoeken en 5.800 signaleringen van vermiste personen achter loopt en dat sprake is van structurele onderbezetting; klopt dit?
Indien de aantallen in de berichtgeving betrekking hebben op de werkvoorraad in juni 2017: 3927 rechtshulpverzoeken en 5827 signaleringen is dit bericht juist. Voor de politie is er altijd meer werkaanbod dan capaciteit en dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden in zaken die met voorrang worden opgepakt en zaken die na een eerste beoordeling later worden behandeld. Verzoeken in het kader van terrorisme krijgen de hoogste prioriteit en worden direct opgepakt. Minder urgente en op kleinere misdrijven gerichte rechtshulpverzoeken en signaleringen variëren van verzoeken in verband met kleine hoeveelheden softdrugs, verkeersovertredingen, diefstal en bepaalde vermissingen.
Het LIRC kent momenteel een boven-formatieve bezetting. Binnen enkele teams is echter sprake van onderbezetting. Hiervoor zijn in de afgelopen periode 32 vacatures ingevuld. Naar verwachting zullen de resterende 8 vacatures uiterlijk begin 2018 zijn ingevuld. Momenteel wordt binnen het LIRC zoveel mogelijk steun verleend aan de tijdelijk onderbezette teams, in zoverre de specifieke kennis voorhanden is.
Voor informatie over de verdere stappen die gezet worden verwijs ik u naar de Kamerbrief over dit onderwerp die tegelijkertijd met deze antwoorden naar uw Kamer zal worden verzonden.
Deelt u de mening dat op dit onderwerp geen enkel rechtshulpverzoek of signalering terzijde gelegd mag worden? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat er sprake is van structurele onderbezetting en het LIRC al zeven jaar om extra mankracht vraagt, terwijl de regering keer op keer in debatten tegen de Kamer heeft gezegd dat al het nodige wordt gedaan om terrorisme en een eventuele aanslag te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is en dat de regering de veiligheid van de burgers in Nederland hiermee op het spel heeft gezet en dat blijft doen zo lang dit probleem niet is opgelost? Zo ja, wat gaat u hier per direct aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Als zoveel verzoeken en signaleringen terzijde geschoven worden, hoe kan de burger dan nog vertrouwen op de juistheid van het dreigingsniveau?
Bij het bepalen van het dreigingsniveau wordt gebruik gemaakt van (gerubriceerde) informatie van overheidsorganisaties belast met terrorismebestrijding alsmede van informatie uit openbaar toegankelijke bronnen. Dit is een zorgvuldig proces. Het dreigingsniveau wordt op een accurate wijze vastgesteld.
het bericht dat de marechaussee onervaren en ongewapenden burgers gaat inzetten op Schiphol |
|
Gabriëlle Popken (PVV), Dion Graus (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat grenscontrole en grensbewaking een cruciale overheidstaak is, die niet aan onervaren burgers overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee heeft ongeveer 200 volledig opgeleide en gecertificeerde reservisten. Het overgrote deel van deze reservisten zijn oud-marechaussees; daarnaast betreft het enkele oud-politiemensen en oud-militairen die omgeschoold zijn en dus volledig bevoegd. Er loopt een pilot met één reservist die een beperkt aantal opleidingen heeft gehad voor grensbewaker. Deze reservist is militair, niet bewapend maar beschikt wel over de basiskennis voor de uitvoering van de grensbewakingstaak. Deze reservist kan alleen worden ingezet voor de paspoortcontrole en zit altijd samen met een ervaren gewapende collega. Na evaluatie van de pilot met deze ene reservist wordt beslist of de Koninklijke Marechaussee hiermee doorgaat.
Voorop staat dat er geen concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Kunt u reageren op de terechte aantijgingen van de vakbond van marechaussees dat dit plan levensgevaarlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u hun opvatting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de huidige terroristische dreiging en terugkerende Syriëgangers, grensbewaking en grenscontroles de hoogste prioriteit moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn deze onervaren en ongewapende burgers opgewassen tegen de terreurdreiging en mogelijke terroristen en jihadisten waarmee zij geconfronteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, om zo spoedig mogelijk te investeren in onze grensbewaking en marechaussee? Zo nee, waarom niet?
Met de voorjaarsnota 2017 heeft het kabinet incidenteel € 7,5 miljoen extra voor 2017 en structureel € 20 miljoen vanaf 2018 beschikbaar gesteld voor de grensbewakingstaak van de Koninklijke Marechaussee (KMar), onder andere op luchthavens.
Kunt u deze vragen, gezien het begin van de zomervakantie – en de drukte op Schiphol tijdens de zomervakantie – binnen een week beantwoorden?
Beantwoording is zo spoedig mogelijk gerealiseerd.