Nieuwe onderzoeken over de effectiviteit van statiegeld en het niet nakomen van afspraken uit de Raamovereenkomst verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afschaffing statiegeld staat op losse schroeven, supermarktketens voldoen nog steeds niet aan PVC-afspraak»?1 Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt hierover?2 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in beeld te brengen hoe en voor welke producten producentenverantwoordelijkheid effectief kan worden uitgewerkt voor afvalstromen zoals matrassen?3 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in overleg te treden met de Duitse, Waalse en Vlaamse regering over relevante evaluaties en andere onderzoeksresultaten met betrekking tot statiegeld in Duitsland en België?4
Ja.
Deelt u de constatering dat de supermarkten nog steeds niet hebben voldaan aan de afspraak om geen PVC-verpakkingen meer te verkopen? Zo ja, waarom heeft u nog niet besloten het statiegeld definitief te handhaven nu de supermarkten aantoonbaar opnieuw de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen? Zo nee, op basis waarvan bent u van mening dat de supermarkten zich wel aan de afspraken hebben gehouden?
Op 18 juni jl. is uw Kamer per brief5 geïnformeerd over de uitkomsten van de toetsing en het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en milieuinspectie (VROM-inspectie) en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat geheel is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT heeft verschillende rapporten over dit onderwerp geschreven. Op 9 januari 2013 is een gewijzigd Besluit in werking getreden waarna collectieve uitvoering van het Besluit mogelijk is. Tevens is een algemeen verbindendverklaring van kracht geworden waarmee de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) normadressant is voor de realisatie van de recyclenormen. Tot die tijd is door de ILT toezicht gehouden op de kwaliteit van de monitoringsrapportages (zoals die door de collectieve organisatie Nedvang zijn opgesteld), maar omdat het collectief geen normadressant was, is niet geconcludeerd of wel of niet voldaan is aan de recyclingnormen. Wel is het collectief op de hoogte gebracht van de bevindingen en verzocht de kwaliteit van de rapportages te verbeteren.
Hieronder staat het overzicht waarbij de kwaliteit van de rapportages is getoetst:
Toezicht recyclenorm Besluit verpakkingen, onderdeel bedrijfsmatig kunststof verpakkingsafval in 2011 (december 2012);
Hergebruik en monitoring verpakkingen nader bekeken, kunststof en glas monitoring 2010 (maart 2012);
Kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in beeld, inzameling, sortering en toepassing van plastic (januari 2011);
Recycling kunststofverpakkingen, op weg naar een volwaardige kunststofrecycling (maart 2010);
Quick scan recycling verpakkingsglas (februari 2010);
Quick scan recycling papier en karton (januari 2010);
Quick scan inzameling en verwerking kunststof verpakkingsafval afkomstig van huishoudens (2009).
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van VROM-inspectie en ILT van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat niet of niet volledig is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
Het betreft de volgende rapportages:
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel kunststof verpakkingsafval in 2012 (december 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel glazen verpakkingsafval in 2011 (oktober 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel houten verpakkingen 2013 (maart 2015).
De eerste twee rapportages betroffen een periode waarin de StAV nog geen normadressant was. De ILT heeft geïntervenieerd door middel van een waarschuwing, omdat het waarschijnlijk was dat zonder verdere maatregelen in de volgende jaren de norm niet zou worden gehaald.
Na 9 januari 2013 is de StAV normadressant voor realisatie van de recyclenormen geworden. Sinds die tijd zijn ook toezichtinterventies uitgevoerd.
Deelt u op grond van deze overzichten de analyse dat de afgelopen jaren regelmatig niet werd voldaan aan de afspraken en verplichtingen en dat hier niet meer gesproken kan worden van incidenten?
In 2013 is geconstateerd dat voor verpakkingsglas en bedrijfsmatige kunststof verpakkingen in 2012 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. In 2014 is voor houten verpakkingen ook geconcludeerd dat voor het jaar 2013 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. Of hier sprake is van incidenten zal de toekomst moeten uitwijzen. De sector is gewaarschuwd en heeft tijd gekregen orde op zaken te brengen.
In het kader van de toetsing van de prestatiegaranties kan geconcludeerd worden dat het verpakkende bedrijfsleven zichtbare stappen heeft gezet om aan de prestatiegaranties te voldoen. Er is aan zes van de zeven prestatiegaranties voldaan. De toegenomen recycling bij huishoudens en de stijging van het percentage recyclaat in grote PET-flessen laten ook zien dat de resultaten beter zijn dan vorig jaar.
Het is overigens goed om te vermelden dat als het gaat om recycling van afval, Nederland één van de koplopers is in de Europese Unie.
Kunt u – tegen de achtergrond van bovengenoemde conclusies van de milieuinspectie – per soort verpakkingsmateriaal en soort verpakking aangeven welke onzekerheidsmarge thans geldt voor de gerapporteerde recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT beschikt niet over informatie op basis waarvan de onzekerheidsmarge aangegeven kan worden. De reden hiervoor is dat de ILT haar bevindingen baseert op steekproeven die zij uitvoert in de recyclingketen en niet uitputtend alle brongegevens onderzoekt die aan de monitoringsrapportage van StAV ten grondslag liggen.
Zijn de volgende onderzoeken inmiddels beschikbaar en kunt u deze uiterlijk twee weken vóór het Algemeen overleg grondstoffen en afval voorzien op 25 juni 2015 naar de Kamer sturen:
In het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval (HHA) wordt binnen actielijn IV gewerkt aan het sluiten van ketens, waarbij het vooral gaat om huishoudelijke product- en materiaalketens. Uitgangspunten daarbij zijn de afspraken die in het Publiek kader huishoudelijk afval gemaakt zijn met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Koninklijke Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement (NVRD): de vervuiler betaalt, burgers en bedrijven krijgen de ruimte, en marktfalen wordt aangepakt.
Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het doel om in 2020 nog maar 100 kg huishoudelijk restafval per inwoner per jaar te produceren, en wordt een concrete bijdrage geleverd aan de transitie naar een Circulaire Economie.
Eind mei heeft de Stuurgroep VANG-HHA ingestemd met een voorstel voor een verdere uitwerking van de ketenaanpak, die deze zomer zal plaatsvinden.
Vervolgens is dit het stramien waarbinnen huishoudelijk afvalketens opgepakt gaan worden. Dit document wordt dan ook breed verspreid via onder andere de website www.vang-hha.nl.
In het verder uit te werken voorstel voor de ketenaanpak is een praktisch ingestoken selectiemethode vastgesteld.
Uiteindelijk zullen alle stromen immers aan bod komen. Voor de selectie van de ketens die in 2015 als eerste opgepakt worden, zijn de volgende criteria gehanteerd:
Impact op het milieu en het volume van de afvalstroom;
Kansen voor innovatie die een substantiële bijdrage kan leveren aan een circulaire economie;
Waarde productketens en/of kosten voor de afvalverwerking;
Dynamiek in de productketen vanuit de politiek in Europa en Nederland, en de energieke samenleving;
Huidige praktijk van inzameling en verwerking.
Gegeven deze aandachtspunten wordt in 2015 een start gemaakt met de volgende ketens: kunststoffen, matrassen, voedsel, meubilair, KCA, textiel en drankenkartons. Eind 2014 was al begonnen met luiers/incontinentiemateriaal.
Voor luiers/incontinentiemateriaal is reeds een start gemaakt met het helder krijgen van de kansen en belemmeringen voor het sluiten van de luierketen. Deze kansen, belemmeringen en risico’s zijn met ketenpartijen opgesteld en ook in een gemeenschappelijk eindbeeld geformuleerd.
Vanuit dit eindbeeld voor de keten luiers/incontinentiemateriaal worden vervolgens acties geformuleerd en samen met de ketenpartijen uitgewerkt. Deze verdere uitwerking wordt naar verwachting in augustus opgeleverd.
Inmiddels heeft een groot aandeel van de markt brancheverduurzamingsplannen gemaakt. Deze plannen vertegenwoordigen rond 80% van het verpakkingsgewicht dat op de Nederlandse markt wordt gezet.
Het spreekt voor zich dat het toetsen van de brancheverduurzamingsplannen door de toetsingscommissie zorgvuldig en goed voorbereid moet verlopen. Dit vraagt de nodige doorlooptijd.
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) verwacht voor de zomer de eerste set vastgestelde brancheverduurzamingsplannen toe te kunnen sturen. De planning is om in het najaar een tweede set plannen en voor het eind van het jaar een derde set plannen naar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te sturen.
In het derde kwartaal van dit jaar zal uw Kamer geïnformeerd worden over de dan vastgestelde plannen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de brief5 over onder andere de besluitvorming over statiegeld ontvangen. Met die brief is ook de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven voor welke «probleemketens» bij huishoudelijk afval zoals genoemd in uw brief8 en ter uitvoering van de motie Dik-Faber inmiddels een analyse is gedaan om de keten te sluiten, op grond van welke criteria juist deze ketens zijn gekozen, welke milieueffecten (inclusief zwerfafval) binnen deze analyse in aanmerking worden genomen en welke randvoorwaarden worden gehanteerd bij de keuze voor een mogelijke aanpak?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in de milieuanalyse van de mogelijke afschaffing van statiegeld op grote PET-flessen voor frisdrank en water die in opdracht van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken wordt opgesteld een vergelijking wordt gemaakt tussen het milieueffect van het afschaffen van statiegeld op deze flessen en het milieueffect dat in de toekomst wordt verwacht van het totale pakket aan maatregelen gericht op alle verpakkingen krachtens de Raamovereenkomst (kunststof, papier, karton, etc.), dus ook voor niet-drank verpakkingen?
Ja. De analyse is 18 juni jl. met de brief5 over ondermeer de besluitvorming over statiegeld aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bereid in deze milieuanalyse ook een vergelijking op te laten nemen die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld binnen de sector drankverpakkingen en een vergelijking die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld ten aanzien van de verpakkingen voor frisdrank en water, zodat de Kamer ook inzicht heeft in de effecten op deze twee niveaus? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom er ook zonder deze vergelijkingen op sector en productcategorieniveau toch sprake is van een eerlijke vergelijking?
De analyse is reeds uitgevoerd en op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.
Het is niet meer mogelijk om deze vraag daarin mee te nemen. In de analyse is verder onderbouwd hoe de vergelijking is uitgevoerd. De analyse is onafhankelijk en wetenschappelijk getoetst.
Welke informatie is inmiddels verkregen over de kosten en baten van een statiegeldsysteem voor blikjes en flesjes in onze buurlanden? Is het waar dat de milieuimpact studie die is uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse regering de netto kosten van het meest uitgebreide statiegeldsysteem (scenario 1) berekent op slechts 8 miljoen euro en dat alle scenario’s uitkomen op slechts 2 á 3 cent brutokosten per verpakking (exclusief alle opbrengsten)? Hoe verklaart u het grote verschil met de kosten die ons eerder voor Nederland zijn voorgehouden? Klopt het dat in het Vlaamse onderzoek in de meeste scenario’s kosten en opbrengsten van statiegeld globaal in evenwicht zijn en dat er zelfs een scenario is waarin de opbrengsten hoger zijn en dat in al deze scenario’s de winst van minder zwerfafval niet eens is meegenomen? Welke conclusies trekt u hieruit voor uw besluit over het Nederlandse statiegeldsysteem?
De Vlaamse studie is verricht ten behoeve van de afweging voor een mogelijke invoering van statiegeld op eenmalige drankenverpakkingen. Het betreft dus aannames voor een systeem dat er nog niet is. Het is een interessante studie waarin van een aantal statiegeldscenario’s een kosten-batenanalyse is gemaakt.
Daarnaast wordt ook gekeken naar een groot aantal kwalitatieve factoren zoals de effecten op de werking van het bestaande (FOSTPLUS) systeem en het scheidingsgedrag van de burger. Zoals in de Vlaamse studie wordt aangegeven, is het Nederlandse systeem duurder omdat er in Nederland hogere personeelskosten zijn voor het sorteren van de flessen die zijn ingeleverd bij supermarkten en vanwege het tellen van alle flessen in telcentra. De conclusies uit deze studie kunnen niet een-op-een worden geprojecteerd op de Nederlandse situatie. De scenario’s die in Vlaanderen zijn bekeken, zijn namelijk gebaseerd op een referentiesituatie die niet gelijk is aan de Nederlandse situatie.
In de Nederlandse onderzoeken naar zwerfafval, is gekeken naar zwerfafvalbeleid in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Er is ook gekeken naar informatie over beloningssystemen in relatie tot zwerfafval.
In 2010 is een onderzoek uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk naar het opnieuw implementeren van een statiegeldsysteem als remedie tegen zwerfafval. Uit dit onderzoek blijkt dat de kosten voor het implementeren van dit systeem zich terugverdienen. Daarnaast leidt recycling tot milieuvoordelen.
In Duitsland is een enquête uitgevoerd van het Duitse» Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit» waaruit is gebleken dat statiegeld heeft geleid tot minder flesjes en blikjes in het zwerfafval, ondanks de duidelijk gestegen verkoop van eenmalige drankenverpakkingen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de onderzoeken over zwerfafval en mijn voornemens voor een integrale aanpak zwerfafval ontvangen.
Deelt u de mening dat effectieve uitwerking van producentverantwoordelijkheid extra aandacht verdient wanneer het gaat om het op de markt brengen van (wegwerp)producten die leiden tot relatief veel zwerfafval en hoe geeft u daar invulling aan?
Ja. Om die reden zijn hiervoor afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Eén van de elementen waarmee de producenten en importeurs van verpakkingen bij de productie van hun verpakkingen rekening moeten houden, is het voorkomen van zwerfafval.
Daarnaast krijgt dit onderwerp extra aandacht in de integrale aanpak van het zwerfafval die ik in de komende maanden samen met een brede coalitie ga uitwerken, zoals aangekondigd in de brief hierover die uw Kamer op 18 juni jl. ontvangen heeft.
Het kaalplukken van een afvalverwerker voor private equity |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het artikel «investeerder plukt afvalverwerker kaal»?1
Ik ken de berichtgeving rond de overname van Attero door Waterland. Dit is een voorbeeld waar een private-equityinvesteerder een onderneming overneemt en deze financieel herstructureert. Zonder in te kunnen gaan op de specifieke feiten en omstandigheden van dit geval, wil ik wel de noodzaak benadrukken van een zorgvuldige afweging door de aandeelhouder van alle in de onderneming betrokken belangen.
Private-equityaandeelhouders dienen net als andere aandeelhouders rekening te houden met de legitieme andere belangen bij een onderneming. Om die andere belangen te beschermen is op verschillende terreinen wet- en regelgeving van toepassing. Het Nederlandse vennootschapsrecht bepaalt dat de winst uit een onderneming toekomt aan de aandeelhouders, en stelt grenzen aan uitkeerbaarheid. Dat geldt ongeacht het type aandeelhouder. Daarnaast heeft de AIFM-richtlijn die in de Wft is geïmplementeerd private-equityinvesteerders gereguleerd en onder toezicht gebracht. Een belangrijke maatregel in dat kader is gericht tegen het zogenaamde asset stripping. Deze maatregel komt bovenop eisen die aan alle aandeelhouders worden gesteld en geldt specifiek voor private equity.
Wat vindt u ervan dat private equitypartij Waterland zichzelf 183 miljoen euro gemeenschapsgeld toebedeelt dat deels was bedoeld voor het saneren van stortplaatsen?
Op grond van een statement dat Waterland heeft uitgegeven ter toelichting en informatie van Attero is er € 183 miljoen uitgekeerd. Daarnaast heeft een afwaardering plaatsgevonden van de voorziening voor pre-nazorgkosten. Het gaat daarbij echter volgens diezelfde verklaring niet om geld dat bedoeld was voor het saneren van stortplaatsen.
Amper een jaar geleden heeft private equitypartij Waterland, Attero gekocht; vindt u ook dat het er alle schijn van heeft dat Waterland de aankoop voornamelijk heeft gedaan om Attero vervolgens financieel uit te kleden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik begrijp dat de schijn van financieel uitkleden ontstaat als er meer dividend wordt uitgekeerd dan er is geïnvesteerd. Tegelijkertijd is er in principe niets mis met een situatie waarin een bedrijf meer uitkeert dan het aan investeringen ophaalt. Het vennootschapsrecht bepaalt dat winst uit de vennootschap toekomt aan de aandeelhouders. Grenzen aan de uitkeerbaarheid worden ook door de wet gesteld; die gelden voor alle typen aandeelhouders.
Attero en Waterland melden dat de financiële positie van Attero sinds de overname niet ongezond is en dat er geen sprake is van een continuïteitsrisico.
Kan het voorkomen dat de solvabiliteit van Attero in gevaar komt als gevolg van het uitkeren van 183 miljoen euro aan superdividend?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er wettelijke beperkingen aan de hoogte van superdividend?
In het ondernemingsrecht geldt sinds 2012 dat bij dividenduitkeringen de goedkeuring nodig is van het bestuur. Het bestuur is verplicht die goedkeuring te weigeren indien het weet, of redelijkerwijs kan voorzien, dat die dividenduitkering ertoe zou kunnen leiden dat de vennootschap haar opeisbare schulden niet meer kan voldoen. Als het bestuur toch goedkeuring heeft gegeven aan een dividenduitkering die men juist had moeten tegenhouden, en de vennootschap doordat die uitkering heeft plaatsgevonden, niet meer in staat is haar opeisbare schulden te voldoen en failliet gaat, dan zijn de aandeelhouders aansprakelijk tot het bedrag dat zij ten onrechte ontvingen. De bestuurders zijn aansprakelijk voor het «tekort dat door de uitkering is ontstaan plus de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering» (art. 2:216 lid 3 BW).
Welke actie(s) gaat u concreet ondernemen om te voorkomen dat private equitypartijen bedrijven financieel uitkleden, zoals in het verleden al vaak is voorgekomen?
De afgelopen jaren is een aantal stappen gezet ter bestrijding van mogelijke negatieve effecten van private equity-investeringen. De AIFM- heeft private-equityinvesteringen gereguleerd en onder toezicht gebracht. Een belangrijke maatregel in dat kader is gericht tegen het zogenaamde asset stripping. Het private-equityfonds moet zich in de eerste twee jaar nadat hij een controlerend belang in de onderneming heeft verkregen, onthouden van het bevorderen, steunen of opdragen van bepaalde handelingen die tot een aanzienlijke daling van het vermogen van de onderneming kunnen leiden. In de richtlijn worden de volgende vier handelingen genoemd die dienen te worden tegengegaan: uitkeringen, kapitaalvermindering, terugbetaling van aandelen en verwerving (verkrijging) van eigen aandelen indien daarmee wettelijke minimum-kapitaalseisen worden doorbroken. Dit geldt zowel bij beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde ondernemingen en voor alle typen aandeelhouders.
Voorts geldt sinds 2012 met de flexibilisering van het B.V.-recht dat dividenduitkeringen de goedkeuring nodig hebben van het bestuur. Daarnaast bestaan in het ondernemings- en faillissementsrecht regels om excessieve dividenduitkeringen in aanloop naar een faillissement tegen te gaan, waarbij ook het instrument van het enquêterecht bij de ondernemingskamer een rol speelt in het tegengaan van wanbeleid. Bestuurders en commissarissen lopen bovendien in geval van faillissement van een onderneming in beginsel het risico op persoonlijke aansprakelijkheid voor het gehele tekort, indien zij hun taken onbehoorlijk hebben vervuld en dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Volgens Peter Roosenboom, EUR-hoogleraar Entrepreneurial Finance and Private Equity, behalen private equitypartijen een derde van het rendement via de renteaftrek van de schuld waarmee overnames worden gefinancierd; is dat voor u aanleiding om de renteaftrek op vreemd vermogen (fors) te beperken? Kunt u uw antwoord toelichten2?
De rente over een schuld (vreemd vermogen) kan in beginsel ten laste van het resultaat worden gebracht. Met ingang van 1 januari 2012 kunnen de rentebetalingen op overnameschulden slechts in beperkte mate ten laste van het resultaat van het overgenomen lichaam worden gebracht. Hierdoor wordt voor dergelijke overnames een aanzienlijke belemmering in het leven geroepen.
Uitbreiding van deze rentebeperking zou eveneens overnames treffen waarbij geen sprake is van bovenmatige schuldfinanciering. Daar komt bij dat in OESO verband op dit moment in zijn algemeenheid nog wordt gesproken over de beperking van renteaftrek.
Dubieuze transacties van investeringsfonds Waterland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afvalgigant kaalgeplukt»?1
Ja.
Klopt het dat investeringsfonds Waterland in een jaar meer uitkeerde aan zichzelf dan zij erin investeerde? Kloppen de bedragen van respectievelijk € 183 en € 170 miljoen?
Ja. Op grond van een statement dat Waterland heeft uitgegeven ter toelichting en informatie van Attero lijken deze bedragen te kloppen.
Deelt u de mening dat als er meer geld uit een bedrijf wordt getrokken dan erin wordt geïnvesteerd er sprake is van verwerpelijk sprinkhanengedrag dat aan banden moet worden gelegd?
Ik kan deze mening in zijn algemeenheid niet onderschrijven. Er is niet per definitie iets mis als een bedrijf meer uitkeert dan het aan investeringen ophaalt. Bedrijven die zeer winstgevend zijn kunnen bijvoorbeeld besluiten een deel van hun winst als dividend uit te keren, zonder dat er sprake is van «sprinkhanengedrag». Het Nederlandse vennootschapsrecht bepaalt dat de winst van een besloten of naamloze vennootschap toekomt aan de aandeelhouders, en stelt grenzen aan uitkeerbaarheid. Dat geldt ongeacht het type aandeelhouder.
In algemene zin wil ik wel de noodzaak benadrukken van een zorgvuldige afweging door aandeelhouders van alle in de onderneming betrokken belangen. Private-equity-aandeelhouders moeten net als andere aandeelhouders rekening houden met de legitieme andere belangen in een onderneming. Daarbij kan gedacht worden aan de continuïteit van de onderneming ten behoeve van de werknemers, klanten of van de maatschappij in het algemeen, als het gaat om een bedrijf dat een maatschappelijke rol vervult. Om die belangen te beschermen is daarom op verschillende terreinen wet- en regelgeving van toepassing.
De AIFM-richtlijn die in de Wft is geïmplementeerd heeft private-equityinvesteerders gereguleerd en onder toezicht gebracht. Een belangrijke maatregel in dat kader is gericht tegen het zogenaamde «asset stripping». Deze maatregel komt bovenop eisen die aan alle aandeelhouders worden gesteld en geldt specifiek voor private equity. De private-equityinvesteerder moet zich in de eerste twee jaar nadat deze een controlerend belang in de onderneming heeft verkregen, onthouden van het bevorderen, steunen of opdragen van bepaalde handelingen die tot een aanzienlijke daling van het vermogen van de onderneming kunnen leiden. In de richtlijn worden de volgende vier handelingen genoemd die dienen te worden tegengegaan: uitkeringen, kapitaalvermindering, terugbetaling van aandelen en verwerving (verkrijging) van eigen aandelen indien daarmee wettelijke minimum-kapitaaleisen worden doorbroken. Dit geldt zowel bij beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde ondernemingen.
Sinds 2012, met de flexibilisering van het B.V.-recht, geldt in Nederland dat dividenduitkeringen de goedkeuring nodig hebben van het bestuur. Daarnaast bestaan in het ondernemings- en faillissementsrecht regels om excessieve dividenduitkeringen in aanloop naar een faillissement tegen te gaan, waarbij ook het instrument van het enquêterecht bij de ondernemingskamer een rol speelt in het tegengaan van wanbeleid. Bestuurders en commissarissen lopen bovendien in geval van faillissement van een onderneming in beginsel het risico op persoonlijke aansprakelijkheid voor het gehele tekort, indien zij hun taken onbehoorlijk hebben vervuld en dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Op welke wijze is er gebruik gemaakt van schuldfinanciering? In hoeverre draagt de belastingbetaler via fiscaal aantrekkelijke constructies mee aan de overname van Attero door Waterland?
Ik begrijp uit de openbare informatie dat sprake is van een gedeelte schuldfinanciering wat gebruikelijk is ongeacht het type onderneming en het type aandeelhouder. Hierbij merk ik op dat, in beginsel, de rente voor de heffing van vennootschapsbelasting in aftrek kan worden gebracht. Waterland verklaart dat de omvang van de schuldfinanciering in het geval van Attero volgens gangbare ratio’s niet extreem is. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen mededelingen doen over individuele belastingplichtigen.
In het artikel wordt gesteld dat tientallen miljoenen gemeenschapsgeld die beschikbaar zouden zijn voor bodemsanering zijn uitgekeerd, klopt dit? Zo ja, hoe is dit mogelijk en waarom is dit niet tegengehouden? Zo nee, op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat het bedrijf voldoende middelen heeft om ook in de toekomst over voldoende middelen te beschikken om vervuilde locaties te saneren?
Nee, dit klopt niet. Op grond van de nazorgregeling uit de Wet milieubeheer moeten gelden worden gereserveerd voor de nazorg van een stortplaats. Gedeputeerde staten van een provincie zijn verantwoordelijk voor de nazorg en hebben hiertoe een fonds, het zogenaamde Nazorgfonds. Het fonds wordt gevuld met heffingen die de exploitant/vergunninghouder aan de provincie moet afdragen en de rendementen uit de beleggingen. Hierbij kan een betalingsregeling worden getroffen. De nazorg houdt in de eeuwigdurende milieuhygienische nazorg van de op en in de stortplaats aangebrachte voorzieningen en de controle van bodem en grondwater na sluiting van een stortplaats. Van een saneringsnoodzaak hoeft geen sprake te zijn.
Als de stortplaats vol is, moet conform vergunning een bovenafdichting worden aangebracht. Bij het indienen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient de stortplaatsexploitant met betrekking tot het onderdeel milieu, financiële zekerheid te stellen voor deze bovenafdichting. Zo lang er geen financiële zekerheid is gesteld kan exploitatie niet plaatsvinden.
Klopt het dat de voorzieningen op de balans zijn teruggebracht met € 87 miljoen? Wat is hiervan de oorzaak? Ligt hier een inhoudelijke verandering aan ten grondslag of is dit slechts een boekhoudkundige truc?
De twee wettelijke voorzieningen voortvloeiend uit de Wet milieubeheer, die voor bovenafdichting en voor de nazorg zijn niet wezenlijk gewijzigd. Volgens Waterland is alleen de voorziening die ziet op de pre-nazorg verminderd. Dat zou naar ik heb vernomen samenhangen met een wijziging in de strategie (verkorting levensduur stortplaatsen) waardoor de kosten (van bijvoorbeeld onderhoud) ook verwacht worden lager te zijn dan voorzien. Het bevoegd gezag moet nog beoordelen of dit past binnen de vastgestelde kaders.
Klopt het dat door het afwaarderen van voorzieningen en het erna uitkeren van geld uit het bedrijf aan aandeelhouders het bedrijf minder bestand is tegen tegenslagen of toekomstige kosten van bijvoorbeeld het opruimen van vervuilde gronden?
Attero dient uiteraard de afspraken met de verkopend aandeelhouders en het bevoegd gezag na te komen. Waterland verklaart dat Attero een financieel gezonde onderneming is.
Wie moet het saneren van vervuilde gronden betalen als Attero failliet zou gaan? Op welke wijze zorgt u ervoor dat deze rekening niet bij de belastingbetaler terechtkomt?
Er is vooralsnog geen sprake van een bodemvervuiling die gesaneerd moet worden. Ik neem aan dat de vraag mede betrekking heeft op het voorkomen van bodemvervuiling door een goed beheer van de stortplaats. Op grond van de Wet milieubeheer is de financiële zekerheid rondom de aanpak van mogelijke milieuschade geregeld. Met betrekking tot aanleg van een bovenafdichting heeft het bevoegd gezag een financiële garantstelling in de vergunning opgenomen in het geval van in gebruik zijnde stortplaatsen. Het is aan de provincies om toe te zien op de naleving van de voorwaarden uit de vergunning.
In het geval van gesloten stortplaatsen draagt de provincie zelf de financiële verantwoordelijkheid. Voor de nog niet gesloten stortplaatsen heeft Attero bij de verkoop de nazorgfondsen bij de bevoegde overheden aangevuld.
Wat betekent de overname van Attero voor de medewerkers van het bedrijf? Wat zijn de gevolgen voor hun banen, de zekerheid dat zij in dienst blijven en hun loon en andere arbeidsvoorwaarden?
De overname van Attero door Waterland heeft volgens het statement van Waterland en informatie van Attero op zichzelf geen gevolgen voor de werknemers. Ik kan dat evenwel niet beoordelen.
Onduidelijkheid van cijfers bij inzameling en verwerking van PET-flessen en Plastic Heroes |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met berichten dat producenten van PET(polyethyleentereftalaat)-flessen liever geen Plastic Heroes-balen accepteren en dat, indien zij deze op last van de frisdrankenindustrie toch accepteren, bij verwerking een verlies van 10 tot 50% per baal optreedt?
Nee.
Bent u bekend met het feit dat die fles vervolgens uit 25% recyclaat bestaat, en dit voor 22 tot 23% statiegeld-PET betreft en maar voor 2 tot 3% PET uit andere bronnen, zoals Plastic Heroes?
Nee. Over het toe te passen aandeel recyclaat in nieuwe PET-flessen zijn afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022. Er zijn geen afspraken gemaakt over de herkomst van dit recyclaat. Er is sprake van een internationale markt van vraag en aanbod voor gerecycled PET (rPET). Producenten van rPET bieden op die markt hun materiaal aan of kiezen voor separate afspraken met ketenpartijen.
In het kader van het onderzoek naar de prestatiegaranties heeft de ILT informatie opgevraagd bij een grote Nederlandse recyclaatleverancier die door de marktleider is opgegeven als leverancier. Deze recyclaatleverancier verwerkt momenteel het grootste deel van de Nederlandse statiegeldflessen.
Deze informatie heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) opgevraagd om te kunnen vaststellen of het gebruikte materiaal uit externe recyclingsprocessen afkomstig is en niet uit eigen processen.
Uit de geleverde informatie is gebleken dat het ingangsmateriaal in 2014 bij deze recyclaatleverancier in de onderzochte situaties volledig bestaat uit restanten van gebruikte PET-flessen uit Nederlandse en buitenlandse statiegeldsystemen.
Bent u bekend met vorenstaande of vergelijkbare cijfers? Welk deel/percentage van nieuwe flessen bestond in 2013 uit Plastic Heroes-PET of PET uit nascheidingssystemen? Welk deel/percentage was afkomstig uit statiegeldsystemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel kiloton Plastic Heroes-PET is er in 2012 en 2013 in Nederland, na de eerste sortering, in balen beschikbaar gekomen?
Uit navraag bij Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) blijkt dat de volgende hoeveelheden PET, na eerste sortering, in balen beschikbaar zijn gekomen.
2012
5.790
855
6.645
2013
7.224
1.481
8.705
Werd Plastic Heroes-PET in 2012 en 2013 (en wordt het ook nu nog steeds) uitgesorteerd op de kwaliteit 90/10? Worden er ook hogere of lagere kwaliteiten geproduceerd? Om welke kilotonnen gaat het?
Het via bron- en nascheiding verkregen PET-materiaal wordt inderdaad verder gesorteerd op de kwaliteit 90/10. Deze kwaliteit moet 90% transparante PET-flessen bevatten en mag maximaal 10% andere PET-verpakkingen bevatten. Onderzoek van de ILT geeft aan dat alleen deze specifieke kwaliteit wordt geproduceerd. Deze kwaliteitseis is conform de afspraken die daarover gemaakt zijn tussen de Raamovereenkomstpartijen. Het gaat om 13 kton dat werd uitgesorteerd.
Hoeveel kiloton Plastic Heroes-PET is er in 2012 en 2013 bij flessenfabrikanten aangeleverd? Hoeveel PET uit nascheidingssystemen?
Onbekend is hoeveel aan flessenfabrikanten is geleverd. Alleen de stappen tussen het inzamelen en het weegmoment bij de recycler worden en zijn onderzocht door de ILT. Dat komt omdat als uitwerking van de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 afspraken gemaakt zijn over ondermeer het meetmoment voor recycling. Dit is het inweegmoment bij de recycler.
Daarnaast betrekken producenten van PET-flessen hun grondstoffen voor de fabricage van PET-flessen wereldwijd van verschillende grondstoffenleveranciers, waarbij zowel virgin als rPET wordt gebruikt. Daarbij gaat het om een internationale markt van vraag en aanbod.
Het is wel bekend hoeveel PET van Plastic Heroes en uit nascheiding in 2012 en 2013 aan recyclers is geleverd. StAV geeft aan dat in 2012 en 2013 in totaal 13 kton gesorteerd PET afkomstig van de gescheiden inzameling via Plastic Heroes geleverd is aan recyclers. Vanuit de nascheiding is daar nog ruim 2 kton aan toegevoegd.
Hoeveel kiloton van dit gesorteerde PET is er in 2012 en 2013 daadwerkelijk door flessenfabrikanten tot recyclaat verwerkt? Hoeveel kiloton recyclaat is daarmee geproduceerd?
Het verwerken van gesorteerd PET tot recyclaat gebeurt bij recyclers en niet bij flessenfabrikanten. Zoals bij de antwoorden 2 en 6 aangegeven, is geen informatie beschikbaar over de hoeveelheid gesorteerd PET uit Plastic Heroes die uiteindelijk in nieuwe flessen terecht komt.
Hoeveel «virgin PET» is hiermee vermeden?
Zoals in reactie op vraag 7 reeds aangegeven, is onbekend hoeveel gesorteerd PET uit Plastic Heroes uiteindelijk als grondstof heeft gediend voor nieuwe flessen. Wel is bekend dat elke ton ingezet rPET leidt tot een ton vermeden virgin PET.
Wat betekent de term «opwerkverlies», die door flessenfabrikanten wordt gebruikt? Welk proces leidt precies tot welke opwerkverliezen?
Het verwerken van gesorteerd PET tot recyclaat gebeurt bij recyclers en niet bij flessenfabrikanten. Het is mij niet bekend wat de flessenfabrikanten met opwerkverliezen bedoelen. De recyclers verwerken de ontvangen balen van een sorteerder en maken daar granulaat van. In dat proces, dat inherent is aan het recycleproces, valt materiaal uit. Dit wordt opwerkverlies genoemd.
Met welke opwerkverliezen hebben deze flessenfabrikanten te maken alvorens zij de Plastic Heroes-PET of nascheidings-PET kunnen/willen gebruiken? Is dat 10 tot 50%?
Het gesorteerde PET met de kwaliteit 90/10 wordt door de recycler nog verder opgewerkt. Hoeveel opwerkverliezen daarbij optreden is in zijn algemeenheid niet aan te geven.
Overigens, ook bij de recycling van PET-flessen afkomstig uit het statiegeldsysteem treden verliezen op. Dus opwerkverliezen treden niet alleen op bij PET-flessen afkomstig van de Plastic Heroes en/of nascheiding.
Klopt het dat de stoffen die als opwerkverlies worden aangemerkt, worden verbrand? Hoeveel kiloton van de uit Plastic Heroes-systemen of scheidingsinstallaties afkomstige balen PET (90/10 of anderszins) is aldus in 2012 en 2013 verbrand of anderszins verwijderd?
De stelling dat alle opwerkverliezen bij recyclers vervolgens verbrand of verwijderd worden, is niet correct. Afgescheiden producten als de doppen (PP) worden anderszins gerecycled.
In welke mate dit plaatsvindt en welk deel mogelijk wel verbrand wordt, is onbekend omdat dit geen onderdeel uitmaakte van het onderzoek van de ILT.
Er wordt gezegd dat er, vanwege de lage olieprijzen in het afgelopen jaar, bij producenten van frisdrankflessen en sorteerders sinds anderhalf jaar sprake is van zeer grote voorraadvorming van balen PET, afkomstig uit Plastic Heroes-systemen en/of nascheiding; in hoeverre zijn er in de periode 2012 – 2014 voorraden ontstaan? Om hoeveel kiloton gaat het?
Het uitgesorteerde PET, via Plastic Heroes en via nascheiding, is in de betreffende periode volledig afgezet bij recyclers.
Of deze balen daar vervolgens grootschalig worden opgeslagen en tot voorraadvorming leiden, is niet onderzocht door de ILT. Deze vraag kan derhalve niet beantwoord worden.
Hoeveel kiloton van de aanvankelijk uit Plastic Heroes-systemen en/of nascheiding afkomstige balen PET (90/10 of anderszins) is in 2012 en 2013 weliswaar geleverd, maar vervolgens doorverkocht aan derden? Wat is er vervolgens mee gebeurd?
StAV geeft aan dat in 2012 en 2013 in totaal 13 kton gesorteerd PET afkomstig van de gescheiden inzameling via Plastic Heroes geleverd is aan recyclers. Vanuit de nascheiding is daar nog ruim 2 kton aan toegevoegd. De ILT controleert conform de afspraken over het meetpunt voor de recycling hoeveel materiaal bij een recycler over de weegbrug gaat. Omdat de stappen daarna geen deel uitmaken van het onderzoek, heeft de ILT geen zicht op de eventuele afvoer naar derden.
Om te waarborgen dat het materiaal daadwerkelijk door een recycler verwerkt wordt, geeft StAV aan dat het gesorteerde PET geleverd wordt aan gecertificeerde verwerkers die werken volgens een afgegeven certificaat. Dit houdt onder andere in dat het geleverde materiaal ook daadwerkelijk bij deze ontvanger verwerkt is of wordt. Onderdeel van deze certificering is onder andere dat de inkomende en uitgaande materiaalstromen van de desbetreffende recycler periodiek door de certificerende instantie worden geaudit om vast te stellen of verwerking daadwerkelijk op de locatie heeft plaatsgevonden.
Hoeveel kiloton gesorteerd Plastic Heroes-PET en PET uit nascheidingsinstallaties is in 2012 en 2013 niet aan producenten van frisdrankflessen geleverd? Aan wie zijn deze kilotonnen dan wel geleverd?
Het is niet bekend hoeveel PET aan producenten van frisdrankflessen is geleverd.
Zie ook de reactie op vraag 6.
In hoeverre wordt dit gesorteerde PET door de afnemer nog opgewerkt/uitgesorteerd? Welke opwerk/sorteerverliezen treden daarbij op?
Bij de afnemers van gesorteerd PET zal nog een verdere opwerking/sortering plaatsvinden. Conform de afspraken over het meetpunt voor recycling wordt alleen die hoeveelheid recycling opgevoerd die ook daadwerkelijk het recyclingsproces ingaat. Zie ook de reacties op de vragen 6, 9 en 10.
Hoeveel kiloton van het aldus aangeleverde PET is er in 2012 en 2013 daadwerkelijk aantoonbaar tot recyclaat verwerkt? Welke producten zijn hiervan daadwerkelijk gemaakt?
Als uitwerking van de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 zijn er afspraken gemaakt over ondermeer het meetmoment voor recycling. Dit is het inweegmoment bij de recycler. Alleen de stappen tussen het inzamelen en dit weegmoment worden en zijn onderzocht door de ILT. Daarmee is het niet mogelijk om in kwantitatieve zin antwoord te geven op de vraag. Zie verder de reactie op vraag 10.
De afzetmarkt van gerecycled PET is een internationale markt waarin de vraag naar eindproducten varieert en dus ook de toepassingen van gerecycled PET. Recyclers bepalen zelf aan wie ze hun producten verkopen en het is aan de afnemers om te bepalen wat ze er mee doen.
In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat gerecycled PET ondermeer wordt ingezet als vezel voor bijvoorbeeld textieltoepassingen zoals kleding, vloermatten, slaapzakken. Of foodgrade kwaliteit als folie om bijvoorbeeld PET-bakjes van te maken of als grondstof van foodgrade kwaliteit in Bottle to Bottle toepassing.
Als er geen afzonderlijke producten van worden gemaakt, in hoeverre zijn deze stromen gemengd door andere (virgin) stromen? Hoeveel virgin materiaal is hiermee uitgespaard?
Bij antwoord 7 en 8 is aangegeven dat met de inzet van rPET virgin materiaal 1-op-1 vervangen wordt. Gezien de eerder aangegeven internationale markt en de onduidelijkheden rond de nog optredende verliezen, is niet te kwantificeren hoeveel virgin materiaal daadwerkelijk is uitgespaard.
Van welke materialen wordt fleece gemaakt? Wordt fleece alleen van zuivere PET (100%) gemaakt?
Fleece kan worden gemaakt van zowel virgin als van gerecycled PET.
Omdat fleece (en het vulmateriaal in bijvoorbeeld ski-jacks) gemaakt wordt van wat kortere ketens, heeft rPET de voorkeur. Omdat fleece meestal wordt ingekleurd, is het minder gevoelig op de kleurspecificaties.
Van PET uit het Plastic Heroes systeem wordt geen fleece gemaakt.
Zo nee, welke DKR-soort1 wordt door producenten minimaal vereist binnen hun productieproces van fleece? Welk deel mag restafval of andere kunststoffen zijn? Wordt dit restafval en worden deze andere kunststoffen ook verwerkt in de vezels?
Zie antwoord vraag 18.
Worden in Nederland of in het buitenland daadwerkelijk fleeceproducten gemaakt van gesorteerd PET afkomstig uit Nederlandse Plastic Heroes-systemen of Nederlandse nascheiding?
Hoeveel kiloton van dit gesorteerde PET werd door deze producenten ingekocht in 2012 en 2013?
Hoeveel kiloton van dit gesorteerde PET werd daadwerkelijk aangewend voor de productie van fleece? Is het daarbij als zelfstandig materiaal gebruikt of is het bijgemengd in een productieproces van virgin materiaal? In het laatste geval, in welke mate? Hoeveel kiloton fleece werd er vanuit dit gesorteerde PET in 2012, 2013 aldus geproduceerd?
Zie antwoord vraag 18.
Met welke opwerkverliezen hebben deze fleecefabrikanten te maken alvorens zij de Plastic Heroes-PET kunnen/willen gebruiken? Kunt u dit opwerkproces beschrijven? Hoeveel virgin materiaal is aldus uitgespaard?
Is deze fleece herkenbaar in de winkel? Heeft deze een vergelijkbare prijs als «virgin fleece»?
Naar deze stroom is geen onderzoek gedaan. Om die reden is deze informatie niet beschikbaar.
Met welke rapporten kunt u uw antwoorden op de bovenstaande vragen onderbouwen?
Zie antwoord vraag 24.
Mogen fleecekleding en andere synthetische kleding in de Plastic Heroes-bakken worden gedeponeerd?
Zie antwoord vraag 24.
Worden fleecekleding en andere synthetische kleding in scheidingsinstallaties herkend en uitgesorteerd als kunststof?
Nee. Het Plastic Heroessysteem is bedoeld voor de inzameling en recycling van kunststofverpakkingsafval uit huishoudens.
Voor de inzameling en recycling van kleding is er een aparte structuur. In de praktijk wordt geen kleding aangetroffen via Plastic Heroes en/of via de nascheiding uitgesorteerd.
Kunt u van de acht frisdrankproducenten – genoemd in het rapport monitoring Prestatiegaranties Raamovereenkomst Verpakkingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport2 – die slechts een percentage van 10,7 recyclaat gebruiken in PET-flessen, per frisdrankproducent (al dan niet geanonimiseerd) het percentage recyclaat weergeven over 2013? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Om welke redenen voldeden niet alle bedrijven aan de norm van 25% recyclaat in nieuwe flessen? Heeft dit te maken met de inherente verontreiniging van Plastic Heroes-PET en nascheidings-PET?
De ILT heeft volgens de afspraken voor de prestatiegarantie over het toepassen van gerecycled PET in grote PET-flessen getoetst hoeveel recyclaat in het vierde kwartaal van 2013 voor productie van nieuwe PET-flessen in ingezet. Zoals in het ILT-rapport van 2013 over de prestatiegaranties is opgenomen, is in de verantwoording van het Afvalfonds hierover een overzicht opgenomen van het gemiddelde percentage recyclaat dat door acht frisdrankproducenten in het vierde kwartaal 2013 voor de productie van nieuwe PET-frisdrankflessen is ingezet. Uit het overzicht blijkt dat de percentages liggen in het bereik van 10,3 tot 47,3%.
Voldeden in 2014 wel alle bedrijven aan de norm van 25%?
In de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 zijn afspraken gemaakt over een minimaal gemiddeld in te zetten aandeel recyclaat in nieuwe PET-flessen.
Dit is zoals afgesproken in de Raamovereenkomst door partijen uitgewerkt in een Basisdocument Monitoring Verpakkingen, waarbij ook de nadere afspraken uit het Addendum meegenomen zijn. Dit document is op 2 september 2013 aan uw Kamer aangeboden3.
Conform het Basisdocument is aan deze prestatiegarantie voldaan als de bedrijven die minimaal 95% van de markt vertegenwoordigen gemiddeld minimaal 25% recyclaat in nieuwe PET-frisdrankflessen hebben ingezet. Er geldt dus geen individuele verplichting voor elk van de bedrijven om minimaal 25% te halen.
StAV geeft aan dat de herkomst van het rPET voor de producenten niet van invloed is geweest op de keuze welk aandeel recyclaat in te zetten. Het heeft veel meer te maken met de tijd en de kosten die nodig zijn om veranderingen en innovaties door te voeren. Het verhogen van het aandeel rPET vraagt tijd en geld. De koplopers in het gebruik van rPET zijn hier al vele jaren mee bezig en hebben dit hoge niveau geleidelijk gehaald.
Welke garanties en aanwijzingen zijn er dat bedrijven die nu al niet de 25% halen door middel van de inschakeling van statiegeld-PET, dit wel gaan en zullen blijven halen indien statiegeld zou worden afgeschaft?
De prestatiegarantie is gemaakt voor een gemiddelde voor alle bedrijven, zoals toegelicht in antwoord 30. De ILT heeft in haar laatste onderzoek naar de prestatiegaranties opnieuw onderzocht of voldaan is aan de gemaakte afspraken. De ILT concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van het Afvalfonds dat aan de prestatie is voldaan. De ILT concludeert dit op basis van het onderzoek naar marktaandeel, herkomst recyclaat, rapportages van frisdrankproducenten (inclusief assurance-rapporten) en de toetsing van informatie uit bedrijfsbezoeken. De ruime marge tussen het gerapporteerde percentage toegepast recyclaat (35,59%) en de prestatienorm (25%) is hierbij meegewogen. Het percentage recyclaat dat in 2014 is toegepast is gestegen ten opzichte van het percentage in 2013. De door frisdrankproducenten toegepaste percentages liggen voor het vierde kwartaal van 2014 in het bereik van 18 tot 47,4%.
Welke garanties en aanwijzingen zijn er dat de overige bedrijven de eis van 25% zullen blijven halen, wanneer statiegeld zou zijn afgeschaft? Halen zij die 25% dan met PET uit Plastic Heroes-systemen en/of nascheiding of wordt dit (bijvoorbeeld uit statiegeldlanden) geïmporteerd?
Er zijn afspraken gemaakt over het gemiddelde niveau voor de gehele sector. Er zijn geen afspraken gemaakt over de herkomst van het rPET. Producenten hebben toegang tot een internationale markt voor rPET en maken daarin individuele afwegingen. De afspraak over het toepassen van gerecycled PET is in de Raamovereenkomst Verpakkingen ook als een aparte afspraak opgenomen en is niet alleen gekoppeld aan het wel of niet vrijgeven van statiegeld.
Er zal binnenkort een brancheverduurzamingsplan worden vastgesteld door het KIDV waarin hoogst haalbare doelen zijn opgenomen voor gerecycled PET in grote en kleine PET-flessen.
Er zijn al enkele jaren diverse PET-flessen op de markt die voor 60 tot 100% bestaan uit PET-recyclaat; betekent dit dan niet dat 60 tot 100% PET-recyclaat het hoogst haalbare doel voor de productie van PET-flessen zou moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 32.
Betekent het feit dat Coca Cola Duitsland adverteert met het feit dat de flessen van Coca Cola Life voor 100% uit recyclaat bestaan niet dat 100% PET recyclaat het hoogst haalbare doel voor de productie van PET-flessen zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 32.
Kan de Kamer vóór het Algemeen overleg Afval en grondstoffen in juni de ILT-rapportage met betrekking tot de hergebruiksnorm kunststof verpakkingen 2013 ontvangen?3 Zo nee, waarom niet?
Coca-Cola heeft inderdaad in Duitsland voor een beperkt deel van het verpakkingsvolume een PET-fles geïntroduceerd van 100% rPET. De ervaringen die hiermee worden opgedaan, zullen bijdragen aan de verdere verduurzaming op de lange termijn, samen met andere aspecten als de verlaging van het flesgewicht en de toename van recyclingmogelijkheden. Het hoogst haalbare doel zal uiteindelijk vastgesteld worden door het KIDV, na toetsing van het verduurzamingsplan hiervoor. Zie ook het antwoord op vraag 34.
Het voorgenomen verbod op gratis plastic tassen |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom neemt Nederland maatregelen om het gebruik van plastic tassen boven de 50 micron te ontmoedigen, terwijl dit op basis van de EU-afspraken niet nodig is?1 Deelt u de mening dat hier sprake is van een strengere toepassing van Europese regels dan strikt noodzakelijk is? Hoe verhoudt zich dit tot het regeerakkoord, waarin staat dat Nederland geen extra koppen of eisen bovenop Europees beleid zal stellen? Kunt u dit toelichten?
Centraal in de Europese Richtlijn staat het tegengaan van inefficiënt gebruik van hulpbronnen en het reduceren van zwerfvuil. De Europese Richtlijn verplicht lidstaten om in ieder geval maatregelen te nemen voor plastic tassen onder de 50 micron. Tegelijkertijd biedt de Richtlijn ruimte om maatregelen te nemen voor alle soorten plastic draagtassen, ongeacht de wanddikte ervan. Ik maak gebruik van de ruimte die de richtlijn zelf biedt en zie dit om die reden niet als kop bovenop Europees beleid.
Het verbod dat per 1 januari 2016 in Nederland in werking treedt, zal alle soorten plastic draagtassen betreffen, ongeacht de wanddikte. Hiermee wordt voorkomen dat er een verschuiving plaatsvindt van de productie van plastic draagtassen onder de 50 micron naar productie van draagtassen boven de 50 micron. Daarnaast is het voor de consument en winkelier en voor de handhaafbaarheid wenselijk om het verbod zo eenduidig en eenvoudig mogelijk te maken.
Waarom wordt het gebruik van plastic tassen in Duitsland op vrijwillige basis gereduceerd en besluit u in Nederland tot een wettelijk verbod? Was er in Nederland geen of te weinig initiatief vanuit ondernemingen en consumenten? Is de milieudruk van een plastic tas in de ons omringende landen anders?
Nederland is al eerder begonnen met het nemen van maatregelen voor de reductie van het gebruik van plastic tassen.
In 2012 is de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 afgesloten tussen het Rijk, de gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven. Daarin is afgesproken dat in het kader van de Verduurzamingsagenda verpakkingen gewerkt zal worden aan het terugdringen van plastic draagtassen in het winkelkanaal. Concreet is afgesproken dat de supermarkten per 1 januari 2014 geen gratis plastic tassen meer weggeven bij de kassa. Vervolgens ben ik in lijn met de voornemens op Europees niveau aan de slag gegaan om de gratis plastic tas in breder verband uit te bannen. Hierover zijn gesprekken gevoerd met brancheorganisaties. Mede naar aanleiding van deze gesprekken is besloten om een brede aanpak voor draagtassen te maken waarbij wordt ingezet op preventie, hergebruik en op de juiste manier afdanken, met als onderdeel een verbod op gratis plastic draagtassen bij de kassa.
Alleen op basis van vrijwillige afspraken zou de gewenste vermindering van de milieudruk niet bereikt worden. Een aanpak is pas echt effectief als die overal wordt toegepast. Gedurende de gesprekken met de brancheorganisaties werd steeds duidelijker dat veel winkels niet aangesloten zijn bij de brancheorganisaties. Daarom hebben de meeste branches aangegeven dat ze liever regelgeving zien. Het is onder andere deze informatie die mij er toe heeft gebracht om over te gaan tot een verbod op gratis plastic tassen.
Kan er volgens u sprake van een gelijk Europees speelveld zijn als er in elke EU-lidstaat andere regels gelden voor wat betreft plastic tassen? Waarom wel of niet?
De Europese regels schrijven voor dat lidstaten ofwel ervoor moeten zorgen dat plastic tassen niet langer gratis worden verstrekt, ofwel andere maatregelen moeten nemen die het verbruik van plastic tassen doen verminderen tot 40 plastic draagtassen per persoon per jaar in 2025. Ik kies voor het eerste.
Het feit dat lidstaten enige flexibiliteit hebben om te bepalen hoe ze maatregelen nemen om het verbruik van plastic tassen te reduceren, vind ik een goede zaak. Flexibiliteit is nodig om rekening te houden met de specifieke omstandigheden in de verschillende lidstaten. Een gelijk speelveld blijft bestaan aangezien de plastic tas nergens als afzonderlijk product verboden wordt, en vergelijkbare reductiestreefwaarden gelden in alle lidstaten.
Is van de EU-lidstaten waar reeds maatregelen zijn om het aantal plastic tassen terug te dringen, bekend in hoeverre de milieudruk is afgenomen als gevolg van deze maatregelen? Is er sprake van minder plastic in het zwerfafval in deze landen? Is de «plastic soep» afgenomen nadat deze maatregelen zijn genomen? Vindt u het belangrijk om deze informatie mee te nemen in uw overwegingen alvorens u besluit om een verbod op gratis plastic tassen in te stellen? Waarom wel of niet?
Zoals aangegeven op eerdere vragen van uw Kamer2 hebben diverse lidstaten binnen de Europese Unie maatregelen genomen of zijn voornemens om maatregelen te nemen voor de reductie van het gebruik van de plastic draagtassen. Over de effecten van de maatregelen is nog weinig bekend. Ierland kent een heffing op de plastic tassen; deze heffing heeft meer dan 90% reductie opgeleverd van het aantal plastic tassen dat aan de toonbank of bij de kassa is verstrekt.
Klopt het dat EU-lidstaten, binnen de afspraken die gemaakt zijn om het aantal plastic tassen te reduceren, uitzonderingen mogen maken? Zo ja, is het mogelijk voor Nederland om een uitzondering te maken voor het gebruik van dunne plastic verpakkingen omwille van voedselhygiëne of functionaliteit? Bent u voornemens om van deze mogelijkheid gebruik te maken? Waarom wel of niet en zo ja, voor welke producten zou deze uitzondering precies gelden?
Ja, het klopt dat de richtlijn ruimte biedt voor uitzonderingen. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om zeer lichte plastic draagtassen (onder de 15 micron) van de maatregelen uit te sluiten om redenen van hygiëne of als deze als primaire verpakking voor losse levensmiddelen worden verstrekt, als dit helpt om voedselverspilling te voorkomen. Ik zal gebruik maken van deze ruimte. Er zal in de toelichting op de regeling geen vastgestelde lijst van producten worden opgenomen waarbij de uitzonderingen gelden, maar wel een aantal voorbeelden ter verduidelijking.
Kunt u aangeven op welke wijze Bangladesh en Rwanda, waar een totaalverbod voor plastic tassen geldt, een lichtend voorbeeld voor Nederland zijn wanneer we naar de status van het milieu in deze landen kijken?
Deze landen zijn genoemd in de opsomming van de landen die maatregelen nemen voor de reductie van plastic tassen en niet als lichtend voorbeeld als het gaat om de status van het milieu in deze landen.
Klopt het dat een verbod voor plastic tassen boven de 50 micron volgens een advies van de Raad van State niet toegestaan is?2 Bent u bereid dit juridisch nader te toetsen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het advies van de Raad van State waar u op doelt, had betrekking op artikel 3, zesde lid, van het Besluit beheer verpakkingen 2014, dat een grondslag bevat voor het verbod op gratis plastic draagtassen. De Raad had destijds bezwaar tegen deze bepaling omdat deze op gespannen voet zou staan met artikel 18 van de Richtlijn verpakkingen.
Dit bezwaar is inmiddels ondervangen met de op 29 april 2015 vastgestelde Richtlijn (EU) 2015/720. Daarin wordt lidstaten opgedragen maatregelen te treffen om het gebruik van plastic draagtassen te verminderen, in ieder geval de plastic draagtassen onder de 50 micron. Bij deze maatregelen kan worden afgeweken van artikel 18 van de Richtlijn verpakkingen op voorwaarde dat de beperkingen evenredig en niet-discriminerend zijn. De lidstaten kunnen deze maatregelen, waaronder economische instrumenten, ook nemen ten aanzien van plastic draagtassen boven de 50 micron wanddikte. Uit de overwegingen bij de richtlijn blijkt dat ook ten aanzien van deze maatregelen kan worden afgeweken van artikel 18 van de Richtlijn verpakkingen.
De implementatie van de richtlijn wordt niet nader getoetst door de Raad van State. De implementatie geschiedt bij ministeriële regeling middels een nadere uitwerking van de genoemde grondslag in het Besluit beheer verpakkingen 2014.
Hoe moeten consumenten volgens u hun foe yong hai en babi pangang meenemen vanaf de Chinees naar huis? Waar moeten consumenten hun pruimen, kippenpootjes of kabeljauw in verpakken als zij dit op de wekelijkse markt willen kopen? Bent u bereid hierover informatie te geven in de door u voorgenomen voorlichtingscampagne? Waarom wel of niet?
Zoals het antwoord op vraag 5 aangeeft, biedt de richtlijn ruimte voor uitzonderingen. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om zeer lichte plastic draagtassen (onder de 15 micron) van de maatregelen uit te zonderen om redenen van hygiëne of als deze als primaire verpakking voor losse levensmiddelen worden verstrekt, als dit helpt om voedselverspilling te voorkomen. Ik zal gebruik maken van deze ruimte. In de communicatie over het verbod op gratis plastic tassen zal ondermeer toegelicht worden waar de uitzonderingen betrekking op hebben.
Indien een product in een andere tas dan de plastic tas wordt vervoerd en het product raakt om die reden beschadigd tijdens het transport, wiens verantwoordelijkheid is dit dan volgens u? Ziet een consument af van een deel van zijn rechten als hij een alternatief voor een plastic tas gebruikt? Hoe worden garantiebepalingen en consumentenbescherming gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?
Voor zover bekend leidt een verbod op het gratis verstrekken van plastic draagtassen niet tot verandering in bestaande garantiebepalingen en consumentenbescherming, met dien verstande dat indien de verpakking van een product in een plastic draagtas vanwege de aard van het product vereist is, de kosten daarvan overgaan van de verkoper op de koper. Indien dit laatste als bezwaarlijk wordt gezien, zou de verkoper er voor kunnen kiezen het product in een gratis tas van een ander materiaal te verstrekken. Na levering van het product door de verkoper, is het risico op beschadiging van het product als gevolg van eigen transport door de koper, voor de koper.
Hoe groot is het draagvlak voor het reduceren van plastic tassen onder Nederlandse consumenten? Is het volgens u noodzakelijk dat de overheid een voorlichtingscampagne in het leven roept? Wat zijn de kosten van zo’n campagne en wat is het verwachte effect ervan? Uit welk budget wordt deze campagne betaald? Kunt u dit toelichten?
Uit de pilot van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) «Mag het een tasje minder zijn?» is gebleken dat de bekendheid met het doel van een maatregel bepalend is voor het draagvlak. Hierom zal samen met de brancheorganisaties worden gewerkt aan een brede communicatieaanpak. Deze communicatieaanpak is bedoeld om de bewustwording zowel vóór als achter de toonbank te vergroten. Het verbod vergt immers een aanpassing in het gedrag van zowel consumenten als winkeliers. De omvang, kosten en het effect hangt af van de invulling waartoe we met de branches zullen komen. Een deel van de kosten van deze communicatie zal worden betaald uit artikel 21 van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Is een heffing op het gebruik van plastic tassen volgens u een logisch vervolg op het verbod op gratis plastic tassen in Nederland? Zo ja, hoe hoog zou deze heffing volgens u moeten zijn en wie moet deze heffing volgens u betalen? Moet er over deze heffing ook BTW betaald worden? Moet het bedrag voor een plastic tas volgens u separaat op de bon vermeld worden? Wie zou volgens u moeten bepalen hoe hoog de heffing voor een plastic tas moet worden? Gaat u hier richtlijnen voor opstellen? Kunt u dit toelichten?
Uit de pilot ««Mag het een tasje minder zijn?»» van het KIDV blijkt dat het aantal uitgegeven draagtassen fors kan worden verminderd door een combinatie van beprijzing en goede communicatie met ondernemers, winkeliers en consumenten. In de regeling zal niet worden vastgelegd welk (minimum) bedrag winkeliers moeten vragen voor het verstrekken van een plastic draagtas. Dit is aan de winkeliers zelf en uit de pilot bleek dat winkeliers dit ook prima zelf kunnen bepalen. Wel zal er over de heffing BTW moeten worden gerekend, dat geldt namelijk voor alle producten die verkocht worden, dus de plastic tas valt hier logischerwijs ook onder. De regeling zal niet voorschrijven of het bedrag ook separaat op de bon moet worden vermeld. Het uitgangspunt is dat de winkelier kan aantonen dat er geen gratis plastic draagtassen worden verstrekt zodra het nodig zou zijn om hier inzicht in te geven.
Wat zijn de geschatte opbrengsten van een heffing op plastic tassen? Vindt u dat deze opbrengsten besteed moeten worden aan het verder beperken van de milieudruk van plastic tassen? Zo ja, kunt u concretiseren waar de opbrengsten specifiek aan uitgegeven kunnen worden? Zo nee, waarom moeten consumenten en/of winkeliers betalen zonder dat het ten goede komt aan het milieu?
Het is niet mogelijk om de opbrengsten te schatten. In de regeling zal namelijk geen minimum prijs voor plastic tassen worden vastgelegd. Dit is aan de winkeliers zelf, waarbij een richtbedrag van € 0,10 in de toelichting zal worden genoemd. Dit bedrag is ook gehanteerd in de pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?». Uit de studie van het KIDV bleek dat de grootste milieuwinst zit in het omlaag brengen van het aantal gebruikte draagtassen. Dit kan met beprijzing en goede communicatie worden gerealiseerd.
Hoe wilt u het effect van een verbod op gratis plastic tassen meten, als er op dit moment slechts schattingen bekend zijn over het huidige gebruik van plastic tassen? Wanneer is de methodiek die de Europese Commissie momenteel ontwikkelt, gereed? In hoeverre is deze in Nederland toe te passen?
De Europese Commissie heeft in de richtlijn aangegeven dat een methodiek wordt ontwikkeld. Uiterlijk 27 mei 2016 zal de Commissie «een uitvoeringshandeling tot vaststelling van de methode voor de berekening van het jaarlijkse verbruik van lichte plastic draagtassen per persoon»4 vaststellen. Deze zal voor alle lidstaten, dus ook voor Nederland, van toepassing zijn. Het doel is om voor alle lidstaten op eenduidige wijze inzichtelijk te maken wat het gebruik van plastic tassen is.
Als u slechts schattingen bekend zijn over het huidige gebruik van plastic tassen, hoe kunt u dan met zekerheid zeggen dat de Green Deal ter reductie van het gebruik van plastic tassen niet voldoende werkt? Vereist zo’n uitspraak in uw ogen niet meer kennis dan alleen grove schattingen? Waarom wel of niet?
Er is gesproken met de branches over een mogelijke Green Deal.
Uit deze gesprekken bleek dat dit niet zou leiden tot de gewenste reductie en dat hier onvoldoende draagvlak voor was.
Bovendien zijn niet alle winkeliers vertegenwoordigd in de brancheorganisaties. Betrokken brancheorganisaties, waaronder de Raad Nederlandse Detailhandel (RND), hebben daarom gevraagd om een wettelijke regeling zodat alle winkeliers hieraan gebonden zijn. Een wettelijk verbod voorkomt dat toonbankinstellingen vanuit concurrentieoogpunt in de verleiding komen een plastic draagtas gratis mee te geven. Hiermee is een gelijk speelveld ook gewaarborgd.
Daarnaast draagt een wettelijke regeling bij aan eenduidigheid. Als het verbod in elke winkel geldt, is dit het beste uit te leggen aan een consument en hoeft deze zich niet steeds opnieuw af te vragen wanneer het verbod wel of niet van toepassing is.
Wat was binnen de genoemde Green Deal de afgesproken termijn om met een gezamenlijk plan met maatwerk per branche te komen? Waarom is dit niet gelukt? Is het afdwingen van resultaten door middel van een verbod volgens u de meest geschikte optie in deze? Kunt u dit toelichten?
Graag verwijs ik u naar antwoord 14, hierin staat beschreven waarom naar aanleiding van gesprekken met de branches tot een verbod is overgegaan.
Welk percentage van de huidige gebruikte plastic tassen wordt (voor zover bekend) meerdere keren gebruikt? Welk percentage van de huidige gebruikte plastic tassen leidt (voor zover bekend) tot zwerfafval? Welk percentage van de huidige gebruikte plastic tassen belandt (voor zover bekend) in het huishoudelijk afval en wordt verwerkt tot nieuwe (kunststof) grondstoffen?
Omdat er uitsluitend schattingen beschikbaar zijn van het totaal aantal gebruikte tassen en het aandeel tassen in het zwerfafval is deze vraag niet exact te beantwoorden.
In de materiaalstudie van TNO en de aannames van de EU blijkt dat de milieuimpact van draagtassen bij meerdere malen gebruik lager ligt dan bij eenmalig gebruik. Er zijn echter geen exacte cijfers beschikbaar over het percentage hergebruikte tassen.
In het KplusV-rapport is een grove schatting gemaakt van de hoeveelheid zwerfafval in Nederland. Dit komt neer op 50 kton per jaar wat op basis van een doorrekening en een inschatting neer komt op ongeveer 142 miljoen tasjes, uitgaande van de tellingen 2008 – 2014. Het gebruikte aantal tassen dat tot zwerfafval leidt is naar schatting 142 miljoen tassen van de 1,3 tot 4,4 miljard totaal aantal tassen.
Van het totaal huishoudelijk restafval bestaat 1.1% uit plastic tassen waarvan ongeveer 30% wordt nagescheiden. Uitgaande van een rendement van 75% betekent dit dat 8,7 kton tassen beschikbaar is voor recycling. Daarnaast bevat ook de kunststofinzameling nog een aandeel plastic tassen die ook gerecycled zou kunnen worden. Dit komt neer op 4,4 kton plastic tassen. In totaal betekent dit dat er ongeveer 13,1 kton voor recycling beschikbaar zou zijn.
Vindt u het gepast om voor hooguit 1,1% van het huishoudelijk restafval een wettelijk verbod af te kondigen? Welk precedent schept dit? Bent u voornemens om ook voor andere delen van het huishoudelijk afval verboden in te stellen? Komt er ook een verbod op meer materialen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom kiest u er dan voor dit specifieke en zeer kleine gedeelte van al het afval, wel voor een verbod?
1,1% lijkt misschien weinig, maar dit is omgerekend bijna 40 miljoen kilo grondstoffen die grotendeels verbrand worden. Het gaat in het verbod ook niet alleen om deze 1.1% tassen in het restafval. Het verbod beoogt het aantal gebruikte draagtassen te reduceren. Dit om grondstofverspilling te reduceren en zwerfafval tegen te gaan. De ladder van Lansink is leidend en dus is preventie de eerste stap. Daarna komt hergebruik en de tassen die wel gebruikt worden zullen in de juiste bak moeten zodat recycling mogelijk is. Hopelijk wordt het aandeel plastic tassen in het restafval de komende jaren dus nog lager.
Wie of welke landen zijn volgens u de grootste veroorzakers van de «plastic soep»? Wat doet u eraan om deze veroorzakers op hun verantwoordelijkheden te wijzen?
In het zeer recent verschenen artikel «Plastic waste inputs from land into the ocean» 5 is op basis van drie factoren (bevolkingsdichtheid, het welvaartsniveau en de kwaliteit van afvalinzameling- en verwerking) een top 20 van landen opgesteld die naar schatting het meest bijdragen aan de plastic soep. Het zwaartepunt ligt in Zuid-Oost Azië.
De plastic soep vraagt om een wereldwijde aanpak en samenwerking. Nederland steunt en neemt actief deel aan het Global Partnership on Marine Litter (GPML) van de Verenigde Naties. Dit partnerschap heeft als doel om wereldwijd het mariene zwerfvuil te reduceren om zo gezondheid en milieu te beschermen. Daarnaast werkt een netwerk van 90 bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en overheden in het kader van het Ketenakkoord Kunststofkringloop actief aan een integrale en concrete aanpak gericht op het creëren van een circulaire economie als structurele oplossing van de (plastic) vervuiling van het mariene milieu. Duurzame innovaties worden op de markt gebracht, zowel in Nederland, in Europa als in de rest van de wereld. Het kabinet staat namelijk voor een innovatiegerichte aanpak waarmee landen en stedelijke delta’s gestimuleerd worden om gebruik te maken van Nederlandse kennis en ervaring.
Binnenkort zal een delegatie van het Nederlandse consortium een integraal voorstel met twintig projectvoorstellen aanbieden aan de Staatssecretaris van Milieu van de Staat Rio de Janeiro in Brazilië, waarmee wordt bijgedragen aan een schone zee, meer (groene) banen en bedrijvigheid en betere leefomstandigheden in de stad. Dit biedt kansen voor Nederlandse bedrijven om hun kennis en ervaring te verwaarden in het buitenland. Deze aanpak kan ook in andere stedelijke delta’s in de wereld worden ingezet.
Klopt het dat voor het produceren van juten tassen de productie van voedselgewassen moet wijken? Kloppen de berichten dat agrariërs in Azië thans al conversie plegen? Om hoeveel hectares gaat het? Hoe beoordeelt u het feit dat voedsel plaats moet maken voor het verbouwen van jute, omdat u een verbod op gratis plastic tassen wilt?
Uw idee dat de productie van jute wereldwijd specifiek voor jute tassen in Nederland door een verbod op gratis plastic tassen leidt tot minder productie van voedsel deel ik niet. De productie van jute kan, net als andere biobased grondstoffen, concurreren met voedselgewassen. Jute is echter een rotatiegewas en wordt dus niet jaar na jaar op dezelfde grond verbouwd maar afgewisseld met andere gewassen. Ook is de productie is de afgelopen decennia afgenomen.
Kunt u aangeven wat het effect van biologisch afbreekbare tassen is voor de recyclingscyclus van een «gewone» plastic tas? In hoeverre is het in dit licht wenselijk dat het aandeel biologisch afbreekbare tassen toeneemt?
Effecten van bioafbreekbare tassen zijn beschreven in de eerder naar u toegestuurde studie «Haalbaarheidsstudie bioafbreekbare plastic draagtasjes. Technische en economische haalbaarheid en implicaties»6. Hierin staat dat biologisch afbreekbare tassen kunnen worden ingezet voor de inzameling van groente- en fruitafval. Dit alleen mits deze gecertificeerd zijn volgens de EN13432 en dus bioafbreekbaar zijn onder composteringsomstandigheden (55–60°C). Tevens wordt aangegeven dat recycling in het algemeen gebaat is bij zo weinig mogelijk verschillende materiaalstromen. Er is een methode om plastics, zowel de conventionele als bioafbreekbare, te scheiden met behulp van infraroodtechnologie. Deze wordt echter nog niet breed toegepast door verwerkers.
Kunt u inzichtelijk maken wat de milieudruk is van plastic tassen, en van alle alternatieven voor plastic tassen? Wat is de milieudruk van een gelamineerde juten of gelamineerde papieren tas? Valt een gelamineerde juten of papieren tas volgens u wel of niet onder uw voorgenomen maatregel om gratis plastic tassen te verbieden? Is er nog wel sprake van een gelijk speelveld als we een gelamineerde juten of papieren tas wel toestaan en een plastic tas niet? Waarom wel of niet?
De milieudruk van de diverse materialen die voor draagtassen gebruikt worden, is bepaald in de materialenstudie van het KIDV, die uw Kamer bij de brief7 over de aanpak van draagtassen ontvangen heeft. Naar gelamineerde draagtassen is in dit onderzoek niet gekeken.
De brede aanpak waarop ingezet wordt, namelijk eerst inzetten op preventie, dan hergebruik en dan op de juiste manier afdanken, is ook van toepassing op gelamineerde draagtassen.
Het verbod dat vorm krijgt in de ministeriële regeling heeft alleen betrekking op plastic draagtassen. Met die regeling wordt de Europese richtlijn geïmplementeerd en de richtlijn heeft betrekking op plastic draagtassen en gaat niet over gelamineerde draagtassen.
Hoe beoordeelt u de wens van producenten van kunststofverpakkingen om bij een verbod op gratis plastic tassen ook een verbod op papieren en juten tassen in stellen? Wat is uw visie op een gelijk speelveld? Deelt u de mening dat het instellen van een verbod op gratis plastic tassen ook vraagt om
Het verbod op gratis plastic draagtassen vindt zijn grondslag in Richtlijn (EU) 2015/720. Implementatie daarvan is verplicht voor alle EU-landen en zorgt op die manier voor een gelijk speelveld in Europa. Een verbod op gratis draagtassen van andere materialen in Nederland is niet mogelijk omdat dit in strijd is met artikel 18 van de Richtlijn verpakkingen.
handhaving van dat verbod? Deelt u de voorts de mening dat zo’n verbod, alsmede het handhaven ervan financieel onderbouwd moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de kosten voor handhaving door de Inpectie Leefomgeving en Transport wel kwantificeren?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft voor 2016 het onderwerp opgenomen in haar jaarplan.
Deze inzet moet nog verder worden ingevuld. Er zal nog worden gekeken hoeveel capaciteit er voor de uitvoering van dit nieuwe verbod nodig is.
Deelt u de mening dat een verbod op gratis plastic tassen pas ingesteld kan worden als duidelijk is hoe zo’n verbod in de praktijk gehandhaafd wordt? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het proces van de totstandkoming van een regeling is het toetsen van de maatregelen die daarin opgenomen worden door de ILT op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid.
De ILT stelt later dit jaar in het jaarplan 2016 een plan van aanpak op waarin de wijze van inspecteren zal worden bepaald.
Kunt u nader specificeren hoe u de handhaving van een verbod op gratis plastic tassen voor u ziet? Stuurt u controleurs (plastic politie) naar markten en winkelcentra om mensen met plastic tassen in hun hand te vragen om een bewijs van betaling? Krijgen zij een boete wanneer ze niet kunnen bewijzen of ze voor hun plastic tas betaald hebben? Krijgen winkeliers een boete of dwangsom wanneer zij toch gratis plastic tassen weggeven? Hoe hoog worden deze boetes of dwangsommen? Als dit alles niet het geval is, wat is uw concrete voorstel voor handhaving dan wel? Als u nog geen concreet voorstel heeft, wanneer kunnen wij dit dan verwachten?
Het optreden van de Inspectie bij eventuele overtredingen zal altijd conform het vastgestelde ILT Interventiekader plaatsvinden.
De normadressant voor dit verbod zal de winkelier zijn en niet de consument. Zie ook de reactie op vraag 24.
Bent u zich ervan bewust dat plastic tassen niet alleen uitgedeeld worden in winkels, maar ook op bijvoorbeeld beurzen en evenementen? Hoe wilt u voor dit soort gevallen handhaven? Welke alternatieven zijn er voor deze gelegenheden?
Ja, het is mij bekend dat ook op beurzen en evenementen plastic draagtassen uitgedeeld worden. Het verbod heeft ook betrekking op deze categorie en ook de beurzen en evenementen kunnen duurzame alternatieven gebruiken of geld vragen voor de plastic draagtas, tenzij de uitzonderingsgronden van toepassing zijn.
Klopt het dat winkeliers vaak grote partijen plastic tassen kopen en dus een grote voorraad in hun winkel hebben? Komt er een overgangsregeling voor deze winkeliers, of moeten zij hun voorraad per 1 januari 2016 vernietigen? Als er een overgangsregeling komt, hoe zal deze er dan uit zien? Hoe oordeelt u over het tijdspad in verband met voorlichting, ombouw van winkels en afbouw van voorraden? Als zij voorraden moeten vernietigen, wat is de milieudruk hiervan?
Het verbod op gratis plastic tassen is reeds in februari van dit jaar aangekondigd. Daarmee hebben de winkeliers 10 maanden de tijd om zich hierop voor te bereiden. Er hoeven geen voorraden vernietigd te worden. Het gaat hier immers niet om een algeheel verbod. De tassen kunnen ook na 1 januari 2016 verstrekt worden, alleen tegen een betaling waarvan de hoogte door de winkelier zelf wordt bepaald.
De impasse bij de asbestcalamiteit in Wateringen |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de gemeente Westland op 15 april 2015 via een persbericht heeft laten weten «klaar te zijn in de asbestwijk»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht van de gemeente Westland dat de wijk asbestveilig is verklaard, waarbij gesteld wordt dat «op het moment van de eindcontrole geen losse en zichtbare asbestdelen meer aanwezig zijn», terwijl bewoners op diverse manieren aandacht vragen bij hun gemeente voor het feit dat er in tuinen nog zichtbaar asbest aanwezig is?
Een onafhankelijk en gecertificeerd laboratorium heeft een nacontrole uitgevoerd. Uit deze nacontrole is gebleken dat er geen losse asbestdelen meer zijn aangetroffen in het openbaar gebied, op daken, in tuinen en op sportvelden. Ook na zorgvuldig handmatig opruimen van zichtbaar asbest na een brand kunnen nog steeds resten asbesthoudend materiaal worden aangetroffen. Op de website van de gemeente Westland staat aangegeven wat bewoners moeten doen met asbest dat gevonden wordt in de openbare ruimte of opeigen terrein. Als bewoners asbestdeeltjes vinden op hun terrein dan kunnen zij dat zelf opruimen of contact opnemen met de gemeente.
Wat vindt u van het feit dat bewoners vanuit de genoemde wijk zich dusdanig genegeerd voelen, dat zij niet alleen een rapport op hebben laten stellen2, maar tevens menen het noodnummer van de provincie te moeten bellen om aandacht te vragen voor hun situatie?
Ik begrijp dat de bewoners zich zorgen maken over de gevolgen van de asbestbrand in hun omgeving. De gemeente Westland is voor de bewoners het eerste aanspreekpunt als bewoners asbestdeeltjes aantreffen. De gemeente Westland heeft op haar website aangegeven wat bewoners moeten doen als zij asbest aantreffen.
Wat vindt u van het feit dat er een rapport ligt van Oesterbaai gedateerd 20 april 2015, met de titel: «impasse asbestcalamiteit en verspreiding losse asbestrestanten» waarin gesteld wordt dat «vaststaat dat voor- en achtertuinen en de daken (ook onder de dakpannen) van een groot deel van de woningen nog niet volledig gesaneerd zijn en er nog restanten asbesthoudend materiaal aanwezig zijn»?
Het is niet uit te sluiten dat bewoners na een asbestbrand nog losse asbestdeeltjes kunnen aantreffen op hun terrein. Vandaar ook dat gemeenten na een asbestbrand inwoners voorlichten over hoe de asbestdeeltjes veilig verwijderd kunnen worden.
Hoe verhoudt zich naar uw mening de verklaring van de gemeente Westland van 15 april 2015 dat de wijk asbestvrij verklaard is met de bevindingen in het rapport Oesterbaai?
De wijk in de gemeente Westland is door een onafhankelijk, gecertificeerd en geaccrediteerd laboratorium asbestveilig verklaard. Er is geen reden om aan te nemen dat de eindcontrole niet conform de daar toe geldende richtlijnen is uitgevoerd.
Bent u bereidt de «casus Wateringen» als een voorbeeldcasus te nemen, een reactie te geven op genoemd rapport, na te gaan op welke wijze de gemeente Westland zich als toezichthouder heeft opgesteld, de gevolgde procedure en regels na te gaan, dit te kwalificeren en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is neergelegd bij de provincies. Het is derhalve niet aan mij om een oordeel te vellen over het handelen van de gemeente.
Het miljoenenverlies bij het Afval Energie Bedrijf in Amsterdam |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «89 miljoen in rook op»?1
Ja.
Hoe verklaart u de miljoenenverliezen bij het Afval Energie Bedrijf (AEB) Amsterdam?
Uit het artikel waaraan wordt gerefereerd, blijkt dat reeds voor de verzelfstandiging informatie beschikbaar was over de financiële situatie. Tevens is beschreven dat de reden voor verzelfstandiging was om te voorkomen dat commerciële concurrenten klaagden over ongeoorloofde staatssteun. Het is verder niet aan mij om een toelichting te geven op de redenen die bij het gemeentebestuur speelden, noch om een oordeel uit te spreken over de vraag of de verliezen voorkomen hadden kunnen worden.
Hadden deze verliezen voorkomen kunnen worden wanneer niet tot verzelfstandiging zou zijn overgegaan? Zo ja, was dit voor de verzelfstandiging ook al bekend? Waarom is er in dat geval dan toch gekozen voor verzelfstandiging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het aanbod van restafval in Nederland zich tot de verwerkingscapaciteit, gemeten over de laatste tien, twintig jaar?
In onderstaande tabel zijn het aanbod van het restafval en de verwerkingscapaciteit opgenomen. De uitbreiding van capaciteit is aanvankelijk gepleegd om de gewenste verschuiving van storten naar verbranden te kunnen opvangen. Dit is succesvol geweest. De laatste jaren daalt door betere afvalscheiding de calorische waarde van het afval waardoor installaties meer afval kunnen verwerken. Dit verklaart de lichte toename van de capaciteit.
5.362
5.502
5.542
5.788
6.053
6.333
6.459
7.207
7.480
7.549
5.362
5.502
5.542
5.788
6.053
6.332
6.403
6.912
6.445
5.937
0
0
0
0
0
1
56
295
1.035
1.612
5.362
5.762
5.860
6.365
6.680
7.196
7.070
7.532
7.613
7.715
Leidt het succes van vermindering van het creëren van afval, afvalscheiding, hergebruik en het landelijke programma «Van Afval naar Grondstof» (VANG) tot structurele overcapaciteit bij afvalverwerkingsinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Succes van het VANG-programma zal ertoe leiden dat minder capaciteit nodig is voor verbranding van Nederlands afval. Het is aan de exploitanten van de afvalverbrandingsinstallaties wat zij doen met de restcapaciteit. De afgelopen jaren heeft dit geleid tot import, zodat nauwelijks sprake was van overcapaciteit. Indien in de toekomst minder buitenlands afval beschikbaar is voor verbranding, zal naar verwachting een deel van de capaciteit worden gesloten of getransformeerd.
Hoeveel afval van buiten Nederland wordt er door het AEB en andere afvalverbranders in Nederland verwerkt? Hoe heeft dit zich over de laatste jaren ontwikkeld?
In de tabel in antwoord 4 zijn deze hoeveelheden opgenomen.
Vindt u het wenselijk dat Nederland vanwege de grote verwerkingscapaciteit grote hoeveelheden afval uit het buitenland blijft importeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Afval dat Nederland importeert, draagt bij aan het benutten van de beschikbare capaciteit (economische baten, geen kapitaalvernietiging) en aan de doelstelling voor duurzame energie (de biogene fractie). Er is ook sprake van klimaatwinst, omdat het afval anders in het buitenland zou zijn gestort of verbrand zonder energieterugwinning. Bovendien draagt een sterke positie van Nederland als verwerker van afval bij aan het verwezenlijken van de ambitie om een vooraanstaande rol te spelen bij de transitie naar een circulaire economie. Randvoorwaarde is dat voldaan moet worden aan de bestaande vergunningen. Uiteraard is de ambitie dat steeds meer afval, in Nederland en elders, wordt vermeden of gerecycled. Op de langere termijn hoeft dan minder afval te worden verbrand en zal de import voor verbranding dalen.
Wat is het verwachte aanbod van afval op de korte en langere termijn en hoe wordt de verwerkingscapaciteit hierop afgestemd?
De VANG-doelstellingen moeten ertoe leiden dat in 2022 nog maar 2–3 Mton Nederlands afval wordt verbrand. In Europa was in 2012 nog sprake van stort van 63 Mton afval. Voor een groot deel is dit verbrandbaar afval. Deze hoeveelheid is (veel) groter dan de huidige en in 2022 verwachte restcapaciteit van afvalverbrandingsinstallaties in Europa. De verwachting is dus dat de Nederlandse restcapaciteit voorlopig gevuld kan worden met import. Of dit gebeurt, hangt af van de kosten van transport en verwerking, én van de concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse installaties. Op de langere termijn zal veel afhangen van de snelheid waarmee, onder invloed van Europees en nationaal beleid, de transitie naar een circulaire economie zich voltrekt.
Hoeveel door verbranding van afval opgewekte energie in Nederland wordt nuttig gebruikt en in welke sectoren?
De AVI’s produceerden in 2013 27,4 PJ aan energie, waarvan 16,7 PJ hernieuwbare energie. Dit is 1,3% van de totale energieproductie in Nederland. Hiervan is 11,1 PJ elektriciteit die wordt ingevoed in het net en niet specifiek aan bepaalde sectoren wordt geleverd.
De opgewekte warmte, 16,3 PJ, wordt steeds meer nuttig gebruikt. Dit varieert per installatie en wordt niet centraal bijgehouden. Sommige installaties voeden warmtenetten die de gebouwde omgeving van warmte voorzien, andere installaties leveren (ook) aan bedrijven.
Wat kan de afvalverbrandingssector leren van de rioolwaterzuiveringssector, waar vraag en aanbod waarschijnlijk stabieler zijn?
De vraag suggereert dat stabiliteit in vraag en aanbod wenselijk zijn. Het kabinet richt zich er juist op het aanbod van Nederlands afval voor verbranding te laten dalen, door afvalpreventie en recycling te stimuleren. Door het importeren van afval zorgen de exploitanten dat er toch sprake is van stabiliteit van vraag en aanbod. Op deze manier zorgen de exploitanten voor een stabiel aanbod.
Hoe vergelijkt u de situatie bij AEB Amsterdam met die bij bijvoorbeeld Slibverwerking Noord-Brabant, dat 15 miljoen euro investeerde en nu praktisch energieneutraal opereert?2
Beide bedrijven zijn niet te vergelijken. AEB verbrandt afval, SNB rioolwaterzuiveringsslib.
Kunt u deze vragen zo mogelijk beantwoorden vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en Afval op 22 april 2015?
Dit overleg is door uw Kamer uitgesteld.
Het bericht ‘Illegale autosloop blijkt onstuitbaar’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Illegale autosloop blijkt onstuitbaar»?1
Ja, daarvan heb ik kennis genomen.
Hoe komt het dat de auto- en demontagebranche slechts één dag na het ingaan van het verbod al via de krant aan de bel trekt?
De Auto- en demontagebranche geeft in het artikel aan dat zij lange tijd hebben gepleit voor het afschaffen van de Sloop In Eigen Beheer (SIEB) regeling. Deze afschaffing is nu per 1 april geëffectueerd. Zij wijzen nu op een ander probleem, de zogenoemde «fake export». Dit betreft het melden van een auto voor export, terwijl deze vervolgens niet daadwerkelijk wordt geëxporteerd maar illegaal wordt gesloopt. De RDW is inmiddels in overleg met de branche om te kijken hoe groot dit probleem is en welke oplossingen denkbaar zijn. Dit sluit aan bij de wensen van de branche zoals geuit in het krantenartikel.
Klopt het beeld dat in het betreffende artikel wordt geschetst, namelijk dat veel auto’s worden gesloopt door bedrijven die daar niet bevoegd toe zijn? Om hoeveel auto’s en bedrijven gaat het? In hoeveel gevallen betreft het hier auto’s die worden aangemeld voor export, maar vervolgens niet geëxporteerd worden?
De RDW heeft geen kwantitatieve gegevens over de hoeveelheid auto’s die mogelijk illegaal worden gesloopt. Ook is onbekend wat het aandeel «fake export» hierin is.
Was bij het instellen van het verbod op het slopen van auto’s door niet-erkende demontagebedrijven te verwachten dat dit effect op zou kunnen treden?
De afschaffing van de SIEB was nodig omdat deze in strijd was met Europese wetgeving (Autowrakkenrichtlijn 2000/53/EG). De regeling is pas sinds 1 april 2015 afgeschaft. Het is daarom nu te vroeg om een beeld te kunnen krijgen of en in welke mate dit zal leiden tot een toename van «fake export». Tevens is bij antwoord 3 reeds aangegeven dat er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn waardoor ook geen uitspraken kunnen worden gedaan of en in welke mate effecten zullen optreden.
In hoeverre schaadt het illegaal slopen van auto’s het milieu? Kunt u dit onderbouwen?
Bij illegaal slopen is het onduidelijk wat er met de materialen en vloeistoffen van de sloopauto’s gebeurt. Omdat het hier om illegale activiteiten gaat waarvan de omvang onbekend is, is het niet mogelijk dit te kwantificeren.
Op welke wijze wordt het verbod op het slopen van auto’s, behalve voor degenen die erkend zijn als demontagebedrijf, gehandhaafd? Wie is er voor de handhaving verantwoordelijk? Wat is de capaciteit, prioriteit en wat zijn de ervaringen tot nu toe?
Het reguliere toezicht wordt uitgevoerd door de regionale omgevingsdiensten, die onder de verantwoordelijkheid van gemeenten vallen. De regionale omgevingsdiensten voeren controles uit bij bedrijven om te zien of zij aan de milieu en andere eisen voldoen. Indien de regionale omgevingsdiensten constateren dat er sprake is van illegale demontage, dan kunnen ze daarop handhaven. De omgevingsdiensten bepalen aan de hand van eigen programma’s de inzet van de capaciteit en de prioriteit. Bij de handhaving wordt tevens gebruik gemaakt van ketentoezicht. Daarin werken instanties zoals de RDW, belastingdienst, politie en regionale omgevingsdiensten samen om risico’s in de afvalketens in beeld te krijgen. In dat kader kunnen specifieke ketens worden onderzocht. Omgevingsdiensten in Gelderland hebben -na consultatie van de branche- bijvoorbeeld voor 2015 gekozen voor de keten Autodemontage.
Welke (financiële) gevolgen heeft het illegaal slopen van auto’s voor bedrijven die wel erkend zijn? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat «de goeden onder de kwaden lijden»? Waarom wel of niet?
Uiteraard is illegaal gedrag onwenselijk. Omdat onbekend is wat de omvang is van de illegale sloopactiviteiten, is niet bekend wat de financiële gevolgen zijn.
Hoe wilt u omgaan met het beginsel van proportionaliteit? Bijvoorbeeld als een autoliefhebber met behulp van twee of drie donorauto’s een andere oudere auto tot betere staat weet te restaureren? Waar legt u de grens bij handhaving?
Het is mogelijk om een auto te schorsen (regeling voor auto’s die voor langere tijd niet worden gebruikt en waarvoor de WA-verzekering, motorrijtuigenbelasting en verplichte APK tijdelijk wordt stopgezet). Tijdens de schorsing kunnen onderdelen van de auto worden gehaald en worden gebruikt voor andere voertuigen. Als de schorsing wordt beëindigd, moet de auto aan alle eisen voldoen om weer de weg op te mogen. Auto’s die daar niet aan voldoen, moeten worden gesloopt bij een erkend demontagebedrijf. De STIBA (Stichting Brancheorganisatie Autodemontage) heeft aangegeven dat haar leden elke sloopauto, ook als er onderdelen af zijn gehaald, zullen accepteren. De RDW is hierover tevens in overleg met de FEHAC (Federatie Federatie Historische Automobiel- en Motorfietsclubs). Voor de handhaving verwijs ik naar de beantwoording van vraag 6.
Deelt u de mening dat het instellen van een verbod alleen zin heeft als er ook een goede handhaving van regels is? Zo ja, bent u bereid de huidige handhaving van het verbod op het slopen van auto’s voor iedereen behalve erkende demontagebedrijven, nader tegen het licht te houden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de handhaving van het verbod op het illegaal slopen van auto’s te verbeteren en in hoeverre zijn deze doeltreffend en uitvoerbaar? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in overleg met de Dienst Wegverkeer (RDW) en de branche een plan van aanpak op te stellen om een einde te maken aan praktijken van illegale sloop? Welke opties ziet u voor u?
De RDW is met branchepartijen, waaronder ARN (Auto Recycling Nederland) en STIBA, in een werkgroep actief bezig om oplossingen uit te werken. «Fake export» maakt hier onderdeel van uit. Dit sluit ook aan bij de wensen van deze partijen zoals geuit in het krantenartikel. Bij de regionale omgevingsdiensten bestaat zeker aandacht voor de handhaving op illegaal slopen. Zo heeft de omgevingsdienst Gooi en Vechtstreek een landelijke cursus autodemontage opgezet voor de toezichthouders. Het opsporen van illegale demontagebedrijven maakt hier onderdeel van uit. Experts van de RDW en de branche zijn bij de cursus betrokken.
De voortgang ondergrondse opslag kernafval in Mol (België) |
|
Agnes Mulder (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brabant weer verrast door proef kernafval»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de experimenten in Mol ter voorbereiding van de opslag van nucleair afval van de categorie B en C aldaar?
Ja. In België wordt vanaf 1974 zorgvuldig onderzoek verricht ter voorbereiding van strategische besluitvorming over het langetermijnbeheer van hoogradioactief afval (de categorieën B en C). Recent is een langjarig experiment gestart dat het effect van warmte op de diepe kleilaag bestudeert. De achtergrond hiervan is dat hoogradioactief afval warmte produceert en bij berging tijdelijk een opwarming zal veroorzaken van de klei rond de bergingsgalerijen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Belgische overheid voornemens is om nationale beleidsmaatregelen uit te vaardigen voor het beheer van het nucleair afval van categorie B en C zoals neergelegd in het regeerakkoord van 9 oktober 2014?
Ja. De federale regering in België is volgens haar regeerakkoord van plan een principebeslissing te nemen over het beheer van nucleair afval van categorie B en C. Ook de vorige federale regering had dit in haar regeerakkoord opgenomen.
Bent u ermee bekend dat in 2011 de Belgen met Noord-Brabantse gemeenten en provincie de afspraak hebben gemaakt om bij de hervatting van de voortgang om nucleair afval van categorie B en C op te slaan in Mol, deze overheden te contacteren?
Ja. Informeel hebben de Belgen in 2011 toegezegd de Brabantse overheden te informeren op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen zijn omtrent de principebeslissing in België. Tot op heden zijn er echter geen nieuwe ontwikkelingen. Wel wordt het afvalplan uit 2011 opnieuw aan de federale regering overhandigd om in het nieuwe Belgische wettelijk kader te passen. Dit afvalplan is identiek aan het afvalplan dat in 2011 ook al aan de federale regering werd aangeboden.
Heeft u misschien informatie die verklaart waarom er geen contact is geweest met Brabantse overheden over de grens?
Dat is een misverstand. Nederlandse stakeholders, inclusief de Brabantse overheden, zijn in het kader van het langjarige experiment in Mol in februari jl. door de Belgische Nationale Instelling voor radioactief Afval en verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst.
Bent u bereid contact op te nemen met de Belgische overheid over de afspraak van de Belgen met de Brabantse overheden dat zij betrokken worden bij eventuele voortgang van de opslag van kernafval van categorie B en C in Mol?
Ik ben in mei 2013 naar Mol geweest en heb me daar laten informeren door NIRAS over dit dossier. Men heeft toen ook aangegeven de Brabantse overheden te informeren bij nieuwe ontwikkelingen. Deze toezegging staat nog steeds.
De huisvuilinzameling in de binnenvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoeveel abonnementen voor het huisafval zijn er inmiddels afgesloten in de binnenvaart? Bent u tevreden met dit aantal?
Er zijn (per 5 maart 2015) 397 abonnementen uitgegeven voor huisafval, en daarbij nog 37 abonnementen alleen voor Klein Gevaarlijk Afval (KGA).
In het Algemeen Overleg Scheepvaart op 10 juni 2014 heb ik u toegezegd het systeem na 2 jaar te evalueren, om het de kans te geven te stabiliseren.
Wat is de reden dat het aantal afvalcontainers voor de binnenvaart sinds de invoering van het abonnement drastisch is afgenomen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 19 mei 2014 (Tweede Kamer 31 409, nr. 60) heeft Rijkswaterstaat bij het vaststellen van het inzamelnetwerk – in overleg met de binnenvaartbrancheorganisaties – een afweging gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk. De afvalcontainers zijn per 1 juli 2014 beter verdeeld over Nederland en het aantal containers is uitgebreid van initieel 25 tot 35.
Het inzamelen en verwerken van afval is helaas een dure aangelegenheid. Een uitgebreider inzamelnetwerk zou een hoger tarief voor het abonnement betekenen.
Wat is de reden dat in sluizen niet bij elke kolk alle containers beschikbaar zijn om het vuil gescheiden aan te bieden?
Ook hiervoor geldt dat een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk. In samenspraak met de binnenvaartbrancheorganisaties is ervoor gekozen om op 10 locaties gescheiden inzameling mogelijk te maken, om de abonnementskosten binnen de perken te houden.
Vindt u het normaal dat een schipper nu de halve sluis door moet lopen en steile trappen moet beklimmen om met een vuilniszak de afvalcontainer te bereiken? Vindt u de geboden service in verhouding staan met de kosten voor het huisafval?
Ook vóór de instelling van het vrijwillig abonnement stonden er containers op sluizen. De situatie is wat betreft de plaatsing van de containers niet anders dan voorheen. Destijds is nooit gebleken dat de beschreven situatie als problematisch werd gezien.
Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) heeft recent in opdracht van RWS aan de huidige abonnementhouders de vraag gesteld of zij wijzigingen wensen in het netwerk. Daarbij kunnen zij ook aangeven of containers op een onhandige of slecht bereikbare plek staan, dit kan dan eventueel gewijzigd worden.
Nog recentelijk is op verzoek van de binnenvaartbrancheorganisaties een onderzoek uitgevoerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daaruit is gebleken dat de kosten van inzameling van afval van de binnenvaart in Nederland liggen op een vergelijkbaar niveau met de gemiddelde gemeentelijke afvalstoffenheffing en dat het onwaarschijnlijk is dat gemeenten de inzameling van scheepsafvalstoffen structureel tegen significant lagere kosten kunnen uitvoeren.
Klopt het dat men in België maatregelen gaat nemen om te voorkomen dat Nederlandse schippers massaal hun huisvuil daar aanbieden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Mij is niet bekend dat België maatregelen neemt tegen het aanbieden van overig bedrijfsafval specifiek door Nederlandse schippers.
Wel is op een aantal plekken in België een toename te merken in de afgifte van huisvuil.
Dat is voor de België reden om te onderzoeken op welke wijze een adequate service kan worden blijven geleverd waarbij men het principe «de vervuiler betaalt» hanteert, zoals dat in het CDNI Verdrag is afgesproken.
Zijn er bij Rijkswaterstaat klachten bekend van binnenvaartschippers over de huisvuilinzameling? Zo ja, om wat voor klachten gaat het, om hoeveel klachten gaat het en wat is er met deze klachten gedaan?
Bij de informatielijn van Rijkswaterstaat zijn rond de invoering van het abonnementensysteem (1 november 2013) en rond de aanpassing van het systeem en het netwerk (1 juli 2014) een aantal vragen en klachten binnengekomen. Sinds het najaar van 2014 komen er vrijwel geen meldingen meer binnen.
In de periode van 1 november 2013 tot 1 maart 2015 zijn er in totaal circa 40 informatieverzoeken binnengekomen. Deze vragen gingen met name over de locaties van de inzamelpunten. Ook waren er enkele vragen over de achtergrond van het nieuwe beleid. Aan de vraagstellers is de gevraagde informatie gegeven.
Daarnaast zijn er circa 55 klachten binnengekomen, voor het overgrote deel in het eerste half jaar na de invoering per 1 november 2013. De klachten gingen met name over het verminderen van het aantal inzamelpunten. Ook gaf men soms aan niet te willen betalen voor de inzameling van afval. Aan deze melders is de achtergrond van de maatregelen en de vrijblijvendheid van het afnemen van een abonnement uitgelegd.
Klopt het dat wanneer een binnenvaartschipper een klacht heeft over het al dan niet naleven van het Scheepafvalstoffenverdrag (CDNI), hij deze alleen bij de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) kan indienen?
Nee, dat klopt niet. De CCR is niet verantwoordelijk voor het afvalstoffenverdrag. Het CDNI (Convention relative à la collecte, au dépôt et à la réception des Déchets survenant en Navigation rhénane et Intérieure) is een apart verdrag van 6 landen, te weten België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Zwitserland en Nederland. Het CDNI wordt bestuurd door de Conferentie van Verdragsluitende Partijen (CVP).
Een klacht over de implementatie van het afvalstoffenverdrag moet bij de CVP worden ingediend. Het CDNI kent echter geen individueel klachtrecht. Om die reden worden klachten terugverwezen naar de lidstaten. Ik vind dit ongewenst, en ben dan ook bereid de instelling van een individueel klachtrecht in de CVP te agenderen.
Kunt u aangeven waarom de CCR een eerdere klacht van de Algemene Schippers Vereniging (ASV) in dit kader niet ontvankelijk heeft verklaard?1
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat veel binnenvaartondernemers met hun gezin niet alleen op het binnenvaartschip verblijven, maar ook thuis?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Klopt het dat deze gezinnen zowel moeten betalen voor huisvuilinzameling in hun gemeente als op het schip middels het huisvuilabonnement?
Ieder huishouden in Nederland betaalt afvalstoffenheffing in de gemeente waarin men woont. Eigenaren van een tweede huis betalen daarnaast ook in de gemeente waarin dat tweede huis staat. Ondernemers betalen reinigingsrechten voor het zakelijke adres.
Voor de inzameling van overig scheepsbedrijfsafval (waaronder huisvuil) vanaf het schip kan een vrijwillig huisvuilabonnement afgesloten worden. Men kan er echter ook voor kiezen zijn huisvuil op een andere wijze af te voeren en ervoor te betalen via haven- of liggelden. Het afsluiten van een abonnement om langs de Rijksvaarwegen afval te kunnen afgeven, is niet verplicht. Het is een aanvullende dienst, die voorheen gratis was maar waarvoor men nu moet betalen.
Deelt u de mening dat een binnenvaartfamilie niet significant meer huisvuil produceert dan een gemiddeld gezin? Zo ja, waarom moet er dan dubbel belasting betaald worden?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat een binnenvaartfamilie meer huisvuil produceert dan een gemiddeld gezin. Het gaat hier echter om betaling voor verschillende diensten, zie ook het antwoord op vraag 10. Hoeveel men uiteindelijk betaalt voor de inzameling van zijn huisvuil is afhankelijk van de manier waarop de gemeente zijn afvalstoffenheffing heeft vormgegeven (vast bedrag per huishouden of naar hoeveelheid afval), en of men wel of niet gekozen heeft voor een huisvuilabonnement. Bij dit laatste heeft men ook nog de keuze tussen een klein, middel of groot abonnement, naar gelang de behoefte.
Wat is de reden dat u het huisvuil op een schip onder bedrijfsafval schaart?
Het CDNI heeft huisvuil gedefinieerd als «overig scheepsbedrijfsafval». Ik heb mij daaraan te houden bij de implementatie van het verdrag.
Overigens wil ik opmerken dat in de Nederlandse milieuwetgeving alle afval van ondernemingen aangemerkt wordt als bedrijfsafval, ook als dit naar zijn aard te vergelijken is met huishoudelijk afval (zoals bijvoorbeeld bij kantoren). Het CDNI maakt op dit punt dus dezelfde keuze als de Nederlandse wetgever.
Deelt u de mening dat wanneer hier sprake is van bedrijfsafval, de aanschaf van de producten die tot afval geleid hebben ook onder bedrijfskosten valt en daarmee de btw aftrekbaar dient te zijn als voorbelasting en de kosten aftrekbaar van de winst? Zo nee, waarom niet?
Een binnenvaartschipper die kwalificeert als btw-ondernemer heeft recht op aftrek van voorbelasting als hij de door hem aangeschafte goederen en diensten gebruikt voor met btw belaste handelingen. Dit volgt uit de Europese BTW-Richtlijn en de Wet op de omzetbelasting 1968. De kwalificatie «bedrijfsafval» is voor het bepalen van de omvang van het recht op aftrek van voorbelasting irrelevant.
Een binnenvaartschipper die kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, kan kosten in aftrek brengen die drukken op de baten die hij realiseert met het drijven van de onderneming. Of de in de vraag genoemde kosten kwalificeren als dergelijke kosten, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Wellicht ten overvloede wijs ik er in dit kader op dat voor de schipper zelf of een belangenvereniging de mogelijkheid openstaat om over de uitwerking in een concrete casus met de Belastingdienst in overleg te treden. De kwalificatie van huisafval als «bedrijfsafval» onder het Scheepafvalstoffenverdrag is bij die beoordeling in ieder geval niet doorslaggevend.
Aanhoudingen na dumpen afvalstoffen in brandstof |
|
Eric Smaling |
|
Opstelten (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanhoudingen na dumpen afvalstoffen in brandstof»?1
Ja.
Zijn deze aanhoudingen het resultaat van structureel onderzoek en handhaving naar illegaal mengen van afvalstoffen in de hele stookoliebranche of is er sprake van een toeval «hit»? Zo ja, kan de Minister aangeven uit welk onderzoek c.q. handhavingsactie dit geval van illegaal mengen is geconstateerd?
De politie heeft in een strafrechtelijk onderzoek vier leidinggevenden van een afvalbedrijf in West-Brabant aangehouden voor verhoor. De verdenking is dat zij binnen het bedrijf leiding hebben gegeven aan het illegaal mengen van gevaarlijke afvalstoffen met brandstof voor stookinstallaties in de glastuinbouw en op zeeschepen. Aanleiding voor dit strafrechtelijk onderzoek waren onder meer monsters, genomen uit vrachtwagens tijdens een grootschalige controleactie (zogenaamde «Waakzaam-actie») in 2011.
Begin 2012 is onder gezag van het Functioneel Parket gestart met een onderzoeksproject dat zich voor langere tijd richt op het aanpakken van het mengen van afval door stookolie. Dit onderzoeksproject is onder andere gestart na het verzamelen, veredelen en analyseren van informatie rond dit thema, afkomstig van onder andere de «Waakzaam-acties».
Het project levert veel informatie op over de handel en wandel van de oliehandel in het algemeen en de stookoliehandel en het mengen daarvan in het bijzonder.
De eerder genoemde aanhoudingen vonden plaats in het kader van dit onderzoeksproject.
Betreft het alleen illegaal mengen van avalstoffen in 2010, zoals het bericht vermeld? Zo ja, is dit bedrijf na 2010 ook gevolgd en hebben deze praktijken na 2010 in dit bedrijf niet meer plaatsgevonden?
Het onderzoek richt zich niet enkel op de constateringen uit 2011. Ik kan over deze zaak verder geen mededelingen doen, omdat opsporings- en vervolgingsbelangen zich hiertegen verzetten.
Wat is de reden dat er in dit geval pas nu, na vier tot vijf jaar, tot aanhoudingen is overgegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in het kader van «naming and shaming» aan te geven om welk bedrijf het gaat?
Het gaat om een afvalbedrijf in West-Brabant. Over de naam van het verdachte bedrijf kan ik geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven welke van de toezeggingen naar aanleiding van het Algemeen overleg over scheepvaart op 3 december 2013 reeds in praktijk zijn gebracht?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in het AO Scheepvaart van 3 december 2013 toegezegd ernaar te streven om voor de zomer van 2014 met een voorstel te komen over een zwarte lijst van gevaarlijke stoffen die niet thuishoren in stookolie. Vervolgens is over dit onderwerp de motie A. de Vries2 aangenomen. Over de uitvoering van onder meer deze motie heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu recentelijk de Kamer bericht3. In deze brief is ook ingegaan op mijn toezegging tijdens het AO Scheepvaart van 3 december 2013 over de studie «Vuile olie» van de Politieacademie.
Het risico op aardbevingen door afvalwaterinjectie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de zeer sterke toename van het aantal geïnduceerde aardbevingen in de Verenigde Staten, die in verschillende wetenschappelijke publicaties wordt toegeschreven aan de sterk toegenomen injectie van afvalwater bij schaliegaswinning?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De situatie in de Verenigde Staten wordt goed beschreven het rapport «Induced seismicity potential in energy technologies» dat de U.S. National Research Council in 2013 in opdracht van het Congres heeft opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat slechts een klein deel (3%) van de injectie-activiteiten tot merkbare seismiciteit heeft geleid. Daarbij merk ik op dat in de Verenigde Staten het water dat bij schaliegaswinning vrijkomt, in grote hoeveelheden wordt geïnjecteerd in waterlagen (aquifers), die zich op hydrostatische (originele) druk bevinden. Deze injectie vindt dus plaats onder een druk die de oorspronkelijke reservoirdruk te boven gaat, wat de kans op bevingen vergroot. In Nederland geldt als norm dat de maximale reservoirdruk tijdens en na waterinjectie niet boven de originele (gas)reservoirdruk mag komen, om eventuele scheurvorming in de afsluitende lagen boven het reservoir te voorkomen en daarmee het risico op aardbevingen the minimaliseren. Dit is ook vastgelegd in de vergunningen. Nagenoeg alle waterinjectie in Nederland vindt plaats in gedepleteerde gasreservoirs. De uitzondering hierop vormt het Rotterdamveld, waar water wordt geïnjecteerd in een oliereservoir, om de olie naar de productieputten te stuwen. In Nederland wordt sinds 1972 het water dat met de olie- en gaswinning mee geproduceerd wordt, weer teruggebracht in de diepe ondergrond. Tot op heden is er in Nederland één beving geweest waarvan het KNMI opmerkt dat deze mogelijk een relatie heeft met waterinjectie. Deze beving vond plaats op 26 november 2009 bij De Hoeve (Friesland) en had een kracht van 2,8 op de schaal van Richter. Ten slotte is het van belang dat men zich realiseert dat in de Verenigde Staten deze activiteiten op een grotere schaal worden uitgevoerd dan in Nederland. In de VS zijn er ruim 150.000 putten die worden gekwalificeerd als waterinjectieputten. Dat de situatie in Nederland verschilt van die in de VS blijkt ook uit het aantal geïnduceerde bevingen dat zich heeft voorgedaan.
Houdt u in het beleid rekening met het risico op aardbevingen, die ontstaan door activering van breuken bij de diepe injectie van afvalwater in lege olie- en gasvelden?
Ja, bij het verstrekken van injectievergunningen wordt rekening gehouden met het risico op geïnduceerde bevingen. Injectievergunningen worden alleen verleend voor locaties waar door winning van gas of olie ruimte is ontstaan voor het te injecteren water. Tevens wordt er uit voorzorg een maximum gesteld aan de injectiedruk (bepaald door de hoeveelheid geïnjecteerd water per dag) en de reservoirdruk (bepaald door het totaal geïnjecteerde volume) ten einde het risico van aardbevingen te minimaliseren. Verder worden in de voor waterinjectie benodigde milieueffectrapportages de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven, waarbij voor het injecteren van water waar mogelijk gekozen wordt voor waterinjectie in die reservoirs waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden.
Het KNMI beheert een landelijk netwerk van geofoons, dat voorziet in de detectie van alle voelbare bevingen, onder meer op plaatsen waar olie en gas wordt geproduceerd en waar geproduceerd water geherïnjecteerd wordt. Dit schept de mogelijkheid om de aannames op grond waarvan vergunningen zijn verleend periodiek te evalueren, mochten zich op plekken waar waterinjectie plaatsvindt toch meetbare aardbevingen voordoen.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich bij een injectieput bij De Hoeve in Friesland in 2009 al een geïnduceerde aardbeving heeft voorgedaan die wordt toegeschreven aan de injectie van een relatief geringe hoeveelheid afvalwater door KNMI en Staatstoezicht op de Mijnen? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze aardbeving?
Ja. Deze beving heeft zich voorgedaan op 26 november 2009 bij het Stellingerwerf gasveld (vlakbij De Hoeve), volgens KNMI op een diepte van ongeveer 2 km, en had een magnitude van 2,8 op de schaal van Richter. Deze zogenaamde «De Hoeve»-beving wordt beschreven in KNMI document WR 2012-3, waarbij het KNMI overigens geen directe relatie legt, maar wel coïncidentie signaleert tussen waterinjectie en deze beving.
Modelstudies wijzen erop dat de kans op herhaalde seismische activiteit in de toekomst klein is en deze in elk geval van een kleinere intensiteit zal zijn. SodM heeft deze conclusie overgenomen.
Bent u op de hoogte van de injectie van grote hoeveelheden afvalwater van de NAM in lege gasvelden in Twente?
Het is mij bekend dat er in Twente water wordt geïnjecteerd in lege gasvelden. Het betreft hier water dat samen met de olie uit het Schoonebeek veld wordt geproduceerd en na scheiding van deze olie op veilige wijze in voormalige, nu leeg geproduceerde gasvelden in Twente wordt geïnjecteerd. Dit water bevat zeer lage concentraties elementen die van nature in de ondergrond voorkomen, zoals zouten en olie, en daarnaast zeer lage concentraties «mijnbouwhulpstoffen» zoals middelen die corrosie tegengaan. Omdat de concentraties van de bestanddelen in het productiewater zo laag zijn, is het water als zodanig niet gevaarlijk. Een aantal van de bestanddelen die zich in het water bevinden, kunnen op zich als gevaarlijk bestempeld worden. Hierbij kan een vergelijking worden getroffen met een zwembad waaraan chloor is toegevoegd. De keuze voor het injecteren van het water is gebaseerd op onderzoek dat in 2004 door het onderzoeks- en adviesbureau CE Delft als onderdeel van de vergunningprocedure is uitgevoerd.2 Dit onderzoek heeft uitgewezen dat milieutechnisch gezien de beste manier om met dit water om te gaan is om het terug te brengen in vergelijkbaar gesteente, diep onder de grond.
Waarom is voorafgaand aan deze injectie in Twente geen onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico?
Voorafgaand aan de injectie is wel degelijk onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico. In de milieueffectrapportage die in 2006 voor deze waterinjectie is opgesteld, zijn de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven. Bij het kiezen van geschikte waterinjectielocaties is daarbij nadrukkelijk gezocht naar lege gasvelden waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden. De factoren die een rol spelen bij het al dan niet optreden van aardbevingen en de overwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn beschreven in de milieueffectrapportage. Overigens wordt er in het water injectie management plan, dat aan de vergunning is gekoppeld, 6 jaar na aanvang van de injectie van het productiewater (2011) een evaluatie voorzien. In die evaluatie zal ook nadrukkelijk het aardbevingsrisico aan de orde zijn.
Ik ben momenteel met de provincie Overijssel in gesprek over dit onderwerp en er wordt gekeken naar de mogelijkheid deze evaluatie naar voren te halen. Bovendien wordt momenteel gewerkt aan de uitbreiding van het bestaande geofoonnetwerk in Noord Nederland. Ook in Twente zullen geofoons bijgeplaatst gaan worden.
Bent u op de hoogte van de verschillende incidenten die zich volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen hebben voorgedaan bij de injectie van afvalwater van de NAM in Twente, waaronder niet nader gespecificeerde emissies naar de lucht, een brand en twee ondergrondse lekkages van injectieputten? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze incidenten?
Ja. Het betreft hier reguliere meldingen van NAM aan SodM. Hierbij worden ook gebeurtenissen gemeld, die geen relatie hebben met de waterinjectie zelf, maar wel zijn voorgevallen op de waterinjectielocaties. In de periode vanaf 2011 zijn door NAM aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) acht voorvallen en één ongeval gemeld, die hebben plaatsgevonden op de waterinjectielocaties in Twente. De acht voorvallen bestaan uit rookontwikkeling door een te warm aangelopen lager met onvoldoende smering en zeven onbedoelde emissies naar de lucht. Het betrof hier lekkages van koelvloeistof uit airconditioning apparatuur in de gebouwen op het NAM-terrein. Kenmerkend voor deze koelvloeistof is dat deze direct verdampt bij contact met de lucht. Het ongeval betrof een werknemer met een verzwikte enkel. Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend, waarvoor verder onderzoek niet noodzakelijk werd geacht. Bij geen van deze incidenten is er sprake geweest van lekkages of emissies naar de bodem. Het gaat hier dus om voorvallen met een laag risico waarbij geen gevaar is opgetreden voor mens of milieu. De voorvallen zijn conform de voorschriften afgehandeld.
Ten aanzien van de injectieputten zijn er op twee locaties gebeurtenissen gerapporteerd. Dit betreft:
De waterinjectielocatie «Rossum-Weerselo-6» van NAM aan de Loweg in Oldenzaal:
De voormalige gaswinlocatie aan de Boortorenweg in Tubbergen:
Waarom wordt één van de lekkende putten nog steeds gebruikt voor afvalwaterinjectie? Wat is hiervan de milieuschade?
De put waar gerefereerd aan wordt is de in het antwoord op vraag 6 beschreven put Tubbergen 10 (TUB10). NAM heeft verschillende controlemetingen in deze put gedaan en heeft geen aanwijzingen gevonden voor lekkage, noch voor enig gevaar met betrekking tot aantasting van de boven het voormalige gasveld gelegen afsluitende zoutlaag. Er is hier dan ook geen sprake van milieuschade.
Bent u ervan op de hoogte dat mogelijke lekkages van afvalwater naar het grondwater gedetecteerd moeten worden met grondwaterpeilbuizen die volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen slechts eens per jaar bemonsterd worden? Deelt u de mening dat dit voor het tijdig detecteren van lekkages volstrekt onvoldoende is?
De grondwaterpeilbuizen maken onderdeel uit van een geheel van beheersmaatregelen die gezamenlijk afdoende bescherming van de bodem garanderen. In dat licht is de frequentie waarmee de grondwaterpeilbuizen worden gemonitord afdoende.
In de verleende milieuvergunningen zijn diverse voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem. Het meten van de kwaliteit van het grondwater in de bodem door middel van een monitoringssysteem, bestaande uit een peilbuizenmeetnet rondom de locatie, is daar een voorbeeld van. In de vergunningen zijn echter ook specifieke voorschriften opgenomen over bodembeschermende voorzieningen conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De wijze waarop de waterinjectielocatie is aangelegd in combinatie met deze vergunningsvoorschriften heeft als doel om mogelijke verontreiniging naar de bodem te voorkomen. Tevens worden naast het bemonsteren van de peilbuizen ook frequent uitgebreide inspecties aan ondergrondse pijpleidingen en waterinjectieputten uitgevoerd, die er allen op gericht zijn om mogelijke lekkages te voorkomen.
De installaties op de waterinjectielocaties vormen, met ondoordringbare bodembedekkingen, gesloten systemen en leveren bij normale bedrijfsvoering geen emissies naar de bodem op. Door de combinatie van diverse bodembeschermende voorzieningen en de getroffen beheersmaatregelen is de bescherming van de bodem tijdens de activiteiten op de waterinjectielocaties geborgd.
Doen zich bij afvalwaterinjecties in Groningen (Borgsweer) hetzelfde type problemen (lekkages bovengronds en lekkages van putten ondergronds) voor als zich in Twente hebben voorgedaan? Zijn hierover gegevens van de NAM en Staatstoezicht op de Mijnen beschikbaar? Kunnen deze gegevens openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
In principe kunnen zich op alle olie- en gaswinnings- en waterinjectielocaties in Nederland lekkages voordoen. Echter, de condities van de vigerende vergunningen en het toezicht op de naleving daarvan door het Staatstoezicht op de Mijnen zorgen ervoor dat de kans op dergelijke incidenten geminimaliseerd wordt. Als incidenten zich onverhoopt toch voordoen dan wordt er door het Staatstoezicht op de Mijnen op toegezien dat correctieve dan wel herstelmaatregelen afdoende worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de injectielocatie bij Borgsweer zijn mij de volgende incidenten bekend:
Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend. Gezien de geringe hoeveelheid vrijgekomen water en de verplichte wettelijke bodembeschermende voorzieningen op alle waterinjectielocaties van NAM, is er nooit sprake geweest van enig gevaar voor de omgeving.
Op Borgsweer zijn momenteel drie putten beschikbaar voor waterinjectie (BRW-2, 4, 5). Momenteel wordt alleen water geïnjecteerd in BRW-2. In het verleden zijn twee andere voormalige waterinjectieputten (BRW-1, 3) geabandonneerd. Voor zover bekend hebben zich in geen van deze injectieputten lekkages voorgedaan in de ondergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich in de omgeving van Borgsweer verschillende aardbevingen en afwisselende bodemstijging en -daling zijn waargenomen? Is onderzocht of de bodembewegingen of geïnduceerde aardbevingen in Borgsweer mogelijk zijn toe te schrijven aan de injectie van afvalwater? Is er sprake van monitoring van bodembewegingen bij Borgsweer met een GPS netwerk?
Voor zover mijn informatie strekt is in de omgeving van Borgsweer geen bodemstijging opgetreden ten gevolg van waterinjectie. De bodemdaling in de provincie Groningen wordt met een aantal technieken gemonitord, onder meer met behulp van een GPS netwerk. Hieruit blijkt niet dat er in Borgsweer bodemstijging is opgetreden
Sinds het begin van de winning hebben zich bij Borgsweer enkele aardbevingen voorgedaan. Deze bevingen hadden allen een kracht kleiner dan 1,5 op de schaal van Richter. Het is waarschijnlijk dat deze bevingen, net als elders in het Groningenveld, het gevolg zijn geweest van drukdaling door gasproductie. Borgsweer ligt in het noordelijke deel van het Groningenveld, waar ook gas wordt geproduceerd. Dit deel van het Groningenveld kent betrekkelijk weinig seismische activiteit, vergelijkbaar met andere perifere delen van het Groningenveld. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningenreservoir. Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de reservoirdruk bij Borgsweer iets achterloopt bij andere delen van het veld en dat ook de bodemdaling in dit deel van het veld minder sterk is geweest dan elders in het veld. In 2014 bedroeg de cumulatieve bodemdaling bij Borgsweer tussen de 10 en 20 cm. Dat is 10 tot 20 cm minder dan in het centrum van het veld. Er is geen bodemstijging opgetreden als gevolg van waterinjectie, aangezien de reservoirdruk in het gasveld (ook ter plekke van de injectieputten bij Borgsweer) lager is dan de originele reservoirdruk.
Ten aanzien van de monitoring geldt dat vanaf de start van gasproductie uit het Groningenveld in 1963 de bodemdaling is gemeten; vanaf 1964 door middel van waterpassingen en sinds 1993 door middel van een combinatie van waterpassingen en satellietmetingen (InSar). Sinds begin 2014 wordt de bodemdaling in en rond het Groningenveld ook met behulp van een GPS netwerk gemeten, ook bij Borgsweer. Seismiciteit wordt gemeten met behulp van een dicht netwerk van geofoon- en versnellingsmeter stations. Vier van dergelijke stations staan binnen een straal van 5 kilometer van Borgsweer.
Wat zijn de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om ongewenste emissies naar lucht of grondwater te voorkomen bij de injectie van afvalwater in Borgsweer? Zijn deze vergelijkbaar met de veiligheidsmaatregelen in Twente?
Ja, die veiligheidsmaatregelen zijn vergelijkbaar. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
Uit de milieueffectrapportage van de oliewinning in Schoonebeek blijkt dat de NAM gekozen heeft voor injectie van afvalwater in Twente, mede omdat in een eventueel geschikt veld (Roswinkel) in Drenthe tijdens de gaswinning al geïnduceerde aardbevingen hadden plaatsgevonden; waarom wordt bij Borgsweer dan wel afvalwater geïnjecteerd in een veld met een lange voorgeschiedenis op het gebied van geïnduceerde aardbevingen?
Een belangrijk verschil is dat het Groningenveld veel groter is dan een veld als Roswinkel. De seismische activiteit is niet evenredig over het Groningenveld verdeeld en in het gebied rond Borgsweer is die activiteit veel geringer. De her-injectie van productiewater bij Borgsweer is in 1972 begonnen. De afweging om in Borsgweer te injecteren werd dus genomen in een tijd dat aardbevingen niet aan de orde waren. De geringe seismiciteit in het deel van het Groningenveld bij Borgsweer is vergelijkbaar met die in andere perifere delen van het Groningenveld en maakt het zeer aannemelijk dat deze geringe seismiciteit niet aan waterinjectie te wijten is maar aan gasproductie.
Het uitbannen van plastic tassen, naar aanleiding van de brief die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft toegezegd tijdens het AO Grondstoffen en afval op 16 oktober jl. |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat er in de Europese Unie (EU) precies is afgesproken met betrekking tot het uitbannen van plastic tassen?
In november van 2013 heeft de Europese Commissie (EC) een voorstel gedaan met maatregelen om het gebruik van lichte plastic tassen te reduceren. Op 17 december jl. is tijdens de Milieuraad een politiek akkoord bereikt, nadat er een akkoord was bereikt tussen het Europees parlement (EP) de EC en de Raad.
Het akkoord houdt op hoofdlijnen in dat:
Daarnaast zullen de EC en de lidstaten tenminste in het eerste jaar nadat de maatregelen daadwerkelijk van kracht zijn geworden, publieke informatie verstrekken en campagne voeren om de impact van het gebruik van lichtgewicht plastic tassen op het milieu toe te lichten.
Gaat het om het uitbannen van alle plastic tasjes? Klopt het, dat het op basis van artikel 18 van de Europese richtlijn verpakkingen en verpakkingsafval voor de interne markt juridisch gezien alleen om dunne tasjes tot 50 mu zou mogen gaan? Wat is uw interpretatie hiervan?
Zoals hierboven toegelicht, gaat het Europese akkoord over het verplicht reduceren van plastic tassen onder de 50 micron. Daarnaast hebben de lidstaten de vrijheid om ook voor plastic tassen die buiten deze scope vallen, maatregelen te nemen.
Mijn interpretatie is dezelfde als die van u. Ten aanzien van de maatregelen die genomen moeten worden ter reductie van plastic tassen onder de 50 micron is dat deze maatregelen ertoe kunnen leiden dat het niet langer is toegestaan deze plastic tassen in de handel te brengen. Ten aanzien van maatregelen voor overige plastic tassen geldt, dat maatregelen ter reductie van het gebruik daarvan niet zo ver mogen gaan dat zij de handel in deze plastic tassen beletten.
Hoe beoordeelt u een en ander in relatie tot het voornemen van EU-commissaris Timmermans om tot minder regelgeving te komen? Ziet u een rol voor commissaris Timmermans om milieubeleid te verbeteren, te verminderen of te versterken waar het kan? Steunt u commissaris Timmermans in zijn aanpak?
U vraagt mij hoe het Europees verbod op dunne plastic tasjes zich verhoudt met de ambitie van de Commissie om te komen tot een scherpere focus van EU-beleid. Nederland steunt de Commissie om dit, ondermeer langs de weg van betere regelgeving, tot stand te brengen. Ik verwijs hiervoor naar de brief met een appreciatie van het Commissie Werkprogramma 2015 die uw Kamer op 23 januari jl. heeft ontvangen. Een belangrijk aspect bij «Better Regulation» is dat er bij de Europese burgers en het bedrijfsleven draagvlak moet zijn voor Europese regels waarin nieuw beleid wordt uitgewerkt. In december van vorig jaar is er in Brussel een akkoord bereikt over het terugdringen van de plastic tassen. Dat betekent dat er op EU-niveau draagvlak is en het akkoord weerspiegelt de breed gedragen wens om het gebruik van plastic tasjes te beperken via een Europese richtlijn die alle lidstaten moeten implementeren.
Ook in Nederland blijkt er draagvlak te zijn onder de burgers om maatregelen te nemen om de hoeveelheid plastic tassen terug te dringen. Dit is gebleken uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV).
Welke landen werken er al met een verbod op plastic tassen? Hoe pakt dat uit?
De zorg over het verspillen van grondstoffen en de overlast door plastic zwerfafval hebben ook in andere landen reeds geleid tot acties.
Zowel binnen als buiten de Europese Unie (EU) hebben diverse landen reeds maatregelen genomen of zijn van plan om die te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Zo kennen we bijvoorbeeld landen buiten de Europese Unie, zoals Rwanda en Bangladesh, waar een totaalverbod geldt voor de plastic tassen.
Binnen de EU heeft alleen Italië een verbod op plastic tassen, met uitzondering van biologisch afbreekbare tassen. Daarnaast heeft Frankrijk aangekondigd om plastic tassen voor eenmalig gebruik per 1 januari 2016 te verbieden.
Ook de lidstaten Portugal en Engeland hebben aangekondigd stappen te zullen zetten voor de reductie van de gratis plastic tassen.
Over de effecten van de maatregelen is nog weinig geschreven. Ierland kent een heffing op de plastic tassen en daarvan is bekend dat de heffing meer dan 90% reductie heeft opgeleverd van het aantal plastic tassen dat aan de toonbank of bij de kassa is verstrekt.
Welke initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren zijn er op dit moment in EU-lidstaten waar nog geen verbod is?
Zoals hierboven reeds aangegeven, verschillen ook binnen de EU de maatregelen. Elke lidstaat kiest voor een maatregel die het meest effectief is voor de eigen situatie.
Dat is het voordeel van het bereikte Europese akkoord, omdat dat de ruimte laat voor de lidstaten. De maatregelen die tot nu toe bekend zijn binnen de EU verschillen van verbod van plastic tassen tot het opleggen van een heffing of niet meer gratis weggeven van bepaalde plastic tassen.
Op dit moment zijn initiatieven bekend in de volgende landen:
In België, Bulgarije, Duitsland en Letland zijn er vrijwillige initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren.
Naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie hebben Frankrijk, Portugal en Engeland aangekondigd stappen te zetten voor de reductie van de plastic tassen.
Hoeveel plastic tasjes worden er in Nederland gebruikt? Hoe verhoudt dit zich tot het gebruik ervan in andere EU-lidstaten? Kunt u hierbij een actueel overzicht met bronvermelding geven over aantallen, landen, soort tassen en andere relevante informatie?
De cijfers die gebruikt worden, zijn schattingen, omdat geen exacte cijfers beschikbaar zijn over de hoeveelheid plastic tassen die in de lidstaten gebruikt worden door gebrek aan inzicht en monitoring. Dat betekent dat de cijfers niet 100% betrouwbaar zijn. De schattingen voor de in Nederland gebruikte plastic tassen variëren tussen de 80 en 260 tassen per persoon per jaar. In totaal komt dit neer op een hoeveelheid tussen de 1,3 en 4,4 miljard plastic tassen per jaar.
Het verschil tussen deze aantallen wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat er verschillende definities zijn gehanteerd voor wat een eenmalige en een meermalige tas is en hoeveel deze zouden wegen. Maar beide getallen betreffen omvangrijke hoeveelheden.
In de onderstaande tabel uit de impact assessment van de EU vindt u het overzicht van het gebruik van plastic tassen per persoon per jaar binnen de EU.
Bronnen:
1 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52013SC0444&from=EN
2 https://www.kidv.nl/over-het-kennisinstituut-duurzaam-verpakken/actueel/4370/rapportage-project-vermindering-tassen-in-het-winkelkanaal.html
Op welk feitencomplex baseert u uw voornemen tot beleid?
De in het vorige antwoord gegeven hoeveelheid plastic tasjes zorgt per jaar voor een grote hoeveelheid aan grondstoffenverbruik.
Voor het project «Vermindering draagtassen in het winkelkanaal» uitgevoerd door het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) heeft Milieu Centraal in opdracht van het KIDV een berekening gemaakt op basis van verschillende bronnen over het gebruik van het aantal plastic tassen per hoofd van de bevolking per jaar.
Daaruit bleek dat er in Nederland tussen de 20 en 26 miljoen kilo aan kunststof draagtassen per jaar gebruikt worden.
Een gedeelte van de plastic tassen leidt tot zwerfafval. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie.
Uit het rapport van het KIDV blijkt dat de grootste milieuwinst zit in het omlaag brengen van het gebruik van het aantal draagtassen.
De pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» heeft laten zien dat een combinatie van beprijzen en goede communicatie kan leiden tot een stevige reductie, namelijk 77%.
Daarnaast blijkt het uit zowel de hierboven genoemde pilot van het KIDV en de openbare raadpleging van de Europese Commissie dat er breed draagvlak is bij de burgers om maatregelen te nemen voor het terugdringen van de hoeveelheid plastic tassen.
Is er een nulmeting gedaan met betrekking tot het gebruik van plastic tassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar het resultaat van?
Om het effect van het beleid te kunnen meten is het goed om te weten wat de startpositie is. In antwoord 6 staat de hoeveelheid plastic tasjes die in 2010 per persoon per jaar naar schatting gebruikt werden volgens de Europese Commissie. Dat is de nul-meting die gehanteerd wordt.
Is er al een effectieve meetmethode bepaald waarmee de resultaten van het uitbannen ook tussen EU-lidstaten onderling vergelijkbaar gemaakt kunnen worden?
Nog niet. In het akkoord over de reductie van plastic tassen is wel een bepaling opgenomen waarin staat dat de EC een methodiek hiervoor zal ontwikkelen.
Wat is uw inzet in de EU op het gebied van plastic tassen? Wanneer vindt verdere afstemming binnen de EU plaats? Wanneer verwacht u hierover uw eerste terugkoppeling te kunnen geven aan de Kamer?
De onderhandelingen over het voorstel dat de Europese Commissie op 5 november 2013 publiceerde en dat zich richt op het terugdringen van het gebruik van plastic tassen2, zijn inmiddels afgerond. Lopende de onderhandelingen heb ik de Kamer regelmatig van informatie voorzien, onder andere in het kader van het AO Milieuraad van 4 december 2014.
Ik heb gedurende de onderhandelingen ingezet op een akkoord waarin ruimte is voor lidstaten om passende maatregelen te nemen.
Zoals is aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Milieuraad van 17 december 20143 is eind 2014 een principeakkoord bereikt tussen het Europees parlement en de Raad waar Nederland ook mee ingestemd heeft.
Formele aanname van de richtlijn is voorzien in de eerste helft van 2015.
Ik zal u medio dit jaar nader informeren over de resultaten en op welke wijze ik voornemens ben de richtlijn in de Nederlandse wet te implementeren.
Betreffen de afspraken in Nederland alleen gratis plastic tassen tot 50 mu of ook tassen boven de 50 mu? Met andere woorden, bieden de afspraken ruimte om niet alleen het aanbieden van kleine plastic tassen, maar alle plastic tassen te verbieden? Wilt u op termijn een einde aan alle plastic tassen maken in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Hoe rijmt u dit met het gelijke speelveld in de EU?
Een tasje dunner dan 50 mu is licht, goedkoop en gaat eerder kapot. Dus het is goed als die niet gratis zijn. Maar wettelijke beperkingen moeten duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Een grens van 50 mu is mogelijk maar heeft uit dat oogpunt nadelen. In Nederland wordt daarom toegewerkt naar een verbod op gratis plastic tasjes bij een toonbankinstelling, ongeacht de dikte. Dit is duidelijk voor consument en winkelier en de handhaving. Daarnaast voorkom je hiermee een verschuiving naar dikkere tassen die niet onder het verbod van 50 mu zouden vallen.
Met het verbod op gratis plastic tassen bij een toonbankinstelling wil ik geen einde maken aan het in de handel brengen van plastic tassen in Nederland, het gaat alleen om het gratis weggeven ervan.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er in Nederland jaarlijks per consument gebruikt worden? Voor welk deel betreft dit tassen tot 50 mu? Hoe betrouwbaar zijn de cijfers hierover, gezien het feit dat plastic tasjes in bulk worden verhandeld?
Zie het antwoord op vraag 6 waarbij de tassen tot 50 mu in de tabel staan als «single use» tasjes.
In welke branche(s) worden de meeste gratis plastic tasjes uitgedeeld? Om welke getallen gaat het, uitgesplitst per branche (volumes, zowel in aantallen, in stuks, als in kilogrammen)?
Hier zijn geen betrouwbare cijfers over bekend.
Welke percentage van het huishoudelijk afval bestaat uit plastic tasjes?
Het aandeel plastic draagtassen in de totale hoeveelheid huishoudelijk restafval is ongeveer 1,1%.
Wat heeft u tot op heden gedaan om terugdringing van plastic tasjes te realiseren? Wat is tot op heden het effect daarvan?
In de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 is afgesproken dat de supermarkten per 1 januari 2014 geen gratis plastic tassen meer zouden uitgeven bij de kassa.
De ILT heeft in haar onderzoek naar deze prestatiegarantie geconstateerd dat er geen gratis plastic tasjes meer worden verstrekt.
In navolging van de Raamovereenkomst heeft het KIDV een pilot uitgevoerd «Mag het een tasje minder zijn?». Daarin is aangetoond dat een combinatie van communicatie en beprijzing kan leiden tot een reductie van 77% in uitgave van plastic tassen.
Daarnaast heeft het KIDV een materiaalstudie uitgevoerd waarbij inzicht wordt gegeven in de milieudruk van diverse materialen voor drie type draagtassen. Deze studie heb ik aan uw Kamer aangeboden bij mijn brief over de aanpak van plastic tassen, parallel aan deze brief. De uitkomsten van de studie heb ik benut bij mijn aanpak.
Waarom stelde u in een recent algemeen overleg dat de Green Deal met als doel het gebruik van plastic tasjes terug te dringen, mislukt is? Is er overleg geweest met de deelnemers voordat u dit in het openbaar communiceerde? Zo nee, wat zegt dat over uw voornemen om in de breedte met oplossingen te komen? En hoe gaat u om met Green Deals op beleidsvlakken als energie, grondstoffen, papier, chemie, agro, klimaat en overigen?1
Met de betrokken branches ben ik in overleg geweest en van de bevindingen heb ik waar relevant uw Kamer op de hoogte gesteld. Het overleg had als doel om te komen tot een breed gedragen aanpak tot het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes. Een green deal is in de overleggen als één van de mogelijkheden genoemd. Op deze manier is er met branches hierover gesproken. Een green deal zou alleen kunnen als de branches daarom zouden verzoeken en dat was niet het geval. Mijn constatering was dat een vrijwillige aanpak niet tot het gewenste resultaat zou leiden, reden waarom ik wil overgaan tot een verbod op gratis plastic tasjes als onderdeel van een bredere aanpak. Hierover werk ik nog steeds samen met de branches.
Green Deals zijn een instrument in het groene groei beleid. Zij komen tot stand op verzoek van de maatschappelijke partijen. Uw Kamer is geïnformeerd5 over de stand van zaken met betrekking tot alle Green Deals door middel van de toezending van de voortgangsrapportage hierover.
Wat is de inhoud van deze Green Deal? Welke specifieke afspraken zijn volgens u onvoldoende nagekomen? Wat werkte wel en wat niet en waarom? Wat was het tijdspad om aan alle afspraken te voldoen?
De gedachte achter een brede aanpak was om te komen tot een aanpak per sector gecombineerd met een gezamenlijke communicatie. Veel sectoren hebben zich hierin constructief opgesteld. Maar ze gaven ook aan niet af te kunnen dwingen dat al hun leden de aanpak zouden volgen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de brancheorganisaties voor de zomer 2014 met een aanpak zouden komen. Naast het feit dat het proces veel tijd in beslag nam, waren er ook brancheorganisaties die bleven twijfelen over de aanpak en werd ook steeds duidelijker dat ook veel winkels niet aangesloten zijn bij de brancheorganisaties.
En een aanpak is pas echt effectief als die overal wordt toegepast.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat goedwillende winkeliers klanten verliezen omdat een andere winkelier een plastic tasje gratis meegeeft. Uiteindelijk hebben een aantal branches dan ook aangegeven dat ze liever regelgeving zien.
Het is onder andere deze informatie die mij er toe gebracht heeft om over te gaan tot een verbod op gratis plastic tasjes.
Een gezamenlijke communicatiecampagne is nog steeds het voornemen. De branches waarmee ik in gesprek ben, werken hier graag aan mee.
Kan deelnemers van de Green Deal verweten worden dat de Green Deal mislukt zou zijn? Zo ja, aan wie valt dit precies toe te rekenen? Welke andere inspanningen had u verwacht van de deelnemers?
De inzet van de brancheorganisaties was constructief. De eerste insteek was om met een gezamenlijk plan met maatwerk per branche te komen. Dit bleek niet haalbaar op de gestelde termijn. Uiteindelijk bleek ook dat alleen op basis van afspraken de gewenste vermindering van de milieudruk niet bereikt zou worden.
Voor mij staat steeds voorop om de milieudruk rondom plastic tasjes snel te verminderen. Met regelgeving wordt die milieudruk effectief aangepakt waarbij het streven een vermindering van het aantal plastic tassen met 70–80% is.
Wat kunt u zelf nog doen om het wel een succes te maken? Hoe beoordeelt u de huidige inspanningen die door de sector worden gedaan om het gebruik van plastic tassen te reduceren?
Een verbod op gratis plastic tasjes zal naar verwachting succesvol zijn. De verwachting is dat een duidelijke communicatie zal bijdragen aan het duurzamer omgaan met het gebruik van plastic tassen door winkeliers en consumenten. Het ministerie speelt daar ook een rol in en ik pak dat graag samen met de brancheorganisaties op. De huidige inspanningen, in zoverre die tot zichtbare resultaten leiden, juich ik toe.
Een voorbeeld van deze inspanning is het uitfaseren van de gratis plastic tasjes bij de kassa van de supermarkten als één van de prestatiegaranties in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Deze is succesvol gerealiseerd. Dat geldt ook voor het uitvoeren van de pilot samen met KIDV en diverse zelfstandige initiatieven van ketens.
Verwacht u dat deze inspanningen voldoende zijn om tot een aanzienlijke reductie van plastic tassen te komen? Zo ja, hoeveel en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet en wat is voor u wel voldoende?
Het doel is een significante reductie van het aantal plastic tassen. Een daling tussen de 70–80% vind ik een mooi resultaat. Als we er in slagen om de totaalaanpak van verbod en communicatie goed gezamenlijk op te pakken, dan verwacht ik deze aanzienlijke reductie te behalen. Dit sluit aan bij de conclusies van het KIDV.
Wat is uw reactie op de mening dat er altijd partijen zullen zijn die zich minder inspannen, waarbij het vervolgens de vraag is waarom degenen die zich wel inzetten moeten opdraaien voor anderen, soms op punten waar ze (vrijwel) geen invloed op hebben?
Aannemende dat deze mening slaat op het verstrekken van gratis plastic tasjes en de bijdrage die deze tasjes leveren aan zwerfafval en dus plastic soep, is mijn reactie dat ik het probleem dermate ernstig vind dat alle bijdragen wenselijk zijn. Laat het duidelijk zijn dat ik het tegengaan van grondstofverspilling en het tegengaan van zwerfafval belangrijk vind. Het terugdringen van plastic tassen draagt bij aan die bewustwording en heeft aantoonbaar een effect.
Kunt u meer inzicht geven in uw overleg met de detailhandel en brancheverenigingen en de uitkomsten daarvan? Bent u bereid om met de verschillende branches om de tafel te gaan zitten om te spreken over uitfasering van de gratis plastic tas waar dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden 17 en 18. Met de detailhandel en de branches zit ik om de tafel om de verdere aanpak uit te werken op basis van het verbod op gratis plastic tasjes dat in voorbereiding is. Ik verwijs u ook naar mijn brief over de aanpak van plastic tassen die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het beste gekeken kan worden naar de milieudruk gedurende de levenscyclus van een product in plaats te beoordelen op basis van eenmalig gebruik?
Ja, in algemene zin kan het beste gekeken worden naar de milieudruk van een product gedurende de levenscyclus. Zo een analyse moet wel technisch mogelijk zijn. In het geval van plastic tasjes blijkt de milieudruk die zwerfafval veroorzaakt niet te kwantificeren.
De milieudruk van de draagtassen kan omlaag door minder tassen te gebruiken. Elke tas die we minder gebruiken, levert namelijk milieuwinst op. De brede aanpak, zoals geschetst in mijn brief die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer toestuur, draagt bij aan de verlaging van de milieudruk van de draagtassen en in het bijzonder aan die van plastic draagtassen.
Wat is de milieudruk van gratis plastic tasjes? Waarin verschilt de milieudruk van niet-gratis plastic tasjes? Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn voor plastic tassen en wat de voor- en nadelen en milieudruk per alternatief zijn?
Het KIDV rapporteerde in januari 2015 als onderdeel van het project «vermindering draagtassen in het winkelkanaal» de resultaten van een materiaalstudie. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Belangrijkste conclusie uit het project is dat de milieudruk teruggedrongen wordt als er minder draagtassen worden uitgegeven.
De conclusie uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» was dat communicatie in combinatie met beprijzing zorgen voor reductie van het gebruik van het aantal tassen. Door in te zetten op preventie en tassen niet gratis weg te geven, wordt hier invulling aan gegeven.
Meer informatie over de alternatieven staan in de rapportage van KIDV die ik als bijlage bij deze brief aan uw Kamer stuur. Daarbij is van belang te melden dat de studie geen rekening houdt met het effect op zwerfafval. Reden is dat daar in de bij de studie gebruikte methodiek geen objectieve methode voor is.
Maar tassen hebben vanzelfsprekend wel effect op zwerfafval. Alternatieven die op het gebied van reductie van milieudruk goed scoren zullen dus nog aanvullend gewogen moeten worden op hun bijdrage aan zwerfafval.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Milieu Centraal dat plastic tassen beter zijn dan papieren tassen?
De stelling is grotendeels in lijn met het rapport van het KIDV. Het rapport van KIDV is recent gepubliceerd en geeft enkele nuances.
Milieu Centraal heeft aangegeven de webtekst over de vergelijking plastic tas en papieren tas aan te passen op grond van het TNO rapport, waarbij ook de kanttekening gegeven gaat worden dat de milieuimpact van draagtassen op het zwerfafval in de materiaalstudie niet is meegenomen.
Worden plastic tassen vaak hergebruikt? Verdwijnen gratis wegwerptassen meteen in het restafval na gebruik? Kunt u alternatieve toepassingen (in en rondom het huis) noemen waar de tas nog nuttig is?
De materialenstudie van KIDV heeft dit op een rij gezet. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Middelgrote plastic tassen en big shoppers worden meermalig hergebruikt en een hemdtas kan bij voorbeeld worden hergebruikt als pedaalemmerzak. Het verbod dat per 1 januari 2016 in werking zal treden, heeft betrekking op alle plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven, met een uitzondering voor de plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid.
Is het mogelijk om plastic tassen in te zamelen en te verwerken middels het Plastic Hero-systeem? Zal dit een verlichting van de milieudruk geven?
Plastic draagtassen die bij de verkoop aan consumenten worden verstrekt zijn volgens het Besluit beheer verpakkingen 2014 een verpakking. Daarom kunnen deze prima via het Plastic Hero-systeem worden ingezameld.
Dit gebeurt nu dus al. In de gezamenlijke communicatiecampagne zal ook hier aandacht voor zijn zodat de tassen op de juiste manier afgedankt kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er uiteindelijk in het zwerfafval en in de plastic soep terecht komen? Welk deel van de plastic soep is afkomstig van Nederland? Welk aandeel hebben de gratis plastic tasjes hierin?
De hoeveelheid plastic tassen die in de plastic soep terecht komt is lastig te meten, omdat plastic deeltjes niet te herleiden zijn tot het oorspronkelijke product. Wel wordt er via de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat gemeten hoeveel tassen worden aangetroffen op stranden. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie. Het is niet mogelijk aan te geven welk deel van de plastic soep afkomstig is van Nederland. Wel is duidelijk dat plastic soep een typisch grensoverschrijdend probleem is dat in samenwerking met andere landen moet worden opgelost.
Als de plastic soep uit andere materialen bestaat en een andere herkomst heeft, kunt u deze benoemen? Indien deze informatie u niet bekend is, op welke informatie is een mogelijk verbod vervolgens gebaseerd?
Plastic soep bestaat uit veel meer items dan alleen plastic tassen. In de ontwerp Mariene Strategie deel 3 (Kamernummer; 31 710, nr. 35) vindt u een overzicht van de top 10 van items die worden gevonden op stranden en dus onderdeel zijn van plastic soep. In het ontwerp Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) programma van maatregelen is ook aangegeven welke maatregelen de rijksoverheid wil nemen om de plastic soep terug te dringen.
Welke aanpak staat u voor om het bredere probleem van de plastic soep te verminderen of op te lossen? Als daar een internationale aanpak het meest effectief is, waarom wilt u dan voor een klein deel van het probleem een Nederlandse oplossing?
De problematiek van plastic soep is grensoverschrijdend. Om die reden is het van belang om hiervoor op internationaal niveau maatregelen te nemen. Echter, er liggen ook plastic tassen op Nederlandse locaties. Aan de aanpak van die tassen kunnen wij als Nederland bijdrage aan leveren.
In het ontwerp KRM-programma van maatregelen staan de maatregelen genoemd die het kabinet neemt om het bredere probleem van plastic soep aan te pakken. Hierin is opgenomen welke nationale maatregelen Nederland zal nemen en welke activiteiten Nederland op de internationale agenda zet. Alle EU-lidstaten zijn bezig met het opstellen van een dergelijk programma van maatregelen. Zij doen dit in regionale samenhang.
Zo werkt Nederland actief met andere (Noordzee) landen samen binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR om het probleem te verminderen via een Marine Litter Actionplan. Dit Marine Litter Actionplan is opgesteld in samenhang met de nationale programma’s van maatregelen in EU-lidstaten.
Gaat er ook een verbod gelden voor biologisch afbreekbare plastic tasjes? Kunt u dit onderbouwen? Als het wettelijk verbod niet geldt voor biologisch afbreekbare tassen, wat is dan het criterium? Hoe beoordeelt u de milieudruk wanneer blijkt dat een biologisch afbreekbare tas snel afbrokkelt en in de natuur en de voedselketen terecht komt?
Of biobased en biodegradable tassen uitgezonderd gaan worden, bekijk ik nog.
Enerzijds wil ik mogelijkheden bieden voor gewenste ontwikkelingen in de richting van vergroening van de economie en het stimuleren van de omschakeling van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen en anderzijds moet er wel sprake zijn van afbraak van het materiaal, in de open lucht en ook in de zee.
Hoe kan de consument onderscheid maken tussen een biologisch afbreekbare tas en andersoortige plastic tassen?
Er is een certificatiesysteem voor biologisch afbreekbare plastics. De kiemplant logo’s geven aan of het materiaal waarvan de tas gemaakt is composteerbaar is.
De verpakking kan dan met het door de gemeente ingezamelde GFT mee en in een industriële composteerinstallatie verwerkt worden. Verder geeft het «OK compost HOME» certificaat aan dat de verpakking ook bij lagere temperaturen afbreekt en dus geschikt is om bij de compost van de tuin te doen. Van beide logo’s ziet u een afbeelding.
Wordt er ook gekeken naar regels voor voedselveiligheid? Gaat u een uitzondering maken voor voedselveiligheid? Zo ja, op welke gronden?
Ja. Soms is er geen goed alternatief voor een plastic draagtas. Dat gaat met name op voor natte producten zoals vlees of vis vanwege functionaliteit en voedselveiligheid. Als dat het geval is, dan volgt daar een uitzondering voor. Met de sector ben ik hierover in overleg. Een uitzondering moet ook handhaafbaar zijn, daar wordt ook naar gekeken.
Wat gaat u doen met plastic tasjes voor fruit en groenten in de supermarkten? Vallen deze wel of niet onder het verbod? Moeten de tomaten en appels in een papieren zak, ook als blijkt dat de milieudruk van dit alternatief hoger is dan die van een plastic tasje? Lijkt het u zinvol uitzonderingen te maken en zo ja, op basis van welke criteria? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht op het terugdringen van het gebruik van alle draagtassen en in het bijzonder van de plastic draagtassen. Een verbod beperkt zich tot plastic tassen die aan de kassa gratis worden meegegeven.
De uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid zijn hier de reden voor. Desalniettemin stimuleer ik het dat de supermarkten ook een verstandige keuze maken welke tasjes aangeboden worden bij het groente en het fruit.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de studie van het KIDV waarbij wel goed bedacht moet worden dat het effect op zwerfafval nog niet is meegenomen. Daar moet dus apart rekening mee worden gehouden.
Aangezien het voorgenomen verbod zich niet uitstrekt verder dan aan de kassa hoeft er ook geen sprake te zijn van dit soort uitzonderingen.
Welke alternatieven zijn er voor bijvoorbeeld een slager die gehakt verkoopt en dit verpakt in een plastic folie met daaromheen een gratis tasje? Hoe geeft de patatzaak of afhaalchinees het maandmenu mee als er een verbod is op gratis tasjes? Verwacht u dat ondernemers per klant en tasje een dubbeltje extra moeten gaan rekenen voor het afhalen van een bestelde rijsttafel?
Als een tas een functie heeft op het gebied van voedselveiligheid die niet door een alternatief vervangen kan worden, dan komt er een uitzondering voor. Als het voedselveiligheidsaspect niet op gaat, dan heb ik het liefst dat iemand een rijsttafel of een portie friet ophaalt met een eigen tas. Deze producten zijn immers al verpakt. Verder vertrouw ik er op dat ondernemers een goed alternatief aan hun klanten bieden.
Daarbij kan gedacht worden aan een vergoeding als er toch voor een plastic tas gekozen wordt. Of de ondernemer kiest voor een tas van een ander materiaal, die kan gratis meegegeven worden.
Verwacht u dat gedragsbeïnvloeding uiteindelijk door de consument als betuttelend overheidsingrijpen wordt ervaren?
Het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes gebeurt door een combinatie van gedragsbeïnvloeding en wetgeving. De gedragsbeïnvloeding gebeurt via een communicatieaanpak samen met de branches. Het stimuleren van duurzaam gedrag door de overheid is al jaren succesvol in bijvoorbeeld afvalscheiding, het verkeer en het openbaar vervoer. Uit de pilot van KIDV bleek dat consumenten veel begrip hadden voor de reductiedoelstelling en de daarbij horende beprijzing. Voorafgaand aan het voorstel van de Europese Commissie om plastic tassen te reduceren, is er in het kader van de impact assessment een enquête gehouden onder de Europese bevolking6.
Hieruit bleek dat het publiek bijzonder bezorgd is over het niet-duurzame verbruik van plastic draagtassen en veel verwacht van EU-maatregelen op dit gebied.
Mijn ministerie zal ook voor het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes bijdragen aan de communicatie om duurzaam gedrag te stimuleren.
Hoe beoordeelt u het gemak en de keuzevrijheid voor de consument? Vindt u dat consumenten zich voldoende duurzaam gedragen, of wilt u dat meer mensen op het moment dat ze aankopen doen een eigen draagtas bij zich hebben?
Het verdient de voorkeur als consumenten een eigen draagtas meenemen. Herbruikbare tassen scoren positief. Als ze voor een plastic tas moeten betalen, zal dit hen stimuleren om een eigen tas mee te nemen. Nemen ze die niet mee dan kunnen ze een tas kopen. Het gemak en de keuzevrijheid voor de consument beoordeel ik dus positief.
Welke handhavingsinstrumenten bent u van plan te gaan inzetten? Wordt hiervoor extra capaciteit vrijgemaakt? Zo ja, tot hoeveel extra kosten leidt dit en ten koste waarvan gaat dit?
Het verbod voor de gratis plastic tassen zal opgenomen worden in een ministeriële regeling onder het Besluit beheer verpakkingen 2014. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op dit Besluit.
De ILT neemt deze werkzaamheden mee in zijn jaarplan. Op dit moment kan dit niet gekwantificeerd worden.
Bent u van plan boetes uit te delen aan marktkooplieden die een gratis tasje bij sinaasappels, brood of een stukje kaas verstrekken? Zo ja, hoe hoog zou die boete moeten zijn?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 33, zal het verbod gelden voor gratis plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven. Daarbij zal een uitzondering gemaakt worden voor de tassen die nodig zijn vanwege de functionaliteit en voedselveiligheid.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal als toezichthouder optreden. Die gebruikt het normale bestuursrechtelijke instrumentarium waarbij een dwangsom kan worden opgelegd of andere bestuursrechtelijke maatregelen. De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan het verkregen economisch voordeel.
Heeft u capaciteit voor het handhaven van een verbod op plastic tasjes? Wie ziet u dit uitvoeren? Een politiefunctionaris? Een gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaar, of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit? Welk budgettair beslag legt dit op die organisaties?
Zie mijn antwoord op vraag 38.
Denkt u dat het uitdelen van boetes of het streng optreden in de handhaving het draagvlak van deze milieumaatregel versterkt?
Uit de pilot van KIDV bleek dat er een stevig draagvlak is voor deze maatregel bij consumenten. Gemiddeld is er dus steun voor deze milieumaatregel en ondernemers voeren graag uit wat hun klanten wensen.
Draagvlak bij winkeliers kan verdwijnen als er niet gehandhaafd wordt, omdat dan het speelveld ongelijk wordt.
Ik ga er daarom vanuit dat winkeliers strenge handhaving zullen toejuichen. Uiteraard zal er bij ondernemers die hun verantwoordelijkheid en plicht niet nemen minder draagvlak zijn. Dat is juist de reden dat ik voor een verbod opteer.
Wat is het effect van een verbod voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes heeft voor zover ik kan overzien geen effect op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Zijn er in Nederland producenten van plastic tasjes? Hoe hebben die gereageerd op uw aangekondigde verbod? Is er overleg geweest met deze partijen?
In Nederland zijn er producenten van plastic tasjes. Met een aantal partijen zijn er gesprekken gevoerd. NRK Verpakkingen, die de belangen van de producenten van kunststofverpakkingen behartigd, is voorstander van optimale recycling van kunststof verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval. Het vragen van een vergoeding voor een tas vindt de NRK Verpakkingen een goede optie, evenals het zelf meenemen van een tas en het stimuleren van inzameling van tasjes (aanleren van goed weggooigedrag). NRK Verpakkingen is wel van mening dat als gratis plastic tassen verboden worden, dat ook alle andere gratis draagtassen (papier, jute etc.) verboden moeten worden. Dat is echter niet mogelijk, omdat de EU-regelgeving hiervoor geen grondslag biedt.
Wat is het economische effect van een verbod op gratis plastic tassen voor bedrijven? Kost het bedrijven omzet, dan wel leidt het tot banenverlies? Zo ja, kunt u dit kwantificeren? Zo nee, waarom niet?
Een integraal verbod op gratis plastic tasjes zal leiden tot kostenreductie voor de winkelier, omdat er door de voorziene reductie geen tasjes meer aangeschaft hoeven te worden. Voor de toch verstrekte plastic tassen kan de winkelier een vergoeding vragen. Dit zijn extra inkomsten.
Verschuiving van omzet wordt niet voorzien, een consument zal aanschaf van een product niet af laten hangen van de mogelijkheid een gratis tas er bij te krijgen.
Tot welke lastenstijgingen gaat dit leiden? Welke overige neveneffecten zijn te verwachten en hoe wilt u daarmee omgaan?
Het beleid is er op gericht dat er minder draagtassen worden verbruikt. Dat geeft een kostenverlaging voor de winkelier die gemiddeld ten gunste komt aan de consument. De consument die zelf een tas meeneemt, maakt volledig gebruik van deze lastenverlichting. Een consument die tassen koopt en weggooit zal minder of geen voordeel hebben.
Bij de monitoring van deze aanpak, zal ik ook monitoren op eventuele neveneffecten en waar nodig maatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u het nut en noodzaak om een verbod op plastic tasjes in te stellen?
Er komt geen verbod op plastic tasjes.
Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen en ter uitvoering van de op handen zijnde aanpassing van verpakkingsrichtlijn komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer geef ik aan wat hier nut en noodzaak van zijn.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van een verbod op plastic tasjes in relatie tot proportionaliteit om dit per wet te gaan regelen?
Er is geen sprake van een verbod op plastic tasjes. Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer over mijn aanpak geef ik aan wat ik verwacht op het gebied van effectiviteit. De gewenste reductie zal zonder een wettelijk verbod niet bereikt worden, omdat niet alle toonbankinstellingen lid zijn van een brancheorganisaties en daardoor niet bereikt kunnen worden via convenanten met brancheorganisaties. Ze zullen zich ook niet verplicht voelen om zich aan de afspraken te committeren. Om die reden is een wettelijk verbod voor gratis plastic tassen effectiever en daarmee proportioneel.
Tevens geef ik hiermee uitvoering aan EU-besluit dat de lidstaten ruimte biedt om maatregelen te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Bent u van mening dat een verbod op plastic tassen daadwerkelijk zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van de milieudruk?
Zoals toegelicht in mijn brief over de aanpak van plastic tassen, zet ik in op een brede aanpak, met als onderdeel een verbod op de gratis plastic tassen. Deze stappen zullen leiden tot een vermindering van de milieudruk.
Bent u bereid om de alternatievenstudie over milieudruk en de toepassingen van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken af te wachten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalstudie is in januari 2015 opgeleverd en is aan uw Kamer aangeboden.
Denkt u dat het beprijzen van een plastic tasje de oplossing is voor een milieuprobleem dat wellicht niet te kwantificeren valt?
Ik sta een brede aanpak voor. Als onderdeel van beleid gericht op het terugdringen van de milieudruk van de draagtassen, wordt een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes ingesteld.
In mijn brief over de aanpak van draagtassen die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt toestuur, is uitgelegd hoe dit zich verhoudt tot het milieuprobleem.
Bent u bereid om af te zien van een verbod op gratis plastic tassen? Bent u bereid om eerdere uitspraken hierover nog eens in overweging nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt het vervolg?
Nee, in mijn brief geef ik aan welke redenen aan een verbod ten grondslag liggen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen gelijktijdig met de brief inzake het uitbannen van plastic tasjes (door u reeds toegezegd tijdens het algemeen overleg Grondstoffen en afval d.d. 16 oktober 2014) aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het verkopen van statiegeldloze flessen Coca-Cola door de winkel “Gekke Gerrit’ |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de winkel «Gekke Gerrit» zich bekend maakt als dumpwinkel en zich daarbij profileert met het feit dat daarbij A-merken, liefst voor de helft van reguliere prijs, zullen worden aangeboden en daarnaast in de winkel adverteert met Poolse cola met daarbij de vermelding «geen statiegeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van PET-flessen cola voor een lagere prijs en zonder het in rekening brengen van statiegeld het statiegeldsysteem ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Ja, zonder het heffen van statiegeld, kan het systeem niet bestaan. Daarom heeft Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen.
Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
Als, zoals in dit voorbeeld, een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt, heft StAV het tarief van € 7,50/kg als afvalbeheersbijdrage.
In dit voorbeeld koopt de consument die frisdrank en levert de lege flessen in bij een supermarkt. Deze consument ontvangt daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt (immers, het statiegeldapparaat heeft vanwege de vorm van de fles deze herkend als Nederlandse statiegeldfles). StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Hiermee blijft het doel, namelijk zoveel mogelijk plastic verpakkingsmaterialen recyclen, overeind.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak.
Op welke wijze en door welke instantie wordt na 1 januari 2015 gecontroleerd dat niet-deelnemers aan de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) inderdaad de in uw brief genoemde € 0,25 per grote frisdrankfles gaan afrekenen, waarmee de StAV stelt het statiegeldsysteem te borgen?2
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er bij het verkopen van grote frisdrankflessen voor 1 januari 2015 waarbij geen statiegeld in rekening wordt gebracht, sprake van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tot 1 januari 2015 was er een productverordening voor het heffen van statiegeld van het Productschap Dranken. Tot die tijd kon dit Productschap in een situatie waarin zij wist dat een producent geen statiegeld heft, dit melden aan de Economische Controledienst. In dat geval was er namelijk sprake van een economisch delict en kon een boete worden geheven.
Vanaf 1 januari is er een nieuwe situatie die beschreven is in het antwoord op vraag 2 en waar geen sprake is van een economisch delict en waar in plaats van een boete een verhoogde bijdrage wordt geheven.
Indien er sprake is van een economisch delict, op welke wijze gaat in dit specifieke geval gehandeld worden?
Als er een melding wordt gemaakt, dan is het aan de Economische Controledienst om te bepalen hoe hiermee om te gaan.
Is er bij «Gekke Gerrit» sprake van een BV-constructie, waarmee mogelijk het deelnemerschap aan de StAV wordt vermeden, waardoor in de toekomst tot wel één miljoen flessen zonder statiegeld op de markt kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat er niet om wat voor constructie een bedrijf heeft, maar om het feit of het bedrijf verpakkingen op de markt brengt. Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt, valt namelijk onder het Besluit beheer verpakkingen (Besluit). Daarmee is elke producent of importeur gebonden aan de verplichtingen in dat Besluit. Een producent of importeur die meer dan 50 ton verpakkingsmateriaal op de markt brengt, betaalt een afvalbeheersbijdrage aan StAV. Deze verplichting is vastgelegd in de Afvalbeheersbijdrage overeenkomst (ABBO) van StAV die door mij Algemeen Verbindend is verklaard.
Bent u van mening dat het verder bevorderen dat ook onder niet-deelnemers aan de StAV het bedrag van € 0,25 per fles geïnd gaat worden, een nog steviger borging van het statiegeldsysteem is? Zo nee, waarom niet?
Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt valt onder het Besluit. StAV is een collectief dat namens alle producenten of importeurs uitvoering geeft aan de verplichtingen uit het Besluit. Dus alle producenten of importeurs die verpakkingen op de markt brengen, vallen onder StAV. In het Besluit beheer verpakkingen en daardoor in de ABBO van StAV zijn de producenten of importeurs die 50 ton en minder aan verpakkingen op de markt brengen, vrijgesteld van afvalbeheersbijdrage en verslaglegging in verband met administratieve lasten.
Ik heb geen exacte cijfers over hoeveelheden die hierdoor buiten het systeem van StAV vallen. Op basis van de informatie van StAV gaat het hier in kilo’s om relatief geringe hoeveelheden. Daarmee is het voor het overgrote deel in aantallen kilo’s voldoende geborgd dat statiegeld geheven zal worden en is het niet nodig om nu acties te ondernemen.
Dient het heffen van statiegeld voor grote PET-flessen niet te worden verplicht? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Over statiegeld zijn afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022. Ik hecht er aan om naar die afspraken te handelen.
Het bericht ‘Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen»?1
Ja.
Klopt het dat deze nieuwe supermarkt(keten) onder andere «Poolse» Coca Cola gaat verkopen? Zo ja, wordt op alle grote PET-flessen met betrekking tot deze specifieke cola eveneens statiegeld geheven?
Naar ik heb begrepen, verkoopt deze supermarkt ook Poolse Coca-Cola. Deze supermarkt heeft in een reclameactie aangekondigd frisdrank te verkopen zonder statiegeld op de fles. Ik heb ook begrepen dat deze supermarkt inmiddels besloten heeft om de reclameactie om de flessen zonder statiegeld te verkopen, per direct te stoppen.
Kan worden gegarandeerd dat ook na 1 januari 2015, als het Afvalfonds de verplichting tot statiegeldheffing overneemt, voor alle flessen waarop nu statiegeld wordt geheven deze verplichting in stand blijft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals voorheen, kan ook nu zich een situatie voordoen dat een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt.
In situaties als deze kon het Productschap Dranken hier een melding van maken bij de Economische Controledienst. De meldingen die in de afgelopen jaren gedaan zijn, hebben zelden geleid tot handhavingsacties.
Nu de Productschappen opgeheven zijn en Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) de afspraken over de borging van statiegeld overgenomen heeft, heeft StAV een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen. Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt.
Voor de consumenten verandert er niets. Als de consument een grote water- en frisdrankfles terugbrengt naar het verkooppunt, ontvangt hij daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt. StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak. Dit is overigens niet anders dan de situatie vóór 2015.
Samenvattend: voorheen kenden we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld sprake kon zijn van een delict en een boete opgelegd kon worden. Nu kennen we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld een aanzienlijk hoger tarief geheven kan worden. Het doel, namelijk het zoveel mogelijk recyclen van plastic verpakkingsmaterialen, blijft in beide situaties overeind.
Het bericht dat statiegeldproject op een school wordt tegengewerkt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Directeur Afvalfonds chanteerde ons om statiegeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeente Apeldoorn in 2013 een financieringsaanvraag heeft ingediend bij het afvalfonds voor een schoolproject over afval, duurzaamheid en recycling? Zo ja, op welke gronden is dat afgewezen?
De gemeente Apeldoorn heeft in 2013 inderdaad een financieringsaanvraag ingediend. Deze financieringsaanvraag is inhoudelijk beoordeeld door Stichting NL Schoon. De eerste ingediende versie van de aanvraag is afgekeurd door Stichting NL Schoon omdat deze aanvraag teveel onduidelijkheid over de zijdelingse effecten op het voorkomen van zwerfafval bevatte. Na een toelichtend gesprek tussen de gemeente Apeldoorn en Stichting NL Schoon is de aanvraag door de gemeente Apeldoorn aangepast en door Stichting NL Schoon goedgekeurd.
Deelt u de mening dat een dergelijk initiatief van leerlingen uit Apeldoorn een goed initiatief is om leerlingen bewust te maken van milieuvervuiling en ons afvalbeleid? Zo ja, past bij een dergelijk initiatief een ondersteunende rol vanuit de overheid, waarbij ook sprake is van de samenwerking van de 3 O's (Overheid, Ondernemers en Onderwijs)?
Het initiatief van leerlingen uit Apeldoorn vind ik sympathiek. Dat leerlingen hiervoor zelf het initiatief hebben genomen, laat de betrokkenheid van de leerlingen zien bij afval, recycling en duurzaamheid.
Een ondersteunende rol van de overheid bij dit initiatief is voorzien vanuit de afspraken die gemaakt zijn over bestrijding van zwerfafval in de Raamovereenkomst Verpakkingen.
Hoe beoordeelt u de rol van het Afvalfonds in deze kwestie?
Stichting NL Schoon is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen. Nedvang, aan wie Stichting Afvalfonds de monitoring en stimulering van de inzameling en recycling van verpakkingsafval heeft uitbesteed, organiseert het proces voor gemeenten om een aanvraag in te kunnen dienen. Stichting Afvalfonds Verpakkingen betaalt de vergoedingen uit. Stichting Afvalfonds speelt geen inhoudelijke rol bij de beoordeling van een aanvraag.
Klopt het dat u in eerste instantie enthousiast was over het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project alsnog afgewezen?
Het project is niet afgewezen maar toegekend. De inhoudelijke beoordeling ligt niet bij mij maar bij Stichting NL Schoon. Zie verder mijn antwoord in reactie op vraag 3.
Welke criteria gelden er voor projecten die een beroep doen op het Afvalfonds en wie beoordeelt die aanvragen?
Stichting NL Schoon beoordeelt de aanvragen inhoudelijk. Hiervoor hanteert zij de volgende criteria:
Is er binnen het Van Grondstof Naar Afval (VANG)-beleid ruimte voor het ondersteunen van onderwijsprojecten van leerlingen ten aanzien van het afval en recycling?
Ja, die ruimte is er. Binnen VANG wordt gekeken hoe scholen kunnen worden gestimuleerd in educatie over afvalpreventie en afvalscheiding.
Afvalstoffenbelasting |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de bezwaren die de afvalsector, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en VNO-NCW, heeft tegen de afvalstoffenbelasting die op 1 januari 2015 van kracht wordt?
Ja.
Klopt de inschatting van de afvalbranche dat – bij invoering van de afvalstoffenbelasting – er meer afval geëxporteerd wordt naar andere landen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot verwacht u dat dit weglekeffect is? Naar welke landen wordt naar uw verwachting afval geëxporteerd als gevolg van deze maatregel en op welke wijze wordt het afval in die betreffende landen verwerkt?
Het kabinet gaat er vanuit dat het relatief lage tarief van € 13 per ton geen extra stimulans van betekenis zal vormen voor de export van afvalstoffen naar het buitenland. Ook nu zijn er al aanzienlijke verschillen tussen de tarieven aan de poort (exclusief belasting) van afvalverbrandingsinrichtingen binnen en buiten Nederland. Bovendien kunnen deze tarieven behoorlijk fluctueren. Daarbij kan worden opgemerkt dat het meestal om langlopende contracten gaat. De overheid heeft geen rol bij de totstandkoming van de verschillen tussen de tarieven aan de poort, exclusief belastingen. Het antwoord op de vraag in hoeverre export van afval zal toenemen hangt af van vele factoren. Het tariefverschil aan de poort inclusief belastingen is slechts een van de factoren. Of een afvalstoffenbelasting leidt tot een toename van de export is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de transportkosten zoals brandstof- en personeelskosten, afschrijving materieel, verzekering en onderhoud. Verder zijn er met export gepaard gaande administratieve lasten. Daarnaast is van belang of er sprake is van over- of ondercapaciteit, de efficiency van de installatie, en of er sprake is van stimuleringsbeleid op nationaal of regionaal niveau, zoals bijvoorbeeld subsidies voor de productie van duurzame energie. Ook kan de toename van import van invloed zijn op de capaciteit en prijsstelling op de afvalmarkt. Het kabinet zal de export- en importstromen per land nauwlettend blijven monitoren. Dit is ook besproken met de branche. Daarbij zal ook worden gekeken, voor zover mogelijk, hoe deze afvalstromen in het buitenland worden verwerkt. Mocht uit deze monitoring blijken dat er toch sprake is van een ongewenste ontwikkeling met weglek naar het buitenland dan zal worden bezien welke maatregelen passend zijn.
Hoeveel afval wordt er minder gestort door de invoering van de stortbelasting?
De stortbelasting is ingevoerd op 1 april 2014. De maand maart laat een flinke stijging zien van de hoeveelheid afval die wordt gestort. De bedrijven anticipeerden al op de invoering per 1 april. In april daalt vervolgens de hoeveelheid afval die wordt gestort. Inmiddels wordt er weer meer afval gestort. In het tweede kwartaal 2014 wordt nog maar rond de 100 kiloton per maand gestort. In de maand juli is de hoeveelheid gestort afval weer opgelopen tot rond de 120 kiloton. Om deze cijfers goed te kunnen plaatsen, moet worden gekeken naar de afwijking ten opzichte van de maandgemiddelden van de voorafgaande jaren. In 2013 werd gemiddeld 150 kiloton op maandbasis gestort. In 2010 en 2011 werd gemiddeld 105–110 kiloton op maandbasis gestort, maar in 2012 na afschaffing van de stortbelasting was het 210 kiloton per maand. Over de hele periode 2010–2013 is het maandgemiddelde ruim 145 kiloton per maand. In juli zitten we daar weer ongeveer 25 kiloton onder. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat in de eerste drie maanden van dit jaar de voorraden versneld zijn aangeboden. Pas op termijn is beter aan te geven wat de effecten zijn van de invoering van de stortbelasting per 1 april 2014.
Welke gevolgen heeft het weglekken van afval naar het buitenland voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven? Kunt u bij beantwoording van deze vraag ingaan op de positie van zowel de afvalverwerking- als de afvalrecyclingindustrie, alsmede op de koppositie van deze sector in mondiaal en Europees verband? Zo nee, waarom niet?
Op de gevolgen van het belasten van het verbranden van afval voor de export daarvan naar het buitenland ben ik bij vraag 2 ingegaan. Wat betreft de positie van zowel de afvalverwerking- als de afvalrecyclingindustrie kan ik u als volgt informeren. Een eerste inschatting van het kabinet is dat de afvalstoffenbelasting leidt tot een verschuiving van storten en verbranden naar recycling zodat er minder restafval ontstaat. De voorgestelde verbreding heeft mede als doel om conform het beleid «Van Afval Naar Grondstof» (VANG) recycling te stimuleren. De verbreding van de afvalstoffenbelasting tot afvalstoffen die worden verbrand, maakt dat afvalscheiding met hergebruik en recycling van de uitgesorteerde materialen relatief aantrekkelijker wordt. De verwachting is dan ook dat deze heffing afvalscheiding verder zal stimuleren en daarmee de koppositie van Nederland in de afvalverwerking en -recycling kan versterken en nieuwe banen zal creëren. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) zijn bovendien voor iedere materiaalstroom minimumeisen geformuleerd. Het is niet mogelijk om afvalstromen waarvoor de minimumeis recycling is, te verbranden of te storten. Restafval dat na recycling alsnog wordt gestort of verbrand, wordt normaal in de heffing betrokken. Hoe beter het afval wordt uitgesorteerd, hoe minder belasting verschuldigd wordt. Voor zover het residu wordt gestort betekent de verbreding van de belastinggrondslag verder een verlaging van het verschuldigde bedrag, nu het tarief voor stortafval wordt verlaagd van € 17 naar € 13 per ton. De verwachting is dat de verbreding van de belasting per saldo een stimulerend effect zal hebben op recyclingbedrijven. Bij een tarief van € 13 per ton en een residu van 20% betekent het per ton te sorteren materiaal slechts een verhoging van de kostprijs van € 2,60 per ton. Alleen sorteerders die meer residu overhouden hebben meer kosten, maar juist dat stimuleert die bedrijven de hoeveelheid residu te minimaliseren. De verwachting is dat de verbreding van de belasting per saldo een stimulerend effect zal hebben op de werkgelegenheid in de recyclingbedrijven.
Leidt het weglekken van afval naar het buitenland tot verlies van banen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe hanteren andere landen, zoals België, Duitsland en Oostenrijk, soortgelijke belastingmaatregelen en exportheffingen? Is er in dit licht sprake van een gelijk speelveld in de Europese Unie?
Denemarken, Frankrijk, Vlaanderen, Italië, Catalonië en Oostenrijk kennen een belasting op het verbranden van afval. Duitsland kent dus geen belasting op het verbranden van afval. Bij de invoering van de afvalstoffenbelasting in Denemarken met destijds nog een tarief van circa € 50 per ton bestond aanvankelijk ook de vrees voor een toename van de export. Achteraf bleek het effect alleszins mee te vallen. Ook in Frankrijk is er, voor zover ik ben geïnformeerd, geen sprake van substantiële weglek naar het buitenland. Vlaanderen kent formeel wel een exportheffing. Voor zover bekend wordt er in de praktijk nauwelijks geëxporteerd door milieuwetgeving die voorschrijft dat binnenlands huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval binnen Vlaanderen wordt verwerkt. Oostenrijk kent een verbrandbelasting met een relatief laag tarief. Oostenrijk kent wel een exportheffing maar geen vrijstelling voor de import van afvalstoffen. Geen enkel land kent voor zover bekend zowel een importvrijstelling als een exportheffing.
Voor wat betreft de uitvoerbaarheid van een exportheffing wil ik het volgende opmerken. De controle op een heffing voor afval dat in het buitenland wordt verwerkt is een lastige en arbeidsintensieve zaak. De registratie in het kader van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) gaat uit van schattingen met betrekking tot hoeveelheden en de wijze waarop die zullen worden verwerkt. Er wordt pas achteraf vastgesteld hoeveel afvalstoffen daadwerkelijk zijn verwerkt. Dit is een administratieve procedure waarbij bovendien alleen de door de buitenlandse verwerker ontvangen hoeveelheid wordt opgegeven, maar niet de wijze van verwerking. Voor de handhaving van zo’n regeling zou de Belastingdienst de administratie van de buitenlandse afvalverwerkende bedrijven moeten controleren. Daarvoor zou de Belastingdienst echter afhankelijk zijn van buitenlandse autoriteiten. Oostenrijk heeft een exportheffing die ook is gebaseerd op het EVOA en loopt dan ook tegen dezelfde handhavings- en controleproblemen op.
Bent u bereid om het gelijke speelveld te borgen als blijkt dat deze in het geding is? Is het voorstel van de branche om een exportheffing in te voeren mogelijk? Hoe zou zich dit verhouden tot exportheffingen in andere EU-landen?
Zoals blijkt uit het voorgaande kennen de verschillende lidstaten verschillende regimes, waar het in de heffing betrekken van het verbranden van afval, het heffen op import of juist op export betreft. Op dit moment bestaat dan ook geen gelijk speelveld in de Europese Unie. Het al dan niet nationaal belasten van de import of de export zal naar mijn mening niet leiden tot een meer gelijk speelveld in Europa dan nu het geval is. Het kabinet zal de export- en importstromen per land nauwlettend blijven monitoren. Dit is ook besproken met de branche. Daarbij zal ook zal worden gekeken, voor zover mogelijk, hoe deze afvalstromen in het buitenland worden verwerkt. Mocht uit deze monitoring blijken dat er toch sprake is van een ongewenste ontwikkeling met weglek naar het buitenland dan zal worden bezien welke maatregelen passend zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van het belastingplan 2015 in de Kamer?
Ja.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Henk van Gerven , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het systeem van de Stichting Afvalfonds door u algemeen bindend is verklaard en dat het voorziet in een dekking van de jaarlijkse kosten van inzameling van verpakkingen en het voorkomen van zwerfafval en verduurzaming van verpakkingen, anders gezegd de afvalbeheersbijdrage die is verschuldigd ter dekking van de Afvalbeheersstructuur?1 2
Ja. Daarnaast zijn er meer dan de in de vraag genoemde doelen opgenomen in de algemeen verbindende verklaring (AVV). De AVV spreekt bijvoorbeeld ook over de overige activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de Raamovereenkomst en het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Verpakkingenbesluit).
Klopt het dat met de afvalbeheersbijdrage de inzamelingskosten van volgend jaar – glas, hout, papier en karton, metaal, kunststof en andere materialen – alsmede enkele organisatorische kosten, aan de producenten en importeurs van dergelijke producenten worden doorbelast?
Nee, de afvalbeheersbijdragen, gebaseerd op de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst (ABBO), worden in hetzelfde jaar geïnd door StAV bij de producenten en importeurs van verpakkingen. Daarnaast worden de bijdragen conform de AVV aangewend voor meer dan de in de vraag genoemde doelen (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond van de AVV geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) uitvoering aan de relevante bepalingen uit het Verpakkingenbesluit, de Raamovereenkomst en de ABBO.
Daartoe int de StAV de afvalbeheersbijdrage bij producenten en importeurs, die in Nederland meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar op de markt brengen.
In de AVV zijn conform de «Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen» en de hiervoor geldende Leidraad AVV de volgende uitgaven begroot:
Hiermee voorziet de AVV in de dekking van de jaarlijkse kosten.
Waaruit blijkt dat de Stichting Afvalfonds extra gelden zou mogen innen of opsparen, of dat de Stichting gelden van glas-, hout-, papier-, en drankenproducenten mag besteden aan problemen die bepaalde bedrijven ondervinden met het systeem van statiegeld op PET-flessen of deze mag gebruiken ter compensatie van mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl zouden ondervinden van de mogelijke afschaffing van het statiegeldsysteem?
Van het innen of opsparen van extra gelden is geen sprake. Er worden geen andere gelden geïnd of opgespaard dan voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde doeleinden.
Of gelden die opgebracht zijn door de ene materiaalstroom (mede) ingezet worden ten behoeve van de uitvoering van de Raamovereenkomst voor een andere materiaalstroom is een zaak van het bestuur van StAV. De AVV laat daarvoor ruimte. Het bestuur van het Afvalfonds Verpakkingen stelt de begroting vast en controleert uiteindelijk de eindafrekening. De jaarafrekening wordt voorzien van een controleverklaring afgegeven door een accountant.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds mede te delen dat de Stichting – mede inachtgenomen de algemeen bindend verklaring – niet gerechtigd is om supermarktketens vanuit de betaalde afvalbeheersbijdragen miljoenen te betalen als tegemoetkoming of schadevergoeding in geval van de afschaffing van statiegeld op PET-flessen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in mijn antwoord 2 van mijn brief van 26 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijk statiegeldsysteem. De besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamerstuk 28 694, nr. 117) aan Uw Kamer gestuurd. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
StAV is zelf verantwoordelijk voor het doel van haar bestedingen die moeten passen binnen de begrote uitgaven volgens de AVV.
In mijn antwoorden van 25 september jl. op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) heb ik aangegeven dat naar mijn mening dit soort transitiekosten geoorloofd kunnen zijn. De gelden komen uit contributie, opgebracht door het verpakkende bedrijfsleven.
Indien het antwoord op vraag 4 nee is, kunt u aangeven op basis van welk artikel van de algemeen bindend verklaarde Afvalbeheersbijdrage-overeenkomst de Stichting wel gerechtigd zou zijn om heffingen van 2012, 2013, 2014 of toekomstige heffingen niet te besteden aan de inzameling of recycling van materialen en het voorkomen van zwerfafval, maar deze te besteden aan de schade van supermarktketens?
Zoals toegelicht in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 is geen sprake van een andere besteding dan waarvoor de afvalbeheersbijdragen zijn bedoeld.
Deelt u de mening dat statiegeldverpakkingen bijdragen aan minder zwerfafval?
Er zijn diverse instrumenten voor de aanpak van zwerfafval. Welk instrument gebruikt wordt, is onder andere afhankelijk van de situatie, het gewenste resultaat en de inspanningen die daarmee samenhangen. Het heffen van statiegeld op verpakkingen is één van die instrumenten.
Deelt u de mening dat afvalbeheersbijdragen door producenten en importeurs juist mede zijn/worden betaald ter voorkoming van zwerfafval (artikel 2.1 ABBO) en dat deze bijdragen dus niet mogen worden aangewend voor een systeem dat kan en zal leiden tot meer zwerfafval?
De bijdragen worden betaald om StAV in staat te stellen de verplichtingen van de producenten en importeurs van verpakkingen uit te voeren.
In grote lijnen bestaan die uit het inzamelen, sorteren, registreren van verpakkingsafval, het verduurzamen van verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval.
De raamovereenkomst is een integraal pakket van afspraken voor deze doelen. De uitvoering van het integrale pakket van de raamovereenkomst zal naar mijn mening leiden tot minder zwerfafval.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Het in juni 2014 toegezegde onderzoek naar statiegeld |
|
Henk van Gerven , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht1 van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) waarin gesteld wordt dat het KIDV de analyse gaat begeleiden die de milieueffecten van de Raamovereenkomst Verpakkingen 2012–2022 afzet tegen het effect van het vrijgeven van het statiegeld op grote PET-flessen?
Ja.
Waarom heeft u de opdracht voor het uitvoeren van een onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst aan het KIDV verleend, terwijl in de eerste termijn van het algemeen overleg Grondstoffen en afval van 18 juni 2014 is toegezegd dat het onderzoek onafhankelijk zou zijn en uitgevoerd zou worden met het doel om uiteindelijk over een rapportage te kunnen beschikken die buiten iedere twijfel staat?
De opdracht van de milieueffectenanalyse is door mij geformuleerd. Ik heb aan het KIDV gevraagd om de analyse te begeleiden en niet om uit te voeren. Het KIDV zet op basis van mijn opdracht de onderzoeken via een aanbestedingsprocedure in de markt en deze worden vervolgens door gerenommeerde instituten uitgevoerd.
Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Cegerek tijdens het AO van 18 juni jl. zal er ook een klankbordgroep opgericht worden. De klankbordgroep zal overigens geen besluitvormend karakter hebben.
Die is bedoeld om draagvlak voor het proces te waarborgen en om te reflecteren op het proces. Hierin zullen, naast de raamovereenkomstpartijen, ook NGO’s deelnemen.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd terwijl het instituut voor 100% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Er is diverse keren gesproken over de onafhankelijkheid van het KIDV. Ik heb aangegeven dat ik het KIDV een onafhankelijk instituut vind. Naast de twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, heeft het bestuur vier vertegenwoordigers van de overheid (rijksoverheid en lokale overheden). Daarmee zijn alle belangen evenredig vertegenwoordigd en is het niet het bedrijfsleven dat bepaalt wat er gebeurt.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het Kennisinstituut is gewaarborgd, terwijl twee belangrijke spelers uit het bedrijfsleven – te weten Coca Cola en Albert Heijn – hebben aangegeven van het statiegeld af te willen?
De besluiten van het KIDV worden genomen door het bestuur en niet door individuen of door bedrijven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd, terwijl de directeur van het Stichting Afvalfonds Verpakkingen jarenlang gewerkt heeft voor Coca Cola?2
De directeur zit niet in het Bestuur van KIDV, zie verder de antwoorden op vraag 3 en 4.
Bent u van mening dat onafhankelijk onderzoek is gewaarborgd, wanneer de directeur van het KIDV (die het onderzoek naar statiegeld gaat begeleiden) twee jaar geleden als topambtenaar en rechterhand van de toenmalige staatsecretaris niet alleen afschaffing van statiegeld heeft bedacht, maar tevens de tekst van de Raamovereenkomst heeft opgesteld?3
De Raamovereenkomst is opgesteld door de raamovereenkomstpartijen, mede ondertekend door het Rijk én gesteund door uw Kamer. De tekst is tot stand gekomen in samenwerking tussen de genoemde partijen, resulterend in de concrete afspraken van de Raamovereenkomst.
In reactie op vraag 2 heb ik toegelicht hoe het proces van de analyse georganiseerd is, waarmee onafhankelijkheid van de resultaten van het onderzoek geborgd is.
Wat is uw reactie op de vraag hoe er sprake kan zijn van onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek wanneer de financiën, de formulering van de onderzoeksopdracht, de aanwijzing van het bureau alsmede de «begeleiding» van de onderzoeksvragen (die uiteindelijk voor 90% de uitkomst van een onderzoek zullen bepalen), worden ingevuld door de bedenker van de afschaffing van het statiegeldsysteem?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 toegelicht, wordt de onderzoeksopdracht door mij bepaald en daar leg ik aan uw Kamer verantwoording over af. In antwoord op vraag 2 heb ik ook uitgelegd hoe het proces rondom het onderzoek georganiseerd is.
Wat is het bedrag dat door u beschikbaar wordt gesteld ter begeleiding van het onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst?
Het KIDV heeft een eigen begroting en een budget waaruit de onderzoeken betaald worden. Deze analyse was niet begroot. Omdat het een toezegging van mij is aan uw Kamer, zal ik een deel van de kosten betalen. Ik zal hiervoor op korte termijn een kostenopgave ontvangen.
Bent u bereid een echt onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek naar de analyse van de milieueffecten van de Raamovereenkomst te laten uitvoeren, dat wordt geleid door een onafhankelijk persoon en een onafhankelijke commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Mogelijke opslag van kernafval in zoutkoepels in Friesland en Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voer debat kernafval ook in het Noorden»?1
Ja.
Welke onderzoeken lopen op dit moment met betrekking tot eindberging van kernafval in Nederland en welke onderzoeken zijn hierover gepland, in welk stadium bevinden deze onderzoeken zich, waaronder het onderzoeksprogramma OPERA en wanneer verwacht u dat locatie specifiek onderzoek aan de orde is?
Vanaf 2011 loopt het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval (OPERA). OPERA zal medio 2016 afgerond zijn. De meeste onderzoeksresultaten worden dan verwacht. Op de site van COVRA (www.covra.nl) is inhoudelijke informatie over OPERA inclusief de eerste resultaten te vinden. Zoals ik eerder al aangaf is locatiespecifiek onderzoek of een locatiekeuze in het onderzoek en het beleid de komende tientallen jaren niet aan de orde.
Welke risico’s gaan gepaard met de opslag van kernafval in zoutkoepels, bijvoorbeeld met betrekking tot het grondwater, volksgezondheid en milieu? Sluit u eindberging in zoutkoepels uit, aangezien u geologische berging in een speciaal ontworpen faciliteit als meest veilige optie noemt?2
Veiligheid van een geologische eindberging op gebied van grondwater, volksgezondheid en milieu is een absolute randvoorwaarde. Specifieke randvoorwaarden zijn hiervoor in Nederland nog niet gesteld omdat geologische berging de komende tientallen jaren niet aan de orde is. Internationaal zijn er richtsnoeren waaraan een veilige eindberging dient te voldoen. Het uitgangspunt is dat toekomstige generaties niet minder beschermd worden tegen de effecten van straling dan de huidige generaties.
Naar de huidige stand van wetenschap en techniek wordt geologische eindberging in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige en verantwoorde optie voor het beheer van radioactief afval op de lange termijn gezien. Internationaal is hierover brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Nader onderzoek is nodig om te komen tot een zo veilig mogelijke eindberging van radioactief afval. Daarvoor is ook nog voldoende tijd. Radioactief afval wordt ten minste 100 jaar bij de COVRA opgeslagen.
Deelt u de mening dat eindberging van kernafval onder bewoond gebied zeer ongewenst is en sluit u eindberging van kernafval in Friesland en Groningen uit?
Locatiekeuze is de komende tientallen jaren niet aan de orde dus ook niet het uitsluiten van locaties. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is het doel van de aangekondigde publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam over eindberging van kernafval? Mocht er sprake zijn van eventuele eindberging in Noord-Nederland, deelt u de mening dat de betreffende regio’s de kans moeten krijgen om in een vroeg stadium inspraak te kunnen geven op dit thema?
Er is geen sprake van publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam. Wel hebben onderzoekers binnen OPERA twee bijeenkomsten georganiseerd. In een publiekelijk toegankelijke bijeenkomst in Den Haag zijn onderzoeksresultaten gedeeld. In een workshop in Amsterdam ging het over de vraag hoe stakeholders te betrekken bij eindberging van radioactief afval. Dit betreft een deelproject van OPERA. In beide gevallen ging het over onderzoek en niet over publieksdebat.
Wordt de regio Noord-Nederland op dit moment betrokken bij het nationaal programma voor het beheer van radioactief afval?
Op nationale schaal worden organisaties, zoals VNG en IPO, betrokken. Noord-Nederland wordt net zo behandeld als andere regio’s. Aangezien er geen sprake is van locatiespecifiek onderzoek is er geen reden om bepaalde regio’s in het bijzonder te betrekken of een voorkeursbehandeling te geven.