Het bericht ‘Chemische bedrijven overtreden massaal de regels: 'Veiligheidscultuur moet anders' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chemische bedrijven overtreden massaal de regels: «Veiligheidscultuur moet anders»»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het onderzoek dat in de afgelopen tien jaar vrijwel elk bedrijf een veiligheidsovertreding heeft begaan? Zo ja, waren deze cijfers al eerder bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bekend?
In het onderzoek «Regelovertreding in de chemische industrie» van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam is een analyse gemaakt van data beschikbaar in de database van de inspectiediensten van het landelijke samenwerkingsverband BRZO+. De dataset betreft de periode 2006–2017. Als parameter is gekeken naar het aantal overtredingen, de ernst van de overtredingen is daarbij niet betrokken. Over deze periode geven de inspectiegegevens inderdaad aan dat 9 op 10 Brzo-bedrijven in deze periode een overtreding heeft begaan. Ik rapporteer elk jaar met de Staat van de Veiligheid Brzo-bedrijven over de naleving van Brzo-bedrijven2. Onderdeel van de rapportage is de Monitor naleving en handhaving BRZO-bedrijven, die put uit dezelfde database die de onderzoekers hebben gebruikt. Uit de monitor blijkt, dat het aandeel bedrijven zonder overtredingen ten opzichte van bedrijven met één of meerdere overtredingen in de loop van afgelopen vijf jaar stabiel is; licht fluctueert rond 43%. Dit is het percentage over 1 jaar. Over een periode van 11 jaar zijn dat steeds verschillende bedrijven geweest, waardoor de onderzoekers over de periode van 11 jaar uitkomen op een percentage van ongeveer 90% van bedrijven die een of meer overtreding hebben begaan.
Erkent u dat in de chemische sector ook kleine overtredingen grote rampen tot gevolg kunnen hebben en dat deze situatie daarom gevaarlijk en onwenselijk is?
Het doel van het Brzo-beleid is het voorkomen van een zwaar ongeval bij bedrijven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken of de gevolgen van een zwaar ongeval te beperken voor mens en milieu. Naleving van deze wet- en regelgeving is belangrijk en bedrijven zijn daarvoor verantwoordelijk.
Bij Brzo-bedrijven kunnen «kleine» overtredingen een signaal zijn voor grotere problemen of van een systeemfout die mogelijk een zwaar ongeval kunnen veroorzaken. De toezichthouders houden daarom intensief toezicht op de naleving van de Brzo-wetgeving.
Wanneer tijdens een Brzo-inspectie een overtreding wordt vastgesteld, beoordeelt de toezichthouder de ernst van de overtreding en bepaalt welke handhaving het beste is en op welke termijn het bedrijf de overtreding opgeheven moet hebben. Dit gebeurt op basis van de landelijke handhaving strategie Brzo. De landelijke handhavingsstrategie Brzo kent drie categorieën overtredingen waarbij overtredingen worden ingedeeld in relatie tot de risico’s op een zwaar ongeval en/of de escalatie van scenario’s.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat er een kleine groep «veelplegers» is?
Het onderzoek laat zien dat 7 procent van de bedrijven verantwoordelijk is voor een kwart van de overtredingen.
Heeft u een verklaring voor het feit dat deze bedrijven zo vaak een overtreding hebben kunnen maken?
Brzo-bedrijven zijn grote complexe bedrijven. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven wet- en regelgeving. De overheid is verantwoordelijk voor de regelgeving, het toezicht en de handhaving en om de overheidscapaciteit optimaal in te zetten. De afgelopen jaren is de werkwijze van de toezichthouders veranderd, onder meer door de samenwerking in het BRZO+. Tevens is het toezicht ook de afgelopen jaren geïntensiveerd.
Alleen op basis van dit getal kan een groep van bedrijven niet simpelweg als veelplegers wordt bestempeld. Daarom wil ik inzicht krijgen in de definitie en afbakening die de onderzoekers hebben gehanteerd voor «veelplegers». In mijn brief van 29 mei jl. informeerde ik u dat ik vanuit mijn «aanpak achterblijvende Brzo-bedrijven» criteria in beeld laat brengen die helpen bepalen of er al dan niet sprake is van een achterblijvend Brzo-bedrijf. Meer helderheid hierover maakt een nog effectievere gezamenlijke aanpak van dergelijke bedrijven mogelijk.
BRZO+ is daarom met de onderzoekers in overleg getreden om hier meer inzicht over te krijgen. Pas dan kan worden bekeken hoe de analyse van de onderzoekers zich verhoudt tot de cijfers zoals deze jaarlijks worden gerapporteerd in de Monitor Naleving en Handhaving Brzo-bedrijven en in de Staat van de Veiligheid. Ik wil niet vooruitlopen op deze analyse. Indien de analyse daar aanleiding toe geeft, dan zal ik de daaruit volgende inzichten meenemen in mijn aanpak voor de achterblijvende Brzo-bedrijven.
Hebben de handhavende diensten voldoende wettelijke handvatten om dit soort situaties aan te pakken?
In mijn brief van 29 mei jl.3 informeerde ik u al over het totaaloverzicht van de huidige instrumenten die de Brzo-toezichthouders inzetten. Uitvoerende diensten geven aan dat de inspectiediensten in principe voldoende wettelijke handvatten hebben voor toezicht en handhaving. Alle betrokken partijen zijn voortdurend bezig om het instrumentarium te evalueren en waar nodig aanpassingen te doen. Zo wordt bijvoorbeeld dit instrumentarium in de Omgevingswet voor Wabo- bevoegd gezag met betrekking tot Brzo uitgebreid met de bestuurlijke boete. Inspectie SZW heeft de mogelijkheid al om een bestuurlijke boete op te leggen.
Deelt u de aanbeveling van één van de onderzoekers dat de «veiligheidscultuur» altijd scherp gehouden moet worden? Zo ja, wat doet u om de veiligheidscultuur te bevorderen bij chemische bedrijven?
Ja. Een goede veiligheidscultuur binnen bedrijven is van belang om veilig te werken. Veiligheidscultuur is wel primair aan bedrijven zelf. Veiligheidscultuur is moeilijk af te dwingen en te handhaven door de toezichthouders. Het is van belang dat in alle lagen van een bedrijf dit onderdeel van het gedrag is.
Ik zet op meerdere manieren in op het stimuleren van de veiligheidscultuur bij bedrijven. Met de subsidieregeling Versterking Omgevingsveiligheid kunnen bedrijven projecten ter versterking van de veiligheidscultuur indienen. Dat heeft onder meer vorm gekregen in een aantal Safety Deals. Een van deze «deals» betrof de ontwikkeling van de Safety Assement Tool, waarmee bedrijven zelf kunnen meten waar zij staan, in het bijzonder met betrekking tot de interne veiligheidscultuur. Ook in het programma Duurzame Veiligheid 2030 (DV2030), waarin overheid, bedrijfsleven en wetenschap samenwerken, is veel aandacht voor cultuur en daaraan gerelateerde onderwerpen als transparantie en onderwijs.
De inspectiediensten binnen het samenwerkingsverband BRZO+ gebruiken sinds 2018 een instrument om veiligheidscultuur bij een bedrijf in te schatten. Na afloop van elke reguliere inspectie schat het inspectieteam de veiligheidscultuur van het bedrijf aan de hand van een vragenlijst in. De resultaten daarvan worden gebruikt als onderdeel van risico-gestuurd toezicht.
Ondersteunt u de verdere initiatieven van de onderzoekers om deze cultuur te veranderen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder aangeef is het primair aan bedrijven om de cultuur te veranderen. Wetenschappelijke inzichten kunnen daarbij wel helpen om de juiste maatregelen te treffen die daadwerkelijk impact hebben op de cultuur. Ik heb inmiddels ook contact gelegd met de onderzoekers. Ik wil graag in gesprek met de onderzoekers om de resultaten goed te kunnen duiden en te kijken hoe het vervolgonderzoek aangrijpingspunten voor beleid kan bieden. Uit het eerste contact blijkt dat het vervolgonderzoek zich richt op hoe het verschil in patronen in regelovertreding kan worden verklaard door middel van statische en dynamische factoren en over de relatie tussen overtredingen en het voorkomen van ongevallen. De redenen achter overtredingen zullen ook inzicht geven in de veiligheidscultuur bij bedrijven.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde onderzoeker Wim Huisman dat handhavende diensten tegenwoordig risicogericht werken en dat daarbij de stempels «veilig» of «niet zo veilig» soms langer bestaan dan de werkelijke situatie is?
Het klopt niet dat bij risicogericht werken door de toezichthoudes, Brzo-bedrijven soms langere tijd niet bezocht worden afhankelijk van de risico-inschatting. In de regelgeving is een minimum frequentie voor Brzo-inspecties vastgelegd. Brzo-bedrijven zijn in de wetgeving onderverdeeld in 2 categorieën: alle zogeheten hogedrempelbedrijven moeten jaarlijks worden geïnspecteerd, bij lagedrempelbedrijven gebeurt dit tenminste één keer per drie jaar. Ter illustratie in 2018 zijn 96% van alle Brzo-bedrijven geïnspecteerd. Daarbij zijn in totaal 502 inspecties uitgevoerd.
Bij Brzo-bedrijven wordt weliswaar risicogericht gewerkt, maar dat heeft alleen effect op de omvang van de inspectie. Met het toezichtmodel wordt per bedrijf voor meerdere jaren de inspectieaspecten, -frequentie en -last bepaald op basis van de grootte, complexiteit en aanwezige risico’s, in combinatie met de beoordeling van het functioneren van het veiligheidsbeheerssysteem uit de laatste inspectie. Dit wordt jaarlijks bekeken en waar nodig aangepast. De inspectielast wordt weergegeven in het aantal Brzo-inspectiedagen per jaar bij het bedrijf. Krijgt het bedrijf een goede beoordeling dan zal de inspectielast minder worden en bij een minder goede beoordeling wordt het meer. Er wordt echter altijd een minimaal aantal inspectiedagen als basis gehanteerd. Op een specifiek inspectieaspect van een eerder jaar kan het oordeel echter wel enkele jaren blijven staan in de database.
Deelt u de mening van de in het artikel aangehaalde onderzoeker Wim Huisman dat er regelmatig gekeken zou moeten worden naar de veiligheidssituatie op een chemisch bedrijf? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in 2017 rapporteerde dat het toezicht op de veiligheid in de chemische sector nog niet op orde is en wat is er sindsdien gedaan om dit te verbeteren?2
Ja, de Onderzoeksraad constateerde dat er veel geïnvesteerd is in toezicht door de overheid. Wel gaf de Onderzoeksraad als aandachtspunt mee dat de afstemming en samenwerking tussen toezichthouders een formele basis en verankering moet krijgen.
In het kader van DV2030 (onder)zoek ik met alle partijen naar mogelijkheden om (de uitvoering van) het Brzo-beleid robuuster en toekomstbestendig te maken. Een van de lopende acties daarbinnen is het formaliseren van het samenwerkingsverband BRZO+. Zie verder ook antwoord op vraag 12.
Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om verbeteringen op veiligheidsgebied in de chemische sector te realiseren?
Als eerste zijn bedrijven verantwoordelijk voor de veiligheid. De overheid stelt regels en houdt toezicht op de naleving van deze regels. Daarnaast stimuleren de overheden dat bedrijven deze verantwoordelijkheid (kunnen) nemen. Het samenwerkingsverband BRZO+ is continu bezig met verbeteringen. Stappen worden genomen om de samenwerking verder te verankeren en formaliseren. Veel aandacht wordt geschonken aan herziening van de landelijke inspectiemethodiek en aan de ontwikkeling van een verbeterde inspectie database. De samenwerking van de inspectiediensten binnen de regio’s wordt versterkt. Ook is er aandacht voor nieuwe thema’s zoals zeer zorgwekkende stoffen, cybersecurity en klimaatadaptatie. De (petro)chemische sector onderneemt zelf ook acties om verbeteringen op veiligheidsgebied te realiseren in het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop.
Bovendien werk ik samen met overheden, bedrijfsleven en wetenschap in DV2030 aan een vitale petrochemische industrie zonder noemenswaardige incidenten in 2030. Dus een (petro)chemische industrie zonder incidenten die gevaar opleveren voor het milieu, de gezondheid of de veiligheid.
In 2020 zal DV2030 grotendeels opgaan in de Safety Delta Nederland (SDN). In de SDN wil ik de met DV2030 gestarte samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap duurzaam verankeren.
Het bericht dat het kansloos was om de nieuwe met subsidie gefinancierde hoogoven van Tata Steel in IJmuiden te laten bouwen |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de nieuwe, grotere hoogoven op basis van de met Nederlandse subsidie gefinancierde HISARNA-technologie in India wordt gebouwd en dat pogingen van de Nederlandse regering dit toch in IJmuiden te laten plaatsvinden kansloos bleken te zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het bericht verkondigde stelling dat uw ministerie niets wist van dat de voorgestelde fabriek te groot zou zijn voor het bestaande terrein in IJmuiden en hoe beoordeelt u de stelling dat Tata Steel meer geld wilde zien dan uw ministerie wilde vrijmaken voor de nieuwe proefopstelling?
Ten tijde van de subsidieaanvraag in de periode 2014–2015 voor deze experimentele fase was ook bij Tata Steel zelf nog niet duidelijk dat een tussenstap, namelijk een scale-up fabriek met een capaciteit van ongeveer 400.000 ton per jaar, nodig zou zijn alvorens de stap naar een full scale demonstratiefabriek genomen kan worden. Voortschrijdend inzicht gedurende de ontwikkeling van Hisarna heeft de noodzaak van deze tussenstap duidelijk gemaakt, vanwege de grote risico’s die het in één keer opschalen naar een fabriek met een capaciteit van 1 – 1,5 miljoen ton met zich meebrengt. Het is overigens niet zo dat er onvoldoende ruimte zou zijn op het terrein in IJmuiden voor deze scale-up fabriek, maar deze past minder goed in de configuratie van IJmuiden omdat ze nog geen deel zou uitmaken van het reguliere productieproces. In de volgende fase maakt een full scale fabriek wel integraal onderdeel uit van het productieproces, en zou wel goed passen in IJmuiden.
In de genoemde periode was de bouw van een scale-up fabriek met een grotere capaciteit nog niet aan de orde en heeft dan ook geen deel uitgemaakt van besprekingen over eventuele subsidies. Ik herken mij dan ook niet in de stelling dat «Tata Steel meer geld wilde zien dan uw ministerie wilde vrijmaken voor de nieuwe proefopstelling». Het gesprek met Tata Steel over subsidiemogelijkheden is niet op die manier gevoerd en er is door Tata Steel geen druk uitgeoefend, zoals hier wordt gesuggereerd.
Deelt u de door medewerkers van uw ministerie verkondigde mening dat het «vanuit NLs perspectief ongewenst lijkt [...] dat wij straks al het onderzoek accommoderen, maar dat op het moment dat het project de demofase of zelfs de echte hoogovenfase ingaat, een ander land de revenuen plukt»?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Hisarna verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde klimaatopgaven. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Hisarna in Nederland wordt gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat er financiering voor het vervolg is gevonden en dat de R&D-afdeling van Tata Steel in IJmuiden een grote rol blijft spelen in de verdere ontwikkeling van Hisarna. De inzet van Tata Steel Nederland is nog steeds om op termijn in Nederland een demofabriek te bouwen met een productiecapaciteit van 1 tot 1,5 miljoen ton ijzer per jaar. Op die manier zal Nederland nog meer revenuen van de ingezette ontwikkeling van Hisarna kunnen plukken.
Deelt u de mening van de schrijvers van het artikel dat u momenteel niet over de macht beschikt om baanbrekende of zelfs sleuteltechnologieën die worden medegefinancierd door de Nederlandse staat in Nederland te houden? Zo nee, waarom is het in de genoemde voorbeelden (Tata Steel, ASML en Avantium) toch niet gelukt om de technologie in Nederland tot wasdom te laten komen? Zo ja, is dit reden voor u om het subsidiebeleid ten aanzien van multinationals te veranderen?
Het innovatiebeleid richt zich op het ontwikkelen en toepassen van (baanbrekende) innovaties, onder meer in de sleuteltechnologieën. Het doel daarbij is om die innovaties zoveel mogelijk in Nederland tot realisatie te laten komen. In de vroegere fasen van het innovatieproces stimuleert de overheid dit mede met financiële instrumenten. In de realisatiefase, zoals in dit geval de bouw van complete productiefaciliteiten, is er zeer beperkte mogelijkheid om investeringsbeslissingen met financiële instrumenten te beïnvloeden. Dit is beleidsmatig niet gewenst en wordt daarom ook terecht ingeperkt door het Europese staatssteunkader.
Belangrijke factoren om internationaal opererende bedrijven te verleiden de investering in Nederland te realiseren, zijn de voorsprong in technologische kennis en expertise die in ons land is opgebouwd in de eerdere fasen van het innovatieproces, en de algemene kwaliteit van het vestigingsklimaat in Nederland. De investeringsbeslissing is uiteindelijk een afweging van het investerende bedrijf en daarbij bestaat altijd het risico dat in die afweging de investering elders plaatsvindt. Het omgekeerde, waarbij in andere landen ontwikkelde producten of processen in Nederland tot investeringen leiden, kan uiteraard ook het geval zijn. Tot op heden is de balans zonder meer positief, ik verwijs daarbij graag naar de resultaten van NFIA. Het kabinet ziet dan ook geen reden om het gevoerde beleid te veranderen.
Kunt u aangeven op basis waarvan u in antwoorden op eerdere Kamervragen heeft beweerd dat er geen sprake is van «weglekeffecten»2, terwijl medewerkers van uw eigen Ministerie van mening zijn dat met deze bouw India «de revenuen plukt»? Welk bedrag aan subsidie heeft Nederland in totaal in HISARNA gestoken en kunt u de weglekeffecten op het gebied van innovatie alsnog becijferen?
Op 30 november 2018 stelden de leden Yesilgöz-Zegerius en Veldman de vraag of de aangekondigde bouw van de Hisarna scale-up fabriek in India het gevolg was van het Nederlandse klimaatbeleid en of er sprake is van weglekeffecten. Daarvan was en is geen sprake, en ik heb deze vraag ook op deze wijze beantwoord. Het beeld dat het ene land «de revenuen plukt» en het andere land het nakijken heeft is in deze context onjuist. In het kader van het Klimaatakkoord is de nu in gang gezette doorontwikkeling van de Hisarna-technologie juist van groot belang. Ontwikkelketens van dit soort technologische doorbraken en de bijbehorende investeringscycli zijn lang (soms tientallen jaren) en zelden lineair. Het internationaal verder tot ontwikkeling brengen van deze technologie vergroot de kans op het full scale toepassen van deze doorbraaktechnologie in IJmuiden waarmee de uitstoot van CO2 in Nederland aanzienlijk wordt gereduceerd en een positieve bijdrage zal worden geleverd aan de Nederlandse economie.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in totaal 6,4 miljoen euro subsidie verleend ten behoeve van Hisarna en de totale ontwikkelkosten bedragen ruim 80 miljoen euro. Het bedrijf investeerde zelf ruim 57 miljoen euro. De benodigde investering ten behoeve van de scale up fabriek in India bedraagt 250 tot 300 miljoen euro.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de HISARNA-technologie tot wasdom komt in India en dat de volgende stap, zeker als dit een volwaardige hoogoven zal zijn, in Nederland plaatsvindt? Welke andere middelen dan stille diplomatie bent u bereid hiervoor in te zetten en gaat u dit onderdeel maken van het Nederlands industriebeleid?
De aankondiging van de bouw van de scale-up fabriek in India bevestigt het succes van het Hisarna-project en de gedane investeringen in ons land. Met deze autonome bedrijfsbeslissing van Tata Steel komt er op afzienbare termijn meer duidelijkheid over de commerciële haalbaarheid van Hisarna. Zodra het duidelijk is dat de scale up fase in India een succes is, zal Tata Steel een beslissing nemen over de mogelijke opschaling tot een full scale demonstratiefabriek in IJmuiden met een capaciteit van 1 tot 1,5 miljoen ton. Tata Steel onderzoekt immers de mogelijkheden om, in lijn met het klimaatbeleid van het kabinet, haar CO2-uitstoot drastisch te verminderen in 2030 en CO2-neutraal staal te produceren in 2050. De bouw van een full scale Hisarna fabriek maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Is de toenemende spanning op het vlak van multilaterale handel waarbij grootmachten als China en de VS, maar ook India, de WTO-regels naar hun hand zetten met invoermaatregelen op diverse producten, waaronder staal, voor u aanleiding om het Nederlands handels- en industriebeleid verder tegen het licht te houden om Nederland te wapenen tegen deze maatregelen?
Ik houd de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend in de gaten en probeer, zo veel als mogelijk, in EU-verband actie te ondernemen. Uiteraard zal ik daar waar nodig gepaste maatregelen treffen om de Nederlandse economische belangen te beschermen en veilig te stellen. Het kabinet heeft daarbij het credo: «open waar het kan, beschermend waar het moet, altijd alert en nooit naïef».
Het bericht ‘Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de verkoop van personenauto’s over de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per half jaar en uitgesplitst naar de verschillende brandstofsoorten die worden onderscheiden in de motorrijtuigenbelasting (mrb), te weten benzine, diesel, lpg, elektrisch, overig)?
Het gevraagde overzicht is als bijlage bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen gevoegd.
Kunt u toelichten waarom de verkoop van personenauto’s met ongeveer 10% achterblijft bij vorig jaar?
Vanuit de autobranche ontvangt het kabinet berichten over een daling van de verkoopaantallen van nieuwe auto’s met ca. 10% in het eerste halfjaar van 2019, ten opzichte van het eerste halfjaar van 2018. Het is lastig om specifieke oorzaken aan te wijzen voor een daling of stijging van nieuwverkopen. Een dergelijke ontwikkeling moet volgens het kabinet ook niet worden bezien vanuit één half jaar. Zo waren de autoverkopen in zowel de eerste helft van 2017 als 2018 juist weer met ruim 10% gestegen. De totale nieuwverkoop van auto’s in Nederland fluctueert overigens al jaren tussen ca. 380.000 à 450.000 auto’s per jaar. Een stijging of daling van bijvoorbeeld 10% is daarom, gelet op de afgelopen jaren, geen uitzonderlijke ontwikkeling.
Klopt het dat het de bpm in het eerste half jaar van 2019 met gemiddeld 15% is gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2018? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een toelichting op geven?
De BPM-opbrengst over de eerste helft van 2019 is min of meer gelijk aan de BPM-opbrengst van de eerste helft van 2018. Wel is het aantal nieuwverkochte auto’s over de eerste helft van 2019 gedaald. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 zijn dergelijke fluctuaties in het aantal nieuwverkochte auto’s niet ongebruikelijk. Dat de BPM-opbrengst gelijk blijft ondanks een daling van het aantal nieuwverkopen is het gevolg van het feit dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s is gestegen. Dit komt doordat nieuwe auto’s in 2019 gemiddeld zwaarder en duurder (catalogusprijs exclusief BPM) zijn dan in voorgaande jaren. Dit blijkt ook uit onderzoek van TNO.2 Een hogere CO2-uitstoot betekent een hogere BPM. Hier komt bij dat de BPM een zeer progressieve belasting is. Door de progressieve BPM-tarieven kan een relatief kleine stijging van de gemiddelde CO2-uitstoot al snel een flink hogere BPM-opbrengst met zich meebrengen. In 2019 bedraagt de BPM voor een benzineauto met een CO2-uitstoot van 100 g/km € 2.597. Een toename van die CO2-uitstoot naar 120 g/km leidt al tot een verdubbeling van de BPM naar € 5.212. Relatief kleine verschuivingen in de CO2-uitstoot van personenauto’s en de samenstelling van de nieuwverkopen kunnen dus tot aanzienlijke fluctuaties in de totale BPM-opbrengst leiden. Overigens is de totale BPM-opbrengst over een langere termijn bezien nog altijd relatief laag. In 2007 was de totale BPM-opbrengst namelijk nog zo’n € 3,6 miljard. In 2018 was de BPM-opbrengst zo’n € 2,3 miljard.
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen aangaf zich in te zetten om de bpm-opbrengst niet te laten stijgen als gevolg van de Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure (WLTP)?2
Op dit moment is de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode nog altijd de heffingsgrondslag van de BPM. In de brief van 11 juli 2019 heeft het kabinet aangegeven dat per 1 juli 2020 de CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode de heffingsgrondslag wordt van de BPM.4 De CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode is gemiddeld hoger dan de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode. Een hogere CO2-uitstoot betekent ook een hogere BPM. Het kabinet heeft echter zowel richting de Tweede Kamer als de autosector aangegeven dat deze verandering van heffingsgrondslag niet moet leiden tot een stijging van de totale BPM-opbrengst. Aan deze toezegging geeft het kabinet gevolg door, gelijktijdig met de aanpassing van de heffingsgrondslag, de BPM-tarieven en CO2-schijflengtes aan te passen om te compenseren voor de hogere WLTP CO2-uitstoot. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat deze aanpassing van de BPM-tarieftabel wordt uitgevoerd aan de hand van het gemiddelde verschil tussen NEDC CO2-uitstoot en WLTP CO2-uitstoot. Voor sommige auto’s is dit verschil echter groter dan dit gemiddelde. Voor andere auto’s is het verschil weer kleiner dan het gemiddelde. Hierdoor is het mogelijk dat, als gevolg van de nieuwe BPM-tarieftabel, de BPM op sommige auto’s stijgt of daalt. Dit is een logisch gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, omdat de nieuwe testmethode de CO2-uitstoot in de praktijk beter benadert. Auto’s die in de praktijk daadwerkelijk CO2-zuiniger zijn komen gunstiger uit de WLTP-test en omgekeerd. Deze aanpassingen in de BPM worden meegenomen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020.
Kunt u toelichten waarom de bpm-opbrengst in de eerste helft van 2019 dan toch met vier miljoen euro is gestegen ten opzichte van de dezelfde periode vorige jaar terwijl er minder auto’s zijn verkocht en wetende dat de verkoop van elektrische auto's vanwege de vrijstelling geen bpm-opbrengst oplevert?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 heeft aangegeven dat de aanpassing van de bpm-tabellen een afspraak is die u ook met de sector heeft gemaakt en waar u zich aan gaat houden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wordt gevolg gegeven aan deze eerdere toezeggingen om te komen tot aanpassing van de bpm-tabellen?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de sector betrokken bij deze aanpassing, heeft u overleg met de sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op dit proces en de bespreekpunten.
Om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de WLTP op de CO2-uitstoot van personenauto’s heeft het kabinet TNO gevraagd om uitgebreid onderzoek te doen. Dit heeft geresulteerd in drie onderzoeksrapporten. Het derde onderzoeksrapport is op 11 juli 2019 aan uw Kamer gestuurd.5 Op dit moment werkt TNO, in aanvulling op dit derde onderzoeksrapport, aan een aanvullende analyse over de gevolgen van de WLTP voor plug-in hybride auto’s. Deze analyse wordt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor Prinsjesdag, aan uw Kamer gestuurd. De autosector is gedurende het onderzoek naar de WLTP uitvoerig geconsulteerd. Zo heeft de sector punten onder de aandacht kunnen brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot de onderzoeksvragen. Mede op verzoek van de autosector is door TNO bijvoorbeeld uitvoerig onderzoek gedaan naar de NEDC CO2-uitstoot van WLTP-auto’s. Daarnaast is de sector tweemaal uitgenodigd bij de TNO-presentaties van de onderzoeksresultaten. Bij deze presentaties zijn er gesprekken gevoerd over de onderzoeksresultaten van TNO. De autosector is bijvoorbeeld van mening dat de BPM op dit moment al is gestegen als gevolg van de WLTP. Deze conclusie is echter ontkracht door de onderzoeksresultaten van TNO. Uit het onderzoek van TNO komt namelijk het beeld naar voren dat de nieuwverkochte auto’s gemiddeld zwaarder en duurder zijn en over meer motorvermogen beschikken. Dat verklaart een stijging van de CO2-uitstoot en dus ook een stijging van de BPM. De huidige ontwikkelingen rondom de BPM-opbrengst kunnen dan ook niet worden gezien als een gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, de grondslag van de BPM is momenteel immers nog de CO2-uitstoot op basis van de NEDC-uitstoot. Daarnaast is tijdens deze bijeenkomsten uitvoerig van gedachten gewisseld over een logisch moment om de omzetting naar een op WLTP-uitstootcijfers gebaseerde BPM-tarieftabel op te nemen in de wet BPM. Uit deze gesprekken is gebleken dat de omzettingsdatum van 1 juli 2020 voor de betrokken partijen acceptabel is. Om die reden heeft het kabinet ervoor gekozen deze invoeringsdatum te hanteren.
Kunt u het tweede TNO-rapport over de bpm, waarover u tijdens het algemeen overleg over Autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 aangaf dat dit in mei 2019 zou volgen, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen enkele vragen gezamenlijk te beantwoorden.
3
138.807
1.169
1.084
45.005
0
7.320
0
767
7.639
201.794
0
112.927
2.391
2.180
61.566
2
7.230
0
391
4.604
191.291
2
140.118
1.757
307
46.214
6
4.391
0
236
10.218
203.249
1
119.596
1.681
364
84.990
13
11.537
0
232
30.158
248.572
1
151.281
1.846
166
34.382
1
4.058
0
372
2.649
194.756
1
124.315
2.208
506
38.679
6
7.330
1
567
15.970
189.583
0
172.059
3.323
467
40.663
4
9.840
0
685
545
227.586
0
140.663
4.736
817
33.230
1
9.698
1
554
585
190.285
1
194.944
8.020
772
36.872
0
13.307
1
571
1.517
256.005
1
143.375
16.413
446
21.779
13
9.703
0
411
2.019
194.160
0
174.180
17.212
101
20.338
65
14.310
0
439
3.021
229.666
Vergunningen voor grote staalhardingsovens in Schiedam |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in Schiedam een staalhardingsoven is opgestart door staalharderij Dominial, vooruitlopend op hun vergunningsaanvraag voor extra productiecapaciteit? Keurt u dit af? Gaat u ervoor zorgen dat hierop kan worden gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben per brief door de gemeente Schiedam op de hoogte gebracht over de geplande uitbreiding van het staalhardingsbedrijf Dominial. De gemeente spreekt in haar brief niet over opstart van activiteiten die nog wachten op vergunningverlening, en heeft niet gevraagd om mogelijkheden tot handhaving. Wel heeft de gemeente Schiedam in haar brief aangegeven dat zij de ingediende vergunningaanvraag niet vindt stroken met andere landelijke doelstellingen op het gebied van klimaat en aardgasvrije wijken, en dat zij zoekt naar een bruikbaar beleidskader voor gemeenten om met deze situatie om te gaan.
Bent u bekend met het feit dat dit een extra verbruik van 660.000 m3 laagcalorisch aardgas met zich brengt? Hoe valt dit te rijmen met de ambities van het kabinet om van het gas af te gaan en de gaswinning in Groningen naar nul te brengen?
Ik ben op de hoogte gebracht van de verwachte toename van het verbruik van laagcalorisch gas door Dominial. Het gaat om een toename van 0,00066 bcm. Voor het zo snel mogelijk naar nul brengen van de gaswinning in Groningen wordt gekeken naar een pakket maatregelen, waaronder de omschakeling van de grootste afnemers in Nederland. Een belangrijk deel van de afnemers, zowel groot- als kleinverbruikers, kan in de nabije toekomst voorzien worden van pseudo-Groningengas, oftewel met stikstof verrijkt hoogcalorisch gas. Echter, voor een deel van de afnemers van laagcalorisch gas in binnen- en buitenland moet een ander alternatief gevonden worden. Gekeken naar het totaal van maatregelen dat genomen wordt om de gaswinning zo snel mogelijk naar nul te brengen, is het voor slechts een deel van de afnemers op het landelijke laagcalorische net noodzakelijk om om te schakelen op een alternatief voor laagcalorisch gas. Dominial is geen onderdeel van deze groep afnemers. Dominial kan in haar behoefte aan aardgas voorzien door gebruik te maken van pseudo-Groningengas.
Met het oog op de afbouw van gaswinning uit het Groningenveld vormt het voorziene extra verbruik van Dominial geen probleem. Dat wil niet zeggen dat zij niet hoeven te verduurzamen. Met het oog op het klimaatakkoord zal elk van de bedrijven die gebruik maakt van laag- of hoogcalorisch gas op termijn op zoek moeten gaan naar een alternatieve energiebron.
Bent u bekend met de brief van de gemeente Schiedam gericht aan u waarin zij hun bezwaren over deze extra productiecapaciteit uiteenzetten en vragen om een beter beleidskader? Deelt u hun bezwaren en hun wens voor een beter beleidskader? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de brief van de gemeente Schiedam, en sta hierover in contact met de gemeente.
Zij zijn reeds op de hoogte gebracht van mijn reactie op hun overwegingen en hun verzoek voor een beleidskader, en zijn uitgenodigd om verder in gesprek te gaan over de afweging waar zij momenteel voor staan. De gemeente Schiedam kon zich hierin vinden.
In het Klimaatakkoord zijn stappen gezet om er voor te zorgen dat gemeenten betere handvatten krijgen om te sturen op CO2-reductie en om vergunningaanvragen daaraan te toetsen. Het Rijk zet, samen met de gemeenten en provincies, in op de omschakeling naar duurzame energiebronnen. In het Klimaatakkoord zijn hierover afspraken gemaakt met een groot aantal partijen. Zo voeren gemeenten de regie over de verduurzaming van woonwijken en worden bedrijven gestimuleerd te investeren in duurzame innovatieve (productie)technieken. Door de maatregelen die in het kader van het Klimaatakkoord de komende periode getroffen worden, wordt het voor bedrijven ook aantrekkelijk om te investeren in duurzame energiebronnen.
In het Klimaatakkoord is daarnaast afgesproken dat er een actualisatie plaats zal vinden van de Wet Milieubeheer (verplichting tot nemen energiebesparingsmaatregelen die zichzelf in vijf jaar of minder terugverdienen), met daarin een integrale klimaatbenadering, waarbij zowel energiebesparende maatregelen als duurzame energieopwekking tot de mogelijkheden behoren. De actualisatie zal voor 1 juli 2020 aan uw Kamer worden voorgelegd. Dit betekent dat in de toekomst, naast energiebesparende maatregelen, ook andere CO2-reducerende maatregelen vanuit de Wet milieubeheer verplicht kunnen worden. Dit geldt, net als de huidige energiebesparende maatregelen, voor bestaande activiteiten, uitbreidingen van activiteiten en nieuwe activiteiten.
Hoe is het mogelijk dat er nieuwe, grote gasinstallaties in gebruik worden genomen, tegen de wens van de gemeente in? Moeten mede-overheden niet meer mogelijkheden krijgen om ook vanwege klimaatdoelstellingen vergunningen te weigeren?
Met de afspraken uit het Klimaatakkoord krijgen gemeenten en provincies meer mogelijkheden om te kunnen anticiperen met het oog op de energietransitie. De meest relevante maatregel is in dit geval de eerdergenoemde actualisatie van de wet Milieubeheer. Deze zal voor 1 juli 2020 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Het ligt verder voor de hand vooral voort te bouwen op bestaande regionale initiatieven en plannen. Het proces om te komen tot regionale energiestrategieën biedt ruimte voor gemeenten om hun ambitie voor een CO2-arme energievoorziening in samenhang met andere overheden te concretiseren. De overheid zet zich er daarnaast voor in dat bedrijven tijdig over benodigde vergunningen en infrastructurele voorzieningen kunnen beschikken en stelt een Taskforce in die uiterlijk eind 2019 heeft geïnventariseerd welke infrastructurele behoeftes bestaan (met name in de clusters) en die adviseert over de (voorwaarden voor) realisatie hiervan.
Klopt het dat er betere technieken beschikbaar zijn in dit geval en dat elektrische installaties gelijkwaardige alternatieven zijn? Zo ja, waarom wordt niet geëist van Dominial om alleen elektrische ovens bij te bouwen?
Elektrificeren is in principe technisch mogelijk, maar is vooralsnog niet rendabel te exploiteren ten opzichte van andere technieken en dus eigenlijk geen gelijkwaardig alternatief. Er bestaat geen juridische basis voor het bevoegd gezag om van een bedrijf te eisen dat het deze techniek toepast.
Wat zijn de gevolgen van de recente uitspraak van de Raad van State rondom de Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor dit soort gasinstallaties?
Als gevolg van de uitspraak over het PAS zal voor dit project door de initiatiefnemer aangetoond moeten of er al dan niet sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In geval van stikstofdepositie zal in het kader van de Wet natuurbescherming toestemming moeten worden verleend door het bevoegd gezag alvorens gebouwd kan worden. Op dit moment worden geen toestemmingen verleend. Dit geldt voor alle bouwprojecten in Nederland. Dit project onderscheidt zich daar niet van. Er wordt gewerkt aan een oplossing voor dit probleem. Uw Kamer wordt hier over geïnformeerd.
Het bericht dat Broshuis een miljoenenorder in de wacht sleept van de Amerikaanse Defensie |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Broshuis scoort grote order voor Amerikaanse Defensie»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen, terwijl u belooft de Nederlandse defensie-industrie te promoten? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat de Firma Broshuis trots is op de opdracht die hij op eigen kracht heeft gewonnen en daarom een persbericht heeft verstuurd. Ook ik vind dat een mooie prestatie. Dat laat onverlet dat Defensie de Kamer alleen informeert over materieelprojecten volgens het Defensie Materieelproces zoals met de Kamer overeengekomen.
Voor elk verwervingstraject maakt Defensie een afweging voor de meest passende verwervingsstrategie, waarbij het uitgangspunt is om het beste product voor de beste prijs te verwerven en waarbij de Defensie Industrie Strategie (DIS) wordt gehanteerd om nationale veiligheidsbelangen te beschermen.
Het kabinet ondersteunt in algemene zin Nederlandse bedrijven om deel te nemen aan internationale beurzen en ondersteunt het bedrijfsleven met handelsmissies. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, u Broshuis hebt ondersteund bij het in de wacht slepen van deze order? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf Broshuis heeft zonder directe hulp van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) of Defensie deze order gekregen.
Kunt u aangeven waarom de Verenigde Staten, als werelds sterkste defensieorganisatie, wel kiest voor onze defensie-industrie, terwijl u liever kiest voor onveilig buitenlands materieel? Bewijst dit dat uw materieelaanschafbeleid faliekant tekortschiet? Zo nee, waarom niet?
Waarom het Amerikaanse Ministerie van Defensie kiest voor Broshuis is mij niet bekend, aangezien ik geen inzicht heb in de criteria die zij hanteerde voor het gunnen van deze order. De Nederlandse Defensie gebruikt op dit moment ook producten van de firma Broshuis voor het vervoeren van zware wapensystemen. Defensie heeft als uitgangspunt dat materieel veilig moet zijn ongeacht of dit uit binnen- of buitenland afkomstig is.
Kunt u aangeven waarom u niet intensief samenwerkt met de Nederlandse defensie-industrie om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen en materieelleveranties mogelijk te maken?
Bij het starten van een materieelproject is de behoefte van Defensie leidend en wordt gebruik gemaakt van informatie uit de markt om de mogelijkheden te verkennen. Daarnaast bespreekt Defensie ook regelmatig de toekomstige behoeften aan materieel met de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) en is ook de DIS in gezamenlijkheid tot stand gekomen.
Met de DIS is het belang van specifieke industriële-, kennis- en technologie capaciteiten in Nederland voor de bescherming van nationale veiligheidsbelangen verder beschreven. Daarvoor wordt op basis van de DIS een aantal instrumenten gedefinieerd die de Nederlandse Defensie industrie en kennisinstellingen kunnen helpen positioneren op de internationale markt.
Een voorbeeld is industrieel participatiebeleid, zodat Nederlandse bedrijven structureel blijven meedraaien in de internationale ontwikkeling, productie en instandhoudingsketens van defensiematerieel. De overwegingen voor inzet van dit instrumentarium zijn geënt op het nationaal veiligheidsbelang. In de tweejaarlijkse rapportage over het Industrieel Participatiebeleid van EZK wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
Voor elk verwervingstraject maakt Defensie een afweging voor de meest passende verwervingsstrategie, waarbij het uitgangspunt is om het beste product voor de beste prijs te verwerven en waarbij de Defensie Industrie Strategie (DIS) wordt gehanteerd om nationale veiligheidsbelangen te beschermen. Het toepassen van artikel 346 VWEU, zoals bijvoorbeeld is gedaan bij de vervanging M-fregatten, kan deel uitmaken van de verwervingsstrategie.
Kunt u begrijpen dat deze gang van zaken, tezamen met de vele materiaalblunders en het niet inroepen van artikel 346 VWEU, bij de Nederlandse defensie-industrie het vermoeden doet ontstaan dat dat u een marionet bent van de buitenlandse wapenlobby? Zo nee, waarom niet?
Voor elk verwervingstraject maakt Defensie een afweging voor de meest passende verwervingsstrategie, waarbij het uitgangspunt is om het beste product voor de beste prijs te verwerven.
De DIS geeft aan welke kennis, technologie en industriële capaciteiten zoveel als mogelijk nationaal moeten worden verankerd om de wezenlijke belangen van nationale veiligheid te kunnen beschermen. Deze basis is daarnaast van belang om een rol van betekenis te kunnen spelen in de samenwerking met andere landen, en een waardevolle bijdrage te leveren aan de veiligheid in Europa.
Bij de verwerving van defensiematerieel kan een EU-lidstaat voor de bescherming van de wezenlijke belangen van nationale veiligheid een beroep doen op artikel 346, lid 1, VWEU. In lijn met het regeerakkoord en de Defensienota 2018 interpreteert Defensie, met inachtneming van de (aanbestedings)regelgeving, artikel 346 VWEU ruimhartig.
Omdat niet alles wat Defensie nodig heeft in Nederland geproduceerd kan worden, werken we ook intensief samen met andere landen.
Hebt u Broshuis al uitgenodigd voor een gesprek om te praten over het leveren van materieel, zoals bijvoorbeeld veilige marechausseevoertuigen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk gesprek vindt plaatst als dat passend is binnen de verwervingsstrategie en aanbestedingsprocedure van een materieelproject. Bedrijven kunnen altijd interesse tonen in aanbestedingen die op de daartoe bestemde kanalen worden gepubliceerd. Defensie heeft regulier contact met de firma Broshuis vanwege de instandhouding van de producten die Defensie in gebruik heeft.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘SodM legt last onder dwangsom op aan Akzo, Nedmag en Frisia’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «SodM legt last onder dwangsom op aan Akzo, Nedmag en Frisia»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat alle zoutwinningsbedrijven die actief zijn in Nederland geen of een onvolledig chemisch veiligheidsrapport hebben ingediend?
Ja, ik deel die mening. Alle zoutwinningen in Nederland moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. SodM heeft om die reden de zoutwinningsbedrijven een last onder dwangsom opgelegd. Hierin is een termijn gegeven om alsnog aan de Europese stoffenwetgeving «Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals» (REACH) te voldoen. Onderdeel daarvan is dat de zoutwinningsbedrijven een gedegen risicoanalyse maken van de door hen gebruikte diesel in de diepe ondergrond. Ook moeten de bedrijven op basis van een chemisch veiligheidsrapport kunnen laten zien dat zij de risico’s goed in beeld hebben en adequaat beheersen.
Hoe is het mogelijk dat deze bedrijven zo laks waren op dit punt? Is er sprake van een lakse bedrijfscultuur op het gebied van milieu?
In een eerder antwoord2 op vragen van lid Beckerman heb ik aangegeven hoe het is gekomen dat het gebruik van diesel als mijnbouwhulpstof in de zoutwinning niet conform REACH is geregistreerd.
Mijn conclusie is dat alle betrokken partijen dit destijds niet hebben opgemerkt.
In de afgelopen jaren is door de toezichthouder SodM, naar aanleiding van een toename van het aantal incidenten en de zorg vanuit uw Kamer, het inspectieregime op de zoutindustrie verscherpt. Door dit vergrootglas zijn verschillende onderwerpen zoals de REACH-registratie en de achterstand met het verlaten van de zoutcavernes naar voren gekomen. Op dit moment wordt er vanuit beleid en toezicht gewerkt om dit op orde te brengen.
De typering «lakse bedrijfscultuur» als generiek beeld voor de zoutindustrie herken ik niet. Daar waar er gebreken naar voren kwamen, is er door de toezichthouder opgetreden hetgeen onder andere heeft geleid tot veranderingen waarover ik uw Kamer op 17 augustus 2018 per brief3 heb geïnformeerd.
Wat is de voortgang van het saneren van de bodemverontreinigingen veroorzaakt door de diesellekkages uit de zoutwinlocaties in Twente?
In 2018 is AkzoNobel Specialty Chemicals, inclusief de zoutactiviteiten, overgenomen door een nieuwe eigenaar en het bedrijf is nu actief onder de naam Nouryon. De vergunningen staan nog op naam van AkzoNobel. Per 1 juli 2019 zal de tenaamstelling van alle vergunningen worden gewijzigd in Nouryon. In de onderstaande beantwoording wordt nog de naam van AkzoNobel gebruikt.
AkzoNobel heeft bodemonderzoeksrapporten toegestuurd aan SodM en aan de betrokken gemeenten van alle 18 putten die in het verleden hebben gelekt. Op basis daarvan heeft AkzoNobel een plan op hoofdlijnen opgesteld en ingediend bij SodM en de betrokken gemeenten, dat voorziet in een generieke aanpak van de verontreiniging van de 18 putten. SodM en de gemeenten hebben hiermee ingestemd. Deze generieke aanpak wordt vervolgens uitgewerkt in specifieke plannen per put, die bij SodM respectievelijk de gemeenten zullen worden ingediend.
Voor de verontreiniging bij één put is een specifiek plan voor het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de desbetreffende gemeente ingediend. De gemeente heeft hiermee ingestemd en binnenkort wordt met de uitvoering gestart. Het betreft hier een verontreiniging die is ontstaan vóór 1987 waardoor de gemeente bevoegd gezag is. Voor een verontreiniging die ontstaan is na 1987 nabij 2 andere putten is een specifiek plan van aanpak ingediend bij SodM. Na instemming zal de feitelijke sanering op de korte termijn starten. Het betreft een proefsanering die de basis zal vormen voor de aanpak van de verontreinigingen bij de andere putten.
Bent u bekend met het jaarverslag 2018 van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) waarin staat dat Akzo nog steeds onder verscherpt toezicht is gesteld in verband met het ontbreken van adequaat abandonneringsbeleid en de resultaten van een inspectie eind 2018?2 Welke inspectieresultaten betreft het concreet en welke mogelijke consequenties zijn er voor Nouryon (voorheen Akzo) als het geen verbetering laat zien?
Ja, ik ben daarmee bekend. Op 3 juli 2018 heb ik naar aanleiding van Kamervragen van lid Van Tongeren (GroenLinks) uw Kamer per brief5 geïnformeerd dat het verscherpte toezicht van kracht blijft. Op 21 mei 2019 heb ik het SodM jaarverslag 2018 met begeleidende brief6 aan uw Kamer toegestuurd.
Het verscherpte toezicht op AkzoNobel is in september 2016 ingesteld vanwege lekkages van putten en pijpleidingen. In april 2018 was de situatie rond de lekkages in Hengelo voor een belangrijk deel onder controle. Het pijpleidingnetwerk was voor een groot deel vervangen en er was een duidelijk beeld van putten die gelekt hadden. SodM heeft het verscherpt toezicht toen niet gestaakt, omdat het vervangen van het leidingnetwerk en het afdichten van lekke putten het probleem alleen voor de korte termijn oplost. Voor de langere termijn is het noodzakelijk dat er goede managementsystemen in werking zijn waarmee het bedrijf in staat is om lekkages preventief te voorkomen. Dergelijke systemen zoals een Pijpleiding Integriteit Management Systeem (PIMS) of een Well Integriteit Management Systeem (WIMS) waren op dat moment door AkzoNobel nog niet of onvoldoende geïmplementeerd.
Begin 2018 heeft SodM geconstateerd dat het abandoneringsbeleid voor uitgeproduceerde putten en cavernes van AkzoNobel in zowel Hengelo als Heiligerlee niet adequaat was. AkzoNobel heeft een achterstand geconstateerd in het abandoneren van cavernes in zowel Twente als bij Heiligerlee.
De inspectie van eind 2018 was er onder andere op gericht om de voortgang van de implementatie van het PIMS en het WIMS vast te stellen. Daarbij is gebleken dat beide systemen nog niet volledig geïmplementeerd zijn. Dat wil zeggen dat alle procedures actueel en adequaat zijn, alle benodigde gegevens in het systeem zijn opgenomen, de procedures in de praktijk gebruikt worden en dat de goede werking van de systemen via een interne audit is geborgd. Zowel de constatering over het abandoneringsbeleid als de conclusie dat het PIMS en WIMS niet voldoende zijn geïmplementeerd maakt de noodzaak van het voortzetten van het verscherpte toezicht duidelijk. Als de toezichthouder op enig moment constateert dat AkzoNobel niet voldoende verbetering laat zien en de gemaakte afspraken niet nakomt dan kan de toezichthouder een last onder dwangsom opleggen.
Klopt het dat COVA, een non-profitorganisatie die valt onder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, ruwe olie en diesel opslaat in cavernes? Om hoeveel benzine en diesel gaat het? Kunt u uitleggen hoe deze opslag precies werkt? Waar liggen deze cavernes?
Ja, dat klopt. In opdracht van de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) wordt in twee zoutcavernes van AkzoNobel in Enschede (industrieterrein de Marssteden) diesel opgeslagen. Er wordt geen benzine of ruwe olie opgeslagen. In zoutcavernes wordt in totaal circa 250.000 m3 diesel opgeslagen. COVA is een onafhankelijke organisatie die – in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat – de strategische olievoorraden voor Nederland aanhoudt zodat wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesteld door het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en de Europese Unie (EU).
De diesel is in de beide cavernes gepompt waardoor de daar aanwezige verzadigde pekel is verdrongen en via een pijpleiding naar de zoutfabriek is gepompt. Op het moment dat de diesel nodig zou zijn, kan de brandstof er uit worden gehaald door verzadigde pekel terug te pompen in de caverne. De integriteit van de putten wordt continu bewaakt door het meten van de druk. Daarnaast wordt het diesel-volume van de cavernes maandelijks gemeten en is er een olie-lekdetectie systeem geïnstalleerd op de putten. Mijn ambtsvoorgangers hebben enkele malen met uw Kamer over de ondergrondse dieselopslag gesproken. Uw Kamer heeft ook enkele keren hierover vragen gesteld7, 8, 9, 10, 11.
Wordt bij deze opslag van ruwe olie en diesel wel de bestaande milieuwetgeving nageleefd, zoals de REACH-richtlijn?3 Hoe ziet het SodM hierop toe en welke maatregelen worden getroffen wanneer de dieselopslag niet aan de vigerende wetten en verordeningen voldoet?
SodM heeft aangegeven dat zij op dit moment onderzoekt of in het REACH-dossier van de dieselopslag in de zoutcavernes, het chemisch veiligheidsrapport en de daarbij behorende blootstellingscenario’s compleet en correct zijn. SodM voert dit onderzoek uit in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De resultaten van dit onderzoek worden eind juli 2019 verwacht en worden daarna gepubliceerd.
Bent u bekend met het signaal van het SodM rondom het risicobeheersplan onder afvalopslag Twence?4 Wanneer is het risicobeheersplan compleet en waarom duurt het zo lang voordat het door Nouryon is opgeleverd? Is dit een ingrediënt voor de conclusie van het SodM dat de veiligheidscultuur «nog onvoldoende op orde» was?
Ja, ik ben hiermee bekend. SodM heeft AkzoNobel op 20 juli 2018 gevraagd14 om het risicobeheersplan uiterlijk op 15 oktober 2018 in te leveren. AkzoNobel heeft het plan tijdig ingeleverd. SodM heeft echter aanvullende vragen gesteld op het gebied van de prioritering van de te stabiliseren zoutcavernes. Het risicobeheersplan heeft tot doel dat AkzoNobel op voorhand nadenkt en vastlegt hoe men zal handelen in het geval van een incident. Aan de hand van het plan kan AkzoNobel ook inventariseren of alle benodigde regelingen en middelen daadwerkelijk ook beschikbaar zijn, zodat men tijdig en adequaat kan handelen. Het zorgvuldig valideren van risicobeheersplannen vergt enige tijd. Op dit moment beoordeelt SodM of AkzoNobel de prioritering van het vullen van de zoutcavernes onder Twence goed heeft ingeschat en zal hierover een beslissing nemen.
Ook ik constateer dat dit specifieke proces lang heeft geduurd. Het is aan SodM als toezichthouder om te toetsen in hoeverre zorgvuldigheid en complexiteit dan wel een «nog onvoldoende op orde» veiligheidscultuur hieraan debet zijn.
Waarom begint Nouryon niet uit voorzorg al met het vullen van de cavernes onder de vuilstort om instabiliteit te voorkomen?
Het stabiliseren van de potentieel instabiele zoutcavernes in Twente door deze uit voorzorg te vullen, vindt plaats volgens een prioritering op basis van het risico op instabiliteit. AkzoNobel laat de risico-inschatting door externe partijen uitvoeren. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met het gebruik van de bovengrond. De twee cavernes onder de afvalopslag van Twence maken – net als andere potentieel instabiele zoutcavernes – onderdeel uit van deze prioritering. SodM heeft AkzoNobel al geïnformeerd dat de cavernes onder Twence de eerstvolgende prioriteit moeten hebben. Nadat AkzoNobel klaar is met het vullen van de huidige caverne, dienen de cavernes onder Twence gevuld te worden, tenzij er volgens AkzoNobel goede redenen zijn qua veiligheid om een andere caverne een hogere prioriteit te geven. Op dit moment ligt er een voorstel van AkzoNobel ter beoordeling bij SodM. De toezichthouder zal hierop een beslissing nemen.
Het bericht dat de Europese staalfusie Tata Steel en Thyssen-Krupp niet doorgaat |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese staalfusie Tata Steel en Thyssen-Krupp niet doorgaat?1
Ja.
Kunt u inzicht geven waarom de Europese Commissie de fusie naar verluidt niet goed zou keuren, gezien de bedrijven dit als reden noemen om de fusie niet door te laten gaan?
De Europese Commissie beoordeelt fusies die de Europese omzetdrempels overschrijden. Bij het beoordelen van een fusie gaat de Europese Commissie na of een concentratie, in dit geval een fusie, de concurrentie op de interne markt significant zou belemmeren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de fusie een machtspositie creëert of versterkt. Het toetsingskader van de Commissie staat omschreven in richtsnoeren. Als onderdeel van de toetsing vergelijkt de Commissie de bestaande mededingingssituatie op de markt met de mededingingssituatie die zou ontstaan na de fusie. Uiteindelijk geeft de Commissie een beschikking waarin de fusie al dan niet wordt goedgekeurd. Partijen kunnen zelf voorwaarden voorstellen aan de Commissie die er voor zorgen dat er ook na de fusie voldoende concurrentie overblijft op de markt, de zogenaamde remedies. De Commissie kan, als de voorgestelde remedies naar verwachting voldoende effect hebben, deze als voorwaarden verbinden aan de fusie. Een voorbeeld van zo’n voorwaarde, is dat een van de bedrijven een bepaald bedrijfsonderdeel afstoot.
In de onderhavige procedure is het uiteindelijk niet tot een beschikking gekomen. De gesprekken tussen de Commissie en partijen zijn vertrouwelijk, maar op basis van wat door partijen hierover naar buiten is gebracht, valt af te leiden dat de Commissie in de gesprekken met het Indiase Tata Steel had aangegeven te verwachten dat het fusiebedrijf op sommige onderdelen te groot zou worden. Om de bezwaren van de Commissie weg te nemen, hebben partijen remedies aangedragen. Over de overwegingen van partijen om de fusie uiteindelijk af te blazen, is in de media gespeculeerd.
Kunt u toelichten welke voordelen een fusie tussen Tata Steel en Thyssen-Krupp op lange termijn op zou leveren, zoals gesteld door FNV? Waarom is er uiteindelijk toch een negatief advies gegeven?
De staalindustrie in Europa, en in zekere zin ook mondiaal, kampt met overcapaciteit en onderbezetting van de productiemogelijkheden. Daarbij is de industrie onderdeel van een markt waar de belangrijkste klanten groot zijn – vooral in de automobielindustrie – en de toeleveranciers, met name de grondstoffabrikanten, geconcentreerd zijn in een beperkt aantal leveranciers. Schaalvergroting van de staalindustrie is dan voor de hand liggend, ook om de toenemende investeringen in hoogwaardige producten en milieumaatregelen makkelijker te kunnen dragen. Daarnaast levert een joint venture of fusie de gebruikelijke schaalvoordelen en synergiën op.
Ondanks deze voordelen had de centrale ondernemingsraad (COR) van TSN bedenkingen bij de fusie. Zo zouden in Nederland 400 arbeidsplaatsen verloren gaan. Daarnaast waren er zorgen omtrent het behoud van de waardeketen van TSN.
Hoe verhoudt het besluit van de Europese Commissie zich met de standpunten in de industriepolitiek van grote industrielanden als bijvoorbeeld Duitsland, dat vindt dat het Europese mededingingsrecht aangepast zou moeten worden zodat fusies tussen grote bedrijven mogelijk worden?
In een gezamenlijk manifest stellen Frankrijk en Duitsland dat de regels omtrent fusies een obstakel zijn voor de vorming van grote Europese «kampioenen» die wereldwijd de strijd aan kunnen blijven gaan met concurrenten uit Azië en de VS. Het kabinet is hier kritisch over. De huidige mededingingsregels verhinderen de vorming van nationale of Europese kampioenen in principe niet.
De huidige regels nemen niet mee in hoeverre Europese partijen buiten de Europese interne markt kunnen concurreren. Het mee laten wegen van de concurrentiepositie van bedrijven buiten de Europese markt heeft als risico dat de mededinging op de Europese interne markt zwakker wordt, wat zou leiden tot hogere prijzen voor consumenten en een verminderde prikkel voor bedrijven om te innoveren. Er moet echter wel voldoende concurrentie overblijven binnen de interne markt.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat, met het huidige mededingingsrecht, Europa kan blijven concurreren met landen als China en de Verenigde Staten (VS) op een ontwikkelende wereldmarkt waar de omvang van industriële spelers een grote rol speelt?
Openheid en eerlijke concurrentie zijn altijd de kracht van Europa geweest. Stevig en politiek onafhankelijk Europees mededingingstoezicht is van groot belang om bedrijven innovatief te houden en consumenten te beschermen. Een versterking van het mededingingsrecht op bepaalde punten (zie de beantwoording op vraag 6), het verder verdiepen van de interne markt en een intensivering van de Europese samenwerking op het gebied van onderzoek, innovatie en de toepassing van nieuwe duurzame technologieën zijn volgens het kabinet de beste manieren om de EU concurrerend te houden. Ook pleit het kabinet ervoor dat de EU haar vooraanstaande positie op de wereldmarkt inzet om af te dwingen dat er een gelijk speelveld ontstaat en derde landen zich aan de regels houden. Daarnaast is groter is niet altijd beter. Het samenvoegen van bedrijven is niet altijd een succes gebleken.
Is er naar aanleiding van het in februari dit jaar blokkeren van het samengaan van de treinbouw- en spoorsysteemdivisies van Siemens (Duits) en Alstom (Frans) door de Europese Commissie, en nu ook het mislukken van de fusie tussen Tata Steel en Thyssen-Krupp, een reden om het Europees mededingingsrecht te herzien? Of is het huidige Europees mededingingsrecht toekomstbestendig? Zo ja, op welke termijn zou het mededingingsrecht herzien moeten worden? Zo nee, waaruit wordt de toekomstbestendigheid van het huidige mededingingsrecht verklaard?
In maart van dit jaar heb ik de Friends of Industry verklaring ondertekend. Hierin is de Commissie opgeroepen om te onderzoeken of de huidige mededingingsregels nog voldoen aan de uitdagingen van deze tijd. Daarnaast is in de Kabinetspositie Europese concurrentiekracht uiteengezet dat wordt ingezet op het versterken van de interne markt om deze concurrerender en eerlijker te maken. Onderdeel daarvan is het verkennen in hoeverre aanpassingen van onderdelen van het EU-mededingingsrecht en staatssteunkader kunnen leiden tot een gelijker speelveld, zowel binnen als buiten de EU.
Het artikel ‘Wie temt het datamonster in de auto-industrie?’ |
|
Rutger Schonis (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wie temt het datamonster in de auto-industrie?»1
Ja.
Kunt u toelichten wat het standpunt is van Nederland met betrekking tot de plannen van de Europese Commissie om de verkeersveiligheid te verbeteren door middel van dataopslag, camera’s en sensors in auto’s?
Nederland is hier voorstander van, zoals 28 juni jl. aangegeven in reactie op de EU-strategie voor geautomatiseerd vervoer (Kamerstuk 22 112, nr. 2596). Een toenemend gebruik van sensoren en data, is een logisch gevolg van de opkomst van connected en geautomatiseerd wegvervoer en biedt volop kansen voor onze mobiliteitsuitdagingen. Nederland is trekker van de internationale proef die anonieme voertuigdata, via privacy & security by design, gebruikt voor het detecteren van verkeersonveilige situaties.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke toezichthouder moet komen om de veiligheid van de door de autofabrikanten verzamelde informatie te verzekeren?
In Nederland zijn er onafhankelijke toezichthouders die actief zijn op het gebied van voertuigdata: de Autoriteit Persoonsgegevens en de RDW. De RDW heeft hier een wettelijke taak in het toelaten van voertuigen waarbij veilig functioneren incl. dataprotectie, nu en in de komende jaren, een integraal onderdeel is van het functioneren op de openbare weg. Op grond van de kaderverordening
EU/2018/858 krijgt de Europese Commissie een nieuwe eigenstandige rol, naast die van de nationale autoriteiten voor toelating van en toezicht op (ook in gebruiksfase) bepaalde type motorvoertuigen.
Bent u ermee bekend dat verzekeraars deze data gebruiken om hun premies te koppelen aan rijgedrag?
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van mensen niet in geding mag komen door het «datamonster» en hoe gaat u de privacy van de gebruiker/bestuurder bewaken?
Dataprotectie en privacy zijn fundamentele rechten die zeker bewaakt worden. De AVG biedt daarvoor een goede basis en de Nationale en Europese autoriteiten voor persoonsgegevens houden daar toezicht op. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is aan haar om te oordelen of de AVG wordt nageleefd. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens heb ik deze ontwikkeling van communicatie met- en data uit- voertuigen vorig jaar aangekaart en zij hebben dit onlangs opgenomen als een van hun topprioriteiten in de European Data Protection Board.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende soorten data die nieuwe auto’s verzamelen en delen met autofabrikanten of derden?
Er zijn meerdere publicaties over dit onderwerp. De meeste op Europees niveau zoals het TRL onderzoek «Access to In-Vehicle data and resources»»2. Op dit moment wordt in opdracht van mij en het Ministerie van EZK aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen op dit terrein.
Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld technische foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte plaatsen en ander verplaatsingsgedrag of persoonlijke kenmerken). De meeste data die voertuigen en de fabrikanten verzamelen zijn vooralsnog van technische aard en niet zonder meer herleidbaar tot natuurlijke personen.
Kunt u daarbij aangeven in hoeverre het gaat om persoonsgegevens?
Zie antwoord op vraag 6. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant vooraf meedeelt aan de klant welke data hij wil verwerken, en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking en opslag te waarborgen. De betrokkene kan zo zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Welke mogelijkheden hebben mensen om ervoor te kiezen data die hun auto verzamelt niet te delen? Hoe kunnen mensen concreet die keuze maken? Kunnen mensen ook na aankoop van een nieuwe auto hun keuzes voor het delen van data wijzigen? Zo ja, hoe? Hoe zit het met de aankoop van tweedehands auto’s?
Ook hiervoor geldt de eerdere genoemde informatieplicht. In het eerdere genoemde ECORYS-onderzoek in opdracht van mij en het Ministerie van EZK worden deze mogelijkheden onderzocht. Op de uitkomsten wil ik echter niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop dit gebeurt. Mijn uitgangspunt is een zo groot mogelijke keuzevrijheid en maximale transparantie.
Bent u bekend met de motie van de leden Verhoeven en van Nispen over de uitvoering van de additionele taken door de AP – Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Kamerstuk 34 851, nr. 23)? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Dit voorjaar zal de kamer een reactie worden toegezonden op de motie van leden Verhoeven en Van Nispen waarin de kamer zal worden geïnformeerd over de capaciteit en de middelen van de AP in relatie tot haar taken door mijn collega Sander Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
Interne memo’s inzake een corruptieaffaire bij Damen Shipyards |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damen lobbyt op hoog niveau tegen publicatie van memo’s»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit is van zes memo’s waarin een intern overleg wordt beschreven op het ministerie naar aanleiding van de straf die Damen Shipyards van de Wereldbank heeft gekregen vanwege het liegen over het inzetten van tussenpersonen bij een vermoedelijk corrupte deal in Sierra Leone?
NRC heeft op 30 april 2018 een Wob-verzoek bij Buitenlandse Zaken ingediend. Het verzoek betreft alle documenten, waaronder zes memo’s, met betrekking tot het Wereldbank-besluit in 2016 om Damen voor 18 maanden uit te sluiten.
Bent u bereid de in het artikel beschreven interne memo’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De betreffende memo’s zijn eerder deels openbaar gemaakt en te raadplegen op rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/07/30/besluit-wob-verzoeken-levering-van-schepen-en-andere-vaartuigen-door-damen-shipyards-group). Buitenlandse Zaken is voornemens aanvullende informatie openbaar te maken. De vraag of aanvullende informatie openbaar mag worden gemaakt is op dit moment onderwerp van een juridische procedure. De voorzieningenrechter heeft op 26 maart jl. uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft Damen hoger beroep aangetekend. De voorzieningenrechter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat ik lopende het hoger beroep niet tot verdergaande openbaarmaking mag overgaan. Zodra er een juridisch eindoordeel ligt, zal ik de informatie die mag worden vrijgegeven met de Kamer delen.
Klopt het dat Damen Shipyards er door het openbaar ministerie (OM) van verdacht wordt via tussenpersonen steekpenningen te hebben gegeven aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van overheidsopdrachten?
De FIOD doet onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onderzoek naar vermoedelijke actieve ambtelijke buitenlandse corruptie door Damen. Het onderzoek richt zich op het vermoeden dat via tussenpersonen steekpenningen betaald zijn aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van buitenlandse (overheids)opdrachten.
Vanwege de internationale componenten van het onderzoek kost dit onderzoek de tijd die het nodig heeft. Er hebben in januari 2017 meerdere doorzoekingen plaats gevonden. De procedure loopt nog. Meer mededelingen kan ik op dit moment niet doen in het belang van het onderzoek.
Klopt het dat Damen Shipyards druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de memo’s in kwestie niet te publiceren? Zo ja, hoe apprecieert u deze druk?
In het algemeen geldt dat bij de behandeling van Wob-verzoeken en bezwaarschriften Buitenlandse Zaken verplicht is de zienswijze van belanghebbenden in te winnen. Ook bij het onderhavige Wob-verzoek heeft dit plaatsgevonden. Buitenlandse Zaken heeft bij deze contacten geen druk vanuit Damen ervaren.
Worden lopende strafrechtelijke onderzoeken tegen een bedrijf meegewogen in de aanbesteding van militair materieel door u of wordt dit feit daadwerkelijk pas bij een definitieve veroordeling betrokken bij de verwervingsprocedure en worden lopende onderzoeken tot die tijd genegeerd?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude of omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid is bepaald dat een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijke delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Hebben er reeds contacten plaatsgevonden tussen uw ministerie Damen Shipyards over de (mogelijke) verwerving van onderzeeboten? Zo ja, is de verdenking van corruptie en de mogelijke consequenties voor gunning aan Damen Shipyards daarvan hier besproken?
Defensie hanteert voor grote investeringsprojecten het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Contacten met bedrijven, zoals voor een marktverkenning, horen bij het DMP. Zoals uiteengezet in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr.2 heeft Defensie ten behoeve van het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van verschillende mogelijke onderzeebootvarianten. Ten behoeve van de KBA was een marktverkenning nodig en hebben vier, in 2018 geselecteerde buitenlandse werven op verzoek van Defensie informatie aangeleverd. Een daarvan is het Zweedse bedrijf Saab Kockums, dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap met Damen is aangegaan. De contacten met dit Zweeds-Nederlands consortium verlopen primair via Saab Kockums.
Daarnaast zijn er contacten met Damen over lopende en toekomstige aanbestedingen, zoals van het nieuwe bevoorradingsschip (Combat Support Ship) en de vervangers van de M-fregatten. Van de twee laatstgenoemde projecten heeft de Kamer de A-brieven ontvangen op 3 mei 2018 (Kamerstukken 27 830, nrs. 212 en 224). Bij geen van deze contacten is het strafrechtelijk onderzoek dat is beschreven in het antwoord op vraag 4, onderwerp van gesprek aangezien dit een kwestie is voor het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
Het bericht dat de productie van de Mini naar Nederland verplaatst zou kunnen gaan worden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bouw Mini van Engeland naar Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de uitspraak van het genoemde BMW-directielid dat bij een no-deal Brexit de assemblage van de Mini van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland kan worden verplaatst, dat dit grote kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en de werkgelegenheid biedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Brexit is voor de Nederlandse economie geen positieve ontwikkeling. Er ontstaan echter soms wel acquisitiekansen. Internationaal opererende bedrijven die momenteel in het VK gevestigd zijn, overwegen in een aantal gevallen hun activiteiten te verplaatsen van het VK naar de EU.
Ten aanzien van de uitspraken van de heer Schwarzenbauer van BMW in zijn interview met Sky News wil ik opmerken dat hij inderdaad heeft aangegeven dat BMW de productie van onder meer de Mini in Oxford zal moeten heroverwegen, in het geval van een «no-deal Brexit». Hij heeft daarbij echter geen rechtstreeks verband gelegd met (verplaatsing van de productie naar) VDLNedcar.
Over welke mogelijkheden beschikt u om bedrijven te stimuleren zich in Nederland te vestigen?
Het kabinet wil buitenlandse bedrijven die een investering met reële economische activiteiten overwegen naar Nederland aantrekken. Buitenlandse bedrijven leveren immers een positieve bijdrage aan onze economie en samenleving. Daarbij zijn een aantrekkelijk vestigingsklimaat en effectief acquisitie-apparaat essentiële randvoorwaarden. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) ondersteunt buitenlandse bedrijven die activiteiten in Nederland willen opzetten. De NFIA, waar ook extra capaciteit is vrijgemaakt voor Brexit, is al geruime tijd actief in het benutten van deze acquisitiekansen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Nederlandse vestigingsklimaat en het acquisitiebeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 342).
Deelt u de mening dat Nederland er alles aan moet doen om BMW over te halen om de productie van de Mini naar Nederland over te plaatsen? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inspannen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet speculeren over de uitkomst van de Brexit-onderhandelingen en de consequenties die bedrijven daar aan verbinden. Mochten zich echter rond bedrijven bijzondere kansen aandienen waarbij de overheid een rol kan spelen, dan zullen we ons daarvoor inspannen, zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Het artikel ‘IJmuiden grijpt naast nieuwe milieuvriendelijke staalfabriek’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «IJmuiden grijpt naast nieuwe milieuvriendelijke staalfabriek»?1
Ja.
Kent u de beweegredenen van Tata Steel om de nieuwe fabriek in India te bouwen in plaats van in Nederland? Zo ja, kunt u toelichten wat de beweegredenen voor Tata Steel waren om de nieuwe fabriek in India te bouwen? Zo nee, kunt u verklaren waarom de fabriek niet in IJmuiden wordt gebouwd?
De nieuwe fabriek betreft een scale-up fabriek, noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van de HIsarna technologie. De eerste fasen van de ontwikkeling van deze technologie hebben in Nederland plaatsgevonden. De volgende fase vergt een forse investering in een proeffabriek. Het wereldwijd actieve Tata-concern maakt daarvoor een nieuwe afweging en investeringsbeslissing. Er is geen toezegging gedaan dat de scale-up fabriek voor HIsarna in Nederland gebouwd zou worden. Het is dus niet zo dat de scale-up fabriek in India nu in de plaats komt van Nederland. Over de te bouwen scale-up fabriek in India heeft Tata aangegeven dat deze gemakkelijk is in te passen in de bestaande configuratie van het Tata-complex in India.
Hoe moet het bouwen van deze fabriek in India worden bekeken in het kader van het aanstaande Klimaatakkoord? Wat zijn de gevolgen voor de plannen van Tata Steel in relatie tot het Klimaatakkoord?
De signalen die ik tot nu toe van Tata Steel heb ontvangen duiden er op dat op dat het bedrijf gecommitteerd is om in Nederland te investeren in CO2-reductie. Voor de klimaatambities van Tata Steel in Nederland is een verdere ontwikkeling van de HIsarna-technologie van groot belang. De scale-up fabriek is hiervoor een noodzakelijke vervolgstap. De aankondiging van de bouw van de scale-up fabriek in het Indiase Jamshedpur bevestigt het succes van het HIsarna-project en de gedane investeringen in ons land. Met deze bedrijfsbeslissing komt er op afzienbare termijn meer duidelijkheid over de commerciële haalbaarheid van HIsarna, en daarmee ook over de mogelijke toekomstige opschaling tot een demonstratiefabriek in IJmuiden met een capaciteit van 1 miljoen ton ruwijzer per jaar en bijbehorende grote reductie van CO2 uitstoot.
Wat zijn de gevolgen van deze keuze voor de werkgelegenheid in Nederland?
Deze keuze heeft geen gevolgen voor de werkgelegenheid in Nederland.
Deelt u de mening dat het borgen van de internationale concurrentiepositie van Nederland ontzettend belangrijk is voor het behoud van banen en dat maatregelen die we in Nederland treffen in het kader van het klimaatbeleid deze positie niet zouden moeten schaden?
Ja, die mening deel ik. Daarom is het van belang om het transitie-pad naar 2050 zodanig vorm te geven dat de opgave van bijna geen CO2-emissie wordt gehaald en tegelijkertijd de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven in de wereld behouden blijft. Zo wordt én ingezet op een duurzamer wereld, én blijft het innovatieve en efficiënte bedrijfsleven bijdragen aan werkgelegenheid en welvaart. Op deze manier wordt een aantrekkelijk en navolgbaar voorbeeld gesteld aan andere landen.
In hoeverre is er sprake van weglekeffecten nu de fabriek niet in Nederland wordt gebouwd maar in India?
Er is geen sprake van weglekeffecten, want er wordt geen productie van Nederland naar India verplaatst. Bovendien is het besluit om de scale-up fabriek in India te bouwen niet ingegeven door vrees voor een eventueel ongelijk speelveld als gevolg van afspraken binnen het te verwachten Klimaatakkoord. In het kader van het klimaatakkoord is de nu in gang gezette doorontwikkeling van de HIsarna technologie juist van groot belang. Het vergroot de kans op het bouwen van een demonstratiefabriek in IJmuiden waarmee de uitstoot van CO2 in Nederland aanzienlijk wordt gereduceerd en een positieve bijdrage zal worden geleverd aan de Nederlandse economie.
Denkt u dat meer bedrijven hun bedrijfstakken naar het buitenland verplaatsen indien bij het opstellen van het Klimaatakkoord geen rekening wordt gehouden met het gelijke speelveld met buurlanden en andere Europese landen? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kansen voor Nederlandse batterij-industrie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitsland investeert in batterijen voor elektrische auto’s», waarin wordt vermeld dat Duitsland een miljard euro uittrekt voor onderzoek naar en productie van nieuwe batterijen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Klopt de bewering in het artikel dat het Duitse plan onderdeel is van Europese pogingen om de eigen (Europese) batterij-industrie te stimuleren en de afhankelijkheid van Azië te verminderen?
Nee. Het Duitse plan is geen onderdeel van het Europese plan, maar een initiatief met nationale middelen dat aansluiting zoekt bij het Europese initiatief. Duitsland zet hierbij in op internationale samenwerking, zowel bilateraal als op Europees niveau. In de uitgangspunten van het plan, die op 13 november 2018 openbaar zijn gemaakt, wordt gesteld dat productie en toepassing van deze sleuteltechnologie op grote schaal een essentiële voorwaarde is voor het behoud van het Duitse en Europese concurrentievermogen. Duitsland stelt tot 2021 een bedrag van € 1 miljard beschikbaar voor dit programma.
In hoeverre wordt bij het Duitse initiatief gebruik gemaakt van Europese middelen en in hoeverre staan de mededingingsregels Europese en nationale overheidsinvesteringen in deze technologie en industrie in de weg?
Het Duitse initiatief is nog onvoldoende uitgewerkt om te kunnen vaststellen of, en zo ja, hoe het gebruik zal maken van Europese middelen, en of het ook tegen Europese mededingingsregels zal aanlopen. Wel meldt Duitsland dat het verwacht dat het financieringskader in overeenstemming zal zijn met de richtlijnen van de Europese Commissie binnen de «Important Projects of Common European Interest» (IPCEI), dat een uitzondering mogelijk maakt op het Europese staatssteunkader voor projecten met een aantoonbaar strategisch Europees belang.
Bent u van mening dat de ontwikkeling en productie van accu’s ten behoeve van de opslag en benutting van hernieuwbare energie ook voor Nederland kansen biedt, gezien Nederland sterke technische universiteiten heeft en een toeleverancier is voor de auto-industrie en dat dit ook ten goede komt aan de economie, werkgelegenheid en energietransitie?
In lijn met het antwoord van de Staatssecretaris van IenW op vragen van uw Kamer van 14 november jongstleden steunt Nederland het streven van de Europese Commissie om een eigen Europese batterij-industrie op te zetten. Nederland is een belangrijke toeleverancier voor de automobielindustrie maar op dit moment geen noemenswaardige producent van batterijen, ook niet voor toepassingen buiten de automobielindustrie. Om die reden verkent de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) op dit moment of er kansen zijn voor Nederland met betrekking tot de ontwikkeling, productie en toepassing van batterijen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de toepassing in mobiliteit, maar ook naar smart grids en stationaire opslagtoepassingen.
Ziet u mogelijkheden om onderzoek en innovatie op het gebied van baterijen en ook een batterij-industrie in Nederland te stimuleren? Zo ja, op welke wijze denkt u dit te gaan doen?
In het kader van het Klimaatakkoord wordt een Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA) uitgewerkt, die een programmatische aanpak van innovatie bepleit op de onderwerpen die direct voor de afspraken in het akkoord van belang zijn. Energieopslag en -conversie zal daar naar verwachting een plek in krijgen, waaronder het in internationaal verband ontwikkelen van batterijtechnologie voor mobiliteit of ander gebruik. De IKIA, die prioriteiten aangeeft voor de inzet van innovatiemiddelen en daarmee batterijontwikkeling kan stimuleren, is evenwel nog niet gereed. De vragen die in zo’n IKIA een rol spelen zijn bijvoorbeeld: in hoeverre kan onderzoek en ontwikkeling in Nederland internationaal het verschil maken, en hoe zwaar weegt inzet op deze innovaties om onze Nederlandse klimaatdoelen te bereiken?
Daarnaast staat uiteraard het reguliere innovatie- en financieringsinstrumentarium ter beschikking van bedrijven en kennisinstellingen, waaronder de WBSO, de MIT en het Innovatiekrediet.
Bent u hiervoor in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten in het kader van het Europese batterij-initiatief? Zo ja, hoe lopen deze gesprekken en hoe zet u in op investeringen in Nederland?2
Met de Europese Commissie en ook met de Europese Investeringsbank (EIB) vinden gesprekken plaats over het Europese batterij-initiatief, die erop gericht zijn om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal te kunnen informeren, onder meer over mogelijke investeringen. Daarnaast is er op zowel ambtelijk als politiek niveau contact over batterijen met Duitsland. Op basis van de eerdergenoemde verkenning zullen als daar aanleiding toe is gerichte gesprekken worden gevoerd, ook met andere lidstaten.
In het Europese plan zijn er innovatiemiddelen voorgesteld in het kader van het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe. Vooruitlopend op dit programma zijn er binnen het huidige programma Horizon 2020 al middelen aangemerkt rondom het onderwerp batterijen. Ik zet mij daarom in voor consortiumvorming en goede positionering van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om hiervan maximaal te profiteren.
Kunt u toelichten of de ontwikkeling van batterijen onderdeel is van de topsectoren Energie en High Tech Systemen en Materialen (HTSM)? Zo ja, wat zijn de concrete plannen vanuit deze topsectoren?
Batterijtechnologie wordt zeer breed toegepast in de genoemde topsectoren Energie en HTSM, maar ook in de topsector Chemie. Op kleinschalige uitzonderingen na worden er in Nederland geen batterijen geproduceerd. Nederlandse kennis en kunde betreft met name systeemintegratie, toepassingen in de industrie, smart grids, de warmtebatterij en andere stationaire toepassingen.
Fundamenteel onderzoek naar energieopslag is onderdeel van de topsector Chemie, vaak in samenwerking met de topsectoren HTSM en Energie. Het richt zich bijvoorbeeld op energieopslag en afgifte bij fluctuaties in het energienetwerk en een toekomstige generatie veiliger, krachtige en goedkopere batterijen. Concrete programma’s zijn o.a. Materials for Sustainabillity en Moleculen met X-factor voor batterijen, en het nieuwe cross-sectorale programma Electrochemische Conversie en Materialen (ECCM).
Binnen de topsector HTSM werkt TNO aan technologie (op basis van 3D dunne film technologie met Li-ion en vast stof electroliet) die voordelen biedt qua capaciteit, laadsnelheid en veiligheid boven de nu gebruikelijke Li-ion technologie. TNO heeft de ambitie deze technologie in Nederland en de EU te commercialiseren. Ook NWO heeft de laatste jaren een flink aantal projecten op het gebied van batterijtechnologie gehonoreerd en ook de komende tijd worden op dit terrein NWO-projecten verwacht.
Bent u op de hoogte van het concrete initiatief om op TechnologyBase in Twente een R&D-centrum te vestigen voor de ontwikkeling van slimme en schone accu’s, waarbij de Universiteit Twente, bedrijfsleven en regionale overheden intensief samenwerken?
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met dit initiatief, om te verkennen hoe het kabinet deze kans voor de economie en de energietransitie kan helpen verzilveren?
Vanuit de rijksoverheid vinden er reeds gesprekken plaats met dit initiatief met als doel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze de rijksoverheid kan bijdragen aan de realisatie van dit initiatief. Daarbij is ook regionale ontwikkelmaatschappij OostNL nauw betrokken.
Het artikel ‘Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar»?1
Ja.
Is het waar dat op grond van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting een bedrijf dat het hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst vennootschapsbelasting aan de fiscus moet afdragen over de nog niet gerealiseerde stille reserves en goodwill?
Ja, op grond van artikel 15d (en artikel 15c) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt een eindafrekening plaats over de fiscale en stille reserves, waaronder de goodwill, voor zover een belastingplichtige ophoudt met in Nederland belastbare winst te genieten. Deze reserves vallen dan vrij en worden tot de winst gerekend in het laatste jaar van belastingplicht.
Betekent dit dat wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst deze multinational een eindafrekening van de fiscus kan verwachten die, al naar gelang de waarde van de multinational, in de vele miljarden kan lopen?
Wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst, dient bij dat hoofdkantoor een eindafrekening plaats te vinden over de aanwezige fiscale en stille reserves. Voor de duidelijkheid vermeld ik dat slechts dient te worden afgerekend over de meerwaarde van de vermogensbestanddelen (de stille reserves, waaronder goodwill) en fiscale reserves van de desbetreffende belastingplichtige (het hoofdkantoor). Hierbij spelen eventuele aanwezige reserves van door het hoofdkantoor gehouden deelnemingen geen rol. De hoogte van de eindafrekeningswinst die ontstaat bij het hoofdkantoor als gevolg van een eventuele verplaatsing naar het buitenland, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin belastingplichtige verkeert en verschilt daarmee van geval tot geval. Om die reden is uw analyse – dat er altijd een fikse eindafrekening dient plaats te vinden bij de verplaatsing uit Nederland van het hoofdkantoor van een multinational – dan ook te stellig en kan ik deze niet in zijn algemeenheid onderschrijven. Overigens merk ik op dat de waardering van goodwill in de praktijk niet altijd even eenvoudig is vast te stellen, aangezien de interpretatie van concrete feiten en omstandigheden hierbij een rol speelt.
Voor de volledigheid wordt gemeld dat met betrekking tot de belastingclaim over de eindafrekeningswinst de belastingplichtige op dit moment kan kiezen voor onmiddellijke betaling of voor uitstel van betaling voor onbepaalde tijd (mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan).
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 20 jaar een hoofdkantoor uit Nederland is verplaatst?
De Belastingdienst registreert verplaatsingen van hoofdkantoren niet systematisch. Hoeveel hoofdkantoren de afgelopen 20 jaar zijn verplaatst en hoeveel belasting is geheven ter zake van verplaatsing van deze hoofdkantooractiviteiten op basis van beschikbare informatie bij de Belastingdienst, is daarom niet bekend.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een naheffing van de fiscus heeft plaatsgevonden op basis van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een zogeheten ruling is gesloten met de Belastingdienst en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Bij de verplaatsing van een in Nederland gevestigd hoofdkantoor naar het buitenland kunnen zich verschillende fiscale vraagstukken voordoen. Over deze fiscale vraagstukken kan desgewenst zekerheid vooraf («ruling») worden gevraagd. De Belastingdienst houdt niet systematisch bij of een afgegeven ruling samenhangt met de verplaatsing van een hoofdkantoor naar het buitenland. Het bedrag dat is gemoeid met hoofdkantoorverplaatsingen is daarom ook niet bekend.
Welke rulings zijn er in het kader van een hoofdkantoorverplaatsing geweest en kan hier inzicht in worden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing op welke andere manier dan ook een verrekening heeft plaatsgevonden en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Uit de vraagstelling wordt mij niet precies duidelijk waarop u doelt. Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de mogelijkheid van aandeelhouders om de ingehouden dividendbelasting te verrekenen. Voor Nederlandse aandeelhouders is de dividendbelasting meestal een voorheffing, die kan worden verrekend in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting. Dit betekent dat een aandeelhouder de dividendbelasting wel betaalt maar dit bedrag in mindering kan brengen op de in dat jaar te betalen inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Kunt u aangeven hoe de hoofdkantoorfunctie van een multinational door de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financiën gewaardeerd wordt? Kunt u aangeven of deze waardering per geval kan verschillen? Zo ja, hoe vaak er afwijkende waarderingsmethodieken zijn gehanteerd?
Indien een hoofdkantoor wordt verplaatst naar het buitenland, dient op basis van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een eindafrekening plaats te vinden over de fiscale en stille reserves opgebouwd in Nederland naar de waarde in het economisch verkeer. Deze waarde is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval en verschilt van geval tot geval. Er is niet één specifieke waarderingsmethode om de waarde in het economisch verkeer te bepalen.
Onderschrijft u de analyse dat artikel 15d Wet op de vennootschapsbelasting een extra drempel is voor een multinational om haar hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen, aangezien er nog een fikse eindafrekening met de fiscus plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat farmaceutisch bedrijven voor miljarden aan belasting ontwijken |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Medicijn voor armoede» van Oxfam Novib?1
Ja.
Uit welke wetenschappelijke publicaties heeft u opgemaakt en/of welke onderbouwing kunt u leveren dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet tot een «race-to-the bottom» zal leiden?
Het Kabinet verlaagt weliswaar het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) tot 20,5% in 2021, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Deze verlaging wordt namelijk in belangrijke mate gefinancierd met een grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Deze grondslagverbredende maatregelen zijn onder andere de renteaftrekbeperking uit het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking), de beperking van verliesverrekening voor bedrijven en de minimumkapitaalmaatregel voor banken en verzekeraars. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven. Per saldo bevorderen we op deze wijze het ondernemen met eigen vermogen en blijft ons tarief tegelijkertijd concurrerend. Het Kabinet is van mening dat dit niet leidt tot een uitholling van de Vpb-opbrengsten en dat er dus geen sprake is van een race naar de bodem. Bovendien komt het Nederlandse algemene Vpb-tarief ook na de verlaging naar 20,5% uit op een percentage rond het Europees gemiddelde van circa 21%.
Bent u het, in het licht van de vorige vraag, eens met de kritiek dat Nederland, dat sinds de jaren 80 stapsgewijs de vennootschapsbelasting heeft verlaagd van 48% tot 22,25%, een belangrijke aanjager is van deze «race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De maatschappij verandert en de belastingmix verandert mee. Uiteindelijk streven Kabinetten naar een belastingmix die zo min mogelijk verstorend werkt en past bij de politieke voorkeuren van dat moment. Dit Kabinet stelt voor de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen en deze verlaging in belangrijke mate te financieren uit grondslagverbreding. Zo wordt het belastingstelsel economisch minder verstorend, terwijl de Kabinetsinzet niet zorgt voor schadelijke belastingconcurrentie.
Bent u het eens met de conclusie dat zogenaamde patentboxen, voor Nederland zou dat de innovatiebox zijn, evenzogoed leiden tot een «m race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is een instrument dat onder andere als doelstelling heeft Nederland aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor innovatieve bedrijven. In het kader van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in EU-verband zijn internationale afspraken gemaakt over de voorwaarden waar een innovatiebox minimaal aan moet voldoen. De Nederlandse innovatiebox is op onderdelen per 1 januari 2017 aangepast en voldoet daarmee aan de internationale standaard. Deze standaard moet voorkomen dat de innovatiebox als instrument voor belastingontwijking wordt gebruikt.
Bent u bereid om deze innovatiebox af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is in 2015 geëvalueerd waarvan de resultaten op 19 februari 2016 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.2 In die evaluatie concluderen de onderzoekers dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is. In deze conclusie is rekening gehouden met het tweeledige doel van de innovatiebox: er wordt beoogd het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te verbeteren, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en te behouden en er wordt beoogd onderzoeks- en ontwikkelingswerk in Nederland te bevorderen.3 Door de onderzoekers wordt wel geconstateerd dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D te stimuleren. Met oog op de dubbele doelstelling van de innovatiebox en de conclusies van de evaluatie ziet het Kabinet geen reden de innovatiebox af te schaffen. Overigens is na de evaluatie de innovatiebox per 1 januari 2017 aangepast aan de internationale OESO-standaard en is een aantal aanbevelingen uit de evaluatie overgenomen. Daarnaast heeft dit Kabinet de innovatiebox per 2018 versoberd door het effectieve tarief van 5% naar 7% te verhogen.
Hoeveel gesprekken zijn er de afgelopen 18 jaar door de Nederlandse overheid gesprekken met farmaceutische bedrijven gevoerd, op politiek dan wel ambtelijk niveau, waarbij de vennootschapsbelasting, de innovatiebox of een andere belastingmaatregel ter sprake is gekomen?
Er wordt door verschillende overheidsinstanties en op verschillende niveaus gesprekken gevoerd met belangenorganisaties en bedrijven. Dat geldt ook voor de Belastingdienst bij de uitoefening van het toezicht, ook op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, ook gesproken over de toepassing van de innovatiebox en andere belastingmaatregelen.
Kunt u inzicht geven in de verslagen van die gesprekken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de belastingmoraal en de bedrijfsstructuur van een farmaceutisch bedrijf bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen te betrekken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid wordt bij de vormgeving van fiscaal beleid en de totstandkoming van fiscale wetgeving in veel gevallen op ambtelijk niveau gesproken met externe partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op initiatief van het Ministerie van Financiën, op verzoek van een externe partij of via de steeds veelvuldiger gebruikte internetconsultatie. Tijdens het plenair debat over belastingontwijking op 29 maart jl. heb ik opgemerkt dat ik meerwaarde zie in dit soort gesprekken en dat ik van plan ben dergelijke gesprekken te blijven voeren.
Het voorgaande laat onverlet dat ik geen misverstand wil laten bestaan over de rolverdeling. Geen enkele externe partij heeft een doorslaggevende stem bij de vormgeving van fiscaal beleid noch bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Deze externe partijen komen op voor een deelbelang. Dat is hun goed recht en nuttig in de belangenafweging, maar het deelbelang hoeft zeker niet gelijk te zijn aan het algemene belang. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet. Het kabinet beoordeelt op welke wijze naar zijn inschatting het algemene belang het beste wordt gediend. Het kabinet is daarop aanspreekbaar door de Staten-Generaal.
Bij wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Bovendien wordt mijn agenda openbaar gemaakt zodat transparant is welke gesprekken ik voer. Specifiek bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer ligt mijn belang in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de bedrijfscultuur en de belastingmoraal geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bereid in de toekomst bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen eisen te stellen aan de wijze waarop een farmaceutisch bedrijf zijn belasting betaalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 ligt mijn belang bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de wijze waarop een bedrijf belasting betaalt geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de 3,8 miljard euro belasting die farmaceutische bedrijven ontweken hebben, besteed had kunnen worden aan het verbeteren dan wel toegankelijker maken van medische zorg? Zo niet, waarom niet?
Door het vaststellen van de aanslag door de Belastingdienst wordt datgeen in de heffing betrokken wat op basis van de Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederland toekomt. De afgelopen jaren is echter gebleken dat bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen waardoor de kosten van algemene voorzieningen, waaronder de medische zorg, worden afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het Kabinet wil daarom belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken. Dit gebeurt op basis van internationale, Europese maar ook nationale initiatieven. Ik heb u geïnformeerd over het Kabinetsbeleid op dit punt en de daar uit voortvloeiende initiatieven in mijn brief van 23 februari jl.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de farmaceutische bedrijven om te komen tot een gezamenlijk gedragscode over «verantwoorde prijsstelling»? Deelt u de mening van Farma ter Verantwoording dat zulke gedragscodes vaak gebruikt worden als doekje voor het bloeden en om wettelijke ingrepen zoals prijscontroles te voorkomen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen. De VIG erkent dat het anders moet. Dit vind ik een bijzonder positieve ontwikkeling. Ik kijk daarom met bijzondere interesse uit naar het definitieve resultaat. Daarbij heb ik de verwachting dat de gedragscode vastlegt wat ongewenst gedrag is en wat de voelbare consequenties zijn voor bedrijven die zich er niet aan houden.
Wel ben ik realistisch over de beperkte reikwijdte ervan: De gedragscode zal slechts voor leden van de VIG gelden, niet-leden zijn er niet aan gehouden. Het is ook geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen, eerder een extra stukje van de puzzel.
Deelt u de mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat bedrijven met een aantoonbaar dubieuze (belasting)moraal zichzelf winstbeperkende maatregelen zullen opleggen?2
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de manier waarop individuele bedrijven hun belastingplicht voldoen. In zijn algemeenheid geldt dat het in de jurisprudentie aanvaard is dat het belastingplichtigen in beginsel is toegestaan fiscaal de meest voordelige weg te kiezen5, maar dat is niet onbegrensd. Het is niet voor niets dat in de jurisprudentie ook het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) zich heeft ontwikkeld. Ook de rol van de wetgever mag hier niet worden miskend en juist op dat punt heb ik in mijn brief van 23 februari 2018 aangekondigd een pakket maatregelen te treffen die ten doel hebben internationale belastingontwijking met wetgeving aan te pakken.
Het bericht dat Shell-directeur Marjan van Loon de stad Den Haag gaat adviseren over duurzaamheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulp van Shell is pr-stunt»?1
Ik ben bekend met het krantenbericht. Het is niet aan het Rijk om decentrale overheden, en in dit geval het college van B&W van Den Haag, aan te sturen op hun inhuur van adviseurs. Het is de taak van de gemeenteraad van Den Haag om zijn controlerende taak uit te oefenen. Uit uw vragen en de nieuwsartikelen waar u naar verwijst blijkt ook dat het vraagstuk de aandacht heeft van de gemeenteraad van Den Haag.
Hoe beoordeelt u het feit dat Den Haag zich via het Economic Board The Hague laat adviseren over de energietransitie door de directeur van Shell, zijnde een van de veroorzakers van de opwarming van de aarde en eveneens een van de sterkste tegenkrachten van effectief klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat Shell al minstens sinds 1991 op de hoogte was van de invloed van het bedrijf op klimaatverandering en daarnaast sindsdien actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering?2 Hoe beoordeelt u dat in het licht van Shell’s huidige adviesrol over de energietransitie van de gemeente Den Haag? Acht u deze adviezen geloofwaardig? Zo ja, waarop baseert u dit optimisme?
Ik herken mij niet in het beeld van Shell als hindermacht. De energie- en klimaattransitie vraagt om inzet van iedereen, dus zowel bestaande bedrijven als nieuwkomers, burgers, kennisinstellingen, NGO’s en overheden. Shell is één van de vele partijen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming en de implementatie van het Energieakkoord. Dat bedrijven als Shell een rol spelen bij de transitie blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van Shell aan het consortium dat het windpark op zee Borssele III en IV gaat ontwikkelen. Ook nu bij de onderhandelingen over een nieuw Klimaatakkoord, de opvolger van het Energieakkoord, doet Shell actief mee.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een bedrijf dat uit winstoogmerk jarenlang actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering, nu Nederlandse overheden van advies voorziet over de energietransitie die nodig is om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5° Celsius? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich nog dat de NAM het liefst nog jaren door wilde boren naar gas in Groningen?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. besloten om de gaswinning uit het Groningenveld op termijn volledig te beëindigen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).
In de afgelopen jaren waren er, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, ook andere scenario’s met een voortgaande gaswinning denkbaar. Deze scenario’s zijn inmiddels achterhaald. Ik heb geenszins de indruk dat NAM de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld ter discussie stelt.
Herinnert u zich nog dat Shell, onder de dekmantel van lesprogramma’s en het met een lobbyprijs bekroonde «techniekfestival Generation Discover», kinderen probeert wijs te maken dat we in 2050 nog grootschalig gebruik zouden moeten maken van fossiele brandstoffen, wat rechtstreeks botst met wat nodig is om de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs te halen?3 4 5 6
Bij het door Shell gezamenlijk met haar partners georganiseerde Generation Discover festival werden jongeren in contact gebracht met wetenschap en technologie.
Het staat Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor de opwek van energie te geven. Het staat overigens ook scholen en leerlingen vrij om deel te nemen aan een festival als Generation Discover.
Herinnert u zich nog dat de gemeente Den Haag, mede dankzij brede maatschappelijke weerstand en politieke druk recent tot de conclusie kwam dat het onverantwoord was om een bedrijf als Shell te steunen in haar misleidende onderwijsprogramma’s?7
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat Shell, alleen al vanwege het enorme pr-budget dat het bedrijf ter beschikking heeft, op zijn minst een van de hindermachten is in het zo snel en duurzaam mogelijk doorvoeren van de energietransitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u ondernemen om de adviezen van Shell aan lokale en regionale overheden te toetsen op wat nodig is om de opwarming van de aarde onder de 1,5°C te houden? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u ondernemen om lokale en regionale overheden te waarschuwen voor en te beschermen tegen de «fossiele» adviezen van Shell? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle lokale en regionale adviesorganen waarin Shell zitting heeft?
Het is aan de decentrale overheden zelf om inzicht te bieden in de instelling van adviesorganen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de gemeente Den Haag aan te moedigen het besluit om de directeur van Shell toe te laten tot het Economic Board The Hague ongedaan te maken? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘De innige samenwerking tussen douane en tabaksindustrie’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het artikel «De innige samenwerking tussen douane en tabaksindustrie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de contacten tussen de douane en de tabaksindustrie tot een minimum beperkt moeten blijven? Bent u van mening dat de contacten tussen de douane en de tabaksindustrie momenteel tot het minimum zijn beperkt? Zo nee, wat gaat u doen om het aantal contacten te verminderen?
Zoals in de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Kooiman (SP) over het bericht «Ministeries verzwijgen nog altijd gevoelige contacten met de tabaksindustrie» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1630) is aangegeven is de rijksoverheid zeer terughoudend als het gaat om contact met de tabaksindustrie en staat enkel contact toe over uitvoeringstechnische kwesties. Dit geldt ook voor de Douane.
Vindt u het ook niet vreemd dat de douane en de tabaksindustrie zeggen intensief samen te werken en daarbij onder andere met elkaar spreken over opsporingsmethoden om smokkel tegen te gaan, terwijl bekend is dat de tabaksindustrie zich ook meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan de smokkel van sigaretten?
Samenwerken met het bonafide bedrijfsleven om smokkel tegen te gaan past binnen het Protocol over de wijze van omgang met de tabaksindustrie2. Die samenwerking past ook binnen de aangegeven kaders van de Europese Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF3. Er zijn door de Nederlandse Douane geen bevindingen van smokkel waar de tabaksindustrie bij betrokken is.
Acht u het toelaatbaar dat bij de helft van de overleggen tussen de douane en de tabaksindustrie vertegenwoordigers van de tabaksindustrie het verslag verzorgen?
Het staat deelnemers aan een overleg vrij voor eigen doeleinden een verslag te maken. Als een gezamenlijk verslag wordt gemaakt staat de vraag centraal of overeenstemming bestaat over de inhoud van het verslag. Dat is tot nu toe steeds het geval. Ik heb de Douane gevraagd om in de toekomst ook altijd zelf zorg te dragen voor verslaglegging en dat actief openbaar te maken.
Is er in de contacten tussen de douane en de tabaksindustrie op enige wijze sprake geweest van gunstbetoon, bijvoorbeeld in relatie tot de zogenaamde « intelligence days» die soms dagen duurden, inclusief lunch en diner?
Ik heb geen signalen dat er sprake is geweest van gunstbetoon. Sinds de inwerkingtreding van het Protocol over de wijze van omgang met de tabaksindustrie in september 2015 heeft Douane geen meerdaagse bijeenkomsten met de tabaksindustrie bijgewoond.
Kunt u aangeven waarom de foto van de voorzitter van de Stichting Sigarettenindustrie (SSI), de toenmalig voorzitter en directeur van de Vereniging Nederlandse Kerftabaksindustrie (VNK), een voorloper van de Vereniging Nederlandse Sigaretten- en Kerftabakfabrikanten (VSK), en de toenmalig algemeen directeur van Douane Nederland alsmede het persbericht over het afsluiten van het Memorandum of Understanding in 2011 recent van de website van de rijksoverheid zijn verwijderd?
Op de website rijksoverheid.nl staat de actuele informatie van en over de rijksoverheid. Met ingang van april 2018 worden documenten van 2 jaar en ouder van deze site verwijderd, tenzij het betrokken ministerie aangegeven heeft dat het document nog steeds actueel is. De verwijderde documenten zijn dan te vinden op het webarchief van de rijksoverheid, http://rijksoverheid.archiefweb.eu. Het betreffende persbericht is in dat archief te vinden met de zoekterm «Afspraken aanpak smokkel en illegale handel in tabaksproducten».
Op de homepagina van de rijksoverheid https://www.rijksoverheid.nl/archief wordt naar dat archief verwezen.
Het bericht 'Rotterdamse droogdok is al drie jaar besmet' |
|
Dennis Wiersma (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rotterdamse droogdok is al drie jaar besmet»?1
Ja.
Bent u bekend met de gevolgen van de houding van de Inspectie SZW in relatie tot opdrachten voor onderhoud van cruiseschepen in de haven van Rotterdam en bent u bekend met onduidelijkheid over de regels of interpretatie daarvan? Wat is hierop uw reactie?
Ja, vertegenwoordigers van de maritieme sector leggen een verband tussen de boeteoplegging van de Inspectie SZW met betrekking tot een cruiseschip en de opdrachten voor onderhoud van cruiseschepen in de Rotterdamse haven sinds 2014. Het is mij ook bekend dat er onduidelijkheid bestaat over de regelgeving en de interpretatie daarvan, en dat daarbij de vraag leeft of er sprake is van een Europees level playing field. Toegezegd is om in omringende landen de wet -en regelgeving en de handhavingspraktijk met betrekking tot buitenlandse zeevarenden te inventariseren. De maritieme sector heeft ook de Minister van Infrastructuur en Waterstaat benaderd in het kader van de Maritieme strategie. De Maritieme strategie heeft als ambitie een internationale maritieme toppositie van Nederland. De beleidsinzet is daarbij onder andere gericht op een internationaal level playing field, om handel te bevorderen.
Bent u bekend met het gegeven dat de internationale reders van cruiseschepen de scheepswerven in Nederland mijden sinds de Inspectie SZW in 2014 een boete heeft opgelegd? Klopt het dat hoewel de sector voor onderhoud en opknappen van cruiseschepen «booming» is, er sinds dit voorval in 2014 eigenlijk geen groot cruiseschip voor onderhoud naar Nederland is gekomen?
Het gaat economische goed in de sector voor cruiseschepen. De vraag neemt toe en er worden steeds grotere cruiseschepen gebouwd. Nederlandse scheepswerven zijn toegerust om dit formaat schepen te kunnen onderhouden. Tegelijkertijd geeft de sector ook aan dat er sinds 2014 geen groot cruiseschip meer voor onderhoud naar Nederland is gekomen. Door de sector wordt daarbij een verband gelegd met de door de Inspectie SZW opgelegde boete in een zaak waar het ging om onderhoud aan een cruiseschip in de Rotterdamse haven.
Deelt u de mening dat de voortdurende onduidelijkheid over toepassing van regelgeving en (lopende) rechtszaken kunnen leiden tot economische schade? Kunt u dit toelichten?
Ik hecht veel belang aan een goede concurrentiepositie van Nederland en van de Nederlandse maritieme sector en aan een level-playing field. Tegelijkertijd sta ik voor Eerlijk, Gezond en Veilig werk in Nederland. Eventuele onduidelijkheden over de toepassing van regelgeving wil ik in overleg met de sector zo snel mogelijk wegnemen.
Deelt u de mening dat het onderhoud en de refit van grote cruiseschepen van grote waarde is voor zowel de haven van Rotterdam als voor veel Nederlandse bedrijven en werknemers die middels dit soort omvangrijke technisch-logistieke operaties werk vinden? Kunt u dit toelichten?
Ik ben zeker van mening dat het onderhoud van deze grote cruiseschepen van belang is voor de Rotterdamse haven en direct en indirect (toeleveranciers) werk oplevert.
Klopt het dat voordat de boete door de Inspectie SZW is opgelegd er juist uitvoerig overleg is geweest tussen reder en overheidsinstanties over wat wel en niet kan? Zijn deze afspraken vastgelegd? Kan de Kamer deze afspraken inzien?
De Inspectie SZW is na een uitgebreid onderzoek tot de constatering gekomen dat de werkgever de Wet arbeid vreemdelingen heeft overtreden. Er loopt op dit moment een rechtszaak en gedurende die periode kan ik geen uitspraken doen.
Is er sprake van een verplaatsing van dit type werk aan cruiseschepen naar bijvoorbeeld Duitsland of elders? Welke schade levert dit de Nederlandse economie op? Wat is de geschatte derving van inkomsten per jaar?
Vertegenwoordigers van de maritieme sector hebben aangegeven dat zij een verplaatsing zien van dit soort werk naar onder meer Duitsland en Frankrijk vanwege het ontbreken van een level playing field. Hiernaar doe ik nu onderzoek om in kaart te brengen of deze verschillen er zijn.
Het is niet bekend of en welke de schade er is voor de Nederlandse economie.
Worden in Duitsland en Frankrijk ook dergelijke boetes opgelegd voor hetzelfde type overtredingen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom niet en is er dan nog sprake van een gelijk speelveld?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre bent u bereid om er zorg voor te dragen dat er niet onnodig baankansen verloren gaan? Op welke wijze zult u dit aanpakken?
Ik ben in gesprek met mijn collega van IenW waarbij het Europees level playing field een rol speelt. Zoals gezegd wordt nu de wet- en regelgeving en handhavingspraktijk in Duitsland en Frankrijk onderzocht. Zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de zomer zal deze inventarisatie zijn afgerond. Mijn collega van IenW en ik zullen vervolgens in overleg met de sector de resultaten bespreken en bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Wat heeft u gedaan met de brandbrief die de brede vertegenwoordiging (gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam, Regio Rotterdam-Drechtsteden, Nederland Maritiem land, Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, Netherlands Maritime Technology, Rotterdam Maritime Services Community, Cruise Port Rotterdam en CLIA Europe) van overheden en partners uit de maritieme sector u stuurde? Als u geen actie heeft ondernomen, bent u van plan dit in de toekomst nog te doen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht van Radar ‘Waar rook is: de macht van de tabaksindustrie’ |
|
Nine Kooiman |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de uitzendingen van Radar «Waar rook is: de macht van de tabaksindustrie», deel 1 en 2?1 2
Ja.
Vindt u het ook (nog steeds) zo schrokkend te horen dat er op dit moment een miljoen mensen in Nederland ziek zijn door roken, er jaarlijks 20.000 mensen in Nederland doodgaan aan de gevolgen van roken en dat twee van de drie tabaksgebruikers er uiteindelijk aan zal overlijden?
Ja.
Is het voorkomen dat mensen gaan roken en het stoppen met roken prioriteit in uw gezondheidsbeleid en preventiebeleid? Zo ja, wat zijn uw streefcijfers de komende jaren? Wat is bijvoorbeeld uw doel qua aantal rokers in Nederland voor 2020 en 2030?
Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat jongeren gaan roken, om meerokers te beschermen tegen tabaksrook en om mensen te ondersteunen met stoppen met roken. Ik ben dan ook blij dat de beweging van de rookvrije generatie in het regeerakkoord wordt omarmd. Ook ben ik bezig om het preventieakkoord vorm te geven, waar het thema roken een belangrijke plek in neemt. Zoals ik aangaf in de voortgangsbrief over het Nationaal Preventieakkoord van 6 februari jl., is de volgende stap het stellen van concrete, scherpe en ambitieuze doelen voor de korte en de langere termijn, samen met partijen. De afspraken die met de partijen worden gemaakt komen terecht in het nationaal preventieakkoord. Ik informeer uw Kamer vóór het AO Preventie over de stand van zaken van het Preventieakkoord.
Erkent u dat marktregulering niet de juiste weg is om een daling van het aantal rokers te realiseren, bijvoorbeeld omdat de tabaksindustrie niet het stoppen met roken tot doel heeft maar (onder andere) om meer kinderen aan het roken te krijgen om zo te compenseren voor de rokers die zijn gestopt of overleden (de zogenaamde «replacement» rokers)?
Het tabaksontmoedigingsbeleid omvat verschillende elementen zoals voorlichting, stoppen met roken interventies en wettelijke maatregelen om het roken terug te dringen. Hieronder valt ook de regulering van de producten. Dit gehele pakket aan maatregelen heeft er aan bijgedragen dat het aantal rokers de afgelopen jaren is afgenomen.
Wat is uw reactie als u hoort dat de volledige marketingstrategie van tabaksproducenten op kinderen en jongeren is gericht? Bent u van mening dat juist deze doelgroep extra beschermd moet worden, onder andere omdat juist kinderen (vooral rond de 11 en 12 jaar oud) gemakkelijk beïnvloedbaar zijn om te beginnen met roken en tegelijkertijd op latere leeftijd het moeilijkst kunnen stoppen met roken omdat het rookgedrag zo diep ingeprent is?
Gelet op het verslavende karakter van tabaksproducten dienen jongeren goed beschermd te worden tegen de schadelijke gevolgen van tabak. Het beschermen van deze groep is dan ook de belangrijkste motivatie voor de maatregelen die recent zijn genomen (zoals de leeftijdsgrens en reclameregels voor elektronische sigaret zonder nicotine) als ook voor maatregelen die momenteel uitgewerkt worden (zoals het uitstalverbod en het versoberen van verpakkingen van tabaksproducten). Dit kabinet ondersteunt daarbovenop de doelstellingen voor een Rookvrije Generatie en heeft de ambitie om met allerlei maatschappelijke organisaties te komen tot een stevig Nationaal Preventieakkoord met een focus op roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Overigens geldt in Nederland sinds jaren al een streng reclame en sponsorverbod; reclame gericht op jongeren is daarmee ten strengste verboden.
Bent u van mening dat de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van rookwaren voldoende is? Bent u daarnaast van mening dat het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen momenteel voldoende is? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om naleving en toezicht te verbeteren?
Ik verwacht uw Kamer vóór het AO Preventie te informeren over de naleving en de handhaving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabaksproducten over 2017, alsmede ook over de naleving en handhaving van het rookverbod.
Hoe geeft u gevolg aan de cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Trimbos-Instituut en Centraal Bureau voor de Statistiek, waaruit blijkt dat voor het eerst in jaren weer een stijging is te zien in het aantal rokers? Hoe verklaart u deze stijging? Welke maatregelen gaat u nemen om deze stijging zo snel mogelijk weer om te zetten in een (flinke) daling?3
Uit het aangehaalde bericht blijkt dat jongvolwassenen (18–25 jaar) meer roken dan volwassenen vanaf 25 jaar. Er wordt geenszins gesproken over een trend dat jongvolwassenen meer zouden zijn gaan roken. Tussen 2014 en 2016 zijn jongvolwassenen juist minder gaan roken. Het (wel eens) roken onder de groep 18–19 jarigen daalde van 31,8% naar 26,9%, onder de groep 20–24 jaar daalde het (wel eens) roken van 36,5% naar 28,9% en onder de groep 24–29 jaar daalde het (wel eens) roken van 35,8% naar 28,1%. Ook het dagelijks roken daalde onder deze groepen. Voor de zomer verwacht ik de rookprevalentiecijfers over 2017 uit de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor die het CBS samen met het RIVM en Trimbos Instituut uitvoert. Dan zal blijken of de dalende trend onder jongvolwassenen doorzet. Met het bovengenoemde preventieakkoord wordt ingezet op het verder verlagen van het aantal rokers.
Kunt u op basis van de stijging van het aantal rokers stellen dat de tot nu toe genomen beleidsmaatregelen onvoldoende resultaat hebben gehad?
Er is geen sprake van een stijging van het aantal rokers. Ook onder de algehele bevolking van 18 jaar en ouder is de rookprevalentie tussen 2016 en 2014 gedaald van 25,7% naar 24,1%. De stelling dat tot nu toe genomen maatregelen onvoldoende gewerkt hebben klopt niet.
Deelt u de mening dat het heel vreemd is dat (onderdelen van) sigaretten die over de datum zijn wel gewoon verwerkt mogen worden in nieuwe sigaretten?
In tegenstelling tot bijvoorbeeld bederfelijke levensmiddelen geldt voor sigaretten geen houdbaarheidsdatum. Sigaretten kunnen dus niet over de datum zijn. Het is niet verboden om oude sigaretten in nieuwe sigaretten te verwerken.
Hoe verklaart u dat op een pakje koekjes alle ingrediënten worden vermeld, maar dat bij een pakje sigaretten eigenlijk niet bekend is wat wordt toegevoegd en wat wordt binnengekregen?
Op grond van de Europese tabaksproductenrichtlijn mag de verpakking van een tabaksproduct geen informatie over gehaltes aan nicotine, teer of koolmonoxide of toevoegingen van het tabaksproduct bevatten. Verschil in toevoegingen of gehalten kan namelijk de suggestie wekken dat het ene tabaksproduct minder schadelijk is dan het andere.
In de openbare databank van het RIVM zijn alle toevoegingen aan een bepaald merk tabaksproduct te vinden. Deze worden door de tabaksindustrie aangeleverd.
Wat is uw reactie op het artikel «Ook Nederlandse sjoemelsigaret veel schadelijker dan Europese meetmethode laat zien?»4
Alle sigaretten zijn schadelijk voor de gezondheid. Natuurlijk is het van belang dat rokers kunnen weten wat zij daadwerkelijk binnenkrijgen. Nederland heeft de Europese Commissie verzocht versneld voor een andere Europese meetmethode te kiezen.
Deelt u de mening van uw voorganger, gegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen, dat «het uiteraard zorgelijk is als consumenten met hogere TNCO-waarden (teer, nicotine en koolmonoxide-waarden) in aanraking komen dan de volgens de ISO-methode gemeten TNCO-waarden»? 5)
Vooropgesteld vind ik alle consumptie van tabaksproducten zorgelijk. Ook vind ik het zorgelijk wanneer consumenten met hogere TNCO-waarden in aanraking komen dan zij zelf veronderstellen. Om die reden heeft mijn ambtsvoorganger de Europese Commissie verzocht versneld voor een andere Europese meetmethode te kiezen.
Wanneer verschijnt het RIVM-rapport over de daadwerkelijke waarden van alle in Nederland verkrijgbare sigaretten?
Het rapport van het RIVM over het onderzoek naar de daadwerkelijke waarden van alle in Nederland verkrijgbare sigaretten zal naar verwachting in mei 2018 verschijnen. In het onderzoek zullen de daadwerkelijke waarden van 100 verschillende merkvarianten sigaretten worden onderzocht.
Hoe geeft u gevolg aan de conclusie in het genoemde artikel dat door de toegevoegde gaatjes in de filters iemand die één pakje sigaretten rookt eigenlijk (minstens) vijf pakjes rookt in relatie tot het in Nederland toegestane maximale teergehalte? Wordt deze norm dan eigenlijk alleen maar elke keer overschreden omdat we geen andere meetmethoden hanteren?
De maximumwaarde voor het teergehalte en de meetmethode waarmee dit moet worden vastgesteld, zijn in de Europese tabaksproductenrichtlijn vastgelegd. De maximumwaarde voor teergehalte en de meetmethode zijn aan elkaar gekoppeld. Het maximum teergehalte wordt dus niet overschreden met de voorgeschreven methode. Zoals hiervoor aangegeven pleit Nederland actief voor een betere meetmethode.
Deelt u de mening van uw voorganger dat de sjoemelsigaret zo snel mogelijk van de markt moet? Zo ja, wat gaat u hiertoe ondernemen?
De «sjoemelsigaret» voldoet op dit moment aan de huidige Europees bepaalde maximumwaarden en daarmee aan de Tabaks- en rookwarenwet en kan daarom niet van de markt gehaald worden. Net als mijn ambtsvoorganger ben ik van mening dat de Europese meetmethode aangepast dient te worden.
Kunt u bevestigen dat Nederland niet verplicht is de meetmethode van de Europese Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO) te volgen bij het meten van de schadelijke stoffen die een roker binnenkrijgt?
Nederland is verplicht de maximum toegestane waarden en de onderzoeksmethode te gebruiken die wordt voorgeschreven door de Europese Tabaksproductenrichtlijn. In de richtlijn is bepaald dat dit de meetmethode van de ISO is.
Klopt het vervolgens dat Nederland zelfstandig kan besluiten voor een andere meetmethode te kiezen, zonder dat daar vanuit de Europese Unie (EU) toestemming voor nodig is? Zo ja, bent u van plan af te stappen van de Europese ISO-meetmethode en de Canadese meetmethode te gaan hanteren? Zo ja, wanneer kan worden begonnen met die nieuwe metingen?
Nederland kan niet zelfstandig kiezen voor de vaststelling van teer-, nicotine- en koolmonoxidegehalte en een andere meetmethode te gebruiken dan is vastgelegd in tabaksproductenrichtlijn. Daarom is onze inspanning gericht op in Europees verband aanpassen van de meetmethode.
Wat was de reactie van de EU nadat uw voorganger aandacht heeft gevraagd voor het vaststellen van gevalideerde methodes die de TNCO-waarden nauwkeuriger meten?5
De EU heeft aangegeven te willen wachten tot het moment van evaluatie van de EU tabaksproductenrichtlijn en hierop niet te willen anticiperen. Ik vind dit teleurstellend en beraad mij op vervolgstappen.
Deelt u de opvatting van uw voorganger dat het hanteren van één methode binnen EU-verband belangrijk is voor een goede werking van de interne markt? Zo ja, vindt u een goede werking van de interne markt belangrijker dan het beschermen van de gezondheid van de Nederlandse bevolking?
Ik deel de mening van mijn ambtsvoorganger om één methode binnen de EU te hanteren voor een goede werking van de interne markt. Nederland kan niet eigenhandig voor een andere meetmethode kiezen. Nederland is net als alle andere lidstaten gebonden aan de regelgeving van de EU op dit terrein. Die laat een andere meetmethode op dit moment niet toe. Dat betekent niet dat de interne markt voor gaat op de gezondheidsbescherming. Wel dat we daarover afspraken op Europees niveau dienen te maken. Vandaar dat ik voorstander ben van een betere Europese meetmethode.
Bent u bereid om de pakjes sigaretten uit de winkels te halen als blijkt dat met de Canadese meetmethode de metingen zo hoog zijn dat de sigaretten niet voldoen aan de wettelijke normen voor teer- en nicotinegehalten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom is aan de tabaksfabrikanten jarenlang toegestaan om de metingen van sigaretten te manipuleren?
Bij de vorige evaluatie van de tabaksproductenrichtlijn is door Nederland gepleit om een andere meetmethode op te nemen die de gehaltes schadelijke stoffen die rokers binnenkrijgen beter benadert, of om eventueel twee meetmethodes op te nemen. Bij de onderhandelingen over de tabaksproductenrichtlijn is uiteindelijk op Europees niveau voor enkel de huidige meetmethode gekozen.
Wat vindt u van de conclusie van Radar dat tabaksfabrikanten al vijftien jaar weten hoe een veiligere sigaret gemaakt moet worden, maar dit bewust hebben nagelaten?
Het is aan de tabaksfabrikanten om ten minste te voldoen aan de geldende wet en regelgeving. Vanuit volksgezondheidsperspectief ben ik van mening dat beter niet gesproken kan worden over veiligere sigaretten, immers alle sigaretten zijn schadelijk voor de volksgezondheid.
Kunt u aangeven of de hoeveelheid chemicaliën in sigaretten de afgelopen 20 jaar is toegenomen? Klopt het dat sigaretten steeds slechter en ongezonder worden doordat de tabakskwaliteit steeds lager wordt en daarom steeds meer chemicaliën moeten worden toegevoegd om het roken «smakelijk» te houden?
Het is bekend dat sinds de jaren »70 het aantal toegevoegde additieven in sigarettentabak is toegenomen. Op dit moment bestaan sigaretten voor circa 10 procent uit additieven.
Tabaksproducenten brengen ook «natuurlijke» en «schone» sigaretten op de markt, die naar verluidt geen chemische stoffen of andere additieven bevatten. Potentiële rokers van deze sigaretten moeten zich echter realiseren dat veilige sigaretten niet bestaan, aangezien de geproduceerde rook nog altijd de carcinogenen en andere giftige stoffen uit de tabak zelf bevat. Alle sigaretten, zowel de normale sigaret als de «natuurlijke» en «schone», zijn ongezond.
Wat is uw oordeel over de samenstelling van de normcommissie van het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) Tabak en tabaksproducten, waarvan acht van de tien leden vertegenwoordigers van de tabaksindustrie zijn?6
Het NEN en het International Organization for Standardization (ISO) zijn (inter)nationale organisaties die los staan van de overheid. Het is inherent aan de werkwijze van het NEN en ISO dat er meer vertegenwoordigers vanuit de industrie lid zijn van de normcommissie ten opzichte van de andere leden.
Bent u van mening dat de NEN-commissie-Tabak en tabaksproducten, gezien de samenstelling van de commissie, een onafhankelijk advies zal geven over wat precies in een sigaret mag zitten?
Wat er in een sigaret mag zitten, is in de Europese tabaksproductenrichtlijn vastgelegd die is vastgesteld door het Europese parlement en de Raad. De NEN normcommissie Tabak en tabaksproducten gaat daar niet over.
Hoe wordt gemeten wat er in een sigaret zit, daarbij kan verwezen worden naar NEN-ISO normen. Opgemerkt moet worden dan het woord «norm» in dit kader een beschrijving van een meetmethode inhoudt en dus niet een maximum norm zoals de maximum emissieniveaus voor sigaretten.
Bent u daarnaast van mening dat de NEN-commissie-Tabak en tabaksproducten normen vast zal stellen met als belangrijkste uitgangspunt de gezondheid van mensen? Kunt u dit antwoord toelichten?
De doelstelling van de NEN normcommissie Tabak en tabaksproducten is als volgt beschreven in het commissieplan:
Het NEN is een nationale organisatie die los staat van de overheid. Het NEN bepaalt zelf haar doelstelling.
Deelt u de mening dat het eigenlijk de tabaksindustrie zelf is die bepaalt wat de toegestane hoeveelheid giftige stoffen in sigaretten is en die bepaalt hoe gemeten wordt of dat maximum niet wordt overschreden, oftewel is het de tabaksindustrie die normeert en handhaaft? Vindt u dit een wenselijke situatie?
Wat de toegestane hoeveelheid giftige stoffen in sigaretten is, is in de Europese tabaksproductenrichtlijn vastgelegd die is vastgesteld door het Europese parlement en de Raad. De tabaksindustrie gaat daar niet over. Hoe wordt gemeten wat er in een sigaret zit, daarbij kan verwezen worden naar NEN-ISO normen. Bij de totstandkoming van deze normen (meetmethoden) is de tabaksindustrie betrokken. Dit vind ik geen wenselijke situatie. Een voor de hand liggende optie is af te stappen van de betreffende ISO meetmethoden en te kiezen voor alternatieve meetmethoden die slechts de publieke gezondheidsbelangen dienen. Voorop staat dat meetmethoden in de tabaksproductenrichtlijn opgenomen zouden moeten worden die de werkelijkheid beter – dan de huidige in de richtlijn opgenomen meetmethode – benaderen met betrekking tot wat personen daadwerkelijk binnenkrijgen aan teer, nicotine en koolmonoxide bij het roken van een sigaret. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 oktober 2017 aan de Eurocommissaris voor Gezondheid en voedselveiligheid betreffende «shortcoming in the Tobacco Product Directive» is vanuit Nederland al een eerste stap gezet om binnen Europa tot een beter alternatief te komen voor de huidige in de richtlijn opgenomen ISO meetmethode voor het vaststellen van de gehaltes TNCO in de emissie van tabaksrook.
Hebben het RIVM en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar uw mening een voldoende krachtige stem in de NEN-commissie-Tabak en tabaksproducten? Bent u van mening dat de samenstelling van de NEN-commissie-Tabak en tabaksproducten aangepast moet worden? Gaat u hierop actie ondernemen?
Het RIVM en de NVWA kunnen, wanneer één van hen het niet eens is met de andere leden van de normcommissie, zorgen dat de normcommissie zich onthoudt van stem richting ISO. Wanneer er geen consensus is, wordt daarbij altijd aangegeven wat de verschillende argumenten waren.
Zoals hiervoor al is aangegeven zijn de NEN en het International Organization for Standardization (ISO) organisaties die los staan van de overheid. De overheid heeft geen directe invloed op de samenstelling van de commissie. Wel kan in Europees verband gepleit worden af te stappen van de betreffende ISO meetmethoden. Hierop zijn al stappen gezet zoals in het vorige antwoord beschreven.
Wat vindt u ervan dat de Vereniging Nederlandse Kerftabakindustrie (VNK) nieuwsbrieven naar verschillende Kamerleden stuurt met daarin nieuws over de tabakssector? Deelt u de mening dat zij dit niet mogen doen en bent u bereid de VNK hierop aan te spreken?
Artikel 5.3 van het WHO-kaderverdrag richt zich tot de Staat en zijn organen om te voorkomen dat contacten met de tabaksindustrie kunnen leiden tot beleidsbeïnvloeding. Dit artikel verbiedt de tabaksindustrie niet om documenten naar Tweede Kamerleden te sturen.
Hoe geeft u gevolg aan de conclusie die in Radar wordt gepresenteerd dat uit cijfers van de tabaksindustrie blijkt dat hun eigen sigaretten 56 procent van de illegale handel uitmaken? Zijn deze cijfers nog actueel? Wat gaat u ondernemen om de illegale handel in sigaretten aan te pakken?
Op basis van gegevens van de Douane kan ik dit voor de Nederlandse situatie niet staven. Van de inbeslagnames over de laatste 3 jaar kan slechts 1% hiervan als «echt» (afkomstig van de bekende tabaksfabrikanten) worden aangemerkt. Het overgrote deel van de inbeslagnames betreffen «illicit whites» (veelal in landen buiten de EU legaal geproduceerde sigaretten onder eigen merknamen die illegaal in de EU op de markt worden gebracht) en «namaak».
Wat is in het kader van de vorige vraag, dat uit cijfers van de tabaksindustrie blijkt dat 56 procent van de sigaretten in de illegale handel van de tabaksindustrie zelf afkomstig is, uw reactie op het bericht dat Philip Morris Philip onder de noemer Morris International Impact (PMI Impact) honderd miljoen euro beschikbaar stelt voor de bestrijding van illegale tabakshandel? Deelt u het vermoeden van mevrouw De Kanter dat een verborgen doel van het project is om argumenten te verzamelen om de accijnzen omlaag te krijgen?7
Het staat de tabaksindustrie vrij onderzoek te doen naar illegale tabakshandel. Gelet op artikel 5.3 van het FCTC verdrag zal het kabinet onderzoeken gefinancierd en/of uitgevoerd door de tabaksindustrie niet gebruiken bij de afweging van beleidsmaatregelen.
Gelooft u dat onderzoeken die volledig worden gefinancierd vanuit PMI Impact onafhankelijke resultaten zullen opleveren?
Ik vind het voor ieder onderzoekstraject belangrijk dat het glashelder is waar de financiering van onderzoek vandaan komt om zo de onafhankelijkheid van het onderzoek te kunnen waarborgen.
Wat is uw reactie op het besluit van de Universiteit Utrecht om de samenwerking met PMI Impact op te zeggen en het onderzoek zelf te gaan financieren?
Gezien de maatschappelijke discussie kan ik me voorstellen dat de Universiteit Utrecht afgelopen periode een worsteling heeft doorgemaakt. Het is aan universiteiten zelf om keuzes te maken omtrent de financiering van het onderzoek dat zij willen verrichten. Universiteiten maken daarbij eigen ethische en morele afwegingen en houden zich aan (inter)nationale afspraken en gedragscode voor goede wetenschapsbeoefening.
Het bericht dat Shell de NAM op afstand zet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Shell zet de NAM op afstand. Wie draait er straks op voor de schade in Groningen?»?1
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Shell heeft aangegeven dat de intrekking van de 403-verklaring is ingetrokken vanwege het feit dat NAM inmiddels een eigen jaarrekening openbaar maakt. Dit naar aanleiding van de Europese transparantierichtlijn (2013/50/EU), waarin bepalingen zijn opgenomen die tot doel hebben de transparantie op betalingen aan overheden te verbeteren.
Klopt het dat Shell zijn 403-aansprakelijkheidsverklaring voor de NAM afgelopen jaar heeft ingetrokken? Zo ja, heeft Shell u op de hoogte gesteld van de redenen daarvoor of kunt u achterhalen wat de redenen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer weet u hiervan en waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Op 8 juni 2017 is de intrekking van de 403-verklaring gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. De intrekking is een zelfstandige bevoegdheid van Shell. Het is aan Shell en niet de Staat hierover informatie naar buiten te brengen. Dit is gedaan door vermelding in het jaarverslag van Shell en door publicatie van een jaarverslag door NAM zelf.
Kan het intrekken van de 403-aansprakelijkheidsverklaring nu en in de toekomst effect hebben op de beschikbaarheid van middelen van de NAM voor het vergoeden van schade en het versterken van huizen in Groningen?
De verplichting tot het vergoeden van aardbevingsschade ten opzichte van gedupeerden in Groningen is een wettelijke verplichting van NAM. Die verplichting van NAM wordt niet geraakt door de intrekking van de 403-verklaring. NAM zal aan haar betalingsverplichtingen blijven voldoen, waarover uw Kamer op 30 januari jl. per brief is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422). In dezelfde brief licht ik toe dat aardbevingsschade van gedupeerden in Groningen wordt vergoed en dat NAM voldoende financiële middelen beschikbaar heeft om de versterkingsopgave uit te voeren. Shell heeft ook op 30 januari jl. een verklaring afgegeven dat NAM aan haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen voldoet en zal blijven voldoen. In deze verklaring geeft Shell ook aan hiervoor garanties af te geven.
Kunt u aangeven of Shell op deze wijze haar verantwoordelijkheid voor haar dochteronderneming, de NAM, kan ontlopen?
Shell heeft een verklaring op 30 januari jl. gepubliceerd en in de hoorzitting op 1 februari jl. in uw Kamer bevestigd dat NAM niet weg loopt voor haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen, inclusief kosten die voortvloeien uit het nieuwe schadeprotocol. Shell is bereid daarvoor garanties af te geven. NAM heeft bovendien bekend gemaakt dat zij voorlopig geen dividend uitkeert aan haar aandeelhouders. Hierover heb ik uw Kamer op 30 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422).
Kunt u aangeven of Shell verplicht kan worden om haar medeverantwoordelijkheid om de bestaande en toekomstige schade ten gevolge van de aardbevingen, ook als NAM niet meer de middelen heeft, voor haar deel te voldoen? Zo ja, op welke wijze?
De Staat, Shell en ExxonMobil zijn in gesprek over een herinrichting van het gasgebouw. In deze gesprekken zal worden verzekerd dat NAM ook in de toekomst bij toenemende kosten als gevolg van de aardbevingen en afnemende opbrengsten bij een verminderende gaswinning aan haar financiële verplichtingen zal blijven voldoen. Deze gesprekken verlopen constructief.
Kunt u deze vragen voor vrijdag 2 februari 2018 beantwoorden?
De antwoorden op deze Kamervragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De verhuizing van Galileo Security Monitoring Centre naar Spanje |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Space policy: Galileo Security Monitoring Centre back-up site moves to Spain»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Welke landen waren in de race om het Galileo Security Monitoring Centre naar hun land te halen?
De volgende landen hebben gereageerd op de uitvraag van de Europese Commissie: België, Duitsland, Spanje, Portugal, Slovenië, Roemenië, Italië en Polen.
Is Nederland met het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) van het European Space Agency (ESA) in de race is geweest om het Galileo Security Monitoring Centre naar Nederland te halen? Zo ja, waarom is dat niet gelukt? Zo nee, waarom niet?
Een Nederlandse kandidatuur voor het Security Monitoring Centre is zeer serieus overwogen. Op kabinetsniveau is besloten Nederland niet kandidaat te stellen voor dit back-up centrum om zich volledig te kunnen richten op het Europees Medicijn Agentschap.
Wat is de reden dat er is gekozen voor Spanje?
De Europese Commissie heeft op basis van objectieve criteria de biedingen van de verschillende lidstaten beoordeeld. De Spaanse inschrijving kwam als beste uit de bus.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Britse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zullen als direct gevolg van dit besluit 10–20 fte verdwijnen uit de Britse hightech- en ruimtevaartsector.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zijn geen directe gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector.
Op welke wijze zal er door de Europese Unie en Nederland in de toekomst worden samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van ruimtevaart?
Op dit moment valt niet te zeggen hoe de toekomstige relatie tussen de EU en het VK met betrekking tot de EU-ruimtevaartprogramma’s er uit zal zien. Dit is onderdeel van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK). De Commissie werkt op dit moment samen met de lidstaten aan aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren over het kader van de toekomstige relatie met als doel om deze op de Europese Raad van maart 2018 te kunnen vaststellen. Het VK heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de ruimtevaartprogramma’s van de EU: Galileo en EGNOS (satellietnavigatie), Copernicus (aardobservatie) en het Onderzoeks- en Innovatie kaderprogramma. Dit betreft mede het gebruik van het overheidssignaal van Galileo waarvoor het Security Monitoring Centre de veiligheid moet garanderen. Voor deze toegang dient een separaat verdrag te worden afgesloten.
Nederland blijft samenwerken met het VK via de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA). De ESA is een intergouvernementele organisatie bestaande uit 22 Europese lidstaten waaronder Nederland en het VK. De Britse regering heeft expliciet kenbaar gemaakt dat het VK lid blijft van de ESA.