Het bericht dat het COA asielzoekers, die slachtoffer zijn van een zedendelict, afraadt aangifte te doen |
|
Jasper van Dijk (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht ««COA ontraadt aangifte na verkrachting», Staatssecretaris eist onderzoek naar verhaal Elya uit Dronten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Centrum Opvang Asielzoekers (COA), asielzoekers die slachtoffer zijn van een ernstig misdrijf zoals aanranding of verkrachting, niet moet ontraden daarvan aangifte te doen maar die slachtoffers juist zou moeten helpen bij het doen van aangifte? Zo ja, kunt u dit aan het COA laten weten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het van belang is dat asielzoekers die slachtoffer zijn van een ernstig misdrijf gestimuleerd worden tot het doen van aangifte en dat zij daarbij gesteund en begeleid worden. Het COA stimuleert bewoners om aangifte te doen en biedt waar nodig ondersteuning. Ook in de onderhavige zaak hebben COA medewerkers de bewoner geadviseerd om aangifte te doen en is er voorts geregeld navraag gedaan naar het doen van aangifte. COA-medewerkers zijn verplicht van incidenten waarbij sprake is van geweld, bedreigingen of andere vermoedelijk strafbare feiten een melding te doen bij de politie. Een COA-medewerker kan ook aangifte doen wanneer hij/zij getuige is van een incident. Dit maatregelenbeleid is schriftelijk vastgelegd en alle medewerkers van het COA zijn erover geïnformeerd. Tijdens de verplichte trainingen over incidenten en maatregelen wordt hier voorts aandacht aan besteed. Het COA handelt derhalve al volgens de door uw Kamer gevraagde werkwijze.
Beschikt u over meer signalen dan de in het bericht genoemde, dat homoseksuele slachtoffers van een zedendelict door het COA geadviseerd zouden worden daarvan geen aangifte te doen? Zo ja, waaruit bestaan die signalen? Zo nee, gaat het door u aan het COA opgelegde intern onderzoek ook na hoe vaak homoseksuele asielzoekers slachtoffer worden en in welke gevallen er geadviseerd wordt geen aangifte te doen?
Nee, ik beschik niet over andere signalen dat aan homoseksuele slachtoffers van een zedendelict geadviseerd zou worden om geen aangifte te doen. Er is overigens, anders dan in de media vermeld staat, geen sprake van een aan het COA opgelegd intern onderzoek. Het COA heeft wel op mijn verzoek de feiten op een rij gezet.
Hoe vaak doen homoseksuele asielzoekers die in de opvang slachtoffer zijn geworden van een zedendelict daar wel aangifte van? Beschikt u over gegevens over de aard en de omvang van deze problematiek? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken?
De politie heeft hierover geen centraal geregistreerde cijfers beschikbaar. Deze vraag zou enkel te beantwoorden zijn door een arbeidsintensieve combinatie van registraties waarbij dossiers één voor één moeten worden doorgelezen om te kunnen vaststellen of het slachtoffer homoseksueel en/of asielzoeker is. Het COA registreert niet of een slachtoffer lhbti is.
In hoeverre is een intern onderzoek door het COA naar haar eigen medewerkers onafhankelijk genoeg om betrouwbare onderzoeksresultaten mee te bereiken? Overweegt u een onafhankelijk onderzoek door een derde? Zo nee, waarom niet en acht u een dergelijk onderzoek na afronding van het intern onderzoek wel mogelijk?
Er is geen sprake van een intern onderzoek. Gezien de antwoorden op de vragen 2 en 3 acht ik dit ook niet nodig, evenmin als een onafhankelijk onderzoek door een derde.
Wat moet er gebeuren om homoseksuele asielzoekers die in een asielzoekerscentrum zitten beter te beschermen? Hoe gaat u hier voor zorgen?
Het COA heeft aandacht voor de kwetsbare positie van lhbti’s in de opvang. Er zijn diverse maatregelen om daders te straffen en slachtoffers te beschermen. Het COA geeft voorts actief voorlichting aan bewoners dat discriminatie niet is toegestaan en treedt altijd op tegen discriminatie.
Het werkdrukonderzoek Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 2020 van FNV onder gevangenispersoneel |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de eerste uitkomsten van het werkdrukonderzoek van FNV? Komen deze uitkomsten voor u als een verrassing?1
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten in het nieuwsbericht. De signalen van werkdruk zijn bekend. Ook uit eerdere onderzoeken, laatstelijk uit het advies van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «Spanning in detentie», blijkt dat dit een belangrijke opgave is voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Hoe verklaart u dat de werkdruk door medewerkers binnen DJI nog hetzelfde wordt ervaren als twee jaar geleden?
De FNV heeft een nieuwsbericht gepubliceerd over de uitgevoerde enquête. Ik ben nog in afwachting van de publicatie van het rapport van de FNV. Vooruitlopend daarop zijn, zoals gezegd, de signalen van een hoge werkdruk mij bekend. De personele bezetting binnen DJI is al langere tijd een uitdaging door het natuurlijk verloop en een krappe arbeidsmarkt. Daarnaast is er ook sprake van een toegenomen capaciteitsbehoefte, waarover ik uw Kamer ook heb geïnformeerd, waarvoor ook personeel beschikbaar moet zijn.2
DJI werkt hard aan het duurzaam verminderen van de werkdruk. Het is een belangrijk onderdeel van het convenant dat is afgesloten tussen DJI, de bonden en de centrale ondernemingsraad. Onontbeerlijk daarbij is dat de personele bezetting op orde is. Al lange tijd wordt er daarom volop geworven. Sinds mei 2017 is bij DJI ruim 3.000 fte aan nieuwe medewerkers ingestroomd. Ondanks de krappe arbeidsmarkt en natuurlijke uitstroom is de personele bezetting van DJI daardoor in 2019 met 450 fte gestegen. DJI doet er alles aan om nog meer personeel aan te trekken.
Naast werving investeert DJI in behoud van personeel met investeringen in vakmanschap door het aanbieden van opleidingen en door de aanpak van ziekteverzuim. In mijn beleidsreactie op het rapport van de RSJ «Spanning in detentie» ga ik hier voor het gevangeniswezen nader op in.
Trekt u het zich aan dat meer dan driekwart van het personeel aangeeft dat de werkdruk het afgelopen jaar is toegenomen? Zo ja, kunt u eens reflecteren op uw eigen rol bij deze verhoogde ervaren werkdruk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gezien het feit dat het personeel aangeeft dat het vele meerpersoonscelgebruik leidt tot hogere werkdruk, bereid om het beleid aangaande meerpersoonscelgebruik te herzien? Zo nee, waarom niet?
Meerpersoonscellen zijn een volwaardige detentiefaciliteit. Zij stellen DJI in staat flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de bezetting. Tegelijkertijd zijn zij niet voor elke gedetineerde geschikt. Er wordt rekening gehouden met contra-indicaties.
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen ben ik mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven ten aanzien van het gebruik van meerpersoonscellen.3 Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal gedetineerden in de inrichting. De veiligheid van medewerkers en van gedetineerden staat altijd voorop. Toepassing van meerpersoonscelgebruik gebeurt verantwoord.
Bent u bereid de 100 miljoen euro die vanaf 2017 voor vier jaar was bedoeld, structureel te maken? Zo nee, waarom niet?
De 100 miljoen is bestemd voor een kwaliteitsimpuls in het personeelsbeleid voor de periode 2019–2021. We zijn nu halverwege het traject. Van belang is op de eerste plaats om met de nog gereserveerde middelen ook de komende twee jaar verder te werken aan het verbeteren en borgen van de veiligheid, kwaliteit en verantwoorde werkdruk van het personeel. Daarna zal afgewogen moeten worden of verdere investeringen nodig zijn.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen, aanvullend op het huidige beleid, om de werkdruk binnen de gevangenissen te verlagen en de veiligheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u ervoor gekozen te spreken tijdens de algemene ledenvergadering van de Producenten Organisatie Varkenshouders (POV)?1 2
Ik was maandag 25 november 2019 bij de Algemene Ledenvergadering van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV), om met varkenshouders in gesprek te gaan over dierenrechtenactivisme en -extremisme. Dit naar aanleiding van de bezetting van een varkenshouderij in Boxtel in mei 2019 en ter toelichting op de factsheet «dierenrechtenacties in de agrarische sector».
Was dit op uw initiatief of bent u ervoor uitgenodigd?
Ik was daar op uitnodiging van de POV.
Wat heeft een bezoek aan varkenshouders te maken met uw werk als Minister van Justitie en Veiligheid? Was het een ministerieel werkbezoek of een campagnestunt van het CDA?
Ik was daar als Minister van Justitie en Veiligheid. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Op basis van welke afwegingen legt u bepaalde werkbezoeken af? Welke afwegingen lagen ten grondslag aan uw bezoek aan de organisatie voor varkenshouders?
Na het incident op 13 mei jl. in Boxtel heb ik de familie waar de inval heeft plaatsgevonden bezocht, waarbij ook vertegenwoordiging van brancheorganisatie POV aanwezig was. Bij dit bezoek heb ik afgesproken om een factsheet voor de agrarische sector op te stellen. Op uitnodiging van de POV heb ik die maandag in november de ALV bijgewoond en de boeren ontmoet.
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd «Gooi auto’s niet meer om, zoals in Boxtel gebeurde, maar laad de auto’s van activisten op een platte kar en neem ze mee. Dan heb je ook meteen de kentekens en mogen ze de auto zelf komen ophalen. Weten we ook precies wie het zijn»?
Deelt u de mening dat dit een oproep tot diefstal is? Zo nee, hoe kan het meenemen andermans auto dan geïnterpreteerd worden?
Vindt u het gepast voor een Minister van Justitie en Veiligheid om op te roepen tot diefstal? Kunt u dat toelichten?
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd «met hogedrukspuit mag je activist wel verjagen»?
Bent u ervan op de hoogte dat in de gebruikshandleiding van een hogedrukspuit staat het apparaat niet op personen mag worden gericht en dat deze waarschuwing valt onder de categorie «onmiddellijk dreigend gevaar dat tot ernstige en zelfs dodelijke lichaamsverwondingen leidt»?3
Vindt u het gepast voor een Minister van Justitie en Veiligheid om op te roepen tot geweld? Kunt u dat toelichten?
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd dat «de dierenextremisten niet bepaald armoedzaaiers waren, en met dure auto’s naar Boxtel kwamen [...] ze hebben volop geld en middelen om dit te doen»? Op welke feiten baseert u deze uitspraak?
Kunt u bevestigen dat de dierenactivisten bij de stalbezetting in Boxtel niet zijn veroordeeld voor intimidatie en vernieling?
Dat klopt, de dierenextremisten zijn veroordeeld voor binnendringen en urenlang bezet houden van een varkenshouderij in Boxtel.
Wist u dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft geoordeeld dat de dieren bij de stalbezetting in Boxtel niet besmet zijn geraakt?4
Ja
Kunt u bevestigen dat u heeft gezegd «die dierextremisten intimideren de werknemers, slopen de boel, besmetten de dieren»? Op welke feiten baseert u deze uitspraak?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 5 t/m 11.
Waarom roept u op om «rare oproepen op Twitter« te melden bij POV? Wat hoopt u hiermee te bereiken?
Indien de varkenshouders zich bedreigd voelen door diverse uitingen zoals op Twitter, dan kunnen de varkenshouders dit melden bij de politie, maar ook bij brancheverenigingen zoals POV of LTO. In de factsheet is daarover het volgende opgenomen: «Indien u twijfelt of informatie nuttig kan zijn voor de politie, kunt u advies inwinnen bij LTO. Via hen kan eveneens informatie gedeeld worden met de politie. Signalen over bijvoorbeeld op handen zijnde acties die u op sociale media aantreft, kunt u melden bij LTO. Ook andere informatie die wel relevant is voor de politie, maar niet acuut is, kunt u melden bij LTO. LTO heeft een directe lijn gekregen met de politie en kan daar meldingen maken, zo nodig gebundeld.»
Deelt u de mening dat het iedereen vrij staat oproepen te doen op Twitter, zolang zij zich aan de wet houden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat oproepen tot strafbare feiten altijd gemeld moeten worden bij de politie? Wat heeft de POV daarmee te maken?
Zie antwoord vraag 15.
Waar baseert u de uitspraak op dat «deze mensen [...] medelijden opwekken bij de rechter»? Suggereert u dat, als het waar zou zijn wat u beweert, dit invloed zou hebben op het oordeel van de rechter? Zo nee, wat bedoelt u dan?
Ik heb in dat kader – net als eerder tijdens het mondelinge vragenuur – benadrukt dat door acties getroffen boeren zich in hun reactie houden aan de wet, teneinde te voorkomen dat eventuele daders tot slachtoffer worden. Bij demonstraties komen er doorgaans veel emoties vrij. Ik ben van mening dat de Nederlandse rechters rechtvaardig rechtspreken. Ik heb op geen enkele wijze het functioneren van rechters in twijfel getrokken. Ik heb wel, zoals ook in uw Kamer tijdens het mondelinge vragenuur, aangegeven dat het van groot belang is dat ook door acties getroffen boeren niet het recht in eigen hand nemen.
Vindt u het gepast om als Minister van Justitie en Veiligheid het onafhankelijk functioneren van rechters op deze manier in twijfel te trekken?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u bevestigen dat u varkenshouders advies heeft gegeven hoe om te gaan met mediaoptredens? Vindt u dat bij uw taak als Minister van Justitie en Veiligheid horen?
Naar aanleiding van de onvrede over hoe het boerenbedrijf voor het voetlicht wordt gebracht in de media heb ik aangegeven dat het ook de varkenshouders vrij staat om hun verhaal te doen in de media.
Kunt u bevestigen dat u op de foto bent gegaan met een vleespakket?
Ja
Vindt u het gepast dat een Minister van Justitie en Veiligheid zich inzet als promotor van de vleesindustrie?
Het betrof een besloten bijeenkomst waarbij ik een vleespakket cadeau heb gekregen. Bij overhandiging hiervan is van mij samen met Linda Janssen, de voorzitter van de POV, en het cadeau een foto genomen. Er is geen sprake van een optreden als promotor van de vleesindustrie.
Het bericht 'Turkse appartementen gebouwd met Nederlandse zorgmiljoenen: gemeente onderzoekt rol 47 Utrechters' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Turkse appartementen gebouwd met Nederlandse zorgmiljoenen: gemeente onderzoekt rol 47 Utrechters»?1
Ja.
Heeft u gezien dat de rechtbank het zeer aannemelijk noemt dat de frauderende broers hun bedrijf enkel en alleen hebben opgericht om te frauderen met zorggeld en dat zij zes jaar lang geen beroep meer mogen uitoefenen in de zorg? Worden deze broers geregistreerd in het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat heb ik gezien. Ik ben bezig met het voorbereiden van een wetsvoorstel, dat er voor zorgt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over fraudeurs in het Waarschuwingsregister Zorgfraude kunnen registreren.2 Het streven is dit wetsvoorstel eind tweede kwartaal 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden. Voor registratie in het Waarschuwingsregister Zorgfraude moet er sprake zijn van de gerechtvaardigde overtuiging van fraude en aan de overige vereisten voldaan zijn die nog worden opgesteld in wet- en regelgeving en een protocol. Op grond van het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zouden de broers opgenomen worden in het Waarschuwingsregister Zorgfraude.
Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn is een register dat momenteel wordt beheerd door koepelorganisatie RegioPlus, waarin aangesloten zorgaanbieders medewerkers kunnen registreren die grensoverschrijdend gedrag (diefstal, mishandeling, seksueel grensoverschrijdend gedrag) richting cliënten vertonen. Fraude is volgens het protocol van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn geen grond voor registratie.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat mensen die helemaal geen zorg nodig hebben toch een persoonsgebonden budget (pgb) hebben ontvangen? Bent u van mening dat deze frauderende budgethouders het onterecht ontvangen zorggeld tot op de laatste cent moeten terugbetalen? Zo nee, waarom niet?
Geld voor de zorg moet naar de zorg. Dit betekent dat de frauderende budgethouders en zorgaanbieders het ten onrechte ontvangen zorggeld terug moeten betalen. De betrokken partijen (zie het antwoord op vraag 4 en 5) zijn daar ook mee bezig. Uit de vonnissen is niet af te leiden dat er geen PGB-zorg nodig was. Er is zorg verleend, zij het (veel) minder zorg dan was toegekend. De vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren is niet meer te beantwoorden.
Wat gebeurt er met het appartementencomplex in Turkije?
De gemeente en het zorgkantoor zullen alles in het werk moeten stellen om de ten onrechte verstrekte middelen terug te vorderen. De gemeente Utrecht heeft een team van vier medewerkers samengesteld die zich hier mee bezig gaat houden. Andere afdelingen binnen de gemeente kunnen erbij worden betrokken als de situatie daarom vraagt. In eerste instantie gaat de gemeente op grond van het bestuursrecht de bedragen proberen terug te vorderen. Als betaling uitblijft, dan kan de gemeente met een dwangbevel tot terugvordering overgaan. Zilveren Kruis is aan het onderzoeken wat de meeste kans van slagen heeft. Het strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie naar tientallen cliënten of hun vertegenwoordigers loopt daarnaast nog steeds. Lopende het onderzoek kan het OM geen mededelingen doen over de middelen die het inzet jegens verdachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat 6,5 miljoen euro aan zorggeld terugkomt?
Zie antwoord vraag 4.
Om fraude met persoonsgebonden budget tegen te gaan is het trekkingsrecht ingevoerd; heeft deze fraude onder dit trekkingsrecht plaatsgevonden?
De periode waarop de fraude betrekking heeft loopt van 2014 tot 2018. De fraude valt voor een deel onder de AWBZ-tijd en voor een deel onder het trekkingsrecht. Ik zal de Kamer informeren over de verdere uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de verdere uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Geweld tegen vrouwen vergt een Nationaal Coördinator’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geweld tegen vrouwen vergt een Nationaal Coördinator»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Herkent u de cijfers dat ruim 50% van de vrouwen bepaalde plekken in de avonduren vermijdt en 10% de deur zelfs niet meer uitgaat, uit angst voor seksueel geweld?
Ja, ik ben bekend met deze cijfers, afkomstig uit twee verschillende onderzoeken: een onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) uit 2016 en een onderzoek van de Fundamental Rights Agency uit 2014.
Het doel van het onderzoek uit Rotterdam was om de aard, omvang en de gevolgen van straatintimidatie in Rotterdam inzichtelijk te maken. 80% van de vrouwen geeft aan te maken te hebben met straatintimidatie. Wanneer ook «nastaren» en «complimenten» worden meegerekend, komt dit te liggen op ruim 90%. De angst voor straatintimidatie en seksueel geweld is zo groot dat het tot aanzienlijk aanpassingsgedrag leidt bij minstens de helft van de ondervraagde Rotterdamse vrouwen. Onderzoek uit Amsterdam laat vergelijkbare cijfers zien. Ook daar geeft 81% van de jonge vrouwen aan te maken te hebben gehad met straatintimidatie. Er zijn mij geen onderzoeken bekend waarin een landelijk beeld van straatintimidatie geschetst wordt.
Dat bijna de helft van de Nederlandse vrouwen sinds hun 15e te maken heeft gehad met een vorm van geweld (fysiek, seksueel, psychisch), is één van de bevindingen uit het onderzoek van de Fundamental Rights Agency uit 2014. Dit onderzoek is tot dusver het enige Europees vergelijkende onderzoek over geweld tegen vrouwen.
Herkent u de cijfers dat 45% van de vrouwen en meisjes te maken heeft gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld en dat minstens 80% van de vrouwen straatintimidatie meemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van de directeur UN Women Nederland dat er relatief gezien te weinig aandacht, middelen en menskracht wordt ingezet om geweld tegen vrouwen aan te pakken of te voorkomen? Zo ja, hoe zou dit dan vorm en inhoud moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet 2015 een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het tegengaan van geweld tegen vrouwen is onderdeel van deze aanpak. Gemeenten krijgen via het Gemeentefonds middelen hiervoor.
Daarnaast zijn 35 zogeheten centrumgemeenten Vrouwenopvang verantwoordelijk voor het organiseren van een aantal specifieke voorzieningen, zoals de Vrouwenopvang en de Centra Seksueel Geweld. Zij ontvangen hiervoor middelen in de decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang (hierna: Du-Vo). De Du-Vo bedraagt in 2019 in totaal € 155 miljoen. In 2018 zijn de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG gestart met het programma Geweld hoort nergens thuis. De ambitie van dit programma is om geweld in huiselijke kring eerder en beter in beeld te krijgen, het geweld te stoppen en duurzaam op te lossen. Er is vanuit VWS jaarlijks ongeveer € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor dit programma dat tot 2021 doorloopt. Daarnaast investeert de strafrechtketen de samenwerking met Veilig Thuis voor de afstemming van onderzoek en inzet van interventies voor de acute en structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens. Vanuit het Ministerie van JenV is gedurende de looptijd van het programma Geweld hoort nergens thuis (t/m 2021) jaarlijks € 2,3 miljoen vrijgemaakt om deze verbeteringen te ontwikkelen en te implementeren.
Gemeenten dragen ook zorg voor de hulp aan slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld in het Centrum Seksueel Geweld. Daarnaast voorziet het Ministerie van JenV in de benodigde middelen van Slachtofferhulp Nederland (SHN), die slachtoffers van geweld of andere strafbare feiten bijstaat. Zowel in de emotionele ondersteuning als bij de juridische ondersteuning in het strafproces. Slachtoffers kunnen ook met elkaar in contact komen, onder begeleiding van SHN, in de lotgenotencommunity. Bijvoorbeeld die voor slachtoffers van seksueel geweld.
Recent is door het Ministerie van JenV een campagne gestart: «Wat kan mij helpen». De website heeft alleen al in de eerste week ruim 36.000 bezoekers gekregen. Deze campagne zal drie jaar duren en zo het zoeken en vinden van hulp na een ongewenste seksuele ervaring onder de aandacht blijven brengen.
Naast het bovenstaande, lopen er vanuit het Ministerie van OCW verschillende (meerjarige) projecten die bijdragen aan de preventie van gendergerelateerd geweld. Om er een aantal te noemen: de White Ribbon Campagne, Act4Respect van Rugers en Atria, De Nieuwe Toekomst van de NVR en de Federatie Opvang en het programma Veilige Steden waarin wordt samengewerkt met 11 gemeenten, om de veiligheid van vrouwen op straat en in het uitgaansleven te verbeteren.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als er meer coördinatie zou plaatsvinden tussen ministeries op dit onderwerp, aangezien het nu verdeeld is over OCW, J&V en VWS?
Geweld tegen vrouwen, ook wel bekend als gendergerelateerd geweld wordt bestreden. De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van gendergerelateerd geweld. Zo focust VWS primair op zorg en hulp aan slachtoffers, gaat JenV over de civielrechtelijke, bestuursrechtelijke, en de strafrechtelijke aanpak en wordt vanuit OCW vooral gewerkt aan preventie en inzet op de dieperliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld.
De Minister van VWS is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In het programma «Geweld hoort nergens Thuis» is een landelijk programmateam gevormd dat de regionale aanpak ondersteunt en samen met de landelijke stuurgroep de voortgang van de acties uit het programma van alle partijen monitort. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm krijgt.
Kunt u aangeven welke budgettaire middelen beschikbaar zijn voor de preventie van geweld tegen vrouwen, voor de sanctionering van geweld tegen vrouwen en voor de opvang en hulpverlening als vrouwen slachtoffer zijn geworden van geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat bij driekwart van de vrouwen die in Nederland vermoord wordt, de vermoedelijke dader de partner of ex-partner is?
Ja, dat klopt voor het jaar 2018. Uit cijfers over moord en doodslag van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in Nederland in dat jaar 43 vrouwen om het leven zijn gebracht. In 33 van deze gevallen was de (vermoedelijke) dader de partner of de ex-partner: 77%. In voorgaande jaren lag dit percentage lager. In 2015 betrof dit percentage 53% (23 van de 43 gevallen), in 2016 62% (21 van de 34 gevallen) en in 2017 39% (18 van de 46 gevallen).2
Kunt u aangeven welk deel van het geweld tegen vrouwen in huiselijke sfeer plaatsvindt?
Geweld tegen vrouwen, in welke vorm dan ook, met zowel dodelijke als niet-dodelijke afloop, komt helaas nog veel te vaak voor. Uit de Veiligheidsmonitor 2017 van het CBS blijkt dat in de gerapporteerde gevallen waarin vrouwen in 2017 slachtoffer waren van een geweldsdelict, de dader in bijna 15% van deze gevallen de partner, de ex-partner of een familielid is.3 Dit percentage is een onderschatting, omdat andere categorieën daders die volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 deel uitmaken van de «huiselijke kring» hierin niet per se zijn meegeteld (bijvoorbeeld huisgenoten of mantelzorgers).
Uit het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld dat in februari 2019 door het WODC is gepubliceerd, blijkt dat in een periode van 5 jaar in totaal 747.000 mensen van 18 jaar of ouder slachtoffer zijn geweest van minstens één incident fysiek en/of seksueel geweld in huiselijke kring. Dit betreft 5,5% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder. Het gaat dan om 6,2% van de vrouwen en 4,7% van de mannen. Het gaat hierbij om geweld dat werd gepleegd door iemand uit de (brede) huiselijke kring, zoals een (ex)partner maar ook huisvrienden, broers en zussen. Daarvan hebben tenminste 97.000 vrouwen en 27.000 mannen structureel (maandelijks, wekelijks, dagelijks) te maken met fysiek en/of seksueel geweld. Partner- of ex-partnergeweld vormt het grootste deel van huiselijk geweld tegen volwassenen, namelijk in totaal 56% van het gerapporteerde geweld.
Het WODC gaat op verzoek van VWS en JenV met ingang van 2020 een prevalentiemonitor uitvoeren naar huiselijk geweld en seksueel geweld.
Hoe staat het met de implementatie van de Screening Assessment for Stalking and Harassment (SASH) bij de politie om stalking in een eerder stadium te kunnen herkennen?2
De landelijke implementatie van de SASH bij de politie is eind 2019 afgerond. Politiemedewerkers die de SASH invullen zijn dan getraind op het invullen van de SASH.
Deelt u de analyse van de directeur van Atria dat er nog meer kennis nodig is bij de politie om signalen van stalking op te pikken?
In de beleidsreactie op het Inspectierapport naar de aanpak van stalking door Bekir E., op 9 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden5, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat betere herkenning van stalking een thema is waarop aanvullende maatregelen worden genomen. In deze beleidsreactie is het invullen van de SASH en de training van de politiemedewerkers, zoals bij antwoord 9 is aangegeven, opgenomen. Tevens is in deze beleidsreactie aangegeven dat in 2020 een traject start om politiemedewerkers te trainen in onder meer het herkennen van ex-partnerstalking. Ook worden medewerkers van politie, OM, Reclassering en Slachtofferhulp Nederland op de ZSM-locaties gezamenlijk getraind op het herkennen van stalking, het inschatten van de mate van onveiligheid en hoe vervolgens te handelen. Waar Veilig Thuis al betrokken is bij ZSM, zal Veilig Thuis hieraan deelnemen. Waar dit nog niet het geval is, zal per regio gekeken worden hoe het gezamenlijk trainen het beste vormgegeven kan worden. Met deze training wordt, naast de leerlijn bij de Politieacademie, ook uitvoering gegeven aan de motie van Den Boer en Bergkamp6.
Volgt u de ontwikkelingen in andere landen om huiselijk geweld tegen te gaan, zoals de «Domestic Abuse Bill» en de Violence against Women and Girls Strategy in het Verenigd Koninkrijk3 en de aangekondigde maatregelen in Frankrijk?4 Zijn hier nog voorbeelden van succesvol beleid die we mogelijk ook in Nederland zouden kunnen inzetten om geweld tegen vrouwen tegen te gaan?
Voor zover mogelijk volgen wij de internationale ontwikkelingen op dit terrein. Op dit moment bezien we de aanbevelingen van het GREVIO-comité m.b.t. de uitvoering van het Verdrag van Istanbul in Nederland. Bij de uitwerking hiervan zullen we ook kijken naar voorbeelden uit het buitenland. Het rapport van GREVIO zal naar alle waarschijnlijkheid eind januari gepubliceerd worden en aan uw Kamer worden aangeboden.
Nederlandse miljardensubsidies voor Amerikaanse pelletfabrieken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pelletfabrieken in North Carolina gesteund met Nederlandse miljarden»?1
Ja.
Hoe hebt u, met uw volle verstand, kunnen besluiten om met miljarden Nederlands belastinggeld pelletfabrieken in de Verenigde Staten te ondersteunen? Hoeveel geld is hier precies mee gemoeid?
Inzet van het kabinet is de meest kosteneffectieve technieken om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Daartoe bestaat een regeling die de meest kosteneffectieve subsidieaanvragen honoreert: de SDE+. Gebruik van duurzame houtpellets voor elektriciteit- en warmteproductie is hiervan een uitkomst, naast andere kosteneffectieve technieken. Geïmporteerde houtpellets – die niet alleen uit de Verenigde Staten geïmporteerd worden – komen op dit moment in aanmerking voor maximaal 3,6 miljard euro subsidie.
Denkt u werkelijk dat het, zoals u het zelf noemt, «duurzaam» is om met behulp van Nederlands belastinggeld Amerikaanse bomen te kappen, te versnipperen, helemaal de oceaan over te vervoeren en vervolgens in Nederlandse biomassacentrales te verbranden? Bent u ertoe bereid hier direct mee te kappen?
Het kabinet is van mening dat duurzame biomassa noodzakelijk is in de energietransitie en de overgang naar een circulaire economie. Daarbij gelden strenge eisen voor wat duurzame biomassa is. Bij de bepaling van de duurzaamheid wordt ook rekening gehouden met de CO2-uitstoot die vrij mag komen bij het transport.
Deelt u de mening dat het pure misleiding is dat u door het verbranden van Amerikaans hout de CO2-uitstoot in Nederland omlaag probeert te krijgen, aangezien zoals u zelf hebt gezegd de uitstoot van biomassa niet meetelt voor de nationale emissies?
Nee, ik deel die mening niet. Op het moment dat wordt geborgd dat de gebruikte houtpellets duurzaam zijn, is de internationale afspraak redelijk dat de uitstoot meetelt waar het hout wordt gewonnen en niet bij de toepassing ervan.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt?
Nee, ik deel deze mening niet.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik ben hier niet toe bereid.
De berichten ‘Schorsing om herkenbare leerlingen in bescherming te nemen’ en ‘Drie jongens opgepakt voor mishandeling Gorinchem’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten »Schorsing om herkenbare leerlingen in bescherming te nemen» en «Drie jongens opgepakt voor mishandeling Gorinchem»?1 2
Ja.
Bent u het met de mening eens dat de misselijkmakende beelden die we uit Gorinchem zagen en die zorgden voor een schok door het hele land, strenge veroordeling verdienen en directe actie, niet alleen van de lokale driehoek, maar ook vanuit het kabinet? Zo ja, welke acties zijn tot nu toe ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik vooropstellen dat ik dit soort geweld verafschuw. De politie is kordaat aan de slag gegaan met deze zaak. De video met de beelden, gedateerd van 15 november, is één dag later ter kennis gekomen bij de politie. Uit nader onderzoek bleek dat er tussen 8 en 17 november sprake is geweest van zes incidenten op verschillende locaties in Gorinchem. Daarvan is ook zes keer aangifte gedaan bij de politie. In totaal zijn er gedurende het onderzoek veertien verdachten, allen onder de leeftijd van zestien jaar, aangehouden.
De slachtoffers hebben niet dagen moeten wachten om aangifte te kunnen doen. Een enkel slachtoffer heeft in de avond op 15 november via 0900–8844 telefonisch contact opgenomen met het regionale servicecentrum van de politie-eenheid Rotterdam, waar Gorinchem onder valt, en heeft een dag later aangifte kunnen doen op het politiebureau in Gorinchem.
Door de politie is contact gezocht met de slachtoffers die twijfelden over het doen van aangifte. Uiteindelijk is van alle zes voornoemde incidenten door of namens de slachtoffers aangifte gedaan. De ouders van de slachtoffers zijn gedurende de twee weken van het onderzoek door de politie op de hoogte gehouden van de voortgang, zoals bij de aanhouding van de verdachten. In verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over deze zaak.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is? Klopt het dat slachtoffers dagen moesten wachten om aangifte te kunnen doen en dat sommigen zo angstig zijn dat ze dit überhaupt niet durven? Wat is gedaan om hen te helpen in dit proces?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom op camerabeeld herkenbare leerlingen die betrokken waren bij de zware mishandeling zijn geschorst om ze in bescherming te nemen, in plaats van meteen op te pakken als men blijkbaar weet om wie het gaat? Klopt het dat de school deze waarschijnlijke daders wilde beschermen? Kunt u aangeven wat de school heeft gedaan om in plaats hiervan de slachtoffers te beschermen?
Na het incident is er contact geweest met de bestuurders van de betreffende scholen. Ook de Inspectie van het Onderwijs heeft contact gehad met de bestuurders zoals gebruikelijk is na incidenten. De incidenten hebben buiten schooltijd plaatsgevonden. De eerste zorg van de scholen was gericht op de vraag of er slachtoffers op de scholen zaten. Na verspreiding van de beelden ontstond onrust binnen de scholen. Op dat moment hebben de scholen besloten om de betreffende jongeren te schorsen om de rust binnen de scholen te bewaren en om de veiligheid van alle leerlingen te kunnen garanderen.
Bent u van mening dat deze leerlingen een gevaar vormen en dat andere leerlingen en de maatschappij tegen deze jongeren beschermd moeten worden, in plaats van dat de mogelijke daders en betrokkenen van een zware mishandeling beschermd moeten worden? Zo ja, wat gaat u er aan doen om te zorgen dat deze leerlingen niet nog een keer de fout in gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de CDA-burgemeester direct na het incident bezoeken heeft gebracht aan Marokkaanse moskeeën? Kunt u aangeven met welk doel dit is gebeurd, waarom juist bij (deze) moskeeën en wat de opbrengst van deze gesprekken is geweest? Is de burgemeester ook bij de slachtoffers langs geweest?
De burgemeester van Gorinchem heeft direct na het incident met meerdere organisaties telefonisch en/of op het stadhuis contact gehad, waaronder de politie, openbaar ministerie, betrokken scholen, (ouders) van slachtoffers en met het bestuur van de Turkse en Marokkaanse moskee. De burgemeester heeft geen van deze organisaties of personen bezocht.
Bent u van mening dat, ondanks dat het goed is dat er drie jongens zijn opgepakt, de hele bende opgerold moet worden? Wat gaat u doen om de rest van deze bende laf tuig op te pakken?
In totaal zijn naar aanleiding van de voornoemde zes incidenten veertien verdachten aangehouden door de politie. Voor zover nu bekend bij de politie zijn dat alle bij die incidenten betrokken verdachten. Meer informatie kan ik in het belang van het lopende onderzoek niet geven.
Bent u van mening dat ouders die nalatig zijn en die hun kinderen deze misdaden laten begaan gekort zouden moeten worden op de kinderbijslag? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk te regelen?
De opvoeding van kinderen ligt primair bij de ouders. Als ouders in gebreke blijven is dat betreurenswaardig. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 11 kunnen door de gemeente allerlei (wettelijke) bevoegdheden en instrumenten ingezet worden om op te treden tegen openbare orde verstoring en overlast. Daarnaast kan onder regie van de gemeente in overleg met het OM en politie een gezamenlijk plan van aanpak worden bepaald als er ook sprake is van strafbare feiten. Een aanpak langs deze weg ligt meer voor de hand dan via de kinderbijslag. Het doel van de kinderbijslag is immers een tegemoetkoming bieden aan ouders in de kosten van hun kinderen.
Zijn deze minderjarigen hun leerplicht nagekomen en is er in combinatie met hun leeftijd de mogelijkheid om de kinderbijslag te korten of stop te zetten? Zo ja, is dit gebeurd? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat in het geval er sprake is van schoolverzuim van zestien uur in vier weken de school hiervan melding moet maken via het verzuimregister bij de leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar onderzoekt bij een dergelijke melding de zaak. Als het nodig is, kan de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken. Voordat de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaakt, wordt eerst met de leerling, ouders en school gesproken. In dit geval was er sprake van een handeling buiten schooltijd en verzuimden de leerlingen op dat moment niet. De scholen hebben daarom geen melding gedaan van verzuim bij de leerplichtambtenaar.
De Algemene Kinderbijslagwet biedt de mogelijkheid om de kinderbijslag stop te zetten wanneer een leerplichtambtenaar onrechtmatig verzuim constateert van een kind in de leeftijd van 16 en 17 jaar en dit kind kwalificatieplichtig is. Deze voorwaarde is niet van toepassing op de leerlingen in kwestie, omdat zij ten tijde van de incidenten de leeftijd van 16 jaar nog niet bereikt hadden.
Bent u bereid om de Kamer actief te informeren over de ontwikkelingen binnen deze zaak? Zo ja, kunt u op korte termijn een stand van zaken geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid, gezien het feit dat dit niet het eerste incident is (zo hebben andere gemeenten als Beverwijk ook al jarenlang te kampen met gewelddadige jeugdbendes), om een overzicht te geven van de gemeenten die gebukt gaan onder dergelijk geweld, de bevoegdheden die het lokale gezag heeft om dit geweld aan te pakken en een daarbij behorende analyse van de jeugdbendes? Kunt u daarbij expliciet aangeven wat de achtergrond is van deze bendes en of hier sprake is van een specifieke groep die een specifieke aanpak vereist?
Landelijk bestaat geen overzicht van gemeenten die te maken hebben met jeugdbendes. De gemeente kan naar aanleiding van binnenkomende signalen de politie vragen op basis van een groepsscan een analyse te maken van een aanwezige jeugdgroep in de gemeente. De politie kan hier ook zelf initiatief voor nemen, dan wel kan het een gezamenlijk besluit zijn vanuit het (regelmatig) overleg tussen gemeente en politie over signalen van overlast, strafbare feiten in groepsverband.
Door de gemeente kunnen allerlei (wettelijke) bevoegdheden en instrumenten ingezet worden om op te treden tegen openbare ordeverstoring en overlast. Daarnaast kan onder regie van de gemeente in overleg met het OM en politie een gezamenlijk plan van aanpak worden bepaald als er ook sprake is van strafbare feiten. Wanneer een gemeente dat wenst, kan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) adviseren en ondersteunen in de aanpak van jeugdgroepen. Het CCV biedt deze ondersteuning al enige jaren. Zoals ik ook heb toegezegd aan uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Politie op 19 december 2019, ga ik in gesprek met burgemeesters over de bestuurlijke aanpak van straatterreur. Ik stuur uw Kamer voor het krokusreces een brief met de uitkomsten hiervan.
Gebrek aan coördinatie bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Geweld tegen vrouwen vergt een coördinator»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Deelt u de mening dat er gezien het grote aantal dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld onvoldoende geld en menskracht wordt geïnvesteerd in het bestrijden van geweld tegen vrouwen?
Huiselijk geweld en ook kindermishandeling zijn een van de grootste veiligheidsvraagstukken van onze samenleving. Geweld tegen vrouwen valt hieronder en komt helaas, in welke vorm dan ook, nog veel te vaak voor. Aandacht voor het bestrijden van deze problematiek is daarom noodzakelijk.
Het is opvallend dat een groot deel van dit geweld gepleegd wordt door bekenden van vrouwen, door personen die dicht bij hen staan. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in Nederland in dat jaar 43 vrouwen om het leven zijn gebracht. In 33 van deze gevallen van moord of doodslag was de (vermoedelijke) dader de partner of de ex-partner: 77%. In voorgaande jaren lag dit percentage lager. In 2015 betrof dit percentage 53% (23 van de 43 gevallen), in 2016 62% (21 van de 34 gevallen) en in 2017 39% (18 van de 46 gevallen).2
Er zijn verschillende organisaties betrokken bij de aanpak van geweld tegen vrouwen. Gemeenten zijn op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet 2015 verantwoordelijk voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in hun regio. Gemeenten ontvangen via de Centrumgemeenten Vrouwenopvang een financiële bijdrage voor deze aanpak via de Decentralisatie Uitkering Vrouwenopvang (DU VO). De Du-Vo bedraagt in 2019 in totaal € 155 miljoen.
In aanvulling op wat er regionaal gebeurt, ben ik in 2018 samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG gestart met het programma Geweld hoort nergens thuis. De ambitie van dit programma is om geweld in huiselijke kring eerder en beter in beeld te krijgen, het geweld te stoppen en duurzaam op te lossen. Er is vanuit VWS jaarlijks ongeveer € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor dit programma dat tot 2021 doorloopt.
Daarnaast investeert de strafrechtketen, in het kader van het programma Geweld hoort nergens thuis, in de samenwerking met Veilig Thuis, onder meer met het oog op acute en structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens. Ook wordt gewerkt aan verbetering van de strafrechtelijke aanpak, daar waar nodig samen met Veilig Thuis. Vanuit het Ministerie van JenV is gedurende de looptijd van het programma Geweld hoort nergens thuis (t/m 2021) jaarlijks € 2,3 miljoen vrijgemaakt om deze verbeteringen te ontwikkelen en te implementeren.
Naast het bovenstaande, lopen er vanuit het Ministerie van OCW verschillende (meerjarige) projecten die bijdragen aan de preventie van gendergerelateerd geweld. Om er een aantal te noemen: de White Ribbon Campagne, Act4Respect van Rugers en Atria, De Nieuwe Toekomst van de NVR en de Federatie Opvang en het programma Veilige Steden waarin wordt samengewerkt met 11 gemeenten, om de veiligheid van vrouwen op straat en in het uitgaansleven te verbeteren.
Vindt u dat de coördinatie van de bestrijding van geweld tegen vrouwen op dit moment voldoet? Zo ja, waarop baseert u deze mening? Zo neen, wat gaat u eraan doen om de bestrijding hiervan beter te laten coördineren?
Gemeenten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Aanvullend daarop is het programma Geweld hoort nergens thuis gestart, dat landelijk wordt gecoördineerd.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van geweld tegen vrouwen. Zo focust VWS primair op zorg en hulp aan slachtoffers, gaat J&V vooral over de civielrechtelijke en de strafrechtelijke aanpak en wordt vanuit OCW vooral gewerkt aan preventie en inzet op de dieperliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld. Wat betreft de coördinatie tussen de departementen, ben ik vanuit VWS coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. In het programma «Geweld hoort nergens Thuis» is een landelijk programmateam gevormd dat de regionale aanpak ondersteunt en samen met de landelijke stuurgroep de voortgang van de acties uit het programma van alle partijen monitort. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm krijgt.
Hoe beschouwt u in dit verband het pleidooi van de directeur van de UN Women Nederland voor een nationaal coördinator?
De directeur van de UN Women Nederland pleit voor een nationaal coördinator in de aanpak van geweld tegen vrouwen. Ze maakt hierbij een vergelijking met de bestrijding van terrorisme in Nederland waarvoor wel een nationaal coördinator bestaat.
Ik ben het eens met de directeur van de UN Women Nederland dat we geweld tegen vrouwen moeten bestrijden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, ben ik van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm krijgt.
Het bericht dat forensische zorginstellingen onvoldoende gefinancierd worden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat drie tbs-klinieken naar de rechter zijn gestapt om hogere tarieven af te dwingen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Waarom zijn volgens u de onderhandelingen over prijsafspraken mislukt met de drie tbs-klinieken?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) koopt de forensische zorg in. DJI doet dat transparant en zorgvuldig. De algemene beginselen van het aanbestedingsrecht en behoorlijk bestuur zijn hierop van toepassing. Er moet daarbijsprake zijn van een gelijke behandeling. Dat betekent dat DJI gedurende de inkoopprocedure niet met individuele aanbieders in gesprek kan over de hoogte van tarieven. Er is dus geen sprake geweest van onderhandelingen over prijsafspraken. De tarieven die landelijk worden gehanteerd door DJI zijn gebaseerd op de maximale tarieven zoals vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza).
Erkent u dat de afgelopen jaren de financiering voor de forensische zorginstellingen niet evenredig is meegestegen met de kosten en dit ook het komende jaar weer het geval zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De forensische zorg is van groot belang voor de veiligheid van onze maatschappij. Het is belangrijk dat dat voor een reëel tarief gebeurt, zodat de veiligheid van patiënten, behandelaars en samenleving gewaarborgd blijft. In Nederland worden de maximumtarieven in de zorg vastgesteld door een onafhankelijke marktmeester, de NZa. De NZa heeft de tarieven vastgesteld op basis van de uitkomsten van een groot opgezet kostenonderzoek in de ggz en forensische zorg. Hier is sinds het voorjaar van 2018 samen met de branche aan gewerkt. De NZa kijkt terug naar eerdere uitgaven, in dit geval uit 2017, om op basis daarvan (geïndexeerde) maximumtarieven voor de komende jaren vast te stellen.
Klopt het dat er wachtlijsten zijn bij de drie aangehaalde tbs-klinieken? Zo ja, hoe groot is het probleem en hoe reëel is de dreiging dat, wanneer er niet meer geld bijkomt voor de drie klinieken, er geen uitvoering gegeven kan worden aan verplichte tbs-behandelingen?
Het door drie aangehaalde zorgaanbieders aangespannen kort geding is gericht tegen de tarieven in de overige forensische zorg. Hieronder vallen niet de forensisch psychiatrische centra (FPC’s) waar patiënten met tbs-dwangverpleging worden geplaatst, maar wel de forensisch psychiatrische klinieken (FPK’s) waar, naast justitiabelen met andere strafrechtelijke titels, ook tbs-patiënten kunnen worden ondergebracht.
Er is inderdaad sprake van een toenemende vraag naar FPC-capaciteit voor tbs met dwangverpleging; momenteel zijn er ruim 50 wachtenden voor een plek in een FPC. Deze omstandigheid staat los van de huidige discussie over de tarieven, maar wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal tbs-opleggingen door de rechter.
Dit betekent niet dat opgelegde tbs-maatregelen niet worden uitgevoerd. Zolang tot tbs met dwangverpleging veroordeelde personen moeten wachten op een plek in een kliniek, verblijven zij in een penitentiaire inrichting alvorens te worden overgeplaatst voor de start van de behandeling. Zij wachten de beschikbare plek dus niet in vrijheid af, ongeacht het aantal beschikbare capaciteit in de klinieken.
Klopt het dat het ministerie tarieven hanteert die onder de prijs liggen die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld? Zo ja, waarom hanteert het ministerie die lagere tarieven? Zo nee, kunt u dit nader onderbouwen?
De tarieven die DJI landelijk hanteert volgen voor het overgrote deel de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld. Hiervoor heb ik extra geld vrijgemaakt. Hierop zijn drie uitzonderingen:
Voor ambulante forensische zorg en de verblijfszorg, bijvoorbeeld beschermd wonen, worden afslagen gehanteerd. Voor ambulante zorg is deze afslag ten opzichte van de voorgaande jaren overigens verlaagd van 6% naar 4,1%. Dat betekent dat DJI 4,1% minder dan het maximumtarief betaalt voor dit type zorg. Hierbij is wel geïndexeerd.
De tarieven voor de langdurige verblijfszorg maakten geen onderdeel uit van het uitgevoerde kostprijsonderzoek.2 Deze tarieven zijn alleen geïndexeerd. Op deze geïndexeerde tarieven worden dezelfde afslagen toegepast als in voorgaande jaren.
Voor de klinische zorg en behandeling wordt een zogenaamde geïntegreerde maximum dagprijs gehanteerd. Hier zijn verblijf, behandeling en dagbesteding in opgenomen. Deze drie onderdelen beïnvloeden elkaar namelijk tot op zekere hoogte. Als een zorgaanbieder bijvoorbeeld meer inzet op de dagactiviteiten, betekent dit dat zij minder sociotherapeuten op de groep nodig heeft. Met deze dagprijs heeft een meerderheid van de aanbieders de afgelopen jaren goede en veilige zorg kunnen bieden. Voor DJI is de geïntegreerde maximum dagprijs een manier om zorgvuldig met de beschikbare middelen om te gaan. De maximum dagprijs is tijdig aan aanbieders gecommuniceerd zodat zij hier, indien nodig, op kunnen anticiperen.
Deze afslagen zijn van belang voor het creëren van kostenbewustzijn bij zorgaanbieders.
Hoe verklaart u dat de NZa een verlaging heeft voorgesteld van de tarieven voor forensische zorg eerder dit jaar, terwijl het gehele forensische veld aan heeft gegeven dat de voorgestelde tarieven niet toereikend zijn om alle kosten te kunnen dekken?
De branches hebben een bezwaarprocedure bij de NZa gestart tegen de hoogte van de tarieven. Het is het niet aan mij om daarover te oordelen. Of de tarieven stijgen of dalen is per productgroep en verblijfsintensiteit verschillend. Sommige vallen hoger uit, andere lager.
Bent u bereid de verantwoordelijkheid te dragen voor de toenemende risico’s voor medewerkers en de gehele samenleving die voortvloeien uit de onderfinanciering van de forensische zorgsector?
Ik herken het beeld van onderfinanciering niet. In 2018 heb ik met de sector een meerjarenovereenkomst gesloten ten behoeve van de kwaliteit en veiligheid. De afgelopen jaren is het totale budget voor de forensische zorg gestegen van € 822 mln in 2018 tot naar verwachting € 864 mln in 2020. Daarnaast zijn de afslagen op klinische zorg inmiddels nagenoeg verdwenen en op ambulante behandeling aanzienlijk verlaagd. Daarbij is veiligheid niet alleen een kwestie van geld. In de meerjarenovereenkomst zijn er daarom ook afspraken gemaakt over het aantrekken van personeel, het terugdringen van administratieve lasten en het opleiden van forensisch personeel.
Bent u bereid de NZa-tarieven met 10% te verhogen en te stoppen met het gebruik van kortingen (afslagen) in de gehele forensische zorgsector? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NZa maakt het mogelijk om in individuele gevallen bovenop het maximumtarief een hoger tarief tot maximaal 10% te bieden. Dit instrument is bedoeld voor individuele gevallen en niet als generieke verhoging van de tarieven. Daarvan wordt ook op die wijze gebruik gemaakt door DJI. Zorgaanbieders komen voor een verhoging van het tarief in aanmerking als zij zich inzetten op het terrein van innovatie en kwaliteit of voor zeer complexe casuïstiek. Zo kunnen zorgaanbieders tijdelijk een hoger tarief ontvangen voor bijvoorbeeld de implementatie van een nieuwe werkwijze ter bevordering van de kwaliteit of voor justitiabelen met zeer complexe problematiek waarvoor aantoonbaar extra inspanningen vereist zijn.
Voor de vraag over het gebruik van afslagen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Internationale deskundigen in Nederland bij elkaar over sjoemelsigaretten’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u de volledige deelnemerslijst van de bijeenkomst bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 18 en 19 november jl., waar gesproken werd over de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag, toesturen?1
Ik ben hierover in overleg getreden met het secretariaat van het kaderverdrag van de WHO inzake tabaksontmoediging (FCTC). Het secretariaat gaat zeer zorgvuldig om met de informatie die ze verspreidt. Namen van experts worden niet vrijgegeven om deze mensen zonder inmenging van de tabaksindustrie hun werk te laten doen. De landen van waaruit de experts aanwezig waren kunnen wel worden gedeeld. De landen waar de experts vandaan kwamen zijn: Australië, Canada, Europese Unie (Commissie), Libanon, Duitsland, Griekenland, Jamaica, Japan, Nederland, Noorwegen, Filippijnen, Senegal, Singapore, Sudan, Zweden en de Verenigde Staten. Alle deelnemers aan bijeenkomsten van het FCTC-verdrag zijn overigens verplicht een belangenverklaring (declaration of interest) in te vullen die wordt gecontroleerd door het secretariaat zodat de tabaksindustrie wordt geweerd van deze bijeenkomsten.
Kunt u aangeven wat er precies besproken is tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u de volledige agenda van deze bijeenkomst aan de Kamer doen toekomen?
De meeting stond in het teken van het verkrijgen van de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van de impact van filterventilatie op gezondheid en rookgedrag. Het RIVM heeft bijvoorbeeld een presentatie gegeven over de historie van filterventilatie en de perceptie er van door de consument. Aan de hand van de verschillende presentaties is er door de deskundigen gediscussieerd en wordt een rapport opgemaakt dat wordt aangeboden aan de Conference of the Parties (COP) van het FCTC-verdrag die in november 2020 in Den Haag plaatsvindt. Zestig dagen voor de COP zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk. Conform de regels van het FCTC-secretariaat kan de agenda van de bijeenkomst niet buiten de groep van aanwezigen gedeeld worden.
Wat zijn volgens deze internationale deskundigen de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag?
Zoals hierboven beschreven zal naar aanleiding van de bijeenkomst het rapport worden opgesteld. Ik kan u daarom hierover nu nog niet informeren. U kunt deze documenten zestig dagen voor COP 9 zelf bekijken op de website van het FCTC (https://www.who.int/fctc/en).
Welke afspraken zijn er door de aanwezigen precies gemaakt tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u daarbij ook aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt in het kader van de voorbereidingen op de internationale COP9 conferentie over tabaksontmoediging die volgend jaar in Den Haag plaatsvindt?
Er zijn geen afspraken gemaakt ter voorbereiding op COP, het ging hier om een wetenschappelijke bijeenkomst. De afspraak die is gemaakt is dat er een rapport wordt opgesteld en een samenvatting van papers beschikbaar wordt gesteld zestig dagen voor COP.
Is er een verslag beschikbaar van deze bijeenkomst van internationale deskundigen over sjoemelsigaretten? Zo ja, kan de Kamer dat verslag ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen verslag van de bijeenkomst en zoals ik bovenstaand heb aangegeven, zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk.
De politieinzet in verschillende gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de onmogelijke keuzes die onder meer Amsterdam, Rotterdam en Utrecht moeten maken, vanwege de tekorten aan politiemensen?1 2 3
Ja.
Hoe verhouden deze maatregelen zich volgens u tot het signaal van agenten, die aangeven dat nóg meer tornen aan primaire politietaken onverantwoord is?4
Ik heb er begrip voor dat politiemedewerkers aan de bel trekken over de oplopende werkdruk. Het kabinet deelt de zorgen over de werkdruk. Tegelijkertijd moeten we het beeld niet vertroebelen. De vraag naar politie was altijd al groter dan het aanbod. Daarmee omgaan behoort tot het reguliere werk van het lokaal gezag en de politie.
Het lokaal gezag moet het steeds wisselende werkaanbod reguleren en afstemmen op de beschikbare politiecapaciteit. Natuurlijk zijn de maatregelen die nu getroffen moeten worden van een andere orde. Dat zouden wij allemaal graag anders zien, maar is in de huidige situatie helaas onvermijdelijk.
Ook de korpschef en ik nemen onze verantwoordelijkheid. Er worden maatregelen getroffen om de inzetbare politiecapaciteit te vergroten. Voor een toelichting op de maatregelen verwijs ik u naar mijn brief met mijn reactie op de voorstellen van de politievakbonden en de maatregelen van het lokaal gezag in diverse gemeenten van 17 december 2019.
Het kabinet heeft € 91 miljoen beschikbaar gesteld om de druk op de inzetbaarheid in de komende jaren te verlichten. Ook is recent eenmalig € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stelsel bewaken en beveiligen en de verlichting van de druk op de basispolitiezorg. De korpschef werkt voorts hard aan de structurele versterking van de politie, die het kabinet met de € 291 miljoen uit het Regeerakkoord mogelijk heeft gemaakt.
Bent u in overleg met de burgemeesters om te komen tot andere oplossingen dan minder zaken oppakken en bureaus eerder sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit in de aankomende jaren nog verder afneemt en de problemen met de veiligheid nog groter dreigen te worden?
De realiteit is dat de structurele versterking van de politiecapaciteit tijd vergt. Het komende jaar zal de druk op de politiecapaciteit voelbaar blijven. De komende jaren gaan relatief veel oudere, minder inplanbare agenten met pensioen. Zij worden vervangen door jongere agenten, waardoor de werkdruk in de 24-uursdiensten weer over meer collega’s kan worden verdeeld. Vanaf 2021 komt de verhoogde instroom van opgeleide medewerkers op gang en worden de effecten hiervan voelbaar, in het bijzonder in de basisteams.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg over de politie van 19 december 2019?
Ja.
Het rapport 'EU Drug Markets Report 2019' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «EU Drug Markets Report 2019» van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction en Europol?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast Spanje, een centrale rol speelt in de cannabishandel binnen de Europese Unie (EU) en vaak het bronland vormt van inbeslaggenomen cannabis? Hoe verklaart u dit en denkt u dat het Nederlandse softdrugsbeleid bijdraagt aan deze negatieve koploperspositie?
Het gedoogbeleid dat Nederland sinds de jaren ’70 kent is gericht op de verkoop van cannabis in coffeeshops aan consumenten, vanuit het doel om een scheiding te creëren tussen de markten van soft- en harddrugs. De productie van cannabis wordt niet gedoogd, maar is verboden en wordt ook vervolgd. Elk jaar worden duizenden hennepkwekerijen opgerold.
Nederland is een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten, zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) de Nederlandse infrastructuur en korte distributielijnen naar het buitenland misbruiken voor de handel in drugs. Dat is een serieus probleem. De aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit in Nederland is dan ook één van mijn prioriteiten.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast België en Spanje, een centrale rol speelt in de binnenkomst en verhandeling van cocaïne en heroïne? Hoe verklaart u dit? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «gunstig ondernemersklimaat» voor cocaïnehandelaren in Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat CSV’s hier misbruik van maken voor de handel in drugs.
Uit de Nationale Drug Monitor 2018 van het Trimbos-instituut blijkt dat het aantal mensen in Nederland in de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar dat ooit cocaïne heeft gebruikt, in de periode 2014–2017 is toegenomen van 5,1% naar 6,2%. Vergeleken met andere landen in de Europese Unie is dit bovengemiddeld hoog. Voor de Europese Unie als geheel bedroeg dit 5,1% in 2017. Het toegenomen gebruik van cocaïne in Nederland wijst erop dat het gebruik van deze drug in bepaalde groepen in de samenleving meer geaccepteerd is geraakt.
Uiteraard spinnen cocaïnehandelaren garen bij de groei van hun afzetmarkt. Ik spreek gebruikers van harddrugs voortdurend aan op het feit dat zij met hun levensstijl criminaliteit financieren die onze samenleving ontwricht. Samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezie ik momenteel op welke wijze extra kan worden ingezet op het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik. Hierover zal ik uw Kamer in het voorjaar nader infomeren.2
In mijn brief van 18 oktober jl. heb ik uw Kamer voorts geïnformeerd over het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.3 Het breed offensief bestaat uit een combinatie van preventieve en repressieve maatregelen: oprollen, afpakken en voorkomen. Nederland heeft een open economie, een gunstige geografische ligging en een goede logistieke, financiële en digitale infrastructuur die gunstig zijn voor het ondernemersklimaat. De aanpak is dan ook gericht op zowel bron-, transit- en bestemmingslanden als op logistieke knooppunten en op samenwerking met private partijen en branches. Een plan waarin deze contouren worden uitgewerkt volgt in het voorjaar.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zijn brief aan uw Kamer van 16 december jl. laten weten een strategische verkenning te laten uitvoeren naar specifiek het gebruik van cocaïne in Nederland.4 Doel van deze verkenning is het krijgen van zicht op de verschillende groepen cocaïnegebruikers en op de meest effectieve preventieaanpak voor deze groepen.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland het centrale land is geworden voor de productie van MDMA en amfetaminen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «positief ondernemersklimaat» voor producenten van, en handelaren in MDMA en amfetaminen in Nederland?
Zoals eerder genoemd is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten. Dat maakt Nederland in algemene zin ook aantrekkelijk voor de productie en doorvoer van drugs. Waarom Nederland zich in het bijzonder heeft ontwikkeld tot veruit het grootste productieland van MDMA en amfetaminen in Europa kan ik niet verklaren. Dat het gebruik van MDMA door bepaalde groepen in de samenleving steeds normaler wordt gevonden, betekent niet dat de samenleving als geheel tolerant is ten aanzien van de productie van synthetische drugs en de daar onlosmakelijk mee verbonden criminaliteit, onveiligheid en milieuschade. Dat neemt niet weg dat de normalisering van het gebruik van drugs mij grote zorgen baart. In dat kader verwijs ik graag naar de in het antwoord van vraag 3 genoemde afspraak met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik.
Wat vindt u van het gegeven dat 61% van het online aanbod van heroïne in de Europese Unie, 47% van het online aanbod van cocaïne en 50% van het online aanbod van MDMA vanuit Nederland wordt aangeboden?
Gezien de positie van Nederland als belangrijk productie- en doorvoerland van drugs binnen de Europese Unie is een prominente aanwezigheid van Nederlandse handelaren op het Darkweb niet verwonderlijk. In het rapport wordt opgemerkt dat het totale aantal handelaren en transacties niet kan worden afgeleid uit het aantal aanbiedingen voor een bepaalde drug die op het Darkweb zijn aangetroffen. De genoemde percentages moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. In het bijzonder kunnen zij niet zo worden gelezen dat 61% van alle heroïne, 47% van alle cocaïne en 50% van alle MDMA in de Europese Unie uit Nederland afkomstig zouden zijn. Tegelijkertijd vraagt de sterke vertegenwoordiging van Nederlandse drugshandelaren op het Darkweb om een passende reactie. Om die reden is door dit kabinet ook geïnvesteerd in extra expertise en onderzoek op het Darkweb, onder meer met het oog op drugswinsten en criminele geldstromen. Er wordt hierbij door de politie ook samengewerkt met Europol.
Hoe duidt u de ontwikkeling dat Mexicaanse drugsbendes steeds nauwer betrokken lijken te raken bij de Europese drugsmarkt en de Nederlandse in het bijzonder? Bent u bereid de aanbeveling over te nemen om de bedreigingen die dit met zich meebrengt in kaart te brengen om hier vervolgens indien nodig tegen op te treden?
Op dit moment is het beeld dat sommige Nederlandse drugsproducenten, vooral in Brabant, naast MDMA ook het meer winstgevende methamfetamine (crystal meth) gaan produceren of daarop overstappen. Gebleken is dat zij voor wat betreft de productie in enkele gevallen gebruik hebben gemaakt van expertise uit Mexico. Zoals ik uw Kamer berichtte in mijn brief van 10 september 20195 en in mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Laan-geselschap d.d. 28 augustus 2019 houd ik de betrokkenheid van de Mexicaanse kartels scherp in het oog. De politie staat in nauw contact met de Mexicaanse autoriteiten, de Amerikaanse DEA, maar ook met bijvoorbeeld Canada en Australië en landen met mogelijke afzetmarkten in Oost-Europa om ontwikkelingen op dit vlak doorlopend te monitoren.
Eind november is de politie nog voor overleg in Mexico geweest. Zoals uit het EU Drug Markets Report blijkt is de toename van de productie van en de handel in methamfetamine geen exclusief Nederlands probleem, maar een probleem dat meerdere EU-landen raakt. Daarom is de bestrijding van methamfetamine één van de onderwerpen binnen het project EMPACT Synthetische Drugs. De EU-landen delen actief informatie via Europol, waarna analyse plaatsvindt. Op basis daarvan wordt ook met niet-EU-landen de samenwerking gezocht naar aanleiding van concrete uitkomsten. Binnen het project EMPACT Synthetische Drugs wordt ook met de EMCDDA samengewerkt.
Heeft u kennisgenomen van de constatering dat naast grote havens (zoals Rotterdam) ook kleinere havens (zoals Vlissingen) gebruikt worden in de drugshandel? In hoeverre vindt er samenwerking en afstemming plaats tussen havensteden op landelijk en internationaal niveau ten einde gezamenlijk, consistente maatregelen te treffen tegen drugshandel? Kan een nadere intensivering van deze uitwisseling gewenst zijn zoals ook de onderzoekers adviseren?
Dat ook kleinere havens worden misbruikt voor de handel in drugs is al enige tijd bekend. Het Nationaal Dreigingsbeeld 2017 maakte melding van het feit dat cocaïne bestemd voor Nederlandse criminelen ook het land binnenkomt via kleinere havens zoals Vlissingen en Amsterdam.6 In de strijd tegen maritieme smokkel werken de grotere havens zoals Rotterdam met een aantal kleinere zeehavens samen.
De samenwerking vindt plaats via de leden van de Kerngroep Cocaïnestromen, een operationeel overleg van de Nederlandse zeehavens en de zeehavens van Antwerpen en Gent. Hieraan nemen betrokkenen van politie, Openbaar Ministerie, Douane, en de Koninklijke Marechaussee van Nederland en België deel. In het overleg wordt kennis – over cocaïnestromen, modus operandi, netwerken e.d. – gedeeld. Ook worden gezamenlijke projecten opgezet, zowel regionaal als landelijk en internationaal («upstream disruption»). In juli dit jaar is op initiatief van burgemeester Aboutaleb de joint governance conferentie van zeehavens Antwerpen en Rotterdam georganiseerd, waarbij ook betrokkenen van andere havens waren uitgenodigd. Doelstelling van deze conferentie was het verbeteren van de samenwerking, kennisuitwisseling, handelingsperspectief en het opwerpen van barrières tegen georganiseerde criminaliteit.
Verder neemt Nederland deel aan het Maritiem Analyse en Operatie Centrum – Narcotica (MAOC-N), een maritiem samenwerkingsverband van zeven EU-lidstaten dat als doel heeft om de drugssmokkel in Europa tegen te gaan. Net als de overige landen heeft de politie een liaisons officer in het MAOC in Lissabon geplaatst om de informatie-uitwisseling tussen de deelnemende landen te faciliteren. Binnen MAOC-N wordt samengewerkt bij de bestrijding van de smokkel van verdovende middelen over zee (irreguliere vaart) en door de lucht over de Atlantische Oceaan naar Europa en de westkust van Afrika, met de mogelijkheid de operaties uit te breiden naar onder andere het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied.
Ook in diverse landen buiten de Europese Unie zijn liaison officers van de politie en Koninklijke Marechaussee geplaatst, waaronder Colombia en Peru. De liaison officers werken nauw samen met de politiële autoriteiten van deze landen met als doel informatie uit te wisselen over verdachten en criminele organisaties die zich bezighouden met cocaïneproductie en -handel in deze regio. Tot slot werkt de politie samen met strategische partners zoals de Amerikaanse Drug Enforcement Administration. Door effectief en slim in te grijpen in het begin van de keten vermindert de toestroom van cocaïne naar Nederland.
Heeft u kennisgenomen van de vele aanbevelingen die toezien op het creëren van groter bewustzijn ten aanzien van gezondheidsschade, financiële schade, milieuschade, corruptie en werving van kwetsbare jongeren? Ziet u deze aanbevelingen als een ondersteuning om te komen tot meer bewustwording en een stevige aanpak van normalisering van drugs conform de aangenomen motie Voordewind/Van Dam?2
In de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit neemt
vergroting van het bewustzijn in de samenleving een centrale plaats in. Bestuurders, beleidsmakers, ondernemers en professionals moeten hun rol bij het ontstaan én tegengaan van ondermijnende criminaliteit herkennen en daarnaar kunnen handelen. Ook de gebruiker van drugs moet zich van de gevolgen van zijn of haar gebruik bewust zijn. Zo is het in de eerste plaats van groot belang dat de individuele gebruiker zich bewust is van de gezondheidsschade die gepaard gaat met drugsgebruik. Dat de gezondheidsrisico’s groot zijn blijkt uit het aantal geregistreerde gezondheidsincidenten als gevolg van drugsgebruik in Nederland. Tussen 2009 en 2018 zijn er ruim 45.000 acute gezondheidsincidenten geregistreerd, in 2018 waren dit er 6.100 (Monitor Drugs Incidenten 2018, Trimbos instituut). Het drugspreventiebeleid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport richt zich daarom voor een groot deel op het geven van voorlichting aan (potentiële) gebruikers en hun omgeving over de gezondheidsrisico’s van drugsgebruik. Drugsgebruik heeft echter ook gevolgen die de individuele gebruiker overstijgen en de samenleving als geheel raken. De productie van en handel in drugs vergiftigen onze leefomgeving met geweld en intimidatie, en soms ook letterlijk, met drugsafval dat in de natuur wordt gedumpt of in het riool wordt geloosd. Individuele gebruikers moeten niet langer van deze gevolgen van hun gedrag weg kunnen kijken. Ik zet daarom in op bewustwording, en weet me daarin gesteund door de aanbevelingen uit het rapport van de EMCDDA. Overigens ben ik me er daarbij van bewust dat bewustwording bij gebruikers nog niet vanzelfsprekend betekent dat zij hun gedrag zullen veranderen. Op dit moment ontwikkelt het Trimbos-instituut in opdracht van de voorzitter van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) een pilotaanpak om na te gaan op welke wijze gebruikers van partydrugs effectief op hun verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken. Deze pilot wordt medio 2020 uitgevoerd. Verder zal ik uw Kamer in het voorjaar in het kader van de uitwerking van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit informeren op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik verder kunnen inzetten op het tegengaan van normalisering, zoals bedoeld in de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Voordewind en Van Dam8.
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen die toezien op de relatie van drugshandel en andere criminele handelingen zoals mensenhandel? Bent u bereid zich in te spannen om in Europees verband de aanbeveling over te nemen om partnerschappen in de bestrijding van deze vormen van criminaliteit te versterken?
In de EU-beleidscyclus voor bestrijding van georganiseerde criminaliteit is bestrijding van de drugscriminaliteit één van de prioriteiten. In de onder de beleidscyclus vallende EMPACT-projecten wordt operationele actie ondernomen, waarbij voor een aanzienlijk deel wordt gefocust op het uitschakelen van zogeheten «High Value Targets»: personen en/of infrastructuur die voor internationaal opererende CSV’s onmisbaar zijn om hun criminele praktijken voort te kunnen zetten. Dergelijke CSV’s zijn zeer vaak bij meerdere vormen van criminaliteit betrokken, zoals mensenhandel en witwassen. De EMPACT-projecten kennen daarom een multidisciplinaire aanpak. Eerder informeerde ik uw Kamer dat Nederland in 2019 trekker is geworden van het EMPACT-project Trafficking in Human Beings (THB; mensenhandel). De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, inspectie SZW, Koninkelijke Marechaussee en OM nauw samenwerken. Als driver van EMPACT THB zet Nederland zich in om dit samenwerkingsverband meer multidisciplinair te maken; zo worden gemeenten bij EMPACT-activiteiten betrokken en wordt de samenwerking met NGO’s en opvangorganisaties bevorderd. Ook is er binnen EMPACT THB aandacht voor de relatie tussen migratie en uitbuiting. Nederland participeert bijvoorbeeld in het deelproject Nigeriaanse mensenhandel, dat wordt geleid door Duitsland.9
Met de EU-beleidscyclus ligt er een goede basis voor de aanpak van de zware internationale (drugs)criminaliteit. Ik maak mij er in Europa sterk voor om internationale en multidisciplinaire samenwerking verder uit te bouwen, zowel in multilateraal als in bilateraal verband. Zonder vooruit te lopen op de integrale besluitvorming over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie en ingepast binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar MFK, maak ik me daarbij in binnen- en buitenland sterk voor voldoende budget voor Europol en Eurojust, om zo deze agentschappen in samenwerking met de lidstaten zo goed mogelijk in staat te stellen de georganiseerde criminaliteit in samenhang te bestrijden.
Deelt u de constatering dat het rapport duidelijk laat zien dat Nederland een zeer negatieve en prominente rol vervult binnen de Europese productie en handel van drugs? Welke mogelijkheden biedt dit gegeven, in combinatie met de aanbevelingen om juist te investeren in de bestrijding van drugscriminaliteit indrug hubs, om ook Europese financiële ondersteuning te vragen bij de aanpak van ondermijning en drugscriminaliteit?
Die constatering acht ik gerechtvaardigd. Nederlandse opsporingsinstanties kunnen (net als die uit andere lidstaten), aanspraak maken op verschillende Europese gelden. Dit gebeurt ook regelmatig. De tweejaarlijkse internationale conferentie over de bestrijding van synthetische drugs, SYNDEC, voor het laatst gehouden afgelopen november, wordt grotendeels met Europees geld gefinancierd. De gelden zijn onder andere afkomstig uit het Fonds voor de Interne Veiligheid (Internal Security Fund (ISF)). De gelden uit het fonds worden op verschillende manieren besteed. Een deel van het geld, ongeveer € 342 miljoen, is in beheer van de Europese Commissie zelf. Hiervoor wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma vastgesteld. De Commissie financiert hiermee kortlopende projecten die kunnen worden ingediend in het kader van specifieke calls. Het komt voor dat deze het terrein van drugsbestrijding bestrijken, maar dat is momenteel niet het geval.
Onderdeel van het deel dat in beheer is van de Europese Commissie is de financiering via Europol van acties in het kader van de EMPACT-projecten. Hieronder vallen ook projecten op het gebied van de bestrijding van drugscriminaliteit, waaraan ook door Nederlandse opsporingsinstanties wordt deelgenomen.
Een tweede deel van het ISF, ongeveer € 662 miljoen, wordt door de lidstaten zelf beheerd. In Nederland gebeurt dat door de Verantwoordelijke Autoriteit voor AMIF (Asylum, Migration and Integration Fund) en ISF, onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Nederlandse subsidieregeling ISF bestaat uit twee onderdelen: (1) politiesamenwerking, criminaliteitsbeheersing en crisisbeheersing en (2) buitengrenzen/visa.
Ook vanuit het Justice-programma, het Health-programma en Horizon 2020 van de EU is periodiek voor dit doel geld beschikbaar. Deze programma’s zijn in beheer van de Europese Commissie zelf en er wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma voor vastgesteld.
De bestrijding van drugshandel en -productie is in de JBZ-raad van 17 mei 2017, opnieuw als één van de EU-prioriteiten op het gebied van georganiseerde misdaad vastgesteld. Hiermee is verzekerd dat het onderwerp ook de komende jaren onderdeel zal uitmaken van de verschillende programma’s.
Onbetrouwbare hondengeurtesten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «De politie sjoemelde veel vaker met geurproeven» en «De hond wees wel erg vaak de verdachte aan»?1 2
Ja
Bent u van mening dat er meer dan genoeg aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat deze geurproeven op zijn best onbetrouwbaar zijn geweest en dat er mogelijk zelfs sprake was van het manipuleren van de uitkomsten, gezien de feiten dat geurproeven niet blind werden uitgevoerd, dat uit onderzoeken blijkt dat dat ook al voor 1997 niet het geval was, dat de geurproeven die door de genoemde Twentse hondengeleider werden uitgevoerd tot een abnormaal hoog percentage aan positieve resultaten leidden en de opmerking van de oud-brigadier over het Twents politiegeurtestteam? Zo ja, waarom en welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
In 2006 en 2007 hebben het bureau Integriteit en Veiligheid van de toenmalige politie Noord- en Oost-Gelderland en de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar de wijze waarop geuridentificatieproeven zijn uitgevoerd in de periode 1997 tot en met maart 2007. Uit de onderzoeken bleek dat de zogeheten Oefengroep Oost geregeld heeft nagelaten de geur-identificatieproeven blind uit te voeren volgens het voorgeschreven protocol. Op basis van deze onderzoeken heeft het College van procureurs-generaal in 2007 besloten om het resultaat van deze proeven in de toen lopende strafzaken niet meer te gebruiken als bewijs.
De resultaten van de onderzoeken uit 2006 en 2007 gaven geen aanleiding te veronderstellen dat ook in andere regio’s de geurproeven niet volgens de regels zijn uitgevoerd. De Rijksrecherche is toentertijd verzocht haar onderzoek uit te breiden naar de periode voor 1997, maar een dergelijk onderzoek bleek niet opportuun omdat de mate van standaardisatie van de uitvoering van geurproeven pas in 1997 is vastgelegd in het Keuringsreglement politiespeurhond menselijke geur.3
Voor de volledigheid verwijs ik u naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op Kamervragen uit 2007 over de betrouwbaarheid van geurproeven4. Zoals aangegeven in die beantwoording, is ten aanzien van afgesloten strafzaken de beslissing omtrent geldigheid van bewijsmiddelen voorbehouden aan de Hoge Raad, die op grond van artikel 457, eerste lid, 1 van het Wetboek van Strafvordering beslist op aanvragen tot herziening.
Deelt u de conclusie van de auteur van het bericht dat «Uitgaande van 20 jaar activiteiten van de drie hondengeleiders uit Oost-Nederland in 800 tot 1.000 keer heeft geleid tot een onterechte positieve uitslag, waarbij een verdachte onterecht gekoppeld werd met een bewijsmiddel, doordat de geurproeven niet blind werden uitgevoerd»? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om eventueel onrecht zoveel als mogelijk ongedaan te maken of te compenseren? Zo nee, waarom niet? En zo nee, hoe vaak acht u het naar schatting mogelijk dat personen ten onrechte zijn veroordeeld op basis van foutieve geurproeven?
Zie antwoord vraag 2.
Is de informatie in het genoemde bericht voor u aanleiding om ook de geurproeven die voor 1997 zijn uitgevoerd ongeldig te verklaren en veroordelingen op basis van een geurproef die gebaseerd zijn voor herziening, open te stellen? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u de betrouwbaarheid van de geurproeven van voor 1997 waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in het artikel alsnog aanleiding om onderzoek te laten verrichten naar het effect van het niet blind uitvoeren van geurproeven in het verleden en het effect daarvan op de uitkomst van rechtszaken? Zo ja, hoe gaat u dit laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor vervolgonderzoek. Zoals hierboven vermeld, zijn er reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van geurproeven. De betrouwbaarheid van de resultaten is afhankelijk van verschillende factoren, waardoor de toepassing van de geurproeven kwetsbaar is. Daarom wordt sinds 2011 geen gebruik meer gemaakt van hondengeurtesten ten behoeve van de bewijsvoering.
Een nieuw witwasschandaal bij ABN Amro |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met alweer het volgende schandaal in de bancaire sector?1
Ja, ik ben bekend met het bericht waar u naar verwijst.
Hoe verklaart u dat ABN Amro 5 miljoen klanten is «vergeten» te screenen? Hoeveel geld is hiermee destijds bespaard voor ABN Amro?
Eind september heeft ABN AMRO bekend gemaakt dat het OM onderzoek doet in het kader van de naleving van de vereisten onder de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft). Het OM voert op dit moment strafrechtelijk onderzoek uit. Uw vragen houden voor een groot deel verband met dit onderzoek. Ik kan lopende het onderzoek van het OM geen uitlatingen doen.
Banken (en andere financiële instellingen) zijn op grond van Wwft verplicht om doorlopend risicogebaseerd cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te detecteren en onverwijld te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU-Nederland). Om dit te kunnen doen is het van cruciaal belang dat banken beschikken over een effectief proces voor het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen door financiële instellingen en trustkantoren. DNB is onafhankelijk in de uitvoering van haar toezicht. Indien instellingen de wet onvoldoende naleven, zal DNB herstel afdwingen, waar nodig door handhaving. DNB heeft daartoe een breed scala aan maatregelen tot haar beschikking en zal de maatregelen inzetten die zij passend acht. Betrokkenheid van financiële instellingen bij financieel-economische criminaliteit is bovendien voor DNB een speerpunt in het toezicht. Dit speerpunt heeft DNB ook opgenomen in haar Visie op Toezicht 2018–2022.
Kunt u uitleggen of het überhaupt mogelijk is dat op zo grote schaal geld via rekeningen van ABN Amro wordt doorgesluisd zonder dat de topbestuurders bij ABN Amro dit in de gaten hadden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat hier fout is gegaan, hoe en wanneer dit is opgepakt door de toezichthoudende autoriteiten? Heeft de toezichthouder hier adequaat gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kunt u als grootaandeelhouder van ABN Amro zetten om ervoor te zorgen dat rekeningen van de bank niet nog vaker worden gebruikt om smeergeld door te sluizen? Gaat u uw rol als aandeelhouder actief inzetten?
Banken hebben een belangrijke poortwachtersfunctie. Het is de verantwoordelijkheid van banken zelf om deze taak naar behoren te vervullen. De CEO van ABN AMRO heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen om ervoor te zorgen dat ABN AMRO aan alle wet- en regelgeving voldoet.
Bij de tijdelijke financiële instellingen, zoals ABN AMRO, vervult NLFI het reguliere aandeelhouderschap. NLFI staat als aandeelhouder op afstand van de onderneming. Als certificaathouder, via NLFI, sta ik ook op afstand van de vennootschap. Het is van groot belang dat ABN AMRO de zaken zo snel mogelijk op orde heeft. Ik heb NLFI gevraagd de maatregelen die de bank gaat nemen nauwgezet te volgen en mij daarover te informeren.
Ziet u ook dat een commerciële instelling, opgestookt door aandeelhouders die op zoek zijn naar zo veel mogelijk rendement, maar met veel taken van publiek belang keer op keer zal falen?
Tal van commerciële instellingen voeren taken uit in het publieke belang binnen diverse sectoren van de Nederlandse economie. Deze commerciële instellingen kunnen bijdragen aan innovatie en efficiëntie, zo ook in de financiële sector.
Het is daarbij belangrijk om met goede wet- en regelgeving en een solide toezichtsysteem de balans tussen de commerciële en publieke belangen te bewaken. De borging van publieke belangen ten aanzien van de financiële sector is de afgelopen jaren versterkt door onder meer strengere eisen aan buffers, waardoor burgers beter beschermd worden tegen private verliezen. Maar we zijn nog niet klaar. In mijn Agenda financiële sector2 heb ik meerdere maatregelen aangekondigd die deze balans tussen de publieke en private belangen binnen de financiële sector verder moeten waarborgen. Tot slot verwijs ik u ten aanzien van het WRR rapport «Geld en Schuld» naar de uitgebreide kabinetsreactie hierop.3
Deelt u de mening dat vriendelijk verzoeken, een moreel appel, of straffen die vaak niet opwegen tegen de gemaakte winst, niets zullen uitrichten zolang de onderliggende structuren in stand worden gehouden?
De toezichthouders en het OM hebben een breed scala aan handhavingsinstrumenten waarmee naleving van financiële wet- en regelgeving afgedwongen kan worden. Deze instrumenten kunnen zowel een informeel als formeel karakter hebben en variëren van een waarschuwingsbrief tot het intrekken van vergunningen.
De beschikbare sancties hebben voldoende invloed. Ik vind het belangrijk dat het eigenaarschap voor de uitvoering van anti-witwasbeleid nadrukkelijk binnen de Raden van Bestuur wordt belegd en dat zij dit een onderdeel van hun intrinsieke cultuur maken. Dit is eveneens een vereiste van de Wwft waarin is opgenomen dat één van de personen die het dagelijks beleid bepalen expliciet belast moet zijn met de verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft door de instelling.
De cultuur is bepalend voor de mate waarin de instelling deze wettelijke plichten doorlopend en effectief naleeft. Daarom moet naleving van de anti-witwasregelgeving voortvloeien uit het besef van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en niet omdat dit verplicht is op grond van de wet. Ik verwacht daarom van poortwachters dat zij hun taak niet alleen uitvoeren omdat het moet, maar omdat zij de eigen overtuiging hebben dat het belangrijk is om te voorkomen dat criminelen gebruik maken van hun instelling en het financiële stelsel voor hun illegale activiteiten.
Wat is uw mening over de ontspoorde activiteiten van sommige Nederlandse multinationals, zoals de grote drie banken, die ondermijning van de rechtsstaat en democratie in andere landen faciliteren? Zou u dit accepteren als het onze eigen rechtsstaat en democratie betrof?
Om te voorkomen dat dit soort activiteiten worden gefacilieerd door de legitieme financiële infrastructuur wordt van instellingen verwacht dat ze doorlopend klantenonderzoek doen. De toezichthouder ziet er op toe dat dit naar behoren gebeurt.
Deelt u de mening dat we vitale publieke taken en infrastructuur zo min mogelijk moeten beleggen bij private commerciële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in dat de kabinetsreactie op het rapport van de WRR (Geld en schuld; de publieke rol van banken) in geen enkele zin adequaat is en dat er een publiek alternatief nodig is om banken te disciplineren en het publieke belang te borgen?
Zie antwoord vraag 6.
De veiligheid van het 5G netwerk |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU poised to send warning to China on 5G» van Bloomberg?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de beoordeling van de leveranciers van 5G infrastructuur ook moet kijken naar de nationale wetgeving in het land waar de leverancier vandaan komt, en dan met name of daar bepalingen in staan die de leverancier kunnen dwingen tot het delen van data met de lokale autoriteiten? Zo ja, kan de aanwezigheid van dergelijke bepalingen reden zijn om de leverancier niet goed te keuren? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie2, zoals dat op 5 december 2019 is gepubliceerd, wordt geregeld dat aanbieders van openbare elektronische communicatie netwerken of -diensten in Nederland de verplichting kan worden opgelegd om in de kritieke onderdelen van hun netwerken louter gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij genoemde, voor die kritieke onderdelen uitgesloten, leveranciers. Daarbij gelden krachtens dit besluit als criteria voor het uitsluiten van leveranciers, dat bekend is of gronden zijn te vermoeden dat de genoemde leveranciers de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of te laten uitvallen, dan wel dat zij nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie.
Zoals toegelicht bij het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie zijn deze criteria in lijn met de overwegingen die het kabinet hanteert bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van onder meer spionage door statelijke actoren, zoals die zijn vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000.3 Dat betekent dat bij de beoordeling van bovengenoemde leveranciers ook wordt gekeken naar de wetgeving van het land waaruit de leverancier afkomstig is, en meer in het bijzonder of deze wetgeving de leverancier verplicht om (bv. in de vorm van het moeten delen van data) samen te werken met de overheid van dat land.
Bent u het eens met de risicobeoordeling van de Europese Unie (EU) dat ook delen van het netwerk buiten de kern, zoals het Radio Access Network (RAN), moeten worden bestempeld als «hoog risico» voor spionage en sabotage en worden de extra veiligheidseisen ook van toepassing op het RAN? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse providers al investeren in Chinese technologie in dit deel van het netwerk, terwijl de extra veiligheidseisen nog niet zijn afgekondigd? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Economische Veiligheid heeft in de nationale risicoanalyse op basis van de te beschermen belangen en de actuele dreiging kritieke onderdelen geïdentificeerd in de huidige telecomnetwerken. De lijst met kritieke onderdelen is als vertrouwelijk geclassificeerd en kan ik daarom niet met u delen.
In samenwerking met de telecomaanbieders wordt een structureel proces ingericht. Deze structurele aanpak maakt het mogelijk om adaptief te kunnen reageren op veranderingen in de dreiging of ontwikkelingen in de telecomnetwerken. Op die manier kunnen ook de telecomnetwerken in de toekomst beschermd worden tegen de dreiging.
Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de Europese risicoanalyse, die zich richt op het toekomstige 5G netwerk, en de bevindingen zijn in lijn met en complementair aan de bevindingen van de Nederlandse Taskforce Economische Veiligheid.
De telecomaanbieders zijn geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet neemt. De telecomaanbieders blijven ook bij de nadere uitwerking hiervan nauw betrokken en het is daarbij aan deze partijen om bij hun investeringen hier rekening mee te houden.
Zullen alle delen van 5G die beoordeeld worden als «hoog risico» ook expliciet zo worden benoemd? Of klopt het, zoals de Minister van Justitie en Veiligheid suggereerde tijdens het algemeen overleg over nationale veiligheid en crisisbeheersing van 14 november jl. dat dit niet bekend kan worden gemaakt vanwege redenen die samenhangen met nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat het 5G netwerk in de Europese Unie moet zijn gegrond op de basiswaarden van de EU, zoals mensenrechten, de rechtsstaat en het beschermen van privacy? Zo ja, worden deze principes meegenomen in de beoordeling van leveranciers? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle telecommunicatienetwerken is het belangrijk dat ook bij 5G-netwerken de randvoorwaarden zijn geborgd. De Telecommunicatiewet, waarin de Europese richtlijnen op het gebied van telecommunicatie en e-privacy zijn geïmplementeerd, biedt deze borging op tal van onderwerpen, waaronder de privacy, vertrouwelijkheid, veiligheid en integriteit. Deze regels richten zich tot de openbare aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten. Zij zijn op grond van artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet verplicht passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de integriteit en veiligheid van hun netwerken en -diensten te beheersen. Het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, dat hierop is gebaseerd, biedt de mogelijkheid om telecomaanbieders daarbij te verplichten in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van vertrouwde leveranciers. Zoals hierboven ook in het antwoord op vraag 2 vermeld, zal het criterium bij de beoordeling van leveranciers zijn of zij zelf de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of laten uitvallen, dan wel nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie. Bij misbruik valt te denken aan spionage: ongeoorloofde toegang tot communicatiegegevens, zowel verkeersgegevens als inhoud van communicatie. Daarnaast zijn de aanbieders uiteraard ook gehouden aan de privacyregels in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening gegevensbescherming. Verder zijn er ook algemenere kaders zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.»
Kunt u zich vinden in de laatste aanbeveling van de EU risicobeoordeling dat de EU en haar lidstaten bij de uitrol van het 5G-netwerk ook rekening moeten houden met de ontwikkeling van de eigen industriële capaciteit op het gebied van 5G? Zo ja, hoe bent u van plan om deze aanbeveling op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het vraagstuk van industriële capaciteit voor 5G te bezien in een bredere context van innovatiebeleid, omdat dit vraagstuk ook op andere terreinen speelt. Om de transitie naar een duurzame en digitale economie te kunnen maken is een stevig innovatiebeleid nodig. Gezamenlijk optrekken binnen de EU zal ontwikkeling van sleuteltechnologieën en onderzoek en innovatie in het algemeen bevorderen. Ook het versterken van de Europese interne markt heeft onze blijvende prioriteit. Hierbij is het vooral belangrijk om uit te blijven gaan van onze eigen economische waarden. Open markten zorgen ervoor dat onze bedrijven concurrerend en innovatief zijn en leveren nieuwe producten en diensten op voor consumenten, tegen redelijke prijzen. Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk toezicht nodig voor het beschermen van de belangen van de consument en het faciliteren van eerlijke concurrentie. Over de aspecten waarop een eventuele stimulering van de eigen 5G industriële capaciteit plaatsvindt en de mate waarin dat dan gebeurt wordt nog in EU-verband besproken.
De actieve promotie van de controversiële paspoortprofessor Kochenov door de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Frank Futselaar (SP), Renske Leijten |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) tot op heden nog niet is gestart met het onderzoek naar de mogelijke belangenverstrengeling van hoogleraar Kochenov?1
Het onderzoek is gestart. Met de beantwoording op 30 oktober 2019 van vragen van de leden Futselaar en Leijten over het aangekondigde onderzoek naar hoogleraar Kochenov en nadien bij brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 5 november 2019 (Kamerstuk 30 573, nr. 177) is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat de Rijksuniversiteit (RUG) uitzet naar mogelijke belangenverstrengeling.
Uit informatie van de RUG maak ik op dat medio oktober 2019 een onafhankelijke externe voorzitter is aangesteld en een adviesbureau is aangezocht om dit onderzoek te doen. Eveneens is in oktober 2019 een eerste onderzoeksopzet opgesteld. Deze opzet is aan de Inspectie van het Onderwijs voorgelegd. Medio november is gestart met het dossieronderzoek. De eerste afspraak met heer Kochenov heeft plaatsgevonden in december 2019.
Erkent u, gezien de serieuze verdenkingen van belangenverstrengeling vanwege advies aan de Maltese regering over de verkoop van paspoorten en een mogelijke dubbelrol met een adviesbureau over aanschaf van paspoorten, dat niet alleen zorgvuldigheid maar ook snelheid geboden is bij dit onderzoek?
Ik vind dit een serieuze aangelegenheid en ik begrijp dan ook de kennelijke wens van de leden. Zorgvuldigheid staat echter voorop, dat maakt dat oplevering helaas niet sneller kan. Na oplevering van het onderzoeksrapport – naar verwachting in eerste kwartaal 2020 – zal de Rijksuniversiteit Groningen zich moeten verhouden tot de onderzoeksresultaten en eventueel maatregelen nemen. Zoals eerder aangekondigd heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om de bevindingen van het onderzoek te beoordelen.
Vindt u het ook vreemd dat de RuG geen onderzoek is gestart, maar wel actief onderzoeken van Kochenov deelt op de website en Twitter van de RuG?2
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven vindt er wel degelijk een extern onafhankelijk onderzoek naar onder meer de naleving van de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten en de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 plaats. Ik heb er kennis van genomen dat de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de RUG via haar website en sociale media overzichten deelt van publicaties in media van onderzoekers verbonden aan de faculteit, waaronder ook van de heer Kochenov. De wijze waarop de universiteit activiteiten van haar medewerkers kenbaar maakt is aan de instelling. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Laat onverlet dat ik er begrip voor had gehad als er een andere afweging was gemaakt met betrekking tot opnemen van de activiteiten van de heer Kochenov in het overzicht van publicaties.
Vindt u het wenselijk dat onderzoeken van Kochenov worden gepromoot, terwijl er nota bene juist een onderzoek door de RuG naar Kochenov zou moeten lopen over belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wenselijk om onderzoeken te promoten van personen die, op basis van serieuze en onderbouwde verdenkingen, worden verdacht van het schenden van de ethische code voor onderzoekers?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u het idee dat de RuG de ernst van de situatie juist inschat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik heb geen reden te veronderstellen van het College van Bestuur van de RUG de ernst van de situatie niet juist inschat.
Bent u bereid, ook in lijn met de toezegging op eerdere Kamervragen van de SP hierover, in gesprek te gaan met de RuG over de ongewenstheid van de promotie rondom onderzoek van Kochenov en het feit dat niet alleen zorgvuldigheid maar ook snelheid geboden is bij het onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer hierover informeren?
De wijze waarop universiteiten activiteiten van hun medewerkers kenbaar maken is aan de instellingen. Ten aanzien van de voortgang en zorgvuldigheid van het onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling is er eveneens geen aanleiding om met de RUG in gesprek te gaan. Bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven dat de onderzoeksopzet door de RUG is voorgelegd aan de inspectie. Het bestuur van de instelling is volgens mijn waarneming doordrongen van de ernst van de situatie en de noodzaak om zo spoedig mogelijk te kunnen reageren op een door haar geïnitieerd zorgvuldig uitgevoerd extern onafhankelijk onderzoek.
Bent u bereid een eigen onderzoek naar belangenverstrengeling te starten, als de RuG blijft talmen met een eigen onderzoek? Zo ja, wanneer is dat wat u betreft nodig? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording bij vraag 1 aangegeven is er een onderzoek gestart. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek en het oordeel van de inspectie over dit onderzoek af.
Kunt u bevestigen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in Marokko niet welkom is om met de ambtsbekleder die daar over gaat te praten over de terugkeer van uitgeprocedeerde Marokkanen?1
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid op 21 november reeds gemeld dat zij niet door Marokko is geweigerd. Ook is gemeld dat de Staatssecretaris zo snel als mogelijk naar Marokko afreist als er zicht is op een afspraak.
Kunt u aangeven welke reden de Marokkaanse autoriteiten hebben gegeven voor het weigeren van een gesprek met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid? Zo nee, waarom is hier geen navraag over gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen onderneemt u om te zorgen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op korte termijn in gesprek kan met de Marokkaanse ambtsbekleder die het betreft over de terugname van uitgeprocedeerde Marokkaanse staatburgers?
Er is direct na de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid telefonisch contact geweest tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur. Zoals bekend heeft de afspraak tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur van 5 december jl. niet kunnen plaatsvinden.
Marokko en Nederland delen de wens om in gesprek te blijven over de hele breedte van de relatie, migratie en terugkeersamenwerking zijn daarvan een belangrijk onderdeel. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft kortgeleden nog met zijn Marokkaanse ambtgenoot over de brede relatie gesproken en afgesproken daarover in gesprek te blijven. Dat traject wordt vervolgd.
Daarnaast wordt gewerkt aan het plannen van een afspraak voor een bezoek van de staatsecretaris aan haar Marokkaanse counterpart.
Ondertussen worden de contacten over de terugname door de Marokkaanse autoriteiten van Marokkaanse onderdanen die geen rechtmatig verblijf hebben, die geregeld op verschillende niveaus tussen Nederland en Marokko plaatshebben, voortgezet.
Het racisme tijdens de voetbalwedstrijd FC Den Bosch – Excelsior |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat was uw reactie op de uitlatingen richting Excelsior-speler Ahmad Mendes Moreira tijdens de voetbalwedstrijd FC Den Bosch–Excelsior op 17 november 2019?
Racisme en discriminatie horen niet thuis in de sport en op de tribunes. De uitlatingen richting Excelsior-speler Ahmad Mendes Moreira zijn onacceptabel.
Bent u op de hoogte van de reactie die FC Den Bosch in eerste instantie heeft gegeven op de gebeurtenissen tijdens de wedstrijd? Wat vindt u van deze initiële reactie van FC Den Bosch als gevolg van de gebeurtenissen?
Ja. Die reactie was uiterst ongelukkig. Daags erna heeft FC Den Bosch na gesprekken met de spelersgroep en andere betrokkenen het boetekleed aangetrokken en aangegeven diep geschrokken te zijn. Voor zover ik heb begrepen doet de club verder onderzoek naar wat er feitelijk is gebeurd en zal ze alles in het werk stellen om de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan dit grensoverschrijdend gedrag te achterhalen en te straffen. Ook komt de club met een actieplan om misstanden grondig aan te pakken en uit te bannen.
Bent u het eens met de stelling dat dat buiten deze gebeurtenissen, racisme, discriminatie en homofobie bredere problemen zijn binnen de sport?1
Het is de realiteit dat wij nooit alle gebeurtenissen kunnen voorkomen, maatschappelijke issues als racisme, discriminatie en homofobe uitingen komen ook op en rond het sportveld voor. Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem en is een verantwoordelijkheid van alle betrokkenen: sporters, coaches, vrijwilligers, scheidsrechters, ouders, supporters en de overheid.
Heeft u cijfers over wat de omvang is van racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie binnen de sport?
Uit de monitor van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (VSK) 2017 en 2018, welke jaarlijks aan u toegestuurd, bleek als volgt:
In 2016 is 9% van de sporters van 15 jaar of ouder geconfronteerd met discriminatie (op grond van sekse, handicap, religie, huidskleur, homoseksualiteit, cultuur).
In 2018 heeft 12% van het arbitrerend kader in de sportwereld te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 14% met discriminatie vanwege cultuur of religie en 5% procent met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 15% met vrouwonvriendelijk gedrag. Van het sporttechnisch kader heeft 6% in 2018 te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 8% met discriminatie vanwege cultuur of religie, 4% met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 15% met vrouwonvriendelijk gedrag. Van het bestuurlijk kader heeft 6% in 2018 te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 7% met discriminatie vanwege cultuur of religie, 2% met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 10% met vrouwonvriendelijk gedrag.
Wat heeft u op het moment als beleid om racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie te voorkomen en tegen te gaan in de sport?
De sportsector werkt al jaren aan een veilig sportklimaat. Het beleid heeft dan ook als focus dat iedereen overal met plezier veilig kan sporten. Racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie horen daar niet in thuis. Belemmeringen vanwege iemands etnische achtergrond, seksuele geaardheid, geloofsovertuiging of sociale positie moeten worden weggenomen. Een dergelijk klimaat vergt een lange adem die zorgvuldig moet worden opgebouwd door sporters, bestuurders, trainers, coaches, ouders en supporters. De afgelopen jaren heb ik hiervoor het actieplan «Naar een veiliger Sportklimaat» ondersteund. Ik bouw daar op voort en ondersteun de komende jaren de sportsector financieel om te zorgen dat sportverenigingen structureel aandacht hebben voor een positieve sportcultuur.
Ik licht hier twee specifieke voorbeelden toe.
Het project «Ons voetbal is voor iedereen» van de KNVB heeft als doel om een positieve sportcultuur en inclusie te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. Het project zal onder meer een campagne kennen die zich zal gaan richten op de volledige achterban van de KNVB.
Daarnaast de Alliantie Gelijkspelen (welke ik samen met de Minister van OCW ondersteun), die tot doel heeft het realiseren van een open, veilig en prettig team- en verenigingsklimaat voor LHBTI-ers in de sport. Dat doen ze onder meer door workshops te geven aan jeugdtrainers en jeugdcoaches van Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s), door in bondsopleidingen waaronder die van de KNVB aandacht te hebben voor diversiteit en het omgaan met verschillen én door zichtbaarheidsacties met de regenboog aanvoerdersbanden.
Eind januari kom ik samen met mijn ambtsgenoten van J&V en SZW en de KNVB met een aanvalsplan om racisme en discriminatie in de sport nog beter te bestrijden.
Wat is het doel van uw torentjesoverleg met betrekking tot racisme in de sport met verschillende partijen, waaronder Ahmad Mendes Moreira, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), de bondscoach en de aanvoerder van het Nederlands Elftal, Virgil van Dijk?2 Wanneer zal dit torentjesoverleg plaatsvinden? Wat verwacht u als consequenties voor uw beleid met betrekking tot racisme en discriminatie? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Op 28 november heb ik bij de KNVB in Zeist met direct betrokkenen en de KNVB, de Minister-President en de Minister van Justitie en Veiligheid gesproken. In dit gesprek heb ik richting Ahmad Mendes Moreira mijn empathie en richting scheidsrechter Laurens Gerrets mijn waardering voor zijn optreden uitgesproken. Voorts hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt om racisme en discriminatie in de sport beter te bestrijden. Tijdens het wetgevingsoverleg sport van 2 december jl. heb ik aan uw Kamer toegezegd u hierover na 31 januari te informeren.
Bent u bekend met voorbeelden uit andere landen van oplossingen tegen racisme binnen de sport? Bent u bijvoorbeeld bekend met een app waarmee racisme kan worden gemeld door supporters in Engeland en wat vindt u hiervan?3
Ja, als onderdeel van het aanvalsplan zal gekeken worden hoe een anonieme meldingsapp ook in Nederland geïmplementeerd kan worden.
Bent u op de hoogte van het artikel «Moreira doet geen aangifte en wacht onderzoek KNVB naar racisme af»?4
Ja
Heeft de KNVB volgens u voldoende strafmogelijkheden? Klopt het dat FC Den Bosch de mogelijkheid heeft om een levenslang stadionverbod op te leggen aan de supporters die zich hebben misdragen?5
De KNVB kan in dit geval een landelijk stadionverbod opleggen. De termijn van een stadionverbod wordt bepaald op basis van de «Richtlijn termijn stadionverbod». Op basis van deze richtlijn staat voor het beledigen van een groep c.q. het verspreiden van discriminatoire uitlatingen een stadionverbod van 60 maanden.
FC Den Bosch heeft de mogelijkheid om op lokaal niveau een persoon een levenslang stadionverbod op te leggen. Dit lokale stadionverbod geldt in principe alleen voor de thuiswedstrijden van FC Den Bosch.
Klopt het dat er tijdens de sinterklaasintocht in 's-Hertogenbosch, FC Den Bosch-supporters zich al hebben misdragen?6 Zijn er toen maatregelen genomen tegen deze supporters?
Voorafgaand aan de intocht van Sinterklaas in ’s-Hertogenbosch hebben zowel voor- als tegenstanders van zwarte piet bij de gemeente aangegeven gebruik te willen maken van hun demonstratierecht. Onder de pro-zwarte piet demonstranten bevonden zich ook supporters van FC Den Bosch. Het gedrag van de demonstranten gaf geen aanleiding tot strafrechtelijk optreden en/of andere maatregelen.
Daar waar u heeft aangegeven dat de KNVB meer moet doen tegen racisme en u heeft voorgesteld dat zij eventueel punten in mindering zouden kunnen nemen bij clubs waar dit gebeurt, vind u dit proportionele maatregelen om racisme te bestrijden?7
In een brief aan de KNVB heeft mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid opgeroepen tot meer actie, en noemde daarbij enkele voorbeelden waaronder de puntenaftrek. In het aanvalsplan komen we met gerichte maatregelen om racisme en discriminatie te bestrijden.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat u een leidende rol kunt spelen in het uitspreken tegen weerzinwekkend racisme en het bij elkaar brengen van partijen die naar middelen zoeken om racisme uit te roeien?
Ja, ik heb mijn afschuw uitgesproken en daarop volgend het initiatief genomen om partijen bij elkaar te brengen en samen te zoeken naar effectieve maatregelen om racisme en discriminatie te bestrijden. Het tegengaan van racisme en discriminatie is echter niet iets van de overheid of van de sportsector alleen, maar vraagt een verantwoordelijkheid van iedereen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het feit dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd geweigerd in Marokko |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wist u dat uw collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet welkom was voor een bezoek aan haar ambtsgenoot in Marokko?1
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid op 21 november reeds gemeld dat zij niet door Marokko is geweigerd. Ook is gemeld dat de Staatssecretaris zo snel als mogelijk naar Marokko afreist als er zicht is op een afspraak.
Waarom was uw collega niet welkom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat de relatie met Marokko «problematisch» is? Waarom?
De relatie tussen Nederland en Marokko kent een lange historie en de wederzijdse belangen zijn substantieel. Niet alleen migratie en terugkeer maar ook consulaire zaken, handel en investeringen, justitie- en politiesamenwerking en de strijd tegen terrorisme zijn onderdeel van deze bilaterale relatie. Een dergelijke relatie kent logischerwijs ook onderwerpen die de betrekkingen ingewikkeld kunnen maken. Op specifiek het onderwerp van terugkeer zijn helaas nog weinig resultaten geboekt. Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bespreken in contacten met de Marokkaanse autoriteiten de mogelijkheden tot voortgang op dit dossier.
Deelt u de mening dat deze weigering zeer ongepast was? Wat heeft u hiertegen ondernomen?
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Er is direct na de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid telefonisch contact geweest tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur. Zoals bekend heeft de afspraak tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur van 5 december jl. niet kunnen plaatsvinden.
Marokko en Nederland delen de wens om in gesprek te blijven over de hele breedte van de relatie, migratie en terugkeersamenwerking zijn daarvan een belangrijk onderdeel. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft kortgeleden nog met zijn Marokkaanse ambtgenoot over de brede relatie gesproken en afgesproken daarover in gesprek te blijven. Dat traject wordt vervolgd.
Daarnaast wordt gewerkt aan het plannen van een afspraak voor een bezoek van de staatsecretaris aan haar Marokkaanse ambtgenoot.
Hoe gaat de regering gesprekken met Marokko over terugkeer van «veiligelanders» weer opstarten?
Er is geregeld dialoog tussen Nederland en Marokko op verschillende niveaus over migratie in brede zin en specifiek over terugkeersamenwerking. Terugkeer vormt een belangrijk onderwerp van gesprek waarbij constant wordt ingezet om resultaten te boeken. Ook in de contacten van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Marokkaanse ambtgenoot is terugname door de Marokkaanse autoriteiten van Marokkaanse onderdanen die geen rechtmatig verblijf hebben, een belangrijk onderwerp van gesprek.
Bent u bekend met de nieuwsberichten «Neergeschoten vrouw in Alkmaar teisterde buurt al jaren: «Tweehonderd meldingen gemaakt»»1 en «Door politie doodgeschoten vrouw (48) liep in Alkmaar met hamer en mes op agenten af»?2
Ja.
Klopt het bericht dat al eerder honderden meldingen gedaan zijn bij de woningbouw, politie, GGZ en crisisdienst over de situatie van deze mevrouw? Zijn bij andere instanties ook meldingen gedaan? Zo nee, hoeveel meldingen zijn er gedaan? Zo ja, wat is precies gedaan met de meldingen? Hoe zijn de gemeente en partners met deze situaties omgegaan?
Het klopt dat er eerder meldingen zijn gedaan over mevrouw bij diverse instanties. De in de media genoemde «honderden meldingen» herken ik niet op basis van informatie die is aangeleverd door de gemeente Alkmaar in afstemming met de woningbouw, politie, verslavingszorg en ggz (waaronder ook de crisisdienst valt). Het is niet gebruikelijk om gedetailleerd in te gaan op een individuele casus, zoals deze. Er liepen meerdere interventies en verschillende instanties waren al betrokken bij mevrouw. Voor zover nu te beoordelen valt, is er door zowel politie als de verslavings- en geestelijke gezondheidszorg gehandeld volgens de landelijke richtlijnen.
Hoewel er al veel gebeurde, is het incident niet voorkomen. De problematiek van sommige personen is dermate complex dat incidenten helaas niet altijd te voorkomen zijn. Wat – naast het uiteindelijke incident – een specifiek punt van aandacht is, is dat de naasten en omwonenden onvoldoende het gevoel hebben gehad dat er geluisterd werd naar hun signalen door de betrokken partijen. Ook was het voor hen onvoldoende duidelijk dat er concrete acties ondernomen werden om mevrouw te helpen. Ik poog hierin ook verbetering te brengen. Zo hebben familie en naasten met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, meer mogelijkheden tot inspraak en betrokkenheid. Zowel bij de voorbereiding, de uitvoering en de beëindiging van verplichte zorg.
Over hoeveel personen die in Alkmaar verward gedrag vertonen zijn meldingen gedaan? Hoeveel van deze personen die verward gedrag vertonen lopen nog vrij rond op straat en bij hoeveel van deze meldingen is daadwerkelijk ingegrepen? Bij hoeveel meldingen wordt sowieso ingegrepen? Kunt u per staffel van 25 meldingen aangeven om hoeveel personen het gaat en wat de aard van de meldingen is? Hoeveel van deze personen die verward gedrag vertonen, hebben agressief gedrag?
In het onderstaande wordt een overzicht gegeven van het aantal incidenten dat door de politie in de gemeente Alkmaar in de afgelopen 5 jaar is geregistreerd onder de code E33 (overlast door verward/overspannen persoon) waarbij één of meer personen met verward gedrag (conform de RIVM-definitie) waren betrokken:
aantal incidenten E33
jaar
gemeente
2015
2016
2017
2018
2019
totaal
Alkmaar
315
445
648
740
593
2.741
In de afgelopen 5 jaar waren bij de in totaal 2.741 incidenten in de gemeente Alkmaar 1.125 unieke personen betrokken. Het is op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk om gedetailleerder in te gaan op de aard van de meldingen.
Hoe is het mogelijk dat bij een persoon met verward gedrag, ook na meerdere meldingen vanuit haar omgeving, niet is ingegrepen? Zou u daar een verklaring voor kunnen geven? Welke maatregelen bent u bereid te treffen om beter met meldingen om te gaan om herhaling te voorkomen?
De meldingen die gedaan zijn, hebben er onder andere toe geleid dat mevrouw verschillende vormen van zorg en ondersteuning heeft gekregen. Zo liepen er meerdere interventies en waren er verschillende instanties, zoals de woningbouw, politie en verslavingszorg, betrokken bij mevrouw.
In meer algemene zin is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Dit laat uiteraard onverlet dat het van belang is om wanneer er een melding wordt gedaan over een acute situatie of een strafbaar feit deze serieus genomen wordt. Wanneer een burger of instantie een melding maakt bij de politie, dient er daarom in de meldkamer een goede triage te worden uitgevoerd. De triage dient om te bepalen welke hulp en of ondersteuning passend bij de betreffende situatie gepast is. In de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» (die op 10 december jl. naar uw Kamer is gestuurd),3 is aangegeven dat onze ambitie voor 2020 is om bij iedere melding, waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
Bent u het ermee eens dat, als beter was geluisterd naar de klachten van de buren, de gemeente en alle instanties waar meldingen gedaan zijn, al veel eerder hadden kunnen ingrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor het helpen en oppakken van personen met verward gedrag die een dreiging zijn voor de openbare orde?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het vanwege de diversiteit van de problematiek van de groep personen met verward gedrag belangrijk om maatwerk te bieden bij een melding en per persoon te kijken wat het beste werkt. Wanneer er een melding verward gedrag (E33) gedaan wordt, is het zoals eerder beschreven van belang dat politie en zorgpartners een goede triage uitvoeren. Op die manier kan bepaald worden welke hulp door welke partij het meest passend is bij de situatie. Als er sprake is van een openbare-ordeverstoring of van een gevaarlijke situatie kan politie-ingrijpen nodig en/of gewenst zijn. Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico zijn, vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de politie, maar hebben een zorgbehoefte, waarin door andere partijen voorzien moet worden.
Kunt u aangeven welke acties u heeft ondernomen sinds in 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd? In hoeverre heeft de gemeente Alkmaar deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Recent hebben wij zoals gezegd de brief over de stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen naar uw de Kamer gestuurd.4 In deze brief beschrijven we de huidige stand van zaken rond de aanpak van personen met verward gedrag en wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Wat betreft de gemeente Alkmaar geldt dat zij in 2017 samen met de overige gemeenten in Noord-Holland Noord, de ggz, de GGD (OGGZ), politie, OM, de reclassering en vertegenwoordigers van ervaringsdeskundigen de aanpak van personen met verward gedrag heeft opgepakt. Sindsdien zijn er verschillende trajecten ingezet om ketensamenwerking te verbeteren. Zo is het Team Complexe Casuïstiek ingesteld, wordt er zo nodig opgeschaald en wordt er nauw samengewerkt met het Zorg- en Veiligheidshuis. Daarnaast is met behulp van een subsidie van het Ministerie van JenV op schaal van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord in 2018 gestart met het project «Aanpak verwarde personen met een veiligheidsrisico». Dit project beoogt de overlast en het gevaar van deze groep terug te dringen, het perspectief voor de doelgroep te vergroten en de maatschappelijk kosten, die gepaard gaan met de inzet voor deze groep te verminderen. In het kader van dit project is uitgebreid onderzoek verricht naar de verbeterpunten ten opzichte van de huidige aanpak en is gestart met de ontwikkeling van een langdurige persoonsgerichte aanpak voor 45 geselecteerde personen. Daarnaast is begonnen met het project «Maatwerkvoorzieningen», dat beoogt een bijdrage te leveren en de realisatie van (soms onorthodoxe) passende woon- of verblijfsvoorzieningen van deze doelgroep. Deze aanpak is bestuurlijk geborgd in de bovenregionale, bestuurlijke commissie Zorg- en Veiligheid waarin zowel burgemeesters als wethouders samen sturing geven aan de aanpak van zorg- en veiligheidsdossiers.
Klopt het dat de woningcorporatie meerdere meldingen bij de politie heeft gedaan over het feit dat deze vrouw al jaren extreem agressief- en verward gedrag vertoonde? Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gemeld, de woningcorporatie in al die jaren geen gedegen dossier heeft kunnen opbouwen? Zo ja, hoe kan dit? Welke eisen worden aan een «gedegen dossier» gesteld? Is een dergelijk gedegen dossier noodzakelijk voor de woningcorporatie of voor de politie om te kunnen handelen?
Er is een aantal (schriftelijke) meldingen gedaan bij woningcorporatie Woonwaard. Voorafgaande hieraan waren er bij de woningcorporatie geen signalen bekend van overlast door mevrouw. Om deze reden is er eerder ook geen dossier opgebouwd. Met het opbouwen van een dossier is in september begonnen naar aanleiding van de eerder gememoreerde (schriftelijke) meldingen.
In zijn algemeenheid geldt dat de volgende eisen worden gesteld aan een gedegen dossier van een woningcorporatie: hulpverlening is ingeschakeld, er is een schriftelijke waarschuwing gegeven en de overlast moet extreem en structureel zijn. Hierbij is het van belang dat al deze stappen gezet worden, want een dergelijk dossier is noodzakelijk voor de woningcorporatie om een juridische procedure op te starten tegen een huurder. Of het dossier gedegen genoeg is, is steeds een maatwerkweging van de rechter en is in dit geval dus niet te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgwekkend is dat dit soort incidenten voorkomen? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen en welke maatregelen bent u bereid te treffen om het aantal incidenten terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Dit soort incidenten is verdrietig voor de directe betrokkenen en is ook zorgwekkend vanuit maatschappelijk perspectief. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 en 6 proberen we met alle betrokken partijen in gezamenlijkheid te kijken hoe we dit soort situaties het beste kunnen aanpakken, om waar mogelijk incidenten te voorkomen. De komende tijd zullen we, zoals we in de Kamerbrief van 10 december jl. hebben geschetst5, met onverminderd veel ambitie doorgaan om te komen tot een goed werkende aanpak voor mensen met verward gedrag. We hebben daarbij alle vertrouwen in alle professionals die zich elke dag inzetten voor deze persoonsgerichte aanpak. Tegelijkertijd is het ook belangrijk dat we ons realiseren dat incidenten als deze nooit helemaal te voorkomen zijn, zoals in bovenstaande antwoorden reeds opgemerkt is.
Klopt de constatering dat gemeentes er allemaal een verschillende aanpak ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hiervoor bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
De complexiteit van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. We blijven de regio’s en de gemeenten hierbinnen vanuit onze brede verantwoordelijkheid ondersteunen, moedigen hen aan om van elkaar te leren en stimuleren het uitwisselen van best practices.