Het verbieden van intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente mag posten bij abortuskliniek verbieden»?1
Ja
Deelt u de mening dat het rechterlijke oordeel waarmee het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken wordt geclassificeerd als een wanordelijkheid en niet langer valt binnen het demonstratierecht, betekent dat alle gemeenten dergelijke bufferzones moeten instellen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2 , 3 , 4 , 5 Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Anti-abortus acties bij abortusklinieken in het hele land kunnen juridisch gezien niet allemaal op één lijn worden gesteld. Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. In dit concrete geval heeft de gemeente Heemstede beperkingen opgelegd en is zij door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. Het oordeel van een voorzieningenrechter heeft overigens een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het is niet aan mij om (verdere) consequenties te verbinden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter of om gemeenten op te dragen beperkingen mee te geven aan een anti-abortus acties, zoals het op afstand van de kliniek plaatsen.
Bent u bereid wederom in contact te treden met de relevante gemeenten om te bespreken hoe zij zo snel mogelijk bufferzones gaan creëren aangezien dit rechterlijke precedent de situatie heeft veranderd? Zo ja, binnen welk tijdspad wordt dit gedaan?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik over de situatie bij abortusklinieken en de actuele ontwikkelingen op dat terrein op regelmatige basis in gesprek met gemeenten en abortusklinieken. De uitspraak van de voorzieningenrechter is in dat kader ook gedeeld. Ik ben van mening dat gemeenten genoeg mogelijkheden hebben om maatregelen te treffen indien de lokale situatie dat vraagt. Dit is ook wat ik hoor van de gemeenten zelf en wat de ontwikkelingen in de gemeente Heemstede laten zien.
Bent u van mening dat deze uitspraak van de rechters u een handvat biedt om op nationaal niveau een einde te maken aan het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wilt u zich hierbij uitspreken over de noodzaak bij elke abortuskliniek per direct een bufferzone te creëren, zodat vrouwen ongestoord de keuze kunnen maken die voor hen het beste is?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen 6 , 7 , 8. Het is echter aan de burgemeester om anti-abortus acties in goede banen te leiden.
Het bericht dat Polen zich wil terugtrekken uit het verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polen wil zich terugtrekken uit verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt»?1
Ja.
Maakt u zich ook ernstige zorgen over wat het betekent voor de veiligheid en gezondheid van vrouwen wanneer Polen uit de Istanbul Conventie stapt?
Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn overal ter wereld zeer ernstige en hardnekkige problemen. Het kabinet onderstreept het belang van de afspraken die zijn vastgelegd in de Istanbul Conventie voor de preventie en aanpak van deze vormen van geweld. Om die reden volgt het kabinet met zorg de oproep binnen het Poolse kabinet om zich uit de Conventie terug te trekken.
Tegelijkertijd stelt het kabinet vast dat er op dit moment geen Pools terugtrekkingsbesluit ligt. Daarover moeten eerst het Poolse kabinet, het Poolse parlement en de Poolse president nog een besluit nemen en het is niet duidelijk of er in al deze geledingen ook voldoende steun zal zijn voor opzegging. Dat zal mede afhangen van de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de vraag of de Conventie – met name op het punt van het concept genderidentiteit – strijdig is met de Poolse Grondwet. Het is niet bekend wanneer het Hof uitspraak zal doen in deze zaak.
Daarop vooruitlopend heeft op 7 augustus jl. een gesprek plaatsgevonden bij het Poolse Ministerie van Buitenlandse Zaken om in een vroegtijdig stadium zorgen te uiten over de ontstane discussie, om het belang van de Conventie te onderstrepen en om Polen op te roepen daarbij partij te blijven. Aan deze zogeheten démarche van Frankrijk en Duitsland namen Nederland en nog negen andere landen deel.
Het kabinet blijft de zaak volgen en zal na de uitspraak van het Pools Constitutioneel Hof en een mogelijk besluit van de Poolse regering bezien of en welke verdere actie opportuun is en het meest effectief.
De rechten en positie van LHBTI-personen staan binnen en buiten Europa onder druk. Binnen de bescherming tegen geweld blijft daarom ook aandacht voor LHBTI- en gendergelijkheid belangrijk. Hard bevochten rechten van vrouwen, meisjes en LHBTI’s zijn nu binnen de EU en de VN opnieuw punt van discussie en dat is zorgelijk. Het kabinet blijft zich internationaal inzetten voor rechten van vrouwen en meisjes en gelijke rechten van LHBTI’s. Daarnaast is Nederland niet voornemens om zich terug te trekken uit de Istanbul Conventie. Integendeel, het is een zeer belangrijk instrument in de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes en tegen huiselijk geweld.
Wilt u bevestigen dat het van onveranderd groot belang is dat geweld tegen vrouwen wordt bestreden en hier nog veel werk te doen ligt? Wilt u eveneens bevestigen dat Nederland onder geen beding van plan is het Poolse voorbeeld te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Poolse collega’s in reactie op dit nieuws om te bespreken welke schadelijke gevolgen dit zal hebben naar mening van de Nederlandse regering? Zo ja, wat kunt u vertellen over dit gesprek of deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een reactie te formuleren (mogelijk in Europees verband) om kenbaar te maken dat de Nederlandse regering het gedrag van Polen afkeurt en om de noodzaak van het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen nogmaals te onderstrepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om, al dan niet in Europees verband, Poolse maatschappelijke organisaties die zich inzetten tegen geweld tegen vrouwen te ondersteunen? Zo ja, welke organisaties heeft u in gedachten hoe ziet dergelijke steun eruit? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om – in samenspraak met het Comité van Landen die de Istanbul Conventie geratificeerd hebben (Nederland is hier lid van) – deze steun te overwegen als daar voldoende aanleiding voor is.
Bent u bekend met het bericht: «Turncoach Gerrit Beltman verbreekt stilzwijgen over zijn onmenselijke trainingsmethoden: «Ik mishandelde en vernederde jonge turnsters om medailles te winnen. Ik schaam me diep»»1 en het bericht: «KNGU na bekentenis turncoach Beltman: «Helaas herkennen we de verhalen»»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het soort barbaarse trainingspraktijken die deze turncoach hanteerde, uitgebannen moet worden uit onze sportwereld? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) bij het externe onderzoek waarmee ze dit soort misstanden tot op de bodem willen uitzoeken?
Ja. Ik betreur dergelijk gedrag. Dit past op geen enkele wijze binnen de positieve sportcultuur waar ik samen met de sportsector voor sta. Daarom financiert het Ministerie van VWS het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport.
Bent u bereid om de KNGU organisatorisch en eventueel ook financieel te ondersteunen als er stappen moeten worden genomen nadat het externe onderzoek van de KNGU afgerond is en de aanbevelingen bekend zijn om de veiligheid van jonge turners en turnsters zoveel mogelijk te kunnen waarborgen? Zo nee, wat bent u wel bereid om te doen?
Ja, ik vind het belangrijk dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd. Ik zal de KNGU, in samenwerking met het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN), daarbij ondersteunen waar dat nodig is.
Is er reeds een waterdicht systeem zodat foute coaches niet van de ene sportvereniging naar de andere kunnen overstappen, of van de ene tak van sport naar de andere tak van sport kunnen gaan? Zo ja, is dit in praktijk effectief genoeg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen kunt u nemen?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers en trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op, voor de functie relevante, justitiële antecedenten. Bij VOG-aanvragen van Europeanen die met kinderen willen gaan werken raadpleegt Justis altijd het European Criminal Record System, zodat eventuele justitiële documentatie van buiten Nederland ook kan worden meegewogen in de VOG-screening. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling, is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren, waarvan de VOG onderdeel uitmaakt. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de gratis VOG vooral meerwaarde heeft als er ook andere integriteitsmaatregelen worden getroffen, zoals het hebben van gedragsregels en een vertrouwenscontactpersoon3.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen opstaan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen, maar ook om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd, overstapt van de ene club naar de andere club om daar opnieuw slachtoffers te maken.
De VOG en registratielijst bieden gezamenlijk voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren uit de sportsector. Beide systemen gaan echter wel uit van een meldingsbereidheid bij misstanden en van het gebruik van de screeningsmogelijkheden door sportverenigingen. Om die reden heeft de sportsector in 2018 de meldplicht ingevoerd wat inhoudt dat een bestuurder of begeleider verplicht is om te melden bij (een vermoeden van) seksuele intimidatie of misbruik. Daarnaast worden acties ondernomen om het gebruik van screening in de sport verder te vergroten en te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door sportclubs te ondersteunen bij het aanvragen van de VOG. Bovendien ben ik voornemens om verkennend onderzoek te doen naar een «dwingender» karakter voor het gebruik van de VOG bij vrijwilligersorganisaties.
Bent u bereid om samen met de KNGU en NOC*NSF te achterhalen welke andere coaches deze barbaarse trainingspraktijken hebben gehanteerd en ervoor te zorgen dat hun trainingslicenties worden ingetrokken zodat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn? Zo nee, wat kunt u dan doen om dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Bij (vermoedens van) misstanden kan melding gemaakt worden bij het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Het ISR kan misstanden tuchtrechtelijk onderzoeken en de tuchtrechter kan een sanctie opleggen die van invloed kan zijn op de licentie. Daarnaast heeft de KNGU het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Het bericht ‘Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy’ |
|
Zohair El Yassini (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen van Wijngaarden (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy»?1
Ja, dit bericht is bij ons bekend.
Hoe groot was het budget waarmee het programma Nederland Fraudeland is gemaakt?
Zoals met uw Kamer is afgesproken, wordt over programmakosten alleen gerapporteerd op genre-niveau. Volgens de KRO-NCRV valt het budget van de onderhavige documentaire binnen de door de NPO gedefinieerde budgetbandbreedtes op genreniveau.
Wat zijn de geschatte financiële gevolgen voor de Nederlandse staat (lees: belastingbetaler) door en het mislopen van mogelijke boetes opgelegd aan de gedaagden in de rechtszaak en de productie van een documentaire van de KRO-NCRV ten aanzien waarvan de kans groot is dat deze nooit wordt uitgezonden?
Of de documentaire wordt uitgezonden is op dit moment onbekend.
Niet te zeggen valt welk bedrag de Nederlandse Staat zou zijn misgelopen. In deze zaken heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tegen de horecaondernemers onder meer geldboetes geëist. Later zijn de eisen door het OM bijgesteld. Het OM heeft een strafkorting van 10 tot 15 procent toegepast vanwege de documentaire. De rechtbank heeft uiteindelijk geen straf en daarmee ook geen geldboete opgelegd. Het OM heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Deelt u de mening dat het entertainen van de kijker met geld van de belastingbetaler voor de publieke omroep in dit geval belangrijker is gebleken dan een valide strafzaak? Zo ja, wat zegt dit over het moreel kompas van de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Het programma Nederland Fraudeland is geen amusementsprogramma maar een documentaire. Doel van de documentaire is om een realistisch beeld te geven van het werk van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) bij de bestrijding van grootschalige fraude in Nederland. Het OM en de FIOD hechten er waarde aan dat hun werkzaamheden voor de maatschappij transparant en kenbaar zijn. Volgens KRO-NCRV is er bij het Nederlandse publiek weinig bekend over de FIOD en bestaat er een maatschappelijk belang om het publiek hierover te informeren. Het is aan de KRO-NCRV om deze journalistieke afweging te maken.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) voor de rechtbank verzwegen dat het OM en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) meewerkten aan een documentaire?
Vooropgesteld zij dat mij terughoudendheid past nu de zaak nog onder de rechter is.
Kort voordat de rechtbank vonnis zou wijzen is het bestaan van de documentaire, middels een perspublicatie in NRC, bekend geworden. De verdachten, raadslieden en de rechtbank waren tot op dat moment niet van de documentaire op de hoogte. Het OM heeft ter terechtzitting d.d. 9 juli jl. aangegeven dat het beter was geweest als de betrokkenen in een eerder stadium zouden zijn geïnformeerd over het bestaan van de documentaire.
In zijn vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het grondrechtelijk recht van privacy van de verdachten is geschonden. Het laten «meelopen» van de documentairemakers met het politieonderzoek heeft meegebracht dat deze bekend werden met informatie uit de opsporing in de zaken tegen de verdachten.
Ten aanzien van het niet vermelden van het bestaan van de documentaire heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie hierdoor bewust de integriteit van het geding in gevaar gebracht. Daardoor dreigde de verdediging immers de mogelijkheid te worden onthouden tot het voeren van een verweer, volgens de rechtbank.
Het OM heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
In hoeverre en op welke manier heeft het OM invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een tijdlijn geven van de verschillende «viewings» van het OM en de eisen die het stelde tot aanpassing van de inhoud van de documentaire? Op welke manier hebben de documentairemakers hierop de inhoud aangepast?
Het OM heeft met inachtneming van de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van 1 mei 2012 besloten medewerking te verlenen aan het maken van de documentaire.2 De genoemde Aanwijzing ziet op de communicatie over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit en op de voorlichting in concrete onderzoeken en strafzaken door politie en OM. Voor de productie van de documentaire is, zoals te doen gebruikelijk bij dit soort samenwerkingen, in 2014 een mediacontract afgesloten tussen het OM en de producent.
Het OM heeft in zoverre invloed gehad op de inhoud van de documentaire, dat verschillende versies van de documentaire door het OM zijn beoordeeld, teneinde te kunnen controleren of de documentaire voldeed aan de afspraken die in de overeenkomst met de producer waren overeengekomen. Een eerste viewing heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015 en de meest recente viewing op 6 maart 2020. Het OM heeft in de tussengelegen tijd verschillende keren opmerkingen gemaakt die erop zagen dat bepaalde beelden niet in lijn waren met de bepalingen uit het mediacontract. Het ging dan bijvoorbeeld om verzoeken tot het onherkenbaar maken van opsporingsambtenaren of tot de betrokkenen herleidbare beelden. Bij de aanpassingen valt te denken aan het wegpiepen van namen, het onherkenbaar maken van personen en het blurren van logo’s.
Het OM heeft inmiddels bij de documentairemaker aangegeven geen toestemming te geven voor gebruik van de beelden die raken aan het strafrechtelijk onderzoek Fuji, ook bekend als de Sumo-zaak.
Op welke manier heeft de FIOD invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een uiteenzetting geven van alle aanpassingen waar de FIOD de producenten toe opriep? Welke van deze oproepen hebben geleid tot daadwerkelijke aanpassing van de documentaire?
De FIOD is geen partij bij het mediacontract. Wel is de FIOD aanwezig geweest bij het bekijken en bespreken van de film. Evenals het OM wijst de FIOD bij die gelegenheden bijvoorbeeld op logo’s of gezichten van medewerkers die nog zichtbaar zijn. De formele communicatie hierover c.q. verzoeken tot aanpassing verband houdend met de bescherming van de in het mediacontract genoemde belangen zijn steeds uitsluitend via het OM verlopen.
Wat is er precies afgesproken in het mediacontract tussen de FIOD, het OM en de producenten op het gebied van opnames over privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade? Bent u het met de onderzoekers van de NRC eens dat er sprake is van zulke verregaande afspraken dat het in feite een veto is? Kunt u dit nader toelichten?
Het OM en de documentairemakers hebben voorafgaand aan de filmopnames een overeenkomst getekend. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat de producent verplicht is bij het maken van beeld- en geluidsopnamen de belangen van alle personen waarvan beeld- en geluidsopnamen worden gemaakt met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen in acht te nemen. Dit geldt ook voor de beeld- en geluidsopnamen die het OM ter beschikking stelt ten behoeve van de documentaire.
Ook is vastgelegd dat er geen (herkenbare) beeldopnames mogen worden gemaakt van verdachte personen of rechtspersonen, om diens privacy te beschermen en trial by media te voorkomen.
Met betrekking tot de vraag of bepaalde beelden wel of niet in een documentaire gebruikt mogen worden is contractueel afgesproken dat de producent de, in de ogen van het OM, niet voor uitzending geschikte beeld- en geluidsopnamen niet zal gebruiken, wanneer het OM dat uit oogpunt van bescherming van de belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade noodzakelijk vindt.
Bovengenoemde afspraken zijn gebruikelijk in situaties waarin het OM media toestaat om te filmen bij opsporingsactiviteiten waar normaal gesproken geen buitenstaanders bij aanwezig mogen zijn. Het valt nu eenmaal vooraf niet helemaal uit te sluiten dat beeld- en/of geluidmateriaal wordt gemaakt van bijvoorbeeld gesprekken en/of personen waarvan het OM achteraf in redelijkheid de mogelijkheid moet hebben om publicatie daarvan te voorkomen omdat anders een of meer van de limitatief en concreet in het mediacontract omschreven belangen geschaad zouden worden.
Klopt de stelling van het OM dat «zolang de FIOD en OM niet akkoord zijn met de inhoud van de documentaire deze niet wordt uitgezonden»? Is dit niet in strijd met de journalistieke code van de NPO dat journalistieke programma's onafhankelijk en onpartijdig dienen te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de KRO-NCRV de journalistieke code gaat naleven?
Op grond van het mediacontract heeft het OM de bevoegdheid om het in de documentaire verwerkte beeld- en geluidmateriaal te beoordelen op feitelijke onjuistheden en om dit te toetsen aan belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade. Als er sprake is van een schending van deze belangen zal, als dit noodzakelijk is, van de betreffende opnamen geen gebruik worden gemaakt. Dat doet er niet aan af dat de inhoudelijke en creatieve eindverantwoordelijkheid voor de documentaire krachtens het mediacontract bij de producent berust en dat KRO-NCRV nauw betrokken is bij de productie hiervan, de gesprekken hierover met het OM en de (journalistieke) keuzes die tijdens het productieproces worden gemaakt. Op KRO-NCRV rust namelijk de inhoudelijke verantwoordelijkheid als de documentaire wordt afgenomen voor uitzending.
Waarom laat de FIOD bij het verzamelen van bewijzen in een mogelijke strafzaak media meekijken? Gebeurt dit vaker? Zo ja, hoe vaak, waarom en met welk doel?
Er wordt in beeld gebracht hoe de FIOD te werk gaat en vooral ook waarom. Het aanpakken van fraude heeft niet alleen een financieel belang, maar ook een groot maatschappelijk belang. Het is een duidelijk signaal naar de samenleving dat niet naleving van regels, zoals het niet doen van een juiste, tijdige en volledige belastingaangifte en het niet betalen van verschuldigde belasting wordt aangepakt. De producenten hebben eerdere documentaires gemaakt over het werk van de IND, Belastingdienst en Vreemdelingenpolitie. Ook het werk van de Douane is recentelijk in een uitgebreide reeks te zien geweest. Deze serie heet «de Douane in actie» en is te zien bij RTL 5.
De FIOD heeft niet eerder aan een dergelijke documentaire meegewerkt.
Welke mogelijke gevolgen heeft deze rechterlijke uitspraak voor strafzaken waar ook media met draaiende camera’s meelopen bij invallen en het verzamelen van bewijzen anderszins?
Het OM heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Zolang de zaak niet onherroepelijk is geworden wil ik niet vooruitlopen op de mogelijke gevolgen van (een deel van) het vonnis voor andere strafzaken van het OM.
Inmiddels is per 1 september jl. een gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging in werking getreden (zie Staatscourant 2020, 44879).
Desgevraagd heeft het OM mij laten weten dat de gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging er mede op is gericht om een casus zoals deze zich heeft voorgedaan met de documentaire in de Sumo-zaak te voorkomen.
In het algemeen zij opgemerkt dat de Wet politiegegevens een gegeven kader is voor het verwerken van politiegegevens. Informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon is een persoonsgegeven. Als deze gegevens worden verwerkt in het kader van de opsporing, zijn dat politiegegevens, waarop de Wet politiegegevens van toepassing is.
De berichtgeving dat COA geen informatie meer deelt |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft besloten geen informatie meer te delen met de politie? Klopt het dat het COA is gestopt met het delen van informatie met de politie?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het COA de informatie juist deelde met de politie omdat de politie de informatie nodig heeft om de criminaliteit onder asielzoekers te bestrijden? Hoe gaat de politie de criminaliteit onder asielzoekers nu analyseren en bestrijden?
De basis voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie, is gelegen in artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. Als de politie om die gegevens en inlichtingen vraagt is het COA verplicht die te verstrekken.
Omdat naar het oordeel van het COA en politie er geen twijfel mag zijn over de rechtmatigheid van deze verstrekking van persoonsgegevens, doet, in opdracht van het COA, momenteel een externe partij onderzoek hiernaar. In afwachting van de uitkomsten van de externe toetsing heeft het bestuur van het COA op 16 juli jl. besloten het delen van persoonsgegevens met de politie per direct op te schorten. Aan de hand van de resultaten van het externe onderzoek en een actualisatie van de Data Protection Impact Assessment (DPIA) van het COA over het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan de politie zullen het COA en de politie de gemaakte afspraken opnieuw bezien en bekijken of deze aanpassingen behoeven.
Hoe verklaart u het dat het COA geen informatie meer met de politie wil delen juist nu het gebrek aan informatiedeling mogelijk de oorzaak is van de moord op Rik door een asielzoeker? Kwam uit het onderzoek naar de moord op Rik nu niet juist naar boven dat meer informatie moet worden gedeeld?
Hiervoor verwijzen we ook naar de beantwoording van de eerder door u en het lid Becker (VVD) gestelde vragen over de moord op Rik van de Rakt.2 De gegevenslevering van het COA aan de politie is opgeschort. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 wordt er eerst een externe toetsing uitgevoerd alvorens de levering zal worden hervat. We zullen uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten informeren. De gegevensverstrekking door het COA aan gemeenten inzake de huisvesting van vergunninghouders staat los van de (opschorting van de) gegevensverstrekking aan de politie. Dit zijn gescheiden informatiestromen die elkaar niet beïnvloeden.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de noodzakelijke informatie over asielzoekers wel wordt gedeeld met de politie, de zorg en de gemeenten die er immers voor moeten en willen zorgen dat asielzoekers geen delicten plegen en de noodzakelijke zorg krijgen indien ze zijn getraumatiseerd?
Het verstrekken van informatie aan de politie is onderwerp van de toetsing en is tijdelijk opgeschort. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 3 gaat de informatieverstrekking aan gemeenten in het kader van de huisvesting van vergunninghouders gewoon door.
Voor het delen van medische informatie geldt strikte wet- en regelgeving op het gebied van privacy. Het COA heeft geen inzage in en/of beschikking over medische dossiers, omdat het geen zorginstelling is. Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, dit conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over het medische dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA, daarvoor is wel de toestemming van de statushouder vereist.
Hoe gaat worden bewerkstelligd dat asielzoekers die delicten plegen daar eindelijk wel de consequenties van ondervinden? Bijvoorbeeld het niet verstrekken van een asielvergunning of intrekking daarvan?
Het aanpakken van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn hoogste prioriteit. Als een asielzoeker een delict pleegt wordt daar vanzelfsprekend tegen opgetreden. Voor de meest overlastgevende asielzoekers worden daarbij vanuit de Top-X-Aanpak alle mogelijke (juridische) instrumenten ingezet. Voor de mogelijkheden ten aanzien van de verblijfsvergunning verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 1 juli 2020 over de mogelijke juridische belemmeringen ten aanzien van het intrekken van een verblijfsvergunning.3
Het keihard liegen door de Belastingdienst/toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Belastingdienst in juli 2017 glashard loog tegen de Autoriteit Persoonsgegevens door te verklaren dat de Belastingdienst geen gegevens heeft over de dubbele nationaliteit van Nederlandse aanvragers van kinderopvangtoeslag? Heeft u er ook kennis van genomen dat de Belastingdienst destijds heeft verklaard dat nationaliteit niet werd gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren? 1
De op onderdelen onjuiste informatieverstrekking in 2017 aan de AP is al eerder aan uw Kamer gemeld. Ik verwijs onder meer naar de kabinetsreactie van 17 juli jl op het rapport van de AP en de daarin genoemde eerdere brief van 11 juni 2019 van mijn ambtsvoorganger. In de brief van 17 juli jl. heb ik beschreven dat de AP aangegeven heeft dat zij in 2017 na signalering dat nationaliteit bij de kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen verkeerd gebruikt werd, vragen stelde aan Belastingdienst/Toeslagen en dat naar aanleiding daarvan namens Belastingdienst/Toeslagen is verklaard dat hij geen gegevens met betrekking tot tweede nationaliteit had.
De medewerkers die betrokken waren bij de voorbereiding van het heropende onderzoek van de AP in 2019 zijn zich op dat moment bewust geworden van het feit dat de AP destijds inderdaad onjuist en onvolledig was geïnformeerd op de volgende punten:
De Belastingdienst/Toeslagen legt niet de afkomst van toeslaggerechtigden vast. Wel krijgt Belastingdienst/Toeslagen de actuele gegevens over de nationaliteit uit de Basisregistratie personen (Brp). Hierin wordt de tweede nationaliteit niet opgenomen, dus die informatie heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet.
De nationaliteit wordt uiteraard niet gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren.
Deze informatie is onjuist gebleken. Uit de voorbereiding van de reactie aan de AP in juli 2017 komt het beeld naar voren dat door de betrokken medewerkers niet is stilgestaan bij de mogelijkheid dat de (dubbele) nationaliteit uit de GBA geregistreerd is gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen (TVS genaamd) na de overgang naar de Brp. Ook zijn geen opmerkingen terug te vinden over de indicator Nederlanderschap ja/nee in het risicoclassificatiemodel, die sinds de invoering van het model in 2013 daarin was opgenomen. Wel werd een relatie gelegd met het een CAF 11-onderzoek, waarbij onder meer werd opgemerkt dat Belastingdienst/Toeslagen hierbij niet selecteerde op nationaliteit, maar dat alle gegevens van de betrokken ouders wel zichtbaar werden gemaakt. De betrokken medewerkers wisselden onderling opmerkingen uit over de vraag of het nodig was de nationaliteit in dit kader op te nemen en of Belastingdienst/Toeslagen die bevoegdheid wel had. Daarop werd aangegeven dat de registratie van nationaliteit in het kader van het CAF 11-onderzoek niet nodig leek en dat registratie van nationaliteit op grond van artikel 18 Wbp onder meer slechts mag plaatsvinden met het oog op de identificatie van de betrokkene en voor zover dit voor het doel onvermijdelijk is. In zijn algemeenheid werd genoemd dat de informatie wel nodig kan zijn voor het bepalen van het recht op een toeslag, omdat daarvoor nodig is te kunnen bepalen of iemand de Nederlandse nationaliteit heeft en zo nee, of de vreemdeling wel of niet rechtmatig verblijf in Nederland heeft. In de reactie aan de AP is in juli 2017 vervolgens alleen deze laatste algemene bepaling opgenomen onder verwijzing naar de artikelen 8 en 11 Vreemdelingenwet en artikel 9 Awir. Helaas is destijds geen opvolging gegeven aan de opmerkingen over de bevoegdheid van de registratie van nationaliteit door Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het CAF-11 onderzoek.
De Directeur van Toeslagen heeft in het interview met de AP op 25 april 2019 de twee vorengenoemde punten in de reactie aan de AP in 2017 gerectificeerd. Zij heeft aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Brp overneemt. Voorheen (tot 2014) gebeurde dit uit de GBA. Vanuit de GBA werd de dubbele nationaliteit overgenomen. In de gevallen dat de dubbele nationaliteit in de GBA aanwezig was, is deze geregistreerd gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen na de overgang naar de Brp. Op dit punt is de reactie aan de AP in 2017 dus onjuist. Tevens heeft zij aangegeven dat in het risicoclassificatiemodel het criterium (tweede) nationaliteit niet werd gebruikt, maar dat het criterium wel/geen Nederlanderschap wel werd gebruikt. Voor de kinderopvangtoeslag is deze indicator in oktober 2018 uit het model gehaald. Voor de huurtoeslag is dit in april 2019 gebeurd. Dit is onder meer in de kamerbrief van 11 juni 2019 ook met uw Kamer gedeeld. Daarin is ook aangegeven dat in het geval, bij een dubbele nationaliteit, een van beide nationaliteiten de Nederlandse was, de burger in het risicoclassificatiemodel met Nederlanderschap werd geclassificeerd.
Gedurende het onderzoek van de AP is verder vanuit Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat in het kader van CAF-onderzoeken bij Belastingdienst/Toeslagen queryverzoeken werden gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren en dat onder meer gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit hier onderdeel van uitmaakten. Dit is onder meer verwoord in de brief aan de AP van 20 september 2019, die ik als bijlage bij de Kamerbrief van 17 juli jl. heb gevoegd.
Uit het vorenstaande komt naar voren dat in 2017 weliswaar sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, maar dat niet valt te concluderen dat dit willens en wetens gebeurde. Wel wil ik benadrukken dat het betreurenswaardig is dat destijds niet grondiger is gekeken naar dit vraagstuk.
Ten slotte wil ik voor de volledigheid vermelden dat momenteel wordt gewerkt aan de afhandeling van een WOB-verzoek over etnisch profileren waarin ook documenten aan de orde zijn of nog kunnen komen die betrekking hebben op of samenhangen met de onderhavige vraag. Waar nodig kom ik hier op terug.
Klopt het dat door het liegen van de Belastingdienst/toeslagen, die van meer dan een miljoen gezinnen wel de dubbele nationaliteit bijhield en het wel gebruikte voor automatische risicoselectie, het onderzoek gefrustreerd is en jaren duurde en dat het na te zijn afgesloten in 2017 later moest worden heropend?
Uiteraard betreur ik de in het antwoord op vraag 1 beschreven onjuiste voorstelling van zaken in 2017 en de mogelijke gevolgen die deze heeft gehad voor het onderzoek van de AP. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 heb ik echter geen concrete aanwijzingen dat dit met opzet gebeurde. De uit de vasthoudendheid van een aantal ouders, hun vertegenwoordigers en diverse leden van de Tweede Kamer voorvloeiende (externe) signalen zijn voor de AP aanleiding geweest het onderzoek alsnog te hervatten met een informatieverzoek van 28 november 2018 en vervolgens met een onderzoek ter plaatse op 25 april 2019. In dat stadium zijn extra checks en balances aangebracht om de juistheid en de volledigheid van de beantwoording aan de AP te waarborgen. Hierdoor heeft de beantwoording toen op momenten helaas langer geduurd dan wenselijk was. De AP heeft hierbij meerdere keren gewezen op de gevolgen van niet-meewerken, zoals een last onder dwangsom of boete. Ook kwam regelmatig nieuwe informatie naar boven die tussentijds met de AP werd gedeeld. Het onderzoek heeft ook daardoor tot mijn spijt te lang geduurd. Wel wil ik hierbij benadrukken dat de voorzitter van de AP tijdens de presentatie van het rapport ook heeft aangegeven dat de situatie recentelijk merkbaar is verbeterd.
Gezien de bevindingen van de AP acht ik het van belang om het gehele traject gezamenlijk te evalueren om daar lessen uit te trekken voor de toekomst. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de AP ga ik verder graag breder in gesprek over de effecten die de bevindingen van de AP op ouders hebben gehad of mogelijk nog steeds hebben.
Klopt het dat het al in 2017 intern bij de Belastingdienst bekend was dat er duidelijk gelogen was tegen de Autoriteit Persoonsgegevens, maar dat de Belastingdienst ervoor koos dit niet aan de Autoriteit Persoonsgegevens te vertellen?
Hier zijn voor zover mij bekend geen aanwijzingen voor; zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in de Kamer ook aangaf dat de Belastingdienst niet de waarheid verteld had bij het dossier op de kinderopvangtoeslag?
Ja, dat herinner ik mij. Mijn ambtsvoorganger heeft onder meer in de Kamerbrief van 11 juni 2019 hierover aangegeven dat in het proces vanaf 2014 fouten zijn gemaakt, ook richting de NO. Dit is natuurlijk zeer ongewenst en ook hier moeten we kijken wat er kan worden geleerd. Als er onverhoopt toch – naar later blijkt – onjuiste informatie wordt verstrekt, is het zaak dit zo snel mogelijk recht te zetten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegegeven dat stukken achtergehouden zijn in rechtszaken? 2
Ik ben bekend met de gegeven antwoorden op de Kamervragen waar in deze vraag naar wordt verwezen.
Wat voor een straf krijgt een burger die of een bedrijf dat willens en weten liegt tegen de Belastingdienst? Kunnen zij aangemerkt worden als fraudeur en een boete krijgen?
De gevolgen van het door een burger of bedrijf willens en wetens liegen tegen de Belastingdienst hangen af van de context en de omstandigheden van het geval. Dit zal in elk geval consequenties (kunnen) hebben voor de belastingheffing of de toeslagtoekenning zelf als bijvoorbeeld is gelogen over een aftrekpost of over de voorwaarden voor een toeslag. Hierbij kan de Belastingdienst in het algemeen een vergrijpboete opleggen in de gevallen dat grofschuldig of opzettelijk onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en daardoor te weinig belasting is geheven. De vergrijpboete bedraagt 25% (grove schuld) of 50% (opzet) van de te weinig geheven belasting. Ook in de toeslagsfeer is het alsdan opleggen van een boete mogelijk. Een burger die verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen en dat niet, onjuist of onvolledig doet begaat verder een overtreding welke kan worden bestraft met hechtenis van maximaal zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Doet een burger dit opzettelijk met het doel dat te weinig belasting wordt geheven dan is de gevangenisstraf ten hoogste vier jaren, een geldboete van de vierde categorie, of ten hoogste éénmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Deze strafrechtelijke weg wordt overigens alleen in uitzonderlijke gevallen gevolgd (zie onder meer het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en toeslagen (Stcrt. 2015, 17 271) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
Wat zijn de gevolgen wanneer de Belastingdienst liegt tegen een Hoog College van Staat, een rechtbank of een toezichthouder?
Voor het functioneren van de rechtstaat acht ik het van groot belang dat Hoge Colleges van Staat, rechtbanken en toezichthouders over de juiste informatie beschikken die zij nodig achten voor hun onderzoek. Het met opzet delen van onjuistheden aan deze instanties staat hieraan in de weg en is dan ook niet acceptabel. In zijn algemeenheid zullen de hiervoor genoemde instanties het overheidsorgaan (publiekelijk) aanspreken indien zij onjuistheden hebben verkondigd in de procedure. De specifieke gevolgen zijn afhankelijk van de procedure waarin deze onjuistheden zouden zijn gedeeld. Zo kan de rechter het feit dat onjuistheden zijn verkondigd meewegen bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Een toezichthouder kan hier bovenop een boete opleggen voor het niet meewerken aan het onderzoek.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft dat u excuses zou aanbieden als de Belastingdienst gelogen heeft?
Ja.3
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de Belastingdienst excuses gemaakt heeft richting de Autoriteit Persoonsgegevens, de Nationale ombudsman, de rechtspraak in Nederland en de ouder die deze zaak had aangespannen?
Met de AP en de NO heeft de Directeur Toeslagen persoonlijk gesprekken gevoerd over de onjuiste en onvolledig verstrekte informatie. Aan de NO is dit in een brief bevestigd.
In een aantal rechtszaken is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen een te beperkte selectie had gemaakt van de «op de zaak betrekking hebbende» stukken. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 11 oktober 2018 aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen de op de zaak betrekking hebbende stukken ruimhartig zal overleggen. Daar waar stukken naar nader inzicht «op de zaak betrekking hebbend» waren, zijn zij daarna alsnog en ruimhartig verstrekt. Dit heeft ertoe geleid dat daarna in (lopende) beroepszaken meer stukken zijn verstrekt.
Kunt u eventuele excuusbrieven aan de Kamer doen toekomen?
De brief aan de NO van 3 februari 2020 is eerder met uw Kamer gedeeld als bijlage bij Kamerstuk 31 066 nr. 596 en tevens te raadplegen op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/02/04/bijlage-3-brief-aan-de-nationale-ombudsman.
Begrijpt u dat een ouder geen schijn van kans heeft wanneer de Belastingdienst stukken achterhoudt of geen open kaart speelt?
Ik vind het van groot belang dat ouders in bezwaar- en beroepsprocedures de beschikking hebben over «alle op de zaak betrekking hebbende stukken». Ik meen dat de gelijkheid der procespartijen een groot goed is dat moet worden gerespecteerd. Mijn ambtsvoorganger heeft hier reeds actie op ondernomen. In lopende rechtszaken zijn vanaf eind 2018 aanvullende stukken in procedures alsnog ingediend, waarbij ruimhartig is gekeken of sprake was van een op de zaak betrekking hebbend stuk. Dat neemt overigens niet weg dat er verschil van mening kan bestaan over de vraag of een stuk «op de zaak betrekking heeft». Die vraag is dan onderdeel van het geschil waarover de rechter oordeelt. Ook kunnen er redenen zijn dat de Belastingdienst van mening is dat het belang om een stuk niet geheel ongelakt te verstrekken zwaarder weegt dan het belang van een ouder bij het ontvangen van het (ongelakte) stuk. Dat is bijvoorbeeld het geval als uit het stuk de controlestrategie van de Belastingdienst blijkt. Aan de belanghebbende en de rechter wordt dan gemeld dat de Belastingdienst een stuk niet geheel ongelakt aan de belanghebbende wil verstrekken. De rechter ontvangt dan wel het ongelakte stuk en beslist op grond van artikel 8:29 Awb of deze weigering gerechtvaardigd is.
In het kader van de hersteloperatie Toeslagen wordt ruimhartig omgegaan met het verstrekken van stukken aan ouders. Dit geldt voor alle verzoeken van de ouders in het kader van de compensatieregeling, de hardheidstegemoetkoming, de OGS-tegemoetkoming en de verzoeken om dossierinzage.
Wanneer en hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtbank (inclusief Hoge Raad en Raad van State) en stukken voor ouders achtergehouden?
Vooropgesteld zij dat de Belastingdienst er altijd naar streeft om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken, niet alleen in gerechtelijke procedures, maar ook daarbuiten. De Belastingdienst is daarbij gebonden aan wet- en regelgeving, die het verstrekken van inlichtingen onder bepaalde omstandigheden niet toestaat vanwege de verplichting tot geheimhouding die de Belastingdienst heeft. De reden daarvoor is dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens en inlichtingen die zij aan de Belastingdienst verstrekken, niet in de openbaarheid komen. Daarnaast heeft de Belastingdienst ook rekening te houden met belangen zoals het belang dat de controlestrategie niet bekend wordt, zodat burgers daarop kunnen anticiperen en de Belastingdienst zijn toezichtstaak niet meer naar behoren kan uitoefenen.
Het voorgaande neemt niet weg, dat binnen de Belastingdienst ook fouten worden gemaakt. Hoe vaak dat gebeurt, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naar aanleiding van de toezegging van mijn ambtsvoorganger van 11 oktober 2018 zijn in enige destijds lopende rechtszaken een aantal stukken nagezonden. Evenmin hebben we een beeld van situaties waarin door een medewerker bewust wordt gelogen in een rechtbank; als dit zich voordoet is dat natuurlijk absoluut niet acceptabel.
Op welke wijze gaat u de ouders tegemoet komen wanneer de Belastingdienst stukken (zoals telefoonnotities) voor hen achtergehouden heeft?
In het kader van de hersteloperatie kunnen ouders een verzoek indienen tot herbeoordeling van hun zaak. Bij de beoordeling of een ouder in aanmerking komt voor een herstelregeling zullen alle op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden meegewogen. Bij de beoordeling van dossiers door de hersteloperatie Toeslagen zal daarom – waar gewenst samen met de ouder – ook aandacht worden besteed aan de volledigheid van de dossiers. Zodat de herbeoordeling plaatsvindt aan de hand van alle relevante stukken en zoveel mogelijk recht kan worden gedaan aan de ouder.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtszaken over de kinderopvangtoeslag en hoe vaak heeft zij stukken achter gehouden?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst dit achteraf recht gezet en excuses aangeboden?
Zie het antwoord op de vragen 9 en 12.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst de rechtsstaat ernstig schaadt wanneer hij (willens en wetens) liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak?
Ja, die mening deel ik. Ik herken mij echter niet in het beeld dat de Belastingdienst willens en wetens liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak. Wel worden er, helaas, fouten gemaakt. Dat moet uiteraard beter. De praktijk waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken werden overgelegd, is zoals hiervoor aangegeven, na de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw kamer van 11 oktober 2018 aangepast.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden, in verband met de samenhang wordt in de beantwoording van de vragen 3, 9, 12 en 14 verwezen naar andere antwoorden die zijn opgenomen in deze beantwoording.
Het bericht ‘Neonazi Heerlen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met deze berichten?1 2
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Bent u van mening dat personen of organisaties die uitingen doen zoals «Tod allen Juden» zich schuldig maken aan het oproepen tot geweld en vervolgd en gestraft zouden moeten worden?
Of een uiting of een handeling een strafbaar feit is betreft een juridische beoordeling, waarbij feiten en omstandigheden worden getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie. Deze beoordeling wordt gemaakt door het Openbaar Ministerie.
Kunt u uitleggen waarom Fadi J., de Duits-Irakese nazi, en/of zijn nazi partij, de afgelopen jaren niet vervolgd is/zijn door het Nederlandse openbaar ministerie (OM) voor het oproepen tot geweld?
Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om strafrechtelijke vervolging in te stellen. In deze specifieke zaak is door OM en de politie samengewerkt met de Duitse rechtshandhavingsautoriteiten. Op 16 juli jongstleden heeft dit, na een door Duitsland gedaan overleveringsverzoek, geleid tot de arrestatie van J. De Nederlandstalige website van J. is inmiddels niet meer bereikbaar.
Bent u bereid deze Duits-Irakese nazi alsnog te laten vervolgen voor het oproepen tot geweld? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om dergelijke beslissingen te nemen, niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid.
Bent u bereid deze Duits-Irakese nazi ons land uit te knikkeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om iemands verblijfrecht in Nederland te bepalen, niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid.
Bent u van mening dat zolang u Duits-Irakese nazis zoals Fadi J., die oproepen tot het doden van alle Joden, niet keihard aanpakt, u oogluikend toestaat dat Joden ook daadwerkelijk slachtoffer van geweld worden?
Nee, ik ben van mening dat een dergelijke algemene conclusie niet kan worden getrokken op basis van een individuele casus. Ik verwijs u hierbij ook naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat mensensmokkel via visserij een ‘blinde vlek’ is |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «»Inspectie: mensensmokkel via visserij is «blinde vlek»»?1
Ja, op 20 juli heb ik het Inspectierapport «Toezicht op de Maritieme Grenzen» en de kabinetsreactie met uw Kamer gedeeld.2
Klopt het dat uit het onderzoeksrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid blijkt dat bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Zeehavenpolitie Rotterdam (ZHP) informatie over mogelijke risico’s van mensensmokkel en illegale migratie via de visserij en de pleziervaart ontbreekt, van onvoldoende kwaliteit is of niet gemakkelijk uit informatiesystemen kan worden gehaald, terwijl respondenten wel degelijk risico’s zien in deze segmenten en dat bij diezelfde diensten niet duidelijk is of de controles die worden uitgevoerd op de veerdiensten en cruiseschepen effectief zijn?
Controle op pleziervaart en visserij vindt plaats door onder andere de ZHP, KMar en Douane. Tevens voeren de in Kustwachtverband samenwerkende handhavingsdiensten zoals het Team Maritieme Politie, KMar, Douane en de NVWA, controles uit aan boord van de op zee varende schepen, waarbij de bevindingen van deze controles beschikbaar zijn voor de ZHP en KMar. Mede op basis van de informatie die verkregen wordt uit de controles en informatie-uitwisseling tussen organisaties, worden risico’s t.a.v. pleziervaart en visserij ingeschat. Het huidige risicobeeld voor deze segmenten is dat de risico’s t.a.v. illegale migratie en mensensmokkel beperkt zijn. Zo zijn er in 2019 in kustwachtverband ruim 350 controles3 uitgevoerd bij pleziervaartuigen en visserijschepen waarbij de overtredingen die zijn geconstateerd geen indicaties van illegale migratie en mensensmokkel bevatten. Ook uit de ruim 450 controles4 die de KMar in 2019 heeft uitgevoerd blijkt dat er daarvoor geen indicaties zijn. Ondanks de beperkte risico’s blijven de KMar en ZHP alert op signalen die kunnen duiden op bepaalde modi operandi en trends, bijvoorbeeld op een mogelijke waterbedeffect vanuit buurlanden waar sprake is van illegale overtochten richting het Verenigd Koninkrijk. Uit het Inspectieonderzoek blijkt dat het risicogestuurd optreden van de organisaties verbetering behoeft, waaronder training van personeel, vernieuwing van systemen en verbeteren van risico-indicatoren. Voor de verbetermaatregelen die de organisaties nemen, verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Welke informatie heeft u momenteel, zowel kwalitatief als kwantitatief, over de mate waarin sprake is van mensensmokkel en illegale migratie via visserij en pleziervaart?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mensensmokkel en illegale migratie ten alle tijden moet worden bestreden en dat daarbij ook volle aandacht moet zijn voor controles op schepen en plekken die minder voor de hand liggen, zoals de visserij en pleziervaarten?
Grenscontroles worden op basis van het Schengen acquis uitgevoerd met onder meer het doel om illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit zoals mensensmokkel tegen te gaan. Naast de wettelijke verplichtingen die volgen uit de Schengengrenscode worden mede op basis van informatie en risicoanalyses, keuzes gemaakt waar de beschikbare capaciteit het beste ingezet kan worden. Zoals opgemerkt bij de beantwoording van vraag 2 en 3 laat het risicobeeld bij de visserij en pleziervaarten vooralsnog beperkte risico’s zien t.a.v. illegale migratie en mensensmokkel en worden door de Kmar en in kustwachtverband controles uitgevoerd.
Herkent u het in het rapport geschetste beeld dat ondanks dat de havenmeesters geen officiële taak hebben als grensbewakers, zij van groot belang zijn bij het signaleren van vermoedens van mensensmokkel en illegale migratie, maar dat zij zelden een melding bij de KMar of ZHP doen van vaartuigen die van buiten het Schengengebied komen, terwijl dat wel moet gebeuren? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe de meldingsbereidheid van de havenmeesters kan worden verbeterd en hierover ook in gesprek te treden met de havenbedrijven?
In het rapport wordt op de rol van havenmeesters van (jacht)havens voor pleziervaart en visserij gedoeld in relatie tot vaartuigen die van buiten het Schengengebied komen. In de Schengengrenscode wordt gesproken van de havenautoriteit. Vaak is deze autoriteit een aangewezen havenmeester maar dit kan ook een andere functionaris zijn. Als bekend is dat een vaartuig van buiten het Schengengebied komt, dient de havenautoriteit de aankomst ervan door te geven aan de KMar en de ZHP. Deze is hierbij afhankelijk van de informatie die de schipper verstrekt. Dit staat los van vermoedens van mogelijke mensensmokkel en illegale immigratie die de havenautoriteit krijgt bij zijn toezicht op de (jacht)haven. Het is belangrijk dat die signalen gedeeld worden met ZHP en KMar. De KMar heeft, zoals ook in het inspectierapport wordt aangegeven, zogeheten maritieme wijkoppers die de contacten onderhouden met de havenmeesters. De wijkopper onderhoudt het netwerk namens de KMar met de maritieme gemeenschap in zijn werkgebied. Daarnaast investeert de ZHP in contacten en signaalherkenning met de havenmeesters in de regio Rotterdam. Zowel de KMar als de ZHP zullen verkennen hoe de informatiepositie en samenwerking met de havenautoriteiten verbeterd kunnen worden.
Bent u bereid om in samenwerking met de KMar en de ZHP meer te gaan werken met risicoanalyses, zodat beter inzichtelijk wordt gemaakt op welke tijdstippen en plekken verdachte boten aankomen, waardoor controles doelgerichter kunnen worden uitgevoerd? Bent u tevens bereid de informatiesystemen, die hierbij essentieel zijn maar in de praktijk vaak inefficiënt blijken, te moderniseren?
Naar aanleiding van de bevindingen van het inspectierapport verkennen de KMar en ZHP momenteel de mogelijkheden om de intensieve samenwerking te versterken, met name op tactisch niveau, met als doel het risico gestuurd maritiem grenstoezicht te verbeteren. Onderdeel van deze verkenning is het gezamenlijk opstellen van risicoanalyses.
Is het personeelsbestand van de KMar belast met het bewaken en controleren van zeehavens en de ZHP momenteel op volledige sterkte om haar belangrijke taken uit te voeren? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het personeelsbestand bij beide organisaties op de gewenste sterkte wordt gebracht? Deelt u de conclusie van het onderzoeksrapport dat er meer moet worden geïnvesteerd in medewerkers van de KMar en ZHP zodat zij in de toekomst de benodigde informatie op een efficiënte manier uit de systemen kunnen halen en kunnen koppelen?
Een aanzienlijk gedeelte van de capaciteit van de KMar en ZHP wordt ingezet op de systematische grenscontroles conform de verplichting uit de Schengengrenscode. Omdat de capaciteit van de KMar en ZHP beperkt is maken zij, binnen de kaders van hun wettelijke verplichting en mede op basis van informatie en risicoanalyses, keuzes waar zij de resterende capaciteit inzetten. Hierdoor kan de inzet van capaciteit per segment verschillen. Het grootste risico t.a.v. maritiem toezicht op dit moment is illegale migratie via de vrachtferry’s naar het Verenigd Koninkrijk. Daardoor is er minder capaciteit beschikbaar voor controle op andere maritieme segmenten, zoals pleziervaart of visserij. Echter betekent dit niet dat er geen controles plaatsvinden op deze segmenten. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2 en 3.
Omdat in de afgelopen jaren de groei van passagiersstromen een grote druk legde op de capaciteit van de KMar, investeert het kabinet sinds 2017 in de structurele uitbreiding van de capaciteit van de KMar, zowel voor de taken op de luchthavens als het maritiem toezicht. Met de structurele toekenning van € 43,4 miljoen resteert nog een tekort van € 5 miljoen per jaar. In totaal gaat het om een uitbreiding van 417 VTE. Periodiek wordt deze capaciteitsbehoefte herijkt. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd5.
Wat betreft het efficiënt halen en koppelen van informatie uit systemen, is investering in personeel noodzakelijk. Dit gebeurt onder andere in de opleiding van grenswachters. Het verbeteren van deze processen is daarnaast afhankelijk van het moderniseren van de systemen waarmee medewerkers werken. In lijn met de aanbeveling uit het Inspectierapport wordt door de KMar en ZHP gewerkt aan de verbetering van relevante systemen. Ook investeert Nederland in de komende jaren om de Europese systemen (SIS, VIS, Eurodac, Ecris, EES, ETIAS, Eurosur) voor grensbeheer, migratie en veiligheid te implementeren. Dit zal leiden tot een integraal Europees informatiesysteem voor «slim» grensbeheer.
Hiervoor verwijs ik u naar mijn beleidsreactie op het Inspectierapport.6
Wat vindt u van de aanbeveling het opleidingscurriculum structureel te moderniseren zodat het personeel de actueelste kennis wordt bijgebracht?
De Inspectie beveelt de Koninklijke Marechaussee aan om te investeren in medewerkers zodat zij de benodigde ervaring en kennis op kunnen doen van specialistische taakgebieden en functies en deze minder frequent te rouleren, omdat kennis hierdoor verloren gaat. Als onderdeel van de reorganisatie werkt de KMar aan een verlenging van de aanstelling van functies naar vijf tot zeven jaar Ik verwijs u hiervoor naar mijn beleidsreactie op het Inspectierapport.7
Hoe verloopt de samenwerking met grensbewakers uit andere landen, zoals België? Werken beide landen met eenzelfde informatiesysteem en kan informatie om die reden ook gemakkelijk worden uitgewisseld? Zo nee, bent u bereid deze samenwerking en informatie-uitwisseling te optimaliseren?
Op het gebied van informatie-uitwisseling is er nauw contact met omliggende landen aangaande de laatste trends en ontwikkelingen met betrekking tot mensensmokkel en illegale migratie. Lidstaten gebruiken over het algemeen (verschillende) nationale systemen, maar dit is geen beletsel om informatierapporten te delen. Daarnaast maken lidstaten gebruik van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) waarmee zij informatie over de maritieme buitengrenzen kunnen delen met andere lidstaten en Frontex. Specifiek ten aanzien van de maritieme grenscontroles is het contact met België en het Verenigd Koninkrijk intensief. Ook vinden er periodiek netwerkbijeenkomsten plaats, de zogenaamde Cross Border Intelligence Group, bestaande uit vertegenwoordigers uit België, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Dit netwerk komt fysiek eenmaal per jaar bij elkaar. Daarnaast wordt er informatie uitgewisseld met de Europese agentschappen Frontex en Europol.
Bent u bereid het rapport voorzien van een kabinetsreactie naar de Kamer te sturen en daarbij in te gaan op de andere aanbevelingen zoals de verbetering van de kwaliteit van informatie en uitleesbaarheid van informatiesystemen en het toepassen van audits op de controles op veerdiensten en cruiseschepen?
Zie beantwoording vraag 1.
De informatie die de Nederlandse regering had over de betrokkenheid van door Nederland betaalde UAWC-medewerkers bij de terreurorganisatie PFLP en het feit dat zij verdacht worden van een terreuraanslag, waarbij de 17 jarige Rina Shnerb om het leven gekom |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u de hele briefwisseling tussen UK laywers for Israel en de Nederlandse regering aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik verwijs u graag naar de bijlages bij deze beantwoording1 en de eerdere beantwoording op schriftelijke Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572.
Heeft u, met de kennis van nu, een aantal vragen van hen onvolledig beantwoord? Zo ja, welke signalen zijn niet goed opgepakt?
De vragen van UKLFI zijn in het verleden zo volledig mogelijk beantwoord op basis van de toen beschikbare informatie. Het binnenkort in opdracht van het kabinet te starten externe onderzoek zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt.
Op welke datum heeft de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) de Nederlandse vertegenwoordiging geinformeerd over het feit dat twee van haar medewerkers gearresteerd waren als terrorismeverdachte?
Een toenmalige medewerker van UAWC werd in augustus 2019 gearresteerd, maar vervolgens op last van de Israëlische rechter weer vrijgelaten. Deze persoon werd op 25 september opnieuw gearresteerd. Op 1 oktober werd bekend dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de bomaanslag in augustus 2019, waarbij een dodelijk slachtoffer viel. Tevens werd die dag duidelijk dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, naar verluidt als gevolg van zijn arrestatie en verhoor. UAWC heeft Nederland op 1 oktober over de arrestatie geïnformeerd, en dat verder toegelicht in een gesprek op 3 oktober. Sindsdien zijn er regelmatig contacten geweest tussen de Nederlandse Vertegenwoordiging en UAWC, waaronder over de arrestatie van de tweede medewerker.
Op welke datum heeft UAWC de salarissen van deze twee medewerkers stop gezet?
Op 6 en 8 oktober 2019 zijn de contracten met beide personen beëindigd.
Hoe lang (van welke datum tot welke datum) is er geld betaald aan deze twee medewerkers? En hoeveel salaris betreft het?
Het financieren van indirecte kosten, zoals gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende diensten en management, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren. Zonder financiering van zulke kosten kunnen er geen projecten worden uitgevoerd. Het bedrag dat is opgenomen in een begroting (inclusief indirecte kosten) is de basis waarvoor het Ministerie van Buitenlandse Zaken een financiering aangaat. Voordat een financiering wordt aangegaan vindt er een beoordeling van het projectvoorstel plaats. Middels deze beleidsmatig, beheersmatige en financiële toetsing wordt vastgesteld of het voorstel voor financiering in aanmerking komt. Uitgangspunt is dat financiering van werkelijke kosten plaatsvindt. Dit proces is ook doorlopen bij de financiering aan UAWC.
Op basis van de van UAWC ontvangen informatie is berekend dat het Nederlandse aandeel (inclusief het percentage via het FAO-project, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 7) in de ontvangen salarissen van deze twee medewerkers in de hierboven genoemde periode van zes jaar een totaal is van ongeveer USD 121.692. Dit is in totaal ongeveer 27% van het totaalsalaris dat aan deze twee personen is betaald over de periode januari 2013 tot en met oktober 2019. De andere delen van hun salarissen werden betaald door andere donorprojecten en door de organisatie zelf.
Uit door UAWC verstrekte salarisgegevens blijkt het volgende. Voor de eerste medewerker is vanaf januari 2013 tot en met september 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project. Daarnaast is een ander gedeelte van het salaris van deze medewerker betaald via een project van FAO (zie antwoord vraag 7) waarvan Nederland één van de vijf donoren is. Voor de tweede medewerker is vanaf januari 2013 tot en met oktober 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project.
Op welke datum was het bij Nederland duidelijk dat de twee medewerkers deels met Nederlands belastinggeld betaald zijn?
Op 8 juli 2020 bleek bij archiefonderzoek in het kader van beantwoording van Kamervragen dat zij een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC.
Hoeveel geld zou UAWC ontvangen aan subsidie van Nederland dit jaar en hoeveel daarvan is al overgemaakt? En op welke data is dat gebeurd?
Voor zover kan worden achterhaald wordt UAWC via de volgende instrumenten direct ofwel indirect gefinancierd. In 2020 zou UAWC EUR 1.658.888 subsidie ontvangen ten behoeve van het Land and Water Resource Management Program. Op 30 januari 2020 is de eerste betaling van EUR 1.274.056 ontvangen door UAWC. Op 9 juli 2020 is besloten verdere betalingen aan te houden.
UAWC is daarnaast uitvoerende partner in het Reform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizationsproject, dat wordt geleid door de Voedsel en Landbouw organisatie van de VN (FAO). Nederland is één van de vijf donoren in dit project, en financiert ongeveer 20% van het budget. Eerder dit jaar is EUR 320.475 door de Voedsel en Landbouw organisatie uitbetaald aan UAWC. De EU is één van de andere donoren in dit project. Vanuit dit project zou UAWC in 2.020 EUR 391.915 ontvangen. De Nederlandse bijdrage aan de EU begroting, waaruit ook dit project is gefinancierd, is ongeveer 5%.
Op 1 juli 2020 is een publiek-privaat partnerschapsproject positief beoordeeld onder de Sustainable Development Goals Partnerhip (SDGP) faciliteit, een Nederlands subsidie-instrument dat wordt uitgevoerd door RVO. Het betreffende project heet Innovating the Value Chain for Palestinian Olives, waarbij UAWC één van de consortiumpartners is. Dit project is nog niet van start gegaan en er zijn geen betalingen gedaan.
UAWC is een partner van het Women’s Peace and Humanitarian Fund (WPHF) van de VN en ontvangt financiering voor activiteiten op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid voor een project in Hebron. Er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC. De Nederlandse bijdrage a 2 miljoen euro gaat in zijn geheel naar Mali.
Hangende het externe onderzoek worden door Nederland geen betalingen gedaan via FAO en SDGP die indirect UAWC financieren.
Kunt u de laatste twee audits van UAWC aan de Kamer doen toekomen alsmede alle jaarrekeningen of stukken waarmee de Nederlandse subsidie aan UAWC verantwoord is over de jaren 2017–2020?
Onze intentie is om deze documenten zo spoedig mogelijk met u te delen. Dit vraagt wel om enkele stappen op het gebied van persoons gegevensbescherming en dient te gebeuren op basis van of met inachtneming van de gedrags- en beroepsregels van auditorganisaties.
Acht u de controle over substantiele subsidiebedragen aan UAWC de afgelopen jaren voldoende?
Ja. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, het beoordelen van financiële en inhoudelijke rapportages, onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties en informatiedeling tussen donoren. De steun aan UAWC maakte tevens deel uit van de doorlichting van het ontwikkelingsprogramma gedurende de jaren 2008–2014 door de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB). IOB concludeerde dat »Fiduciary mechanisms were built into the project designs. These mechanisms and the project documentation did not reveal irregularities in project management.» Zie ook de evaluatie «How to Break the Vicious Cycle – Evaluation of Dutch Development Cooperation
Wie gaat nu onderzoek uitvoeren en wat is de onderzoeksopdracht?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gestart met de werving van een externe partij voor dit onderzoek. Het onderzoek is gericht op eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn.
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De arrestatie en gevangenneming van mensenrechtenverdedigers in Niger |
|
Martijn van Helvert (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten van Amnesty International1 en CNV Internationaal2 over de arrestatie en gevangenneming van mensrechtenverdedigers, waaronder twee vakbondsleiders Moudy Moussa en Halidou Mounkaila, in Niger?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat onlangs drie activisten zijn vrijgelaten, mede onder druk van (inter)nationale niet-gouvernementele organisaties en mensenrechtenorganisaties, waaronder ook Amnesty International, maar dat het verzoek voor voorlopige vrijlating van beide vakbondsleiders (Moudy en Halidou) is afgewezen, terwijl zij van dezelfde strafbare feiten beschuldigd worden? Deelt u de opvatting dat de mensenrechten van deze gevangen vakbondsleiders in Niger gerespecteerd moeten worden, ook in tijden van corona, en dat de overheid in Niger alles in het werk moet stellen om de veiligheid van deze vakbondsleiders te waarborgen?
Ja daar ben ik van op de hoogte. Mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid en recht op een eerlijke rechtsgang, staan aan de basis van open en vrije samenlevingen overal ter wereld en vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid. Dit draagt Nederland internationaal uit, in multilaterale fora en bilaterale gesprekken, zo ook in gesprekken met de autoriteiten van Niger.
Deelt u de opvatting dat overheden zoals Niger de COVID-19 crisis aangrijpen om de politieke ruimte, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vakvereniging (ILO-conventie 87), te verkleinen en dat dit obstakels zijn waardoor vakbondsleiders hun werk niet uit kunnen voeren?
De Covid-19 maatregelen zetten de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in veel landen onder druk. Het is van belang dat autoriteiten een goede, transparante afweging maken in het opleggen van restricties, met oog voor de tijdelijkheid en proportionaliteit van de maatregelen. Het recht op vrijheid van meningsuiting en de vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld om zich te laten horen, vormen belangrijke speerpunten in het buitenlandbeleid. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor mensenrechtenverdedigers. Nederland keurt disproportionele en willekeurige maatregelen af waarbij fundamentele rechten zoals het recht op vrijheid van meningsuiting geschonden worden en roept internationaal en via internationale partners op tot een mensenrechtenbenadering in COVID-19 maatregelen.
Wanneer zijn gesprekken gevoerd met de autoriteiten van Niger, inclusief de Mensenrechten Commissie van Niger, over dit onderwerp? Kunt u de uitkomsten van die gesprekken delen?
Het onderwerp is meermaals opgebracht in gesprekken met de autoriteiten van Niger. De Nederlands Tijdelijk Zaakgelastigde in Niamey heeft de kwestie in april 2020 aangekaart bij de mensenrechtencommissie van Niger, in samenwerking met de EU-ambassadeur te Niamey. Vervolgens heeft de Mensenrechten Commissie de zaak eind april aan de orde gesteld bij de premier van Niger, de heer Brigi Rafini. Daarna heeft de EU, mede op verzoek van Nederland, het onderwerp aangekaart tijdens de politieke dialoog met Niger in juni 2020. Tot slot is in juli 2020 de Nederlandse zorg omtrent de arrestaties en het belang van een eerlijke rechtsgang opgebracht in een gesprek met de Nigerese ambassadeur voor Nederland in Brussel. Ook is expliciet gevraagd naar de reden van gevangenhouding van de twee vakbondsleiders Moudy Moussa en Halidou Mounkaïla.
In welke mate heeft Nederland financieel en in ander opzicht bijgedragen aan het tegengaan van jongerenwerkloosheid in Niger en in welke mate zijn de vakbonden, van wie de leiders nu vastzitten, betrokken bij de uitvoering van de door Nederland gesteunde projecten?
Nederland is haar portfolio in Niger nog aan het opbouwen, waarbij het opbouwen van het jeugdwerkgelegenheidsportfolio door COVID-19 enige vertraging heeft opgelopen. Naar verwachting zullen er in het vierde kwartaal van dit jaar uitvoeringscontracten voor jeugdwerkgelegenheidsprojecten worden gesloten met geïnteresseerde partijen, op basis van in de komende weken af te ronden voorbereidende studies. Hiervoor is dit jaar EUR 4 miljoen beschikbaar. Tevens is Generation Unlimited (Unicef), met financiële steun van o.a. Nederland, voornemens om EUR 4 miljoen te investeren in Niger om jeugdwerkgelegenheid te bevorderen.
Daarnaast draagt Nederland in het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma via CNV Internationaal bij aan de versterking van de sociale dialoog en het tegengaan van jongerenwerkloosheid in Niger. Halidou Mounkaila is verbonden aan de Confédération Nigérienne du Travail (CNT), een vakbondspartner van CNV Internationaal in Niger. Moudy Moussa is verbonden aan de Syndicat National des Travailleurs de l'Information et de la Communication (SYNATIC). Ook deze federatie is aangesloten bij vakcentrale CNT.
Deelt u de mening dat door de gevangenneming van de vakbondsleiders de vakbond gehinderd wordt in het uitvoeren van de programma’s gericht op het verminderen van armoede en het bieden van perspectief aan jongeren door middel van Nederlandse financiering voor het vergroten van inzetbaarheid van jongeren?
Ja. Beide vakbondsleiders zijn actief betrokken bij trainingsprogramma’s van het vakbondsmedefinancieringsprogramma. Hun gevangenneming hindert de uitvoering daarvan.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk in een politieke dialoog met Niger op ministerieel niveau expliciet aandacht te vragen voor de situatie van de gevangen gehouden vakbondsleiders, en wilt u daarbij aandragen dat het respecteren van mensenrechten en een eerlijke rechtsgang voor deze twee vakbondsleiders onderdeel zijn van good governance?
Nederland heeft diplomatieke stappen ondernomen om dit onder de aandacht te brengen bij de Nigerese autoriteiten (zie ook antwoord op vraag 4). Het belang dat Nederland en de EU hechten aan het respect voor mensenrechten, veiligheid en een eerlijk proces in deze zaak is uitdrukkelijk genoemd. Nederland blijft deze kwestie nauwlettend volgen, met respect voor de onafhankelijke rechtsgang in Niger.
In hoeverre staat de Nederlandse steun aan Niger tegen jongerenwerkloosheid op de tocht op het moment dat Niger vakbondsleden die de Nederlandse projecten mee uitvoeren, zonder eerlijke rechtsgang vast houdt?
De op jongeren gerichte activiteiten van het vakbondsmedefinancieringsprogramma ondervinden hiervan hinder. Voor de overige programma’s waarmee Nederland Niger steunt tegen jongerenwerkloosheid geldt dit niet. Echter, juist op dit moment is het van groot belang dat de programma’s tegen jongerenwerkloosheid doorgang vinden, gezien de negatieve gevolgen van Covid-19 op de fragiele economie van Niger. Nederland zet zich er dan ook voor in om het jeugdwerkgelegenheidsportfolio dit jaar nog op te bouwen in Niger, ondanks de bovengenoemde arrestaties en de vertragingen die zijn opgelopen door COVID-19. Daarbij blijft Nederland zich uiteraard inzetten voor mensenrechten en het versterken van het maatschappelijk middenveld in Niger.
Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er bij de politieacademie zowel in 2020 als in 2021 geen opleidingen zullen starten voor nieuwe executieve politievrijwilligers?
In het academisch jaar 2020–2021 starten totaal 168 nieuwe politievrijwilligers aan een nieuwe deeltijdopleiding, een deeltijdvariant van de opleidingen voor politiespecialisten.
Wat de doorstroomopleidingen betreft, volgen momenteel nog 45 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van surveillant (niveau 2) naar agent (niveau 3). In 2021 voltooien deze politievrijwilligers hun opleiding. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat de Politieacademie een nieuwe doorstroomopleiding zal ontwikkelen van niveau 2 naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround agent.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten2. Deze gaat in 2021 van start. Vervolgens zal de Politieacademie ervoor zorgen dat de opleiding voor nieuwe volledig inzetbare politievrijwilligers hierop aansluit, zodat de vrijwilligers tot eenzelfde niveau worden opgeleid als de beroepskrachten. Het aantal op te leiden vrijwilligers zal afhangen van de behoefte van de eenheden. De opleiding voor nieuwe politievrijwilligers zal in 2022 van start gaan. De doorstroomopleiding voor vrijwilligers naar niveau 4 zal ook gaan aansluiten bij de nieuwe basisopleiding. Deze opleiding zal vanaf het eerste kwartaal van 2022 van start gaan.
Klopt het bericht dat er tevens geen opleidingen komen voor politievrijwilligers die willen doorstromen van surveillant naar agent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat dit in verhouding met uw beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over het bericht «Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing (2020Z03837), waarbij u stelt dat het opleiden van politievrijwilligers deel uit maakt van de gehele behoeftestelling van de politie aan de politieacademie, waarvoor de politie mensen en middelen beschikbaar stelt en dat in het regeerakkoord daarnaast € 0,5 miljoen extra per jaar vrijgemaakt is voor het doorstroomonderwijs van politievrijwilligers in de periode 2018–2021? Hoe is en wordt dit geld besteed?
Het onderwijs van politievrijwilligers maakt deel uit van de totale behoeftestelling van de politie aan de Politieacademie. Het aantal plekken voor politievrijwilligers is derhalve afhankelijk van de (totale) behoefte van de eenheden en de beschikbare opleidingscapaciteit. Er wordt momenteel veel gevraagd van de beschikbare opleidingscapaciteit bij de Politieacademie en de politie. In het licht van de vervangings- en uitbreiding opgave waar de politie voor staat, leidt de Politieacademie leidt op dit moment grote aantallen aspiranten op. Tegelijkertijd ontwikkelt de Politieacademie de nieuwe, verkorte basispolitieopleiding. De politie en de Politieacademie zien het in goede banen leiden van de (vernieuwde) opleiding van aspiranten als absolute prioriteit, omdat dit noodzakelijk is de inzetbare politiecapaciteit zo spoedig mogelijk te versterken en de operationele bezetting en formatie in balans te krijgen. Ik bespreek de behoeftestelling aan onderwijs van de politie, de prioritering hierbinnen en de uitvoering daarvan regelmatig met politie en Politieacademie in het tripartite overleg.
De € 0,5 miljoen per jaar extra uit het Regeerakkoord is en wordt zoals afgesproken in de periode 2018–2021 specifiek ingezet voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers, te weten de opleidingen voor de doorstroom van de beperkte naar de volledige niveau 2-kwalificatie en de doorstroom van de niveau 2 naar niveau 3-kwalificatie. Deze opleidingen lopen ook nog in 2021.
Klopt het dat de opleidingen aan de politieacademie opnieuw ontwikkeld worden? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling er exact uit en welke rol hebben specifiek de politievrijwilligers hierin? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de impact van de coronacrisis op het politieonderwijs, zowel in algemene zin als specifiek betreffende de politievrijwilligers?
Vanwege de coronacrisis is er in het voorjaar een achterstand in het gehele politieonderwijs ontstaan. De achterstanden in het basispolitieonderwijs en de bijbehorende examens zijn inmiddels ingelopen. Voor de vakspecialistische opleidingen en trainingen zijn de achterstanden in beeld gebracht, inclusief de manieren waarop die in de tweede helft nog kunnen worden ingelopen. Specifiek voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers geldt dat er enige vertraging is ontstaan in de stageperiodes bij de eenheden.
De Politieacademie heeft een protocol voor het 1,5 meter politieonderwijs opgesteld.
Zoals ik heb toegelicht in het eerste halfjaarbericht politie 20203, is besloten om het instroommoment voor aspiranten in week 41 van 2020 te laten vervallen om de Politieacademie in staat te stellen om de onderwijsachterstanden zoveel mogelijk weg te werken en tegelijkertijd de nieuwe basisopleiding te ontwikkelen.
Deelt u het beeld van de Landelijke Organisaties van Politievrijwilligers (LOPV) dat al jaren afspraken worden gemaakt ten behoeve van het creëren van wezenlijke opleidingscapaciteit voor vrijwiligers, maar dat deze afspraken niet nagekomen worden? Zo ja, wat is uw verklaring en aanpak hiervoor? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u de constatering van de LOPV?
De Politieacademie heeft doorstroomopleidingen en een opleiding voor politievrijwilligers met specialistische kennis ontwikkeld. Helaas zijn er in totaal wel minder opleidingsplaatsen voor politievrijwilligers beschikbaar gesteld dan eerder voorzien. Dit is het gevolg van noodzakelijke keuzes ten aanzien van de verdeling van de schaarse onderwijs- en begeleidingscapaciteit in het basispolitieonderwijs, waar de opleidingen van politievrijwilligers deel van uitmaken.
De Politieacademie geeft invulling aan de behoeftestelling aan onderwijs van de politie. De politie stelt hiertoe de mensen en middelen beschikbaar aan de Politieacademie. De politie en de Politieacademie hebben gezamenlijk besloten om momenteel absolute prioriteit te geven aan het opleiding van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waarde politie momenteel voor staat, is deze prioriteitsstelling noodzakelijk om de inzetbare politiecapaciteit op peil te houden en de komende jaren uit te breiden. Er is geen sprake van een gebrek van inzet bij de Politieacademie. De Politieacademie heeft binnen haar mogelijkheden en in de context van een sterk toegenomen onderwijsvraag gewerkt aan de doorontwikkeling en de uitvoering van het onderwijsaanbod voor politievrijwilligers.
Deelt u de conbstatering van het bestuur van de LOPV dat achter dit patroon een fundamenteel probleem bij de Nederlandse politieacademie schuil gaat, er zou geen inzet voor het geven van perspectief aan politievrijwilligers zijn? Zo ja, wat is hier aan de hand en wat gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers cruciaal zijn voor een gezonde politieorganisatie en dat deze mensen, die hart voor het vak hebben en willen instromen of door willen groeien, de ruimte moeten krijgen dat kunnen te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Het zou dan ook onwenselijk zijn als bij de (specialistische) politievrijwilligers het idee ontstaat dat zij niet belangrijk zijn voor de politieorganisatie. Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2, 3 en 5, werkt de Politieacademie momenteel hard aan de ontwikkeling van het vernieuwde basispolitieonderwijs, alsmede een vernieuwde doorstroomopleiding en initiële opleiding voor politievrijwilligers. De opleiding voor specialistische politievrijwilligers wordt aangeboden en er is geen wachtlijst. Mijn departement zal deze ontwikkelingen nauw blijven monitoren in het tripartite overleg met de politie en de Politieacademie.
Recent heeft de plaatsvervangend korpschef, mevr. Huyzer, gesproken met de LOPV over de ontstane situatie. In dit gesprek heeft zij de perspectieven op het gebied van opleidingen en de huidige prioriteitstelling in het licht van de vervangings- en uitbreidingsopgave toegelicht. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat er weer vertrouwen is bij de LOPV over de inzet van en onderwijs voor vrijwilligers bij de politie in de komende jaren.
Ben u ervan op de hoogte dat de LOPV heeft aangegeven te overwegen specialistische politievrijwilligers die worden ingenomen voor de uitvoering actief te gaan adviseren voor een andere organisatie te kiezen? Deelt u de mening dat dit een enorme gemiste kans voor de politieorganisatie zal zijn en dat voorkomen moet worden dat een dergelijke breuk plaatsvindt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en waarom denkt u dat de LOPV zich genoodzaakt voelt dit te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de ontstane situatie zeer onwenselijk is en bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen, zodat politievrijwilligers weer het vertrouwen krijgen dat zij inderdaad een onmisbare schakel vormen binnen de politieorganisatie en het veilig houden van ons allen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat twee terreurverdachten indirect salaris hebben ontvangen met behulp van Nederlandse financiële steun aan de Palestijnse NGO UAWC. |
|
Arne Weverling (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Waarom heeft u pas deze maand besloten de financiering van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC) op te schorten, terwijl u al in augustus 2019 van deze organisatie zelf te horen heeft gekregen dat twee van hun medewerkers verdacht zijn van betrokkenheid bij een dodelijke terreuraanslag?
Op het moment dat UAWC de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah informeerde over de arrestatie op 1 oktober 2019, is eerst opheldering gevraagd en is vervolgens niet besloten om over te gaan tot het aanhouden van verdere betalingen. Allereerst maakten de personen in kwestie geen onderdeel uit van de project management unit (PMU), die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het door Nederland gefinancierde project, inclusief het beheer van de Nederlandse bijdrage. Daarnaast waren er op basis van het Nederlands toezicht op UAWC geen aanwijzingen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders hadden gebruikt dan zoals was overeengekomen voor het ondersteunen van Palestijnse boeren in Area C om hun landbouwgronden effectiever te beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren. Voorts waren – en zijn – beide personen verdachten, van wie de betrokkenheid bij de bomaanslag nog moet worden vastgesteld door een rechter.
In juli 2020 is tijdens een archiefonderzoek in het kader van de beantwoording van Kamervragen, gebleken dat beide personen een gedeelte van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC. Tevens beschikten beiden in 2017 – ten behoeve van de uitvoering van het project – over een pasje van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah. Op basis van dit archiefonderzoek is op 9 juli jl. direct besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Omdat zorgvuldig handelen op dit punt uiterst belangrijk is heb ik besloten om een extern onderzoek te laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC.
Op welke manier heeft u de informatie nagetrokken die de organisatie UK Lawyers for Israel u in mei 2019 toegestuurd heeft, waarin er al op gewezen werd dat twee leden van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) tevens werkzaam waren voor de UAWC? Waarom leidde de informatie die deze organisatie aanleverde niet tot een andere inschatting, zoals u schrijft in het antwoord op de brief van deze organisatie?
Op 13 mei 2019 stuurde de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) een brief aan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah die op 19 juni 2019 beantwoord is, waarin grotendeels verwezen werd naar gebeurtenissen voor 2012, die dus al bekend waren toen Nederland besloot om met UAWC als leidende partner van een consortium een programma te starten in juli 2013, nadat sinds september 2007 (kabinet Balkenende IV) al een programma was gefinancierd door Nederland dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Het besluit om in juli 2013 (kabinet Rutte II) de samenwerking met UAWC voort te zetten, dit keer als trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program,kwam tot stand op basis van bewezen expertise, kennis en capaciteit in dit eerdere programma, en op basis van eigen risico-analyse en de bevindingen van andere donoren, waaronder bevindingen uit een uitgebreid onderzoek uitgevoerd door Australië in 2012.
Bij dit Australische onderzoek naar UAWC waren onder meer de Australische Federale politie en de Australische veiligheidsdienst Australian Security Intelligence Organisation betrokken. De conclusie van dat onderzoek was dat er niet gesteld kan worden dat met steun aan UAWC er direct of indirect middelen ter beschikking gesteld worden aan een persoon of organisatie die aangemerkt wordt als terroristisch en dat niet aangetoond was dat PFLP als organisatie controle heeft over de middelen van UAWC. UAWC was en is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten. Uit het Nederlands toezicht is in de periode van september 2007 tot dusver niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. Namelijk, zoals in het antwoord op vraag 1 ook benoemd, voor het ondersteunen van Palestijnse boeren in onder andere Area C om hun landbouwgronden en watertoevoer effectiever te beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer werd in januari 2017 (kabinet Rutte II) een vervolg gegeven aan de lange samenwerking met UAWC en startte de tweede fase van het programma Land and Water Resource Management Program. Voor verdere informatie over de relatie tussen Nederland en UAWC vanaf 2007, zie ook antwoorden op Kamervragen van de leden Van Helvert en Omzigt, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 3820 en 3821.
Wat heeft u gedaan met de informatie van NGO-Monitor uit januari van dit jaar waarin op basis van verschillende bronnen de banden tussen de UAWC en de PFLP worden getoond?
Nederland baseert zich bij aangaan en voortzetting van samenwerkingsverbanden op een eigen analyse van de organisatie, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de informatie van andere landen. Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten rond de arrestatie, inclusief het rapport van NGO Monitor. Die informatie wordt vergeleken met wat reeds bekend is, inclusief uit de eigen analyse en de beoordelingen van andere landen. Veel van de informatie van NGO Monitor betreft de periode voor 2012 en/of personen die toen al in dienst waren bij UAWC, waarover destijds al een oordeel gevormd was, door Nederland en andere donoren. De berichten van NGO Monitor zijn ook geen aanleiding geweest voor de andere donoren van UAWC, waaronder de Europese Unie, Duitsland, Canada en Spanje, Zwitserland om de samenwerking met UAWC op te schorten.
Zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Kuzu, d.d. 13 januari jl., Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1320.
Hoe kan het dat u er pas bij het beantwoorden van de schriftelijke vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind1 achter bent gekomen dat de verdachte medewerkers salaris hebben uitbetaald gekregen met behulp van de Nederlandse financiering en zelfs pasjes van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah tot hun beschikking hebben gehad?
Bij het opstellen van de antwoorden op de Kamervragen is extra archiefonderzoek gedaan, waarbij duidelijk werd dat de mededeling van UAWC dat beide personen niet betrokken waren bij het door Nederland gefinancierde programma tot de verkeerde conclusie had geleid dat de beide personen ook niet betaald kregen voor hun werk bij UAWC uit de Nederlandse bijdrage. De beide personen waren geen onderdeel van het project management unit (PMU) die het project uitvoert, maar een gedeelte van hun salaris werd wel via de overheadkosten van het project betaald. De financiering van indirecte kosten, zoals gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende en managementfuncties, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren van een organisatie. Dat is ook in het geval van UAWC gebeurd. Het kabinet betreurt dat eerder de verkeerde conclusie is getrokken dat beide personen in het geheel niet betaald kregen uit de Nederlandse bijdrage.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken en de hiervoor aangehaalde informatie niet de indruk geeft dat de UAWC grondig onderzocht is, voor besloten is deze organisatie te gaan ondersteunen of deze ondersteuning voort te zetten?
Het is uitzonderlijk dat een organisatie wordt onderzocht met betrokkenheid van gerenommeerde organisaties als de Australische politie en veiligheidsdienst. Het kabinet is van mening dat het onderzoek indertijd grondig is uitgevoerd en de uitkomsten, dat beschuldigingen van mogelijke steun UAWC aan PFLP niet gegrond waren, vertrouwd moeten kunnen worden. Daarnaast is uit het eigen toezicht niet gebleken dat middelen anders besteed zouden zijn dan overeengekomen. Partners als de Europese Unie, Duitsland, Canada en Spanje, Zwitserland die met UAWC samenwerken zagen in het verleden, en momenteel, geen reden om betalingen aan te houden. De Europese Unie heeft recentelijk (2020) nog een screening uitgevoerd en zag op basis hiervan geen reden tot het stopzetten van de samenwerking met UAWC binnen het huidige raamwerk voor financiële samenwerking en de criteria voor projecten in de Palestijnse gebieden.
Het binnenkort te starten externe onderzoek dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken start zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt. Andere donoren zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, en alle beschikbare informatie te delen. De EU heeft reeds te kennen gegeven graag op de hoogte te worden gehouden van de uitkomsten van dit onderzoek.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen over een PFLP-lid dat werkzaam was bij het Ma'an Development Center aangaf dat u hier niet over eigenstandige informatie te beschikken?2 Bent u alsnog bereid hier een onafhankelijk onderzoek naar te laten verrichten, en eventuele maatregelen te nemen en deze elk kwartaal opnieuw te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om deze kwestie opnieuw te onderzoeken. De samenwerking met Ma’an Development Center is in 2015 beëindigd, en de persoon in kwestie is overleden.
Gaat u naar aanleiding van deze zaak de selectie en monitoring van alle organisaties waar Nederland steun aan verleent, opnieuw onderzoeken, inclusief het verstrekken van pasjes aan de medewerkers?
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien welke lessen eruit getrokken kunnen worden.
Bent u het eens dat dit een voorbeeld is dat het financieren van organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen, die ook actief zijn in de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging (waar de regering tegen is), een probleem is omdat er geen volledige controle is over waar het geld naartoe gaat?
Nee. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Met het toezicht, zoals dat ook bij UAWC werd toegepast, kan worden toegezien aan welke activiteiten organisaties hun geld uitgeven. Indien er uit dat toezicht blijkt dat er desondanks wel sprake is van financiering van dergelijke activiteiten, dan treedt het kabinet daartegen op.
Hoe kunt u er dan zeker van zijn dat Nederlands geld niet wordt gebruikt voor BDS bij het financieren van dit soort buitenlandse organisaties?
Het Nederlandse standpunt over BDS is breed bekend, ook in de Palestijnse gebieden. De Nederlandse Vertegenwoordiging wijst organisaties waarmee wordt samengewerkt er expliciet op. Financiering wordt gegeven voor vooraf overeengekomen doelstellingen en activiteiten waarna monitoring en evaluatie plaatsvindt. Daarbij wordt er scherp op gelet dat BDS hier geen deel van uitmaakt.
Bent u het eens dat Nederland de financiering van dit soort organisaties moet heroverwegen omdat er geen volledige zekerheid is dat er geen geld gaat naar BDS?
Nee. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) tegen Israël propageren.
Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot BDS ondersteunen, is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en recent weer bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in diens uitspraak op 11 juni jl. in de zaak Baldassi e.a. tegen Frankrijk.
Het toezicht en de afspraken bieden voldoende waarborgen om dit beleid uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van alle inlichtingen die u zijn toegekomen over de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP en de wijze waarop u deze informatie gebruikt hebt bij de diverse besluiten om samenwerking te zoeken of te intensiveren met het UAWC, waaronder de in de beantwoording genoemde besluiten in 2007, 2013 en 2017?
Nederland startte in september 2007 (kabinet Balkenende IV) met de financiering van een programma dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Voordat UAWC in juli 2013 (kabinet Rutte II) trekker werd van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program, heeft Nederland een risico-analyse uitgevoerd en uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van de Israelische NGO Shurat Hadin over steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren. Zie ook de beantwoording op vraag 1 en vraag 5.
Voor zover kon worden achterhaald is Nederland in de afgelopen jaren benaderd door de Israëlische organisatie International Legal Forum (ILF) (2018, 2020), de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) (2018, 2019 en 2020) en NGO monitor (2020) met informatie over de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP.
Fondsen van Nederland worden pas verstrekt zodra beoordelingsprocedures zorgvuldig zijn doorlopen. Informatie met betrekking tot de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP zijn onderzocht en beoordeeld. Tot dusver is hieruit nooit naar voren gekomen dat de Nederlandse financiële bijdrage aan UAWC gebruikt is door organisaties die door Nederland en de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden zonder te verwijzen naar een antwoord op andere vragen?
Ja.
Een zoekgeraakte wapenleverantie in Libië in 2017 |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bereid een feitenrelaas te geven over de gebeurtenissen die zich afspeelden in september 2017 in Tripoli in Libië, waar een voorraad wapens en communicatieapparatuur ten behoeve van de beveiliging van de Nederlandse ambassade in Tripoli door onbekenden is meegenomen?1 Zo nee, waarom niet?
De Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie hebben de Vaste Kamercommissies voor Buitenlandse Zaken en Defensie destijds meermaals vertrouwelijk geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 V, nr. 40 d.d. 14 december 2017, Kamerstuk 34 775 V, nr. 80 d.d. 25 mei 2018, Kamerstuk 35 000 V, nr. 6 d.d. 5 oktober 2018).
Voor de bewaking en beveiliging van de Nederlandse diplomatieke aanwezigheid zijn goederen naar Libië gestuurd.
Medio september 2017 zijn deze goederen verzegeld en afgesloten vanuit Nederland verscheept naar Tripoli. Deze zending is ook gemeld bij de VN in het kader van het geldende wapenembargo.
Er is bewust gekozen voor een vervoer per schip, omdat dit de meest veilige optie was.
Hoewel de Libische autoriteiten de zending vooraf hadden geaccordeerd, en de havenautoriteiten het materiaal hadden vrijgegeven, werd deze toestemming kort voor vertrek vanuit de haven naar het ambassadekantoor op last van de Libische autoriteiten ingetrokken.
Uiteindelijk werd het grootste deel van de zending op 04 oktober 2017 alsnog vrijgegeven, maar bleef op last van de Libische autoriteiten een deel van het materiaal achter in de haven.
Ondanks dat de vergunningen en papierwerk in orde waren, kreeg Nederland deze goederen niet mee.
Nadat er alsnog groen licht was gegeven door de Libische autoriteiten op 19 oktober 2017 voor een volledige vrijgave van het achtergebleven materiaal vond er in de daaropvolgende dagen een machtsovername plaats waarbij de controlerende militie van de haven door een andere militie verjaagd werd uit het havengebied.
Deze machtsovername kon niet worden voorzien.
Op 22 oktober 2017 werd bekend dat het achtergebleven materiaal niet meer aanwezig was in het havengebied.
BZ heeft de Libische autoriteiten, het VN Panel of Experts on Libyaen het VN Exemption Committee Arms Embargo Libyageïnformeerd over de vermissing.
In de daaropvolgende maanden is door de Libische veiligheidsdiensten een groot deel van het materiaal teruggevonden en door de Libische autoriteiten overhandigd aan ZMA Tripoli. Het VN Panel of Experts on Libya en het VN Exemption Committee Arms Embargo Libya zijn ook opnieuw geïnformeerd.
Klopt het dat de Kamer hier niet over is geïnformeerd? Zo ja, vindt u dat de Kamer niet geïnformeerd hoeft te worden over dergelijke gebeurtenissen?
De Vaste Kamercommissies voor Buitenlandse Zaken en Defensie zijn meermaals vertrouwelijk geïnformeerd, zowel over de vermissing van het materiaal als over het terugkrijgen van een groot deel van het materiaal (Kamerstuk 34 775 V, nr. 40 d.d. 14 december 2017, Kamerstuk 34 775 V, nr. 80 d.d. 25 mei 2018, Kamerstuk 35 000 V, nr. 6 d.d. 5 oktober 2018).
Bent u bereid aan te geven welke wapens, in eenheden en soorten, met de hoeveelheid bijbehorende munitie, vermist zijn geraakt? Zo nee, waarom niet?
Over de aard van de goederen doen we uit veiligheidsoverwegingen geen mededelingen. De Vaste Kamercommissies voor Buitenlandse Zaken en Defensie zijn hierover destijds vertrouwelijk geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 V, nr. 40 d.d. 14 december 2017, Kamerstuk 34 775 V, nr. 80 d.d. 25 mei 2018, Kamerstuk 35 000 V, nr. 6 d.d. 5 oktober 2018).
Bent u bereid aan te geven welke communicatieapparatuur vermist is geraakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke overige goederen in de container werden vervoerd die voor de ambassade waren bestemd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke militie de goederen in beslag heeft genomen? Bestaat deze militie nog en zijn daar contacten mee?
We hebben niet met zekerheid kunnen vaststellen wie de goederen in beslag heeft genomen. Uit veiligheidsoverwegingen doen we hierover geen verdere mededelingen.
Kunt u aangeven op welke wijze er indirecte invloed is geweest voor de veiligheid, nu u tegenover het Algemeen Dagblad heeft verklaard dat er «geen directe invloed» op de veiligheid is geweest?
Veiligheid van onze ambassades heeft de hoogste prioriteit en de veiligheidssituatie wordt constant gemonitord. De veiligheidssituatie van de Nederlandse diplomatieke aanwezigheid en de aanwezige medewerkers in Tripoli is niet direct of indirect in het geding geweest door vermissing van de goederen.
Deelt u de analyse van het Algemeen Dagblad dat de officiële regering in Libië volledig afhankelijk is van plaatselijk milities? Bent u van mening dat dat ook nog in 2020 geldt?
Zowel de officiële internationaal erkende regering in Tripoli als het Libyan National Army (LNA) leunen sterk op gewapende lokale milities in het gewapend conflict. Beide partijen kunnen daarbij rekenen op buitenlandse steun waardoor het risico op regionale escalatie toeneemt. Als lid van de Internationale Follow Up Conference voor Libië (IFCL) zet Nederland zich in voor de-escalatie en een einde aan buitenlandse militaire inmenging.
Wat is uw opvatting over het nut en de functie van het werk van de Nederlandse ambassade in Libië sinds de heropening in september 2017? Kunt u dat toelichten?
Stabiliteit in Libië is van direct belang voor de Europese en Nederlandse veiligheid. Het werk van de Nederlandse ambassade draagt hieraan bij middels het tegengaan van gewelddadig extremisme, illegale migratie en smokkelactiviteiten. Diplomatieke vertegenwoordiging van Nederland in Libië geeft de mogelijkheid de situatie te monitoren, relaties met de Libische overheid en internationale partners te onderhouden, en een actieve rol te vervullen in het huidige proces richting een politieke oplossing. Een concreet voorbeeld hiervan is de toetreding van Nederland tot het Berlijn proces als covoorzitter van de International Humanitarian Law and Human Rights (IHL/HR) werkgroep.
Het bericht dat journalisten bedreigd zijn na berichtgeving over boerenprotesten. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u zich de schriftelijke vragen van 10 juli 2020 herinneren, over de gevaarlijks situaties als gevolg van «boerenprotesten»?1 Bent u bekend met de berichten «Boeren protesteren op terrein van drukkerij DPG Media in Best»2 en «Verslaggevers Omroep Gelderland voelen zich bedreigd door Farmers Defence Force»?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat verslaggevers van Omroep Gelderland bedreigd zijn door boeren en dat boeren blokkades hebben opgeworpen bij zowel Omroep Brabant als bij de drukkerij van het Eindhovens Dagblad, het Brabants Dagblad en BN DeStem omdat de berichtgeving van deze media over de boerenprotesten hen niet beviel?
Journalisten behoren vrij, kritisch en onafhankelijk te kunnen werken om iedereen van objectieve en betrouwbare informatie te voorzien. Dit is een belangrijk fundament onder de democratie en de vrije samenleving. Agressie en geweld zijn onacceptabel. Juist om de positie van journalisten te versterken is PersVeilig opgericht, een gezamenlijk initiatief van de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie. Als een politieambtenaar ter plekke een strafbaar feit constateert, is hij/zij bevoegd direct in te grijpen en waar nodig iemand aan te houden. Tevens geldt dat als er sprake is van een strafbare gedraging gericht tegen een journalist het zaak is dat daar aangifte van gedaan wordt zodat er vervolging kan plaatsvinden. In dat geval gelden de opsporing- en vervolgingsafspraken zoals opgenomen in het «Protocol PersVeilig» waaronder een prioritaire afhandeling van zaken en een hogere strafeis.
Wat vindt u ervan dat de boeren tijdens hun protestactie bij drukkerij DPG Media niet weg wilden gaan voordat zij iemand van de krant hadden besproken? Deelt u de mening dat hier sprake is van intimidatie?
Als een politieambtenaar ter plekke een strafbaar feit constateert, is hij/zij bevoegd direct in te grijpen en waar nodig iemand aan te houden. Tevens geldt dat als er sprake is van enig strafbaar feit het zaak is dat daar aangifte van gedaan wordt zodat er vervolging kan plaatsvinden. Zoals hiervoor aangegeven gelden in geval van agressie en geweld tegen journalisten, de opsporings- en vervolgingsafspraken zoals deze zijn opgenomen in het «Protocol PersVeilig». Het is uiteindelijk aan de rechter om de gedraging te beoordelen.
Zijn er boetes uitgedeeld bij de blokkade door boeren bij deze medialocaties?
Bij de protestacties bij Omroep Brabant (in Son en Breugel) en DPG Media (in Best) zijn geen boetes uitgedeeld.
Wat vindt u ervan dat verslaggevers van Omroep Gelderland nu «op hun hoede zijn» als ze verslag doen van de boerenprotesten? Deelt u de mening dat dit de persvrijheid ernstig bedreigt doordat hier een «chilling effect» vanuit gaat op de verslaglegging door deze journalisten?
In een vrije samenleving moeten journalisten hun werk kunnen doen zonder daarbij last te krijgen van intimidatie. Het is van groot belang voor onze democratische samenleving dat burgers door nieuwsmedia geïnformeerd kunnen worden over gebeurtenissen in hun omgeving. Bedreiging van journalisten om berichtgeving tegen te gaan is onacceptabel.
Krijgt u meer signalen van bedreigde journalisten door berichtgeving over de boerenprotesten?
Uit navraag bij PersVeilig is gebleken dat journalisten bij diverse boerenprotesten zijn uitgescholden en belaagd.
Deelt u de mening dat dergelijke bedreiging van de vrije pers onacceptabel is, omdat verslaglegging en kritische journalistiek onmisbaar zijn in een democratische samenleving en dit hun onafhankelijke en vrije manier van informatievoorziening aan het publiek ernstig bedreigt?
Agressie en geweld tegen journalisten is onacceptabel. Journalisten behoren vrij, kritisch en onafhankelijk te kunnen werken om iedereen van objectieve en betrouwbare informatie te voorzien. Dit is een belangrijk fundament onder de democratie en de vrije samenleving. Als er sprake is van een strafbare gedraging gericht tegen een journalist dan dient hiervan aangifte te worden gedaan zodat vervolging kan plaatsvinden.
Is er aangifte gedaan door journalisten die vanwege verslaggeving over de boerenprotesten bedreigd werden? Zo ja, hoeveel en hoe zijn deze aangiftes opgepakt? Bent u bereid deze met prioriteit te behandelen?
Ik heb begrepen van de politie dat er geen aangiftes bekend zijn van bedreigingen die tussen 8 en 10 juli in de gemeente Best zouden hebben plaatsgevonden.
Bent u bereid met de journalisten van Omroep Gelderland en Omroep Brabant en werknemers van drukkerij DPG Media in gesprek te gaan en zo onomstotelijk voor de vrije pers te staan?
Het kabinet staat voor de vrije pers. Daartoe is de Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten ingericht en zijn bijbehorende maatregelen zoals hierboven toegelicht getroffen. Ik vertrouw erop dat betrokken organisaties hun weg naar de stuurgroep weten te vinden. De stuurgroep is er ook om problematiek rondom openbare manifestaties te adresseren. Wij hebben geen signalen ontvangen dat de stuurgroep of de sector aanleiding ziet om in gesprek te gaan.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van het Akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten? Hoe leest u de bedreigingen tegen journalisten rondom de boerenprotesten in het licht van dit Akkoord?
Het Akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten heeft zich ontwikkeld tot PersVeilig, een gezamenlijk initiatief van de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie. PersVeilig heeft zoals hiervoor aangegeven tot doel de positie van journalisten te versterken tegen geweld en agressie op straat, via social media en/of via juridische claims. Zowel preventief, bijvoorbeeld door het geven van trainingen aan journalisten hoe zij op straat moeten omgaan met agressie en geweld, als repressief; een hardere aanpak van daders. De bedreiging rondom de boerenprotesten is geen uitzondering en dat is onder meer de reden dat PersVeilig is opgericht.
De verkoop van Nederlandse mp5’s in een Maltese wapenhandel |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de wapenhandel Lock, Stock & Barrel die gevestigd is op Malta en sinds kort originele Heckler & Koch MP5 wapens verkoopt en daarbij claimt dat deze afkomstig zijn uit Nederland en gebruikt zijn door (onder meer) het Nederlandse leger?1
Ik heb kennis genomen van het artikel waaraan u refereert.
Kunt u aangeven of de claim van deze wapenhandel klopt als zij stellen dat de wapens afkomstig zijn van een lading van 850 van deze wapens die zijn gemaakt voor het Ministerie van Defensie en recent zijn verkocht aan onder meer deze wapenhandel?
De Nederlandse Staat heeft geen wapens verkocht aan de firma Lock, Stock & Barrel.
Aan welke (internationale) regelgeving is men gebonden bij de verkoop of het verhandelen van Nederlandse wapens? Is het daarbij mogelijk dat dergelijke wapens ook in particuliere handen vallen? Zo ja, hoe is dat mogelijk en acht u dat wenselijk?
De handel in wapens is gebonden aan zeer strikte Europese en Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens en de Wet wapens en munitie. Op basis van deze wet- en regelgeving moet een koper te allen tijde in het bezit zijn van een vergunning om wapens te mogen verhandelen of te bezitten en is voor exporteren van wapens een exportvergunning vereist. Aan het verstrekken van vergunningen voor wapenhandel, -export of -bezit gaat een screening vooraf. De Wet wapens en munitie staat het particulieren onder strikte voorwaarden toe om bepaalde wapens te verwerven en te houden.
Kunt u aangeven of dergelijke wapens waarover gesproken wordt zijn verkocht door de Nederlandse overheid?
De Nederlandse Staat heeft recent een aantal overtollige wapens verkocht.
Wordt er bij de verkoop van (oude) wapens door de Nederlandse overheid gebruik gemaakt van tussenpersonen of private bedrijven die ervaring hebben met import en export van wapens?
In beginsel worden wapens verkocht aan andere overheden. Als dat niet mogelijk blijkt, wordt gekeken naar de civiele markt. Voorwaarde daarbij is dat de ontvangende partij de fabrikant van de wapens is of officieel gelieerd is aan de fabrikant (zoals een erkende distribiteur). Al deze bedrijven zijn gebonden aan de zeer strenge internationale wet- en regelgeving, naast de wet- en regelgeving van het land van vestiging.
Hebt u weet van oud-militairen of oud-politiemensen die nu werkzaam zijn in de wapensector en daarmee warme contacten onderhouden met de in- en verkoopafdeling van Defensie?
Voor het op een verantwoorde wijze kopen en verkopen van wapens is een expertise nodig die veelal bij Defensie en bij de Politie aanwezig is. Daarom is het niet ongebruikelijk dat bedrijven die wapens in- en verkopen, oud-medewerkers van Defensie en/of de Politie in dienst hebben. De contacten met deze bedrijven en hun medewerkers zijn echter gereguleerd door wet- en regelgeving, waaronder het integriteitsbeleid van Defensie.
Kunt u aangeven wat er wordt bedoeld met een lading van 850 wapens die verkocht is? Kunt u uiteenzetten aan wie deze wapens zijn verkocht?
Het betreft hier een verkoop van 850 stuks Heckler & Kock MP5 die bij Defensie overtollig waren en moesten worden afgestoten. Deze wapens zijn aan de Nederlandse (defensie-)leverancier Technisch Bureau Muller (TBM) verkocht. TBM is tevens officieel verkoopagent van onder meer Heckler & Koch.
Welk toezicht wordt er gehouden op hoe door Nederland verkochte wapens verder worden verhandeld nadat ze verkocht zijn?
Voor een eventuele doorverkoop aan het buitenland is te allen tijde een exportvergunning nodig die wordt afgegeven door of namens het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Wanneer wapens (terug) worden verkocht aan de fabrikant of aan een erkende (handels)partner van de fabrikant, is het mogelijk dat de wapens (vervolgens) op enig moment, met inachtneming van de wet en regelgeving en voor zover onder de wet- en regelgeving toegestaan voor dat type wapens, worden verkocht aan een particulier.
Zijn er eerdere gevallen bekend waarbij wapens afkomstig van de Nederlandse overheid in particuliere handen zijn gevallen?
Zie het antwoord op vraag 8. Defensie houdt geen zicht op de verdere (door-)verkoop door de fabrikant of erkende (handels)partner van de fabrikant.
Bent u bekend met het bericht «Doneeractie voor Manie die leven redt, maar zelf opdraait voor de kosten: «Het is een bitterzoet gevoel»«?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat een burger een heldendaad verricht door in een acute situatie levensreddend op te treden?
In Nederland zijn er 260.000 burgerhulpverleners en 20.700 actieve AED’s. In 2019 zijn deze burgerhulpverleners 10.145 keer opgeroepen voor een reanimatie. In 67% van alle reanimaties in Nederland buiten het ziekenhuis wordt de reanimatie gestart door burgerhulpverleners. In 14% van alle reanimaties wordt er gestart door een ooggetuige (dit kan ook een burgerhulpverlener zijn). In 60% van alle reanimaties wordt een AED aangesloten door een burgerhulpverlener waarbij de AED in 40% van deze reanimaties defibrilleert (een hartschok geeft). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan verbetering van het oproepsysteem voor burgerhulpverleners HartslagNU. Regionale resultaten laten zien dat hiermee de overleving is gestegen naar 37%.
Wat was de gemiddelde tijdsduur dat politie en/of andere hulpverleners vervolgens ter plekke waren? Kunt u dit per regio aangeven? Zo nee, waarom niet?
Er wordt niet bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat de politie en/of een andere hulverlener (brandweer of ambulancedienst) ter plaatse is, in het specifieke geval dat ook reeds een burgerhulpverlener is opgeroepen voor een reanimatie. Wel wordt door de politie, brandweer en ambulancediensten bijgehouden wat de gemiddelde tijdsduur is dat zij ter plaatse zijn bij een brand, prio-1 of A1 melding. In deze categorie spoedmeldingen vallen onder andere de reanimaties.
De tijdsduur dat de politie bij een zogenaamde prio-1-melding ter plekke is, vanaf het moment dat een melding wordt uitgezet vanuit de meldkamer, betreft in 85 procent van de gevallen 15 minuten. Er kunnen hierbij regionale verschillen aanwezig zijn. Deze informatie is ook te raadplegen op www.data.politie.nl.
De gemiddelde tijdsduur dat de ambulance bij een A1-melding ter plaatse was, vanaf het moment dat de melding door de verpleegkundig centralist op de meldkamer in behandeling werd genomen, betrof in 2018 9:44 minuten. In 2018 was 92,4% van de A1 inzetten in de ambulancezorg in Nederland binnen 15 minuten bij de patiënt2. In geval van een circulatiestilstand worden door de meldkamer ambulancezorg burgerhulpverleners gealarmeerd die met behulp van een AED kunnen starten met de reanimatie.
Bij de brandweer worden opkomsttijden bijgehouden inzake meldingen die gaan over branden. Daarnaast worden voor hulpverleningsincidenten aantallen geregistreerd. Deze informatie is openbaar te raadplegen op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.CBS.nl).
Wat is de huidige stand van zaken met het C2000 netwerk, waar de hulpverleners gebruik van maken en sterk afhankelijk van zijn, maar waar nog steeds grote problemen mee zijn?
In mijn brief van 2 juli jl.3 heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de stand van zaken rond het C2000-spraaknetwerk. Waar nog aan gewerkt wordt is restproblematiek met betrekking tot de verbindingen, en het programma IVC blijft erop gefocust deze resterende problemen zo snel mogelijk op te lossen. In september informeer ik uw Kamer uitgebreid over de voortgang.
Deelt u de mening dat het heel zuur is dat een burger die een leven redt door bijvoorbeeld mond-op-mondbeademing te geven en tijdens de reddingsactie zelf ook (im)materiële schade lijdt, zelf opdraait voor de kosten en er geen ruimte lijkt te bestaan mensen tegemoet te komen via bijvoorbeeld Slachtofferhulp? Deelt u de mening dat hier een oplossing voor gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Bij een reanimatie moet de (burger)hulpverlener zijn eigen veiligheid altijd vooropstellen. Desondanks begrijp ik dat het onrechtvaardig aanvoelt wanneer iemand zijn medemens te hulp schiet – of zelfs: het leven redt – en vervolgens zelf blijft zitten met (materiële) schade die daardoor is ontstaan. Een eventuele oplossing daarvoor ligt echter niet in een tegemoetkoming door Slachtofferhulp Nederland. Een slachtoffer van een misdrijf, verkeersongeval of andere calamiteit kan bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor emotionele steun, voor ondersteuning in het strafproces en voor hulp om geleden schade vergoed te krijgen.
Kunt u aangeven of het klopt dat er voor dit soort gevallen niets geregeld is indien persoonlijke spullen tijdens een reddingsactie vernield of ontvreemd worden en dat verzekeringsmaatschappijen niet thuis geven? Zo ja, bent u bereid om met verzekeringsmaatschappijen hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren? Zo nee, welke acties bent u dan wel van plan te ondernemen?
Burgers die elkaar te hulp schieten vallen altijd te prijzen. Navraag bij de gemeente Utrecht leert dat dat in dit geval ook gebeurd is: op 30 juni heeft de betreffende burgerhulpverlener een persoonlijk bericht en grote bos bloemen van de toenmalige burgemeester van Utrecht ontvangen om hem te danken voor zijn goede handelen. Het is jammer te constateren dat in dit geval de persoon door zijn hulpactie te maken krijgt met een hoge rekening. Deze casus is dan ook zeer uitzonderlijk en is daarom onder de aandacht van de gemeente Utrecht. In opdracht van de burgemeester wordt er in overleg met de heer Chawoshey gekeken naar een oplossing om hem te compenseren in de gemaakte kosten.
Deelt u de mening dat burgers die in een acute situatie anderen te hulp schieten geroemd moeten worden, in plaats van opgezadeld met een hoge rekening? Zo ja, welke acties gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Psychische mishandeling |
|
Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Nevin Özütok (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Violence Against Women; Psychological Voilence and Coercive Control»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat psychische mishandeling veel leed veroorzaakt bij slachtoffers?
Ja. Psychische mishandeling is een ernstig probleem en kan langdurige gevolgen hebben voor slachtoffers.
Welke definitie hanteert uw Ministerie met betrekking tot psychische mishandeling en op basis van welke wetenschappelijke bron?
In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is de definitie van huiselijk geweld als volgt opgenomen: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring; familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger.2 Vormen van geweld in huiselijke kring zijn: kindermishandeling, (ex-)partnergeweld, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld, ouderenmishandeling en vrouwelijke genitale verminking.
De Jeugdwet en de Wmo 2015 definiëren kindermishandeling als: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Vormen hiervan zijn lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, psychische mishandeling, psychische verwaarlozing, seksueel misbruik en getuige zijn van geweld in het gezin.3
Er bestaan verschillende wetenschappelijke bronnen voor het bepalen van welke gedragingen onder de definitie van psychische mishandeling vallen. Psychische mishandeling kan bestaan uit belaging, intimidatie, sociaal isoleren, vernedering en manipulatie, evenals belediging, kleineren, bedreigingen, het beheersen en
controleren van gedrag, waaronder het isoleren van een persoon ten aanzien van familie en vrienden, en het beperken van de toegang tot financiële middelen, werkgelegenheid, onderwijs of medische zorg.4 5
Voor psychische mishandeling of emotionele verwaarlozing van kinderen hanteert het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) de volgende definitie: aanhoudende of extreme frustratie van elementaire emotionele behoeften van het kind, waaronder ongevoeligheid van de ouders met betrekking tot het ontwikkelingsniveau van het kind alsmede het uiten van bedreigingen (zonder verwondingen). Onder psychische mishandeling of emotionele verwaarlozing valt ook het getuige zijn van het kind van geweld tussen de ouders of een van de ouders en zijn/haar (ex-)partner.6
Ook in de prevalentiestudie naar kindermishandeling uit 2019 is emotionele mishandeling gedefinieerd. Hieronder vallen bewegingsbeperkingen (vastbinden, opsluiten), verbale of emotionele mishandeling (o.a. bedreigingen, uitschelden, systematisch patroon van kleineren, dreigen het kind pijn te doen) en andere vormen (o.a. intimideren en uitbuiten).7
Afhankelijk van de context maken de ministeries van VWS en JenV van een van bovenstaande definities gebruik.
Op welke wijze pakt dit kabinet psychische mishandeling aan? Kunt u daarbij ingaan op de strafrechtelijke aanpak alsmede op het flankerend beleid om psychisch geweld tegen te gaan?
Elke vorm van mishandeling is onacceptabel. Er is niet één generieke aanpak van psychische mishandeling, omdat de relaties tussen plegers en slachtoffers verschillend van aard kunnen zijn en daarom een verschillende aanpak behoeven. De aanpak van psychisch geweld maakt onderdeel uit van verschillende programma’s en beleidsgebieden.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling wordt sinds 2018 versterkt met het programma Geweld hoort nergens thuis (GHNT). Dit programma wordt uitgevoerd in opdracht van de Minister van VWS, de Minister voor Rechtsbescherming en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het programma GHNT heeft tot doel huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en beter in beeld te brengen, effectief te stoppen en structureel op te lossen.
In het kader van effectief stoppen en duurzaam oplossen richt het programma GHNT zich op het doorbreken van bestaande geweldsdynamiek (waaronder ook psychische mishandeling) in huishoudens of gezinnen. Daarmee worden toekomstig slachtoffer- en plegerschap van alle vormen van geweld tegengegaan. Ook wordt voorkomen dat de geweldsdynamiek zich doorzet naar volgende generaties. Dit doet het programma door in te zetten op een systeemgerichte en multidisciplinaire aanpak waarbij de expertise van professionals, onder meer vanuit de zorg- en justitieketen, integraal wordt benut. Naast (ex-)partnergeweld en kindermishandeling richt de aanpak zich op specifieke groepen slachtoffers, waaronder slachtoffers van ouderenmishandeling. Uit onderzoek blijkt dat psychische mishandeling de meest voorkomende vorm van ouderenmishandeling is.8 Door onder andere het ontwikkelen van risicoprofielen en het voorlichten van vrijwilligers komen de slachtoffers hiervan eerder en beter in beeld.
Ik verwijs u naar de voortgangsrapportage van het programma GHNT die op 18 juni 2020 naar uw Kamer is gestuurd. In deze voortgangsrapportage zijn de resultaten en de stand van zaken van het programma nader beschreven.9 Om zicht te krijgen op de impact van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een impactmonitor ontwikkeld. In december 2020 verschijnt de tweede versie hiervan die aan uw Kamer zal worden gestuurd. De uitvoering van de impactmonitor kent een meerjarig tijdspad en zal ook na het programma GHNT blijven bestaan.
Daarnaast heeft de Commissie De Winter onderzoek gedaan naar fysiek en psychisch geweld in de jeugdzorg. Uw Kamer heeft op 12 juni 2019 de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie De Winter ontvangen met daarin een overzicht van de maatregelen gericht op een veiliger leefklimaat in de instellingen voor zorg aan jeugdigen.10 De meeste maatregelen zijn al onderdeel van het programma «Zorg voor de Jeugd» en het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» van de VNG, de brancheorganisaties jeugdhulp, betrokken beroepsverenigingen en andere veldpartijen. Ik verwijs u naar de voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd, die op 17 juni 2020 aan uw Kamer is gestuurd.11
Wat vindt u van de petitie «Maak psychisch geweld strafbaar»? Hoe heeft u opvolging gegeven aan deze roep om psychische mishandeling beter aan te pakken?
Ik ben bekend met de petitie «Maak psychisch geweld strafbaar» d.d. 6 februari 2018.12 Hoewel psychische mishandeling in het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet expliciet is gedefinieerd, biedt de wet reeds de mogelijkheid om psychische mishandeling strafrechtelijk aan te pakken. Dit kan op basis van artikel 300 Sr, eerste en vierde lid, gericht op respectievelijk het «toebrengen van pijn of letsel» en het «opzettelijk benadelen van de gezondheid». Het Gerechtshof van Den Haag heeft dit in een arrest bevestigd.13 Daarnaast kan psychisch geweld strafbaar zijn wanneer het binnen de reikwijdte van artikel 284 Sr (dwang) of artikel 285 Sr (bedreiging) valt.
Indien iemand slachtoffer wordt van psychische mishandeling kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (OM) om te bepalen of vervolging opportuun is. Het OM besluit in voorkomende gevallen of onderzoek en vervolging van psychische mishandeling aangewezen is, onder meer conform de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierin wordt psychische mishandeling als een van de mogelijke vormen van geweld in de privésfeer vermeld.14 Het Wetboek van Strafrecht, de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling van het OM en de richtlijnen voor strafvordering geven de kaders voor de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder psychische mishandeling.
Ook buiten het strafrechtelijk kader bestaat de wettelijke mogelijkheid om psychische mishandeling aan te pakken. In de Jeugdwet en de Wmo 2015 is psychische mishandeling opgenomen in de definitie van kindermishandeling en huiselijk geweld, zoals hierboven vermeld.
Op basis hiervan ben ik van mening dat er reeds voldoende wettelijke mogelijkheden zijn voor ketenpartners van binnen en buiten de strafrechtketen om psychisch geweld gezamenlijk aan te pakken.
Op welke wijze wordt in beleid en in programma’s van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het voorkomen van psychische mishandeling expliciet meegenomen? Wat zijn de resultaten daarvan? Kunt u daarbij een uitgebreide onderbouwing geven?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt in beleid en in programma’s van het Ministerie van Justitie en Veiligheid het voorkomen van psychische mishandeling expliciet meegenomen? Wat zijn de resultaten daarvan? Kunt u daarbij een uitgebreide onderbouwing geven?
Zie antwoord vraag 4.
Maakt de politie onderscheid tussen het registreren van fysieke mishandeling en psychische mishandeling? Zo ja, welke definitie wordt daarbij gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De politie maakt in de registratie geen onderscheid tussen fysieke en psychische mishandeling, omdat de politie delicten op een andere wijze classificeert en registreert. Leidend hierbij zijn de delicten zoals omgeschreven in het Wetboek van Strafrecht. Als er wordt geregistreerd op specifieke vormen van delicten zoals fysieke of psychische mishandeling, wordt de registratie minder zuiver doordat de foutmarge toeneemt. Daarnaast levert het een grote administratieve belasting op, waardoor deze registratie onwenselijk is.
Ook de rechtspraak registreert niet op het onderscheid tussen fysieke en psychische mishandeling. Het is daarom niet uit de politieregistratie te halen hoe vaak aangifte is gedaan van psychische mishandeling, al dan niet in combinatie met andere vormen van mishandeling. Uit de registratiesystemen van de politie, het OM en de Raad voor de Rechtspraak is evenmin te achterhalen hoe vaak is overgegaan tot ambtshalve vervolging en hoe vaak aangiftes van psychische mishandeling, al dan niet in combinatie met andere vormen van mishandeling, hebben geleid tot een veroordeling. In de aangiftebereidheid voor psychische mishandeling is ook geen inzage.
Zijn rapportages of cijfers beschikbaar hoe vaak er aangiftes zijn met betrekking tot enkel psychische mishandeling, dus zonder andere feiten? In hoeveel gevallen leidt dit tot een veroordeling? Kunt u aangeven hoe het met de aangiftebereidheid gesteld is?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn rapportages of cijfers beschikbaar hoe vaak er aangiftes zijn met betrekking tot psychische mishandeling in combinatie met andere vormen van mishandeling, zoals fysiek en zeden? En hoe vaak dit leidt tot een veroordeling?
Zie antwoord vraag 8.
Registreert Veilig Thuis ook op psychische mishandeling? Zo ja, hoe en op basis van welke definitie en is er informatie over het aantal meldingen? Zo nee, waarom niet? Registreren hulpverleners en psychologen ook psychische mishandeling?
Ja, Veilig Thuis registreert ook op psychische mishandeling. Veilig Thuis past in de praktijk bepaalde gedragingen toe op de definitie van huiselijk geweld en kindermishandeling uit de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Veilig Thuis werkt daarbij in lijn met de definities zoals omschreven in vraag 3.
Onder elke doelgroep van het geweld (kinderen, ouderen, ouders en (ex-) partners) wordt zo specifiek mogelijk de vorm van geweld geregistreerd. Dus zowel bij kindermishandeling, ouderenmishandeling, geweld tegen ouders en (ex-) partnergeweld registreert Veilig Thuis of er sprake is van emotionele of psychische mishandeling. Bij kindermishandeling wordt ook geregistreerd op emotionele of psychische verwaarlozing.
Veilig Thuis-organisaties verstrekken tweemaal per jaar registratiegegevens aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS genereert op basis van die gegevens tweemaal per jaar de beleidsinformatie Veilig Thuis, met een overzicht van het aantal meldingen van onder meer kindermishandeling, partnergeweld en ouderenmishandeling. Het CBS heeft recent een aparte publicatie uitgebracht met daarin een onderscheid naar subcategorieën, wat inzicht geeft in de verschillende vormen van geweld die gemeld zijn bij Veilig Thuis in de tweede helft van 2019.15 Informatie over de aard van het geweld zal met ingang van de eerstvolgende publicatie van de registratiegegevens regulier beschikbaar komen via het CBS.
Hulpverleners en psychologen vallen onder de Wet Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij hebben geen plicht om te registreren, maar zijn wel verplicht om de stappen van de meldcode te doorlopen. In het geval van acute of structurele onveiligheid behoort het tot hun professionele norm om op basis van de geldende afwegingskaders een melding te maken bij Veilig Thuis. In de beantwoording van vraag 15 wordt nader ingegaan op de toepassing van de meldcode bij psychisch geweld.
De definitie van kindermishandeling in de Jeugdwet omvat ook psychische mishandeling, terwijl psychische mishandeling niet expliciet strafbaar is in het Wetboek van Strafrecht; deelt u de mening dat dit tot verwarring en frustratie kan leiden bij hulpverleners en slachtoffers wanneer zij aangifte willen doen?
Zoals hierboven al aangegeven biedt de huidige wetgeving reeds mogelijkheden tot de (strafrechtelijke) aanpak van psychische mishandeling. Ik deel de veronderstelling dan ook niet dat – door het ontbreken van een expliciete strafbaarstelling van psychische mishandeling – het niet mogelijk is om hiervan aangifte te doen. Ook deel ik de veronderstelling niet dat mogelijk slachtofferschap daardoor niet herkend wordt en dat de opsporing en vervolging zich daardoor ten onrechte en onvoldoende zouden richten op de bestrijding ervan. Ik deel daarom ook de mening niet dat dit tot verwarring en frustratie kan leiden bij het doen van aangifte.
Iemand die een vermoeden heeft of slachtoffer is van psychische mishandeling kan terecht bij Veilig Thuis. Ook is het mogelijk om hiervan melding te maken of aangifte te doen bij de politie. Deze organisaties beschikken over de benodigde expertise om op basis van de beschikbare informatie al dan niet samen met ketenpartners te besluiten wat nodig is om de onveilige situatie te beëindigen. Interventies binnen en buiten het strafrechtelijk kader kunnen hiervoor worden ingezet. Wat betreft de strafrechtelijke aanpak beslist de lokale veiligheidsdriehoek welke prioriteiten in de opsporing en vervolging worden gesteld.
Tegelijkertijd constateer ik dat het handhavingsniveau van psychische mishandeling op dit moment niet goed in kaart kan worden gebracht als gevolg van het gebrek aan cijfermatig inzicht specifiek met betrekking tot psychische mishandeling. Momenteel wordt gewerkt aan de verbetering hiervan, onder meer in het kader van de ontwikkeling van de reeds genoemde impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling. De volgende versie van de impactmonitor zal in december 2020 aan uw Kamer worden toegestuurd.
Heeft u er zicht op in hoeverre bij uitgevaardigde huis- en straatverboden (ook) sprake is van psychisch geweld?
De burgemeester kan een tijdelijk huisverbod opleggen indien er sprake is van een (vermoeden van) onmiddellijk en ernstig gevaar.16 Een gebiedsverbod kan door de burgemeester worden ingezet indien iemand herhaaldelijk voor verstoring van de openbare orde heeft gezorgd en er ernstige vrees is voor verdere verstoring.17 Voorafgaand aan de oplegging is niet vast te stellen welke problematiek er speelt. Dit is ook geen vereiste om gebruik te kunnen maken van deze bestuurlijke instrumenten. Gemeenten registeren daarom ook niet op de aanleiding voor het gebruik van deze instrumenten.
Kunt u aangeven hoe vaak er bij (vermoedelijk) psychisch geweld overgegaan wordt tot het ambtshalve vervolgen?
Zie antwoord vraag 8.
Is de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voldoende geëquipeerd om ook meldingen te ontvangen over psychische mishandeling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is hiertoe voldoende geëquipeerd. De meldcode helpt professionals werkzaam in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie hoe ze kunnen handelen bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het gaat hierbij niet alleen om vermoedens van fysiek geweld, maar ook om vermoedens van psychisch of seksueel geweld en vermoedens van verwaarlozing. Bij de verbetering van de meldcode die 1 januari 2019 is ingevoerd, is door professionals vanuit de eigen beroepsgroep een professionele norm gesteld om te melden bij Veilig Thuis in gevallen van acuut en structureel geweld. Het gaat hier ook om psychisch geweld dat veelal een structureel karakter heeft.
Uit de recente wetsevaluatie van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling blijkt dat professionals de meldcode als meerwaarde ervaren en bereid zijn het instrument te gebruiken.18 De onderzoekers van de wetsevaluatie stellen dat het bij de meldcode bijbehorende stappenplan professionals voldoende handvatten biedt als eenmaal vermoedens van geweld bestaan. Het herkennen van signalen en dan met name de minder zichtbare en moeilijker herkenbare signalen bij bijvoorbeeld psychische mishandeling blijkt voor professionals nog lastig. In het bevorderen van kennis en gebruik van de meldcode bevelen de onderzoekers dan ook aan om per sector een doelgroepgericht traject te starten waarin o.a. aandacht is voor het herkennen van andere vormen van geweld dan fysiek geweld, zoals psychische mishandeling.
De komende maanden wordt de wetsevaluatie van de meldcode besproken met de betrokken partijen om na te gaan welke concrete vervolgstappen gezet kunnen worden om de implementatie van de meldcode duurzaam te borgen binnen de sectoren. Uw Kamer zal einde van dit jaar over de vervolgstappen worden geïnformeerd en de beleidsreactie ontvangen op deze wetsevaluatie.
Hoe verhoudt de huidige beleidsmatige en programmatische inzet gericht op de preventie en aanpak van psychisch geweld zich tot artikel 33 van de Istanbul Conventie?2 Bent u van mening dat hiermee aan de verdragsverplichting is voldaan? Zo ja, op welke wijze?
Artikel 33 van de Istanbul Conventie verplicht de verdragspartijen, waaronder Nederland, tot het nemen van wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn te waarborgen dat opzettelijke gedragingen tot het door middel van dwang of bedreiging ernstig beschadigen van de geestelijke integriteit van een ander, strafbaar worden gesteld. Zoals hierboven aangegeven, bestaat voldoende grond om deze vormen van geweld strafrechtelijk aan te pakken. Daarom ben ik ervan overtuigd dat Nederland voldoet aan deze verdragsverplichting.
Hou verhoudt deze inzet zich tot artikel 19 van het Kinderrechtenverdrag en General Comment nr. 13 bij dat verdrag?3
In het VN-kinderrechtenverdrag is vastgelegd dat elk kind gezond en veilig moet kunnen opgroeien en zich optimaal moet kunnen ontwikkelen. Dit is ook opgenomen in de Jeugdwet en uitgangspunt in de verschillende actieprogramma’s als Zorg voor de Jeugd en Kansrijke Start. In het programma GHNT staat centraal dat kindermishandeling wordt teruggedrongen en duurzaam wordt opgelost. Zoals hierboven aangegeven is de aanpak van psychische mishandeling van kinderen integraal onderdeel binnen het programma GHNT en de andere genoemde actieprogramma’s. Samen met de Minister voor Rechtsbescherming zet ik mij op deze wijze in voor het naleven van het Kinderrechtenverdrag.
Op welke manier worden ervaringsdeskundigen betrokken bij het ontwikkelen van beleid en interventies om psychische mishandeling tegen te gaan?
Binnen het programma GHNT wordt de inzet van ervaringsdeskundigen belangrijk gevonden. Vanuit het programma GHNT wordt daarom een handreiking ontwikkeld voor gemeenten om ervaringsdeskundigheid in te zetten bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (inclusief psychische mishandeling). Het concept wordt de komende maanden getest door een aantal regio’s. De handreiking wordt gedeeld met alle gemeenten als deze gereed is.
Het programma GHNT wordt bijgestaan door een vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen (zowel ex-plegers als ex-slachtoffers). Deze ervaringsdeskundigen stimuleren en ondersteunen het programmateam en de regio’s met kennis en ervaring. Het betrekken van ervaringsdeskundigen is binnen het onderzoeksprogramma GHNT van ZonMW één van de beoordelingscriteria voor het verlenen van subsidies.
Wat is uw oordeel over het huidige handhavingsniveau van psychische mishandeling? Wat vindt u van de veronderstelling dat door het ontbreken van een expliciete strafbaarstelling van psychische mishandeling mogelijk slachtofferschap niet herkend wordt en de opsporing en vervolging zich ten onrechte en onvoldoende richten op de bestrijding ervan?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre draagt het programma «Geweld hoort nergens thuis» bij aan een hoger beschermingsniveau van (potentiële) slachtoffers van psychische mishandeling?
Zie antwoord vraag 4.
Worden bij de uitvoering van dit programma ook signalen opgevangen van eventuele problemen in de strafrechtelijke aanpak van psychische mishandeling? Zo ja, welke problemen zijn dat?
Het programmateam, de politie en het OM geven aan geen signalen te ontvangen dat er specifieke problemen bestaan in de strafrechtelijke aanpak van psychische mishandeling. Indien het OM in zijn algemeenheid mogelijkheden (en dus bewijs) ziet, gaat het OM over tot strafrechtelijke vervolging. Wel kan in zijn algemeenheid ten aanzien van de bewijsbaarheid van psychische mishandeling het volgende worden gesteld. Voor een bewezenverklaring van mishandeling dient sprake te zijn van het opzettelijk toebrengen van pijn en/of letsel. Hieronder wordt onder meer het bij een ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, dan wel opzettelijke benadeling van de gezondheid verstaan.21 Voor de bewezenverklaring van deze bestanddelen wordt in fysieke mishandelingszaken doorgaans gebruik gemaakt van een (door een arts opgestelde) letselverklaring, naast de aangifte en eventuele getuigenverklaringen aangaande het (zichtbare) letsel. Dat in zaken van psychische mishandeling geen sprake is van zichtbaar letsel en daarmee geen gebruik gemaakt kan worden van de reguliere letselverklaringen, maakt de bewijsbaarheid lastiger, maar betekent niet dat voor dit onderdeel niet tot een bewezenverklaring gekomen zou kunnen worden. Voorstelbaar is dat door deskundigen vragen worden beantwoord over de psychische gevolgen en eventuele schade voor het slachtoffer. In het eerder genoemde arrest van het Gerechtshof Den Haag is voor het bewijs bijvoorbeeld gebruik gemaakt van rapporten van deskundigen waarin beschreven wordt dat de bejegening van het slachtoffer in de thuissituatie getypeerd kon worden als emotionele verwaarlozing.22 Het Gerechtshof heeft het vervolgens aannemelijk geacht dat hierdoor psychische schade is ontstaan.
Ten aanzien van verjaring kan worden gesteld dat op 1 januari 2020 de et herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in werking is getreden. Hiermee is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor kindermishandeling verruimd in die zin dat de verjaringstermijn pas een aanvang neemt op de dag nadat het kind 18 jaar wordt (zie art. 71 onder 3 Sr).
Op basis van het bovenstaande concludeer ik dat in zijn algemeenheid de bewijsbaarheid en de verjaring in strafzaken rond psychische mishandeling niet problematisch zijn. Tegelijkertijd kan de bewijsbaarheid wel lastiger zijn dan in het geval fysieke mishandeling.
Klopt de veronderstelling dat in veel strafzaken rond psychische mishandeling vooral de bewijsbaarheid en verjaring problematisch zijn? Zo ja, welke mogelijke oplossingen zijn hiervoor denkbaar?
Zie antwoord vraag 21.
Illegale wapenleveranties Iran en het instellen van sancties |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de mededeling van uw Amerikaanse collega Pompeo dat de VS en partners een illegaal wapentransport van Iran naar de Houthi’s in Jemen hebben onderschept op 28 juni jl.?1
Ja.
Is Nederland door de VS ingelicht over dit illegale wapentransport en het feit dat de gevonden wapens van Iraanse makelij zijn?
Nederland is hierover niet apart door de VS geïnformeerd.
Waarom laat Nederland met zich sollen door vast te houden aan de dialoog met Iran terwijl Iran zich schuldig blijft maken aan illegale wapenleveranties en terrorismefinanciering?2
Ik acht het van groot belang dat Iran en Nederland met elkaar in gesprek zijn en blijven. Zoals bekend is Nederland kritisch op Iran waar noodzakelijk, en zoeken we de samenwerking op waar mogelijk. Alleen door met elkaar te praten kunnen we de zorgen die we hebben ten aanzien van het optreden van Iran adresseren. Tijdens mijn bezoek aan Teheran in februari 2020 heb ik onder meer de Nederlandse zorgen over de Iraanse rol in de regio en over het ballistisch rakettenprogramma aan de Minister van Buitenlandse Zaken van Iran overgebracht.
Gaat u eindelijk de VS volgen en voor een harde aanpak kiezen van het islamitische regime in Teheran? Zo nee, wat heeft het pappen en nathouden van de ayatollahs u tot dusverre gebracht op voornoemde punten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid per direct (en zo nodig onafhankelijk van uw Europese partners) sancties in te stellen tegen Iran vanwege de (vele) illegale wapenleveranties naar Jemen, waarvan we nu weer een voorbeeld zien?
Nederland ziet geen meerwaarde in het instellen van unilaterale sancties. Het instellen van sancties in breder verband, zoals de EU en de VN, is effectiever om gestelde doelen te bereiken. Nederland maakt zich in deze verbanden sterk voor naleving van bestaande EU- en VN-sanctieregimes. Het kabinet deelt uw zorgen over berichten van illegale wapenleveranties naar Jemen omdat dit bijdraagt aan de voortduring van het conflict. De VN heeft in enkele rapporten geconstateerd dat in Jemen aangetroffen wapens gelijkenissen vertonen met wapens uit Iran en dat in eerdere Amerikaanse onderscheppingen wapens van Iraanse origine zijn aangetroffen. Zorgen hierover zijn aan de orde gesteld door Europese bondgenoten in de VN Veiligheidsraad op 30 juni 20203.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het VN-wapenembargo voor Iran – dat op 18 oktober 2020 verloopt – verlengd wordt? Hoe wordt de druk op China en Rusland opgevoerd om met verlenging in te stemmen?
Nederland deelt de zorgen van de VS over het aflopen van het wapenembargo tegen Iran. Wij steunen de aanpak om in breed verband, dus ook met China en Rusland, te zoeken naar een oplossing, waarbij restricties op wapenleveranties van en naar Iran in stand blijven en tevens het nucleaire akkoord kan voort blijven bestaan. De prioriteit van Nederland en onze Europese bondgenoten gaat evenwel uit naar het behoud van het nucleaire akkoord en het voorkomen van een Iraans kernwapen. Het kabinet maakt zich grote zorgen over de Iraanse overschrijdingen van het nucleaire akkoord. Het kabinet ondersteunt de inspanningen van onder meer Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk om een diplomatieke oplossing te vinden, waardoor Iran zich weer aan de bepalingen uit het akkoord houdt.
Bent u bereid om Iran met keiharde sancties te treffen als het VN-wapenembargo niet verlengd wordt, om zo goed als het kan te verhinderen dat Iran nieuwe wapens en wapentechnologie aanschaft en verspreidt onder zijn terreurvrienden?
Ondanks het aflopen van het VN-wapenembargo blijft het autonome EU-wapenembargo tegen Iran onverminderd van kracht tot 2023. Bovendien is de reikwijdte van het autonome wapenembargo van de EU breder dan dat van de VN; het omvat ook een verbod op het leveren van relevante onderdelen en technologie. Andere EU- en VN-sancties tegen Iran in het kader van het nucleaire akkoord blijven vooralsnog van kracht. Daarnaast zijn er EU-sancties tegen Iran van kracht vanwege de mensenrechtensituatie in Iran en staan enkele Iraanse overheidsfunctionarissen op de EU-terrorismelijst.
Het bericht ‘Politie en COA 'overtreden privacywet' met delen persoonlijke data asielzoekers’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie en COA «overtreden privacywet» met delen persoonlijke data asielzoekers»?1
Ja.
Gebruikt de politie deze persoonsgegevens bij proactieve controles? Hoe verhoudt zich dit tot het handelingskader proactief controleren waarin de politie stelt dat onderscheid maken op basis van afkomst zonder objectieve rechtvaardiging niet is toegestaan?2
Nee, deze persoonsgegevens worden niet gebruikt bij proactieve controles zoals in het Handelingskader proactief controleren is omschreven.
Wordt de verkregen data gebruikt in het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) of andere predictive policingsystemen? Welke toetsingskaders gebruikt de politie om te voorkomen dat deze systemen etnisch profileren in de hand werken?
Nee, de verkregen data worden niet in het Criminaliteits Anticipatie Systeem verwerkt.
Waarom heeft de politie vooraf persoonsgegevens van groepen mensen nodig om te handhaven op incidenten?
Het houden van toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet 2000 is onderdeel van de algemene politietaak naast het opsporen van strafbare feiten, handhaven van de openbare orde en hulpverlening. Hiervoor mag de politie persoonsgegevens gebruiken.
De politie heeft gegevens en inlichtingen nodig om op basis van artikel 1 Politiewet 2012, in het kader van taken ten dienste van de justitie, uitvoering te geven aan wettelijke voorschriften gesteld bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000. De politie heeft vooraf geen persoonsgegevens van groepen mensen nodig om te handhaven op incidenten.
Bent u het eens dat er geen juridische basis is voor de betreffende overeenkomst tussen het Centrum Opvang Asielzoekers (COA) en de politie?
De juridische basis voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie, is gelegen in artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. Als de politie om die gegevens en inlichtingen vraagt, is het COA verplicht die te verstrekken.
Omdat naar het oordeel van COA en politie geen twijfel mag zijn over de rechtmatigheid van deze uitwisseling van persoonsgegevens, doet, in opdracht van het COA, momenteel een externe partij onderzoek hiernaar. In afwachting van de uitkomsten van de externe toetsing heeft het bestuur van het COA op 16 juli jl. besloten het delen van persoonsgegevens met de politie per direct op te schorten. Wij zullen uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomst van deze externe toetsing. Aan de hand van de resultaten van de externe toetsing en een actualisatie van de Data Protection Impact Assessment (DPIA) van het COA over het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan de politie zullen het COA en de politie de gemaakte afspraken opnieuw bezien en bekijken of deze aanpassingen behoeven.
Is er een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd over deze overeenkomst? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIK) van de politie, laat sinds maart van dit jaar door een extern bureau een DPIA uitvoeren over de gehele vreemdelingenadministratie. De DPIA wordt naar verwachting in het vierde kwartaal van 2020 afgerond. Er is bij het NVIK geen deelbare DPIA die specifiek ziet op de uitwisseling van gegevens met het COA. Door het COA is een DPIA uitgevoerd voor deze overeenkomst, maar deze heeft plaatsgevonden onder de oude Wet bescherming persoonsgegevens. Op dit moment wordt de DPIA herijkt, waarbij het resultaat afhankelijk is van de uitkomsten van de onder vraag 5 genoemde externe toetsing. Wanneer het externe onderzoek gereed is, zullen we uw Kamer informeren over de externe toetsing en de DPIA’s van het COA toezenden.
Bent u het eens dat met de overeenkomst zeer gevoelige data wordt verzameld door de politie over mensen die nergens van verdacht worden? Bent u het eens dat dit een mate van surveillance creëert over onschuldige mensen die onwenselijk is in Nederland?
Zie beantwoording vraag 2, 4 en 5.
Wanneer wordt deze overeenkomst teruggedraaid en de gedeelde informatie gedeletet?
De verstrekking van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie vindt plaats op grond van artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. In afwachting van de externe toetsing heeft het COA in afstemming met de politie het delen van deze gegevens aan het NVIK opgeschort.
Kunt u een overzicht geven van alle systemen van de opsporingsdiensten waarbij persoonsgegevens worden verzameld en daarbij aangeven of er DPIA’s zijn uitgevoerd? Zijn er systemen die nog gebruikt worden die niet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en/of de Wet politiegegevens (WPG)?
Voor het verwerken van persoonsgegevens door hen die met de opsporing zijn belast is de Wet politiegegevens van toepassing. Hierin staat dat wanneer een bepaald soort verwerking waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert, er een «gegevensbeschermingseffectbeoordeling» moet plaatsvinden (artikel 4c Wpg). Er is geen overzicht van alle soorten verwerkingen en dus ook niet of ooit, indien nodig, een dergelijke beoordeling is uitgevoerd. Wel kan worden gesteld dat bij bijvoorbeeld de inzet van nieuwe technologieën dit soort beoordelingen standaard plaatsvinden. Dit is eerder toegelicht in de brief over de inzet van AI en algoritmes bij de politie3.
Wat is uw mening over het feit dat het afgelopen jaar is gebleken dat de overheid op grote schaal – neem bijvoorbeeld Syri, de algoritmes die gebruikt worden door de reclassering, het Fraude Signaleringsysteem (FSV) van de belastingdienst, het feit dat een kwart van de gemeenten niet voldoet aan de AVG, DUO dat volgsoftware in e-mails gebruikte en gegevensuitwisseling tussen politie en COA – niet voldoet aan de AVG of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Hoe ziet u uw rol ervoor te zorgen dat overheden en overheidsdiensten voldoen aan de AVG?
De overheid dient bij de verwerking van persoonsgegevens in de naleving van de AVG en het EVRM het goede voorbeeld te geven. Voor zover de overheid daarin niet slaagt, is dat laakbaar. In gevallen waarin de naleving tekort schiet, dienen dan ook zo spoedig mogelijk maatregelen te worden getroffen om daar een eind aan te maken. Dat kan, afhankelijk van het specifieke geval, door bepaalde systemen buiten werking te stellen of door andersoortige technische of organisatorische maatregelen te nemen. Het is het desbetreffende bestuursorgaan dat daarvoor verantwoordelijk is en daarop kan worden aangesproken.
Onze rol is ervoor te zorgen dat het algemene wettelijk kader waarbinnen persoonsgegevens worden beschermd op orde is en dat algemene beleidsmaatregelen worden getroffen om aan de verdere bescherming van persoonsgegevens bij te dragen. Een voorbeeld van dat laatste is de ontwikkeling van richtlijnen voor het gebruik van algoritmes door overheden.4 Dat een overheid of overheidsdienst aan de AVG voldoet, is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende bestuursorganen zelf. Het is de rol van de vertegenwoordigende organen, de Autoriteit persoonsgegevens (AP) en de rechter om erop toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Kunt u ingaan op het onderzoek van Argos over het feit dat een kwart van gemeenten niet zou voldoen aan de AVG? Welke stappen onderneemt u concreet om ervoor te zorgen dat gemeenten de privacy van mensen serieus neemt?3
Het is aan de colleges van B&W om ervoor te zorgen dat hun gemeentelijke diensten de AVG naleven. Zij kunnen daarop worden aangesproken door de gemeenteraad. Op de naleving van de AVG wordt ook toegezien door de AP, die zo nodig handhavend kan optreden. Voor ons is op dit punt geen specifieke rol weggelegd. Het is daarom ook niet aan ons om vanaf enig moment te garanderen dat alle gemeenten overeenkomstig de AVG persoonsgegevens verwerken.
Vanaf wanneer kunt u garanderen dat alle gemeenten volgens de (privacy)wet werken?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel meldingen van schending van persoonsgegevens krijgt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)elk jaar? Kunt u aangeven in hoeverre de AP in staat is al die meldingen te onderzoeken? Welke concrete stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de AP voldoende middelen heeft om haar wettelijke taak goed uit te kunnen voeren?
Volgens de AP zijn in 2019 in totaal ruim 27.800 klachten ontvangen. Ongeveer een derde van die klachten (9.000 stuks) betrof volgens de AP klachten in de zin van artikel 77 van de AVG, waarbij de indiener een klacht heeft over de verwerking van zijn of haar eigen persoonsgegevens. Dit zijn de klachten die de AP verplicht dient af te handelen. De andere klachten zijn klachten die bijvoorbeeld anoniem zijn, over iemand anders dan de melder zelf gaan of algemeen zijn. De AP is niet verplicht die klachten te behandelen, maar doet dat wel omdat ze volgens de AP belangrijk zijn voor haar onderzoekstaak. Die klachten leiden niet automatisch tot een individueel onderzoek. De wachttijd voor de behandeling van klachten was volgens de laatste meting van de AP zes maanden.
Naast klachten ontvangt de AP ook meldingen van datalekken. In 2019 waren dat er volgens de AP bijna 27.000. Bij 1.180 datalekmeldingen heeft de AP naar aanleiding van de melding actie ondernomen richting de organisatie die het datalek heeft gemeld. Naast datalekmeldingen ontvangt de AP ook klachten en signalen die betrekking hebben op datalekken. Naar aanleiding hiervan zijn nog circa 70 acties ondernomen richting de organisaties waar het datalek plaatsvond.
De AP en het Ministerie van JenV zijn een gezamenlijk extern onderzoek gestart naar de grondslagen van de financiering van de AP, de omvang van het budget en de risico’s behorende bij verschillende scenario’s. Dit onderzoek is uitgebreid en kijkt bijvoorbeeld ook naar mogelijke efficiencyverbetering en omvat een vergelijking met de toerusting van collega-privacytoezichthouders in Europa. Het onderzoek kost meer tijd dan vooraf werd verwacht. De resultaten worden in het najaar van 2020 verwacht.
De leefomstandigheden van overlevers van de genocide in Srebrenica |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het bericht «Srebrenica-weduwe Devleta zit 25 jaar later nog altijd in een kamp»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat zevenduizend overlevers van de genocide in Srebrenica nog steeds in tijdelijk opgezette kampen uit die tijd verblijven? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Na de oorlog van 1992–1995 was er sprake van meer dan twee miljoen Bosnische vluchtelingen en ontheemden. Volgens de Bosnische autoriteiten verblijven er momenteel nog circa 5.000 ontheemden in opvangcentra. Het is triest dat deze mensen na 25 jaar nog steeds de status van ontheemde hebben, hoewel zij het recht hebben terug te keren naar hun woonplaats.
Herkent u het beeld dat de omstandigheden in de kampen voor deze overlevers ronduit slecht zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, de omstandigheden in deze opvangcentra zijn niet goed. De Nederlandse ambassadeur heeft dat tijdens een bezoek aan een van de opvangcentra eind 2019 ook geconstateerd.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland, de EU en andere organisaties de afgelopen 25 jaar hebben bijgedragen aan goede opvang van en, indien mogelijk, terugkeer voor de overlevers?
Tussen 1995–2015 heeft Nederland EUR 586 miljoen bijgedragen aan wederopbouw en ontwikkeling in Bosnië-Herzegovina, waarvan meer dan EUR 100 miljoen aan de regio Srebrenica.
Deze hulp betrof noodhulp en wederopbouwprojecten, inclusief het bouwen van woningen voor ontheemden en de terugkerende bevolking. Ook heeft Nederland bijgedragen aan macro-economisch herstel van de getroffen gebieden. Daarnaast ging de Nederlandse steun uit naar het leveren van psychosociale hulp en het opzetten van activiteiten gericht op verzoening.
De Nederlandse hulp werd gekanaliseerd via multilaterale (VN, EU, ICRC) en bilaterale kanalen (non-gouvernementele organisaties) en later via lokale organisaties, als Snaga Žene en Prijatelji Srebrenica. Deze programmamatige betrokkenheid is in 2018 beëindigd.
In 2012 is het Regional Housing Project of Bosnia and Herzegovina van start gegaan met een budget van 291 miljoen euro. De belangrijkste bijdrage levert de Europese Unie. Het project heeft tot doel 3.000 huizen te bouwen voor vluchtelingen en ontheemden. De eerste 1.300 zijn inmiddels opgeleverd.
Specifiek voor de groep ontheemden in de Bosnische opvangcentra is er het project Closure of collective centres and provision of alternative housing solutions van de ontwikkelingsbank van de Raad van Europa. Het project biedt technische assistentie voor de sluiting van de opvangcentra en de bouw van alternatieve huisvesting. In 45 gemeenten zullen 82 gebouwen worden neergezet die aan de ontheemden sociale huisvesting en zorg bieden.
De Bosnische non-gouvernementele organisatie Snaga Žene biedt psycho-sociale hulp aan bewoners van de opvangcentra.
Ziet u mogelijkheden om de inspanningen voor een goed heenkomen voor de overlevers te intensiveren? Zo ja, hoe? Wilt u hieraan werken?
Nederland houdt aandacht voor de regio Srebrenica en voor de situatie van ontheemden in Bosnië-Herzegovina. Na jarenlang intensieve steun, spoort Nederland de Bosnische autoriteiten aan om te zorgen voor adequate huisvesting en -desgewenst- terugkeer van ontheemden. Zo bezocht de Nederlandse ambassadeur in Bosnië-Herzegovina in november jl. nog kamp Ježevać, waar hij sprak met de bewoners en waar hij aandacht vroeg voor de situatie in kampen bij de lokale autoriteiten.