Geweld in het amateurvoetbal |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer geweld in amateurvoetbal»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er sprake is van een stijging van het aantal geweldsincidenten in het amateurvoetbal? Zo ja, waarom?
De politie registreert niet specifiek op geweld in het amateurvoetbal. Wel is een koppeling te maken van geweldsincidenten op sportlocaties, waaronder voetbalvelden. Op basis van deze koppeling in de politiesystemen ligt de politie-inzet tussen 2011 en 2015 tussen de 105 tot 125 keer per jaar en het aantal aangiften/meldingen tussen de 400 tot 520 per jaar. Het gaat dan om incidenten uiteenlopend van ruzie, mishandeling tot vechtpartijen. De cijfers fluctueren van jaar tot jaar, hierdoor kan er geen trend worden afgeleid.
Beschikt u over gegevens over het aantal keren dat de politie het afgelopen jaar ingezet moest worden in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt u over gegevens over het aantal meldingen of aangiftes van het afgelopen jaar in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het bericht, dat er sprake zou zijn van meer geweldsincidenten bij het amateurvoetbal, zich tot de gegevens zoals die in het kader van de voortgangsrapportage Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» zijn verzameld?
In de Monitor van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» worden jaarlijks de cijfers van het aantal gemelde excessen weergegeven. De cijfers van de KNVB over het aantal excessen in het voetbal laten zien dat het aantal gerapporteerde excessen de afgelopen jaren is gedaald. Waren er in seizoen 2012/2013 nog 414 excessen, in 2013/2014 waren dit 363 en in 2014/2015 is dit gedaald naar 319 excessen. De cijfers van het lopende seizoen worden in augustus bekend gemaakt. Op basis van de beschikbare cijfers lijkt van een stijging van geweld in het amateurvoetbal vooralsnog geen sprake. Dit neemt niet weg dat ieder exces is er een te veel is. Bovendien blijken uit de cijfers alleen de gemelde excessen. Al met al is er nog een weg te gaan om iedereen ieder weekend veilig en met plezier te laten sporten. Daarom blijf ik ook onverminderd inzetten op een veiliger sportklimaat.
Acht u het wenselijk extra aandacht te vragen voor de toename van het aantal geweldsincidenten bij het amateurvoetbal in het kader van het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat»? Zo ja, waar zal die aandacht zich dan op moeten gaan richten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u afgelopen najaar heb laten weten2, zal ik het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» twee jaar voortzetten. In dit actieplan zet ik samen met NOC*NSF, de KNVB en de KNHB in op het voorkomen en bestrijden van geweld op en rond het sportveld. De komende twee jaar zal er een extra versterkte inzet plaatsvinden op de begeleiding van die verenigingen waar een verhoogd risico is op incidenten of waar incidenten hebben plaatsgevonden. Dit is een verdere intensivering en uitbreiding van het traject dat de KNVB in samenwerking met Halt in 2014 is gestart.
Een storing van alarmnummer 112 in West-Brabant |
|
Harm Brouwer (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er een storing was op de ochtend van 16 maart 2016, waardoor het alarmnummer 112 in West-Brabant onbereikbaar was per vaste telefoon?1
Ja.
Hoe vaak krijgt u meldingen van storingen van het alarmnummer 112? Worden bepaalde regio’s vaker getroffen door storingen dan andere regio’s? Zo, ja welke regio’s zijn dit en wat is hiervan volgens u de oorzaak?
Meldingen van storingen van het alarmnummer 1-1-2 doen zich slechts zelden voor. Bovendien hoeven storingen die zich voordoen niet altijd te leiden tot hinder voor de burger. Sinds het doorvoeren van de verbeteringen in de infrastructuur de afgelopen jaren is de 112-dienstverlening aan de burger stabiel. Het is mij niet bekend of bepaalde regio’s vaker storingen ondervinden dan andere regio’s.
Wat is de oorzaak van deze storing in West-Brabant? Wat is de reden dat de politie dacht dat er ook een storing in Zeeland was? Hoelang heeft de storing in West-Brabant precies geduurd?
Op de ochtend van 16 maart was er tijdelijk minder lijncapaciteit beschikbaar in de meldkamer van West-Brabant. Hierdoor konden gesprekken die binnenkwamen bij de regionale meldkamer intern niet worden doorverbonden. De inkomende oproepen zijn overgenomen door de meldkamer in Zeeland. De getroffen maatregelen konden na 8 uur worden beëindigd. De bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2 is voor de inwoners van regio Midden- en West-Brabant en Zeeland niet in het geding geweest. De exacte oorzaak van de storing is nog in onderzoek.
Had deze voorkomen kunnen worden? Zo ja, hoe? Zo nee, kan een dergelijke situatie zich dan overal in Nederland voordoen?
Er wordt momenteel onderzocht wat de oorzaak was van deze storing waarbij er tijdelijk minder lijncapaciteit beschikbaar was.
Hoeveel noemenswaardige incidenten waren er tijdens deze storing, waardoor men door de onbereikbaarheid van het alarmnummer in de problemen kwam?
Er hebben zich voor zover mij bekend geen incidenten voorgedaan tijdens de storing aangezien deze geen impact heeft gehad op de dienstverlening aan de burger. Ik verwijs u daarbij naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe zijn de veiligheidsregio's voorbereid op de mogelijkheid dat 112 onbereikbaar is per vaste telefoon?
In alle meldkamers is een fallbackmogelijkheid om de oproepen via een aangrenzende meldkamer of de landelijke 1-1-2 centrale af te handelen. Deze fallbackmogelijkheden worden dagelijks getest.
Wat hebben de veiligheidsregio’s Zeeland en West-Brabant gedaan om mensen te informeren dat het alarmnummer tijdelijk onbereikbaar was per vaste telefoon? Was dit voldoende? Zo nee, hoe kan deze informatievoorziening verbeterd worden?
De Veiligheidsregio Midden-en West-Brabant heeft een twitterbericht verstuurd om mensen te attenderen op mogelijke problemen. Deze communicatie heeft helaas tot de nodige verwarring geleid omdat de bereikbaarheid voor burgers niet in het geding is geweest.
Hoe kan het dat, ondanks alle verbeteringen aan 112 en het bij uitval verzekeren van toegang tot 112 door middel van een extra beveiligd back-up systeem, toch een storing wordt gemeld? Wat gaat u doen om te voorkomen dat er zich opnieuw storingen voordoen?
Techniek is nooit 100% betrouwbaar, dus storingen kunnen zich altijd blijven voordoen. Er zijn organisatorische maatregelen getroffen waardoor in het geval van een technische storing 1-1-2 voor de burger gewoon bereikbaar blijft. Het onderzoek naar de exacte oorzaak in dit geval loopt nog. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bekeken of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het sluiten van gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat er nog meer gevangenissen gesloten zullen gaan worden?1 Kloppen de feiten, zoals gesteld in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 21 maart jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de zogenaamde PMJ-ramingen tot en met 2021. Op 25 maart jl. heb ik in navolging hiervan, per brief nadere duiding gegeven aan hetgeen in de eerstgenoemde brief werd vermeld. In de berichtgeving in de media wordt gesuggereerd dat er sprake is van een nieuwe bezuinigingsopdracht bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan de maatregelen die zullen moeten worden genomen naar aanleiding van de meest recente PMJ-ramingen, ligt echter het primaire doel ten grondslag te zorgen voor een betere aansluiting tussen de operationele capaciteit en de geraamde behoefte aan capaciteit voor de komende jaren. Als gevolg hiervan liggen besparingsopbrengsten evenwel in het verschiet. Ik heb DJI de opdracht gegeven een voorbereidingsplan te ontwikkelen hoe om te gaan met de dalende capaciteitsbehoefte. Er is gekozen voor transparantie en openheid naar het DJI-personeel. Daarom is het DJI-personeel op 21 maart jl. op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de consequenties die de PMJ-ramingen voor 2021 kunnen hebben. In dit stadium zijn hierover echter nog geen definitieve beslissingen genomen.
In hoeverre acht u het verstandig het gevangeniswezen op te zadelen met reorganisatie op reorganisatie? Kunt u daarbij reageren op de uitspraak van de heer Carbo dat na alle eerdere bezuinigingen rust was beloofd?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van vraag 1, zijn de maatregelen die zullen moeten worden genomen naar aanleiding van de meest recente PMJ-ramingen gericht op een betere aansluiting tussen de operationele capaciteit en de geraamde behoefte aan capaciteit voor de komende jaren. Ik wil namelijk voorkomen dat over een langere periode leegstand moet worden gefinancierd. Ik ben van oordeel dat het blijven financieren van leegstand niet verantwoord is en dus dient te worden voorkomen. Het in bedrijf houden van penitentiaire inrichtingen met een grote hoeveelheid leegstaande cellen betekent een ondoelmatige besteding van publieke middelen. Desalniettemin begrijp ik dat DJI-personeel zich zorgen maakt over het verlies van hun baan, ongeacht de achterliggende reden hiervan. Ik kan mij hun ongerustheid ook goed voorstellen. Het is echter onvermijdelijk dat de capaciteit wordt bijgesteld op basis van de behoefte en dat er daardoor minder personeel bij DJI nodig zal zijn. Binnen de kaders van het vigerende sociale beleid zal in dat geval zoveel mogelijk maatwerk worden geboden voor de betrokken medewerkers bij het zoeken naar een nieuwe baan.
Welke mogelijk scenario’s zijn er door de vestigingsdirecteuren besproken op de extra sociëteitsbijeenkomst op 17 februari 2016?
Zoals ik voorgaand heb vermeld in de beantwoording van vraag 2, vormt de besluitvorming naar aanleiding van de PMJ-ramingen geen onderdeel van een bezuinigingsopdracht. Er is gekozen voor transparantie en openheid naar het DJI-personeel. Daarom is op 17 februari 2016 gesproken over de prognoses die zijn voortgekomen uit het PMJ. In verkennende zin is daar ook gesproken over de maatregelen die in dit kader getroffen zouden kunnen worden. De komende maanden zal DJI verder werken aan het voorbereidingsplan om met de leegstand om te gaan. Het kabinet zal hier vervolgens een besluit over nemen, waarbij bestuurders en ketenpartners worden betrokken. De vertaling van de ramingen naar de VenJ-begroting 2017 komt aan de orde in de ontwerpbegroting die op Prinsjesdag door de Minister van Financiën aan uw Kamer wordt aangeboden. Uw Kamer zal dan ook uiterlijk op Prinsjesdag worden geïnformeerd over de concrete maatregelen die naar aanleiding van de huidige PMJ-ramingen genomen worden.
Welke mogelijke gevolgen hebben deze mogelijke scenario’s voor onder andere het gevangenispersoneel en de gedetineerden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze mogelijke scenario’s ook zijn besproken omdat de regering in 2017 wederom op het Ministerie van Veiligheid en Justitie wil bezuinigen? Vindt u verdere bezuinigingen op onder andere de veiligheid nog wel verstandig, gezien de afgelopen discussie over de begroting van Veiligheid en Justitie over 2016? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er als de prognoses over de mogelijke daling van het aantal gedetineerden niet uitkomen? Waarop zijn deze prognoses gebaseerd?
Met het PMJ wordt de ontwikkeling van de capaciteitsbehoefte in de strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke keten geraamd. Deze ramingen vormen een jaarlijks onderdeel van het begrotingsproces. Het model is meerdere malen extern gevalideerd. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 21 maart jl., deze bevat een toelichting op de PMJ-ramingen. Daarbij merk ik op dat ik DJI de opdracht heb gegeven een voorbereidingsplan te ontwikkelen waarin voldoende flexibiliteit moet zijn geborgd om eventuele toekomstige onzekerheden in ontwikkeling van capaciteitsbehoefte op te kunnen vangen.
Bent u bereid om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het gevangeniswezen voorzien op 30 maart 2016?
Ja.
De sluiting van nog meer gevangenissen die dreigt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Snoeironde voor cellen»?1
Ja.
Klopt het dat op uw ministerie druk wordt vergaderd over een nieuwe snoeironde in het gevangeniswezen omdat het aantal gevangenen maar blijft dalen?
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kooiman heb aangegeven, zullen er als gevolg van de voortdurende daling van de behoefte aan celcapaciteit zoals geraamd in het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ), maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat leegstand bij DJI structureel gefinancierd wordt. Gelet hierop heb ik de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de opdracht gegeven om een voorbereidingsplan te ontwikkelen zodat er op een verantwoorde wijze kan worden ingespeeld op de geprognosticeerde capaciteitsbehoefte. Op 21 en 25 maart jl. is uw Kamer bij brief hierover geïnformeerd. Ik kan mij evenwel voorstellen dat het personeel van DJI geschrokken is van deze PMJ-ramingen en ongerust is over het mogelijke verlies van hun banen.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat gevangenissen, die eerder de dans ontsprongen, nu toch met sluiting worden bedreigd terwijl het gevangeniswezen rust was beloofd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wel erg makkelijk is om aan te geven dat gevangenissen moeten sluiten omdat de geregistreerde criminaliteit gedaald is, terwijl dat net zo goed een gevolg kan zijn van de enorme bezuinigingen op het Openbaar Ministerie (OM) en de politie waardoor automatisch de opsporing van strafbare feiten in het geding komt?
Sinds 2002 is er sprake van een langdurige en significante daling van criminaliteit. Deze dalende lijn blijkt niet alleen uit het aantal geregistreerde misdrijven maar ook uit de slachtofferenquêtes. De laatste 7 jaar is het aantal geregistreerde misdrijven met 23% gedaald, de daling geldt zowel voor de vermogenscriminaliteit (autodiefstal, woninginbraak, straatroof) als de geweldscriminaliteit (mishandeling, seksueel geweld, verkrachting, moord en doodslag).
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat deze daling kan worden verklaard door bezuinigingen op Openbaar Ministerie en politie. De doelstellingen voor de politie die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke Veiligheidsagenda 2015–2018 en zijn opgesteld met het Openbaar Ministerie en regioburgemeesters, zijn tot nu toe realistisch en haalbaar gebleken. Ik onderschrijf niet de algemene constatering «dat de opsporing van strafbare feiten in het geding komt door bezuinigingen op Openbaar Ministerie en politie».
Deelt u daarbij de mening dat er veel nieuwe vormen van criminaliteit zijn waarvan nog niet eens cijfers beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar zijn de betreffende prognoses over de daling dan op gebaseerd en wanneer komen deze naar de Kamer?
De beschikbare cijfers laten zien dat de meeste vormen van klassieke, «offline» criminaliteit afnemen. Het klopt dat door de nog relatief recente opkomst van nieuwe vormen van «online criminaliteit» er thans weinig betrouwbare statistische informatie beschikbaar is over de aard en omvang van dit fenomeen. Wel zijn er aanwijzingen dat criminaliteit zich voor een deel heeft verplaatst naar de «online wereld». Ik heb daarom het WODC gevraagd dienaangaande een onderzoek te starten. Overigens hebben deze belangrijke criminaliteitsfenomenen zoals ondermijning, cybercrime en fraude, alsook het afpakken van crimineel vermogen, een plaats gekregen in de Veiligheidsagenda 2015–2018.
Wanneer ontvangt de Kamer eindelijk het toegezegde rapport over de betrouwbaarheid van politiecijfers, dat antwoord moet geven op de vraag of de (geregistreerde) criminaliteit wel echt daalt?
Naar verwachting zal de Inspectie Veiligheid en Justitie het onderzoek over de (opheldering van de) cijfers van de High Impact Crimes dit voorjaar afronden.
Bent u ervan op de hoogte dat de daadwerkelijke criminaliteit veel hoger ligt dan de geregistreerde criminaliteit en dat u dus beter fatsoenlijk in opsporing kan investeren, waardoor gevangenissen helemaal niet hoeven te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de totale omvang van criminaliteit méér behelst dan wat de politie registreert of wat blijkt uit slachtofferenquêtes. Criminaliteit die wordt aangepakt of aangekaart door Bijzondere Opsporingsdiensten (zoals de FIOD), inspecties of bestuurlijke autoriteiten komt maar gedeeltelijk terug in deze cijfers. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om thema’s als fraude en milieucriminaliteit. Ook delicten waarvan meestal geen aangifte wordt gedaan bij de politie, komen niet in de cijfers terug. Hierbij kan gedacht worden aan handel in verdovende middelen en illegaal wapenbezit. Ook zijn er aanwijzingen dat de criminaliteit die resteert, zich concentreert bij specifieke dadergroepen of op specifieke plaatsen en complex en hardnekkig is.
Ik onderschrijf dat investeren in de kwaliteit van de opsporing van groot belang is en blijft. Ik zond het Contourenplan voor de versterking van de opsporing 23 november 2015 aan uw Kamer, die dit plan heeft betrokken bij de begrotingsbehandeling van VenJ 2016 en het AO Politie van 10 februari jl. In het plan zijn maatregelen opgenomen die de opsporing zowel kwalitatief als kwantitatief versterken. Politie en OM werken momenteel aan de uitwerking van een gedetailleerder plan met lange(re) termijn maatregelen.
De brand bij een transportbedrijf in Duiven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de brand bij een transportbedrijf in Duiven?1
Ja.
Klopt het dat de oorzaak van de brand niet meer te achterhalen is?2 Is het officiële onderzoek naar de oorzaak van de brand daarmee afgerond? Zo nee, wanneer zal dit worden afgerond en worden er nog nieuwe feiten uit dat onderzoek verwacht?
Volgens de gemeente was de Brandweer Gelderland-Midden binnen een uur na melding gestart met het brandonderzoek. Een dag na de brand is samen met verzekeraar en contra-expert onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. De brand blijkt zo heet te zijn geweest dat geen oorzaak of exact ontstaansgebied meer te achterhalen is. De daarvoor benodigde indicatoren bleken volledig verbrand. Het onderzoek van de brandweer naar de oorzaak van de brand is beëindigd.
Was er bij de betreffende omgevingsdienst informatie bekend waaruit bleek dat dit een risicobedrijf was? Zo ja, welke risico’s waren er? Is op de juiste manier gehandhaafd? Zo nee, waren er andere signalen dat dit een risicobedrijf was?
De gemeente Duiven heeft alleen mandaat gegeven aan de omgevingsdienst voor de vergunningverlening en het toezicht op de verplichte basistaken. Dat betekent dat het toezicht bij dit bedrijf wordt uitgevoerd door de gemeente Duiven en niet door de omgevingsdienst.
Het bedrijf heeft zich in het eerste kwartaal van 2015 gevestigd in Duiven in een bestaand bedrijfspand. Het wordt door de gemeente niet gezien als risicovol bedrijf, waarbij er een onmiddellijke opleveringscontrole dient plaats te vinden. Evenmin waren bij de gemeente signalen bekend die er op enigerlei wijze op duiden dat er sprake zou zijn van een risicobedrijf. Een opleveringscontrole was gepland in het eerste kwartaal 2016.
Zijn er bij deze brand stoffen vrijgekomen die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken?
Bij de brand in Duiven heeft de brandweer metingen verricht in het benedenwinds gelegen gebied. Daarbij zijn geen meetbare concentraties aangetoond. Wel zijn in onder andere de gemeente Westervoort roetdeeltjes aangetroffen. Zoals gebruikelijk is in overleg met de Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen een handelingsperspectief opgesteld: «De roetdeeltjes zijn niet direct schadelijk en mogen met water worden weggespoeld.»
Welke lessen worden getrokken uit de brand bij dit bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor onder meer de controle door omgevingsdiensten?
Weliswaar is de gemeente Duiven aangesloten bij de Omgevingsdienst Arnhem, maar het betreffende transportbedrijf behoort tot een categorie bedrijven die niet tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten behoren. De gemeente Duiven heeft ervoor gekozen zelf het toezicht op dit bedrijf uit te voeren. Het bedrijf valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit.
De controle van bedrijven op de naleving van het Activiteitenbesluit vindt plaats volgens een bepaalde toezichtfrequentie die afhankelijk is van de potentiële milieubelasting, de risico’s en het naleefgedrag. Het is aan het lokale bevoegd gezag om te bepalen of er een noodzaak is om een bepaalde vorm van verscherpt toezicht op dit bedrijf of een andere controlefrequentie voor deze categorie bedrijven toe te passen.
Daarnaast geldt dat in de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden voor incidenten waarvoor een zogenaamde GRIP-fase wordt afgekondigd een multidisciplinaire evaluatie plaatsvindt volgens een bestuurlijk vastgestelde evaluatiesystematiek. Een dergelijke evaluatie zal ook ten aanzien van dit incident plaatsvinden. Daaruit zal moeten blijken welke leerpunten uit dit incident naar voren komen.
Nepwapens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkoop nepvuurwapen leidt tot grote politie-inzet»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over deze problematiek?2
Ja.
In hoeverre heeft de verkoop van op echt lijkende speelgoedwapens sinds dat op grond van de Europese Speelgoedrichtlijn toegestaan moest worden, geleid tot meer verkoop van dergelijke speelgoedwapens?
Het probleem zit erin dat speelgoedwapens tegenwoordig niet of nauwelijks te onderscheiden zijn van echte wapens waardoor dreigende situaties kunnen ontstaan. In de Nederlandse wet is een verbodsbepaling voor het dragen van speelgoedwapens in de openbare ruimte opgenomen. Het dragen hiervan is strafbaar als sprake is van een voorwerp dat als een wapen wordt aangemerkt, omdat gelet op de aard of omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen.
Het bezit op zich van speelgoedwapens die voorzien zijn van een CE-keurmerk is niet verboden, airsoftwapens in beginsel wel, afgezien van een beperkte vrijstelling voor leden van de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging.
De politie heeft veel aandacht voor speelgoedwapens. In 2014 zijn 125 op echt gelijkende speelgoed of airsoftwapens in beslag genomen. In 2015 waren dit er 140. Er wordt daarbij niet apart geregistreerd op airsoftwapens of speelgoedwapens. Ook is politie een bewustwordingscampagne gestart om te wijzen op de risico’s die speelgoedwapens met zich mee brengen.
Ik beschik niet over verkoopcijfers van speelgoedwapens.
Is het waar dat de politie «steeds meer op echt lijkende nepvuurwapens» tegenkomt? Zo ja, over welke cijfers of andere indicaties beschikt u? Zit het probleem zowel bij speelgoedwapens bedoeld voor kinderen als bij airsoftwapens? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt de verkrijgbaarheid van op echt lijkende nepvuurwapens tot situaties waarbij de politie moet uitgaan van de aanwezigheid van echte wapens? Zo ja, waarom en wat zijn gevolgen daarvan onder andere voor de inzet van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, de politie wordt geconfronteerd met burgers die speelgoedwapens dragen in publieke ruimtes waarbij onduidelijk is of het echte wapens of speelgoedwapens betreft. In deze situaties gaat de politie ervan uit dat het echte wapens betreft en zet de «procedure aanhouding vuurwapengevaarlijke verdachte» in waarbij in veel gevallen meerdere politie eenheden betrokken zijn.
Deelt u de mening dat het spelen met speelgoedwapens of het gebruiken voor de airsoftsport net zo goed kan met wapens die wel te onderscheiden zijn van echte wapens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zou het spelen of schieten met bijvoorbeeld een opvallend gekleurd nepwapen minder plezier opleveren?
Natuurlijk zou ik het toejuichen als speelgoedwapens aanstonds te onderscheiden zouden zijn van echte vuurwapens. Ik zie echter weinig mogelijkheden om dit te kunnen afdwingen. Er zijn ook van echte wapens opvallend gekleurde varianten beschikbaar. Binnen de Europese regelgeving bestaan bovendien geen mogelijkheden om speelgoedwapens uit Nederland te weren. Ik kan niet beoordelen of spelen met een afwijkend gekleurd speelgoedwapen minder plezier oplevert. Wat de airsoftwapens betreft acht ik de huidige regeling vooralsnog afdoende.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid en gebruik van op echt gelijkende nepwapens in Nederland bijdraagt aan grotere onveiligheid? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze wapens niet langer de veiligheid bedreigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de gevolgen van de Europese Speelgoedrichtlijn niet mogen zijn dat de veiligheid in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u doen om in Europees verband deze richtlijn te laten aanpassen in de zin dat op echt gelijkende nepwapens verboden worden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet aan de orde om de Speelgoedrichtlijn ter discussie stellen. De Wet wapens en munitie kent al een bepaling die het mogelijk maakt om situaties met voorwerpen, waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om te dreigen van strafrechtelijke gevolgen te voorzien. Daaronder kunnen onder omstandigheden ook speelgoedwapens begrepen worden. Voor imitatiewapens die niet onder de Europese Speelgoedrichtlijn vallen is het bezit, omdat zij op een echt wapen lijken overigens nog steeds verboden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ziet u nog steeds geen mogelijkheden om binnen de Europese regelgeving de betreffende voorwerpen uit Nederland te weren? Zo ja, waarom? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u wel?
Zie antwoord vraag 7.
De aanbesteding voor nieuwe politieauto’s |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook schoonste diesels zitten fors boven de uitstootnorm»1 en het bericht «Agent rijdt straks in vervuilende diesel»2? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het duurzaam inkopen van mobiliteit door overheden?3
Ja.
Klopt het dat in de (concept)aanbesteding van dienstvoertuigen van de Nationale Politie de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben?4
Het betreffende bericht verwijst naar de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Deze aanbesteding bevindt zich in de voorbereidende fase. In deze voorbereidende fase is een conceptprogramma van eisen van de voorgenomen aanbesteding met de betreffende eis voorgelegd aan het bedrijfsleven middels een marktconsultatie. Deze eis zal echter worden geschrapt en zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Overigens gaat het hier om een aanbesteding van een deel van het wagenpark van de politie, namelijk de Basis Politievoertuigen. Dit betreft een categorie van voertuigen die intensief zullen worden gebruikt en waaraan hoge functionele eisen worden gesteld.
Kunt u aangeven hoeveel hoger de NOx-praktijkemissies van nieuwe dieselvoertuigen op dit moment zijn dan die van personenauto’s op benzine, hybriden, (semi)elektrische voertuigen, (semi)elektrische bestelwagens en bestelwagens op cng?
Sinds lange tijd weten we dat dieselvoertuigen (dieselpersonenauto’s, dieselbestelauto’s en diesel plug-in hybrides) op de weg meer stikstofoxiden uitstoten dan in het laboratorium. Dit is ook meermalen met uw Kamer gedeeld.
De NOx-uitstoot van nieuwe dieselauto’s ligt in de praktijk een factor 15 hoger dan die van nieuwe benzineauto’s5. Vanzelfsprekend stoten volledig elektrische voertuigen geen stikstofoxiden uit.
Hoe beoordeelt u de eis uit deze aanbesteding dat het voertuig een dieselvoertuig moet zijn, dit in relatie tot de recente bevindingen dat dieselvoertuigen de lucht veel meer vervuilen en in het licht van de (stedelijke) luchtkwaliteitsdoelen en ambities?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de eis van 140g CO2/km veel hoger is dan hetgeen bijvoorbeeld gebruikelijk is voor nieuwe personenauto’s in de zakelijke markt? Zo ja, hoeveel?
In 2014 zijn in Nederland circa 384.000 nieuwe personenauto’s geregistreerd, waarvan de gemiddelde CO2-uitstoot 107,3 g/km bedroeg. Volgens opgave van de Vereniging Nederlandse Autoleasemaatschappijen (VNA) bedroeg in 2014 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw ingezette leasepersonenauto’s ongeveer 99 g/km. Kanttekening hierbij is dat het hierbij om naar verhouding veel dieselauto’s gaat. Dieselauto’s hebben ten opzichte van een vergelijkbare benzineauto een lagere CO2-uitstoot.
Uit de website waarnaar u in vraag 6 verwijst, blijkt inderdaad dat er een aantal grotere benzineauto’s beschikbaar is, waarvan de uitstoot niet meer bedraagt dan 116 gram CO2/km. Zoals blijkt uit het brandstofverbruiksboekje 20167 is er een zeer groot aantal benzineauto’s dat hieraan voldoet.
Klopt het dat zelfs in de categorie grote personenauto’s veel voertuigen onder de 116g CO2/km beschikbaar zijn zoals bijvoorbeeld valt te zien in de top 10 zuinige auto's?5
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de aanbesteding naast deze CO2-eis geen aanvullende klimaateisen en wensen zijn opgenomen? Welke aanvullende eisen en gunningscriteria staan voor vergelijkbare voertuigen (personenauto's en bestelauto's) in de aanbestedingscriteria op de website van PIANOo en waarom worden deze niet ten minste gebruikt? Klopt het dat in andere aanbestedingen van overheden hogere duurzaamheidsambities worden gesteld dan op de website van PIANOo? Zo ja, waarom gebruikt u deze niet?
Zoals eerder aangegeven bevindt de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen zich nog in de voorbereidende fase en is er dus nog geen sprake van een definitief programma van eisen. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheid/milieuaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij zal worden bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de op de website van PIANOo te vinden «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)».
Overheden/aanbestedende diensten bepalen zelf het ambitieniveau van een aanbesteding. In de milieucriteriadocumenten die op de website van PIANOo te vinden zijn, zijn zowel minimumeisen als gunningscriteria opgenomen. De gunningscriteria geven aanbestedende diensten de ruimte om een eigen ambitieniveau, dat boven de minimumeisen ligt, te kiezen. Via het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen vraagt de rijksoverheid expliciet aandacht voor het toepassen van deze gunningscriteria bovenop minimumeisen.
Hoe kwalificeert u de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de politie in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de brandstofvisie en -uitvoeringsagenda?
Ik kan geen kwalificatie verbinden aan de duurzaamheidsambitie van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen, omdat het definitief programma van eisen nog niet gereed is, zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen 2,4 en 7.
Bent u bereid met de Nationale Politie in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding minimaal in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen?
Ik heb reeds aandacht gevraagd voor het onderwerp duurzaamheid/ milieuaspecten bij de politie. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop dit een plek kan krijgen in het definitief programma van eisen.
Bent u ermee bekend dat in antwoord op marktvragen de politie geen functionele reden geeft waarom diesel wordt geëist, maar expliciet aangeeft dat voor diesel wordt gekozen omdat dit door de fiscale vrijstelling (BPM en MRB) de meest voordelige keuze is? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect is? Speelt dit effect ook bij de keuze voor andere voertuigen zoals taxi’s, Wmo-vervoer, bestelbusjes et cetera?
In een reactie op een vraag vanuit de markt heeft de politie gemeld dat de diesel werd vereist vanwege het hoge kilometrage per jaar en omdat door de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting diesel vanuit bedrijfseconomisch oogpunt het meest gunstig was. Zoals eerder aangegeven wordt deze eis geschrapt en zal deze dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Wanneer vanuit bedrijfseconomisch oogpunt naar de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s wordt gekeken zijn ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Door de teruggaaf voor de BPM en de vrijstelling in de MRB zoals in geval van politieauto’s en bijvoorbeeld taxi’s, gehandicaptenvervoer en bijzondere categorieën bestelauto’s, wordt het vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Vanuit milieuoogpunt is rijden in een benzineauto echter te verkiezen boven rijden in een dieselauto.
Welke oplossingen zijn mogelijk om deze onbedoelde belemmeringen voor verduurzaming op te heffen of te compenseren?
Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. Er kan een dialoog tussen aanbestedende diensten en bedrijfsleven worden georganiseerd om ambities te verkennen. In de aanbesteding kunnen gunningscriteria uit de milieucriteriadocumenten worden toegepast. Ook kan er worden aanbesteed op basis van levensduurkosten.
Het bericht dat de politie het vaakst te laat komt in Rijnwaarden |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw verklaring voor de stelling dat er zoveel verschil tussen het halen van de aanrijtijden is in verschillende gemeenten?1
De politie hanteert sinds 2013 reactietijden (i.p.v. aanrijdtijden). De aanrijdtijd is de tijd tussen de opdracht aan de medewerkers op straat om ter plaatse te gaan en het moment van ter plaatse komen. De reactietijd is de tijd tussen het opnemen van de oproep van de melder en het moment van ter plaatse komen. Reactietijden sluiten beter aan bij de beleving van de melder, maar hebben als consequentie dat de tijdsduur altijd langer is ten opzichte van de aanrijtijd.
Met de komst van de Nationale Politie is er voor spoedeisende meldingen een ambitieuze streefnorm geformuleerd. Voor 2013 was het streven om in 80% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn. Dit streefcijfer liep op naar 85% voor 2014 en 90% voor 2015. Het percentage waarin de streefnorm wordt gehaald, is de afgelopen jaren daadwerkelijk verbeterd: landelijk is dit nu 85%. De gebieden waar dit percentage lager ligt zijn voornamelijk de landelijke, perifere gebieden.
Vindt u het wenselijk dat in sommige gemeenten maar in 58,3% van de gevallen de aanrijdtijd wordt gehaald? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee. Indien de norm ook in deze gebieden in alle gevallen zou moeten worden gehaald, zouden hiervoor aanzienlijk meer middelen moeten worden ingezet. Gegeven de begrensde capaciteit aan politie zou deze extra inzet ten koste gaan van politie-inzet op andere terreinen. De politie zet in dergelijke situaties in op het gedurende de rit naar de locatie contact houden met de melder om deze bij te staan en op het benaderen van alle aanwezige politieagenten, dus ook eenmanssurveillance en/of motoragenten, agenten uit andere teams en recherchemedewerkers.
De politie blijft haar uiterste best doen om de – aan zichzelf opgelegde – streefnorm te behalen. Bij iedere melding waarbij de norm niet wordt gehaald wordt achteraf bekeken wat beter had gekund. Ik zal de korpschef vragen een nadere analyse van de specifieke gebieden, zoals Rijnwaarden, waar de prestaties substantieel lager zijn dan het landelijk gemiddelde. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Bent u het ermee eens dat met het verder bezuinigen op politievoertuigen de veiligheid in deze gebieden nog verder uitgekleed wordt? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Bent u het ermee eens dat met het verder verminderen van de capaciteit van de politie de veiligheid in deze gebieden verder verslechterd? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid is landelijk, dus ook in de landelijke gebieden, toegenomen. Daarbij helpt dat in het huidige politiebestel eenvoudiger extra capaciteit opgeschaald kan worden waar de veiligheidssituatie daarom vraagt.
Bent u het ermee eens dat door het sluiten van nog meer politieposten de bereikbaarheid van de politie slechter wordt in deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De politie heeft dienstverlening tot één van de centrale thema’s benoemd en heeft haar dienstverleningsconcept vernieuwd. Kern van het dienstverleningsconcept is dat de toegankelijkheid van de politie gewaarborgd is door dienstverlening aan te bieden via meerdere kanalen. Het uitgangspunt bij de keuze voor de huisvestingslocaties is, ook in de perifere gebieden, dat de dienstverlening op orde blijft. Bij het overleg over de huisvestingslocaties met het lokaal bestuur is hier rekening mee gehouden.
Bent u bereid de bezuinigingen op de politievoertuigen te herzien, nu u de cijfers heeft over de slechte aanrijdtijden van de politie in veel gebieden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het Algemeen overleg Politie, dat gepland staat op 13 april 2016?
Ja.
De militaire beveiliging van Belgische kerncentrales en het oordeel van de Hoge Gezondheidsraad dat België onvoldoende is voorbereid op een kernramp |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België zet militairen in voor bewaking kerncentrales»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van terreurdreiging bij de Belgische kerncentrales? Zo ja, sinds wanneer is deze informatie bij u bekend?
Er bestaan goede contacten met de Belgische autoriteiten op dit gebied. Uit deze contacten blijkt dat er geen concrete dreigingsinformatie aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegen. Dit heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken ook in de media verklaard.
Wat is uw mening over het feit dat de Belgische kerncentrales naar aanleiding van terreurdreiging momenteel bewaakt worden door het Belgische leger?
Hoewel in België militairen zijn ingezet bij de kerncentrales (en daarnaast vele andere locaties), heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat deze maatregelen niet te maken hebben met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
Zijn er aanwijzingen dat terreurdreiging bij de kerncentrale in Nederland bestaat? Zo ja, sinds wanneer is deze dreiging reëel? Bent u voornemens, net als uw Belgische collega, het leger in te zetten in de beveiliging van de kerncentrale in Nederland? Waarom wel of waarom niet? Welke maatregelen worden momenteel genomen ter beveiliging van Nederlandse kerncentrale tegen terreurdreiging?
Voor kerninstallaties, waartoe ook kerncentrales behoren, gelden standaard al uitgebreide beveiligingsmaatregelen die zijn vastgelegd in nationale en internationale wet- en regelgeving. De beveiligingsmaatregelen rond de Nederlandse kerninstallaties zijn in lijn met deze wet- en regelgeving. Deze maatregelen worden geregeld in de praktijk getest en geëvalueerd. Over specifieke beveiligingsmaatregelen worden verder geen inhoudelijke mededelingen gedaan, dat geldt ook voor het moment waarop al dan niet militairen worden ingezet.
In Nederland is het dreigingsniveau Substantieel, wat betekent dat de kans op een terroristische aanslag reëel is. De kans op een aanslag tegen een kerncentrale staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau. Niettemin kunnen terroristen dreigen met of oproepen tot aanslagen op kerncentrales. Uiteraard wordt elk incident in binnen- en buitenland dat lijkt te wijzen op belangstelling van terroristen voor nucleaire objecten op zijn merites beoordeeld en verdisconteerd in beveiligingsmaatregelen.
Deelt u de mening dat de terreurdreiging bij de Belgische kerncentrales niet alleen België aangaat, maar tevens effect heeft op de veiligheid van grensregio’s in zowel Nederland, Luxemburg als Duitsland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre heeft u contact (gehad) over deze dreiging met u en uw collega’s uit de buurlanden? Is er afstemming tussen u en uw collega’s uit de buurlanden met betrekking tot het tegengaan van deze dreiging?
Hoewel in België militairen zijn ingezet bij de kerncentrales, heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat deze maatregelen niet te maken hebben met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
De dreiging van terrorisme is een vraagstuk dat alle landen in Europa raakt. Gedegen samenwerking tussen landen in Europa (en daar buiten) is cruciaal om deze dreiging het hoofd te bieden. Er is dan ook frequent contact tussen partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van terroristische dreigingen in binnen- en buitenland.
Klopt het dat Amerikaanse deskundigen al enige tijd geleden hebben aangedrongen op uitbreiding van de beveiliging van de Belgische kerncentrales met het oog op terroristische dreiging? Zo ja, wanneer en op welke manier is deze informatie tot u gekomen? Kunt u uitweiden over de aard van deze waarschuwingen? Hebben deze waarschuwingen tevens betrekking op de kerncentrale in Nederland?
Internationaal zijn afspraken/richtlijnen over het benodigde algemene niveau van de beveiliging van kerninstallaties waartoe ook kerncentrales behoren. Experts worden daar nadrukkelijk betrokken bij beoordelingen. Ten grondslag aan de richtlijnen ligt een breed palet aan mogelijke typen dreigingen en risico’s. Landen kunnen beveiligingsmaatregelen altijd nog nader afstemmen op de lokale situatie, ook omdat niet alle installaties hetzelfde zijn, en landen soms een specifieke uitstraling willen bereiken.
Ik heb geen concrete dreigingsinformatie uit de Verenigde Staten ontvangen die wijst op aanslagen tegen kerncentrales in Nederland.
Waarom heeft u er niet voor gekozen informatie over terreurdreiging bij Belgische en/of Nederlandse kerncentrales met de Kamer te delen door dit bijvoorbeeld op te nemen het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland? Bent u voornemens dit aspect voortaan mee te nemen in het in kaart brengen van terreurdreiging in Nederland?
Zoals ik bij de vragen 2, 3 en 5 aangaf, heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat de inzet van militairen bij de kerncentrales niet te maken heeft met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
Het DTN geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de algemene terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen, en dient vooral als kompas voor het brede CT-beleid. In het algemene dreigingsniveau dat daaruit voortvloeit wegen alle gekende dreigingen mee. Mochten er concrete dreigingen bekend worden, bijvoorbeeld tegen de Nucleaire sector, dan worden deze dus meegewogen in het algemene dreigingsniveau.
Waarom heeft de Belgische regering ervoor gekozen juist nu de beveiliging van kerncentrales op te schroeven tot het niveau van het leger? Welke eerdere maatregelen heeft de Belgische regering hiertoe genomen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kent u het bericht «België onvoldoende voorbereid op kernramp. Een ernstig nucleair ongeval kan zich voordoen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het oordeel van de Belgische Hoge Gezondheidsraad, het wetenschappelijk adviesorgaan van het Belgische Ministerie van Volksgezondheid, in een rapport naar aanleiding van de nucleaire ramp in het Japanse Fukushima dat België onvoldoende is voorbereid op een ongeluk in een van de kerncentrales omdat crisisplannen niet op orde zijn? Wat is uw reactie op het oordeel van de Belgische Hoge Gezondheidsraad?
Ja, ik ben op de hoogte van het rapport van de Belgische Hoge Gezondheidsraad. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft zoals door de Tweede Kamer gevraagd per brief gereageerd op dit rapport. Deze reactie heeft u 24 maart jl. ontvangen (32 645, nr. 65). De aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad zijn in lijn met de inzichten zoals die ook internationaal worden besproken en zoals die bijvoorbeeld in de laatste EURATOM richtlijnen zijn vastgelegd en nationaal worden geïmplementeerd.
Deelt u de conclusies van de Belgische Hoge Gezondheidsraad dat een ernstig ongeval met de Belgische centrale in Doel tot één miljoen mensen zou kunnen treffen, niet alleen in België maar ook in Nederland? Zo ja, verandert dit inzicht uw houding en/of beleid ten aanzien van de risico’s omtrent Belgische kerncentrales en dan vooral de acties die u onderneemt richting uw Belgische collega teneinde deze risico’s zo klein mogelijk te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u beschrijven wat er in uw houding/beleid gewijzigd is naar aanleiding van dit inzicht?
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu in haar bovengenoemde brief ook aangeeft heeft de Hoge Gezondheidsraad in België geen onderzoek gedaan naar de kans of waarschijnlijkheid dat een dergelijk ongeval plaats vindt maar aangenomen dat dit kan. Vanuit die aanname is gekeken naar de mogelijke gevolgen van een dergelijk ongeval. De conclusies leiden niet tot nieuwe inzichten voor de kans op een dergelijk ongeval. België heeft een nationale verantwoordelijkheid voor de nucleaire veiligheid, hierbij moet België uiteraard wel voldoen aan internationale verdragen en richtlijnen waar zij bij zijn aangesloten zoals het verdrag nucleaire veiligheid onder de vlag van het Internationaal Atoomagentschap en de EURATOM richtlijn nucleaire veiligheid. De Belgische Minister van Binnenlandse Zaken heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu onlangs nogmaals verzekerd dat veiligheid in België op de eerste plaats komt en dat de Belgische toezichthouder, het FANC, hierover de volledige, onafhankelijke bevoegdheid heeft.
Nu door de Hoge Gezondheidsraad nogmaals is vastgesteld dat een nucleair ongeluk een zeer serieus scenario is en hij tevens adviseert de risicoanalyses verder uit te breiden, bent u bereid de Onderzoeksraad voor Veiligheid te verzoeken een analyse te maken van wat er precies zou gebeuren wanneer er met een of meerdere kerncentrales in België een (ernstig) ongeval zou plaatsvinden ten gevolge van een terroristische aanslag, een technisch gebrek of een andere oorzaak? Zo nee, waarom niet?
De OVV heeft aangegeven zich te buigen over de vraag of zij een onderzoek willen uitvoeren naar de veiligheid van de Belgische en Nederlandse kerncentrales. Ik wacht hun conclusies hierover af.
Wanneer u niet bereid bent een verzoek te richten tot de Onderzoeksraad voor Veiligheid, bent u vervolgens wel voornemens om ook uw risicoanalyses ten aanzien van de Belgische kerncentrales en de gevolgen van een ongeval daarmee voor Nederland verder aan te scherpen naar aanleiding van de conclusies van de Belgische Hoge Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit precies gestalte kan krijgen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening van de Hoge Gezondheidsraad dat in een straal van 100 kilometer snel jodium moet worden uitgedeeld om de schildklier te beschermen tegen radioactiviteit bij een nucleair ongeval, in plaats van de straal van 20 kilometer zoals nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen op dit punt en op welke termijn?
In 2014 heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer geïnformeerd (32 645, nr. 60) over het besluit om de interventieniveaus en de daarmee samenhangende preparatiezones aan te passen in verband met de harmonisatie van (de voorbereiding van) maatregelen bij kernongevallen in Nederland en onze buurlanden. Dit besluit houdt onder meer in dat in Nederland de preparatiezone voor jodium profylaxe distributie wordt uitgebreid tot 100 km. In de brief die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 8 maart jl. (34 300, nr. 155) naar de Kamer heeft gestuurd is beschreven hoe de distributie van jodiumtabletten wordt aangepakt in deze grotere preparatiezone.
Welke lessen trekt u uit het onderdeel van het oordeel van de Hoge Gezondheidsraad dat betrekking heeft op de communicatie richting de bevolking in het geval van een nucleair ongeval? Levert dit rapport uw nieuwe inzichten op die u gaat bespreken met uw Belgische collega, gezien de zorgen die er leven in de Nederlandse grensstreek omtrent dit onderwerp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen op dit punt en op welke termijn?
Ik herken het beeld dat de Hoge Gezondheidsraad schetst met betrekking tot het belang van transparante communicatie. Ook de vooruitgang in communicatiemiddelen en snel delen van informatie zijn onderdelen waar de overheid als geheel snel op in moet spelen. De inzichten van de Hoge Gezondheidsraad zijn daarin niet nieuw, maar geven wel het belang en de urgentie aan van dit onderwerp. De zorgen die leven in de grensstreek zijn besproken in diverse overleggen. Verdere initiatieven en afspraken hierover worden door de ANVS en de veiligheidsregio’s opgepakt. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 18 januari jl. over de zorgen en wensen m.b.t. communicatie van de grensregio’s gesproken met een aantal burgermeesters en voorzitters van veiligheidsregio’s. Op 20 januari jl. heeft zij hierover ook gesproken met de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken.
Het bericht ‘Kosten opruimen drugsafval Brabant in kaart gebracht’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Kosten opruimen drugsafval Brabant in kaart gebracht»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal geregistreerde drugsafvaldumpingen in de provincie Noord-Brabant is gestegen van 54 in 2010 tot 196 in 2014? Wat is het aantal in 2015?
De provincie Noord-Brabant geeft aan dat het aantal dumpingen van drugsafval in de jaren tot en met 2014 flink is gestegen. De provincie schat een aantal van 180 dumpingen op haar grondgebied in 2014. In 2015 lijken in Noord-Brabant minder dumpingen te hebben plaatsgevonden dan in 2014, door een verschuiving naar elders, met name naar Limburg en, in mindere mate, naar Gelderland. De meest recente opgave van de provincie Limburg meldt 59 dumpingen op Limburgs grondgebied in 2014 en 106 in 2015.
Is het waar dat het aantal geregistreerde drugsafvaldumpingen in de provincie Limburg is gestegen van 59 in 2014 tot 105 in 2015?
Zie antwoord vraag 2.
In welke gevallen zijn gemeenten verantwoordelijk voor het opruimen van gedumpt drugsafval?
Over de verantwoordelijkheid voor opruiming van gedumpt drugsafval is uw Kamer onder meer geïnformeerd in antwoord 7 van de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 maart jl. op Kamervragen van de leden Segers en Dik-Faber (beiden ChristenUnie) over drugsafval in landbouwakkers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1762). Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Waarom moeten gemeenten het afval opslaan in afwachting van de resultaten van tests?
Voor deze stelling in het bericht is geen grond, in ieder geval is er geen wettelijke verplichting.
Welke kosten hebben Brabantse en Limburgse gemeenten in de jaren 2014 en 2015 gemaakt voor het opruimen van synthetisch drugsafval en het afval van wietkwekerijen?
Er is geen totaalbeeld van deze kosten. Naar ruwe schatting van de beide provincies gaat het om bedragen van enkele miljoenen euro’s in elk van deze provincies.
Deelt u de mening, dat het ongewenst is dat het opruimen van drugsafval wordt uitgesteld vanwege de hoge kosten?
Ja.
Welke maatregelen neemt u om de financiële consequenties van het dumpen van drugsafval voor gemeenten op te vangen?
Om het probleem van de kosten te verzachten stelt het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in de periode 2015–2017 jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar voor cofinanciering van de opruiming van drugsafvaldumpingen (maximaal 50% van de kosten). Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement van de leden Cegerek en R. Dijkstra van 29 oktober 2014 op de begroting van IenM (Kamerstukken II 2014–2015, 34 000 XII, nr. 13). In Noord-Brabant is daarnaast een projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld, waarin het Rijk, de provincie, waterschappen en gemeenten, politie, LFO (Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen), NFI, Taskforce Brabant Zeeland en (chemisch) afvalmanagement samenwerken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», welk plan in RIEC-verband, onder aansturing van de provincie Limburg, tot stand is gekomen. Dit plan heeft tot doel om Limburg vrij te maken van drugslabs en drugsafvaldumpingen. Dit gebeurt onder meer door het inrichten van zogenaamde «Proeftuinen», waarbij kennis- en informatiedeling voorop staan zodat alle ogen en oren in het veld geactiveerd worden.
Hoe worden de middelen uit de tegemoetkoming van het Rijk op basis van de samenwerkingsovereenkomst van 3 december 2015 verdeeld? Op welke wijze kunnen gemeenten aanspraak maken op deze middelen?
In een op 3 december 2015 tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van het geld over de provincies en de uitkering ervan door de provincies aan rechthebbende gemeenten en grondeigenaren. De provincie Noord-Brabant verricht ten behoeve van de andere provincies de benodigde werkzaamheden (zie https://www.brabant.nl/subsites/subsidiedrugsafval.aspx).
Het bericht “Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog?” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de opsomming van misdrijven in het genoemde bericht en andere berichten het er meer dan de schijn van heeft dat er binnen de Amsterdamse onderwereld een groot aantal misdrijven gepleegd waarbij een groot deel van de verdachten of daders van Marokkaanse afkomst is? Zo nee, waarom niet?
Nu de vraagstelling gericht is op lopend onderzoek, kan ik hier geen verdere inhoudelijke uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat voor het oplossen van deze misdrijven, en wellicht het voorkomen van nieuwe misdrijven van deze aard, het van grootste belang is dat de recherche in een informatiepositie verkrijgt, waardoor die beter op de hoogte raakt van wat er in Marokkaanse criminele kringen aan de hand is? Zo nee, waarom niet?
Dat een goede informatiepositie van de recherche – ook binnen Marokkaanse criminele kringen – van belang is, onderschrijf ik. Op verschillende wijzen (al dan niet heimelijk) verkrijgt de recherche een beeld van de criminaliteit in het algemeen, dus ook van de criminaliteit binnen Marokkaanse criminele kringen.
In hoeverre krijgen kwalitatief goede agenten van allochtone afkomst de kans om door te stromen binnen de politie-eenheid Amsterdam? Hoeveel rechercheurs zijn er van allochtone afkomst (uitgedrukt in een percentage van het totaal)? Hoeveel Marokkaanse familierechercheurs zijn er?
Binnen de politie heeft iedereen gelijke kansen om door te stromen. Wel geldt er sinds de personele reorganisatie een landelijke vacaturestop, hetgeen de afgelopen jaren van invloed is geweest op de doorstroommogelijkheden van medewerkers. In zijn algemeenheid geldt dat, zodra fase 1 van de personele reorganisatie is afgerond, weer medewerkers geworven kunnen worden en kunnen doorstromen naar andere functies binnen de politieorganisatie.
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel rechercheurs van allochtone afkomst zijn of hoeveel familierechercheurs van Marokkaanse afkomst zijn, omdat de politie haar medewerkers niet op etniciteit registreert. De verwerking van gegevens inzake etniciteit is in beginsel niet toegestaan, mede gelet op het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 8 EVRM, art. 10 Grondwet). De politie heeft wel enig inzicht op de instroom van medewerkers met een allochtone achtergrond, omdat kandidaten bij de werving en selectie op het sollicitatieformulier op basis van vrijwilligheid kunnen aangeven of zijzelf en de ouder(s) geboren zijn in het buitenland. Ik zal hier nader op ingaan bij de eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie.
Hoeveel politieambtenaren van Marokkaanse afkomst zijn betrokken bij de opsporing van de genoemde misdrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat die informatiepositie substantieel verbeterd kan worden als er meer politieambtenaren van Marokkaanse afkomst in onderzoeken naar genoemde misdrijven worden ingezet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De betrokkenheid van politieambtenaren met een niet-Nederlandse achtergrond heeft zeker meerwaarde in onderzoeken. De politie realiseert zich als geen ander dat een divers samengestelde politieorganisatie een voorwaarde is om het werk nu en in de toekomst goed te kunnen blijven doen. Dat geldt voor alle politietaken.
Met het programma «Kracht van het verschil» investeert de politie de komende jaren actief in de diversiteit van de organisatie. Er worden maatregelen genomen om de diversiteit te vergroten zoals het gericht werven bij (doel)groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de organisatie. Ook worden maatregelen genomen gericht op het behoud van medewerkers zoals de ontwikkeling van een cultuur waarbij verschillen erkend en gewaardeerd worden. Te denken valt ook aan bijeenkomsten waar medewerkers met elkaar aan een veiliger werkklimaat werken en de alertheid van leidinggevenden en vertrouwenspersonen op ongewenst gedrag.
In voornoemde eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie zal ik conform de motie van de leden Recourt en Berndsen van 10 september 20152 ingaan op de versterking van diversiteit en het diversiteitsbewustzijn in de politieorganisatie.
Is het waar dat in het personeelsbeleid ten aanzien van de doorstroming van agenten naar hogere posities de anciënniteit van hun aanstelling voor de benodigde competenties gaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij de selectie van medewerkers naar hogere posities binnen de politieorganisatie worden werkervaring, (management)vaardigheden en (diversiteits)competenties alle meegewogen. Het is niet zo dat de anciënniteit daarin de bepalende factor is. Wel speelt werkervaring een rol bij de beoordeling of iemand geschikt is voor de betreffende functie.
Het bericht “beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig” |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Astrid Oosenbrug (PvdA), Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig»?1
Ja
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het onderwerp beveiliging van persoonsgegevens bij gemeenten?2
Ja
Hoeveel gemeenten hebben de beveiliging van persoonsgegevens niet op orde?
Op 1 maart heeft een groep onderzoekers de DROWN-aanvalstechnieken gepresenteerd. Met DROWN maakt een aanvaller misbruik van (web)servers die SSL 2.0 ondersteunen of die een verouderde versie van OpenSSL, een veel gebruikte oplossing om webservers te beveiligen, gebruiken. De onderzoekers hebben bekendgemaakt dat ongeveer een derde van alle webservers wereldwijd kwetsbaar is voor DROWN. De manier waarop gemeenten in samenwerking met hun toeleveranciers de kwetsbaarheid hebben opgelost kan niet tot de conclusie leiden dat gemeenten de beveiliging van persoonsgegevens niet op orde zouden hebben. Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid als het gaat om informatiebeveiliging en de bescherming van vertrouwelijke gegevens en hebben hiervoor een gemeenschappelijk normenkader in de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG). Alle gemeenten implementeren momenteel de maatregelen en normen uit de BIG. Mij zijn dus geen gemeenten bekend die informatiebeveiliging in het algemeen of de beveiliging van persoonsgegevens in het bijzonder niet op orde zouden hebben.
Wat is uw reactie op het feit dat tientallen gemeentewebsites kunnen worden onderschept door een datalek in SSL? Bent u het er mee eens dat de overheid in alle gevallen de veiligheid van persoonsgegevens dient te waarborgen?
De kwetsbaarheid die op 1 maart bekend werd doet zich voor zelfs als nieuwere versies van het protocol gebruikt worden, maar de oudere versies nog niet zijn uitgeschakeld. Op 2 maart publiceerde het NCSC hierover een factsheet, waarin het zijn advies herhaalde om de oudere versie uit te schakelen en servers uitsluitend op basis van het nieuwe protocol te configureren, alsmede om, indien gebruik gemaakt wordt van OpenSSL, deze bij te werken tot de meest recente versie.
De overheid is, net als alle andere verwerkers van persoonsgegevens, gehouden passende technische en organisatorische maatregelen te treffen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Overigens bestaat 100% veiligheid niet en zullen steeds nieuwe kwetsbaarheden worden ontdekt.
Welke stappen heeft u tot nog toe ondernomen om dit probleem op te lossen? Welke maatregelen treft u om de gemeenten ertoe te bewegen maatregelen te treffen om de beveiliging van persoonsgegevens op orde te brengen? Welke rol ziet u voor u zelf om de omgang met privacy door gemeenten te verbeteren?
Informatiebeveiliging van gemeenten is een lokale verantwoordelijkheid. De BIG biedt voldoende technische, organisatorische en fysieke handvatten om de beveiliging van persoonsgegevens te kunnen waarborgen.
Wat doet de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) anders dan «verscherpte aandacht hebben» voor het geconstateerde probleem?
Naast «verscherpte aandacht» adviseert de Autoriteit Persoonsgegevens in haar nieuwsbericht van 4 maart 2016 verwerkers van persoonsgegevens om, indien gebruik wordt gemaakt van de programmeerbibliotheek OpenSSL, deze bij te werken naar de laatste versie en zij waarschuwt dat indien de configuratie niet wordt aangepast mogelijk artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt overtreden.
Deelt u de mening dat de AP de beveiliging van persoonsgegevens bij gemeenten tot hoogste prioriteit moet benoemen en daarnaar handelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (aanvullende) rol kan het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) spelen?
De AP heeft het onderwerp beveiliging van persoonsgegevens en het onderwerp lokale overheden als twee van haar vijf prioritaire thema’s vastgesteld in haar «Agenda 2016» en beschouwt dit dus als prioriteit, net als vorige jaren. Zij heeft ook meermaals onderzoek gedaan naar de beveiliging van persoonsgegevens bij gemeenten. Daarnaast heeft zij gesprekken gevoerd met de VNG en heeft zij onder meer richtsnoeren en beleidsregels over beveiliging van persoonsgegevens gepubliceerd op haar website.
Het NCSC adviseert beheerders van websites hoe deze de geconstateerde kwetsbaarheid kunnen verminderen.
Ook steunt de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) gemeenten bij het opheffen van de kwetsbaarheid.
Deelt u de mening dat beheerders van de gemeentewebsites de site moeten updaten, zodat oudere SSL-technologieën niet meer worden ondersteund? Wat is uw reactie op de uitspraak van de onderzoeker van het beveiligingsbedrijf Dear Bytes dat het «verbazingwekkend is dat overheidsinstanties nog gebruikmaken van zulke verouderde technologieën, terwijl er al meer dan vijf jaar veilige alternatieven zijn»?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangaf, doet de kwetsbaarheid zich ook voor als er wel degelijk van nieuwe technologieën gebruik wordt gemaakt, maar de configuratie het gebruik van het oude protocol nog toestaat. Daarom luidt het advies om niet alleen de servers op basis van het nieuwe protocol te configureren, maar ook om gelijktijdig de oudere versie uit te schakelen. Gemeenten moeten passende maatregelen nemen om vertrouwelijke gegevens te beveiligen en beveiligd te houden. Het gaat hierbij om technische maar ook organisatorische en fysieke maatregelen. Bij bekendwording van de DROWN-kwetsbaarheid hebben gemeenten maatregelen genomen.
Kunt u aangeven welke sanctie er staat op een datalek zoals bedoeld in de Wet meldplicht datalekken? Kunt u aangeven of de gemeentes conform hun plicht in de Wet meldplicht datalekken hun bewoners hebben geïnformeerd? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een datalek vormt op zichzelf niet direct aanleiding tot het opleggen van een sanctie. Indien een datalek ten onrechte niet bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld wordt, kan de Autoriteit Persoonsgegevens eerst een bindende aanwijzing opleggen. Daarna kan de Autoriteit Persoonsgegevens eventueel een bestuurlijke boete opleggen. Deze bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat is per 1 januari 2016 maximaal 820.000 euro. De boetebeleidsregels van de Autoriteit Persoonsgegevens die op haar website staan, geven hier een nadere invulling aan. Los van de boete kan de AP ook een last onder dwangsom opleggen. Tot slot heeft de AP de bevoegdheid om bij constateringen van overtreding van artikel 13 (over het vereiste om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter beveiliging van persoonsgegevens) van de Wet bescherming persoonsgegevens een bindende aanwijzing, boete of last onder dwangsom op te leggen.
Of de DROWN-kwetsbaarheid bij gemeenten heeft geleid tot een datalek zullen deze gemeenten zelf vast moeten stellen. Een belangrijke vraag die de gemeente daarbij moet beantwoorden is of zij onrechtmatige verwerking redelijkerwijs kan uitsluiten. Of een eventueel datalek moet worden gemeld aan de toezichthouder, en eventueel aan de betrokkenen, hangt onder meer af van aard van de persoonsgegevens die het betreft. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels meldplicht datalekken gepubliceerd op haar site. Deze beleidsregels zijn bedoeld om organisaties te helpen bij het bepalen of sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en bij de betrokkenen.
Op welke wijze wordt binnen de GDI toegezien op het voorkomen van risico's voor burgers wanneer zij digitaal zaken doen met de overheid, nu in het kader van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) afspraken worden gemaakt met decentrale overheden over digitale dienstverlening door de overheid?
Zoals ik in december 2015 aan uw Kamer meldde, bereid ik op dit moment, samen met de Minister van Economische Zaken wetgeving voor ter ondersteuning van het voornemen uit het Regeerakkoord, dat burgers en bedrijven uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen, digitaal kunnen afhandelen. Gestreefd wordt het wetsvoorstel voor de eerste tranche, met daarin de onderwerpen informatieveiligheid, de naleving daarvan en de inrichting van het toezicht daarop, eind 2016 bij de voorzitter van de Tweede Kamer aan te bieden.
Hoe beoordeelt u de problemen met de veiligheid van de persoonsgegevens in het licht van de afspraak uit het regeerakkoord dat uiterlijk in 2017 bedrijven en burgers zaken met de overheid digitaal kunnen afhandelen?
Voor het zaken doen met de overheid is veiligheid en privacybescherming essentieel en randvoorwaardelijk. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven of de problemen met de beveiliging van invloed zijn op Operatie BRP? Zo ja, op welke manier is dit van invloed?
De geschetste problemen met de beveiliging van websites van gemeenten zijn niet van invloed op Operatie BRP. De BRP is, anders dan de gemeentelijke websites, immers niet publiekelijk benaderbaar.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Veldman en Oosenbrug (Kamerstuk 34 300 VII, nr. 27), waarin de regering wordt opgeroepen om samen met de VNG tot een sluitende aanpak met betrekking tot bescherming van persoonsgegevens bij gemeenten te komen?
Het Ministerie van BZK is met de VNG en de directeuren sociaal domein aan het werk om te zorgen dat de aanpak van privacy zoals die afgelopen jaren is uitgewerkt ook structureel geborgd wordt bij gemeenten. Hiervoor worden onder andere best practices verzameld en werkbijeenkomsten belegd met directeuren sociaal domein. In samenwerking met VNG en GGZ Nederland wordt daarnaast gewerkt aan een programma om te zorgen dat ook de aansluiting bij instellingen gerealiseerd wordt. Dit zal worden afgesloten met een werkconferentie in juni.
De politie die het onderspit delft tegen zware criminaliteit |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Politie delft onderspit»1, «Water staat ons aan de lippen»2, «Een beetje hennepteler is tegenwoordig bewapend»3 en «West-Brabant land van hennep en intimidatie»4?
Ja.
Ziet u, nu de voorzitter van de Taskforce georganiseerde criminaliteit Brabant (tevens burgemeester van Tilburg), de politiebond ACP, de recherchechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant en de hoofdofficier van justitie in diezelfde regio aangeven dat er door drugsmoorden en aanslagen tussen criminelen er een overclaim ligt op de politie, eindelijk in dat de bezuinigingen te ver gaan en het water de politie letterlijk aan de lippen staat? Zo nee, wat is daar dan voor nodig?
Het afbreken van de criminele industrie is geen makkelijke opgave. Het vereist onze volle aandacht. In Zuid Nederland zijn daarom de afgelopen jaren veel extra maatregelen getroffen, zoals een sterke intensivering van de aanpak door een brede coalitie van overheidspartijen via de Taskforce Brabant Zeeland, een Integraal Afpakteam Brabant Zeeland en het vrijspelen van gelabelde capaciteit bij het Openbaar Ministerie (OM) en politie (Intensivering Zuid Nederland). Om nog een extra impuls te geven aan de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit heb ik hier in de Begroting 2016 structureel € 3 miljoen voor vrijgemaakt in het bijzonder voor Zuid Nederland en het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen. Daarnaast wordt momenteel druk gewerkt aan de voorstellen uit de Contourennota Versterking Opsporing5. Onderdeel van deze versterking is ook het vullen van nog bestaande vacatures bij de recherche.
Over de actuele stand van zaken en over de benodigde aanpak in de komende jaren in Zuid Nederland ben ik momenteel druk in gesprek met alle betrokkenen.
Gaat u gehoor geven aan de dringende oproep te zorgen voor meer capaciteit, zowel bij de politie (recherche) als bij het OM (officieren van justitie), zeker nu blijkt dat de extra 125 agenten die eind 2014 werden ingevlogen om het zuiden te helpen onvoldoende zijn en deze misdaadgolf ook de rest van het land dreigt te overspoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u niet bereid bent om fors meer capaciteit te regelen, wat gaat u dan wel doen om de zware criminaliteit een halt toe te roepen en uw prioriteit eer aan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de ACP dat de CBS-cijfers, die een daling van de criminaliteit laten zien, geen reëel beeld vormen omdat veel criminaliteit niet geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
De dalende trend die de geregistreerde criminaliteit vertoont, is onmiskenbaar. Maar de totale omvang van criminaliteit behelst inderdaad meer dan wat de politie registreert of wat blijkt uit slachtofferenquêtes. Criminaliteit die wordt aangepakt door de Bijzondere Opsporingsdiensten, inspecties of bestuurlijke autoriteiten komt bijvoorbeeld deels niet in deze cijfers terug, zoals thema’s als fraude en milieucriminaliteit. De CBS-cijfers verschaffen slechts in beperkte mate informatie over zogenaamde «slachtofferloze» delicten, zoals handel in verdovende middelen en illegaal wapenbezit: delicten waarvan meestal geen aangifte wordt gedaan. Bovendien wordt in toenemende mate ingezet op een integrale aanpak waarbij veel overheidsdiensten samen optreden. Activiteiten van politie en OM leiden in dit verband niet per definitie tot strafrechtelijke opsporing en vervolging, maar ook en juist tot het in positie brengen van bestuursrechtelijke autoriteiten of inspecties. Deze activiteiten komen dan niet tot uitdrukking in de cijfers van geregistreerde criminaliteit.
Deelt u de mening dat het, gezien die landelijke «daling», extra opvallend is dat blijkbaar op alle fronten van zware criminaliteit in het zuiden juist een stijging te zien is? Zo nee, waarom niet?
Geografisch is de criminaliteit in Nederland niet evenredig verdeeld. Er zijn gebieden en locaties waar criminaliteit zich bovengemiddeld voordoet. Ondermijnende criminaliteit concentreert zich bij specifieke dadergroepen of op specifieke plaatsen, die in het zuiden van Nederland meer dan gemiddeld voorkomen. Dat is ook de reden waarom hier extra op wordt ingezet door alle organisaties.
Wat is de reden van deze stijging?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat criminelen veel gewelddadiger worden? Zo nee, waarom niet?
Dat kan in algemene zin niet zo worden gesteld. Het gebruik van geweld in Nederland laat een genuanceerd en deels tegenstrijdig beeld zien. De Veiligheidsmonitor van het CBS en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) toont een daling van alle vormen en typen van geweld. Ook het door de politie geregistreerde niveau van geweldscriminaliteit laat een daling zien. Zo is bijvoorbeeld het aantal moorden in 2015 ten opzichte van 2010 met meer dan een kwart afgenomen. Tegelijkertijd neemt het gebruik van zware automatische wapens toe bij liquidaties, daar is dus wel sprake van meer extreem geweld. Dat is zeer ernstig en onaanvaardbaar. Dergelijk gebruik van grof geweld krijgt bij de aanpak vanzelfsprekend de hoogste prioriteit.
Klopt het dat er bij veel vormen van nieuwe criminaliteit (cybercrime etc.) nog geen beeld is van de omvang daarvan en dat het dus heel goed mogelijk is dat de daling van de geregistreerde criminaliteit mede veroorzaakt wordt door de verplaatsing van klassieke misdrijven naar nieuwe misdrijven?
De geregistreerde klassieke «offline» vermogenscriminaliteit is afgenomen. Door de nog maar recente opkomst van nieuwe vormen van «online» criminaliteit, is er nog weinig betrouwbare statistische informatie beschikbaar over aard en omvang van dit fenomeen.
Het WODC is daarom gevraagd een onderzoek te starten om meer helderheid te verkrijgen over (de duiding van) deze ontwikkeling. Op dit moment bestaat er nog geen eenduidig beeld over de mogelijke verschuiving van criminaliteit naar de digitale wereld.
Bent u bereid om een realistisch beeld geven van de criminaliteit, dus niet alleen kale cijfers met daaraan een mooi-weer-conclusie, maar (om in termen van het kabinet te blijven) het eerlijke verhaal? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zo laat ik jaarlijks door het WODC, het CBS en de Raad voor de Rechtspraak de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving vervaardigen. Daarnaast verschijnt jaarlijks de hierboven genoemde Veiligheidsmonitor, die cijfers bevat over slachtofferschap van criminaliteit. Op deze wijze wordt een realistisch beeld gepresenteerd over de trends, omvang en ernst van criminaliteit. In aanvulling hierop noem ik het in antwoord 9 genoemde WODC onderzoek naar een mogelijke verschuiving van criminaliteit naar de digitale wereld. Met de uitkomsten van dit onderzoek hoop ik een nog completer beeld van de criminaliteitsontwikkelingen te kunnen geven.
Het bericht dat de gemeentelijke BOA de rol van de agent overneemt |
|
Nine Kooiman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat de Bijzondere opsporingsambtenaar (hierna: BOA) steeds meer taken van de agent overneemt, zoals blijkt het bericht: «Dag agent, de gemeentelijke boa neemt het roer over»?1
Gemeentelijke Buitengewoon Opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) nemen geen taken over van de politie. Op basis van de eigen taken en bevoegdheden hebben beide partijen een belangrijke rol in het toezicht en handhaving in de openbare ruimte. De bevoegdheden van de boa’s staan omschreven in de Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: Beleidsregels).2 Daarover bestaat geen onduidelijkheid. Dit betekent dat de politie primair aan zet is bij de handhaving van de openbare orde en de veiligheid en dat boa’s kunnen ingrijpen wanneer de leefbaarheid wordt aangetast (zie verder Kamerbrief van 1 april 20143 voor de gezamenlijke rol van politie en boa’s in de openbare ruimte). Door duidelijke afspraken te maken op lokaal niveau over taken en werkzaamheden kunnen beide partners elkaar versterken.
Ziet u ook problemen, zoals geschetst in het aangehaalde rapport, dat politie en gemeentelijke handhavers niet altijd goed samenwerken? Zo ja, wat gaat u daarop ondernemen?
Het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte krijgt steeds verder vorm. Zoals februari jl. gemeld per Kamerbrief4 bevestigt het rapport het beeld dat de verdere professionalisering van gemeentelijke boa’s in de drie onderzochte gemeenten heeft bijgedragen aan de verbetering van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte. Voor effectieve handhaving is het belangrijk dat het samenspel tussen gemeenten en politie bijdraagt aan een betere uitvoering en resultaat van de dagelijkse handhavingsactiviteiten. Voor de doorontwikkeling van het stelsel acht ik het van belang te blijven inzetten op de verbetering van de professionaliteit van de boa en te blijven voorzien in heldere randvoorwaarden met ruimte voor prioritering en invulling van de toezichts- en handhavingstaak op lokaal niveau. Ik blijf met de betrokken partners zoals de VNG, Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in overleg om de samenwerking te verbeteren.
Wat gaat u doen om de onduidelijkheid weg te nemen over wat BOA’s wel en niet mogen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat handhaving in gemeenten die geen geld hebben voor BOA’s onder druk komt te staan, zoals in Hengelo?
Lokale veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken bepalen op welke wijze de lokale driehoek invulling geeft aan het handhavingsarrangement. Als gemeenten de leefbaarheid verder willen verbeteren door inzet van gemeentelijk boa’s in de openbare ruimte is dit een afweging van het lokale bestuur. Dit is lokaal maatwerk en ik ga niet over keuzes gemaakt in de lokale driehoek.
Wat vindt u van de verschuiving van het geweldsmonopolie van politie naar BOA’s? Deelt u de mening dat alleen de politie en defensie enkel het geweldsmonopolie zouden mogen gebruiken?
Er is geen sprake van een verschuiving van het geweldsmonopolie van politie naar gemeentelijke boa’s. Binnen de huidige beleidsregels is het mogelijk boa’s, afhankelijk van hun takenpakket, met geweldsmiddelen uit te rusten. Daartoe vraagt de werkgever van de boa een geweldsmiddel aan dat volgens de werkgever het meeste past bij de uitoefening van de aan de boa toebedeelde handhavingstaken. Indien de noodzaak voor het dragen van geweldsmiddelen door zijn werkgever is aangetoond en tevens is aangetoond dat de boa voldoende bekwaam is in de omgang met het toe te kennen geweldsmiddel, kan het verzoek van de werkgever daartoe, na verkregen advies van de politie en het OM als (direct) toezichthouders, worden gehonoreerd.
Is er volgens u een verband tussen het hoge percentage gemeentes (40%) die aangeven te maken te hebben met mishandeling van BOA’s en hun steeds uitgebreidere takenpakket? Zo nee, hoe is dit hoge percentage volgens u wel te verklaren?
In de Veilige Publieke Taak monitor en de Monitor Openbaar Bestuur wordt niet specifiek op mishandeling van boa’s geregistreerd. Ik kan dus geen uitspraken doen over cijfers of eventuele verbanden beoordelen. Geweld en agressie tegen boa’s en andere gezagsdragers en hulpverleners wordt niet getolereerd en daarom moeten boa’s in de praktijk effectief kunnen optreden als zij worden geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitoefening van hun publieke taak. De gemeentelijke boa’s kunnen een aantal strafrechtartikelen toepassen die gericht zijn tegen agressie en geweld waarvoor zij proces-verbaal van bevindingen kunnen opmaken. Daarnaast zijn boa’s bevoegd om deze personen aan te houden en ze daarna over te dragen aan de politie. De politie draagt zorg voor het verdere onderzoek en het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de verdere vervolging.
Het toekennen van (zwaardere) geweldsmiddelen kan alleen als de noodzaak is aangetoond en de bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 5. Gelet op het feit dat de boa kan ingrijpen wanneer de leefbaarheid in het geding is en de politie er is voor handhaving en toezicht, kan ik de opmerking van de ANPV dat zwaarder bewapenen niet de oplossing is volgen.
Wat gaat u ondernemen om geweld tegen BOA’s tegen te gaan? Bent u het met de politievakbond ANPV eens dat zwaarder bewapenen niet de oplossing is?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat handhaving nog steeds voornamelijk een taak is van de politie en niet van BOA’s en de vele opkomende burgerwachten?2
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vragen 1 en 3 over de taakverdeling tussen de politie en boa’s.
De inventarisatie in het onderzoek «de burger op wacht» en de inventarisatie van 2012 kennen een verschillende onderzoeksmethode. De in het artikel genoemde toename van deze burgerinitiatieven en een direct verband tussen de politiecapaciteit acht ik daarom niet aannemelijk. Een flinke groei herken ik wel in de digitale variant; groepen van buurtbewoners op WhatsApp, waarbij bewoners soms ook de straat op gaan.
Het kabinet is voorstander van het vergroten van betrokkenheid van buurtbewoners bij het veiligheidsbeleid in wijken. De in het door u aangehaalde artikel genoemde burgerwachten is één van de diverse vormen van participatie in het veiligheidsdomein. Het is positief dat steeds meer mensen een bijdrage willen leveren aan het vergroten van de veiligheid in hun omgeving. Bewoners zijn in veel buurten bereid om te ondersteunen bij kerntaken van de politie, zowel in de sfeer van toezicht (buurtwachten, groepen op WhatsApp), opsporing (bijvoorbeeld Burgernet), als noodhulp (bijvoorbeeld bij burgeringrijpen). Burgergroepen kunnen een goede aanvulling op het lokale politiewerk vormen. Voor de politie heeft deze betrokkenheid in meerdere opzichten betekenis; voor haar informatievoorziening, maar ook voor de legitimiteit van haar optreden. Een duidelijke grens ligt waar het situaties betreft waarvan de politie inschat dat directe betrokkenheid van burgers bij overlast of criminaliteit de veiligheid van burgers in gevaar zal brengen.
Vind u het niet wenselijker om het geld dat gemeenten nu uitgeven aan het creëren van een nieuwe gemeentepolitie, te stoppen in de Nationale Politie en deze BOA’s ook onder te brengen bij de Nationale Politie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het huidige boa-stelsel in de basis goed functioneert. Alle betrokken partijen kunnen er goed mee uit de voeten. De herziening van het boa-stelsel heeft daaraan bijgedragen. Het is nu zaak om het huidige stelsel te versterken. De inzet van gemeentelijke boa’s is een afweging van het lokale bestuur.
Is er volgens u een verband tussen de afname van de capaciteit bij de politie en het feit dat er vijf keer meer burgerwachten zijn dan in 2012? Zo nee, hoe verklaart u de opkomst van de burgerwacht wel en de roep van vele burgemeesters om meer politiecapaciteit? Waar ligt volgens u de grens tussen burgerlijke oplettendheid en het werk van de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er bij het ontstaan van burgerwachten ook een taak voor gemeenten is weggelegd om dit te kunnen begeleiden, om onwenselijke gevolgen, als het volgen van onschuldige mensen of het ontstaan van knokploegen, te kunnen voorkomen, zoals geschetst in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Activiteiten die dergelijke burgerinitiatieven soms uitvoeren – zoals mensen op straat aanspreken op hun gedrag – brengen ook risico’s met zich mee. Ondersteuning en begeleiding vanuit gemeenten en politie blijft noodzakelijk.
Voor gemeenten kan gedacht worden aan faciliteiten (hesjes, portofoons), het bieden van trainingen – in samenwerking met de politie- op het gebied van veiligheid, agressiehantering, bejegening en spelregels voor WhatsApp groepen. Voor de politie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan afspraken over informatiedeling, ondersteuning en bewaking van wettelijke kaders. Er dient voor gewaakt te worden dat bij burgerinitiatieven geen eigen richting ontstaat. Daarover moeten in de samenwerking goede afspraken worden gemaakt. Buurtpreventieteams nemen ter voorkoming hiervan veelal zelf ook al de nodige maatregelen bij de uitvoering van hun activiteiten.
Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid worden gemeenten en veiligheidspartners voorzien van informatie over de inzet van burgers en andere vormen van burgerparticipatie in het veiligheidsdomein.
Deelt u de mening dat burgerwachten ook veel extra capaciteit vraagt van de politie?3 Zo ja, deelt u de mening dat de politie al een capaciteitsgebrek heeft en dit weer een extra taak is op het bordje van de politie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór het Algemeen overleg politie, voorzien op 13 april a.s?
Vanuit de integrale aanpak van veiligheid, waarbij iedere partij zijn bijdrage levert, juich ik initiatieven van burgers toe. Binnen de basisteams van de politie zijn – en worden afhankelijk van het arrangement – medewerkers aangewezen voor de politiële uitvoering van de afspraken in samenspraak met de gemeentelijke handhavers. De samenwerking is erop gericht dat activiteiten van burgers aanvullend zijn op de activiteiten van de politie, bijvoorbeeld in de vorm van extra informatie. De samenwerking maakt onderdeel uit van het gebiedsgebonden politiewerk – een grote verworvenheid van de Nederlandse politie – en vormt daarmee geen extra taak voor de politie.
Ja, ik ben bereid om de vragen voor het Algemeen Overleg politie van 13 april a.s. te beantwoorden. In enkele gevallen zijn vragen en antwoorden samengevoegd, om een overzichtelijke beantwoording te bewerkstelligen.
Oerwoudgeluiden bij Harkemase boys |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Harkemase boys hopen straf KNVB te ontlopen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een supporter racistische geluiden maakt naar een donker gekleurde speler?
Ik vind dit afschuwelijk en niet acceptabel.
In hoeverre gebeuren dit soort praktijken vaker op amateurvelden? Heeft u daar voldoende zicht op? Zo ja, welke trend neemt u waar? Zo nee, bent u voornemens clubs te stimuleren dergelijke praktijken te melden en spelers te stimuleren altijd aangifte te doen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal keer dat incidenten van deze aard plaatsvinden op het amateurveld. In voorkomende gevallen wordt, net als in dit geval, direct en hard opgetreden door de KNVB. Tegelijkertijd zijn er situaties waarin dit soort gedrag niet meteen wordt gesignaleerd, of niet als probleem wordt ervaren door omstanders en betrokkenen. In die situaties kunnen mensen melding maken via het nummer van het meldpunt Sport en Geweld of de hulplijn wanordelijkheden van de KNVB zodat er tegen opgetreden kan worden.
Deelt u de mening dat beide clubs goed gehandeld hebben? Bent u ook blij met de correcties van omstanders die de dader maanden te stoppen met zijn daden?
Ja, ik ben blij dat omstanders de dader corrigeerden. Ook de sterke en gezamenlijke rol van de besturen van de betrokken verenigingen laat zien dat ook zij vinden dat dit over de grens van het acceptabele is.
Wat doet u binnen het programma «Naar een veiliger sportklimaat» om clubs te helpen dergelijke situaties te voorkomen? Waaruit blijkt dat deze inspanningen voldoende zijn? Wat doet u binnen dit programma om clubs te leren omgaan met situaties waarin individuele supporters zich ondanks goede inspanningen van de club misdragen? Waaruit blijkt dat deze inspanningen voldoende zijn?
Het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» biedt bestuurders, coaches en arbiters concrete interventies hoe zij ongewenst gedrag kunnen voorkomen en wanneer het toch plaatsvindt daar in de praktijk mee om kunnen gaan. Daar waar incidenten zoals deze voorkomen wordt ingezet op het maken van gedragen afspraken. Binnen het actieplan doet de KNVB dit in samenwerking met HALT.
Samen met een groot deel van de leden van de vereniging volgen zij het proces van:
Uit de Monitor VSK2 die ik u eerder heb toegezonden bleek dat onder alle groepen mensen die betrokken zijn bij sport het gevoel van onveiligheid in 2015 ten opzichte van 2013 kleiner is geworden. Het gevoel van sociale veiligheid in de sport lijkt onder diverse groepen stabiel te blijven of zelfs te verbeteren. Zeker onder de sporters zelf is een positieve ontwikkeling te zien; het aandeel dat zich onveiliger voelt is afgenomen.
Het bericht ‘Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert»?1
Ja.
Is het waar dat het ziekteverzuim bij de Nationale politie in 2015 7% bedroeg, terwijl het in 2014 6,1% was en in 2013 5,7%?
Het ziekteverzuim bedroeg in 2015 6,8%. In 2013 en 2014 was dit inderdaad 5,7% en 6,1%. Voor een nadere toelichting op de ontwikkeling van het ziekteverzuim binnen de politie, verwijs ik u naar mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer zend.
Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar «blauwe» en ondersteunende functies?
Het gemiddelde ziekteverzuim binnen de operationele sterkte of «blauwe» functies was ultimo 2015 7,3%. Voor de niet-operationele sterkte was dit 5,4%.
Wat is de stand van zaken met het op orde brengen van de ziekteverzuimdossiers bij de Nationale politie?
In de CAO 2015–2017 is afgesproken dat de politie zich inspant om te voldoen aan de Wet verbetering Poortwachter door concreet elk half jaar 10%-punt meer verzuimdossiers op orde te brengen («poortwachterproof»). Eind 2017 moet 80% van de verzuimdossiers voldoen aan de wet verbetering poortwachter. Voor een deel van de oudere verzuimdossiers blijkt dat het niet meer haalbaar zal zijn te voldoen aan alle eisen van de wet verbetering poortwachter. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer is afgeweken van wettelijke termijnen zonder dat daarvoor afdoende onderbouwing is gegeven. Voor die dossiers is het niet meer mogelijk om – alsnog of met terugwerkende kracht – aan de eisen van de Wet verbetering Poortwachter te voldoen.
Ten aanzien van het langdurig ziekteverzuim heeft de in 2014 ingestelde Taskforce langdurig ziekteverzuim tot op heden meer dan 1.800 langdurig verzuimdossiers succesvol kunnen sluiten. Hiermee heeft de politie voldaan aan de toezegging van mijn ambtsvoorganger dat per 1 januari 2017 1.000 politiemedewerkers met langdurig ziekteverzuim teruggebracht zijn in het arbeidsproces binnen dan wel buiten de politieorganisatie.
In hoeveel procent van de gevallen is bekend waarom iemand thuis zit of wat hem/haar mankeert?
In alle gevallen wordt bij de verzuimmelding een van de volgende categorieën geregistreerd: ziek, ziek ten gevolge van zwangerschap, ziek ten gevolge van bevalling, arbeidsongeschikt ten gevolge van orgaandonatie of arbeidsongeschikt ten gevolge van arbeidsongeval. In verband met de privacywetgeving worden medische gegevens uitsluitend bevraagd en gedocumenteerd in het medisch dossier door degene die daartoe bevoegd zijn, zijnde de bedrijfsarts en de psycholoog. Het medisch dossier van de medewerker is niet toegankelijk voor leidinggevenden.
Bent u bereid in te gaan op het verzoek van de Centrale Ondernemingsraad om een gedegen onderzoek te laten doen naar de oorzaken van het ziekteverzuim?
In de brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer stuur, licht ik nader toe welke maatregelen de politie al neemt om de oorzaken van het ziekteverzuim te kunnen duiden en aanpakken. Nog een onderzoek vind ik derhalve niet noodzakelijk.
Celdeuren die van binnenuit afgesloten kunnen worden door gedetineerden |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Eenvandaag over cipiers in gevangenissen die vrezen voor levensgevaarlijke situaties vanwege celdeuren die van binnenuit afgesloten kunnen worden door gedetineerden?1
Ja.
Deelt u de mening dat te allen tijde voorkomen dient te worden dat een gedetineerde de celdeur zelf kan afsluiten op welke wijze (met een pasje, een stukje karton of plastic, etc.) dan ook? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard betreur ik elk slachtoffer, op welke wijze dit ook wordt veroorzaakt. Zoals ik reeds aangegeven heb op Kamervragen over ditzelfde onderwerp van de leden Kooiman (SP) en Volp (PvdA) op 4 januari 2016 (2015Z21357) is naar aanleiding van het dodelijke incident in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, een landelijke inventarisatie door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) uitgevoerd naar de bevestiging van de celdeursloten en over de wijze waarop wordt gehandeld in geval van een geblokkeerd celdeurslot. Op basis van deze inventarisatie blijkt dat de celdeuren niet aangepast hoeven te worden. Wel worden in een aantal inrichtingen de bouten in de sluitkom vervangen ofwel de sluitkommen aangepast.
Naar aanleiding van bedoeld incident is besloten binnen alle inrichtingen van DJI de instructie voor het ontgrendelen van een geblokkeerd of defect celdeurslot nog eens extra onder de aandacht te brengen bij de penitentiair inrichtingswerkers.
Dat een gedetineerde zijn celdeurslot moedwillig blokkeert en zich daarmee insluit kan nooit 100 procent worden voorkomen. Er bestaan evenwel diverse mogelijkheden om een (moedwillig) geblokkeerd celdeurslot te openen of de betreffende cel weer toegankelijk te maken. Praktijkoefeningen wijzen uit dat er circa 2 tot 3 minuten nodig zijn om een geblokkeerd celdeur te openen.
Deelt u de mening dat elk slachtoffer dat door een afgesloten celdeur wordt veroorzaakt er één teveel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Bent u alsnog bereid de celdeuren te vervangen, zodat dergelijke situaties tot het verleden gaan behoren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gevangenispersoneel geen klusjesmannen zijn en dat zij in staat moeten worden gesteld hun werk naar behoren en zonder angst moeten kunnen verrichten? Zo nee, waarom niet?
Binnen DJI wordt gestreefd naar een zo veilig mogelijk leef- en werkklimaat voor zowel de gedetineerden als het gevangenispersoneel.
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Het gaat hierbij met name om de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het scherp toezicht houden op gedetineerden, onder meer tijdens het luchten en het bezoek, celinspecties en urinecontroles. Daarnaast worden medewerkers getraind om goed om te gaan met diverse calamiteiten, die acuut moeten worden opgelost en die inherent zijn aan het werken in een penitentiaire inrichting.
Voor alle toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Deelt u de mening dat de overheid verantwoordelijk is voor een veilige werkomgeving voor het gevangenispersoneel en ook verantwoordelijk is voor de veiligheid van gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Meldpunt van Omroep Max van 1 maart 2016 getiteld «Patiëntengegevens op straat»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over privacyschending door ziekenhuizen?2
Ja.
Waarop baseert u de uitspraak dat het scanklaar maken van patiëntendossiers in gevangenissen «inmiddels niet meer voorkomt»?
Door bij verschillende partijen waaronder de koepels van ziekenhuizen navraag te doen. Tevens heb ik in mijn brief van 16 maart 2016 over dit zelfde onderwerp3 aangekondigd zelf ook onderzoek te laten doen naar de vraag op welke wijze zorginstellingen (ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg) in de dagelijkse praktijk omgaan met de beveiliging van hun patiëntgegevens en hoe hierin verbetering kan worden aangebracht. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek eind 2016 informeren.
Deelt u de mening dat het in de uitzending geschetste beeld van ziekenhuizen die geen besef hebben van de manier waarop het scanklaar maken van medische dossiers ten behoeve van de digitalisering van patiëntendossiers wordt verricht, te weten in gevangenissen, als uitermate onzorgvuldig en riskant gekwalificeerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de desbetreffende ziekenhuizen daarop aan te spreken?
Zoals ook ik in mijn eerdere antwoorden op verschillende Kamervragen en in mijn eerder genoemde brief van 16 maart reeds heb aangegeven, vind ik uitvoering van deze werkzaamheden door Belgische gevangenen, hoewel in principe legaal, een onwenselijke situatie. De onduidelijkheid van de al dan niet zorgvuldige omgang met patiëntgegevens vraagt om opheldering. Zorgaanbieders moeten op de hoogte zijn door wie en op welke wijze werkzaamheden door derde partijen worden uitgevoerd. Dit moet vastgelegd zijn in een bewerkersovereenkomst. Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de ziekenhuizen.
Welke ziekenhuizen hebben schriftelijk toestemming verleend om medische dossiers in gevangenissen scanklaar te laten maken en welke niet?
Zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd moet dit nader onderzocht worden.
Welke kwaliteitseisen stellen de ziekenhuizen voor het vernietigen van papieren versies van de medische dossiers nadat ze gedigitaliseerd zijn? Welke ziekenhuizen hanteren hierbij de DIN66399-standaard?
Zie antwoord vraag 5.
Welke ziekenhuizen stellen kwaliteitseisen voor de externe archiefopslag van medische dossiers en hoe luiden die?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wettelijke bepaling dat «technische en organisatorische maatregelen» moeten worden getroffen om de privacy te beschermen, wordt geschonden door de ziekenhuizen die patiëntendossiers scanklaar laten maken in gevangenissen? Zo ja, welke maatregelen treft u om de ziekenhuizen aan de wet te laten houden?
Zoals aangegeven vind ik de situatie onwenselijk en het niet discreet omgaan met patiëntgegevens niet acceptabel. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) doet hiernaar onderzoek. Daarnaast zal ik, zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd, dit nader onderzoeken en u hierover informeren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat gedetineerden niet discreet om zijn gegaan met de gegevens die zij onder ogen kregen tijdens het scanklaar maken van patiëntendossiers? Deelt u de mening dat gedetineerden dit werk niet zouden moeten doen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nog niet ingegrepen door de ziekenhuizen die onverantwoordelijk handelen, waardoor de privacy van patiënten geschonden is, op hun werkwijze aan te spreken? Gaat u de AP actief benaderen om handhavend op te treden tegen deze ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegegevens (AP) heeft aangegeven dat ze zich over de gang van zaken in de Belgische gevangenis (specifiek inzake de zogenoemde bewerkersovereenkomsten) nader laat informeren om te bezien of er sprake is van overtredingen. De AP heeft ook contact gehad met de Belgische toezichthouder, die eerder al een onderzoek startte. De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van signalen en criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding. De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf.
De relatie tussen openbaarmaking van interne tijdschriften van de MIVD en het geheimhouden van de AIVD-tapstatistieken |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Ja.
Biedt volgens u het openbaar maken van het interne tijdschrift van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» inzicht in de werkwijze van de dienst? Zo ja, waarom komt u tot een andere conclusie dan de MIVD, terwijl zowel voor de MIVD als AIVD (Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst) hetzelfde wettelijk kader geldt? Zo nee, hoe kan berichtgeving over personeelszaken, een slechte werksfeer binnen de dienst en verslagen over gedane operaties en gang van zaken bij de MIVD geen inzicht bieden in die werkwijze, maar tapstatistieken van de AIVD wel?
Het openbaar maken van de edities van Ingelicht en berichtgeving daarin over personeelszaken en werksfeer heeft geen inzicht gegeven in de werkwijze van de MIVD. Er zijn geen verslagen van operaties openbaar gemaakt.
Waarom kunnen, mede in acht nemende het antwoord op de vorige vraag, de AIVD-tapstatistieken niet openbaar gemaakt worden? Indien u dat niet kan uitleggen, zou het niet aangelegen zijn de tapstatistieken per ommegaande te publiceren?
Zoals ook in antwoord op de schriftelijke vragen van lid Koşer Kaya (2016Z00645, 29 januari 2016) is gesteld, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nieuw besluit nemen in de zaak over het openbaren van tapstatistieken, waarover de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Tot het moment waarop deze beoordeling is afgerond, kan er niets worden toegevoegd aan de eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koşer Kaya.
Het bericht 'Verdachte weddenschappen bij NEC-Willem II' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdachte weddenschappen bij NEC-Willem II»?1
Ja.
Op welke wijze en hoe frequent heeft u contact met de KNVB over (mogelijke) matchfixing?
Op dit moment is in Nederland de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platformen ingericht: het Strategisch beraad matchfixing (1–2 bijeenkomsten per jaar), het Nationaal platform matchfixing (4 bijeenkomsten per jaar) en het Signalenoverleg (8 bijeenkomsten per jaar). De KNVB heeft zitting in de eerste twee platformen, welke worden voorgezeten door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie en sluit aan bij het Signalenoverleg wanneer daar aanleiding toe is. Daarnaast kan er ad hoc per direct contact plaatsvinden tussen de KNVB en de opsporings- en vervolgingsdiensten indien daar aanleiding toe is.
In hoeverre vindt er informatie-uitwisseling plaats in het Nationaal Platform Matchfixing? Welke informatie wisselt men daar uit en met wie en tussen wie vindt deze informatie-uitwisseling plaats?
Onder voorzitterschap van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie komt een aanzienlijke groep partijen uit de sportwereld en de opsporing samen in het Nationaal Platform Matchfixing. Het doel hiervan is om informatie te delen over de strijd tegen matchfixing en de samenwerking te intensiveren. Gezien de omvang van de groep en juridische kaders is het niet mogelijk in dit gremium signalen op persoonsniveau te delen. Wel richt het huidige Platform zich op het versterken van het netwerk, uitwisselen van kennis en informatie, het verbeteren van signalering en meldingsbereidheid en het identificeren van knelpunten. Ook levert dit overleg een belangrijke bijdrage aan het bevorderen van het onderlinge vertrouwen en het versterken van het netwerk. Dit vergemakkelijkt het bilateraal delen van concrete signalen.
Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD en de Kansspelautoriteit periodiek samen in het Signalenoverleg om concrete signalen te bespreken die aanleiding kunnen geven om een strafrechtelijk traject te overwegen en om de beste interventiestrategie (tuchtrecht, civielrecht, fiscaal, strafrechtelijk) te bespreken. Bij dit overleg sluit de KNVB aan wanneer er aanleiding is voor het delen van concrete relevante informatie met de opsporingspartners. Overige private partijen kunnen ook aansluiten indien hier aanleiding toe is (de «vrije stoel»).
In hoeverre heeft u contact met uw Europese ambtsgenoten over matchfixing? Welke informatie-uitwisseling vindt er dan plaats?
Op Europees niveau vindt een aantal activiteiten plaats. Zo neemt Nederland deel aan de EU-expertgroep matchfixing. In deze expertgroep wordt beleidsinformatie gedeeld en worden goede voorbeelden en ervaringen uitgewisseld. Daarnaast vinden bilaterale contacten plaats tussen de verschillende stakeholders op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging.
Verder is de Europese Unie voornemens toe te treden tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake matchfixing. Het is een gemengd akkoord, naast de Unie dienen daarom ook de afzonderlijke lidstaten toe te treden tot het Verdrag. De onderhandelingen hierover in EU-kader zijn nog niet afgerond. Nederland spant zich als voorzitter van de Raad van de Europese Unie in voor toetreding tot dit Verdrag.
Voorts is Nederland via Europol aangesloten bij het Focal Point Sports Corruption.
Wat onderneemt het Openbaar Ministerie (OM) actief in samenwerking met de KNVB om matchfixing tegen te gaan?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat onderneemt u actief in Europees verband om matchfixing tegen te gaan en in hoeverre acht u dit prioritair?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijke stappen ziet u in nationaal, Europees en internationaal verband om de informatie-uitwisseling tussen de FIFA, EUFA en KNVB te verbeteren? Zijn er mogelijkheden om deze informatie-uitwisseling te faciliteren dan wel om in nationaal, Europees en internationaal verband meer dwingend op te leggen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB geeft aan dat de informatie-uitwisseling tussen FIFA, UEFA en KNVB goed verloopt. In UEFA-verband heeft iedere nationale bond een Integrity Officer. Deze staan ook met elkaar in contact.
Welke bevoegdheden zouden gedelegeerd kunnen worden aan de KNVB om actief op te treden in gevallen van (mogelijke) matchfixing?
De KNVB neemt als private organisatie zelf al vele maatregelen om matchfixing te bestrijden die binnen haar bevoegdheden liggen. Zowel preventief (training en educatie), reglementair (gokverbod, meldplicht) als in de opsporing (integriteitseenheid). Overige bevoegdheden zijn voorbehouden aan de opsporingsdiensten.
Wie coördineert de samenwerking tussen het OM en de KNVB in gevallen van (mogelijke) matchfixing?
Het OM en de KNVB werken samen. Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3. Naarmate de strafrechtelijke component toeneemt zal de rol van het OM ook toenemen.
Hoe is het mogelijk dat journalisten en anderen de gevallen van matchfixing wel op kunnen sporen en het OM nauwelijks tot niet?
Het OM kan haar wettelijke opsporingsbevoegdheden inzetten in het geval er sprake is van een redelijk vermoeden van het plegen van een strafbaar feit. Informatie van andere publieke en private partijen kunnen bijdragen aan het ontstaan van een dergelijke vermoeden. Het OM werkt dan ook graag samen met partijen die informatie kunnen aanleveren.
Hoe kan een individu of een organisatie die informatie heeft over matchfixing deze melden? Wat gebeurt er met een dergelijke melding?
NOC*NSF heeft het Vertrouwenspunt Sport ingericht, waar alle sporters melding kunnen doen van integriteitskwesties zoals matchfixing. Naast bellen of mailen is het ook mogelijk om via een «speak up systeem» volledig anoniem een melding te doen. Ten aanzien van meldingen over matchfixing heeft NOC*NSF afspraken gemaakt met het OM. Om de eigen veiligheid van de vertrouwenspersonen die de telefoon opnemen te beschermen en te voorkomen dat vertrouwenspersonen als getuige opgeroepen kunnen worden bij een eventuele rechtszaak is met het OM overeengekomen dat personen die iets willen melden over matchfixing in contact worden gebracht met een vaste contactpersoon bij het OM, die de melding dan kan overnemen. Met het OM is afgesproken dat meldingen die onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een strafrechtelijk onderzoek weer terug worden gelegd bij het Vertrouwenspunt Sport die de melding bij de sportbond kan neerleggen. De betreffende sportbond kan dan alsnog besluiten een onderzoek te doen. Sportbonden kunnen daarbij vanaf april 2016 gebruik maken van een sportbrede onderzoekscommissie die is gelieerd aan het Instituut voor Sportrechtspraak die onafhankelijk onderzoek kan verrichten naar matchfixing en -betting.
Organisaties en individuen kunnen informatie over matchfixing ook melden bij de KNVB, dit kan desgewenst anoniem via de meldlijn. Elke melding wordt door de KNVB onderzocht en per geval wordt bekeken welke vervolgactie kan worden genomen. Wanneer er sprake is van concrete aanwijzingen doet de integriteitscommissie van de KNVB verder onderzoek. Daarnaast doet de KNVB daarvan een melding bij het OM.
Melders kunnen zich uiteraard ook wenden tot de opsporingsdiensten zoals de politie of Meld Misdaad Anoniem bellen.
Hoe actief treedt het OM op tegen mogelijke gevallen van matchfixing? Is er in dit geval contact opgenomen met uw Duitse ambtgenoot om te zien welke stappen ondernomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Fraude in de sport is een van de prioriteiten van het OM. Alle signalen die het OM ontvangt, worden onderzocht op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Zoals reeds is aangegeven in eerdere beantwoordingen van Kamervragen, doet het OM geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.