Het vervolgen, martelen en vermoorden van LHBTI’s in Tsjetsjenië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het vervolgen, martelen en vermoorden van LHBTI’s in Tsjetsjenië en de oproep van het COC om dit te veroordelen?1
Ja.
Bent u bereid deze mensenrechtenschendingen namens Nederland, dan wel in internationaal verband binnen de Europese Unie, Verenigde Naties en/of Equal Rights Coalition te veroordelen? Zo ja, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
Ik deel uw zorgen over de mensenrechtenschendingen. Mede namens Nederland heeft de EU2 daarom aandacht gevraagd voor de recente golf van mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië en Rusland opgeroepen om een snel, volledig en transparant onderzoek uit te voeren naar de toedracht en de vermeende daders. Samen met de Equal Rights Coalition3 heeft Nederland zijn diepe bezorgdheid uitgesproken, en Rusland opgeroepen ervoor te zorgen dat de rechten van LHBTI’s worden beschermd en dat daders van deze mensenrechtenschendingen worden vervolgd. Daarnaast heeft Nederland de situatie meerdere malen in Europees- en in OVSE-verband aangekaart. Via Twitter heb ik dit gedeeld en mij hierover uitgesproken. Ook in de Raad van Europa staat het onderwerp op de agenda.
Tijdens de informele Raad van Buitenlandse Zaken van 31 januari heb ik ook speciaal aandacht gevraagd voor de huidige zeer zorgelijke ontwikkelingen ten aanzien van mensenrechtenschendingen van met name de LHBTI-gemeenschap in Tsjetsjenië.
Vanwege eerdere berichten over grove mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië heeft Nederland in 2018, samen met 15 andere landen, ervoor gezorgd dat een onafhankelijke rapporteur van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), professor Benedek, de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië heeft onderzocht. Daarbij heeft hij ook gekeken naar geweld tegen LHBTI’s. Tijdens mijn bezoek aan Moskou op 13 april 2018, heb ik de straffeloosheid in Tsjetsjenië aangekaart bij de Russische Minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov.
Hoe beoordeelt u de huidige opstelling van Rusland? Welke rol dicht u Rusland toe en bent u bereid hen daar, al dan niet in internationaal verband, op aan te spreken?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 spreekt Nederland Rusland op geweld tegen LHBTI’s, zowel in bilateraal als multilateraal verband aan. Het OVSE-rapport dat naar aanleiding van het onderzoek van de OVSE-rapporteur is geschreven, bevat een aantal aanbevelingen voor Russische en Tsjetsjeense autoriteiten. Samen met gelijkgestemde landen heeft Nederland Rusland opgeroepen de aanbevelingen te implementeren.
Waartoe heeft de eerdere veroordeling van Tsjetsjenië in 2017 door de Europese Unie en Equal Rights Coalition geleid?
De internationale verontwaardiging, mede onder druk van de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, lijkt in 2017 te hebben bijgedragen aan het besluit van de Russische autoriteiten om geweld tegen LHBTI’s te onderzoeken en tot een tijdelijke vermindering in het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië. Sinds de Russische autoriteiten dit onderzoek over hebben gedragen aan de Tsjetsjeense autoriteiten lijkt het onderzoek stil te liggen.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de onderdrukking en het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië te stoppen?
Gezien de ernst van de situatie, wil ik dit ook in VN-verband agenderen. Momenteel bespreek ik daarom, samen met gelijkgezinde landen, de mogelijkheden om dit onderwerp aan te kaarten in de komende sessie van de VN-Mensenrechtenraad.
Bent u bereid publiekelijk te delen welke diplomatieke stappen u zet richting Tsjetsjenië en Rusland?
Voor zover er sprake is van publieke stappen, zoals verklaringen, kan uw Kamer daar kennis van nemen en ben ik bereid uw Kamer daarover te informeren. Ten behoeve van effectieve beïnvloeding zullen Nederland en gelijkgezinden ook gebruik moeten maken van stille diplomatie, waarbij het cruciaal is dat stappen worden gezet buiten het publieke domein.
De minderjarige Nederlandse jongen Charly die in Spanje gedetineerd is en prisonlaw |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen antwoordde:«gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijk bijstand door deze organisatie gewezen»?1
Ja. Gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijke bijstand door deze organisatie gewezen. Dit betekent dat er geen formulier voor PrisonLAW is opgenomen in het informatiepakket voor gedetineerden dat de ambassade of het consulaat zo snel mogelijk na arrestatie aan de gedetineerde doet toekomen en waarmee de gedetineerde toestemming zou geven aan het ministerie om zijn of haar gegevens door te geven aan Stichting PrisonLAW. Er zit op verzoek van Bureau Buitenland van Reclassering Nederland wel een toestemmingsformulier in het pakket voor deze organisatie die ook met subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken actief is bij de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Stichting PrisonLAW wordt overigens wel genoemd in de voor gedetineerden bestemde brochure «Gearresteerd in het buitenland» die in voornoemd informatiepakket zit. Verder is deze brochure ook te vinden op de website nederlandwereldwijd.nl van het ministerie.
Op het moment dat PrisonLAW eind november 2018 concludeerde dat haar juridische bijstand toegevoegde waarde voor C. zou kunnen hebben, in aanvulling op de bijstand door de Spaanse advocaat, en het ministerie daarover benaderde, heeft het ministerie de contactpersoon van C. onmiddellijk in contact gebracht met PrisonLAW. PrisonLAW treedt sinds begin december 2018 op als één van de gemachtigden van C.
Kunt u aangeven wanneer die afspraak met PrisonLAW gemaakt is en kunt u een afschrift van die afspraak doen toekomen aan de Kamer?
Stichting PrisonLAW verleent sinds 2012 juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden op basis van subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor deze subsidieverlening geldt artikel 2 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken, artikel 10:5 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 en mijn besluiten tot vaststelling van een subsidieplafond en beleidsregels voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken. Meer specifiek worden de activiteiten door de subsidieontvangende organisatie uitgevoerd op de wijze zoals aangegeven in de door subsidieontvanger ingediende subsidieaanvraag (bestaande uit een activiteitenplan, een begroting en een liquiditeitsprognose) en de subsidiebeschikking.
Na start van de subsidieverlening vindt in de regel op werkniveau mondeling overleg plaats om de werkafspraken te concretiseren en aan te vullen. Zo ook in het geval van Stichting PrisonLAW. Destijds is met PrisonLAW mondeling overeengekomen dat het ministerie het juridisch advies van PrisonLAW niet actief aan alle nieuwe gedetineerden aanbiedt door middel van het toestemmingsformulier. Dit op verzoek van Stichting PrisonLAW omdat de organisatie aangaf geen capaciteit te hebben voor juridisch advies aan alle gedetineerden en PrisonLAW zelf de selectie wilde maken van aan te nemen zaken. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 1 is in de brochure van het ministerie, die elke gedetineerde ontvangt, wel informatie opgenomen over Stichting PrisonLAW. Daarnaast publiceert PrisonLAW in het tijdschrift «Comeback» voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland en beschikt PrisonLAW over een eigen website. Stichting PrisonLAW geeft aan jaarlijks ongeveer 130 zaken in behandeling te hebben. Op 1 juli 2019 eindigt de subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Stichting PrisonLAW.
Wat voor een zin heeft het om een organisatie als PrisonLAW subsidie te verlenen als gedetineerden niet actief gewezen worden op het bestaan van PrisonLAW?
Door de jaren heen is steeds meer gebleken dat adequate juridische bijstand in de eerste fase van de rechtsgang voor een verdachte vaak cruciaal is. De nieuwe subsidieontvanger voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland deelt dit standpunt. Het ministerie werkt met de nieuwe subsidieontvanger dan ook constructief samen om op pro-actieve wijze in een vroegtijdig stadium juridisch advies te verlenen in zaken waarin dit voor de verdachten van essentieel belang is. Beide partijen, subsidiegever en subsidieontvanger, moeten zich hierbij wel rekenschap geven van de regels omtrent persoonsgegevensbescherming. Op grond daarvan is het in principe nodig dat de gedetineerde uitdrukkelijk toestemming geeft aan het ministerie om zijn of haar gegevens door te mogen geven aan de subsidieontvangende organisatie. In dit verband is een goede naamsbekendheid van de nieuwe organisatie (DutchAdvocates) van belang, omdat daarmee Nederlandse gedetineerden in het buitenland ook zelf rechtstreeks de weg weten te vinden naar het gesubsidieerde juridisch advies.
Zit Charly in voorarrest tussen veroordeelden?
C. verblijft in een Spaanse justitiële jeugdinstelling. In de instelling verblijven zowel gevonniste als nog niet-gevonniste minderjarigen.
Zijn er ook signalen dat Charly in een niet veilige omgeving is? Zo ja, sinds wanneer, wat zijn de signalen en welke opvolging is gegeven aan die signalen?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 23 januari 2019 meedeelde, is er op basis van de waarneming tijdens meerdere bezoeken aan C. in de jeugdinstelling en het contact met de directie van de jeugdinstelling geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake zou zijn van een onveilige situatie. C. zelf bevestigde dit tijdens het bezoek van de medewerker van Nederlandse ambassade op 30 januari jl.
Wanneer hebben de Nederlands autoriteiten voor het eerst de Spaanse autoriteiten gewezen op kaderbesluit 829, waarbij Charly in Nederland het proces kan afwachten? Waarom zo laat?
Voorop staat dat het in het algemeen niet aan de Nederlandse overheid is om uit eigen beweging zonder overleg met betrokkene en zijn advocaat verzoeken in te dienen ten behoeve van betrokkene. Uitgangspunt is dat verzoeken moeten worden ingediend door de verdachte zelf en zijn advocaat. De Nederlandse overheid kan informeren en waar nodig en gewenst eventueel ondersteunen.
In betreffende zaak heeft de advocaat van betrokkene in een vrij vroeg stadium een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Toen dit verzoek door de Spaanse justitiele autoriteiten werd afgewezen, is de mogelijkheid van het inroepen van Kaderbesluit 829 bij alle betrokkenen in beeld gekomen. Reeds in september 2018 zijn van Nederlandse zijde de Spaanse autoriteiten gewezen op de mogelijkheid van overdracht van de Europese Toezichtsmaatregel op grond van Kaderbesluit 829. Daarna is dit herhaald, onder meer via Eurojust. Op 18 december 2018 heeft de Nederlandse ambassade de concrete zaak en Kaderbesluit 829 op formele schriftelijke wijze onder de aandacht gebracht van de Spaanse autoriteiten. Omwille van persoonsgegevensbescherming en omdat de rechtsgang nog loopt, kan ik uw Kamer via deze openbare brief geen nadere justitiële gegevens over deze individuele zaak verschaffen.
Is de procedure waarbij hij onder kaderbesluit 829 de straf in Nederland kan afwachten, in gang gezet?
Overdracht op grond van Europese Kaderbesluit 829 vindt plaats door toezending van het KB 829 certificaat aan de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit dient een beslissing te nemen over de erkenning van het certificaat. Uitgangspunt daarbij is de wederzijdse erkenning, op grond waarvan in principe de beslissing van de uitvaardigende lidstaat ongewijzigd wordt erkend. In onderhavig geval heeft Nederland op voorhand reeds aan Spanje aangegeven dat Nederland de schorsingsvoorwaarden zal erkennen. Het is aan de Spaanse autoriteiten terzake te beslissen en in actie te komen.
Bent u bekend met de bewering van PrisonLaw dat er behoorlijke druk is uitgeoefend op de organisatie de afgelopeen anderhalf jaar?
Over Stichting PrisonLAW en haar verzoek de subsidierelatie zes maanden vroeger te beëindigen, heb ik uw Kamer recentelijk meermaals uitvoerig geïnformeerd (brieven van 8 oktober 2018, kst-30010–40; 25 oktober 2018, ah-tk-20182019–411; 16 november 2018, ah-tk-20182019–650; 29 november 2018, kst-30010–41; 23 januari 2019, ah-tk-20182019–1263).
Het ministerie verstrekt sinds 2012 subsidie aan Stichting PrisonLAW. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren.
In de aanvraag voor de subsidie in de periode 2017–2019 schrijft Stichting PrisonLAW onder meer dat de organisatie de subsidierelatie met het ministerie als prettig ervaart en de relatie van grote waarde acht, mede gelet op het belang van de Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Daarbij uitte de organisatie de wens de relatie voort te zetten en om die reden voor de periode van 2017 tot en met 2019 een nieuwe subsidieaanvraag in te dienen.
Terugblikkend kan worden geconcludeerd dat de concrete invulling van de samenwerking bij gedetineerdenbegeleiding vanaf najaar 2017 de relatie tussen mw. Imamkhan van Stichting PrisonLAW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken helaas sterk onder druk heeft gezet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeerde uw Kamer daarover eerder vertrouwelijk.
Kunt u aangeven hoe vaak er vanuit het ministerie is gebeld, ge-appt en gemaild met PrisonLaw in de afgelopen veertien maanden? Kunt u zeer precieze aantallen geven over het aantal keren dat vanuit het ministerie is gebeld, ge-appt en gemaild met PrisonLaw in de afgelopen veertien maanden?
Ook hier verwijs ik allereerst naar mijn eerdere brieven over Stichting PrisonLAW (8 oktober 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 40; 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411; 16 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650; 29 november 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 41; 23 januari 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263).
De aard van het consulaire werk brengt met zich mee dat over de bijstand in individuele gevallen frequent en actief wordt overlegd. Communicatie, uitwisseling en afstemming tussen de partijen die zijn betrokken bij de begeleiding van een Nederlandse gedetineerde in het buitenland is voor het leveren van een adequate en tijdige bijstand van groot belang. Precieze aantallen inzake de communicatie tussen het ministerie en Stichting PrisonLAW in de afgelopen veertien maanden heb ik niet direct beschikbaar, omdat die communicatie zich afspeelt in en over individuele persoonsdossiers en tussen individuele medewerkers.
Bent u bekend met de bewering van PrisonLaw dat deze organisatie het ministerie meerdere keren gevraagd heeft om uitingen in de media te corrigeren of bij te stellen. Klopt dat, en hoe vaak en wanneer is dat gebeurd?
Nee, ik ben daarmee niet bekend. Wel ben ik bekend met de bewering van Stichting PrisonLAW dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Stichting PrisonLAW heeft gevraagd uitingen te corrigeren of bij te stellen. Zie mijn onderstaande antwoord op vraag 11.
Kunt u een complete lijst van gevallen sturen wanneer aan PrisonLaw gevraagd is om uitingen in de media te corrigeren of bij te stellen (over de laatste anderhalf jaar)?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 9 speelt alle communicatie zich af in en over individuele persoonsdossiers en tussen individuele medewerkers. Een «lijst» is niet beschikbaar. Zoals ik uw Kamer eerder informeerde, behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in algemene zin zich steeds het recht voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat het hier steeds uitdrukkelijk alleen gaat om een verzoek. Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire zaken werkt het ministerie bewust grotendeels achter de schermen. Zo kan het gebeuren dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten, in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin, bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te nemen. Als hierover met Stichting PrisonLaw is overlegd, had het overleg hierover nimmer de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. Ik betreur het dat die indruk is gewekt. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen, te weten de gedetineerde zelf, zijn gemachtigde(n) en eventueel de familie.
Heeft PrisonLaw ooit feitelijke onjuistheden beweerd in de pers? Indien dat het geval is, kunt u dan voorbeelden geven?
In individuele gevallen waarbij onder meer het risico op onjuistheden bestond, is dat aan PrisonLAW in overweging gegeven en toelichting gegeven op welke stappen daadwerkelijk zijn ondernomen. Dat gebeurde bij voorbeeld ten aanzien van gepleegde inzet vanuit dit ministerie in concrete gevallen van gedetineerdenbegeleiding.
Kunt u de brieven die PrisonLaw aan het ministerie geschreven heeft en de antwoorden die daarop gegeven zijn in de afgelopen veertien maanden doen toekomen aan de Kamer?
Met deze brief en alle voorgaande brieven over Stichting PrisonLAW (8 oktober 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 40; 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411; 16 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650; 29 november 2018, Kamerstuk 30 010, nr. 41; 23 januari 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263) heb ik uw Kamer alle relevante informatie over Stichting PrisonLAW verstrekt. De brieven van PrisonLAW gaan in grote mate over individuele persoonsdossiers van gedetineerden. Deze gegevens kan ik omwille van persoonsgegevensbescherming niet publiekelijk zonder meer met uw Kamer delen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wel zeer frequent contact was tussen het ministerie en PrisonLaw en ook buiten kantoortijden heel veel contact werd opgenomen?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 9 brengt de aard van het consulaire werk met zich mee dat over de bijstand in individuele gevallen frequent en actief wordt overlegd. Nederlandse gedetineerden bevinden zich in detentie wereldwijd. Mede vanwege wereldwijde karakter van de consulaire dienstverlening beschikt het Ministerie van Buitenlandse Zaken over een 24/7 Contact Center. Communicatie, uitwisseling en afstemming tussen de partijen die zijn betrokken bij de begeleiding van een Nederlandse gedetineerde in het buitenland is voor het leveren van een adequate en tijdige bijstand van groot belang.
Kunt u deze vragen een voor een, heel precies en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk een voor een en precies beantwoord.
De brand in de serviceflat Oranjeparkflat |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «100-jarige flatbewoonster overlijdt bij brand»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de resultaten van het onderzoek dat naar aanleiding van het ongeval in kwestie plaatsvindt als ook van eventuele algemene de brandveiligheid in woonvormen als deze betreffende conclusies uit dat onderzoek?
Er is door de politie en brandweer van de gemeente Soest onderzoek gedaan naar de toedracht van deze brand. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de toedracht van de brand te wijten is aan een noodlottig ongeval. Tevens blijkt uit het onderzoek dat de brandveiligheid van de locatie op orde was.
Hoe is het toezicht op de brandveiligheid van serviceflats, zorgcentra, verpleeghuizen en vergelijkbare woonvormen nu geregeld? Is een en ander op een dusdanige wijze vormgegeven dat op één centraal punt inzicht bestaat in incidenten, ongevallen als ook oorzaken daarvan, zodat daaruit conclusies met betrekking tot het aanpassen van regelgeving en dergelijke kunnen worden getrokken?
Volgens de Woningwet zijn de vereisten voor brandveiligheidsvoorzieningen van het gebouw onder andere afhankelijk van de gebruikersfunctie van dat gebouw. De verantwoordelijkheid voor de bouwkundige staat van een gebouw, waaronder de bouwkundige brandveiligheid, is op grond van de Woningwet primair belegd is bij de eigenaar van het gebouw.
Voor een gezondheidszorgvoorziening met 24 uurszorg (met gebruiksvergunnings-plicht) geldt aanvullend daarop dat de bestuurder van de zorginstelling als gebruiker zelf de primaire verantwoordelijkheid draagt voor een brandveilig gebruik van het gebouw en voor de veiligheid van patiënten en cliënten waaraan zorg en huisvesting wordt verleend en hun bezoekers.
Voor de eigen woningen en woonvoorzieningen voor senioren is naast de gebouw-eigenaar (die verantwoordelijk is voor brandwerende muurscheidingen in en tussen de woningen) de bewoner zelf primair verantwoordelijk voor een veilige thuissituatie en het brandveilig gebruik van de eigen woning.
De gemeente waarin de eigen woning en/of zorglocatie gehuisvest is, heeft een eerstelijns toezichthoudende taak op de naleving van de bouwregelgeving, waaronder de voorschriften voor de bouwkundige brandveiligheid en de eisen voor brandveilig gebruik. Bij overtreding van de voorschriften of als er gevaar dreigt te ontstaan kunnen B&W in die gevallen handhavend optreden. De rol van mijn inspectie als toezichthouder is in de beantwoording van vraag 4 opgenomen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is in overleg met de betrokken brancheorganisaties om na te gaan hoe de voorschriften voor de woonfunctie voor zorg op een betere wijze vormgegeven kunnen worden. Met hen gaat de Minister van BZK ook in gesprek over het afstemmen van vluchtroutes voor minder-zelfredzamen zoals beschreven in de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Krol (50Plus) van 12 november 2018 (Kamerstuk 35 000VII nr.70). Na afronding van deze gesprekken en op basis van de uitkomsten van het door Arcadis ingestelde onderzoek naar de gebruikersfunctie voor seniorenwoningen bepaalt de Minister van BZK of verdere aanpassing van de regelgeving nodig is.
Hebben eerdere vergelijkbare incidenten, zoals in Rotterdam2 en Culemborg3 in december 2018 en in Vianen in oktober 20184 geleid tot wijzigingen van veiligheidsmaatregelen of inspectiemethoden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik een brandveilige omgeving in intramurale zorgvoorzieningen belangrijk vind, ondersteun ik bestuurders van zorginstellingen bij het op orde brengen en houden van de brandveiligheid. In dat kader verwijs ik naar mijn met de gezamenlijke koepels in gang gezette landelijke programma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg». Binnen het kader van dit programma is met Brandweer Nederland een samenwerkingsverband tot stand gekomen (Geen nood bij brand), gericht op het realiseren van een model van risicogestuurde brandveiligheid. Dit model is nu opgeleverd (Brandwijzer). Onderdeel van dit model is het vaststellen van risicoprofielen van cliënten voor brandveiligheid. Een risicoprofiel is een combinatie van verschillende risicofactoren die aangeeft hoe hoog de kans is op een gebeurtenis en wat de impact daarvan is. Met deze risicoprofielen kan de instelling invulling geven aan een brandveilige omgeving op de betreffende locatie.
In aanvulling op het antwoord op vraag 3, is relevant dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) extra aandacht gaat besteden aan brandveiligheid in haar toezicht. De IGJ zal de zorgaanbieders die intramurale zorg aanbieden in haar toezicht vragen om in hun risico-inventarisatie en evaluatie ook nadrukkelijk aandacht te besteden aan de brandveiligheid van het gebouw, gelet op de risicoprofielen van de populatie waaraan ze zorg bieden. Daar waar zorgaanbieders hier nog geen (of onvoldoende) aandacht voor hebben, kan het zojuist genoemde model «Brandwijzer» hierbij helpen. De IGJ geeft haar toezicht hierop verder vorm door brandveiligheid als onderwerp in het regulier toezicht op te nemen en neemt de lessen uit eerdere incidenten daarin mee.
Het bericht ‘Is Interpol being manipulated by authoritarian regimes’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Is Interpol being manipulated by authoritarian regimes»?1
Ja.
Deelt u de mening van Mr Browder dat er een patroon is waarbij Interpol in toenemende mate wordt ingezet door autoritaire en corrupte staten teneinde politieke vijanden en andere rivalen aan te pakken?2 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze observatie zorgelijk is?
Ik heb geen informatie die een trend onderbouwt dat instrumenten van de International Criminal Police Organisation INTERPOL, hierna Interpol, in toenemende mate worden misbruikt voor politieke doeleinden. Ik onderken evenwel dat er zowel in de media, bij maatschappelijke organisaties maar vooral ook binnen de Interpol organisatie zelf de afgelopen jaren in toenemende mate aandacht is voor het signaleren en bestrijden van eventueel misbruik. Ik ben van mening dat er strikt op moet worden toegezien dat de constitutie en de regels voor het verwerken van gegeven van Interpol, en dus ook het gebruik van red notices en diffusions correct worden toegepast. Nederland heeft afgelopen jaren actief deelgenomen aan de discussies die hierover binnen Interpol worden gevoerd en zal dit ook blijven doen.
Interpol is een organisatie waarbinnen 194 landen samenwerken om criminaliteit te bestrijden op basis van regels en afspraken en in goed vertrouwen. Ieder land heeft binnen de Interpol General Assemblee 1 gelijke stem in de besluitvorming over de koers die wordt gevaren. Majeure koerswijzigingen vergen een navenant zwaardere geclassificeerde meerderheid. De meest ingrijpende wijzigingen, zoals in de constitutie, vergen een 2/3 meerderheid van de 194 leden. Dat impliceert een grote mate van stabiliteit in de basiswaarden van Interpol, waaronder het handelen in de geest van Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
De constitutie van Interpol stelt tevens duidelijk dat activiteiten van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn.
Het is hierom dat dat Nederland sterk inzet op actieve deelname in de diverse bestuursorganen van Interpol. Zo heeft Nederland de afgelopen 4 jaar als gekozen lid deelgenomen aan het Interpol European Committee en is de politiechef van de Landelijke Eenheid met steun van de General Assemblee eind vorig jaar toegetreden als lid van het toezichthoudende Executive Committee.
De General Assembly van Interpol heeft op voordracht van dit Executive Committee in 2016 het besluit genomen extra maatregelen te treffen voor het volgens de regels toepassen van red notices en het diffusion systeem. Deze maatregelen betreffen onder meer:
Een belangrijke waarborg van deze commissie is dat personen hier een verzoek tot wijziging of verwijdering kunnen indienen als zij menen dat de informatie over hen in de Interpol systemen, waaronder signaleringen, niet correct is of in strijd met de Interpol regels.
In hoeverre bent u van mening dat Interpol van binnenuit beter beschermd zou moeten worden tegen interne, kwaadwillende en mogelijke belangenverstrengeling?
In mijn antwoord op vraag 2 staan extra maatregelen genoemd die in de afgelopen jaren zijn genomen om toe te zien op een juiste toepassing van de Interpol systemen, diensten en producten.
Een belangrijke maatregel is de bevoegdheid van het Interpol-secretariaat (IPSG) om informatie, waaronder signaleringen, te verwijderen uit de Interpol systemen als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpolsystemen worden verspreid. Daarbij dienen ontvangende landen deze informatie tevens te verwijderen uit hun nationale systemen.
De wens om deze internationale politieorganisatie effectief en relevant te laten blijven, mede door ongewenste politieke inmenging te voorkomen, wordt breed gedeeld onder de bij Interpol aangesloten landen. Bovendien is dit ook het nadrukkelijke streven van de Secretaris Generaal van Interpol.
Hoe verklaart u de stijging van het aantal diffusions van 19,338 in 2015 naar 26,645 in 2016 en de bijna verdubbeling naar 50,530 in 2017?3 Kunt u achterhalen waar deze stijging vandaan komt? Zijn er één of meerdere specifieke landen aan te wijzen die de afgelopen twee jaar een groter beroep op Interpol hebben gedaan?
Een aanzienlijk percentage van de stijging heeft te maken met het signaleren van de zogenoemde »Foreign Terrorist Fighters». Dit zijn personen die zijn overgehaald om af te reizen naar een buitenlands conflictgebied om daar deel te nemen aan een strijd.
Met het vertrek van deze «Foreign Terrorist Fighters» die zich hebben aangesloten bij IS in Syrië en Irak hebben veel landen ingezet op het verbeteren van de detectie van (verdachte) FTF’s en zijn landen meer informatie met elkaar gaan delen en met Interpol. Ook zetten verschillende landen in – en aangemoedigd door Interpol – op het versterken van de detectiecapaciteiten op de grens. Hierdoor vinden er meer «hits» plaats op de gedeelde databanken van Interpol, zoals de Interpol NOMINAL databank en de «Stolen en Lost Traveldocuments» (SLTD) databank,.
Zijn er signalen dat er diffusions worden uitgevoerd die eigenlijk als red notice zouden moeten worden uitgezet of signalen dat diffusions op een andere manier worden ingezet dan waar zij voor zijn bedoeld?4
Ik beschik niet over gegevens om te kunnen beoordelen of diffusions worden uitgevoerd die eigenlijk als red notice zouden moeten worden uitgezet, noch kan ik patronen daarin herkennen. Wel kan ik u melden dat de controlemechanismen die aanwezig zijn voor de publicatie van notices and diffusions inhouden dat wanneer een verzoek tot publicatie van een notice wordt geweigerd, deze niet alsnog als diffusion mag worden verspreid door een land.
In hoeverre kunt u stellen dat het misbruik van Interpol en het red notice systeem door sommige lidstaten het afgelopen jaar is afgenomen? Kunt u dit onderbouwen met cijfers?
Er zijn geen cijfers over «misbruik» van het red notice systeem van Interpol op basis waarvan ik een uitspraak zou kunnen doen over het toenemen of afnemen van vermeend «misbruik».
Ik heb echter vertrouwen in het functioneren van de ingestelde multidisciplinaire taskforce die nieuwe aanvragen en reeds gepubliceerde Interpol signalering nog grondiger toetst op de constitutie en regels voor gegevensverwerking, als effectieve maatregelen om het niet-naleven van de Interpol-regels verder te beperken.
Is er een patroon te vinden in het soort diffusions dat wordt uitgezet, afgezien van de 27,000 diffusions uit 2017 waarover Interpol zegt dat het vooral ging om hun buitenlandse terroristen project?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u oplossingsmogelijkheden misbruik van opsporingslijsten door landen zoals Rusland en Turkije, zoals ook genoemd in het artikel, te voorkomen? Waar denkt u dan aan?
De bepalingen in de Interpol constitutie verbieden misbruik van de systemen, diensten en producten van Interpol. Interpol heeft de laatste jaren diverse maatregelen heeft genomen om de integriteit van signaleringen zoals red notices en diffusions te verbeteren.
In het huidige proces ten aanzien van red notices en diffusions zijn controlemechanismen ingebouwd die door verschillende partijen worden uitgevoerd. De NCB’s zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste en volledige informatie in overeenstemming met nationale wetgeving en de Interpol constitutie. Vervolgens heeft het IPSG de taken en verantwoordelijkheden die omschreven zijn in de antwoorden bij vraag 2 en 3. Tot slot kan een land dat twijfels heeft of een signalering in overeenstemming met de Interpol regels is, dit melden aan het signalerende land, het Secretartiaat Generaal en bij de Commissie voor Controle op Interpol dossier (CCF)
Als een signalering wordt ingetrokken, worden landen tevens verzocht de gegevens uit hun nationale database te verwijderen. Bovendien heeft een red notice of diffusion geen verplichtend karakter. Het is aan elk individueel land om te bepalen of er uitvoering aan wordt gegeven.
In geval van twijfel over de naleving van de voorwaarden voor gegevensverwerking, verplichten de Interpol regels het Secretariaat Generaal alle passende maatregelen te nemen om directe of indirecte schade te voorkomen die de gegevens kunnen veroorzaken voor de organisatie of de personen die de gegevens betreffen. Op basis van deze bepaling kan het Secretariaat-Generaal onmiddellijk stappen ondernemen wanneer een mogelijke schending van de is vastgesteld of waarschijnlijk zal plaatsvinden. Bij vermoeden van een flagrante schending bieden deze bepalingen zelfs de grondslag om de mogelijkheid voor een land om gegevens aan 1 of meerdere Interpol-systemen toe te voegen, voorlopig te ontnemen, hetgeen in uitzonderlijk geval ook is toegepast.
Bent u van mening dat door de verhouding tussen private en publieke gelden bij Interpol de neutraliteit, dan wel de mate van onafhankelijkheid van bepaalde belangen nog steeds ter discussie staat? Heeft Nederland dit na 2015, sinds de nieuwe Secretaris-Generaal, de heer Stock is aangetreden, aan de orde gesteld? Heeft Nederland dit na 2015 aan de orde gesteld, zo ja, op welke wijze?
Interpol wordt gefinancierd door jaarlijkse contributies van leden van Interpol. Aanvullende publieke donaties lopen vaak via de Interpol Foundation for a Safer World. Aanvullende private donaties worden beheerd en gerapporteerd door het Interpol Fund for International Police Cooperation. Voor beide fondsen geldt dat het geld alleen kan worden aangewend voor projecten die Interpol van tevoren heeft gedefinieerd. Met de donaties kan dus geen invloed worden uitgeoefend op de besteding ervan. Bovendien kunnen deze fondsen niet worden aangewend voor de financiering van de kerntaken van Interpol. De fondsen kunnen dus alleen worden aangewend voor op zich zelf staande projecten. Het toezichthoudende Executief Committee heeft een belangrijke rol in het due dilligence proces voor donaties, en hanteert daarbij sinds 2015 transparante richtlijnen criteria ter bescherming van de reputatie, neutraliteit, onpartijdigheid en integriteit van de Interpol. Het bewaakt onder meer dat bijdragen geen organisatorisch of individueel belangenconflict met zich mee brengen.
Ik zie nu geen reden om de Secretaris-Generaal van Interpol nader aan te spreken op de neutraliteit en onafhankelijkheid in relatie tot de financiering van Interpol.
Bent c.q. deelt u de mening dat Interpol te veel afhankelijk is van giften van derden? Bent u van mening dat Interpol kwetsbaar wordt voor manipulatie vanwege extra bijdragen van landen als Saoedi Arabië? Waarom wel of niet?
Donaties aan Interpol door derden kunnen enkel worden ingezet voor de financiering van door Interpol van tevoren geïdentificeerde organisatiebehoefte in de vorm van vastgestelde projectvoorstellen. Donaties en donerende private partijen ondergaan een zorgvuldige due dilligence toets. De uitvoering van essentiële activiteiten van Interpol is bovendien niet afhankelijk van donaties van derden. Ik ben daarom van mening dat Interpol niet kwetsbaar wordt voor manipulatie middels dergelijke extra bijdragen. Er zijn diverse landen die een aanvullende donatie doen aan Interpol. En dat is goed want zonder die middelen zou de organisatie niet voldoende kunnen door-ontwikkelen en innoveren om ook in de toekomst effectief en relevant te blijven voor de internationale opsporingsgemeenschap. Ook voor deze aanvullende donaties geldt echter dat zij enkel kunnen worden aangewend voor van tevoren door Interpol bepaalde projecten en niet voor de kerntaken van Interpol.
Wat zijn de concrete resultaten van het actief inzetten op de afbouw van dergelijke private financieringspraktijken?
Het toepassen van de due diligence procedure5 heeft er in 2015 al toe geleid dat lopende contracten met bepaalde bedrijven niet zijn verlengd. Daarnaast worden sinds november 2015 in geen enkel geval donaties geaccepteerd van de tabaks-, wapen-, alcohol-, seks- en gokindustrie.
Deelt u de mening van de in het artikel aan het woord zijnde Jago Russel, CEO van Fair Trials, dat de dreigende verzoeken vanuit Interpol, autoritaire bewinden kan helpen bij het creëren van een angstklimaat met als gevolg dat dissidenten zich niet meer veilig voelen, terwijl het doel van Interpol juist is veiligheid te waarborgen?
Ik keur misbruik van red notices en diffusions door landen af. Signaleringen van Interpol hebben als doel om veiligheid te vergroten en criminaliteit te bestrijden.
Bent u van mening dat Interpol op dit moment de juiste voorzorgsmaatregelen in acht neemt teneinde misbruik te voorkomen? Ziet u hiervoor nog ruimte voor verbetering? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te spannen op Europees niveau?
Ik heb vertrouwen dat de landen en het Secretariaat Generaal zich inzetten voor de naleving van de vastgestelde regels en afspraken opdat de Interpol informatiesystemen worden gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn en dus niet voor politieke, militaire, religieuze of racistische doeleinden. Toch kan niet altijd voorkomen worden dat individuele landen de regels en gemaakte afspraken niet, of niet volledig nakomen. Zoals gezegd, moeten zowel het CCF, IPSG als de deelnemende Interpollanden daar alert en kritisch op blijven en zo nodig de corrigerende maatregelen nemen die daartoe ter beschikking staan. Nederland zal actief, samen met gelijkgestemde landen, bijdragen aan het in stand houden van deze cruciale «checks and balances».
Hoe verhoudt de zin in uw brief5 «Sinds november 2015 accepteert Interpol in geen enkel geval donaties van de tabaks-, wapen-, alcohol, seks- en gokindustrie» zich met het gegeven dat in de Interpol overzichten na 2015 van private donateurs er nog wel donaties zijn opgenomen van bijvoorbeeld de wapenindustrie? Waarom staat bij noot 2 in diezelfde overzichten dat nog niet alle namen van donateurs zijn opgenomen?6 Hoe kunt u dit verklaren? Deelt u de mening dat alle namen van alle donateurs openbaar moeten zijn?
Ik heb Interpol op deze punten bevraagd. In het overzicht waar u op doelt is een bedrijf, Ultra Electronic Forensic Technology, opgenomen. Dit bedrijf is gespecialiseerd in forensisch ballistisch vuurwapenonderzoek en vuurwapenidentificatie en speelt een belangrijke rol bij het Interpol Ballistic Information Network (IBIN). Op dit bedrijf is de due diligence procedure toegepast met een positief resultaat voor continuering voor de samenwerking.
Dat nog niet alle namen van donateurs zijn opgenomen, hangt samen met het feit dat deze reeds voor 2016 bestaande donateurs nog toestemming moeten geven voor het publiceren van hun naam. Geen van deze donateurs valt binnen de categorie tabaks-, wapen-, alcohol, seks- en gokindustrie Sinds 2016 wordt systematisch in alle overeenkomsten met particuliere entiteiten een clausule opgenomen die voorziet in openbaarmaking van de naam van de donateur, de grote van de donatie en het gesteunde initiatief. Net als Interpol ben ik van mening dat uiteindelijk alle namen van private donateurs openbaar gemaakt moeten worden.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot diezelfde brief waarin u aangeeft dat de balans tussen private en publieke gelden momenteel op een gezond niveau is? Bent u van mening dat deze stelling in strijd is met de observaties uit het eerst genoemde artikel?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Vindt u dat samenwerkingsverbanden tussen private en publieke partijen en financiering door derden, waaronder private partijen of bedrijven, moeten worden opgeschort als bepaalde landen zich niet blijken te houden aan internationale mensenrechtenverdragen?7
Ik onderschrijf het belang van publiek-private samenwerking door Interpol, maar uiteraard alleen zolang deze in aard en opzet verenigbaar is met de principes, doelstellingen, regels en activiteiten van Interpol en mits de juiste voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. De eerder genoemde due dilligence procedure ziet hierop.
De mogelijkheid tot publieke-private samenwerking is met strenge waarborgen omkleed en ik verwacht dat als niet aan deze waarborgen wordt voldaan, Interpol de maatregelen treft die binnen haar mogelijkheden liggen.
Is het volgens u wenselijk de governance van Interpol meer in te richten op de manier waarop de governance van Europol is georganiseerd, zoals bijvoorbeeld in de vorm van de Joint Parliamentary Scrutiny Group van Europol? Zo ja, worden hiertoe al stappen ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Interpol is een samenwerkingsorganisatie van uitvoerende politiekorpsen en opsporingsdiensten en geen supranationaal agentschap van een statenverband. Europol daarentegen is een vol agentschap van de Europese Unie geworden. Dat verklaart het verschil. Een Joint Parliamentry Scrutiny Group zie ik dan ook niet zo snel ontstaan. Evenwel zal ik er mij voor inspannen om uw Kamer meer proactief te informeren over belangwekkende ontwikkelingen binnen Interpol.
Welke verbeteringen ziet u verder voor het verbeteren van toezicht en transparantie bij Interpol? Hoe zet u zich hiervoor in op EU-niveau? Bent u bereid met collega’s daarin gelijk op te trekken en de Kamer hierover te informeren?
De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) en de nieuwe werkgroep betreffende de besturing van Interpol de en de werkgroep voor gegevensverwerking welke door de General Assembly weer bijeen is geroepen ten behoeve van een brede review en modernisering van de Interpol regels voor de verwerking van gegevens. Afgelopen november is de huidige politiechef van de Landelijke Eenheid door de General Assembly als lid gekozen van het genoemde Executive Committee, op basis van een verkiezingsprogramma dat zich mede richtte op strikte naleving en doorontwikkeling van het versterkte raamwerk van besturingsmodel, checks and balances en regelgeving van de Organisatie.
Het bericht ‘Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours’ |
|
Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours»?1 Bent u op de hoogte van berichten als «Politiebegeleiding juniorklassiekers op de tocht»2 en «46e omloop NWO afgebroken wegens ongeval»?3
Ja.
Onderschrijft u de noodzaak dat wielerkoersen voor de verkeersveiligheid goed beveiligd moeten zijn? Deelt u de mening dat daarbij veel taken die in het verleden bij de politie rustten, tegenwoordig ook door gekwalificeerde vrijwilligers (de zogenoemde motards) gedaan kunnen worden? Wat is daarvoor nodig om dat veilig te kunnen uitvoeren?
In algemene zin geldt dat noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen getroffen moeten worden, bijvoorbeeld parcoursafzettingen waar nodig. De regelgeving kent geen mobiele verkeersregelaars naast de beroepsmatige weginspecteurs van Rijkswaterstaat en transportbegeleiders van exceptioneel transport. Vrijwillige verkeersregelaars zijn alleen voor zeer eenvoudige verkeersregelende handelingen, bijvoorbeeld op één kruispunt, en tijdens evenementen. De tijdens het rijden verkeersregelende werkzaamheden van motards (naast begeleiding van de koers zelf) zijn niet te beschouwen als eenvoudig. Motards zijn dan ook niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op een motor.
Bent u op de hoogte van initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) en de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) samen om bij wielerkoersen in samenwerking met de politie diensten te verlenen door vrijwillige dynamische verkeersregelaars, de zogenoemde motards?
Ja, maar dit strookt niet met de regelgeving zoals die op dit moment van toepassing is. Bij de laatste wijziging in 2017 van de Regeling verkeersregelaars 2009 is over de problematiek van de motards met de KNWU en NOC*NSF gesproken. Toen is met de partijen gedeeld dat de motards (met als functie onder andere mobiel het verkeer regelen) buiten de kaderstelling van de Regeling verkeersregelaars 2009 vallen. Motards zijn niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op de motor. Zij mogen alleen statisch verkeersregelend optreden als ze zijn aangesteld als verkeersregelaar en onder toezicht staan van de politie. Tussen twee locaties rijdend zijn ze verkeersdeelnemer.
Deelt u de mening dat mogelijk aanpassing van artikel 58a lid 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) ervoor kan zorgen dat (beroeps-)verkeersregelaars een wettelijke basis kunnen verkrijgen en dat dit kan helpen in de uitvoering van hun taken?
De werkzaamheden en bevoegdheden van (evenementen- en beroeps)verkeersregelaars zijn expliciet vastgelegd. Vermeende mobiele verkeersregelaars functioneren in strijd met deze regelgeving. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is een bewuste keuze gemaakt om behoudens weginspecteurs van Rijkswaterstaat in het kader van incidentmanagement, mobiel verkeersregelend handelen niet toe te staan.
Is het waar dat door een terugtrekkende politie vanaf 2020 wellicht nog maar de helft van alle wielerkoersen in Nederland doorgang kan vinden omdat de politie keuzes moet maken en afwezig blijft? Is dit een wenselijke ontwikkeling? Zijn er methoden om dat te voorkomen door inzet van derden? Welke mogelijkheden zijn er om de politie voortaan meer te laten optreden als regisseur dan als uitvoerder, waarbij de politie de beroepsverkeersregelaars, de vrijwilligers en andere betrokkenen onder begeleiding aanstuurt en zelf een stap terug doet?
In overleg met de KNWU is de wielerkalender voor 2019 geanalyseerd op de noodzakelijkheid van politie-inzet. Van oudsher werd in principe iedere aanvraag voor begeleiding gehonoreerd. Door de groeiende inzet van politie bij wielerrondes kwamen andere belangrijke taken op het gebied van verkeershandhaving steeds meer in het gedrang. De KNWU en de politie hebben de organisatoren van wielerrondes onder auspiciën van de KNWU verzocht te kijken naar andere vormen van koersen (bijvoorbeeld koersen op semi-afgesloten parcours) waardoor minder politie-inzet noodzakelijk is. Hierdoor kan de politie weer beter haar andere taken op het gebied van verkeershandhaving vervullen.
Het streven van de KNWU en de politie is om in 2020 alle lagere categorieën wielerrondes te laten rijden op afgesloten omlopen en de inzet van politie met 50% te reduceren. Daarbij is dan een grotere inzet van bebording en van (vrijwillige) verkeersregelaars noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de organisaties van wielerrondes, waarbij zij dienen te voldoen aan de vergunningsvoorwaarden en verkeersveiligheidsbepalingen.
Sommige Provincies, zoals Limburg, kennen veel koersen, hetgeen waarde toevoegt voor het gebied, bewoners, ondernemers, gasten en wielerrecreanten; is het denkbaar dat organisatoren, om goede en veilige koersen te behouden, een financiële bijdrage leveren aan de politie om de noodzakelijke taken toch gedaan te krijgen?
Organisatoren van wielerkoersen zijn verantwoordelijk voor een veilig verloop van hun evenementen. Een belangrijk instrument dat de organisatoren daartoe ter beschikking hebben is de inzet van evenementenverkeersregelaars. De politie heeft hier een toezichthoudende rol. De overheid is primair verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid. Het kabinet is daarom eerder niet overgegaan tot wetgeving inhoudende doorbelasting van politiekosten. Er is geen reden dit standpunt te wijzigen. De politie ervaart bij het uitvoeren van haar toezichthoudende rol, een reguliere taak van de politie, geen knelpunten.
Wat zijn de mogelijkheden voor Stichting Verkeersregelaars Nederland (SVNL), KNWU, Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU) en Nederlands Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie (NOC-NSF) om voorlichting te geven over veilig verkeersgedrag en daarmee voor zowel professionele, als voor toertochten de verkeersveiligheid positief te beïnvloeden? Deelt u de mening dat een gedragsverandering kan bijdragen aan het terugdringen van de politiebegeleiding?
Het geven van voorlichting in het algemeen is altijd goed. De effectiviteit daarvan hangt af van onder andere de aard van de veiligheidsrisico’s die niet generiek te beschrijven zijn, behoudens het oproepen tot oplettendheid en adequate bebording. Goede begeleiding lijkt in alle gevallen gewenst. Een veilige koers is primair de verantwoordelijkheid van de organisator. De overheid blijft daarnaast verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid, waarbij de politie in dit geval in een toezichthoudende rol betrokken is.
Nu geeft de KNWU wielerwedstrijden door aan de Landelijke Eenheid van de politie, is dat een goede werkwijze, of kan het helpen dat lokale eenheden zelf bepalen welke en hoeveel inzet zij plegen bij wielerevenementen, rekening houdende met de landelijke politiestandaard?
Met ingang van het wedstrijdseizoen 2018 dient de aanvraag voor wielerbegeleiding op één punt bij de politie gemeld te worden, namelijk een loket bij de Landelijke Eenheid. Door deze werkwijze is de daadwerkelijke inzet ten behoeve van wielerwedstrijden in beeld gekomen en kan ook centraal de ondersteuning aan regionale eenheden geregeld worden. Naast het loket heeft de Landelijke Eenheid op grond van de Circulaire Bijzondere Verkeerstechnische Begeleiding (VT) ook nog een uitvoerende taak voor geprioriteerde wielerwedstrijden.
Bent u bereid om de genoemde partijen aan te horen en te bezien welke problemen en uitdagingen gezamenlijk opgelost kunnen worden als de inzet van politie minder wordt?
Ja. Ik vind het belangrijk om de mogelijke problemen goed in beeld te krijgen en gezamenlijk mogelijke oplossingen te verkennen, ook waar het gaat om de inzet van motards. Uitgangspunt daarbij moet wel steeds zijn dat elke optie kan bijdragen aan het vergroten van de veiligheid van en rond wielerwedstrijden.
Het bericht 'Het is politie-eigen' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Lekken is politie-eigen»?1 Zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Integriteit staat hoog in vaandel bij de politie. De politie moet integer zijn en onze politie is ook integer. Wel blijft het belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Aangezien de conclusies van het rapport nog niet definitief zijn, kan ik op de inhoud niet verder ingaan. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Hoe is het mogelijk dat bij onderzoeken naar het ambtsmisdrijf inhoudende het lekken van informatie door agenten veel mis gaat, terwijl gesteld wordt dat opsporing hiervan de hoogste prioriteit heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ieder lek er één teveel is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ja, de politie moet integer zijn en het lekken van politie informatie past daar niet bij. De politie heeft naar aanleiding van diverse incidenten een onderzoek laten uitvoeren naar de drijfveren van politieambtenaren om vertrouwelijke informatie onrechtmatig te delen.
De politie voert een actief integriteitsbeleid en beschikt over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van de politiemedewerkers – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van medewerkers. Anderzijds heeft de politie repressieve instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken. Elke melding over mogelijk plichtsverzuim wordt onderzocht. Als het onderzoek daar aanleiding toe geeft wordt disciplinair gesanctioneerd door de korpschef en kan door de strafrechter een straf worden opgelegd.
Deelt u de mening dat dergelijke gevallen de integriteit van het korps aantasten en een schoffering zijn van de agenten die wel naar eer en geweten hun werk doen?
Ja, maar de politie als organisatie is integer. Integriteit is een van de kernwaarden van de politie. De incidenten en de onderzoeken die hebben plaatsgevonden laten echter zien dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is. Het blijft daarom belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Voorts bereid ik een wetsvoorstel voor om de screeningsbevoegdheden van politie verder uit te breiden. Ik verwacht dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan uw Kamer aan te bieden.
Hoe is het mogelijk dat de diverse afdelingen Veiligheid Integratie en Klachten (VIK) op een dergelijke van elkaar afwijkende en zelfs slordige manier werken, waardoor er soms zelfs sprake blijkt te zijn van «schaduwdossiers» en «lege dossiers»?
Op het moment van beantwoording van deze vraag is het rapport nog niet definitief. Ik kan daarom nog niet ingaan op eventuele conclusies uit het rapport. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Ten aanzien van de werkwijzen van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten verwijs ik u graag de brief interne onderzoeken politie die ik op 15 januari 2019 aan uw Kamer heb gezonden.2
Deelt u de mening dat deze afdelingen zo spoedig mogelijk op orde gebracht dienen te worden in die zin dat op eensluidende wijze ordentelijke dossiers worden opgebouwd in situaties waarin sprake is van melding van een (vermoeden van een) lek?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Pon-affaire op herhaling’ |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Pon-affaire op herhaling»?1
Ja.
Wanneer is de aangifte tegen de nationale politie over een aanbesteding binnengekomen bij de Rijksrecherche en wat is er na die tijd gebeurd met deze aangifte? Kunt u nagaan wanneer de Rijksrecherche verwacht te kunnen starten met het onderzoek over de aanbestedingsprocedure?
De in het bericht genoemde aangever heeft al eerder aangiften tegen de Nationale Politie gedaan. In 2017 zijn al enkele van die aangiften afgedaan door de zaaksofficier van justitie. De nu nog openstaande aangifte tegen de Nationale Politie is in februari 2018 ontvangen en ziet op dezelfde problematiek als uit een eerdere – reeds afgedane – aangifte. De aangever heeft een art. 12 Sv-klacht ingediend tegen de beslissing om niet over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de mogelijke overlap tussen de nieuwe aangifte en de art. 12 Sv-klacht moest worden beoordeeld of een nieuw onderzoek opportuun was. Na een uitvoerige analyse van de nieuwe aangifte en na bestudering van de naderhand toegezonden omvangrijke stukken, heeft het Openbaar Ministerie in afstemming met de Rijksrecherche in september 2018 besloten de aangifte op te pakken. De stukken zijn – ten behoeve van de uitvoering van het onderzoek – in december 2018 overgedragen aan de Rijksrecherche. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Daarnaast is er ook aangifte gedaan tegen de korpschef van de Nationale Politie vanwege vermeend smadelijke en lasterlijke uitspraken in de media. Deze aangifte is inmiddels geseponeerd vanwege het ontbreken van aanknopingspunten voor de verdenking van een strafbaar feit.
Vindt u dat deze aangifte met voldoende prioriteit wordt behandeld? Zo nee, wat is hier volgens u de oorzaak van?
De diverse aangiften van de heer Van Hoeven zijn met de nodige zorgvuldigheid opgepakt. De aangever heeft meermaals nieuwe en omvangrijke aanvullingen op de oorspronkelijke aangiften ingezonden naar het Landelijk Parket. De zorgvuldige bestudering van deze nieuwe aangifte en aanvullingen hierop, heeft enige tijd gekost alvorens er opnieuw een Rijksrecherche-onderzoek gestart kon worden en er capaciteit vrijgemaakt kon worden. Dit onderzoek loopt nu.
Hoeveel mensen werken er op dit moment voor de Rijksrecherche? Wat is de leeftijdsopbouw van het personeel? Verwacht u de komende tijd verandering in het personeelsbestand door bijvoorbeeld een hogere uitstroom door onder andere vergrijzing, zoals bij de nationale politie het geval is?
De formatieve sterkte is 127 fte voor de Rijksrecherche waarvan 109 fte operationele capaciteit betreft. De leeftijdsopbouw van de bezetting is in personen: 20–29 jaar: 2; 30–39 jaar: 19; 40–49 jaar: 27; 50–59 jaar: 63; 60–67 jaar: 21. Gezien de leeftijdsopbouw ligt het voor de hand dat de Rijksrecherche de komende tien jaar een relatief grote uitstroom heeft van medewerkers die nu in de categorie 55+ vallen. Bij het invullen van vacatures wordt voor zover mogelijk gelet op een diverse leeftijdsopbouw in het personeelsbestand.
Hoeveel zaken behandelt de Rijksrecherche jaarlijks? Is dit aantal de laatste jaren toe- of afgenomen?
De Rijksrecherche neemt jaarlijks ruim 100 zaken in. De afgelopen jaren is de instroom gelijk gebleven maar in 2018 was er een opvallende toename, in 2018 zijn er 139 zaken ingestroomd.
Wat voor soort zaken behandelt de Rijksrecherche? In hoeverre is de aard van de zaken die de Rijksrecherche behandelt de laatste jaren complexer geworden en in hoeverre is de Rijksrecherche hierop aangepast, bijvoorbeeld door andere opleidingseisen?
De Rijksrecherche is aangewezen voor strafrechtelijk onderzoek naar:
Veel rijksrecherche-onderzoeken zijn inherent complexe onderzoeken vanwege het feit dat onderzoeken in een politiek-bestuurlijk gevoelige context moeten worden uitgevoerd en ook dikwijls extra inspanningen moeten worden verricht om onderzoeken af te schermen. Daarnaast signaleert de Rijkrecherche een toename in de ernst en complexiteit van sommige zaken. Zo is steeds vaker sprake van een criminele component en/of vermenging met georganiseerde criminaliteit bij lekonderzoeken.
De Rijksrecherche vindt het van belang de hoge kwaliteit van de rijksrechercheurs te behouden. Zij moeten opereren in een complexe politiek-bestuurlijke omgeving, een kwalitatief goed dossier afleveren en zo snel mogelijk op hoog niveau inzetbaar zijn. Rijksrechercheurs zijn minimaal HBO of WO geschoold en beschikken veelal over een recherche-Master opleiding. Rijksrechercheurs worden permanent getraind en bijgeschoold, zowel op fysieke vaardigheid als op juridische kwaliteit.
Hoeveel zaken wachten op dit moment bij de Rijksrecherche op behandeling? Wat is de kans dat deze zaken op (korte) termijn kunnen worden behandeld en afgedaan?
Uit het intake-proces van de Rijksrecherche van de laatste jaren blijkt dat zaken niet altijd in de volle breedte kunnen worden opgepakt. Er bestaat de noodzaak om onderzoeken selectief in te nemen en soms in omvang te beperken. Tevens wordt er soms voor gekozen om andere opsporingsdiensten (delen-) van onderzoeken over te laten nemen.
Hoe lang wordt gemiddeld aan een zaak besteed? Hoeveel mensen werken gemiddeld aan een zaak? Wat is de totale doorlooptijd per zaak gemiddeld? Vindt u dit tempo voldoende? Zo nee, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo ja, wat bent u van plan hier aan te doen?
Er is geen inschatting te maken van de gemiddelde doorlooptijd of aantal mensen dat aan een zaak werkt. Dat komt doordat elke zaak uniek en complex is en daarmee een eigen dynamiek kent. In het intake-proces van de Rijksrecherche wordt steeds een beslissing genomen over de inzet en de doorlooptijd van een onderzoek. Ook kan tussentijds worden bij- of afgeschaald n.a.v. de onderzoeksbevindingen, dan wel andere onderzoeken die een hogere prioriteit kennen.
Hoe worden zaken geprioriteerd? Hoe wordt bepaald hoeveel mensen aan welke zaak werken? Ziet u hier mogelijkheden voor verbetering? Zo ja, bent u bereid met de Rijksrecherche hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De prioritering van zaken binnen het intake-proces van de Rijksrecherche vindt plaats in nauwe afstemming met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft het overzicht met betrekking tot de beschikbare capaciteit en het aanbod en complexiteit van zaken en kan een goede inschatting maken hoe de (schaarse) capaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet.
Deelt u de mening geschetst in het artikel dat de Rijksrecherche te maken heeft met capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan doen om deze capaciteitsproblemen te verhelpen?
Belangrijke randvoorwaarde voor het weerbaar maken en houden van het openbaar bestuur tegen corrumperende invloeden vanuit de onderwereld is een goede informatiepositie en deskundige opsporingscapaciteit. De Rijksrecherche vervult daarin een belangrijke rol. Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten gesteld. Dat geldt ook voor de Rijksrecherche.
In de jaren 2000 en 2001 is gewerkt aan de uitvoering en afronding van de door de toenmalige Minister van Justitie aangekondigde maatregelen om het functioneren van de Rijksrecherche te verbeteren. Uitbreiding van de capaciteit van de Rijksrecherche was onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Op basis van de constatering van de toenmalige onderzoekscommissie en nader onderzoek naar de werklast is het budget van de Rijksrecherche vanaf het jaar 2002 structureel opgehoogd ten behoeve van capaciteitsuitbreiding.
De afgelopen jaren hebben de taakstellingen van het OM ook invloed gehad op het budget en de capaciteit van de Rijksrecherche. Het OM heeft desgevraagd met ingang van 2017 een klein structureel intensiveringsbudget ontvangen voor de ontwikkelingen bij de Rijksrecherche.
De ontwikkelingen in de criminaliteit staan echter niet stil en hebben – zoals hierboven aangegeven en in het antwoord op vraag 7 – sinds de genoemde versterkingen, geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. De intensiveringsgelden hebben deze bovengenoemde ontwikkelingen slechts deels gecompenseerd.
Het tegengaan van corruptie is een belangrijk aspect bij het terugdringen van ondermijnende criminaliteit. Bij de beoordeling van de versterkingsplannen van de regio’s en de landelijke diensten in het kader van het zogenaamde Ondermijningsfonds is dan ook de positie van de Rijksrecherche bezien. Op basis van het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning heb ik besloten dat het inzetten van incidentele middelen uit het Ondermijningsfonds ten behoeve van extra formatie van de Rijksrecherche niet in de rede ligt. Wel zijn extra middelen beschikbaar gesteld om te starten met het ontwerpen van een analysetool, gekoppeld aan het ontwikkelen van een plan van aanpak hoe (ambtelijke) corruptie steviger kan worden aangepakt.
Vindt u dat onderzoeken naar de misstanden binnen de politie en het openbaar ministerie, waarvan ze zelf aangeven dat deze als topprioriteit zijn aangemerkt, in de praktijk ook tot de benodigde inzichten leiden?
Bewustwording, zelfreflectie en het continu doorontwikkelen van het vakmanschap zijn essentiële elementen om de integriteit binnen de politieorganisatie en het openbaar ministerie te waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat niet alleen de individuele ambtenaar, maar ook de organisatie als geheel leert van de incidenten die plaatsvinden. Om het bereik van een dergelijk leereffect te vergroten gaat de politie momenteel na op welke wijze individuele zaken gebruikt kunnen worden ter lering van alle medewerkers. In dit verband verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 inzake de interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 De politie en het openbaar ministerie voeren reeds een actief integriteitsbeleid en beschikken over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van medewerkers van de politie en het openbaar ministerie – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van nieuwe medewerkers. Voor wat betreft de screening van (kandidaat) ambtenaren van politie zal op korte termijn het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen aan uw Kamer worden gezonden. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk ook de omgeving van de betrokkene (zoals de partner) te onderzoeken. Ook zal een doorlopende screening worden ingevoerd.
Hoe kan het dat in het jaar 2000 al werd geconcludeerd dat sprake was van capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche, maar ondanks dat advies nauwelijks iets is verbeterd? Kunt u aangeven welke navolging is gegeven aan de adviezen uit dit rapport in opdracht van oud-minister Korthals?
Zie antwoord vraag 10.
Beveiliging van luchthavens tegen drones na 'Gatwick' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat, naar aanleiding van de chaos op de Britse luchthaven Gatwick, alle belangrijke luchthavens in het Verenigd Koninkrijk (VK) beveiligd zullen worden met antidronesystemen van militaire kwaliteit?1
De inzet van beveiligingsmaatregelen bij luchthavens is afhankelijk van onder meer het dreigingsbeeld. Het is aan de autoriteiten in het Verenigd Koninklijk om af te wegen welke beveiligingsmaatregelen zij op welk moment noodzakelijk achten.
Hoe staat het in dit licht met de uitvoering van de motie-Bruins Slot, die de regering verzoekt om in te zetten op het ontwikkelen van counterdrones-capaciteiten?2
In de motie Bruins Slot wordt verzocht om in te zetten op het ontwikkelen van counter-drone capaciteiten. De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten, al enige tijd nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.
Daarnaast is medio 2018 binnen het Commando Landstrijdkrachten de Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles opgericht. Dit is een nieuwe entiteit, specifiek gericht op het ontwikkelen van capaciteiten tegen drones.
Wat bedoelt u met de opmerking dat specifieke maatregelen tegen drones op dit moment in technologisch opzicht onvolwassen zijn? Wat betekent dat voor de Nederlandse (militaire) mogelijkheden om op te treden tegen dreiging van of verstoring door drones, zoals bij de Britse luchthaven Gatwick? Loopt Nederland achter ten opzichte van het Britse leger?3
De ontwikkelingen op het gebied van drones en counter-drones voltrekken zich met grote snelheid. Het ontwikkelen van tegenmaatregelen kost tijd en geld. Er is geen eenvoudige tegenmaatregel. Nederland beschikt op dit moment over een aantal capaciteiten waarmee drones kunnen worden aangegrepen. Daarnaast is Nederland, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere landen.
Deelt u de mening dat Defensie ook in staat moet zijn om soortgelijke dreigingen bij bijvoorbeeld Schiphol of andere vitale infrastructuur weg te nemen op het moment dat civiele autoriteiten hier niet in slagen? Over welke mogelijkheden beschikt u op dit moment ter detectie en bestrijding van drones? Indien u hierover beschikt, welke risico’s zijn er op collateral damage bij de inzet van de huidige capaciteiten voor bestrijding van drones in stedelijk gebied?
Defensie beschikt over middelen om drones te detecteren en bestrijden. De Koninklijke Marechaussee en de politie kunnen hier via het bevoegd gezag een beroep op doen in het kader van hun taakuitvoering. Bij daadwerkelijke inzet van deze middelen wordt uiteraard rekening gehouden met de risico’s op onbedoelde nevenschade.
Welke capaciteiten tegen drones heeft de bij het Commando Landstrijdkrachten opgerichte nieuwe eenheid Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles inmiddels ontwikkeld? Indien deze niet zijn ontwikkeld, wanneer is de verwachting dat de eerste prototypes er wel zijn?
De Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles is op korte termijn voornamelijk bedoeld om middels Concept Development & Experimentations (CD&E) trajecten tegenmaatregelen te identificeren die aan de huidige capaciteiten kunnen worden toegevoegd. Van belang voor de langere termijn is het eerder genoemde kennisopbouwprogramma waarin tegenmaatregelen verder worden onderzocht. Dit programma wordt begeleid door de Joint Nucleus en uitgevoerd in nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en kennisinstituten.
Klopt het dat Defensie met het C-RAM en Class-1 UAV detectiecapaciteit inmiddels wel capaciteiten aanschaft met betrekking tot het opsporen van drones, maar dat Defensie nog geen capaciteiten met betrekking tot het aangrijpen/uitschakelen/onbestuurbaar maken en/of controle overnemen van drones heeft aangeschaft? Bent u van plan om dit wel op korte termijn te doen? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt over middelen om drones te detecteren. Daarnaast beschikt Defensie over capaciteiten waarmee drones zowel gedetecteerd als aangegrepen kunnen worden. Deze capaciteit grijpt drones aan door deze te storen in het elektromagnetisch spectrum. Deze capaciteit wordt op korte termijn uitgebreid.
Welke mogelijkheden ziet u om dit onderzoek en de interdepartementale samenwerking naar maatregelen tegen drones, in aansluiting op de kennisinstituten en het bedrijfsleven, te intensiveren en het tempo op te voeren?
Het kennisopbouwprogramma is 1 januari jongstleden gestart. Het is nog te vroeg om vast te stellen of intensivering van dit programma aan de orde is.
Welke rol ziet u weggelegd voor Defensie bij de beveiliging van luchthavens tegen drones?
De politie en de Koninklijke Marechaussee kunnen via het bevoegd gezag een beroep doen op de beschikbare counter-drone capaciteiten van het Ministerie van Defensie. Defensie vergroot deze counter-drone capaciteiten op korte termijn. Wanneer deze capaciteiten beschikbaar zijn, kunnen ook deze worden ingezet.
Is de krijgsmacht in staat om snel en adequaat bijstand te bieden bij een situatie zoals in Gatwick? Zo nee, wat bent u bereid daaraan te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Misstanden in nagelsalons |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nationaal Rapporteur wil onderzoek naar misstanden in nagelsalons»?1 en het bericht «Staatssecretaris: meld misstanden in nagelsalons»?2
Ja
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er «nog te weinig actief onderzocht en te weinig samengewerkt» wordt in de bestrijding van misstanden in de nagelbranche? Zo ja, hoe past dit bij het streven van het kabinet prioriteit te geven aan het bestrijden van mensenhandel? Wat gaat u doen teneinde dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet en waaruit blijkt dat er wel sprake is van actief onderzoek en samenwerking?
In het programma «Samen tegen mensenhandel»3 staat uitvoerig omschreven hoe het kabinet gezamenlijk en integraal met maatschappelijke organisaties de aanpak van mensenhandel gaat intensiveren. Verschillende acties zijn al in gang gezet of zullen de komende periode worden opgepakt. Bij de zogeheten actielijn «Doorontwikkeling aanpak arbeidsuitbuiting» gaat het onder meer om het opzetten van een informatiepunt mensenhandel en het inrichten van een team inspecteurs dat, ook in gevallen waarbij er geen directe opsporingsindicatoren zijn, snel ter plekke kan zijn na een urgente melding of signaal.
Bovendien krijgt de Inspectie SZW een landelijke expert mensenhandel die de verbinding vormt tussen de opsporingsdienst en ketenpartners. Ook doet de Inspectie SZW onderzoek naar groepen die kwetsbaar zijn voor uitbuiting, in aanvulling op de bestaande opsporingsonderzoeken.
Deelt u de mening dat slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting juist door de situatie waarin zij zich bevinden niet snel geneigd zullen zijn tot het melden van deze misstanden of het doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen teneinde er voor te zorgen dat dergelijke misstanden voortaan meer gemeld gaan worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Vanwege de verborgenheid van het delict worden slachtoffers niet altijd gesignaleerd. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom slachtoffers van arbeidsuitbuiting geen melding maken van hun situatie. Dit kan bijvoorbeeld zijn door hun kwetsbare of afhankelijke positie, of doordat ze zichzelf niet als slachtoffer zien. In het programma «Samen tegen mensenhandel» zijn maatregelen opgenomen om dit probleem gezamenlijk en integraal aan te pakken. Door de politie worden diverse initiatieven ontplooid om de drempels voor het doen van aangifte te verlagen voor alle categorieën slachtoffers van mensenhandel. Zo start de politie met een proeftuin waarin onder andere wordt geëxperimenteerd met het horen van slachtoffers door een psycholoog. Daarnaast wordt er ook ingezet op het opsporen en vervolgen van daders wanneer slachtoffers besluiten geen aangifte te doen. Dit onder andere door informatie uit financiële stromen beter te benutten en publiek-private samenwerkingen aan te gaan met Nederlandse banken. Ook wordt er geïnvesteerd in verschillende trainingen, waardoor diverse groepen professionals, die in contact komen met mogelijke slachtoffers, signalen van mensenhandel beter leren te herkennen. De Inspectie SZW en het Ministerie van Justitie en Veiligheid starten een onderzoek om te kijken hoe de bewustwording bij burgers over het herkennen en melden van arbeidsuitbuiting kan worden vergroot. Aan de hand van dit onderzoek wordt er gekeken naar effectieve interventies.
Wat gaan de politie en de Inspectie SZW doen teneinde actief signalen van mensenhandel en uitbuiting in de nagelbranche te achterhalen anders dan het oproepen dat slachtoffers zich moeten melden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er bij de politie en de Inspectie SZW voldoende capaciteit komt om ernstige misdrijven zoals mensenhandel op te sporen en uitbuiting tegen te gaan?
De Inspectie SZW en de politie ontvangen nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht. In het regeerakkoord is er sprake van een intensivering voor de aanpak van mensenhandel, naast de middelen die eerder beschikbaar zijn gesteld aan het Openbaar Ministerie en de politie (twee miljoen euro).
Ook heeft het kabinet 50,5 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Meer dan de helft van de investering in de komende jaren, oplopend tot 50,5 miljoen in 2023, ligt op eerlijk werk, waaronder schijnconstructies, onderbetaling en arbeidsuitbuiting. Dit betekent onder meer dat er de komende jaren extra capaciteit wordt ingezet op onder andere het Inspectieprogramma Arbeidsuitbuiting. Op de uitbreiding van de Inspectie SZW en haar programmering wordt ingegaan in respectievelijk het Jaarplan 20184, het Jaarplan 2019 en Meerjarenplan 2019–20225 en mijn brief aan uw kamer over de uitbreiding van de inspectieketen en de daarin besloten systematiek van periodieke bijstelling en midterm review6.
De staat van de rechtstaat op Malta |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kunt u aangeven wat u precies besproken heeft met de Maltese collega’s over de rechtsstaat en het onderzoek naar de vermoorde journaliste Daphne Caruana Galizia?1
Conform de wens van zowel Malta als Nederland, stonden rechtsstatelijkheid en het onderzoek naar de moord op journaliste Daphne Caruana Galizia tijdens mijn bezoek aan Malta op de agenda. Ik heb met mijn Maltese collega’s gesproken over het belang van voortgang bij het moordonderzoek, en van opvolging van de conclusies die in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta getrokken worden. Ik heb daarbij de zorgen die hierover in Nederland leven overgebracht.
Heeft u in uw gesprek ook gesproken over de pogingen van de Maltese regering om het door de Raad van Europa ingestelde onderzoek te frustreren, in het bijzonder door te proberen de Nederlandse parlementariër Pieter Omtzigt als rapporteur te laten vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In september 2018 heeft het Maltees PACE-lid, Manuel Mallia, een motie in de PACE-Commissie voor Juridische Aangelegenheden en Mensenrechten ingediend om PACE-lid Omtzigt het rapporteurschap te ontnemen. De motie is weggestemd met dertig tegen één stemmen.
In oktober 2018 heeft de heer Omtzigt in zijn hoedanigheid als PACE-rapporteur een bezoek gebracht aan Malta en daar zijn werkzaamheden kunnen uitvoeren. Malta heeft aangegeven open te blijven staan voor het onderzoekswerk van PACE-rapporteur Omtzigt.
Wat vindt u van de pogingen van de Maltese regering om het onderzoek te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tijdens uw gesprek over de rechtsstaat ook de zware kritiek van de Venetië-commissie van de Raad van Europa over het functioneren van de rechtsstaat op Malta besproken? Zo ja, wat heeft u ingebracht? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gezond dat de macht van de Maltese premier zich uitstrekt tot allerlei instituties – zoals de president, parlement, rechtspraak, ministers, rekenkamer en andere toezichthouders – die juist moeten zorgen voor controle van de macht van de premier? Erkent u dat op deze wijze corruptie gemakkelijk kan ontstaan en in stand kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het rapport van de Venetië Commissie worden zorgen over het functioneren van onderdelen van de rechtsstaat in Malta geuit, en worden aanbevelingen gedaan. De Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen.
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert. Het kabinet neemt daarom de zorgen van de Venetië Commissie serieus, en constateert tevens dat Malta heeft aangegeven aanbevelingen in het rapport op te willen volgen.
Heeft u kennisgenomen van paraaf 95 van het rapport van de Venetië-commissie: «As concerns positive obligations in relation to the murder of Daphne Caruna Galicia, it must be established that the authorities knew or ought to have known at the time of the existence of a real and immediate risk to the life of an identified individual or individuals from the criminal acts of a third party, and that they failed to take measures within the scope of their powers which, judged reasonably, might have been expected to avoid that risk»?
Ja.
Deelt u de mening dat door de huidige constellatie in Malta een onderzoek of het mogelijk was de moord op de journaliste te voorkomen, nooit zal plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het politieonderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia is momenteel nog gaande. Er zijn door Malta drie personen opgepakt die worden verdacht van de uitvoering van deze moord. Nederland mengt zich in beginsel niet in lopende strafrechtelijke onderzoeken in andere landen.
Gezien het belang van de zaak, heeft deze ook de aandacht van de Europese Commissie. De Commissie heeft aangegeven het proces zorgvuldig te zullen volgen en bereid te zijn tot actie indien daar grond voor is. Het Kabinet verwelkomt deze betrokkenheid en volgt daarnaast ook zelf de ontwikkelingen op de voet.
Wilt u in Europees verband pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de vraag of de autoriteiten wisten of hadden kunnen weten of er een dreiging was voor het leven van Daphne Caruana Galizia?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u nog steeds vertrouwen dat de moord op de journaliste die juist feiten over de politieke machthebbers onthulde tot een goed einde wordt gebracht? Welke bemoedigende signalen heeft u sinds de beantwoording van Kamervragen gekregen?4
Tijdens mijn bezoek hebben mijn Maltese collega’s benadrukt dat het onderzoek grondig wordt uitgevoerd en dat de moordzaak moet worden opgelost. Zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie hebben vertrouwen uitgesproken in de autoriteiten van EU-lidstaat Malta ten aanzien van het uitvoeren van het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste. Beide organisaties hebben aangegeven dat zij de ontwikkelingen nauwgezet zullen blijven volgen. Het kabinet steunt de lijn van deze internationale organisaties.
Baart het u zorgen dat in een lidstaat van de Europese Unie de openbaar aanklager tevens adviseur is van de regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe agendeert u deze zorgen in Europees verband?
De Venetië Commissie heeft deze dubbelrol in haar rapport «problematisch» genoemd. Aangezien de Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen, verwacht het kabinet dat Malta dit mee zal nemen in de opvolging van het rapport.
Wilt u de Kamer een uitgebreide reactie sturen op het rapport van de Venetië-commissie en in het bijzonder op de conclusie waarin helder wordt gesteld dat er een serieus risico is voor de rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?5
Het kabinet acht de bevindingen in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta bijzonder waardevol. Malta heeft aangegeven opvolging te zullen geven aan de conclusies in het rapport. Het is nu eerst aan Malta om hiermee aan de slag te gaan. Het kabinet ziet daarom geen reden de conclusies op dit moment op de agenda van de Raad Algemene Zaken te zetten.
Bent u bereid de conclusies van de Venetië-commissie te agenderen voor de komende Raad Algemene Zaken, zeker in het licht van andere lopende Artikel-7 procedures? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover actief informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom de éne lidstaat wél serieuze (en terechte) op- en aanmerkingen krijgt vanuit de Europese Commissie over de rechtsstaat van dat betreffende land en de andere niet? Zou dit te maken kunnen hebben met de politieke kleur van de verantwoordelijk Eurocommissaris en de kleur van bijvoorbeeld de Maltese regering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient haar taak als hoeder van de Verdragen op een objectieve en onafhankelijke wijze te vervullen. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing dat de Commissie deze taak selectief of partijdig zou uitvoeren.
Het gebrek aan onderzoekscapaciteit naar mogelijke politiefraude |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat een aangifte tegen de politie over mogelijke misstanden rond een grote aanbestedingsprocedure al een half jaar ligt te sudderen bij de Rijksrecherche?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, dit bericht is mij bekend. Zoals ook in antwoord 2 van vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2131) die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden wordt aangegeven, heeft aangever al eerder aangiften gedaan tegen de politie. Enkele van deze aangiften zijn inmiddels afgedaan door de zaaksofficier van justitie. Aangever heeft in 2018 opnieuw aangifte gedaan maar ook een artikel 12 SV-klacht ingediend. Vanwege mogelijke overlap tussen de aangifte en de artikel 12 SV-klacht moest worden beoordeeld of nieuw onderzoek opportuun was. Hierdoor heeft het onderzoek langer geduurd. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Wat is er waar van de bewering dat door capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche misstanden binnen de politieorganisatie onuitgezocht blijven?
De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Daarop zijn er versterkingen en investeringen gepleegd bij onder andere de Rijksrecherche. Deze investeringen nemen niet weg dat onderzoeken soms noodgedwongen in omvang worden beperkt en in bepaalde gevallen de keuze moet worden gemaakt om het strafrechtelijk financieel onderzoek niet uit te voeren. In een enkel geval worden zaken ook (nog) niet opgepakt. Om de gevolgen van een groeiend aanbod van rijksrecherchezaken bij een schaarste capaciteit zo veel mogelijk te beperken, wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Klopt het dat door het toenemende aantal bedreigingen van burgemeesters corruptieonderzoeken bij de Rijksrecherche op de plank blijven liggen? Zo ja, sinds wanneer is deze ontwikkeling bekend en welke maatregelen zijn sindsdien overwogen om de onderzoekscapaciteit bij de Rijksrecherche uit te breiden?
Nee. De Rijksrecherche is niet de aangewezen opsporingsinstantie voor deze zaken, maar ziet wel meer onderzoeken waarbij sprake is van een kwetsbaar openbaar bestuur dat vatbaar is voor beïnvloeding van criminelen dan wel criminele organisaties.
De ambulancezorg in de gemeente Gennep |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Henk van Gerven (SP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u er van op de hoogte dat afgelopen augustus de ambulancepost in Gennep is opgeheven?1
Ja. Van dat bericht ben ik een half jaar geleden op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat de specifieke geografische positie van de gemeente Gennep – in het oosten grenzend aan Duitsland en in het westen begrensd door de Maas – met zich meebrengt, dat de aanrijmogelijkheden voor hulpdiensten van buiten de gemeente slechts beperkt zijn?
De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Ambulancezorg Limburg-Noord en de zorgverzekeraars VGZ en CZ geven aan dat de kop van Noord-Limburg een complex en langgerekt gebied is dat lastig te bedienen is. Hierdoor is het voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord van belang om goede afspraken te maken over burenhulp. De burenhulp afspraken zijn met ingang van 1 augustus 2018 deels vernieuwd en deels aangescherpt, waarmee de aanrijmogelijkheden van de gemeente Gennep worden verbeterd.
Bent u er van op de hoogte dat de ambulancepost in Gennep in 2014 met financiële hulp van Ambulance Zorg Limburg-Noord (AZLN) en de gemeente Gennep is ingericht, juist omdat de aanrijtijden van ziekenwagens daarvoor in de gemeente beroerd waren?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat RAV Ambulancezorg Limburg-Noord in 2014 bij wijze van pilot uit eigen reserves een post in Gennep heeft gerealiseerd om de inwoners van de kop van de regio betere ambulancezorg te kunnen bieden en dat de gemeente Gennep heeft gezorgd voor huisvesting van de ambulance door een ruimte in de brandweerkazerne beschikbaar te stellen.
Het herverdelen van ambulancecapaciteit in de kop van Noord Limburg, wat tot gevolg had dat de ambulancepost in Gennep is opgegeven, is juist gedaan om de aanrijtijden in de gehele regio te verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Hoe vaak werd de norm, binnen 15 minuten een ambulance bij de patiënt gehaald voordat de ambulance in Gennep stond, en hoe vaak werd deze norm gehaald nadat de ambulance in Gennep stond?
De wettelijke prestatienorm in de ambulance sector luidt: de RAV zorgt ervoor dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is2. Deze norm heeft betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van individuele gemeenten, zoals in de wet vastgelegd. De prestatienorm kent voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord regionaal het volgende verloop: in 2012 90%, in 2013 90%, in 2014 92%, in 2015 92%, in 2016 91% en in 2017 91,4%. Het (door het RIVM) geverifieerde cijfer over 2018 is nog niet bekend.
In meer regio’s halen de RAV’en de 15 minutennorm niet. Dat speelt al langer en u bent hier eerder over geïnformeerd3. In 2016 is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gestart met zorgplichtonderzoek in de ambulancezorg. In het kader daarvan hebben individuele zorgverzekeraars voor de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald met de betreffende RAV’en verbeterplannen opgesteld. De NZa bespreekt periodiek de voortgang van de verbeterplannen met de zorgverzekeraars en houdt zo toezicht zolang er niet aan de zorgplicht wordt voldaan. Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van die voortgangsrapportages. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgplicht van verzekeraars een oordeel te vellen of zij de verwachting voldoende vinden of dat zij extra maatregelen (gaan) vragen van de zorgverzekeraar.
Dit neemt niet weg dat ik ontevreden ben dat meerdere RAV’en niet aan de 15 minutennorm voldoen. De ambitie hoort te zijn dat de norm gehaald moet worden. De oorzaken van het niet halen van de 15 minutennorm zijn veelzijdig en niet allemaal even eenvoudig en in korte tijd op te lossen. Genoemd worden met name een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen, productiestijgingen (oa door een stijging van de acute zorgvraag, mede door een toenemend aantal (thuiswonende) ouderen en soms door (achteraf bezien) oneigenlijke inzet van ambulancezorg), belemmeringen door geografie, infrastructuur en landelijke ligging4.
Om de toegenomen drukte in de ambulancezorg te beteugelen en de responstijden in alle regio’s binnen de norm te krijgen, heb ik vorig jaar het actieplan ambulancezorg opgesteld met Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en op 12 november jl. aan uw Kamer gestuurd5. Het actieplan sluit aan bij genoemde oorzaken, en beoogt die op verschillende manieren aan te pakken. Het actieplan is van start gegaan in januari 2019 en loopt tot eind 2021. Ik zal op korte termijn met de ondertekenaars om tafel gaan om te bezien hoe versnelling kan worden aangebracht op de acties gericht op halen van de norm. Veel verbeteracties zullen tot mijn spijt niet direct tot zichtbare resultaten leiden. Waar het bijvoorbeeld gaat om het aantrekken van personeel duurt het enige tijd voordat zij volledig zelfstandig inzetbaar zijn op de ambulances. Hetzelfde geldt voor het eventueel aanpassen van de triagesystemen, dat kost tijd.
Hoeveel hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ geïnvesteerd in de proef met een ambulance in Gennep? In hoeverre vindt u het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om hieraan bij te dragen, gezien hun zorgplicht en de meerwaarde van deze extra ambulance die ervoor zorgde dat ziekenauto’s vaker binnen 15 minuten bij de patiënt waren?
De zorgverzekeraars VGZ en CZ hebben mij laten weten dat zij de standplaats in Gennep niet hebben bekostigd, maar dat de ambulance en het benodigde personeel wel waren opgenomen in de totale begroting van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord (en zodoende zijn gefinancierd door de zorgverzekeraars).
Zorgverzekeraars sturen met RAV Ambulancezorg Limburg-Noord op een regionale prestatieverbetering, niet op lokale prestatieverbetering. In 2016 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van hun zorgplichtonderzoek, de representerende zorgverzekeraars de opdracht gegeven om samen met de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald verbeterplannen op te stellen. Daartoe hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ en de RAV Ambulancezorg Limburg-Noord onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren, waarin de optimale positionering en spreiding van ambulances in de regio is onderzocht teneinde de responstijden verder te verbeteren. Het verbeterplan wordt nu gefaseerd uitgevoerd, waarvoor de zorgverzekeraars de financiële middelen ter beschikking stellen. Onderdeel van het verbeterplan is een herschikking van de bestaande capaciteit in de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar vanaf 1 augustus 2018. Door andere samenwerking tussen drie RAV’en, Ambulance Zorg Limburg-Noord, Brabant Midden-West-Noord en Gelderland Zuid, is de inzetbare capaciteit van deze RAV’en anders ingedeeld, waardoor meer mensen binnen 15 minuten bereikt kunnen worden (en dus een verbetering van het responspercentage voor de gehele regio wordt bereikt).
Zorgverzekeraars en RAV’en hebben samen een verantwoordelijkheid om de ambulancezorg in hun verzorgingsgebied zo optimaal mogelijk in te richten, zodat verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg ontvangen. De prestaties van de RAV’en worden continu gemonitord en er worden maatregelen getroffen indien nodig. Met de verschuiving van ambulancecapaciteit teneinde een optimale dekking in de kop van Noord Limburg te bereiken, willen CZ, VGZ en de drie RAV’en een zo groot mogelijke gezondheidswinst voor alle inwoners in de kop van Noord Limburg bewerkstelligen.
Klopt het dat in de huidige – tijdelijke – situatie de Regionale Ambulance Voorziening Brabant Midden-West-Noord (BMWN) primair de ambulancezorg in Gennep moet regelen?
Nee. Volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is de door de Minister aangewezen RAV verantwoordelijk voor het verlenen van de ambulancezorg in de eigen regio. Ook is een RAV volgens de Twaz verplicht om schriftelijke afspraken te hebben met de naburige RAV’en over in ieder geval de open grens benadering en de onderlinge assistentie (ook wel: burenhulp).
Voor de bekostiging van de ambulancezorg dient het referentiekader spreiding en beschikbaarheid (hierna: referentiekader) als basis. In het referentiekader wordt gewerkt met een open grenzen benadering. Concreet betekent dit dat spoedritten die worden gereden naar een aantal postcodegebieden in Noord Limburg in het referentiekader worden toebedeeld aan RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid. RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid krijgen daarmee ook de financiële middelen om te voorzien in de spreiding en beschikbaarheid van ambulancezorg voor die postcodegebieden in Noord Limburg. Aangezien RAV Limburg-Noord wel verantwoordelijk is voor de gehele eigen regio is het van essentieel belang dat er goede burenhulp afspraken worden gemaakt.
Heeft BMWN voldoende capaciteit hiervoor, of moet in de praktijk AZLN nog regelmatig uitrijden voor spoedritten in Gennep? Kunt u cijfers geven van de afgelopen zes maanden hoe vaak BMWN enerzijds en AZLN anderzijds hebben moeten uitrijden voor spoedritten in Gennep?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten dat in alle gevallen de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance wordt ingezet. Primair wordt Gennep aangereden vanuit Haps door ambulances van RAV Brabant-Midden-West-Noord. Indien in die regio alle ambulances gelijktijdig bezet zijn, moet er vanuit een andere locatie worden uitgereden. Dat kan door een ambulance van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord of van RAV Gelderland Zuid. Het aantal ambulance inzetten in Gennep in het derde en vierde kwartaal van 2018 zijn als volgt:
Inzet door:
Aantal A1-ritten
Aantal A2-ritten
RAV Ambulancezorg Limburg-Noord
119
109
RAV Brabant Midden-West-Noord
126
53
RAV Gelderland Zuid
12
10
Klopt het dat zorgverzekeraars van plan zijn de capaciteit van de ambulancepost in Haps uit te breiden? Kunt u aangeven wanneer deze wagen beschikbaar is en wanneer de bemensing hiervoor is geregeld?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten in 2019 voor RAV Brabant Midden-West-Noord vier extra ambulances te financieren, waarmee de ambulancecapaciteit in zijn totaliteit wordt uitgebreid in de gehele regio. Op basis van analyses door de RAV wordt altijd gekeken waar de inzet van extra ambulances het meest relevant is. Zorgverzekeraars sturen hier niet op. RAV Brabant Midden-West-Noord hoopt deze extra ambulances lopende 2019 op de weg te hebben. Maar, net als in veel zorgsectoren heeft ook de ambulancezorg met krapte op de arbeidsmarkt te maken.
Kunt u cijfers geven met betrekking tot de aanrijtijden (in hoeveel procent van de gevallen wordt aan de 15 minutennorm voldaan) voor spoedritten in de gemeente Gennep, enerzijds voor de periode voor 1 augustus 2018 en anderzijds voor de periode sinds 1 augustus 2018?
Vraag 9 ontbrak in de set dus geen antwoord.
Waarom zijn zorgverzekeraars wel bereid te betalen voor verhuizing van de ambulance van Gennep naar Bergen, maar niet voor behoud van de ambulance in Gennep?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van de voortgangsrapportage van Ambulancezorg Limburg-Noord (AZLN) aan de Nederlandse Zorgautoriteit van 31 januari 2018, waarin staat dat de verwachting is dat in 2019 95% een responstijd heeft van minder dan 15 minuten, maar dat een te dunne bezetting voor heel Noord en Midden Limburg blijft bestaan? Wat is uw reactie, vindt u een «verwachting» dat 95% gehaald wordt voldoende geruststelling voor de mensen in de betreffende regio?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt het met de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg ook verplicht om bij (voorgenomen) sluiting van een ambulancepost verplicht om regionale bestuurders te consulteren?2
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze kunt u er voor zorgen dat de aanrijtijden van maximaal 15 minuten overal in Limburg-Noord en in het bijzonder in de gemeenten Gennep en Mook en Middelaar, worden gehaald?
Nee. In de amvb beschikbaarheid acute zorg wordt geregeld dat zorgaanbieders die behoren tot de categorie traumacentra, aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen anders dan traumacentra, aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten of aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen, het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk kunnen beëindigen of opschorten als (onder meer) de zorgaanbieder de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de regio te voren over de beëindiging of opschorting heeft geïnformeerd. Deze bepaling wordt opgenomen omdat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten en inwoners plotseling met een beëindiging of opschorting van de acute zorg op een bepaalde locatie worden geconfronteerd. Dat een ambulancepost ergens verdwijnt, betekent niet dat de acute zorg op die plek wordt beëindigd of opgeschort. RAV’en hebben namelijk de wettelijke taak ambulancezorg te leveren en kunnen daar niet mee stoppen, zij leveren ambulancezorg in de hele regio, ongeacht de positionering van de standplaatsen. De continuïteit van de RAV’en is geregeld in de Twaz.
Het bericht 'Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten»?1 En zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Het aangehaalde mediabericht betreft de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Bij de leiding van die eenheid zijn geen gevallen bekend van aan te houden personen die niet werden aangehouden, vanwege de langere reistijd naar een cellencomplex.
Waarop is de uitlating van de betreffende eenheidsleiding «We herkennen het beeld vanuit Bergen op Zoom niet als zodanig» gebaseerd? Wat betekent «als zodanig»?
De leiding van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant herkent niet het beeld zoals geschetst specifiek vanuit Bergen op Zoom door de betreffende ACP-voorzitter. Ik erken dat er eenheden zijn met een groot verspreidingsgebied en dat dat betekent dat het incidenteel voorkomt dat er langere aanrijtijden naar politiecellencomplexen zijn.
De politie weegt in haar huisvestingsbeleid voor de politiecellencomplexen alle bestaande belangen met elkaar af om in balans hiermee de locaties te bepalen.
Bent u bekend met het feit dat er al geruime tijd en door steeds meer agenten wordt geklaagd over de nadelige gevolgen van het sluiten van politiebureaus, waaronder de lange reistijden met verdachten naar locaties waar verdachten ondergebracht kunnen worden? Zo nee, wordt het dan niet eens tijd om bij diverse eenheden, verspreid over Nederland, hierover met agenten in gesprek te gaan? Zo ja, deelt u de mening dat de in vraag 2 aangehaalde uitlating van de eenheidsleiding onjuist is, het probleem miskent en daarmee een schoffering is van de aldaar werkzame agenten?
Het is goed dat de politie in kaart heeft waar in het land eventuele knelpunten zijn. Ik ben regelmatig in het land in gesprek met agenten over de ervaren werkdruk. Hier komt ook de problematiek van reistijden naar arrestantencomplexen aan de orde. De politie kijkt naar een acceptabele norm voor rijtijden met arrestanten. Ik zie ook dat voor langere reistijden naar cellencomplexen in de praktijk goede oplossingen worden ontwikkeld. Zoals recent naar aanleiding van het voornemen van de samenvoeging van de politiecellencomplexen te Amsterdam. Hierbij is ook gekeken naar het vervoer van de arrestanten, waar door middel van het laten rijden van politiebussen tussen de bureaus en de politiecellencomplexen door de politie een oplossing voor onder andere het mogelijke knelpunt van de aanrijtijden is gevonden. Eenzelfde oplossing voor het vervoeren van arrestanten door middel van het laten rijden van speciale politiebussen is gevonden in het basisteam Maas en Leijgraaf, actief in de driehoek tussen Boxmeer, Cuijk en Uden. Op deze wijze worden de agenten in dit basisteam die de noodhulp uitvoeren, ontlast en kunnen zij gewoon inzetbaar blijven.
Deelt u de mening dat de sluiting van politiebureaus een bezuinigingsmaatregel is van het kabinet Rutte II welke niet past in het huidige tijdsbeeld en zo spoedig mogelijk met worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve en efficiënte politie is modernisering noodzakelijk. Alleen op die manier kan de criminaliteit adequaat worden bestreden. Het kabinet investeert daarom in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Daarvoor is andersoortige en minder fysieke huisvesting benodigd. Op basis van besluitvorming in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is per politie-eenheid een gefaseerde aanpak tot en met 2025 uitgewerkt voor de uitvoering van de huisvestingsplannen. Hierbij wordt bij de keuze van de locaties van de politiebureaus rekening gehouden met goede spreiding, acceptabele aanrijtijden en de veiligheidssituatie.2
Deelt u de mening dat het vervangen van politiebureaus door locaties bij gemeentes en mobiele locaties niet kan voorzien in het gat dat wordt geslagen door het sluiten van politiebureaus, omdat alleen op politiebureaus verdachten kunnen worden ingesloten? Zo nee, waarom niet?
Niet op alle politiebureau zijn politiecellen. Voor het vervoer van verdachten naar cellencomplexen moeten verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Uitgangspunt hierbij is dat bij de aanpak hiervan de belangen in balans zijn. Om die reden wordt op dit moment het huisvestingsbeleid ten aanzien van politiecellencomplexen door de politie herzien, waarbij onder andere geldt dat politiecapaciteit zo effectief mogelijk moet worden ingezet. Het is daarom efficiënter om arrestanten op minder locaties onder te brengen. Naast een acceptabele aanrijdtijd moeten de cellencomplexen aan alle vereisten voldoen en er zijn bijvoorbeeld voor elke dienst minimaal twee arrestantenverzorgers per cellencomplex vereist.
Het bericht dat drie passagiers zijn opgepakt in vliegtuig na protest tegen de uitzetting van vluchteling |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Drie passagiers opgepakt in vliegtuig na «staan-actie» tegen uitzetting vluchteling»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat passagiers op de betreffende vlucht door de Koninklijke Marechaussee (KMar) zijn bevolen videobeelden van de arrestaties van hun telefoon te verwijderen onder bedreiging anders te worden opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke wet- en regelgeving de KMar in dit geval gerechtigd was te dreigen met arrestatie?
Ik herken mij in het beeld dat wordt geschetst in het artikel niet. De bemanning van het vliegtuig heeft passagiers op basis van het huisreglement van de vliegmaatschappij verzocht te stoppen met filmen. De dienstdoende marechaussees hebben passagiers niet gevorderd door hen gemaakte beelden te verwijderen en hebben niet gedreigd met arrestatie. Wel heeft een marechaussee met een passagier gesproken over wat het filmen doet met mensen die met hun werk bezig zijn. Na dit gesprek heeft de passagier de door hem gemaakte beelden uit eigen beweging verwijderd.
Hoe verklaart u de communicatie van de KMar dat passagiers gemaakte videobeelden van de arrestaties vrijwillig zouden hebben verwijderd, terwijl hen is gedreigd dat ze anders in handboeien zouden worden afgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke geweldsmiddelen zijn ingezet door de KMar bij de arrestatie van protesterende reizigers op het vliegtuig? Klopt het dat bijvoorbeeld een jonge vrouw in een hoofdklem is weggesleept uit het vliegtuig? Kunt u beargumenteren waarom de inzet van dit type geweld subsidiair en proportioneel was?
Het voorbeeld dat u aanhaalt is geen correcte weergave van de gang van zaken. Er zijn drie passagiers aangehouden. Eén aangehouden vrouw is onder lichte dwang van de marechaussee uit het vliegtuig geëscorteerd. De lichte dwang bestond uit het uitoefenen van geringe kracht op de bovenrug om de passagier uit het nauwe gangpad van het vliegtuig te begeleiden. Dit was op dat moment passend gelet op de situatie.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkije trekt beveiliger consulaat Rotterdam die pepperspray gebruikte terug», waarin een woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zegt dat de kwestie in overleg met Turkije is opgelost, doordat de Turkse autoriteiten zelf hebben besloten de beveiliger terug te trekken?1
Ja.
Kunt u een beschrijving geven van wat er zich heeft voorgedaan in het Turkse consulaat in Rotterdam in mei 2018?
In het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam heeft zich een incident voorgedaan, waarbij een medewerker van het consulaat-generaal pepperspray heeft gebruikt tegen een bezoeker.
Klopt de bewering van burgemeester Aboutaleb dat beveiligers [meervoud] geen vergunning hadden pepperspray te gebruiken en dat de beveiligers strafbaar zijn?2
Geen van de medewerkers van het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam beschikt over een vergunning voor het bezit of gebruik van pepperspray. Conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen beschikken de medewerkers over functionele immuniteit. Zij kunnen derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van hun functie, tenzij de zendstaat hun immuniteit opheft.
Hoeveel mensen van het Turkse consulaat hebben peperspray gebruikt in het Turkse consulaat?
Uit informatie van de politie en het Openbaar Ministerie blijkt dat er door één persoon pepperspray is gebruikt in het consulaat-generaal.
Hoeveel mensen die in dienst waren van het Turkse consulaat, waren in het bezit van pepperspray?
Er is van één persoon bekend dat hij in het bezit was van pepperspray.
Hoeveel van de mensen die pepperspray gebruikt hebben, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
De persoon die pepperspray gebruikte beschikt over functionele immuniteit, conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Hij kan derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van zijn functie, tenzij de zendstaat de immuniteit opheft.
Hoeveel van de mensen die pepperspray in bezit hadden, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
Zie de antwoorden op vraag 5 en vraag 6.
Wie heeft besloten om af te zien van vervolging van betrokkenen die geen diplomatieke immuniteit genieten?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van vervolging van andere personen of van het afzien daarvan.
Heeft iemand in Nederland aan Turkije toegezegd om bepaalde mensen die geen diplomaat zijn (maar bijvoorbeeld lokaal medewerker), niet te onderzoeken of niet te vervolgen voor betrokkenheid bij dit incident?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van het niet onderzoeken of niet vervolgen van bepaalde mensen die geen diplomaat zijn voor betrokkenheid bij dit incident.
Is er overleg geweest met Turkse autoriteiten over het al dan niet vervolgen van mensen? Zo ja, kunt u dan meedelen waarom dat overleg plaatsvond, wie eraan deelnamen en wat de uitkomst was?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft overlegd met de Turkse autoriteiten over het incident. De Turkse autoriteiten hebben besloten de betrokken persoon uit Nederland terug te trekken.
Kunt u de landelijke werkafspraken die uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 aankondigde te maken als Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en in overleg met het Openbaar Ministerie, aan de Kamer doen toekomen?3
Met het oog op de noodzakelijke afstemming over omgang met delicten gepleegd door personen met een diplomatieke immuniteit zijn werkafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze houden in dat:
Is naar aanleiding van het incident met pepperspray (en mogelijk mishandeling) in Rotterdam gevraagd om opheffing van de diplomatieke immuniteit, zoals uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 als beleid aankondigde?4
Nee, zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u het jaarlijkse overzicht van gegevens over diplomatieke vertegenwoordigingen en organisaties die boetes of heffingen niet betalen, aan de Kamer doen toekomen, zoals u eerder toezegde? Wanneer is dit overzicht voor het laatst aan de Kamer gestuurd?
Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68).
Herinnert u zich dat u bij ernstige incidenten de tankpassen (gemakkelijk belastingvrij tanken voor diplomaten) zou intrekken?
Ja. Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68.
Bij hoeveel diplomatieke vertegenwoordigingen is de tankpas ingetrokken, zoals eerder aangekondigd?
Op dit moment is bij vier diplomatieke vertegenwoordigingen op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de tankpas ingetrokken naar aanleiding van het niet voldoen aan de verplichting om sociale premies af te dragen voor lokaal in dienst genomen personeel.
Is het IT-systeem om notificaties te sturen aan diplomatieke missies in gebruik genomen?5 Zo nee, wanneer is het dan eindelijk klaar?
De Eerste Kamer is op 22 januari 2019 akkoord gegaan met de voor dit systeem benodigde wetswijziging. Het systeem zal meteen nadat de wetswijziging in werking is getreden in gebruik genomen worden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De veiligheid van escaperooms in Nederland |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat er tientallen escaperooms in Polen onveilig zijn?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel locaties er in Nederland zijn waar één of meerdere escaperooms bezocht kunnen worden? Voldoen deze locaties allen aan de eisen van het bouwbesluit en zijn voor deze locaties door gemeenten vergunningen verleend?
Een grove schatting is dat er enkele honderden locaties in Nederland zijn waar één of meerdere escaperooms kunnen worden bezocht. Mij is niet bekend of deze locaties aan de eisen van het Bouwbesluit voldoen en of voor deze locaties door gemeenten vergunningen zijn verleend.
Escaperooms moeten voldoen aan de veiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit. Het gaat om bouwvoorschriften en om voorschriften voor het brandveilig gebruik. Toezicht op de naleving hiervan ligt bij gemeenten die bevoegd gezag zijn voor het Bouwbesluit. Gemeenten kunnen bij dit toezicht de brandweer betrekken.
Kunt u aangeven hoe de veiligheidsregels voor escaperooms in Nederland nu zijn? Kunt u ook aangeven welke instanties daarbij een rol hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend of gemeenten ook geregeld controles uitvoeren? Zo ja, wat is het resultaat daarvan? Zo nee, wilt u de gemeenten wijzen op het belang van goede controles?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland. Hieruit volgt dat gemeenten niet geregeld controles bij escaperooms uitvoeren. Dit in lijn met hun beleidsprioritering van het toezicht op de brandveiligheid van gebouwen. Escaperooms zijn door gemeenten bij de prioritering tot nu toe niet als risicovolle gebouwcategorie beschouwd omdat in de meeste escaperooms relatief weinig personen aanwezig zijn en de exploitant hierdoor ook geen gebruiksmelding2 hoeft in te dienen bij de gemeente. De brand in Polen is bij gemeenten en brandweer echter niet onopgemerkt gebleven. Diverse gemeenten hebben inmiddels besloten om, aanvullend op hun vastgestelde beleid, alsnog alle escaperooms in hun gemeente te controleren. Dit vind ik een goede zaak. Gelet op de vele publiciteit over de brand in Polen vind ik het niet nodig om gemeenten alsnog te wijzen op het belang van goede controles.
Is het waar dat er geen specifieke regels zijn voor escaperooms en dat de enige wettelijke eis is dat de ruimtes een vluchtroute hebben? Acht u het wenselijk dat er aanvullende regels komen, zoals een noodknop om de ruimte te verlaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met de gemeenten, de brandweer en de sector eventuele aanvullende regels te bespreken?
Voor escaperooms gelden er in het Bouwbesluit diverse voorschriften ten aanzien van brandveiligheid. Deze voorschriften stelt het Bouwbesluit niet specifiek voor escaperooms maar voor alle gebouwen waarin mensen bijeenkomen. De voorschriften behelzen onder andere dat personen bij brand veilig moeten kunnen vluchten uit ruimtes. Dit geldt ook als personen worden opgesloten in een ruimte zoals kan voorkomen bij escaperooms. Een gesloten deur moet bij brand snel geopend kunnen worden zodat de opgesloten personen kunnen vluchten. Het Bouwbesluit schrijft hiervoor geen specifieke oplossing voor, maar het is aan de eigenaar/exploitant van een escaperoom een oplossing te kiezen waarmee voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente kan hierop toezicht houden. Dit maakt het mogelijk een veilige oplossing te kiezen die specifiek is afgestemd op de inrichting, gebruik en de organisatie van een bepaalde escaperoom. Ik vind het daarom niet wenselijk om in het Bouwbesluit specifieke oplossingen voor te schrijven zoals een noodknop.
De rol van instanties rond het langdurig misbruikschandaal in de atletiekwereld |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat zowel in 2000 als in 2009 meldingen zijn gedaan bij de politie over misbruik van jonge atletes, gepleegd door een Rotterdamse atletiektrainer?1
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het OM zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) pas na de publicatie over deze zaak een onderzoek gestart?2
Zie antwoord vraag 1.
Is de betreffende atletiektrainer opgenomen in het door NOC*NSF bijgehouden centrale registratiesysteem van plegers van seksuele intimidatie? Zo ja, per wanneer is hij hierin opgenomen? Zo nee, waarom is hij hierin niet opgenomen?«
Ja. Nadat de sanctie door het Instituut Sportrechtspraak is opgelegd, is deze na het verstrijken van de beroepstermijn, in september 2018 verwerkt in het register ontuchtplegers.
Welke mogelijkheden bestaan er onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor het opstellen van een register waarin personen met een veroordeling voor zedenmisdrijven worden opgenomen, welke de sportbonden kunnen raadplegen? Bent u bekend met belangstelling van sportverenigingen naar een dergelijk register? Zijn er obstakels ten aanzien van het inrichten van een dergelijk register en kunt u deze wegnemen?
Tuchtrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd via het register ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub. Strafrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Aan de hand van dat JDS vindt de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) screening plaats. Met de VOG-screening worden personen met een relevant justitieel verleden geweerd uit kwetsbare sectoren. Met het aanvragen van een VOG wordt daarnaast de privacy van veroordeelden beschermd en de re-integratie bevorderd. Ik acht het onwenselijk om een separaat register voor zedenmisdrijven op te richten. De VOG-screening en het register voor ontuchtplegers werken conform de Algemene verordening gegevensbescherming en bieden voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren van sportclubs.
Klopt het dat NOC*NSF samen met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) aan een voorstel werkt voor een nieuw register voor mensen die in strafrecht veroordeeld zijn of een ordemaatregel opgelegd hebben gekregen?3
De betreffende atletiektrainer is opgenomen in het register ontuchtplegers dat in de sport wordt gebruikt om ontuchtplegers te weren. De sportsector en de vrijwilligerssector hebben hun tuchtrecht de afgelopen jaren volledig op elkaar afgestemd en het afgelopen jaar ondergebracht bij één tuchtrechtorgaan: het Instituut Sportrechtspraak. Beide sectoren werken dit jaar, na toestemming van de Autoriteit Persoonsgegevens, aan één gezamenlijk register ontuchtplegers voor de gehele vrijwilligerssector (dus breder dan alleen sport). De betreffende atletiektrainer zal dan ook in dit nieuwe register worden opgenomen. Ik ben van mening dat het register meer geraadpleegd zou moeten worden. Daarom is het goed dat er daarnaast acties worden ondernomen om het gebruik van dit register voor de sport- en vrijwilligerssector te vergroten en te vergemakkelijken.
Kunt u aangeven of een (tucht)zaak zoals die van de eerdergenoemde atletiektrainer opgenomen zou worden in een dergelijk nieuw register? Bent u van mening dat hiermee voldoende geborgd is dat in een dergelijk geval een tuchtrechtelijk veroordeelde trainer niet zomaar meer aan de slag kan bij een andere sportvereniging (ook buiten de eigen sportbond)? Zo nee, wat is hier dan nog aanvullend voor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het door NOC*NSF in juni 2017 aangekondigde werkdocument waarin samenwerkingsafspraken tussen de sport enerzijds en politie en het OM anderzijds worden vastgelegd?4
In het werkdocument tussen de sport, de politie en het OM is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende regio. Ook als er twijfels of vermoedens zijn, wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke samenwerkingsafspraken worden in het werkdocument tussen de sport en het OM en politie vastgelegd met betrekking tot het uitwisselen van informatie? Wordt hierin bijvoorbeeld vastgelegd dat een tuchtzaak met betrekking tot seksuele intimidatie en misbruik te allen tijde ook bij het OM gemeld moet worden, ook al is de zaak inmiddels verjaard?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u inmiddels – naar aanleiding van uw toezegging tijdens het debat over het rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport – met NOC*NSF gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheid van verplichte continue screening voor mensen die bij een sportvereniging werken?5 Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen?
Ja. Uit dit gesprek is gekomen dat de gezamenlijke prioriteit eerst ligt bij de opvolging van de aanbevelingen van commissie De Vries, zodat bekeken kan worden of met deze maatregelen seksuele intimidatie en misbruik in de sport voldoende wordt aangepakt.
Worden tuchtrechtelijke uitspraken in de sport inmiddels (geanonimiseerd) openbaar gemaakt, zoals de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport heeft aanbevolen?6 Zo ja, op welke wijze wordt dit openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle uitspraken die door het Instituut Sportrechtspraak (ISR) worden gedaan, worden op hun website openbaar gemaakt. Sportbonden die hun eigen tuchtcommissie hebben, doen veelal hetzelfde met hun uitspraken. Het ISR past bij publicatie de anonimiseringsrichtlijnen toe die binnen de rechtspraak gebruikelijk zijn, teneinde slachtoffers te beschermen.
Onafhankelijk onderzoek naar de bijna-ramp rond het vreugdevuur Scheveningen |
|
Henk Krol (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over de gebeurtenissen rond het vreugdevuur in Scheveningen, voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de jaarwisseling 2018–2019?
Ja.
Deelt u de mening dat er sprake was van een bijna-ramp waarbij de bewoners van Scheveningen, de bezoekers, de persoonlijke- en publieke eigendommen, de duinen en de gebouwde omgeving ernstig risico liepen op schade en letsel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid, binnen de kaders die de Rijkswet hiervoor geeft, op verzoek van de burgemeester van Den Haag een onderzoek zal opstarten naar deze lokale situatie. Het is niet aan mij om -in deze fase- verder uitspraken hierover te doen.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek naar deze bijna-ramp inzicht zal bieden in wat er mis ging bij de activiteiten en beslissingen voorafgaand aan, tijdens en in de nasleep van het vreugdevuur in Scheveningen, en wat er in de toekomst kan worden gedaan om een ramp of bijna-ramp te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) het best in staat is dergelijk onderzoek goed en daadwerkelijk onafhankelijk uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de OVV te vragen een onderzoek in te stellen rond deze bijna-ramp als gevolg van het vreugdevuur in Scheveningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk’ |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk»?1
Ja
Klopt het bericht dat uit onderzoek blijkt dat douaniers op Schiphol een te hoge mate van werkdruk ervaren? Zo ja, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Het bericht klopt dat uit onderzoek blijkt dat er op Schiphol douaniers zijn die hoge werkdruk ervaren. Zoals ik in de 22e halfjaarrapportage Belastingdienst heb aangegeven, heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) in februari 2018 een werkdrukenquête uitgezet bij de medewerkers van Douane Schiphol. De resultaten zijn in maart 2018 gepresenteerd. De conclusie van de FNV is dat de werkdruk bij Douane Schiphol hoger is dan gemiddeld in Nederland.
De Belastingdienst, waartoe de Douane behoort, voert periodiek tevredenheidsonderzoeken onder de medewerkers uit. In 2017 heeft een dergelijk onderzoek plaatsgevonden onder andere onder medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Cargo laten weliswaar op kantoorniveau geen bijzondere score zien voor zowel werkdruk als herstelbehoefte, maar wel verschil tussen de verschillende teams. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Passagiers zijn niet in een algemeen rapport opgenomen omdat te weinig medewerkers mee hebben gedaan aan het onderzoek.
De Douane herkent dat in de processen met roosterdiensten sprake is van een hoge gepercipieerde werkdruk. De medewerkers kunnen werkdruk(te) ervaren door de gemaakte keuzes in de handhaving, het niet kunnen uitvoeren van geplande activiteiten en onderbezetting waardoor medewerkers het gevoel kunnen hebben met minder mensen hetzelfde werk te moeten doen, en waarbij het werken in een rooster op een werkplek zoals Schiphol, waar 24 uur 7 dagen in de week gewerkt wordt, een grote impact heeft op medewerkers.
De uitkomst van het medewerkerstevredenheidsonderzoek van de Belastingdienst uit 2017 en het werkdrukonderzoek van de FNV zijn belangrijke signalen voor de Douane over de hoogte van de werkdruk zoals die wordt beleefd door medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo.
Voordat het onderzoek van de FNV bekend werd, had de Douane al diverse maatregelen in gang gezet. Daarmee geeft de Douane ook invulling aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u aangeven wanneer de benoemde documenten in het artikel door het Ministerie van Financiën zijn geschreven? Wanneer heeft het Wob-verzoek plaatsgevonden en wanneer zijn de gevraagde documenten verstrekt?
Het WOB verzoek is op 29 juni 2018 ontvangen en is in overleg met de indiener opgeschort op 18 juli 2018 in verband met het behandelen van het verzoek als persvraag. Op 22 augustus 2018 is het WOB-verzoek weer hervat. Het WOB-verzoek is op 24 december 2018 beantwoord. Verder verwijs ik u naar het besluit en de bijlage zoals gepubliceerd op 24 december 2018 op rijksoverheid.nl, waarbij een inventarislijst van de verstrekte documenten inclusief datum is opgenomen.
Kunt u aangeven wat er bedoeld wordt met «er geregeld onvoorziene pieken in het werkaanbod ontstaan waardoor er soms moet worden gekozen om controles niet te doen»? Welke onvoorziene pieken worden hier bedoeld, hoe vaak en wanneer hebben deze het afgelopen jaar plaatsgevonden, hoeveel controles zijn er niet uitgevoerd en hoeveel controles zijn er ten dele uitgevoerd vanwege deze onvoorziene pieken in het werkaanbod (graag een overzicht per maand van het afgelopen jaar)?
Het proces op Schiphol wordt gekarakteriseerd door een hoge mate van dynamiek; vluchten van en naar bestemmingen over de hele wereld komen aan op en vertrekken vanaf Schiphol en kennen onverwachte en onvoorspelbare wijzingen in aankomst- en vertrektijden van vliegtuigen (volatiliteit). Daardoor ontstaan pieken in het werkaanbod die vaak niet te voorzien zijn. Het komt voor dat er gekozen moet worden om (gedeeltes van) geplande controles op basis van risicoafweging op dat moment niet te doen. Bij het maken van dergelijke keuzes geldt het uitgangspunt dat de grootste risico’s de meeste handhavingsaandacht krijgen; de Douane werkt immers risicogericht. Zo wordt bijvoorbeeld een geplande controle-interventie op een vlucht uit een lager risico land niet uitgevoerd om op dat moment capaciteit vrij te spelen voor vluchten met een hoger risico waarvan de aankomsttijd is gewijzigd. Deze dagelijkse dynamiek op Schiphol staat niet in de weg dat Douane Schiphol Passagiers zijn doelstelling over 2018 heeft gerealiseerd; er zijn in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Herkent u zich in het bericht dat er een capaciteitstekort is in het aantal douaniers op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit capaciteitstekort zo snel mogelijk moet worden verholpen?
Ik herken mij in het bericht; de bezetting bij Douane Schiphol Passagiers heeft in 2017 een dip gekend en bij Douane Schiphol Cargo is op teamniveau soms sprake van (forse) onder- of overbezetting. Zo hebben de teams fysiek toezicht en aangiftebehandeling te maken gehad met een forse onderbezetting. Over de jaren heen is Douane Schiphol Cargo als geheel vrijwel op sterkte.
De Douane heeft hard gewerkt om de bezetting weer op sterkte krijgen. Op dit moment is de bezetting op het niveau van regiokantoor vrijwel op sterkte. Op teamniveau komt het nog wel voor dat er sprake is van onder- of overbezetting. Uitstroom, instroom en doorstroom van personeel is een continu proces. Ook het ziekteverzuim speelt natuurlijk een rol bij de daadwerkelijke capaciteitsinzet. Om met de bezetting op sterkte te blijven stuurt de Douane voortdurend bij onder andere door werving van nieuw personeel. De werving vindt plaats in tranches voor groepsfuncties en tussentijds voor specifieke individuele functies. Ook bij de beide regiokantoren op Schiphol stromen nieuwe medewerkers in.
Sinds wanneer is duidelijk dat er een capaciteitstekort is bij de Douane en welke acties zijn het afgelopen half jaar ingezet om dit capaciteitstekort op te vangen, los van de extra benodigde capaciteit voor de op handen zijnde brexit?
Zie antwoord vraag 5.
In het artikel wordt gesproken over een vernietigend rapport van de vakbond; wanneer heeft dat onderzoek plaatsgevonden? Kunt u aangeven of u naar aanleiding van dit rapport zelf onderzoek heeft laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, wanneer heeft dit onderzoek plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten hiervan?
In februari 2018 heeft FNV Overheid een werkdrukonderzoek gehouden onder de medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Cargo. De resultaten daarvan zijn in maart 2018 gepresenteerd. In de periodieke medewerkerstevredenheidsonderzoeken van de Belastingdienst, waaronder de Douane valt, wordt werkdruk meegenomen. Het laatste onderzoek was in 2017.
De leiding van Douane vindt het van belang om in het kader van goed werkgeverschap te zorgen voor een verantwoorde werkdruk (niet te weinig werk maar ook niet te veel werk). Een verantwoorde werkdruk draagt bij aan het creëren van een intern veilige omgeving, waar iedere medewerker met plezier zijn of haar werk kan doen. Werkdruk en werkdrukbeleving zijn voor de leiding van de Douane dan ook belangrijke gesprekonderwerpen met de medewerkers.
Voordat het FNV-onderzoek bekend werd, hadden de beide regiokantoren al diverse maatregelen in gang gezet en daarmee wordt ook invulling gegeven aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u in een overzicht weergeven op welke douaneafdelingen op Schiphol welke tekorten aan medewerkers zijn? Kunt u aangeven welke werkzaamheden deze afdelingen uitvoeren en of er bij de uitvoering van deze werkzaamheden taken in het geding zijn gekomen? Zo ja, welke?
Hieronder is een overzicht van formatie en bezetting voor de beide regiokantoren op Schiphol gegeven. Douane Schiphol passagiers is belast met het toezicht op de goederen in het reizigersverkeer. Douane Schiphol Cargo is belast met het toezicht op goederen in de luchtvracht.
548
545
509
520,4
494
442
487
465,9
476
456
616
634,3
493
636,3
531
502,1
532
536,4
519
546
De formatiegeeft het meerjarig te financieren personele kader dat de Douane nodig heeft om haar taken optimaal te kunnen uitvoeren. De formatie wordt periodiek aangepast. Bijvoorbeeld aanpassingen door het invoeren van andere werkwijzen (automatiseren van administratieve processen en de inzet van innovatieve controlemiddelen) en het verschuiven van taken tussen onderdelen van de Douane door herinrichting van de organisatie. Het kan voorkomen dat de bezetting op momenten tijdelijk hoger is dan de formatie omdat de feitelijke verplaatsing van de medewerkers later plaatsvindt. Zo is in de formatie 2016 de overheveling van taken van de regio’s naar een landelijk organisatieonderdeel verwerkt. De bijbehorende verschuiving van de medewerkers is in bovenstaand overzicht terug te zien in de bezetting op 1 januari 2017.
De bezetting geeft het aantal medewerkers van de Douane aan waarmee het werk in de praktijk wordt gedaan. Van onderbezetting is sprake als er minder medewerkers zijn dan de formatie. Onderbezetting betekent dat er wervingsruimte is.
Afgezien van de extra werkzaamheden voor de Brexit, is Douane Schiphol Passagiers, zoals in bovenstaand overzicht is te zien, na een dip in 2017, inmiddels vrijwel op sterkte. Douane Schiphol Cargo is over de jaren heen vrijwel op sterkte. Voor wat betreft verschillen in bezetting tussen teams wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Er zijn door Douane Schiphol Passagiers in 2018 in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Klopt het bericht dat de 100-procentscontroles van risicovluchten niet altijd uitgevoerd worden? Zo ja, kunt u dit verklaren? Is bij het besluit om niet over te gaan tot 100-procentscontroles een veiligheidsanalyse uitgevoerd? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het 100%-regime waarover gesproken wordt in het desbetreffende artikel «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk» is de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) beleidsverantwoordelijk en opdrachtgever van de Douane. Doel van dit controleregime is de beheersing van het risico van de smokkel van verdovende middelen op vluchten afkomstig uit de door de Minister van JenV aangewezen herkomsten. Onder het 100%-controleregime vallen intercontinentale vluchten afkomstig uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela. Het gaat daarbij om 30 tot 35 vluchten per week. Over de invulling van dit controleregime is uw Kamer in het verleden meerdere malen door de Minister van JenV in vertrouwelijke brieven geïnformeerd.
De Douane heeft gedurende het jaar overleg met haar opdrachtgevers over de uit te voeren handhaving en de bijdrage daarvan aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen. Zo ook met JenV, onder andere over het 100%-controleregime. De Douane spreekt met JenV over de nakoming van de handhavingsafspraken over 2018. Daarbij wordt door de Douane aangeven dat zij de afspraken over het toepassen van het 100%controleregime op de door JenV aangewezen vluchten is nagekomen. Ook geeft de Douane aan wat de resultaten waren, wat in de handhaving is bevonden en wat de ontwikkelingen waren. Er zijn reeds afspraken gemaakt over de handhaving in 2019. Afgesproken is bijvoorbeeld dat het 100%-controleregime gewoon door gaat in 2019; er wordt dus niet ten koste van dit controleregime geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Wordt op dit moment op alle vluchten die daarvoor in aanmerking komen gegarandeerd een 100-procentscontrole uitgevoerd? Hoeveel 100-procentscontroles hebben er niet plaatsgevonden? Kunt u aangeven welke risico’s er hierbij zijn geweest voor de nationale veiligheid en de veiligheid van medewerkers?
Met JenV is afgesproken dat het 100%-controleregime in het kader van de drugsbestrijding op de door JenV aangewezen vluchten, ook in 2019 uitgevoerd zal worden. Daarbij is ook afgesproken dat er niet ten koste van het 100%-controleregime wordt geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Binnen welke termijn worden de 100-procentscontroles weer volledig uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie maakt de Douane de keuze welke controles en/of werkzaamheden wel en niet worden uitgevoerd? Hoe vaak vindt een «risicobepaling» plaats?
De Douane is verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De Douane handhaaft risicogericht en kan daarin keuzes maken naar thema, doelgroepen en intensiteit van het toezicht. In overleg met de opdrachtgevers van de Douane wordt risicogericht het handhavingsniveau bepaald voor de handhaving op het nakomen van fiscale en niet-fiscale verplichtingen op de goederenstroom.
De Douane werkt in de actualiteit. Dit betekent dat wanneer risico’s veranderen de Douane de handhaving en planningen daarop aanpast. Voor haar risicoanalyses maakt de Douane gebruik van informatie uit diverse bronnen, zoals de bij de Douane ingediende aangiften, openbare bronnen, en informatie van nationale en internationale handhavingspartners.
Welke gevolgen heeft de onderbezetting bij de douane voor het kunnen screenen van alle mensen die Nederland via Schiphol binnen willen komen? Welke gevolgen heeft dit voor zowel onze veiligheid als de veiligheid van de douaniers zelf? Weet de Douane wel wie er precies ons land binnenkomen? Deelt u de mening dat onze veiligheid niet in het geding mag komen en dat strenge en gedegen controles door de douane noodzakelijk zijn bij het waarborgen hiervan?
De Douane is – ook op Schiphol – verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De taken van de Douane liggen op het gebied van de afdracht van invoerrechten en belastingen, beschermen van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen en het bevorderen van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Voor wat betreft de bescherming van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen, draagt de Douane bij aan de veiligheid. Het handhavingsniveau wordt in overleg met de opdrachtgevers bepaald.
Als met screening wordt bedoeld het toezicht houden op het grensoverschrijdend personenverkeer in het kader van de Vreemdelingenwet, dan heeft de Douane daarin geen taak. Op Schiphol zijn de politietaken – waaronder de uitvoering van de Vreemdelingenwetgeving (paspoortcontroles) – opgedragen aan de Koninklijke Marechaussee. De bezetting van de Douane heeft geen invloed op de veiligheidssituatie op de luchthaven.
Heeft de Douane op andere Nederlandse vliegvelden ook te maken met capaciteitstekorten, een te hoge werkdruk of andere problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke problemen ervaren de douaneafdelingen op deze vliegvelden? Zijn er naast vliegvelden nog andere douaneafdelingen (bijvoorbeeld havens) die te kampen hebben met capaciteitsproblemen?
Ook binnen douaneregio’s die verantwoordelijk zijn voor het douanetoezicht op andere vliegvelden kan het voorkomen dat er – tijdelijk – sprake is van onder- of overbezetting op teamniveau. Daarbij merk ik op dat alleen op Schiphol vluchten aankomen die onder het 100%controleregime vallen. Landelijk was er op 31 december 2018 (exclusief Brexit) een feitelijke onderbezetting van 60 fte op een formatie van 4.645 fte. Per locatie en functie kunnen er verschillen zijn in over- en onderbezetting. Bezetting is namelijk een dynamisch geheel; er stromen mensen in, uit en door. De landelijke doelstelling van het totaal aantal te controleren vluchten in het in- en uitgaande passagiersverkeer in 2018 is gerealiseerd.
De doelstelling voor 2019 is om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen. Zoals reeds aan uw Kamer is gemeld, is de verwachting dat eind 2019 alle medewerkers benodigd voor de Brexit-werkzaamheden zijn ingestroomd.
De Douane werft in tranches. In maart 2019 is een volgende wervingsronde voorzien. Er wordt zowel voor de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit geworven als voor overige werkzaamheden, voor zover er sprake is van een onderbezetting. Tussentijds wordt er ook nog geworven voor specifieke individuele functies, zoals de functie van teamleider.
Voor wat betreft de risicogerichte inzet van de medewerkers verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
Kunt u aangeven of medewerkers nog tegen andere problemen aanlopen in het kader van hun werkzaamheden, zoals bij het gebruik van ICT? Zo ja, welke?
Mij zijn op dit moment geen bijzondere aandachtspunten bekend die in de weg zouden staan aan het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden.
Wat is het percentage ziekteverzuim onder de douaniers op Schiphol over de afgelopen twee jaar (graag per maand weergeven)?
In onderstaande tabel staan de verzuimcijfers voor zowel Douane Schiphol Cargo als Douane Schiphol Passagiers voor de jaren 2017 en 2018 uitgesplitst per maand.
Het management besteedt continu aandacht aan de beheersing van het ziekteverzuim. Douaneregio's met een verzuim boven de 6%, waaronder de beide regiokantoren op Schiphol, hebben een plan van aanpak opgesteld.
Kunt u aangeven wanneer de vragen gesteld in het schriftelijk overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de brexit worden beantwoord?2
De vragen over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Brexit zijn uw Kamer op 21 januari 2019 toegezonden.
Kunt u aangeven hoe de hierboven beschreven capaciteitsproblemen in relatie staan tot de grote vraag naar inzet van de Douane bij de op handen zijnde brexit?
Zoals geantwoord bij vraag 14 wordt er geworven voor zowel de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit als voor de overige werkzaamheden daar waar er sprake is van een onderbezetting, bijvoorbeeld als gevolg van medewerkers die met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Daarbij is de doelstelling voor 2019 om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen.
In het geval zittende douaniers solliciteren op een plaats die open is gesteld als gevolg van de Brexit, zal voor de openvallende plek (extern) weer worden geworven.
Medewerkers die zijn ingestroomd in het kader van de Brexit worden samen met ervaren krachten ingezet op de te verrichten werkzaamheden, of die nu voortvloeien uit de Brexit of niet. Dit om een evenwichtige mix van ervaren en nieuwe medewerkers de werkzaamheden te laten uitvoeren.
Uit eerdere rapportages blijkt dat u in aanloop naar de brexit 300 fte heeft aangetrokken om de extra werkzaamheden in verband met de brexit op te vangen; klopt het dat deze nieuw geworven mensen niet ingezet worden voor het huidige capaciteitsprobleem? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u een overzicht geven van de nieuw geworven mensen voor de uitbreiding rond de brexit-activiteiten en nieuwe geworven mensen voor de reguliere activiteiten? Kunt u aangeven hoeveel mensen er voor beide categorieën nog geworven moeten worden voor 29 maart 2019? Zo nee, waarom niet?
In totaal werft de Douane 928 fte in het kader van de Brexit. De verwachting is dat dit aantal nodig is om de gevolgen van een Brexit no deal op te kunnen vangen. De verwachting is dat op 29 maart 2019 ruim 500 nieuwe medewerkers zijn ingestroomd waarvan ruim 300 opgeleid en inzetbaar. De verwachting is dat eind 2019 de 928 extra douaniers voor de Brexit zullen zijn ingestroomd, waarvan ca. 760 inzetbaar.
Om voor de reguliere werkzaamheden de bezetting op de formatie te krijgen is, tegelijkertijd met de vierde tranche werving Brexit, in het najaar 2018 daarvoor geworven. Het gaat daarbij om 71 groepsfuncties. De instroom op basis van deze werving vindt vanaf 1 maart 2019 plaats.
Op dit moment is de selectie in het kader van de vijfde wervingstranche gaande.
De start van de zesde tranche is voorzien op 7 maart. Het gaat daarbij om vacatures voor de toename van de werkzaamheden in het kader van de Brexit en overige werkzaamheden daar waar er sprake is van onderbezetting, bijvoorbeeld omdat medewerkers met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Het precieze aantal van de vacatures voor Brexit- en overige werkzaamheden van deze zesde tranche moet nog worden vastgesteld.
Kunt u aangeven of de nieuw geworven mensen voor de brexit, die inmiddels de opleiding hebben voltooid, op dit moment worden ingezet voor reguliere taken? Zo ja, wat gebeurt er met de reguliere werkzaamheden en capaciteit als zij op 29 maart 2019 worden ingezet voor de extra werkzaamheden met betrekking tot de brexit?
De ruim 300 nieuwe medewerkers worden in maart daadwerkelijk inzetbaar in de werkprocessen.
Kunt u aangeven hoe u de huidige capaciteitsproblemen gaat oplossen?
Zie het antwoord op de vragen 8, 14 en 16.
Op welke manier(en) werft de Douane nieuwe medewerkers? Zit er een verschil tussen het werven van medewerkers voor de reguliere activiteiten en specifiek voor de brexit-activiteiten? Zo ja, welke verschillen? Welk opleidingstraject doorlopen nieuwe douaniers?
De Douane heeft gekozen om de werving op te delen in tranches.
Er is geen verschil in (eisen bij) werving, selectie en opleiding tussen medewerkers die in het kader van de Brexit en medewerkers die voor overige werkzaamheden worden geworven.
Een deel van de nieuwe medewerkers wordt taakgericht opgeleid. Medewerkers krijgen een algemene douanebasis aangeboden en daarna een algemeen taakgericht deel (deels in de praktijk) dat leidt tot inzetbaarheid op één of meerdere taken. Daarna volgt verdieping voor het proces waarin de medewerker tewerkgesteld wordt (vanuit het werken in de praktijk).
Hebben de capaciteitsproblemen invloed gehad op de opleiding van de nieuwe medewerkers die opgeleid worden voor de brexit activiteiten?
De Douane verwacht voldoende docenten te kunnen inzetten voor alle lopende en geplande opleidingen, onder ander doordat aan eigen medewerkers een opleiding didactische vaardigheden is gegeven. Het knelpunt dat door de ARK is benoemd is daarmee verholpen (zie TK 2018–2019, 31 934, nr. 20 Beantwoording TK vragen ARK).
Wilt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja, met uitzondering van vragen en 5 en 6, 10 en 11 alsmede 18 en 19, gezien de inhoudelijke samenhang tussen deze vragen.
Een misbruikdrama in de atletiekwereld |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het gruwelijke bericht van het misbruikdrama in de atletiekwereld?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er al in 2009 een melding van grensoverschrijdend gedrag, zoals ongewenste aanrakingen en intieme massages, bij de Atletiekunie is gedaan maar dat er geen onderzoek is gedaan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, bijvoorbeeld een mogelijke melding van grensoverschrijdend gedrag in 2009, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Het is bekend dat de Atletiekunie in maart 2018 een melding heeft gedaan bij het Instituut Sportrechtspraak. Het Instituut Sportrechtspraak heeft vervolgens een onderzoek gestart dat heeft geleid tot het royement van Jerry M. in augustus 2018. Tijdens dat onderzoek heeft het Instituut Sportrechtspraak contact gelegd met de politie. Deze melding zal onderdeel uitmaken van het bovengenoemde onderzoek van politie onder leiding van het OM. Ik kan daar daarom nu niet nader op ingaan.
Het is onacceptabel dat het gedrag van deze man zo lang heeft kunnen voortduren. De sportsector is aan de slag om de aanpak van seksuele intimidatie in de sport te verbeteren door het implementeren van de aanbevelingen van commissie De Vries met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hieronder vallen onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen.
Is er in de afgelopen jaren aangifte bij de politie gedaan tegen de genoemde atletiekcoach? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Deelt u de mening dat alleen tuchtrecht in zulke ernstige zaken nooit afdoende mag zijn? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er alsnog strafrechtelijk onderzoek te doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het OM, met als doel een effectievere aanpak van seksueel misbruik in de sport. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Het tuchtrecht heeft een ander uitgangspunt dan het strafrecht. Het tuchtrecht beoogt de professionaliteit van een beroepsgroep te waarborgen en heeft zodoende disciplinaire maatregelen. Het tuchtrecht en het strafrecht bestaan dan ook naast elkaar; een tuchtrechtelijke veroordeling vormt geen belemmering voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart, wordt in de meeste gevallen bepaald door het slachtoffer. Het slachtoffer bepaalt immers of er aangifte wordt gedaan. Alleen als de veiligheid van het slachtoffer (of toekomstige slachtoffers) in het geding is, de geestelijke of lichamelijk integriteit van betrokkene is/wordt bedreigd, of wanneer sprake is van een afhankelijkheidspositie, geeft de officier van justitie in sommige gevallen aan de politie opdracht om verder onderzoek te doen en kan worden besloten om ambtshalve te vervolgen. Dit kan ook wanneer het maatschappelijk belang dit om andere redenen vereist.
Deelt u de mening dat in geval van vermoedens van een misdrijf het onmogelijk zou moeten zijn dat een tuchtrechter zich over een dergelijke zaak buigt? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat dit niet meer kan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het is in de sport een standaard procedure om daar waar sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit, contact te leggen met de politie. Ook worden slachtoffers aangemoedigd om melding te doen bij de politie zodat strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden. Strafrechtelijk onderzoek heeft daarbij altijd voorrang op het tuchtrecht. Daarnaast is het zeer wenselijk dat het grensoverschrijdende gedrag ook tuchtrechtelijk wordt aangepakt. Het tuchtrecht van de sport gaat qua werkingssfeer verder dan het strafrecht doordat ook grensoverschrijdende gedragingen worden aangepakt die niet strafbaar zijn, maar wel een aantrekkelijke en veilige sportomgeving bedreigen. Bovendien kan via het tuchtrecht een ontuchtpleger worden opgenomen in het register van ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub.
Bent u van mening dat de Atletiekunie ook namens de slachtoffers melding dan wel aangifte had kunnen of moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Lopen er momenteel meer tuchtrechtonderzoeken in vergelijkbare ernstige zaken?
Ja. Het Instituut Sportrechtspraak heeft in totaal 25 zaken binnen het kader van seksuele intimidatie binnen gekregen waarvan er op dit moment 12 nog in behandeling zijn. De ernst van deze zaken varieert van ongewenste opmerkingen tot en met seksueel misbruik.
Bent u bereid het Centrum Seksueel Geweld in contact te brengen met mogelijke slachtoffers om ze te wijzen op de mogelijkheid van aangifte en ze te helpen?
Het is aan de slachtoffers zelf om te bepalen of zij hulp en ondersteuning wensen. Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) helpt met name slachtoffers van voorvallen die kortgeleden hebben plaatsgevonden. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) staat, in samenwerking met professionele hulporganisaties, klaar om hulp te bieden aan slachtoffers, bijvoorbeeld bij het doen van aangifte. Daarnaast heeft Slachtofferhulp Nederland een contactpersoon beschikbaar voor hulp aan de slachtoffers in deze zaak. Daarbij werkt Slachtofferhulp Nederland ook samen met de CSG’s.
Acht u het wenselijk dat justitiële autoriteiten inzage in tuchtrechtelijke uitspraken moeten krijgen en op basis daarvan vervolgstappen moeten kunnen nemen waaronder ambtshalve vervolging of weigering van een VOG? Zo ja, wat gaat u doen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik acht het koppelen van zwarte lijsten en tuchtrechtinformatie aan de Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG) niet wenselijk. De VOG is een verklaring over het relevante justitiële verleden van iemand en wordt afgegeven op basis van het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Hierin staan onder meer onherroepelijke veroordelingen, lopende strafzaken en geseponeerde zaken opgenomen. Het toevoegen van additionele informatie van buiten het justitiedomein acht ik onwenselijk. Bovendien is hier geen wettelijke basis voor aanwezig.
De verantwoordelijkheid voor samenstellen, beheren, controleren en gebruiken van sectoreigen bronnen, zoals tuchtrecht en «zwarte lijsten» ligt bij sectoren zelf. Het beoordelen van deze eigen informatie is een afweging die sectoren alleen zelf kunnen maken. In deze afweging zal de rijksoverheid niet kunnen treden. Het blijft overigens wel van groot belang dat slachtoffers aangifte doen zodat plegers van deze misdrijven strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld kunnen worden. Bovendien wordt deze informatie dan opgenomen in het JDS, om vervolgens te kunnen worden gebruikt in de VOG-screening. Het kabinet stimuleert het aanvragen van een VOG doordat vrijwilligers gratis een VOG aan kunnen vragen. Uiteraard geldt dit ook voor begeleiders bij sportclubs. NOC*NSF brengt dit in het kader van de opvolging van de aanbevelingen van Commissie De Vries ook bij sportbonden onder de aandacht.